De gevolgen van het preferentiebeleid medicatie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de TV-uitzending over het preferentiebeleid geneesmiddelen?1
Ja, ik heb kennis genomen van de TV-uitzending.
Deelt u de mening dat het preferentiebeleid aanwijsbare voordelen heeft voor de consument/patiënt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Kunt u aangeven tot welke besparingen het preferentiebeleid heeft geleid in de afgelopen jaren, en hoeveel dat omgerekend betekent voor de premie ziektekostenverzekering per persoon per jaar?
Ja, het preferentiebeleid heeft aanwijsbare voordelen voor de consument/patiënt. De lagere prijzen hebben geleid tot substantieel lagere zorgpremies. Daarnaast belasten niet alle zorgverzekeraars het eigen risico van de patiënt met de uitgaven voor preferente geneesmiddelen, waardoor de betreffende verzekerden een direct voordeel hebben.
Door de aangepaste duur van de preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen.
Tot welke besparingen het preferentiebeleid precies heeft geleid is lastig aan te geven omdat de (bruto-)prijzen voor geneesmiddelen ook door andere beleidsmaatregelen worden beïnvloed. Volgens Zorgverzekeraars Nederland (met als bron Informatiecentrum Vektis) hebben de zorgverzekeraars door het toepassen van preferentiebeleid voor genees-middelen in de periode van 2008 tot en met 2010 de maatschappij € 1,115 miljard bespaard. De opbrengst van het preferentiebeleid loopt op. Enerzijds omdat er in de loop der jaren meer geneesmiddelen onder het preferentiebeleid zijn gebracht en anderzijds omdat de afzet van die geneesmiddelen (het volume) is toegenomen, nam ook het effect van het preferentiebeleid toe. Vektis verwacht dat de totale besparing van het preferentiebeleid oploopt tot jaarlijks € 600 miljoen vanaf 2012. Uitgaande van 7 miljoen huishoudens zou dit een € 85,- minder hoge zorgpremie betekenen per huishouden, voor zover de lagere kosten niet zijn aangewend om het eigen risico van de gebruikers van preferente geneesmiddelen te ontlasten. Per persoon komt dit neer op een bedrag van circa € 35,- per jaar.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid leidt tot «grote risico’s voor de volksgezondheid», zoals in de uitzending wordt gesuggereerd? Zo ja, welke?
Omdat het preferentiebeleid slechts is toegestaan voor geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof, ligt het niet voor de hand dat het preferentiebeleid leidt tot grote risico’s voor de volksgezondheid. De patiënt krijgt immers altijd een geneesmiddel met de werkzame stof die is voorgeschreven. Daarnaast geldt dat als de behandelend arts van oordeel is dat behandeling met een preferent geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord is, dat dan ook een door hem voorgeschreven, niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof wordt vergoed.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid betekent dat «patiënten worden gekleineerd door verzekeraars», zoals in de uitzending wordt aangegeven?
De verzekeraar heeft de taak om de beste zorg te leveren tegen de scherpste prijs. Het preferentiebeleid is een middel daartoe en in het belang van een betaalbare zorg van goede kwaliteit. Er zijn specifieke toezichthouders zijn ingesteld die toezicht houden op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars en waar patiënten met hun klachten terecht kunnen, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).
Met klachten over medicatie en bijwerkingen kunnen patiënten terecht bij hun behandelend arts en bij hun apotheekhoudenden. Daarnaast kunnen meldingen over bijwerkingen worden gedaan bij de Stichting Lareb door artsen, apotheekhoudenden en sinds enige tijd ook door geneesmiddelen-gebruikers via internet op www.meldpuntbijwerkingen.nl. In 2011 zijn er 11 420 meldingen over bijwerkingen (inclusief meldingen over vaccins) binnengekomen bij Lareb. Dit betreffen dus geen klachten over het preferentiebeleid maar over bijwerkingen van geneesmiddelen.
Van de 1 188 klachten over verzekerde prestaties die in 2011 bij de SKGZ zijn ingediend hadden 70 klachten betrekking op geneesmiddelen. Van de 271 geschillen over de verzekerden prestaties in 2011 gingen 17 geschillen over geneesmiddelen (zie het Jaarverslag 2011 van de SKGZ). In totaal zijn er in 2011 60 geschillen gegrond verklaard.
Vindt u de manier waarop patiënten nu worden geïnformeerd over medicatie door de apotheker en zorgverzekeraar patiëntvriendelijk? Zo nee, hoe kan dit beter?
