Seksueel misbruik door zorgverleners |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Honderden patiënten misbruikt door zorgverlener»?1
Ja.
Zijn de cijfers die RTL heeft opgevraagd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg al langer bekend? Zo ja, bij wie, en was ook u daarvan op de hoogte? Hoe komt het dan dat die cijfers niet eerder openbaar zijn geworden? Zo nee, waarom is onderzoek van RTL daarvoor nodig geweest?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) publiceert jaarlijks over het totaal aantal ontvangen meldingen in het «Jaarbeeld». De IGZ differentieert in het jaarbeeld niet naar de aard van de melding vanwege de diversiteit van de ontvangen meldingen. De jaarbeelden worden gepubliceerd op de website van de IGZ.
Houdt de Inspectie alleen individuele meldingen van seksueel misbruik bij? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat van het geaggregeerd bijhouden van soorten van klachten en daarover rapporteren een belangrijke signaalfunctie kan uitgaan? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Zorgaanbieders zijn verplicht om seksueel misbruik te melden bij de IGZ. De IGZ registreert alle meldingen van (vermeend) seksueel misbruik op individueel niveau, maar rapporteert alleen over het totaal van ontvangen meldingen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel en welke handhavingsinstrumenten heeft de Inspectie gebruikt tegen zorgverleners waarvan in de genoemde periode 2007 tot en met 2012 meldingen van seksueel misbruik zijn binnengekomen?
RTL hanteert in het betreffende nieuwsbericht cijfers van meldingen bij de IGZ over seksueel grensoverschrijdend gedrag door hulpverleners in de eerstelijnsgezondheidszorg, specialistisch somatische zorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg in de periode januari 2007 tot mei 2012. Dit is breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Zo bevat dit overzicht ook meldingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op seksueel getinte opmerkingen door hulpverleners.
In geval van meldingen betreffende vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag hanteert de IGZ een beoordelingsschema aan de hand waarvan besloten wordt welke stappen worden gezet. Deze stappen zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de melding, in het bijzonder de ernst en aard van het seksueel grensoverschrijdende gedrag. De meldingen van vermeend seksueel misbruik zoals gepresenteerd door RTL hebben betrekking op alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, variërend van seksueel getinte opmerkingen tot seksuele contact(en)2.
Bij 11% van de meldingen volgde een strafrechtelijk traject.
In 15% van de gevallen volgde een tuchtrechtelijk traject (11% van de tuchtklachten werd door de IGZ zelf ingediend, 4% van de tuchtklachten werd door derden ingediend).
Bij 18% van de meldingen bleek na onderzoek van de IGZ dat er geen sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag, of werd de melding ingetrokken.
In 23% van de gevallen trof de instelling zelf – na intern – onderzoek voldoende maatregelen om de kans op herhaling te voorkomen (waaronder ontslag van betreffende hulpverlener).
In 34% van de gevallen heeft de betrokken hulpverlener op eigen initiatief afdoende maatregelen getroffen, veelal als gevolg van eigen onderzoek door de IGZ en/of een gesprek tussen de IGZ en de hulpverlener.
Tot slot is in 1% van de gevallen naar de klachtencommissie van de instelling verwezen, bijvoorbeeld wanneer de melder anoniem wil blijven en ook de naam van de betrokken hulpverlener niet wil geven.
In hoeveel van de in het bericht genoemde meldingen van seksueel misbruik heeft de Inspectie een opsporingsonderzoek uitgevoerd, en hoe vaak is er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie? Hoe vaak heeft dit tot een strafrechtelijke vervolging, respectievelijk veroordeling geleid? Waarom hebben de overige meldingen niet tot aangifte respectievelijk vervolging geleid?
Zie het antwoord bij vraag 4. De overige meldingen hebben niet tot aangifte geleid vanwege de aard van het seksueel overschrijdend gedrag of omdat het Openbaar Ministerie op voorhand aangaf niet tot vervolging over te zullen gaan.
Deelt u de mening dat meldingen van seksueel misbruik door zorgverleners zelden een zaak mogen zijn van alleen de Inspectie, en dat seksueel misbruik vrijwel altijd onder de aandacht van de justitiële autoriteiten moet worden gebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is het overzicht van RTL breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het seksueel grensoverschrijdend gedrag is hier al dan niet een rol voor justitiële autoriteiten. Vaak zullen dergelijke gevallen inderdaad onder de aandacht van justitiële autoriteiten moeten worden gebracht. Dit kan de IGZ zelf doen. Ook de instelling of het slachtoffer kan zelf aangifte doen bij de politie en/of tot een civielrechtelijk traject overgaan.
Deelt u de mening dat er meer aandacht moet komen voor het probleem van seksueel misbruik tijdens de opleiding voor zorgpersoneel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de opleiding wordt reeds stilgestaan bij de professionalisering van beroepsbeoefenaren. IJkpunt voor het handelen van professionals is hun beroepscode met als onderdeel de ongelijke relatie tussen cliënt en professional waarvan geen misbruik mag worden gemaakt. Wordt de code overtreden dan kan de professional door de tuchtrechter uit het beroepsregister worden geschrapt.
In het rapport van de Commissie Samson naar seksueel misbruik waarover uw Kamer op 8 oktober jongstleden is geïnformeerd (TK, 2012–2013, 33 435, nr. 1) worden een aantal aanbevelingen gedaan op het gebied van opleidingen en permanente educatie. Onze reactie hierop ontvangt uw Kamer voor het kerstreces.
Hoeveel zorgverleners tegen wie een melding van seksueel misbruik is gedaan, beschikten over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Het al dan niet kunnen overleggen van een VOG door een instelling heeft op dit moment geen wettelijke basis waardoor de IGZ hierop niet kan handhaven. De IGZ heeft deze gegevens dan ook niet geregistreerd. Dit neemt niet weg dat zorginstellingen zelf aan risicomanagement kunnen doen door structureel om een VOG te vragen.
Zou het verplicht stellen van de VOG voor werknemers in de zorg kunnen helpen bij het terugdringen van seksueel misbruik? Zo ja, in welke mate, en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers in de zorg te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Bij de afgifte van de VOG kan echter alleen gekeken worden naar de justitiële gegevens die op dat moment geregistreerd staan in de justitiële documentatie. Zodoende geeft de VOG alleen het justitiële verleden weer en niet het gehele levenspad van de betrokkene. Tevens zegt de VOG niets over toekomstig gedrag of de psychische gesteldheid van de aanvrager. Hoewel een VOG dus geen garanties biedt dat er geen incidenten meer zullen plaatsvinden is het wel een belangrijk hulpmiddel dat de kans op seksueel misbruik terugdringt.
Ik ben dan ook een warm voorstander van de praktijk van veel zorgverleners om systematisch te vragen naar een VOG bij het in dienst nemen van een zorgverlener en wil dat ook wettelijk regelen. Zoals hiervoor gezegd is er op dit moment nog geen wettelijke basis om de VOG verplicht te stellen voor werknemers in de zorg. Een voorstel om de VOG in de jeugdzorg te verplichten is 8 oktober jongstleden naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2012–2013, 33 062, nr. 8). Ik zal mij beraden over het opnemen van een verplichte VOG voor overige werknemers in de zorg.
Financieel misbruik bij zorgverzekeraars |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onderzoek naar misbruik regelingen door zorgverzekeraars»?1
Ja.
Is het waar dat u door Zorgverzekeraars Nederland op de hoogte bent gesteld van het lopende onderzoek naar het financieel misbruik? Zo ja, kunt u de details geven van dit onderzoek?
Ja. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft een expertcommissie ingesteld om onderzoek te doen naar de geruchten over de mogelijke systeemrisico’s bij de toepassing van het oude en nieuwe systeem van bekostiging van instellingen voor medisch specialistische zorg. Deze expertgroep zal alle signalen onderzoeken door met de betrokken ziekenhuizen en verzekeraars in contact te treden.
Gaat u een onderzoek instellen naar het financieel misbruik, waardoor onterechte inkomsten verkregen zijn uit het Zorgverzekeringsfonds? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment nog geen inkomsten verkregen uit het Zvf. Eventuele uitkeringen uit het Zvf worden in de loop van 2013 uitgekeerd. De signalen over oneigenlijk gebruik (dat leidt tot mogelijk onterechte uitkeringen uit het Zvf) zullen worden onderzocht door een expertcommissie ingesteld door ZN. Ik wacht dit onderzoek af.
Als blijkt dat er financieel misbruik is gepleegd door zorgverzekeraars, welke sancties kunt u dan treffen en kunnen de betreffende bedragen teruggevorderd worden?
Voordat ik een uitspraak doe over te nemen maatregelen wil ik eerst inzicht in de feitelijke gang van zaken en bezien of er noodzaak is om in te grijpen. ZN voert daartoe onderzoek uit, waarvan de eerste bevindingen binnenkort beschikbaar zijn. Op basis daarvan zullen verzekeraars en aanbieders nagaan of correcties nodig zijn. Omdat nu het benodigde inzicht ontbreekt kan ik hier nog niet op vooruit lopen, alsmede niet over de maatregelen die ik kan treffen. Dit zegt weinig over ons zorgstelsel. De ruimte van systeemrisico’s komt in dit geval geheel op conto van het transitiemodel. Dit model geldt voor 2 jaar waarvan alleen in het eerste jaar het verschil tussen de DOT-omzet en het schaduw-FB voor 95% wordt gecompenseerd. Het percentage wordt in het 2e jaar (2013) afgebouwd naar 70% en vervalt in 2014.
Wat zegt dit financieel misbruik over de werking van ons zorgstelsel? Welke maatregelen gaat u nemen om misbruik te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
De NODO-procedure in de praktijk |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke plannen voor de NODO-procedure (Nader Onderzoek DoodsOorzaak minderjarigen) die nu eindelijk van start is gegaan?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Waarom is de zogeheten Child Death Review (CDR) achterwege gelaten? Op basis van welke overwegingen is deze beslissing tot stand gekomen? Wat zijn de kosten van CDR? Wat zijn de (voorlopige) resultaten van het project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert inzake CDR en de preventie van kindersterfte, waarbij de haalbaarheid wordt onderzocht van het installeren van speciale teams die een multidisciplinaire evaluatie uitvoeren in alle gevallen van het overlijden van een kind?
Het voornemen bestond om na iedere NODO-procedure een zogeheten Child Death Review (CDR) te laten plaatsvinden. De CDR heeft als doel een brede audit uit te voeren voor alle gevallen van sterfte bij minderjarigen, waarbij het overlijdensgeval van de minderjarige wordt beoordeeld. Gekeken wordt of er factoren zijn rond het overlijden, die aanwijzingen geven voor preventie van overlijden en verbetering van zorg. De CDR zou plaatsvinden nadat de NODO-procedure was afgerond en de doodsoorzaak bekend is, aan de hand van het dossier van de overleden minderjarige én bij een aantal overige overlijdensgevallen van minderjarigen.
De CDR is geen onderdeel van de NODO-procedure, maar een aanvulling hierop. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer d.d. 4 september 20122 is het niet haalbaar gebleken de CDR op dit moment in te voeren, dit gezien de noodzakelijk te maken financiële afspraken over de kosten van de twee NODO-centra, de kosten van de GGD en de beperkte beschikbare middelen.
Het beschikbare budget is ingezet om de NODO-procedure in te voeren.
Wat betreft uw vraag over het project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert, ga ik er vanuit dat u het SERRAFIM project bedoelt, dat ondermeer gefinancierd wordt door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het doel van dit project is de afname van zuigelingensterfte. Onderdeel hiervan is het uitvoeren van de CDR bij overleden kinderen onder de twee jaar in Oost-Nederland.
Er zijn nog geen formele resultaten bekend van het project waar u op doelt. Er loopt een proefimplementatietraject waarin tot op heden te weinig gevallen zijn behandeld om algemene conclusies te kunnen trekken.
Bent u ervan op de hoogte dat door CDR preventieadviezen ten aanzien van wiegendood tot stand zijn gekomen en daarmee een enorme daling in het aantal gevallen van wiegendood? Bent u van mening dat door CDR sterfgevallen voorkomen kunnen worden en dat CDR een rol kan spelen in de preventie van kindersterfte? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de bijdrage van de CDR methodiek aan het verkrijgen van inzicht in de risicofactoren van wiegendood. De CDR richt zich op preventie van overlijden en verbetering van zorg. Dit is vanuit medisch inhoudelijk perspectief zeker van belang. De CDR methodiek is echter één van de vele onderzoeksmethoden die meer inzicht kunnen geven in de risicofactoren die een rol spelen rond het overlijden van kinderen. Gezamenlijk zal dit inzicht leiden tot mogelijkheden voor beïnvloeding van de risicofactoren. Dat zal vervolgens naar verwachting resulteren in het terugdringen van het aantal sterfgevallen bij kinderen.
Waarom is besloten dat er twee NODO-centra komen in plaats van vijf? Bent u zich bewust van de gevolgen hiervan voor de ouders van het overleden kind? Wat zijn de kosten van de drie extra NODO-centra die zijn geschrapt? Vindt u dat deze besparing opweegt tegen de gevolgen voor de ouders?
Het voornemen bestond inderdaad om vijf NODO-centra in te richten. Op basis van inhoudelijke en financiële overwegingen is dit, in overleg met de betrokken medische instellingen, teruggebracht naar twee NODO-centra.
Per jaar wordt uitgegaan van vijftig NODO-gevallen. Om de expertise te waarborgen en de NODO-procedure op zorgvuldige wijze uit te voeren bleek het aantal van vijf NODO-centra te groot voor het aantal geschatte gevallen. Bij een gemiddeld aantal van slechts tien NODO-gevallen per centrum per jaar, is het niet mogelijk de noodzakelijke expertise op te bouwen.
Tevens bleek, gezien de noodzakelijk te maken financiële afspraken over de kosten van de NODO-centra en de beperkte beschikbare middelen, het inrichten van vijf NODO-centra niet haalbaar. Uit onderzoek naar de kosten van de NODO-procedure is gebleken dat bij de uitvoering van de NODO-procedure de bereikbaarheidsdiensten van kinderartsen, radiologen en pathologen de grootste kostenposten zijn. Door de NODO-procedure in twee in plaats van vijf centra uit te voeren liggen deze kosten aanzienlijk lager.
Het inrichten van twee in plaats van vijf NODO-centra kan voor ouders betekenen dat zij met hun overleden kind langer moeten reizen naar het NODO-centrum. De reis en het verblijf van ouders en hun overleden kind zijn meegenomen in de subsidiëring van de NODO-centra en worden dan ook vanuit deze centra georganiseerd en bekostigd.
Ik acht het van groot belang dat de NODO-procedure op zorgvuldige en efficiënte wijze wordt uitgevoerd.
Op deze wijze wordt in de twee NODO-centra expertise opgebouwd en kan de procedure, ondanks de beperkte beschikbare middelen, toch worden ingevoerd. Goede communicatie met ouders is hierbij erg belangrijk en daar wordt dan ook de nodige aandacht aan besteed.
Gezien de gevoeligheid en complexiteit van het onderwerp wordt aangevangen met een startfase die op 1 oktober j.l. is begonnen. De startfase heeft een looptijd tot 1 oktober 2013 en wordt begeleid door een evaluatieonderzoek. Daarna zal op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek een beslissing worden genomen over het vervolg.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er een kennisachterstand is bij artsen ten aanzien van het begrip «niet-natuurlijke dood»en dat het Openbaar Ministerie (OM) deze kennisachterstand zal dichten?2 Op welke wijze wordt dit aangepakt door het OM en wat is de stand van zaken nu? Zijn er inmiddels voldoende forensisch artsen en zijn deze voldoende gekwalificeerd? Betekent dit dat in de toekomst, wanneer de kennisachterstand is weggewerkt, méér kinderen die overlijden naar een NODO-centrum zullen worden vervoerd en voor meer ouders de gevolgen van het schrappen van drie centra voelbaar zullen zijn? Wat is hierover uw mening?
Ja, de antwoorden waar u op doelt herinner ik mij. De Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, het Forensisch Medisch Genootschap en het Openbaar Ministerie zijn doende samen een informatiebrochure te ontwikkelen ter voorlichting van artsen.
Per 1 januari 2013 zullen alle gemeentelijk lijkschouwers de opleiding tot forensisch arts moeten hebben gevolgd, willen zij hun functie mogen (blijven) uitvoeren. De invoering van de wettelijke regeling heeft geleid tot een bewustzijn dat forensisch artsen goed gekwalificeerd moeten zijn. Navraag bij Forensisch Medisch Genootschap levert op dat een groot aantal lijkschouwers nu is opgeleid tot en is geregistreerd als forensisch arts, waardoor voldoende gekwalificeerde forensisch artsen beschikbaar zijn.
Het wegwerken van kennisachterstand heeft tot op heden geen zichtbare invloed op het aantal onverklaarde en onverwachte gevallen van overleden minderjarigen waarbij geen vermoeden bestaat van een niet-natuurlijke dood en heeft dus geen effect op het aantal NODO-gevallen.
Over het bericht IHC Merwede: Boete voor roken buiten pauze |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het bedrijf IHC Merwede: Boete voor roken buiten pauze?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat een werkgever met een beroep op gezondheidsbeleid boetes oplegt indien werknemers buiten pauzes roken?
Deze kwestie moet in de juiste context worden geplaatst. IHC Merwede heeft flink geïnvesteerd in gezondheidsmanagement, waarbij medewerkers hulp kunnen krijgen bij gezonder leven, bewegen en stoppen met roken. Er is een fitnessruimte op het bedrijf, en er is een medisch team aangesteld, inclusief een gezondheidsmanager, die zorgt voor persoonlijke begeleiding. Ik juich deze ontwikkeling toe: om langer gezond, vitaal en productief door te kunnen werken is een actieve inzet van werkgever en werknemer noodzakelijk. IHC Merwede zet hier met zijn arbo- en gezondheidsmanagementbeleid actief op in, binnen de wettelijke kaders. Onlangs heeft het bedrijf zijn rookbeleid verder aangescherpt, met instemming van de ondernemingsraad. Als sluitstuk kan de werkgever een boete opleggen, maar pas nadat de werknemer eerder is gewaarschuwd en hulp bij het stoppen met roken is aangeboden.
Het bedrijf heeft tot dusver overigens geen boete opgelegd. Wel zijn de eerste waarschuwingen gegeven.
Indien de werkgever en de werknemers de ruimte nemen om binnen de wettelijke kaders afspraken te maken is het niet aan mij om daarover te oordelen.
Kent u de bepaling in de Tabakswet dat werkgevers verplicht zijn zodanige maatregelen te treffen dat werknemers in staat worden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden?
Ja.
Wat is in dat kader uw oordeel over een boete zoals ingezet door IHC Merwede?
IHC Merwede heeft, in lijn met het wettelijke kader dat de Tabakswet geeft en in overleg met werknemers, afspraken gemaakt over het te voeren rookbeleid in de onderneming. De ondernemingsraad van IHC Merwede heeft ingestemd met dit beleid en met de mogelijkheid van de werkgever om werknemers te beboeten wanneer ze buiten de pauze op de werkplek roken. Deze afspraken zijn vastgelegd in de eigen «Health and Safety Rules». In de arbeidsovereenkomst wordt naar deze regels verwezen, waardoor ze bindend zijn voor de werknemer. De overheid is hier geen partij in. Ik vind het van groot belang dat er binnen bedrijven stappen worden gezet om langer doorwerken te bevorderen. Het is immers in ieders belang om in het licht van de arbeidsmarktontwikkelingen en de pensioenleeftijdverhoging, werknemers duurzaam aan het werk te houden. Ze kunnen langer gezond, vitaal en op een productieve manier werkzaam blijven. De werkgever heeft minder ziekteverzuimkosten en het bedrijf kan productiever worden.
Aan welke vereisten moet voldaan zijn bij het opleggen van een boete door de werkgever aan de werknemer?
Als een werkgever een boete wil opleggen dient hij zich te houden aan de voorschriften uit het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van de arbeidsovereenkomst, art. 7:650 BW. Daarin is geregeld dat een werkgever slechts een boete kan stellen op overtreding van voorschriften van de arbeidsovereenkomst, als schriftelijk van tevoren in de cao of de arbeidsovereenkomst is geregeld op welke overtreding een boete is gesteld en wat het bedrag van de boete is. Het Burgerlijk Wetboek stelt voorwaarden aan het opleggen van zo’n boete en stelt ook grenzen aan de hoogte daarvan. Zo is geregeld dat de boete of de totale boetes per week, het loon van die werknemer voor een halve dag in beginsel niet mag overschrijden, tenzij een afwijking van dit artikel schriftelijk is vastgelegd. In dat laatste geval kan de rechter de boete alsnog matigen.
Wordt naar uw oordeel deze arbeidsrechtelijke bescherming van de werknemers in acht genomen in deze casus? Hoe komt u tot dat oordeel?
In het Burgerlijk Wetboek is in artikel 7:660 geregeld dat de werkgever voorschriften kan geven omtrent het verrichten van de arbeid en instructies met betrekking tot de goede orde in de onderneming, mits hij daarmee blijft binnen algemeen verbindende voorschriften of (arbeids)overeenkomst. Ook een rookverbod binnen de onderneming kan onder deze voorschriften vallen.
IHC heeft in elke arbeidsovereenkomst de bepaling opgenomen dat de voorschriften van de werkgevervan toepassing zijn. Hier vallen ook de afspraken over roken onder, zoals vastgelegd in de eigen «Health and Safety Rules». Ik ben van mening dat IHC daarmee voldoet aan de regelgeving.
Vindt u een maximale boete van 10% van het jaarinkomen in verhouding staan tot het betreffende gezondheidsbeleid of kwalificeert u het als extreem?
Hier wordt waarschijnlijk de winstdeling bedoeld bovenop het salaris die maximaal 10% van 12 maandsalarissen kan bedragen.
Ten aanzien van boetes is in het Burgerlijk Wetboek geregeld dat de boete of de totale boetes per week, het loon van die werknemer voor een halve dag in beginsel niet mag overschrijden. Uitsluitend ten aanzien van werknemers die meer verdienen dan het minimumloon, kan van dit voorschrift bij schriftelijke overeenkomst worden afgeweken. Als dat laatste gebeurd is, heeft de rechter altijd de bevoegdheid om de boete lager vast te stellen als de opgelegde boete hem bovenmatig voorkomt.
Het is niet aan mij om te oordelen over de redelijkheid van de hoogte van het boetebedrag en/of het te derven winstaandeel. Dit is ter beoordeling aan de rechter. Hij zal zich daarbij ondermeer baseren op een redelijke verhouding tussen de ernst van de overtreding, het loon dat de werknemer verdiende en de hoogte van de boete en/of het te derven winstaandeel.
Wat is de rol van de inspectie SZW? Hoe wordt er op toegezien dat arbeidsomstandigheden, -beleid en gehanteerde disciplinaire maatregelen tot elkaar in verhouding staan?
Het toezicht op de naleving van de verplichtingen uit de Tabakswet ligt bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en niet bij Inspectie SZW.
Op basis van de Arbowet- en regelgeving treedt de Inspectie SZW handhavend op in werksituaties waar sprake is van gevaar voor de gezondheid en/of veiligheid van werknemers. De aard van de overtreding en/of ernst van de situatie bepalen het in te zetten handhavingsinstrument. Het beboeten van werknemers is daarbij een mogelijkheid. De Inspectie SZW kan ingeval een werknemer rookt, hier melding van maken bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Hoe is in de informatievoorziening vanuit de overheid over deze regelgeving voorzien? Is de informatievoorziening naar uw oordeel op orde?
De desbetreffende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en de Tabakswet zijn niet nieuw. Alle wettelijke voorschriften kunnen worden geraadpleegd op www.rijksoverheid.nl. Het gegeven dat werkgevers en werknemers binnen de wettelijke kaders nadere maatwerkafspraken kunnen maken in cao-verband of op het niveau van de individuele arbeidsovereenkomst is staande praktijk.
Over tekort aan allochtone medisch specialisten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort aan allochtone medisch specialisten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbeveling verdient dat ook binnen de beroepsgroep van medisch specialisten sprake is van een afspiegeling van de maatschappij?
Ik vind het belangrijk dat Nederland kan beschikken over die medisch specialisten die het beste invulling kunnen geven aan de medisch specialistische zorgvraag; hierbij hoeft niet persé sprake te zijn van een afspiegeling van de maatschappij. Die basisartsen die het meest competent worden bevonden, moeten instromen in de vervolgopleiding.
Hoe verklaart u dat in de grote steden ongeveer een derde van de studenten geneeskunde een niet-westerse achtergrond heeft, terwijl het percentage medisch specialisten blijft steken rond de 5 à 6 procent? Wat is volgens u de oorzaak? Welke mogelijkheden heeft u om deze verhouding te wijzigen?
Daar registratie van etniciteit wettelijk niet is toegestaan, is onbekend of genoemde percentages correct zijn. In het algemeen geldt dat er meer sollicitanten zijn voor de medisch specialistische vervolgopleiding dan opleidingsplekken en dus dat kandidaten teleurgesteld moeten worden.
Denkt u dat artsen met een niet-westerse achtergrond buiten de boot vallen voor de opleidingen tot specialist door vooroordelen? Zo ja, welke en wat gaat u hieraan doen?
Daar registratie van etniciteit wettelijk niet is toegestaan, is het onbekend of artsen met een niet-westerse achtergrond minder kans hebben op toelating tot een medisch specialistische vervolgopleiding dan studenten met een westerse achtergrond.
Is het waar dat de beroepsgroepen tot de opleiding van specialist liever jongere kandidaten selecteren? Zo ja, vindt u dat wenselijk?
De wetenschappelijke verenigingen zijn degenen die deze selectie van basisartsen uitvoeren. Zij stellen diverse eisen aan kandidaten voor de vervolgopleiding. Of daarbij ook een criterium voor leeftijd is opgenomen, is mij onbekend. Overigens is selectie op basis van leeftijd bij wet verboden (De Algemene wet gelijke behandeling – AWGB, en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid – WGB l), tenzij dit objectief gerechtvaardigd is. Hiervoor zijn drie criteria:
Zoals reeds gemeld bij mijn antwoord op vraag 2, moeten die basisartsen die het meest competent worden bevonden instromen in de vervolgopleiding.
Bent u bereid het gesprek met de Orde van Medisch Specialisten aan te gaan, om te kijken op welke wijze gekomen kan worden tot gelijke kansen voor artsen met en zonder niet- westerse achtergrond?
Zoals reeds gemeld in mijn antwoord op vraag 4 is het onbekend of artsen met een niet-westerse achtergrond daadwerkelijk minder kans hebben op toelating tot een medisch specialistische vervolgopleiding dan studenten met een westerse achtergrond.
De wetenschappelijke verenigingen zijn verantwoordelijk voor het beoordelen van geschiktheid voor de medische vervolgopleiding. Een toenemend aantal wetenschappelijke verenigingen probeert deze beoordeling te objectiveren door middel van gebruik van bijvoorbeeld assessments.
Ik heb er vertrouwen in dat zij hun taak adequaat uitvoeren.
Een groot tekort aan stages in de zorg |
|
Manja Smits , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Groot tekort aan stages in zorg»?1
Het is goed om te constateren dat het aantal leerlingen dat instroomt in een zorgopleiding stijgt. Deze mensen hebben we hard nodig. Stages zijn een onmisbaar onderdeel in hun opleiding. Dat deze momentopname laat zien dat in sommige regio’s bij sommige opleidingen een tekort dreigt te ontstaan is dan ook zorgwekkend.
Op landelijk niveau laat de laatste barometer van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) van oktober 20122 zien dat er geen sprake is van een algeheel tekort aan stageplaatsen in de zorg. In de helft van de regio’s zijn er zelfs meer dan voldoende stageplaatsen. Ik acht dan ook de kans groot dat genoemde groep leerlingen nog voor januari een stageplaats vindt.
Met welke reden schrappen instellingen stageplekken, terwijl zij gefinancierd worden door het stagefonds? Is het budget van het stagefonds niet toereikend? Wilt u uw antwoord toelichten?