Zie antwoord vraag 4.
Waar kan een patiënt met klachten over een medicatie en bijwerkingen momenteel terecht? Wilt u tevens aangeven hoeveel officiële klachten er zijn binnengekomen, en hoeveel hiervan gegrond zijn verklaard?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de verzekeraar bepaalt welk geneesmiddel een patiënt krijgt, of deelt u de mening dat de arts bepaalt welk geneesmiddel iemand krijgt, en de verzekeraar er via het preferentiebeleid alleen voor zorgt dat het goedkoopste middel uit een groep van exact dezelfde geneesmiddelen wordt gegeven?
Ik deel de mening dat de behandelende arts vanuit zijn verantwoordelijk-heid bepaalt welk geneesmiddelen iemand nodig heeft en krijgt. De zorgverzekeraar kan de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof, nader preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof.
Bent u van mening dat het vertellen dat bijvoorbeeld Atorvastatine en Lipitor precies dezelfde stoffen bevatten, maar dat gekozen wordt voor het goedkoopste middel om kosten in de zorg te besparen, dermate ingewikkeld is dat een apotheker daar een zware extra taak aan heeft?
De apotheker zal in dialoog met de patiënt moeten toelichten dat dit een maatregel is waarbij deze medicijnen dezelfde werkzame stoffen bevatten, maar in het kader van de kostenbeheersing mensen een ander middel naar huis kunnen krijgen. Dit kan enige tijd vergen. Nu het preferentiebeleid al meer dan 5 jaar wordt gevoerd, is het merendeel van de patiënten inmiddels hiervan op de hoogte en hoeft het steeds minder te worden uitgelegd. Temeer omdat er veel chronische gebruikers zijn die niet elke keer opnieuw uitleg nodig hebben.
Welke alternatieven zijn er voor het preferentiebeleid, waarbij eenzelfde besparing wordt bereikt?
Zoals in antwoord 2 al is aangegeven zijn de opbrengsten van beleids-maatregelen die tegelijkertijd van kracht zijn, lastig te onderscheiden. Daarbij komt dat beleidsmaatregelen elkaar kunnen versterken of verzwakken en dat deze afhankelijk zijn van moeilijk in te schatten gedragseffecten. Wel kunnen we constateren dat het preferentiebeleid een ongekend bedrag heeft bespaard op de farmaceutische zorg zonder de kwaliteit aan te tasten. Ik kan geen andere maatregel bedenken met dezelfde financiële opbrengsten, met behoud van de kwaliteit en toegankelijkheid.
Welke andere mogelijkheden zijn er om te besparen op de kosten van geneesmiddelen, zonder dat er sprake is van een verschuiving van de kosten naar de patiënten /consumenten?
Mogelijkheden om te besparen vallen globaal uiteen in maatregelen, afspraken en beleid die zijn gericht op:
In Nederland is er sprake van een combinatie van maatregelen en beleid ten aanzien van al deze punten. Of er sprake is van een verschuiving van de kosten naar de patiënten is afhankelijk van de maatregel die je kiest. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Is het waar dat het Centraal Planbureau (CPB) voor herberekening van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) kiest voor een opbrengst van € 0,03 miljard, en dat dit het bedrag is dat het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft berekend als meest negatieve uitkomst? Is het waar dat het CPB daarbij ook geen rekening heeft gehouden met de verschuiving van de dure reumageneesmiddelen naar het ziekenhuis? Is het waar dat het CVZ uitsluitend de opbrengst van de eigen betaling berekend heeft, en niet heeft berekend wat de minderkosten zijn bij een veranderd voorschrijf- en gebruiksgedrag? Kan een schatting worden gegeven van de besparing als daarmee wel rekening wordt gehouden?
Nee. Het CPB heeft aangeven zich te vinden in de berekening van het CVZ en hanteert eenzelfde opbrengst als het CVZ in Keuzes in Kaart (KIK) 2013–2017. Daar staat aangegeven: «Het CVZ heeft een opbrengstberekening gemaakt van een eventuele herberekening van het geneesmiddelen vergoeding systeem (GVS). In de brief van 6 september 2010 gaat de minister daar op in. Zij concludeert dat de opbrengst van een herberekening van het GVS per saldo ten hoogste € 28 miljoen zou bedragen en dat, afhankelijk van het prijsgedrag van fabrikanten, er een risico is dat herberekening zelfs tot hogere uitgaven leidt. Het CPB rekent met eenzelfde opbrengst». In de bijlage van de brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XVI, nr. 164) is precies aangegeven hoe de berekening is gemaakt en welke uitgangspunten daarbij zijn gebruikt. Daaruit blijkt dat het CVZ rekening heeft gehouden met de overheveling van dure reumageneesmiddelen.