Over de gehele linie zien we dat zorginstellingen steeds meer stageplekken aanbieden. Het zou kunnen dat een individuele zorginstelling het aantal aangeboden stageplaatsen niet helemaal laat meegroeien met het stijgend aantal leerlingen. Met het stagefonds (jaarlijks € 99 miljoen) wordt beoogd zorginstellingen te stimuleren om meer en betere stageplaatsen aan te bieden. Het budget vanuit het stagefonds is niet bedoeld om geheel kostendekkend te zijn voor de begeleiding van de stagiaires, maar als prikkel voor de zorginstellingen. Overigens worden alleen gerealiseerde stageplaatsen gefinancierd. Uit de evaluatie van Anderson Elffers Felix (2011)3 blijkt dat het Stagefonds slaagt in haar doelstellingen. Daarnaast kunnen werkgevers in de zorg die stages aanbieden gebruik maken van de Wet vermindering afdracht loonbelasting (Wva). De afdrachtvermindering onderwijs beoogt werkgevers te ondersteunen in de kosten die gemaakt worden voor de begeleiding van studenten die een leerwerktraject of stage volgen in het kader van een erkende mbo-opleiding.
Met welke reden heeft het stagefonds niet voor meer stageplaatsen gezorgd, terwijl dit een van de doelstellingen is? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Uit bovengenoemde evaluatie van AEF blijkt dat het stagefonds tot een groei van het aantal gerealiseerde stageplaatsen heeft gezorgd.
Hoeveel stageplaatsen zijn inmiddels wegbezuinigd, en welke zorgsectoren betreft dit? Wilt u uw antwoord toelichten?
Navraag bij de directeur van «Zorg aan Zet» leert dat er geen stageplaatsen zijn wegbezuinigd in zijn regio. Ook zien we op landelijk niveau een stijging van het gerealiseerde aantal stageplaatsen.
Zijn er verschillen in tekorten aan stageplaatsen in de regio’s? Zo ja, welke? Hoe groot is het tekort aan stageplekken in de zorg per regio? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is als een student van de opleiding wordt verwijderd omdat er geen stageplek voorhanden is, ook nadat student, opleiding en kenniscentrum zich hiervoor hebben ingespannen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De stage is een cruciaal element van een beroepsopleiding en is daarom een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Zonder het volgen van een stage kan een mbo-student niet afstuderen en daarom is het van groot belang dat er voldoende stages beschikbaar zijn. De instelling moet bij het inschrijven van een student nagaan of er een goede opleiding (met inbegrip van stage) geboden kan worden. Als een student wordt toegelaten tot een opleiding mag van de instelling verwacht worden dat de student wordt geholpen bij het vinden van een stageplek. Als het vanwege bijvoorbeeld arbeidsmarktomstandigheden onmogelijk blijk te zijn om een stageplek te vinden, dan moet de student worden gestimuleerd om voor een andere studie of een andere leerweg te kiezen. Gelukkig is hier in de betreffende regio geen sprake van. Dit is ook nadrukkelijk nagevraagd bij de directeur van «Zorg aan Zet». Hij heeft regelmatig contact met de onderwijsinstellingen en op basis daarvan gaf hij aan dat dit niet is voorgekomen. Daarnaast zullen de zorginstellingen en onderwijsinstellingen samen ervoor zorgen dat dit dreigende probleem zorgvuldig en voortvarend wordt opgepakt.
Zijn er inmiddels leerlingen verwijderd van een zorgopleiding omdat er geen stageplaatsen zijn? Hoe voorkomt u dat hierdoor in de toekomst een tekort ontstaat aan werknemers in de zorg, aangezien er de komende drie a vier jaar duizenden extra nodig zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen signalen dat er stelselmatig studenten worden uitgeschreven vanwege een tekort aan stages. Als er een tekort aan stages is dan zal de student moeten worden gestimuleerd om voor een andere studie te kiezen. Met het arbeidsmarktbeleid, zoals toegelicht in de arbeidsmarktbrieven van vorig jaar, verhogen we de productiviteit en stimuleren we de werving en behoud van zorgpersoneel. Ook zetten wij in op versterking van zelfredzaamheid waarmee we de groei van de zorgvraag proberen af te remmen. Hiermee zetten we alles in werking om het dreigend tekort aan zorgpersoneel voor de komende drie á vier jaar af te wenden.
Is u bekend of er inmiddels leerlingen zijn gestopt met de opleiding wegens het tekort aan stageplaatsen? Zo ja, hoeveel leerlingen betreft dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Deze gegevens worden niet bijgehouden.
Hoeveel leerlingen denkt u in de zorg te kunnen aantrekken/behouden, indien de tekorten aan stageplaatsen niet worden opgelost? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder toegelicht is er op landelijke niveau geen sprake van een tekort aan stageplaatsen. In de Arbeidsmarktprognoses van VOV-personeel in Zorg en Welzijn 2011–20155 kunt u de instroom van het aantal leerlingen in zorgopleidingen terugvinden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van «Zorg aan zet», dat over enkele jaren Limburgse regio’s tekorten aan stageplekken krijgen? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Door het groeiend aantal leerlingen is het lastig om het aantal stageplekken even hard mee te laten groeien. De directeur van «Zorg aan Zet» voorziet dreigende tekorten aan stageplekken als er nu niet wordt ingegrepen. Hij heeft ons laten weten dat hij samen met alle onderwijsinstellingen en zorginstellingen in de regio dit probleem stevig zal aanpakken. Overigens heeft deze goede samenwerking juist geleid tot de eerder genoemde hogere instroom van leerlingen in zorgopleidingen. Hij is daarom overtuigd dat deze uitdaging ook goed zal worden opgepakt in dit samenwerkingsverband. Daarnaast is de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven samen met de kenniscentra een stage- en leerbanenoffensief begonnen om voor de 500 000 mbo-studenten voldoende stages en leerbanen te bieden, ondanks de crisis..
Bent u bereid op korte termijn maatregelen te treffen om alle tekorten aan stageplaatsen in de zorg op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Met het stagefonds en de ondersteuning aan regionale werkgeversverbanden zoals «Zorg aan Zet» zien we het aantal stageplekken jaarlijks stijgen. Op dit moment zien we dan ook geen noodzaak voor additionele maatregelen.
Aanhoudende signalen van slechte en ontbrekende zorg bij Fokus-projecten |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Is het waar dat u volledig op de hoogte bent van de slechte zorgsituatie van een bewoner van een Fokusproject in Amsterdam? Zo ja, wilt u uw analyse geven van die situatie?1
Er is mij een situatie bekend van een bewoner met aanhoudende klachten over de dienstverlening in een Amsterdamse Fokuswoning. De bewoner heeft hierover gecorrespondeerd met het Ministerie en individuele leden van Uw Kamer. Tevens heeft de bewoner onder andere een medewerker van mijn ministerie gesproken tijdens de bijeenkomst met pgb-houders op 9 september 2011. De bewoner is onder andere ontevreden over de wachttijden door onderbezetting, de deskundigheid van de assistenten, het grote personeelsverloop en de wijze waarop Fokus omgaat met klachten. Na een incident roept de bewoner geen ADL-assistentie meer op.
Welke bemoeienis heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) met dit specifieke probleem, en met Fokus als zorginstelling?
De Inspectie doet op mijn verzoek onderzoek naar de kwaliteit van zorg en de cliëntveiligheid bij de stichting Fokus exploitatie. Dit onderzoek heb ik toegezegd in het Algemeen Overleg over ADL-assistentie van 14 september 2011. In het kader van dit onderzoek heeft de IGZ ook een inspectiebezoek gebracht aan het project in Amsterdam en met de bewoner gesproken.
In een project waar de kwaliteit en veiligheid onder de maat was, heeft de IGZ al direct een passende maatregel getroffen in de vorm van een voornemen tot een bevel. Op een aantal andere projecten zijn direct maatregelen gevraagd in de vorm van extra nachtdiensten en extra personeel. Ik verwacht dat ik de eindrapportage van de IGZ in het voorjaar van 2013 ontvang. De uitkomsten zullen met uw Kamer gedeeld worden.
Hoe kunt u verklaren dat er in al deze maanden van ontbrekende zorg geen oplossing is gevonden?
De bewoner heeft aanspraak op verantwoorde AWBZ-zorg. Omdat de bewoner in een ADL-woning woonachtig is, heeft de bewoner aanspraak op ADL-assistentie die Fokus in en om de ADL-woning op afroep levert. Daarnaast heeft de bewoner aangegeven te beschikken over een indicatie voor AWBZ-zorg buiten de woning. De verhouding tussen de bewoner en Fokus is ernstig verstoord. De klachtencommissie verklaarde een aantal van de klachten ongegrond en een aantal niet ontvankelijk. De bewoner wil nu al enige tijd geen ADL-assistentie meer van Fokus en zou de dienstverleningsovereenkomst met Fokus graag opzeggen. Dit kan echter niet vanwege de koppeling van huur- en dienstverleningsovereenkomst. Wanneer de bewoner geen zorg meer afneemt bij Fokus dan is de verhuurder verplicht de huurovereenkomst met de bewoner op te zeggen wegens dringend eigen gebruik. Deze koppeling is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen Fokus en de woningcorporatie. Verhuizen is voor bewoner echter geen optie. De IGZ is op verschillende momenten door de bewoner geïnformeerd over haar situatie. Begin september heeft de IGZ, na het vastlopen van pogingen van de bewoner zelf en van VWS, de bestuurder van Fokus aangesproken om constructief aan een passende oplossing bij te dragen. Inmiddels heeft de bestuurder van Fokus aangegeven dat in overleg met de corporatie de bewoner een voorstel is gedaan dat voorziet in het beëindigen van de dienstverlening door Fokus en het kunnen blijven wonen in de woning. Omwille van de exploiteerbaarheid van het ADL-cluster, zijn de corporatie en Fokus in overleg over de mogelijkheden om het project met hetzelfde aantal woningen te kunnen voortzetten.
Erkent u dat mensen die ADL-ondersteuning (Algemene dagelijkse levensverrichtingen) krijgen via een Fokusproject, recht hebben op zorg? Zo ja, waarom wordt er niets gedaan aan deze schrijnende situatie? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen die bij Fokus gaan wonen contractueel moeten vastleggen dat zij bij Fokus zorg afnemen? Dient zo'n contract ook niet door Fokus te worden nageleefd; dat wil zeggen dat deze verantwoordelijk dient te zijn voor goede en beschikbare ADL-ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De aangepaste woningen die met subsidie zijn gerealiseerd, blijven door de koppeling tussen wonen en dienstverlening beschikbaar voor de doelgroep die is aangewezen op 24-uurs zorg op afroep. Uiteraard mag de cliënt verwachten dat de zorg op afroep beschikbaar en verantwoord is.
Vindt u het zorgelijk dat er meerdere signalen zijn van Fokusprojecten, waarbij bewoners aangeven dat ze zich geïntimideerd voelen om situaties van slechte zorg aan te kaarten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind het zorgelijk als cliënten vrezen dat het klagen negatieve gevolgen kan hebben voor hun dienstverlening. De klachten die mij hebben bereikt, waren mede aanleiding om de IGZ de kwaliteit van de dienstverlening te laten beoordelen.
Besmette zalm |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van alle voedingsmiddelen waar de met salmonella besmette zalm van de Harderwijkse leverancier Foppen in terecht gekomen is?1
De mogelijk besmette zalm is in Nederland in verschillende voedingsmiddelen en diverse supermarkten terecht gekomen. Een lijst hiervan is op de site van de NVWA gepubliceerd.
http://www.vwa.nl/actueel/waarschuwingen/waarschuwing/2026521/waarschuwing-voor-producten-met-salmonella-besmette-zalm
De mogelijk besmette zalm is ook in viswinkels, horecagroothandels en visverwerkende bedrijven terecht gekomen. Deze bedrijven zijn hierover geïnformeerd door hun leveranciers en hebben goed gehoor gegeven aan de recall.
Ook is er geleverd aan Europese lidstaten en Derde landen. Deze landen zijn via het RASFF (Rapid Alert System for Food and Feed) systeem en Infosan (International Food Safety Authorities Network) hiervan op de hoogte gesteld.
Hoe en hoe vaak wordt door de Nederlandse Voedsel- Warenautoriteit (NVWA) geïnspecteerd op salmonellabesmettingen bij zalm en andere visproducten die voor rauwe consumptie bedoeld zijn? Is de pakkans vergelijkbaar met andere voedselbesmettingen?
Het voorkomen van pathogene micro-organismen, waaronder Salmonella, in (rauw) te consumeren producten is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de producent. Deze dient in het kader van Verordening EG 852/2004 zelf een risicoanalyse uit te voeren en op basis daarvan een beheersprogramma en verificatieprocedure vast te stellen. Tijdens de reguliere inspecties die de NVWA uitvoert wordt gecontroleerd of het bedrijf hieraan voldoende invulling geeft.
Daarnaast voert de NVWA zelf onderzoek uit. Voor onderzoek van kant-en-klare voedingsmiddelen die bedoeld zijn om direct te worden geconsumeerd, waaronder gerookte zalm en andere visproducten, richt de NVWA zich primair op relevante pathogenen die zijn opgenomen in de geldende wetgeving (zoals Verordening (EG) 2073/2005). Van 2011 tot op heden werden in het kader van monitoringsprojecten in totaal ruim 2000 monsters visproducten onderzocht door de NVWA. Alle op Salmonella onderzochte monsters waren daarbij negatief.
De pakkans is vergelijkbaar met andere voedselbesmettingen.
Ziet u in deze situatie reden om actiever in te zetten op de bewustwording van consumenten ten aanzien van de veilige bereiding van zalm?
In het algemeen kan worden gesteld dat alle rauw te consumeren voedingsmiddelen een risico met zich meebrengen. Direct, door consumptie van deze rauwe producten en indirect als gevolg van kruisbesmetting. Ondanks alle maatregelen in de keten kunnen er soms toch nog onveilige voedingsmiddelen op de markt komen. Het is van belang dat de consument zich daar van bewust is. Het Voedingscentrum Nederland (VCN, gefinancierd door het Ministerie van VWS en EL&I) communiceert hierover richting de consument.
Hierbij wordt met name aandacht besteed aan de het veilig kopen, koken en bewaren door de consument van voedingsmiddelen. Daarbij is speciale aandacht voor de zogenaamde risicogroepen (Young, Older (ouder dan2, Pregnant and Immuno compromised YOPI’s)
Welke kansen biedt bijvoorbeeld een bacteriesticker om salmonella besmettingen en andere risico’s actief voor de consument via de verpakking zichtbaar te maken? Zou dat voor deze vorm van salmonella een uitkomst kunnen bieden?
Een bacteriesticker om te waarschuwen voor deze vorm van Salmonella biedt geen uitkomst. De Salmonella besmetting op zalm betreft een incident. Salmonella wordt vrijwel nooit op zalm aangetroffen. Waarschuwing met een bacteriesticker is dan ook niet proportioneel. De focus zal zich vooral richten op de communicatie via het VCN (zie vraag3.