Ik kan geen goede schatting geven van een besparing van een veranderd voorschrijf- en gebruiksgedrag gezien de, ook door het CPB gecon-stateerde, onzekerheid ten aanzien van de gedragseffecten en de samenhang met reeds ingezet beleid ten aanzien van doelmatig voorschrijven.
Nieuwe regels voor orgaandonatie in Denemarken |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Deense minister: strengere regels orgaandonatie nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de gebeurtenis in Denemarken?
Het lijkt erop dat er een verkeerde diagnose is gesteld door de behandelend arts, waardoor de familie onnodig is benaderd met het verzoek om toestemming te geven voor orgaandonatie.
Kunt u aangeven wat op dit moment de verschillen zijn tussen het Deense en het Nederlandse systeem van orgaandonatie?
In Denemarken mag al toestemming worden gevraagd voordat de dood is vastgesteld, in Nederland mag pas om toestemming worden gevraagd nadat de dood is vastgesteld.
Kunt u aangeven welke verschillen er nog overblijven tussen beide systemen, indien het voorstel tot wijziging van de Wet op de orgaandonatie (32 711), dat binnenkort door de Kamer wordt behandeld, wordt doorgevoerd?
Het hierboven genoemde verschil blijft bestaan, toestemming mag pas worden gevraagd als de dood is vastgesteld. In het algemeen kun je zeggen dat het wetsvoorstel beoogt om, nadat door de behandelend arts de diagnose is gesteld dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal overlijden, de mogelijkheid tot orgaandonatie ook open te houden in die gevallen dat door de betrokkene niet zelf toestemming is gegeven voor orgaandonatie.
Zou een casus – zoals beschreven in het artikel – in Nederland kunnen voorkomen onder het huidige systeem dan wel onder het systeem dat beoogd wordt met de wetswijziging? Overweegt u het wetsvoorstel hierop aan te passen? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Antwoord Het stellen van een onjuiste diagnose is met geen enkele wet te voorkomen, geneeskunde blijft mensenwerk. Zowel onder de huidige wet als onder de voorgestelde wijziging is het vragen van toestemming voor orgaandonatie pas toegestaan na overlijden.
Vindt u dat in de huidige Nederlandse Wet op de orgaandonatie de procedure rondom het gesprek met de familie over orgaandonatie zorgvuldig genoeg is omschreven? Wanneer dient dit gesprek met de familie volgens u plaats te vinden?
Ik vind het belangrijk dat pas met de familie over orgaandonatie gesproken wordt als vaststaat dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal komen te overlijden en dat pas toestemming wordt gevraagd nadat de dood is vastgesteld. De voorgestelde wetswijziging geeft, beter dan in de huidige wet het geval is, duidelijk de bevoegdheden aan die horen bij de verschillende momenten die voorafgaan aan een eventuele donatieprocedure.
Is het in het huidige Nederlandse systeem van orgaandonatie mogelijk al op zoek te gaan naar de juiste orgaanontvanger, voordat een patiënt hersendood is? Is hierbij een verschil tussen patiënten die zich hebben laten registreren als orgaandonor, patiënten die de keuze overlaten aan nabestaanden, patiënten die zich niet hebben laten registreren en patiënten die hebben aangegeven geen orgaandonor te willen zijn?
Ja, dat is mogelijk, de arts is op grond van artikel 18, eerste lid van de Wet op de orgaandonatie verplicht om het vermoedelijk beschikbaar komen van organen onmiddellijk te melden bij het orgaancentrum. Hij doet dat nadat hij heeft vastgesteld dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal overlijden. Het orgaancentrum kan op basis van de melding gaan bepalen aan welke patiënten op de wachtlijst de organen, die mogelijk beschikbaar komen, moeten worden toegewezen. Van patiënten die hebben aangegeven geen orgaandonor te willen zijn wordt natuurlijk geen melding bij het orgaancentrum gedaan. Zij hebben immers vastgelegd geen donor te willen zijn.
Verandert het antwoord op vraag 7 wanneer de beoogde wijziging van de Wet op orgaandonatie doorgang vindt?
Nee.
Welke nieuwe regels wil de Deense minister van Gezondheid exact nemen om het Deense systeem van orgaandonatie aan te passen?
De Deense minister van Gezondheid is van plan om een protocol te laten opstellen over het moment waarop wordt gestopt met machinale ondersteuning van de vitale lichaamsfuncties.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Deense collega om informatie in te winnen over deze casus, ten behoeve van het beantwoorden van voorgaande vragen en het informeren van de Kamer over deze relevante gebeurtenis?
Ja, voor de beantwoording van de vragen heb ik contact gezocht met het Deense ministerie van Gezondheid. Bovenstaande antwoorden zijn opgesteld aan de hand van de informatie die ik uit Denemarken ontving.
De invoering van een no-claim door Bewuzt/VGZ |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar Bewuzt/VGZ een no-claim invoert voor de aanvullende verzekering?1
Het staat een zorgverzekeraar vrij om een no-claim in te voeren bij de aanvullende verzekering. Pakketsamenstelling, acceptatiebeleid en premiestelling van een aanvullende verzekering behoren tot de eigen bevoegdheden van de verzekeraar die de aanvullende verzekering aanbiedt.
De Europese richtlijnen schadeverzekering verbieden het om verzekeringsondernemingen te onderwerpen aan wettelijke voorschriften over acceptatie, verzekeringsdekking en premiestelling. Voor de zorgverzekering is afwijking van dit verbod, voor zover dat noodzakelijk is ter bescherming van het algemeen belang toegestaan. Voor de aanvullende verzekering geldt dit echter niet. In een aanvullende verzekering zit alleen die zorg waarvan de regering vindt dat die voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf kunnen komen. Of dergelijke zorg vervolgens via een afzonderlijke aanvullende verzekering verzekerd wordt en tegen welke premie met of zonder no-claim, rekent de regering niet tot haar verantwoordelijkheid.
Kunt u verklaren waarom Bewuzt/VGZ juist voor de aanvullende verzekering een no-claim invoert, terwijl juist in 2006 gesteld werd dat de no-claim voor de basisverzekering moest worden afgeschaft?2
De no-claim die VGZ invoert heeft betrekking op de aanvullende verzekering. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 ligt de aanvullende verzekering buiten mijn verantwoordelijkheid.
Erkent u dat de no-claim destijds werd bestreden (ook door zorgverzekeraars), omdat het juist ten koste ging van chronisch zieken en ouderen? Is dit niet meer zo?
Er lagen verschillende redenen ten grondslag aan het afschaffen van de no-claim.
Het principe van de no claim komt echter op het zelfde neer als die van het eigen risico. Bij het eigen risico betaalt de gebruiker een deel van de kosten direct en bij geen gebruik betaalt de verzekerde geen eigen risico. Bij de no claim ontvangt de verzekerde die geen zorg gebruikt de in rekening gebrachte no claim-premie terug.
Wat vindt u ervan dat een verzekeraar mensen aanspoort zich bij te verzekeren, om hen vervolgens te stimuleren er geen gebruik van te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ geeft aan dat het idee achter de no-claimkorting is dat verzekerden steeds bewuster nadenken over aanvullende pakketten. Daarom biedt Bewuzt drie aanvullende modules (fysiotherapie, tandarts, buitenland) met een no claim-korting indien geen beroep wordt gedaan op de aanvullende verzekering. De klant kan zelf de bewuste afweging maken: een beroep doen op de aanvullende verzekering of zelf betalen. VGZ geeft aan «dat het soms niet nodig is een beroep te doen op de aanvullende verzekering en de klant de behandeling beter zelf kan betalen, zodat hij recht houdt op de no-claim korting. De klant krijgt op deze wijze veel meer regie op z’n verzekering en het verhoogt het kostenbewustzijn».
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat Bewuzt/VGZ met deze nieuwe verzekering doet alsof ziek worden een keuze is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u dat met deze verzekeraar eens?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze beoordeelt u de no-claim korting voor mensen die geen declaratie hebben gedaan in het jaar daarvoor? Benadeelt dit niet de chronische patiënt die deze verzekering afsluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 ligt de aanvullende verzekering buiten mijn verantwoordelijkheid. Elke verzekerde kan voor zichzelf kiezen of hij deel wil nemen aan deze zorgverzekering en aanvullende verzekering. Er bestaat voldoende keuzemogelijkheid voor verzekerden, ook voor chronische patiënten.