Was deze zalm al besmet toen deze uit Griekenland naar Nederland getransporteerd werd en is de lading in Griekenland geïnspecteerd?
Het is bevestigd dat de besmette zalm afkomstig uit Griekenland al besmet was voor aflevering in Nederland. Op levensmiddelen die in Griekenland worden geproduceerd wordt door de Griekse Voedsel- en Warenautoriteit toezicht gehouden. Hierbij wordt uiteraard niet elke geproduceerde partij door hen gecontroleerd.
Is er sprake van structurele samenwerking tussen de NVWA en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met de European Food Safety Authority (EFSA) en de voedselautoriteiten van andere EU-lidstaten op het vlak van wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van voedsel, zoals de mogelijke risico’s op kanker als gevolg van Round-up resistente genmaïs, of het onderzoeken van besmettingen van vis en andere verse producten zoals deze salmonella besmetting?
Ja. Het RIVM is een van de zo genoemde «artikel 36 instituten»4 in Nederland. In dit kader is er sprake van een regelmatige uitwisseling van wetenschappelijke kennis met de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA). Daarnaast nemen wetenschappers uit het RIVM zitting in verschillende panels en werkgroepen van de EFSA.
De NVWA levert op structurele basis informatie over monitoring en surveillance van voedselveiligheidsthema’s (zoals bijvoorbeeld zoönosen) aan de EFSA. Tenslotte heeft het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering (BuRO) van de NVWA een bijzondere band met EFSA als zijnde haar nationale gelijke.
Wordt in iedere lidstaat op dezelfde manier omgesprongen met de vraag of voedsel veilig is of verschillen de gezondheidsnormen en de onderzoeksmethoden, gelet op de grote hoeveelheid grensoverschrijdende handel?
De regelgeving op het terrein van voedselveiligheid is Europees. In de lidstaten worden dezelfde normen en geharmoniseerde onderzoeksmethoden gehanteerd. Dit is vanwege de open Europese grenzen voor voedingsmiddelen ook noodzakelijk. De NVWA ziet toe op de naleving van deze regels in Nederland. Het Voedsel- en veterinair bureau (FVO) van de Europese Commissie ziet toe op de naleving in alle lidstaten.
Het bericht dat zorgkantoren geen lichte zorgzwaartepakketten meer inkopen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wilt u aangeven waarom zorgkantoren op dit moment geen lichte zorgzwaartepakketten meer inkopen voor intramurale zorg? Heeft u daartoe opdracht gegeven? Wilt u uw antwoord toelichten?1
De veronderstelling dat zorgkantoren voor het jaar 2013 geen lichte zorgzwaartepakketten meer inkopen is onjuist. Zorgkantoren moeten aan hun zorgplicht voldoen ook voor bestaande cliënten met een indicatie voor een licht zorgzwaarte pakket. Wel zijn zorgkantoren terughoudend bij het op grote schaal inkopen van lichte zorgzwaartepakketten gezien het dalend aantal nieuwe indicaties bij ZZP 1 en 2 en de voorgenomen extramuraliseren van de lichte zorgzwaartepakketten voor nieuwe cliënten. Dit laatste voornemen is met uw Kamer gewisseld onder meer bij de bekendmaking van de voorlopige inkoopkaders AWBZ (Kamerstuk 30 597 nr. 252; d.d. 8 juni 2012). Vervolgens zijn de zorgkantoren via de NZa op de hoogte gesteld. De extramuraliseringstendens is in lijn met de wens van cliënten om zo lang mogelijk thuis zorg te mogen ontvangen.
Deelt u de mening dat zorgkantoren die momenteel geen lichte zorgzwaartepakketten inkopen tegen de besluitvorming van AWBZ-indicaties ingaan? Moeten zorgkantoren niet voldoen aan hun zorgplicht? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de indicatiestelling leidend en wordt er daarom ook nog steeds zorg ingekocht voor de lichte zorgzwaartepakketten.
Wilt u aangegeven waarom zorgkantoren momenteel geen lichte zorgzwaartepakketten inkopen, terwijl deze maatregel nog niet is besproken in de Kamer? Wilt u hen verzoeken te wachten op het oordeel van de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De door u geschetste situatie is niet aan de orde. Het is daarom ook niet nodig om zorgkantoren te beperken in hun zorginkoopactiviteiten.
Hoeveel en welke zorgkantoren kopen momenteel geen lichte zorgzwaartepakketten in?
Alle zorgkantoren maken afspraken over de inkoop van lichte zorgzwaartepakketten.
Hoeveel mensen hebben de laatste periode geen zorgzwaartepakket 1, 2 of 3 gekregen van het zorgkantoor voor zorg uit de AWBZ, terwijl zij hiervoor wel geïndiceerd waren? Wilt u hier navraag naar doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Deze aantallen zijn mij niet bekend voor deze specifieke zorgzwaartepakketten. Wel is mij informatie bekend over alle cliënten met een intramurale indicatie in de sector verpleging en verzorging. Van alle cliënten met een geldige V&V-indicatie in 2010 ontvangt 73% van de cliënten intramurale zorg, krijgt 25% alsnog extramurale zorg geleverd en maakte 2% geen gebruik van zorg (bron: Onderzoek APE: «Verdeelmodel AWBZ 2013», juni 2012).
Bent u bereid te bewerkstelligen dat mensen met een licht zorgzwaartepakket zorg krijgen waarvoor zij geïndiceerd zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is mijn verantwoordelijkheid om te bewerkstelligen dat bij cliënten met een geldige indicatie op een adequate wijze in de zorgbehoefte wordt voorzien. Tegen deze achtergrond heb ik de zorgkantoren ook een zorgplicht opgelegd. Dit betekent niet dat alle cliënten ook exact de zorg moeten ontvangen die overeenkomt met de verkregen indicatie. Zo blijkt uit de informatie, die in het antwoord op vraag 5 is weergegeven, dat een aantal cliënten afziet van zorg of deze zorg thuis wil ontvangen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de uitwerking van het extramuraliseren van lichte zorgzwaartepakketten op woensdag 10 oktober 2012?
Ja.
De toekomst van het Landelijk Schakelpunt (LSP) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Onder welke voorwaarden financiert Zorgverzekeraars Nederland (ZN) het Landelijk Schakelpunt (LSP) in 2012? Is aan deze voorwaarden voldaan?
Eind 2011 hebben de koepels van zorgaanbieders (Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), Vereniging Huisartsenposten Nederland (VHN) en
Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ)) en de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) afspraken gemaakt over de doorstart van het LSP. In dat kader hebben zij de Vereniging van zorgaanbieders voor zorgcommunicatie (VZVZ) opgericht. Deze vereniging is per 1 januari 2012 verantwoordelijk voor het LSP. Zorgverzekeraars hebben toen aangegeven bereid te zijn om de kosten van de zorgaanbieders voor aansluiting op de infrastructuur structureel te vergoeden, mits dit zou leiden tot een toename van aansluiting op en gebruik van de infrastructuur. Het ontbreken van een meerjarenperspectief heeft geleid tot terughoudendheid bij zorgaanbieders met betrekking tot aansluiting op het LSP. Inmiddels zijn er afspraken voor de komende 3 jaar gemaakt inclusief afspraken over het gebruik en de aansluitingen.
Heeft ZN al betaald voor de instandhouding van het LSP in 2012? Zo ja, hoeveel en zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars hebben 6,6 miljoen (2/3 van de exploitatiekosten van het LSP) vergoed aan de VHN. Deze 6.6 miljoen euro is inmiddels betaald en door Nictiz gebruikt ter dekking van de exploitatiekosten.
Is het waar dat ZN bereid is om ook de komende jaren te investeren in het LSP? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het oorspronkelijke plan om zorgaanbieders zelf de doorstart van het LSP te laten opbrengen? Waarom slagen zij hier niet in?1
Ik heb van ZN begrepen dat ZN zich bereid heeft verklaard om ook de komende 3 jaren te investeren in het LSP. Hierover hebben de betrokken partijen onlangs afspraken gemaakt. Net als ik vinden verzekeraars het van groot belang dat de veilige elektronische informatieoverdracht tussen zorgaanbieders onderling en tussen zorgaanbieders en patiënten daadwerkelijk tot stand komt. Dat is relevant om efficiencyredenen, maar veel meer nog vanwege de kwaliteit van zorg (beperking van overdrachtsfouten bijvoorbeeld) en het beter kunnen betrekken van de patiënt bij zijn eigen behandeling.
Verzekeraars willen de groei van bedoelde veilige gegevensoverdracht faciliteren. Een goede en veilige infrastructuur, die door alle zorgaanbieders wordt gebruikt, vormt de basis voor die informatieoverdracht en is randvoorwaardelijk.
Centrale financiering door de verzekeraars in combinatie met centrale sturing door de zorgaanbieders, via de VZVZ, biedt hiervoor een goede basis.
Daarmee dragen zorgaanbieders de verantwoordelijkheid voor de doorstart en vervullen de verzekeraars hun faciliterende rol.
Kunnen zorgverzekeraars in 2013 weigeren om zorgaanbieders die niet wensen mee te werken aan het LSP, te contracteren? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat voor zorgaanbieders geen verplichting bestaat om zich aan te sluiten op het LSP? Wat is hiervan de juridische houdbaarheid?2
Zorgverzekeraars verwijzen bij het vaststellen van contracten naar de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Als de beroepsgroep (de zorgaanbieders) heeft aangeven dat uitwisseling via het LSP als kwaliteitseis wordt gezien dan kunnen zorgverzekeraars dit opnemen. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitseis voor de beroepsgroep geldt. Deze lijn heb ik ook met uw Kamer gewisseld.
Hoeveel zorgaanbieders moeten zich eind dit jaar hebben aangesloten om het LSP levensvatbaar te houden en hoeveel zorgaanbieders hebben zich inmiddels aangemeld, uitgesplitst naar huisartsen, apothekers en ziekenhuizen?
De Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) heeft aangegeven dat per 1 oktober de volgende aantallen zorgverleners zijn aangesloten op het Landelijk Schakelpunt (LSP):
Apotheken
Huisarts-praktijken
Huisartsen-diensten-structuren
Zieken-huizen
Totaal
Aangesloten
845
43%
2 683
66%
41
84%
11
12%
3 580
58%
Partijen hebben voor de komende drie jaar afspraken gemaakt rondom de doorstart van het LSP. Deze afspraken worden vastgelegd in een convenant met daarbij aandacht voor financiering, aansluiting en gebruik van de infrastructuur. De hoeveelheid aangesloten zorgaanbieders biedt partijen voldoende houvast.
Hoeveel Nederlanders hebben op 1 oktober via de opt-in regeling toestemming gegeven voor uitwisseling van hun medische gegevens via het LSP?
De Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) is verantwoordelijk voor de uitwisseling van gegevens via de zorginsfrastructuur (het LSP). De VZVZ is eind 2011 opgericht op initiatief van de koepels van huisartsen (LHV), huisartsenposten (VHN), apotheken (KNMP) en ziekenhuizen (NVZ).
De VZVZ is op dit moment bezig met de voorbereidingen voor het informeren van zorgconsumenten over de opt-in regeling en de wijze waarop zij toestemming
kunnen geven. Enkele regio’s zijn hiermee van start gegaan. Exacte aantallen van Nederlanders die op 1 oktober 2012 toestemming hebben gegeven voor gegevensuitwisseling via het LSP zijn bij de VZVZ niet bekend. Dit vanwege het feit dat nog niet alle zorgverleners de toestemming die zij schriftelijk hebben vastgelegd hebben ingevoerd in hun zorginformatiesysteem.
Naar verwachting zal de uitvoering van de opt-in procedure (i.c. het vragen om toestemming) met name vanaf november 2012 een grote vlucht nemen, als de geplande communicatiecampagne van start is gegaan.
Wat is uw oordeel over de aangekondigde Patiënten- en Privacyraad? Deelt u de mening van deze raad dat «natuurlijk voorkomen» moet worden dat opnieuw toestemming aan de patiënt wordt gevraagd wanneer grote veranderingen worden doorgevoerd in de functionaliteit van het LSP of wanneer nieuwe groepen zorgaanbieders worden aangesloten op het LSP?2
Of bij een dergelijke uitbreiding van het LSP opnieuw toestemming is vereist, is afhankelijk van de wijze waarop het systeem en het geven van toestemming is ingericht. Ik ga er vanuit dat de inrichting van het LSP past binnen de geldende wet- en regelgeving.
Wat is het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over het voornemen om patiënten geen toestemming te vragen indien het LSP wezenlijk verandert qua opzet en aangesloten zorgaanbieders?
Het College Bescherming Persoonsgegevens is een onafhankelijke toezichthouder en houdt toezicht op de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Ik ben niet op de hoogte van een eventueel oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens op dit onderdeel. Ik ga er vanuit dat eventuele uitbreidingen binnen de kaders van de huidige wet en regelgeving passen.
Verontrustende cijfers over gehoorschade |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de verontrustende cijfers over gehoorschade bij jongeren?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat steeds meer jonge mensen in Nederland door onwetendheid gehoorschade dreigen op te lopen?
Gehoorschade opgelopen door te harde muziek bij jongeren is een gezondheids- en maatschappelijk probleem dat in principe voorkomen had kunnen worden. Jongeren moeten er bewust van zijn dat ze bij het luisteren naar harde muziek het risico op gehoorschade lopen. De Nationale Hoorstichting heeft zich, mede met financiering van het ministerie van VWS, de afgelopen jaren ingezet op het informeren, bewustmaken en het veranderen van risicogedrag van jongeren. Uit het recente onderzoek van de Nationale Hoorstichting blijkt dat het van belang blijft om informatie over het risico op gehoorschade door lawaai te verstrekken.
Welke pogingen heeft u tot dusver ondernomen om onnodige gehoorschade te voorkomen of te beperken?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en 6 van de leden Voordewind (ChristenUnie) en Bruins Slot (CDA) over gehoorschade bij de jeugd (vraagnummer 2012Z16721).
Weet u wat de meest effectieve interventiemethode is om mensen bewust te maken van de risico’s die zij lopen in discotheken en muziekevenementen?
Tot nu toe heeft de Nationale Hoorstichting, mede met financiering van het ministerie van VWS, vooral ingezet op informatieverstrekking en bewustmaking van de gevaren van mogelijke gehoorschade door te harde muziek aan kinderen en jongeren. Hiervoor is onder andere lesmateriaal voor scholen ontwikkeld, zijn folders gemaakt en laagdrempelige hoortesten ontwikkeld. Ook wordt voorlichting gegeven op muziekfestivals. Daarnaast werkt de muzieksector via het keurmerk Oorveilig en het Convenant geluidsbeleid muzieksector samen met de Nationale Hoorstichting aan het voorkomen van gehoorschade bij de bezoekers van discotheken, clubs en festivals. Eind december wordt de effectiviteit van het keurmerk Oorveilig en het Convenant geluidsbeleid muzieksector geëvalueerd.
Heeft u deze ingezet om ouders en kinderen voor te lichten over de gehoorschade door discotheken en muziekevenementen? Zo ja, wat zijn de resultaten en zo nee, waarom niet?
Ja. Van het werkmagazine «OORzaken» zijn bijvoorbeeld al ruim 60 000 exemplaren afgenomen door ruim 1 000 basisscholen. Op deze manier worden kinderen bereikt voordat de risicogedragingen (persoonlijke geluidsdragers, discotheekbezoek) ontstaan. Daarnaast zijn er verschillende websites voor kinderen en jongeren over voorkombare gehoorschade. Uit een onlangs gehouden enquête blijkt er wel een kloof te zitten tussen «geïnformeerd zijn» en «iets doen».
Deelt u de mening dat het een groot probleem is dat mensen zich nog steeds niet bewust zijn van het gegeven dat veel discotheken en evenementen het aantal decibels schadelijk hoog laten oplopen, zoals uit dit onderzoek blijkt?
Uit het onderzoek van de Nationale Hoorstichting blijkt dat een groot gedeelte van het uitgaanspubliek zich niet bewust is van de risico’s van te harde muziek en geen gehoorbeschermers draagt. Het is van belang dat het uitgaanspubliek zich bewust is van de risico’s en maatregelen neemt om gezondheids- en maatschappelijke problemen te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat de meeste mensen de overheid een toeziende en corrigerende taak toedichten in deze kwestie?
Ik zie het voorkomen van gehoorschade door te harde muziek bij de bezoekers van muzieklocaties vooral als een maatschappelijke verantwoordelijkheid van de muzieksector zelf. De muzieksector is samen met de Nationale Hoorstichting al bezig met de preventie van gehoorschade door te harde muziek bij bezoekers van muzieklocaties. Dit gebeurt onder andere via het keurmerk Oorveilig en het Convenant geluidsbeleid muzieklocaties. Het keurmerk en het convenant worden in december 2012 geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie wil ik samen met de sector kijken of nadere actie nodig en gewenst is.
Mogelijke besparingen door doelmatig gebruik van geneesmiddelen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het IMS rapport1 dat stelt dat wereldwijd 500 miljard dollar per jaar wordt verspild door verkeerd geneesmiddelengebruik? Wat is uw mening hierover?
Ja, ik heb het IMS rapport met veel interesse gelezen. Dit IMS rapport diende als technisch document bij de Ministers Summit dat 3 oktober jl. in Amsterdam plaats had. Het bedrag is opgebouwd uit de gegevens van een groot aantal landen over het gebruik van geneesmiddelen in de verschillende landen. Het rapport maakt duidelijk dat er nog veel te winnen valt. Het bedrag, een beargumenteerde schatting, moet men als volgt interpreteren. Verantwoorde toepassing van geneesmiddelen betekent dat er eerst een correcte diagnose gesteld moet zijn bij een patiënt, dat de behandelende arts het juiste geneesmiddel voorschrijft en dat de patiënt dit ook geleverd krijgt in de apotheek, in de juiste dosis en gedurende de vereiste tijd van behandeling, d.w.z. niet langer, maar ook niet korter gebruikt. Een goede registratie van het geneesmiddelengebruik is eveneens van belang. Samenwerking en betrokkenheid van arts, apotheker en patiënt zijn noodzakelijk om het bovenstaande te realiseren. Indien dit mogelijk wordt zullen er minder problemen ontstaan met de toepassing van geneesmiddelen. Er zullen minder bijwerkingen optreden, minder intoxicaties (door overdosering), minder onnodige ziekenhuisopnames tengevolge van onjuiste toepassing van geneesmiddelen. Indien patiënten de geneesmiddelen ook daadwerkelijk innemen gedurende de tijd dat dit zou moeten, kunnen we spreken van therapietrouw. Al deze factoren bij elkaar opgeteld zullen leiden tot een verbeterde gezondheid en uiteindelijk, naast de gezondheidswinst, een vermindering van zorguitgaven. Een verantwoorde toepassing van geneesmiddelen zal leiden tot een vermindering van de nadelige effecten van geneesmiddelen en een versterking van de gunstige effecten ervan. De uitgaven aan de geneesmiddelen zelf kunnen verminderen, gelijk blijven of zelfs toenemen, maar het uiteindelijke effect is gunstig zowel wat betreft de gezondheid van de individuele patiënt als ook het effect op de zorguitgaven in de totale gezondheidszorg.
Hoeveel kan naar uw mening in Nederland bespaard worden door de aanbevelingen van het IMS te implementeren?
Precieze cijfers zijn niet te geven. Puur technisch is een getal te berekenen dat het aandeel van Nederland weergeeft in het mondiale bedrag van 500 miljard. Ik vind dat niet zinvol. Een theoretische berekening dat er 6 miljard te besparen zou zijn in Nederland zegt mij weinig, daarvoor bestaan er toch nog teveel onzekerheden. We moeten oppassen voor te snelle conclusies en voor bedragen die met zichzelf op de loop gaan. Toch denk ik wel dat er – ook in Nederland besparingen zijn te verwezenlijken door de toepassing van geneesmiddelen – inclusief de therapietrouw – te verbeteren zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u van ieder van de zes aanbevelingen van het IMS aangeven in hoeverre deze in Nederland al onderdeel van beleid is? Op welke wijze gaat u de zes aanbevelingen van het IMS in Nederland verder in praktijk brengen?
Het IMS rapport doet vijf hoofdaanbevelingen, namelijk, 1) het versterken van de rol van de apotheker in het beheren van het gebruik van geneesmiddelen, 2) het gebruik maken van externe beoordelaars bij het evalueren van de kwaliteit van de beroepsbeoefenaren, 3) het verplicht melden van het gebruik van antibiotica door de verstrekkers van de antibiotica, 4) het bevorderen van gedragsverandering onder de beroepsbeoefenaren ten aanzien van het melden van fouten en problemen en 5) het ondersteunen van specifieke behandelingsprogramma’s voor hoogrisico patiënten die als doel hebben het tijdig starten van behandeling.
Ten aanzien van de eerste aanbeveling merk ik het volgende op. De apotheker heeft in Nederland een belangrijke functie. De apotheker is zorgverlener en heeft daarnaast een overzicht over welke geneesmiddelen zijn geleverd en in welke hoeveelheden aan de patiënten in het bestand. De apotheker oefent controle uit op de juiste dosering en op mogelijke interacties (in het geval van gebruik van meer dan één geneesmiddel) en op voorkomen van bijwerkingen. Sinds 1 januari van dit jaar zijn de tarieven voor apotheekhoudenden vrij gegeven en zijn er 10 prestaties benoemd die een apotheekhoudende kan leveren. Dit is gedaan om ruimte te creëren om de inkoop van zorgverzekeraars te gaan richten op het leveren van kwaliteit door apotheekhoudenden en niet puur op het draaien van productie. Ik ga er vanuit dat dit bijdraagt aan een sterkere rol van de apotheker in het beheren van het gebruik van geneesmiddelen.
Met betrekking tot de tweede aanbeveling is het volgende van belang. In het verlengde van deze aanbeveling, is sinds enige jaren door het ministerie van VWS de ontwikkeling zorgbreed van prestatie-indicatoren bevorderd die inzicht geven in de kwaliteit van de geleverde zorg. Op basis van deze informatie kunnen verzekeraars op basis van relevante kwaliteitsinformatie hun contracten afsluiten, zorgverleners zich onderling vergelijken en inzicht krijgen in mogelijk verbeterpotentieel en patiënten/verzekerden hun keuze baseren op de voor hen relevante uitkomsten op het terrein van kwaliteitsinformatie.
Zowel op het vlak van het functioneren van individuele zorgverleners, als op het vlak van het functioneren van instellingen, is het gebruikelijk gebruik te maken van externe beoordelaars bij het beoordelen van kwaliteit. Voor medisch specialisten is de visitatie door de wetenschappelijke beroepsvereniging daarvoor het instrument, voor instellingen betreft dat bijvoorbeeld de beoordelingen door de stichting HKZ (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector) en het Nederlands Instituut voor Accreditatie in de Zorg (NIAZ). Voor de openbare apotheker heeft VWS voor behoud kwaliteit van apothekers alleen een rol bij de BIG registratie. Alleen apothekers die de voorgeschreven opleiding hebben afgerond worden BIG geregistreerd. Vanaf 2012 geldt het stelsel van BIG herregistratie ook voor apothekers: om in register te blijven dienen zij in een periode van 5 jaar op hun deskundigheidsgebied 1 dag per week gewerkt te hebben. Daarnaast heeft de KNMP een privaatrechtelijk kwaliteitsregister voor openbaar apothekers waaraan een opleiding in combinatie met werk gekoppeld is.
Ten aanzien van de derde aanbeveling is het volgende van belang. In Nederland worden antibiotica uitsluitend op recept voorgeschreven, zowel intra- als extramuraal. Het beheer van de deze recepten valt onder de verantwoordelijkheid van de apothekers. Jaarlijks wordt het gebruik van antibiotica gepubliceerd in Nethmap (Rapport gepubliceerd op www.swab.nl). Voor het gebruik van antibiotica in de Nederlandse gezondheidszorg zijn richtlijnen opgesteld door de professionals. Het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) stelt deze richtlijnen op voor het voorschrijven van antibiotica door huisartsen en de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) formuleert landelijke richtlijnen voor het gebruik van antibiotica in de ziekenhuizen. Het veld denkt na over de vraag hoe de behandelbaarheid van infecties bij patiënten ook in de toekomst gewaarborgd kan worden. Ook in de veehouderij wordt gewerkt aan verantwoord antibioticagebruik. Hierover is de Kamer schriftelijk geïnformeerd (Zie: Tweede Kamer, 29 638, nr. 104; Tweede Kamer, 29 638, nr. 105; Tweede Kamer, 29 638, nr. 106; Tweede Kamer, 29 638, nr. 124; Tweede Kamer, 29 638, nr. 125). Het gebruik van antibiotica in de veehouderij wordt door veehouders geregistreerd bij de Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit (SDA).
Ten aanzien van de vierdeaanbeveling is het bekend dat het melden van fouten en bijna fouten van groot belang is en bijdraagt aan de bewustwording van de professionals van het belang van patiëntveiligheid. Met betrekking tot bijwerkingen die hun oorzaak vinden in het product zelf, is als eerste adressant het Lareb in beeld. Patiënten en zorgverleners melden de bijwerking aan deze instantie. VWS heeft in 2008 de campagne ondersteund «Melden moet» waarbij het belang van het melden concreet onder de aandacht is gebracht in de ziekenhuizen. In 2011 heeft Lareb zelf een publiekscampagne gevoerd om patiënten aan te zetten tot het zelf melden van bijwerkingen van geneesmiddelen aan Lareb. Daarnaast zijn er ook bijwerkingen die optreden door onoordeelkundig handelen. Deze bijwerking ontstaat niet door de specifieke kenmerken van het product zelf, maar is gelegen in de onjuiste of ondeskundige toepassing van het middel. Ook procesmatige fouten in het zorgproces vallen hieronder. VWS heeft zorgbreed het belang van het melden van incidenten en bijna incidenten bevorderd, waaronder uiteraard ook het melden van medicatiefouten. Met betrekking tot dit specifieke onderdeel is sinds 2006 de Stichting CMR actief: deze stichting is van en voor zorgverleners en heeft primair tot doel risicovolle processen in de zorg op te sporen en door aanbevelingen aan het veld risico’s te reduceren. Over de vijfde aanbeveling merk ik op dat het ministerie van VWS geen concrete specifieke behandelingsprogramma’s voor hoogrisico patiënten ondersteunt. Deze rol ligt meer op het pad van de zorgverleners (bijvoorbeeld via de Academische Component ten behoeve van de UMC’s) en van de zorgverzekeraars.
Het doden van kikkers voor consumptie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van 2 oktober 2012 van het televisieprogramma De Wereld Draait Door (VARA)?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het programma de consumptie van kikkerbillen promoot?
De conclusie dat het programma de consumptie van kikkerbillen promoot, laat ik aan u.
Deelt u de mening dat het promoten van gruwelijkheden als deze, met receptwerking, niet tot het takenpakket van de publieke omroep behoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de omroep daarop aan te spreken?
De publieke omroep is zelf verantwoordelijk voor de vorm en inhoud van haar programma’s. Dat is zo vastgelegd in de Mediawet.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet derhalve niet de noodzaak om de publieke omroep aan te spreken op de inhoud van het getoonde fragment.
Bent u bereid een wettelijk verbod in te stellen op de import en verkoop van kikkerbillen in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is niet voornemens een wettelijk verbod in te stellen op de import en verkoop van kikkerbillen in Nederland.
Enerzijds is er regelgeving die ziet op het welzijn van dieren bij het slachten of doden en regelgeving ter bescherming van diersoorten. Richtlijn nr. 93/119/EG van de Raad van de Europese Unie inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden2 schrijft voor dat er bij het slachten en doden voor moet worden gezorgd dat de dieren elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden wordt bespaard. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat aan deze bepaling wordt voldaan. Hiernaast is in de Europese Unie Verordening (EG) nr. 853/2004 van kracht, houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong3.
Via de CITES-regelgeving en Flora- en faunawet is de handel van kikkervlees reeds voldoende gereguleerd. Een import- en handelsverbod op kikkerbillen instellen is derhalve niet nodig.
Anderzijds is een nationaal verbod op de import en verkoop van kikkerbillen in beginsel in strijd met het EG-verdrag en de WTO-regels.
Kunt u toelichten op welke schaal en op welke manier kikkers binnen Europa en Nederland worden gedood voor de humane consumptie? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn geen bedrijven waar kikkerbillen worden verkregen of bewerkt. Het houden van kikkers voor de productie van vlees is in Nederland niet toegestaan. De schaal en manier waarop kikkers elders in Europa worden gedood voor humane consumptie is niet bekend. Markten zijn vaak lokaal georganiseerd en er zijn weinig centrale informatiesystemen die gegevens hierover bijhouden.
Qua regelgeving in de EU verwijs ik u naar het antwoord onder vraag 4.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de schaal en de manieren waarop kikkers in Europa en Nederland worden gevangen en gedood ten behoeve van de humane consumptie en daarbij aandacht te besteden aan de effecten op het welzijn en op de beschermingsstatus van de kikkers? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van EL&I is niet voornemens onderzoek te doen naar de schaal en de wijzen waarop kikkers in Europa worden gevangen en gedood ten behoeve van de humane consumptie. De bestaande regelgeving als aangeduid in het antwoord onder vraag 4 en de situatie in Nederland geven daar geen aanleiding toe.
Medische verzekeraars |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het programma TROSRadar van 1 oktober 2012 over medische verzekeraars?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over het artikel «Medische missers slecht vergoed»?2
Ja.
Wat is er sinds deze vragen feitelijk gebeurd opdat medische verzekeraars gedupeerden meer tegemoetkomen? Wat heeft dit concreet opgeleverd voor de gedupeerden? Waaruit blijkt dat? Hoe moeten deze verbeteringen gezien worden in het licht van de uitzending van TROSRadar?
Het artikel «Medische Missers slecht vergoed» verscheen enkele maanden voor de introductie van de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA). De GOMA is in juni 2010 door de Letselschade Raad gelanceerd. De GOMA bevat aanbevelingen gericht op een betere afwikkeling van medische schade en openheid van de bij schadeafwikkeling betrokken partijen. Dit zijn schadeverzekeraars, artsen en belangenbehartigers.
Een optimale werking van de GOMA vereist inspanning van al deze partijen. Beide schadeverzekeraars (Centramed en Medirisk) hebben zich aan deze code gecommitteerd. Ook de Nederlandse vereniging van ziekenhuizen en de Nederlandse Federatie van universitair medische centra hebben zich in maart van dit jaar aan de code verbonden. De Letselschade Raad ziet toe op de naleving van de GOMA en geeft trainingen met betrekking tot de GOMA.
Mede naar aanleiding van de uitzending van TROSRadar hebben beide schadeverzekeraars aan mijn ambtgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven kritisch naar de eigen organisatie te zullen gaan kijken. Zij hebben aangegeven alles op alles te zullen zetten om schades sneller en transparanter af te wikkelen.
Belemmert een mogelijke juridische aansprakelijkheid een eerlijk gesprek tussen patiënt en arts over eventueel gemaakte fouten? Welke rol speelt de verzekeraar hierin? Hoe zou het beter kunnen?
Een mogelijk juridische aansprakelijkheid mag een eerlijk gesprek tussen patiënt en arts over eventueel gemaakte fouten niet belemmeren. Een goed gesprek tussen patiënt en arts in een vroegtijdig stadium (voordat sprake is van een aansprakelijkstelling) kan juist bijdragen aan het vinden van een oplossing. De schadeverzekeraar komt pas in beeld op het moment dat er tot aansprakelijkstelling is overgegaan. De schadeverzekeraar is in die procedure de belangenbehartiger van de arts c.q. het ziekenhuis. Beide schadeverzekeraars (Centramed en Medirisk) geven aan waarde te hechten aan een goede verstandhouding tussen arts en patiënt en een open dialoog te ondersteunen.
Ik wijs hier op artikel 7:953 BW. Dit artikel bepaalt dat een door een verzekeraar in zijn polis opgenomen verbod tot erkenning van feiten nimmer gevolg heeft. Dit beoogt te garanderen dat de arts in alle openheid en in lijn met de WGBO over de feiten mag spreken.
Bent u op de hoogte van een werkwijze van medische verzekeraars, zoals die aan de orde is gekomen in de uitzending (dossiers kwijt maken, dreigen met langdurige procedures)? Zo nee, wat is uw mening over deze werkwijze nu u daar door middel van de uitzending wel op van op de hoogte bent gesteld? Zo ja, vindt u dit acceptabel?
Zoekgemaakte dossiers en dreigen met langdurige procedures acht ik niet acceptabel.
Desgevraagd geven beide schadeverzekeraars aan zich niet te herkennen in het beeld dat in de uitzending is geschetst. In algemene zin geven zij aan dat het niet uit te sluiten valt dat incidenteel een dossier kwijtraakt en dat zij er alles aan zullen doen om dit in de toekomst te voorkomen. Ook geven beide schadeverzekeraars aan geen belang te hebben bij langdurige procedures. Ik beschouw het dan ook als positief dat de Letselschade Raad met de GOMA inzet op betere afwikkeling van schade en openheid en dat de verzekeraars zich hieraan hebben gecommitteerd.
Wat is uw mening over de in de uitzending naar voren gebrachte houding van MediRisk dat het bij voorkeur niet wil uitkeren?
MediRisk heeft mijn ambtgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzekerd dat MediRisk haar rol als schadeverzekeraar op een correcte wijze en met inachtneming van de GOMA uitvoert. Zoals ook blijkt uit de beantwoording op de vragen van het lid Bouwmeester van de PvdA (2012Z16624) heeft MediRisk aangegeven zich de kritiek zeer aan te trekken en alles op alles te zetten om meer vertrouwen van de patiënt te winnen.
Met deze uitspraken van MediRisk en de GOMA met daarbij de rol van de Letselschade Raad heb ik voor nu voldoende vertrouwen. Wij zullen de schadeverzekeraars en de Letselschaderaad nauwlettend volgen.
Bent u op de hoogte van de omstandigheid dat medische adviseurs van de verzekeraars in een aanzienlijk aantal gevallen niet bekend zijn bij de gedupeerde en/of zijn vertegenwoordiger? Vindt u dit wenselijk? Is het waar dat medische rapporten door medische verzekeraars worden vertaald door een jurist en dat het oorspronkelijke document van de medische adviseur niet wordt gedeeld met de gedupeerde? Deelt u de mening dat dit in strijd is met de door u bepleite transparantie? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, wat is hier transparant aan en waarom moeten medische adviseurs van de verzekeraar geheim blijven?
Mijn ambtgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik vinden dat patiënten kennis moeten kunnen nemen van de inhoud van het medisch rapport, voor zover dit betrekking heeft op de gezondheid en de behandeling van de patiënt en verwijzen in dit kader naar de verzwaarde stelplicht. Op grond van de verzwaarde stelplicht dienen artsen in een juridische procedure over een medische fout de patiënt te voren van die informatie te voorzien, die de artsen ter beschikking staat om de stelling van de patiënt te weerleggen.
Het aansprakelijkheidsvraagstuk zelf vergt een juridische interpretatie van de inhoud van het medisch rapport. Desgevraagd geven beide schadeverzekeraars aan dat deze interpretatie wordt verricht door de jurist/schadebehandelaar van de medische verzekeraar. Hij kan daarbij worden ondersteund door een medisch adviseur. Het niet delen van de juridische interpretatie van het oorspronkelijke document van de medisch adviseur door de schadeverzekeraars behoeft als zodanig niet strijdig te zijn met de door ons gewenste transparantie, die ziet op de gegevens met betrekking tot de gezondheid en de behandeling van de patiënt. Desgevraagd hebben de beide schadeverzekeraars aan mijn ambtgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport laten weten dat zij het geen probleem vinden om de naam van de medisch adviseur te noemen en ook beraden zij zich op dit moment over verdergaande transparantie ten aanzien van het medisch advies traject.
Bent u op de hoogte van de gedragscode waardoor letselschade binnen twee jaar behandeld moet zijn? Bent u van mening dat deze gedragscode voldoende bescherming biedt bij letselschade? In hoeveel gevallen (in %) wordt letselschade binnen de termijn van twee jaar afgehandeld? Vindt u dit percentage acceptabel?
Er zijn op dit ogenblik twee gedragscodes: de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL) en de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA). De GBL is van toepassing op schade die is ontstaan na bijvoorbeeld een verkeersongeval. In deze code wordt een termijn van twee jaren genoemd. De GOMA is van toepassing op «medische missers». Hierin wordt deze termijn niet genoemd. Het is nog te vroeg om conclusies te verbinden aan de werking van de GOMA. Ik zal de ontwikkelingen omtrent de GOMA nauwlettend volgen.
Centramed geeft aan dat de gemiddelde doorlooptijd van schadeafwikkeling op dit moment ongeveer twee jaar is. MediRisk geeft aan dat op dit moment 75% van de claims binnen twee jaren wordt afgehandeld.
Wat is uw mening over de constatering dat binnen drie maanden onderbouwde reactie op een klacht moet komen, maar dit nooit gebeurd?
Beide schadeverzekeraars hebben aangegeven dat sinds de invoering van de GOMA gewerkt wordt volgens de aanbevelingen. Indien niet binnen de termijn van drie maanden een standpunt kan worden ingenomen over de verwijtbaarheid dan geven zij dit gemotiveerd aan.
Wat is uw mening over de toezeggingen van de medische verzekeraars dat zij oudere dossiers versneld willen afronden en langlopende zaken willen vlot trekken? Hoe gaat u bereiken dat dit ook werkelijk gaat gebeuren?
Mijn ambtgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik vinden het goed dat beide schadeverzekeraars hebben aangegeven dat zij hun verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot de langlopende zaken. Het is aan de schadeverzekeraars om dit ook daadwerkelijk te doen. Daarnaast ziet de Letselschade Raad toe op de naleving van de GOMA. Wij zullen dit nauwlettend volgen.
Wat vindt u van het voorstel dat tijdens de uitzending werd geopperd, namelijk dat de schade door een onafhankelijke partij moet worden vastgesteld? Kunt u iets doen met dit voorstel en wat gaat u daar mee doen?
Met de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) wordt een voorstel gedaan met betrekking tot schadevergoeding in het geval van medische schade. Op dit moment bezint mijn ambtgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich over de Wcz, mede in het licht van de uitkomst van de rapporten Sorgdrager en Van der Steenhoven over de IGZ.
Gehoorschade bij de jeugd |
|
Joël Voordewind (CU), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schade aan gehoor bij 93 procent van de discojeugd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gehoorschade door te hoge volumesterktes in uitgaansgelegenheden een groot risico voor de volksgezondheid vormt, en dat dit op den duur aanzienlijke kosten voor de maatschappij met zich mee brengt?
Gehoorschade bij jongeren veroorzaakt door lawaai is een gezondheidsprobleem. Actuele cijfers over het aantal jongeren met vermijdbare gehoorschade door te harde muziek en de daarbij horende zorg- en maatschappelijke kosten zijn er niet. Om hier inzicht in te krijgen heb ik, samen met het ministerie van SZW, het RIVM gevraagd dit uit te zoeken. Medio 2013 verwacht ik de resultaten van dit onderzoek.
Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die op dit moment door u worden ondernomen om gehoorschade als gevolg van harde muziek onder jongeren te beperken?
Via het preventieprogramma van ZonMw financiert het ministerie van VWS vanaf 2009 het project «preventie gehoorschade bij kinderen en jongeren». Dit project wordt uitgevoerd door de Nationale Hoorstichting en richt zich vooral op bewustmaking, beïnvloeding van gedrag en stimulering van zelfinzicht inzake vermijdbare gehoorschade bij kinderen en jongeren.
Deelt u de mening, gezien het feit dat het aantal jongeren met blijvende gehoorschade ieder jaar stijgt, dat het van groot belang is met een beleidsagenda gehoorschade te komen?
Ik deel uw zorg over jongeren die gehoorschade oplopen door te harde muziek, terwijl die gehoorschade in principe te voorkomen was geweest. Ik ben dan ook blij dat de muzieksector haar eigen verantwoordelijkheid neemt bij de preventie van gehoorschade door te harde muziek via onder andere het keurmerk Oorveilig en het Convenant geluidsbeleid muzieksector. Dit convenant is vorig jaar door de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals, de Vereniging Van Evenementen Makers en de Nationale Hoorstichting gesloten. Eind 2012 maakt de Nationale Hoorstichting een evaluatie van het keurmerk Oorveilig en het Convenant geluidsbeleid muzieksector. Ik zal op basis van deze evaluatie bekijken of de huidige aanpak werkt of dat er nadere actie nodig en gewenst is. Ik zal de muzieksector hierbij betrekken.
Deelt u de mening dat in een beleidsagenda een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling moet worden opgenomen, nu ons ook berichten bereiken dat het niet alleen om feesten, discotheken en clubs gaat waar jongeren in hun vrije tijd naartoe gaan, maar het ook om georganiseerde schoolfeesten gaat voor kinderen in de leeftijd 12 tot 18 jaar?
Zoals in vraag 4 verwoord, wacht ik eerst de evaluatie van het keurmerk Oorveilig en het Convenant geluidsbeleid muzieklocaties af. Op basis van deze evaluatie bepaal ik of nadere actie nodig en gewenst is. Hierbij zal ik de verbinding maken met het bredere leefstijlbeleid gericht op jongeren.
Deelt u de mening dat jongeren nog onvoldoende op de hoogte zijn van de gevolgen van gehoorschade, niet alleen op oudere leeftijd, maar ook op de kortere termijn; bijvoorbeeld als het om een carrière bij defensie of de politie gaat? In hoeverre worden jongeren hierop voldoende voorbereid?
De Nationale Hoorstichting heeft, mede met financiering van het ministerie van VWS, de afgelopen jaren vooral ingezet op het informeren, bewustmaken en het veranderen van risicogedrag van jongeren. Er zijn laagdrempelige hoortesten en lesmateriaal ontwikkeld, er is voorlichting gegeven op scholen en festivals en de Nationale Hoorstichting heeft artikelen in jongerentijdschriften geschreven. Daarnaast heeft de Nationale Hoorstichting met geld van het ministerie van VWS de veiligheid van mp3-spelers onderzocht en hier een website voor ontwikkeld. Kortom, er wordt al veel gedaan om jongeren bewust te maken van het risico op gehoorschade door te harde muziek.
Ondersteunt u het convenant dat de Nationale Hoorstichting vorig jaar sloot met koepelorganisaties voor poppodia en evenementen, en de proef met een keurmerk voor geluidsvriendelijke discotheken? Zo ja, wat kunt u eraan bijdragen om deze maatschappelijke initiatieven een succes te laten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u ook dat, naast het wettelijk beschermen van personeel, uitgaanspubliek bescherming verdient tegen gehoorschade? Zo ja, bent u bereid de branche te stimuleren om de huidige goede voorbeelden te volgen en beleid te ontwikkelen om gehoorschade als gevolg van harde muziek te voorkomen?
De muzieksector neemt haar eigen verantwoordelijkheid bij het beschermen van het publiek tegen gehoorschade door te harde muziek via het keurmerk Oorveilig en het Convenant geluidsbeleid muzieksector. Het geluidsniveau is hierbij begrensd op 103 decibel en het publiek kan gehoorbeschermers kopen. Op deze manier kan de bezoeker zich zelf beschermen tegen te harde muziek.
Welke omstandigheden hebben er in Vlaanderen toe geleid dat daar vanaf 1 januari een maximale geluidslimiet van 100 decibel wettelijk is vastgelegd? Op welke wijze is dit besluit in Vlaanderen in de wet vastgelegd? Zou invoering van een dergelijke wet ook in Nederland een positief effect kunnen hebben, wanneer het convenant onvoldoende werkt?
In Vlaanderen is in 2009 het publieke debat over hoge geluidsniveaus in discotheken en festivals en de daardoor opgelopen gehoorschade bij jongeren begonnen. Aanleiding hiertoe was de zelfmoord van een 29-jarige Belg die niet kon leven met de gehoorschade (o.a. tinnitus) opgelopen door te harde muziek. De Vlaamse muzieksector zelf heeft aangestuurd op een juridisch kader en wetgeving. De geluidsnormen voor muziekactiviteiten zijn in de Vlaamse milieureglementering opgenomen. Ik wil nu nog niet vooruitlopen op de uitkomst van de evaluatie naar de effectiviteit van het keurmerk Oorveilig en het Convenant geluidsbeleid muzieksector. Op basis van deze evaluatie wil ik samen met de sector kijken of nadere actie nodig en gewenst is.
Het aangaan van een partnerschap door ZorgSaam en Curamus |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Zeeuwse zorgorganisaties ZorgSaam en Curamus een «partnership» aangaan van waaruit een «verdere strategische alliantie» wordt ontwikkeld? Wordt hier niet gewoon in verhullend managersjargon een fusie aangekondigd? Zo nee, wat wordt er dan mee bedoeld, anders dan een voornemen tot fusie?1
Partijen geven aan hun samenwerking op het gebied van ouderenzorg en ouderengeneeskunde te willen intensiveren om de continuïteit van de zorgverlening te waarborgen. Partijen sluiten niet uit dat dit op termijn kan leiden tot een fusie, maar geven aan dat het zover nog niet is.
Het is aan zorgaanbieders om de organisatie van de zorgverlening vorm te geven. Daarbij sta ik niet positief of negatief ten opzichte van fusies of andere samenwerkingsverbanden als de kwaliteit van de zorgverlening niet in het geding komt en de mededingingsregels in acht worden genomen.
Wat is uw oordeel over het feit dat de vice-voorzitter van de Raad van Bestuur en tevens woordvoerder van ZorgSaam speciaal is belast met het aandachtsgebied «fusie», en slechts op de tweede en derde plaats met «patiënten/cliënten» en «medewerkers»? Wat zegt dit over de prioriteiten van de bestuurders?2
Op de website van ZorgSaam is de portefeuilleverdeling van de bestuurders aangegeven. De instelling heeft mij aangegeven dat op de website de onderwerpen per portefeuille in willekeurige volgorde zijn vermeld. Conclusies over prioritering van de bestuurders zijn op basis van deze informatie van de website dan ook niet te trekken.
Heeft deze fusie waarmee de bestuurder is belast betrekking tot het aangekondigde partnerschap en de strategische alliantie? Zo nee, welke andere fusieplannen zijn er?
Van de instelling heb ik begrepen dat de term «fusie» op de website is blijven staan vanuit de vorige fusie in 2000 die heeft geleid tot ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen. Van de instelling heb ik begrepen dat er op dit moment geen sprake is van een voornemen tot fusie.
Op welke wijze zijn de ondernemingsraden en cliëntenraden van ZorgSaam en Curamus geraadpleegd en betrokken bij de aangekondigde samenwerkingsplannen?
Van de instellingen heb ik begrepen dat de ondernemingsraad en de cliëntenraad van beide instellingen op de hoogte zijn van de samenwerkingsplannen. Zowel de ondernemingsraad als de cliëntenraad van beide instellingen zijn door het bestuur geïnformeerd en worden door het bestuur permanent betrokken bij de samenwerking in de geïntegreerde zorgverlening rond ouderen.
Is een aanvraag gedaan bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en/of bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)? Zo nee, wat is hierover uw oordeel? Zo ja, wat is de beslissing van beide instanties of wanneer wordt deze verwacht?
Op dit moment is het voorbehouden aan de NMa om zich uit te spreken over fusie. De instellingen hebben geen melding bij de NMa neergelegd van een voornemen tot fusie.
Zijn er plannen voor concentratie of het schrappen van locaties en/of afdelingen met als gevolg het vergroten van reis- of aanrijtijden? Zo ja, welke?
Van de instellingen heb ik begrepen dat van concentratie of schrappen van locaties en afdelingen geen sprake is. Doelstelling van de samenwerking is dat de zorg decentraal en dichtbij de cliënt aangeboden kan blijven.
Wat zijn de voorziene personele consequenties en de effecten op de werkgelegenheid in de regio? Hebben de fusieplannen effect op het aantal arbeidsplaatsen bij ZorgSaam en Curamus? Zo ja, welk effect?
Er is volgens de betrokken instellingen op dit moment geen sprake van een fusie evenmin anderszins sprake van personele consequenties of effecten op de werkgelegenheid in de regio.
De abortusboot |
|
Joël Voordewind (CU), Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse abortusboot naar Marokko»1 en «Marokko niet blij met abortusboot»?2 Wat is uw oordeel over deze berichten?1
Ja, ik ken de berichten. Women on Waves (WoW) is op uitnodiging van de organisatie MALI (Mouvement Alternative pour les Libertés Individuelles) naar Marokko gegaan om daar aandacht te vragen voor het belang van legale en veilige abortus. Het staat WoW vrij hierop in te gaan.
Riskeren vrouwen die de abortusboot bezoeken strafrechtelijke vervolging bij terugkomst aan wal? Zijn de medewerkers van de boot daarvan op de hoogte, en stellen zij de eventuele bezoekers van de boot op de hoogte van het risico van eventuele vervolging? Bent u bereid de initiatiefnemers van de abortusboot hierop aan te spreken, en aan te dringen van het bezoek naar Marokko af te zien? Zo nee, waarom niet? Is op regeringsniveau contact geweest tussen
Abortus is bij wet verboden in Marokko. WoW geeft op hun website aan zeer goed van deze situatie op de hoogte te zijn. De actie van WoW is een privaat initiatief en daarmee heb ik geen directe bemoeienis. Mijn verantwoordelijkheid ligt bij de Wet afbreking zwangerschap (Waz) en de vergunning die in dat kader aan WoW is verstrekt in 2008.
Nederland en Marokko over het geplande bezoek? Zo nee, gaat dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u ons informeren over de inhoud van die gesprekken? Wordt de mobiele kliniek meegenomen naar Marokko? Zo ja, op welke wijze wordt gegarandeerd dat Women on Waves zich aan de wet- en regelgeving houdt, en zich dus ook houdt aan de beraadtermijn van vijf dagen en andere zorgvuldigheidseisen, zoals het aanbieden van alternatieven?
Tijdens het bezoek hebben de Marokkaanse autoriteiten kort contact gezocht met de Nederlandse ambassadeur in Rabat. Daarbij heeft het Marokkaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken aangegeven dat Marokko dit als een particulier initiatief van een NGO beschouwt, en dat Marokko begrijpt dat de Nederlandse regering hiermee geen bemoeienis heeft.
Het staat WoW vrij naar Marokko te gaan voor het geven van voorlichting en het onder de aandacht brengen van het belang van legale, veilige abortus. Voor wat betreft het kunnen doen van zwangerschapsafbrekingen valt WoW, indien zij buiten de territoriale wateren van Marokko behandelingen uitvoert, gelet op de Nederlandse vlagvoering onder de Nederlandse jurisdictie. WoW moet dus voldoen aan de in Nederland geldende regels voor zwangerschapsafbrekingen.
Dat betekent voor WoW dat zij moet voldoen aan de eisen die in de aan hen verstrekte Waz-vergunning van 24 november 2008 staan vermeld. Hierin staat ondermeer dat wanneer WoW actie gaat voeren waarin zij voornemens is abortussen te verrichten in een nieuw aangeschafte mobiele kliniek, zij aan de Minister van VWS een tijdelijke vergunning moet aanvragen voor deze actie. Daarnaast moet worden beoordeeld of aan alle eisen die nodig zijn voor een verantwoorde abortus wordt voldaan. Dat behelst onder meer een toetsing door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de medische zorgvuldigheidseisen. WoW heeft de tijdelijke vergunning echter niet aangevraagd. De IGZ heeft WoW tot twee maal toe hierop gewezen. De brieven van de IGZ zijn als bijlage bijgevoegd.
Welke vergunningen heeft de stichting Women on Waves op dit moment? Kan verzekerd worden dat geen activiteiten worden verricht die buiten de zorgvuldigheidskaders van de Wet afbreking zwangerschap vallen? Op welke wijze ziet de Inspectie daarop toe?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de activiteiten van «Women on Waves» van de afgelopen 5 jaar?
Bij de Minister van VWS is bekend dat WoW in oktober 2008 actie heeft gevoerd in Spanje. Verder is er gewerkt aan de «safe abortion hotline». Hier kunnen vrouwen via internet informatie krijgen over veilige abortus. Daarnaast is WoW betrokken geweest bij diverse kunstprojecten die als boodschap uitdragen dat vrouwen baas zijn over hun eigen lichaam en recht hebben op toegang tot informatie over veilige abortus. Dit overzicht beslaat de activiteiten die bekend zijn uit openbare bron. Voor een volledig overzicht verwijzen wij u naar deze organisatie zelf.
Wordt er op enigerlei wijze subsidie verstrekt aan de stichting Women on Waves?
De stichting Women on Waves krijgt geen subsidie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, noch van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Of zij op enige andere wijze subsidie ontvangen is mij niet bekend.
Een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over Quress Cytotron Centre |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat er een rapport is opgemaakt door de IGZ over de activiteiten van Quress Cytotron Centre?
Ja.
Is het waar dat door de Vereniging tegen de Kwakzalverij een Wob-procedure (Wet openbaarheid van bestuur) is gestart om het rapport openbaar te krijgen? Zo ja, wat is de reden om dit rapport niet openbaar te maken?
Op 2 oktober jl. is de Vereniging tegen de Kwakzalverij bij de IGZ een Wob-procedure gestart om het inspectierapport openbaar te maken. Met inachtneming van een enkel privacyaspect bestaat geen bezwaar tegen openbaarmaking van het rapport en ik zend het dan ook hierbij aan uw Kamer. De Vereniging tegen de Kwakzalverij zal gelijktijdig het rapport ontvangen.
Wilt u het rapport toezenden aan de Kamer? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het falen van het huidige beleid ten aanzien van marketing van ongezonde voedingsmiddelen gericht op kinderen |
|
Loes Ypma (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het rapport «A junk free childhood 2012»?1
Ja.
Hoe verhoudt dit rapport zich volgens u tot de Reclamecode voor voedingsmiddelen en de toezegging van het bedrijfsleven om «uiterst terughoudend» te zijn met reclame gericht op kinderen?2
Het rapport betreft een analyse van de effecten van de «EU Pledge» van 13 multinationale voedingsmiddelenbedrijven en een sectorale brancheorganisatie van 7 bedrijven op Europees niveau (in totaal 20 bedrijven) in 7 landen, waaronder Nederland. Er is geen analyse gemaakt van de effecten van nationale zelfregulering. De bewuste bedrijven die de «Pledge» hebben ondertekend, onderschrijven in Nederland de Reclamecode voor Voedingsmiddelen en vallen onder de oproep om terughoudend te zijn met reclame gericht op kinderen. De bedrijven die zich richten op kinderen van 7–12 jaar lichten hun beleid toe op www.zorgvuldigereclame.nl, om aan te geven onder welke uitgangspunten zij dat wel doen.
Bent u op de hoogte van het verkiezingsmanifest van de branchevereniging Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI)), waarin staat «Leidt zelfregulering voor reclame voor voedingsmiddelen gericht op kinderen tot een zeer sterke beperking van deze reclame. Zelfregulering houdt in: verbod op reclame: 0–7 jaar; Terughoudendheid in reclame: 7–12 jaar;»? Wat is uw mening over het effect van deze zelfregulering in de praktijk, ten aanzien van reclame gericht op kinderen?
Ja, ik ben op de hoogte van het verkiezingsmanifest van de branchevereniging FNLI. Ten aanzien van de doelgroep kinderen is door de partijen die gezamenlijk het adverterend bedrijfsleven vormen in de Reclamecode geregeld dat reclame voor voedingsmiddelen gericht op kinderen onder de 7 jaar niet is toegestaan. Reclame-uitingen voor voedingsmiddelen die niet passen in een gezond eetpatroon gericht op kinderen tot 7 jaar zijn momenteel niet bekend. Voor wat betreft reclame-uitingen aan kinderen in de leeftijd van 7–12 jaar, is er een oproep tot terughoudendheid. Afgesproken is dat de adverterende bedrijven die zich bewust richten op deze doelgroep dit openbaar uitleggen op www.zorgvuldigereclame.nl .
U geeft aan dat uit het IASO-rapport blijkt dat de mate waarin Nederlandse kinderen worden blootgesteld aan reclame voor voedingsmiddelen die minder gemakkelijk zijn in te passen in een gezond voedingspatroon in Nederland is gestegen. Weliswaar wordt in het rapport een stijging van 38% aangegeven, uit dezelfde tabel blijkt ook dat de absolute blootstelling substantieel lager is dan bij een groot deel van de andere landen. Daarnaast geeft deze tabel alleen de blootstelling weer aan reclames van de adverterende partijen uit de «Pledge», hiermee wordt niet volledig en juist weergegeven wat de blootstelling van kinderen aan deze reclames is op nationaal niveau door alle adverterende bedrijven.
Op 28 oktober 2011 heb ik u op de hoogte gebracht van het onderzoek «Monitoring voedingsreclame» (TK 31 899, nr.4 dat zich wel richt op alle adverterende partijen in Nederland. De onderzoeksresultaten geven inzicht in de hoeveelheid voedingsreclame die de doelgroep kinderen in de leeftijdscategorie van 7–12 jaar heeft bereikt in de periode juni 2010 tot april 2011. Enerzijds blijkt er nog veel reclame gericht te zijn op kinderen, anderzijds blijkt de hoeveelheid reclame binnen deze periode te zijn afgenomen. In de brief heb ik mijn bevindingen en mijn beleid op het gebied van gezond gewicht en een weerbare jeugd uiteengezet. Het is geen doel van mij om kinderen absoluut te vrijwaren van alle reclame-uitingen. Deze zijn nu eenmaal onderdeel van onze leefwereld. Ik wil de jeugd wel ondersteunen om op een goede manier om te gaan met allerlei verleidingen. In het huidige kabinetsbeleid wordt ingezet op o.a. versterking van de weerbaarheid en effectieve inzet op gezond gewicht. Onze inzet richt zich bovendien op het leggen van de verantwoordelijkheid waar deze hoort te zijn en verantwoordelijke partijen hier ook op aan te spreken. De verantwoordelijkheid voor verstandig omgaan met reclame gericht op kinderen van 7–12 jaar ligt in eerste instantie bij de industrie en mediapartijen. Hierover zijn op ambtelijk gesprekken gevoerd met de FNLI en relevante partijen, mede om de inhoud en reikwijdte van de term «terughoudendheid» nader te specificeren. Ik verwacht dat de industrie hierop stappen en haar verantwoording blijft nemen. De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) neemt deze verantwoordelijkheid onder andere door in 2012 zelf de voedingsreclame gericht op kinderen te blijven monitoren en openbaar te maken. Dit past bij de rol van de industrie zoals ik die voor ogen heb. Ik verwacht dat ze hier op een goede manier uitvoering aan geven en in hun beleid vervolg aan geven.
Wat is uw mening ten aanzien van het feit dat de IASO concludeert dat in Nederland de blootstelling van kinderen aan reclames voor ongezonde levensmiddelen met 38% is gestegen, waar in vrijwel alle andere landen in Europa een daling is te zien? Deelt u de conclusie dat de bevindingen van het IASO-rapport in schril contrast staan tot de zinsnede uit het verkiezingsmanifest van de FNLI? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie dat de bevindingen van het IASO-rapport in schril contrast staan met de doelstelling uit de nota overgewicht3 dat kinderen onder de 12 zoveel mogelijk worden gevrijwaard van een reclameaanbod voor voedingsmiddelen die niet passen in een gezond voedingspatroon?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe worden de «free riders» die zich niet aan de code van de FNLI houden, aangepakt? Bent u van mening dat de FNLI deze bedrijven voldoende hard aanspreekt op hun verplichtingen ten opzichte van de Reclamecode?
«Free riders» die zich niet aan de afspraak houden voor de doelgroep tot 7 jaar, kunnen via de Reclame Code Commissie ter verantwoording worden geroepen. Bedrijven die reclame voor voedingsmiddelen richten op kinderen van 7–12 jaar en hun beleid niet uiteenzetten op www.zorgvuldigereclame.nl worden publiekelijk met naam vermeld in de monitoring van de FNLI en hier direct op aangesproken. In hoeverre er partijen zijn die hun beleid niet toelichten, moet blijken uit de monitoring over 2012, die nog dit jaar openbaar wordt gemaakt.
Kunt u van ieder van de in het rapport opgenomen aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aangeven of, hoe en in welke mate deze in Nederland in de praktijk worden vormgegeven?
De WHO heeft een aantal aanbevelingen uitgevaardigd ten aanzien van rationale, beleidsontwikkeling, beleidsimplementatie, monitoring en evaluatie en onderzoek, waar ik hieronder thematisch op in ga.
Rationale
Nederland onderschrijft de aanbeveling van de WHO om tot doel te hebben de invloed / het effect van marketing gericht op kinderen te reduceren. Het gaat hier om een combinatie van factoren die van belang zijn. In antwoord op vraag 5 heb ik mijn beleid reeds uiteengezet.
Beleidsontwikkeling en beleidsimplementatie
Verschillende aanpakken worden meegenomen om bovenstaande te realiseren. Enerzijds door in te zetten op weerbaarheid door middel van programma’s als Mediawijsheid. Anderzijds door heldere definities in de huidige Reclamecode voor Voedingsmiddelen ten behoeve van adverteerders. In de reclamecode is ook afgesproken dat kinderen tot 12 jaar in een aantal settings gevrijwaard zijn van alle vormen van marketing voor voedingsmiddelen. Voorbeelden zijn kinderdagverblijven, voor- en naschoolse opvang en basisscholen. Op basis van klachten kunnen partijen die zich niet aan de regels van de code houden worden aangesproken. De Nederlandse overheid neemt deel aan diverse Europese werkgroepen om het beleid ten aanzien van reclame gericht op kinderen te delen en af te stemmen.
Monitoring en evaluatie
In navolging van het onderzoek Monitoring Voedingreclame van de Consumentenbond, in opdracht van het Ministerie van VWS, voert de FNLI een monitoring uit naar reclame voor voedingsmiddelen gericht op kinderen op televisie, in de bioscoop en ook op internet. Deze monitoring wordt in opdracht van de FNLI door externe partijen uitgevoerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Onderzoek
De Nederlandse overheid laat momenteel geen onderzoek uitvoeren naar de effecten van reclame gericht op kinderen. De FNLI heeft de verantwoordelijkheid op zich genomen om jaarlijks onderzoek te laten doen naar de hoeveelheid reclame voor voedingsmiddelen die minder goed passen in een gezond eetpatroon gericht op kinderen.
Bent u van mening dat binnen het Convenant Gezond Gewicht de 27 partijen zich in voldoende mate gezamenlijk inzetten om de stijgende trend van overgewicht en obesitas om te buigen in een daling? Zo ja, waaruit blijkt dat, gezien de bevindingen in het IASO-rapport? Zo nee, hoe kan de stijgende trend van overgewicht en obesitas wel omgebogen worden in een daling? Welke verantwoordelijkheid, en welke rol ziet u hierbij voor de overheid?
Voor de goede orde: de bevindingen in het IASO-rapport kunnen niet vergeleken worden met de inspanningen van het Convenant Gezond Gewicht, mede omdat voedingsreclame gericht op kinderen geen onderdeel is van de ambities en activiteiten van het Convenant.
Ik ben wel voorstander van de gezamenlijke, publiek private inzet om het complexe probleem van overgewicht te lijf te gaan. Als een van de 27 betrokken partijen van het Convenant Gezond Gewicht zie ik dat er met energie en positieve inzet gewerkt wordt om overgewicht in Nederland te verminderen. Samen zetten we stappen. Tussentijdse successen zijn daarin stimulerend en hoopgevend, zoals het Handvest Gezonder Voedingsaanbod op Scholen dat inmiddels door meer dan 30 partijen is ondertekend. Deze partijen voorzien gezamenlijk meer dan een derde van de schoollocaties in het voortgezet onderwijs van een gezonder aanbod. Ik zie het aantal zgn. JOGG-gemeenten gestaag groeien waardoor we meters maken in het lokaal aanpakken van overgewicht. Helaas zijn we nog niet bij de gewenste daling van overgewicht en obesitas, maar het is onrealistisch om dit eenzijdig aan de inspanningen van het Convenant Gezond Gewicht te koppelen.
Het beleid om gezond gewicht te bereiken hangt samen met de bredere inzet op een gezonde leefstijl voor de jeugd, inzet op sport en bewegen in de buurt, goede en betrouwbare informatie op maat voor burgers. Daar wordt vanuit mijn beleid fors op in gezet. Overgewicht is een groot probleem waarbij we vanuit diverse elementen veranderingen willen realiseren zodat we het tij kunnen keren. Ondanks de brede, forse beleidinzet op dit thema vraagt dit ook om een lange adem. Ik ben er echter van overtuigd dat deze grote doelstelling alleen bereikt kan worden met de kleine, stevige stappen die we samen met andere betrokken partijen zetten én moeten volhouden. Om de ingeslagen weg kracht bij te zetten heb ik u op 25 juni jl. (TK 2011–2012, 31 899 nr. 21) geïnformeerd over de wijze waarop ik de bestrijding van overgewicht bij kinderen intensiveer. Onze rol als overheid daarbij is om te verbinden, continuïteit in beleid uit te dragen en randvoorwaarden voor lokaal succes te organiseren.
Bent u van mening dat het huidige beleid voldoende garanties biedt om ervoor te zorgen dat overgewicht en obesitas op korte termijn drastisch worden teruggedrongen? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn mogelijk? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat ziekenhuizen in financiële problemen dreigen te raken door speculatie met derivaten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de waarschuwing van accountancydocent Robin Litjens, die stelt dat ziekenhuizen voor een half miljard euro in het rood staan vanwege het afdekken van leningen met rentederivaten? Deelt u de mening dat dit bericht reden is tot zorg? Zo nee, waarom niet?1
Het genoemde bedrag betreft zgn. «negatieve waarde» en is nadrukkelijk geen «schuld». «Negatieve waarde» is een momentopname op balansdatum en fluctueert mee met de variabele rente. «Schuld» staat vast en kent meestal een (terug)betalingsschema. «Negatieve waarde» heeft, afhankelijk van de contractvoorwaarden, in de meeste gevallen geen directe consequenties.
Het artikel gaat uit van een scenario waarbij de variabele rente nog gedurende lange tijd (extreem) laag blijft. Daarop is ook de schatting van een half miljard euro gebaseerd. In een dergelijk scenario kunnen de rentelasten, zoals ik in het antwoord op vraag 3 zal toelichten, aanzienlijk zijn. Ziekenhuizen hebben dan evenwel de tijd om zich aan die omstandigheden aan te passen.
Kunt u toelichten met wat voor derivaten de ziekenhuizen precies werken, en wat daarvan de risico’s zijn? Gaat het om renteswaps, zoals ook bij Vestia het geval was?
Het gaat vooral om renteswaps. Renteswaps worden gebruikt om variabele rentes om te zetten in vaste rentes. Het gaat daarbij veelal om langlopende leningen. Een eerste risico leveren de zgn. «margin calls» of «bijstortingsverplichtingen» op. Dat zijn bepalingen in de contracten die het direct storten van onderpand verplicht maken op het moment dat bepaalde drempels overschreden worden. KPMG heeft er een aantal gevonden zo blijkt uit een recent artikel over de 100 grootste zorginstellingen (cure en care). Dergelijke verplichtingen zijn overigens niet standaard; sommige instellingen geven in hun jaarverslagen aan wel derivaten te gebruiken maar geen bijstortverplichting te hebben.
Ook komen zgn. «open posities» voor. Hierbij is er al een derivatencontract afgesloten maar (nog) geen onderliggende lening. Deze open posities hebben inherent risico in zich.
Wat is uw inschatting van het verweer van enkele ziekenhuizen dat zij geen risico lopen omdat zij geen bijstortingsverplichting hebben als rentestijging leidt tot een negatieve marktwaarde? Is dit verweer waar? Zo ja, zijn er ziekenhuizen die wel degelijk risico lopen, zoals geschetst door de heer Litjens, en welke zijn dat?2
Het ontbreken van een bijstortingsverplichting betekent inderdaad dat bij een negatieve waarde geen acuut liquiditeitsrisico ontstaat. De negatieve waarde ontstaat op het moment dat er een groot verschil is tussen de afgesproken vaste rente en de variabele rente uit de markt. Indien de variabele rente gedurende langere tijd op een laag niveau blijft staan betekent dat dat de instelling meer kwijt is aan rentebetalingen dan bij het afsluiten van de swap wellicht gedacht werd en dat komt ten laste van de exploitatie en naarmate de (extreem) lage variabele rentestand aanhoudt kunnen er risico’s ontstaan voor de exploitatie.
Voor welke ziekenhuizen dit risico bestaat is onbekend.
Deelt u de mening dat een uitvoerig onderzoek naar derivatenhandel door zorginstellingen noodzakelijk is om taferelen zoals bij Vestia te voorkomen, en gelet op het feit dat het om publiek gefinancierde instellingen gaat? Zo nee, waarom niet?
In antwoord (dd 5 oktober 2012) op schriftelijke vragen van de heer Groot en mevrouw Wolbert heb ik aangegeven de resultaten van een uitvraag van het WFZ onder de aangesloten WFZ-deelnemers te willen afwachten alvorens eventuele vervolgstappen te zetten.
Sinds wanneer handelen zorginstellingen in derivaten? Houdt dit verband met de liberalisering van de kapitaallasten? Zo nee, waarom niet?
Voor zo ver mij bekend zijn er geen instellingen die handelen in derivaten. Wel wordt er gebruik gemaakt van derivaten om renteschommelingen te ondervangen. Een belangrijke reden waarom instellingen gebruik maken van rentederivaten is dat er al gedurende enige tijd geen langlopende leningen beschikbaar zijn met een vaste rente. Dat wordt deels door de kredietcrisis en de daaruit voortvloeiende strengere eisen aan de banken veroorzaakt en deels ook door het feit dat invoering van risicodragende tarieven voor de banken betekent dat zorginstellingen een ander risicoprofiel gekregen hebben. Van belang is om bij het afsluiten van derivatencontracten de looptijd en het bedrag gelijk te laten zijn aan de oorspronkelijke lening.
Welke omvang mogen de financiële risico’s in de zorg krijgen voordat u besluit in te grijpen? Waar ligt voor u de grens? Wie houdt toezicht op de financiële gezondheid van de medische infrastructuur in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het verstandig is een collectieve waarborg voor kapitaalslasten te hebben om te voorkomen dat ziekenhuizen onnodig veel rente betalen aan banken? Zo nee, waarom niet?
Met het Waarborgfonds voor de Zorgsector beschikt de sector over een collectieve waarborg voor kapitaalslasten. Het Waarborgfonds voor de Zorgsector geeft garanties aan instellingen die daarvoor kwalificeren. Met een dergelijke garantie kan de instelling makkelijker en tegen betere voorwaarden leningen verkrijgen bij banken. Het rijk is achterborg voor de door het Waarborgfonds afgegeven garanties. Voordat die garantie kan worden ingeroepen dient het weerstandsvermogen van het Waarborgfonds voor de Zorgsector en de obligo-verplichting van de aangesloten leden te zijn aangesproken. Dat is overigens nog nooit noodzakelijk geweest.