Op welke wijze houdt u toezicht op deze aanvullende verzekering en de mogelijkheid van chronische patiënten om over te stappen? Hoe oordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over dit nieuwe product?3
Het toezicht door de NZa op de aanvullende verzekeringen beperkt zich tot de activiteiten die zijn geregeld in de Wmg. Deze betreffen hoofdzakelijk het marktgedrag van de zorgverzekeraar en de transparantie, zoals het verbod op misleiding. Op grond van de Wmg kan de NZa dus maatregelen nemen indien de overeenkomst bijvoorbeeld op een niet toelaatbare wijze tot stand is gekomen of wanneer verzekerden door de ziektekostenverzekeraar niet goed worden voorgelicht. Inhoudelijk heeft de NZa echter geen wettelijke taak of bevoegdheid wanneer het gaat om de aanvullende verzekering. Dit betekent dat de NZa geen inhoudelijk oordeel heeft over de Bewuzt aanvullende verzekering van VGZ, waarbij een no claim wordt toegepast.
Echter gelet op mogelijke risico’s die een doelgroepenbeleid (bijvoorbeeld door het aantrekken van bepaalde groepen verzekerden via een aanvullende verzekering) met zich mee kan brengen voor de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorgverzekering, houdt de NZa de ontwikkelingen rondom doelgroepenbeleid nauwgezet in de gaten. Ook monitort de NZa de ontwikkelingen rondom de aanvullende verzekering via de «Marktscan Zorgverzekeringsmarkt».
De NZa heeft geoordeeld in haar rapport «Rechtmatigheid uitvoering Zvw 2011» dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat een doelgroepenbenadering vanuit het perspectief van de consument gezien substantiële risico’s heeft voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorgverzekering. Er zijn voldoende voldoende keuzemogelijkheden, ook voor chronische patiënten. Uit de «Marktscan Zorgverzekeringsmarkt 2012» blijkt dat voor meer dan de helft van de aanvullende verzekeringen geen acceptatievoorwaarden worden gehanteerd. Hieruit constateert de NZa dat de aanvullende verzekeringen op dit moment geen generieke overstapbelemmering vormen voor de basisverzekering.
Is het zo dat het voor Bewuzt/VGZ toch mogelijk is mensen met te verwachten hoge kosten in de aanvullende verzekering te weigeren? Waarom zou zij dan een no-claim aanbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de basisverzekering geldt een acceptatieplicht, een verzekeraar dient alle verzekerden te accepteren ongeacht leeftijd, geslacht, gezondheidskenmerken en overige kenmerken. Voor de aanvullende verzekering geldt inderdaad geen acceptatieplicht, zorgverzekeraars mogen toelatingscriteria toepassen.
Het staat zorgverzekeraars vrij om een doelgroepenbeleid te voeren via de aanvullende verzekering. Voor mij staat voorop dat zorgverzekeraars binnen de basisverzekering de acceptatieplicht, verbod op premiedifferentiatie en zorgplicht nakomen. Zie verder mijn reactie op vraag 7.
Erkent u dat het wederom zorgverzekeraar VGZ is die met een verzekering komt om gezonde mensen te binden aan hun verzekering?4 Hoe verhoudt dit zich tot de solidariteitsgedachte?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet ten principale zo dat een zorgverzekering, ook al is deze aanvullend, echt iets anders is dan een autoverzekering, te meer daar steeds meer medisch noodzakelijke zorg via aanvullende pakketten moet worden verzekerd? Zo ja, is dit dan geen reden om de no-claim polis niet toe te staan voor medisch noodzakelijke zorg? Zo neen, waarom niet?
De zorg waarvan de regering vindt dat die niet voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf kunnen komen vallen binnen de basisverzekering . Of overige zorg via een afzonderlijke aanvullende verzekering verzekerd worden en tegen welke premie met of zonder no-claim, rekent de regering niet tot haar verantwoordelijkheid. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Het preferentiebeleid van zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie, getrokken door apothekers dat het preferentiebeleid van zorgverzekeraars te ver is doorgeschoten, en dat zorgverzekeraars te veel macht hebben gekregen inzake het geneesmiddelenbeleid?1 Zo neen, waarom niet?
Het preferentiebeleid heeft grote voordelen en kostenbesparingen opgeleverd. Daarnaast worden nu ook bijwerkingen in de vorm van een aantal minpunten en schaduwzijden zichtbaar. Daar moet en wordt serieus aandacht aan besteed door zorgverzekeraars. Een aantal zorgverzekeraars zal het preferentiebeleid niet meer toepassen op geneesmiddelen met een structureel lage prijs. Bij nieuwe preferente geneesmiddelen wordt nu zichtbaar dat sommige zorgverzekeraars van fabrikanten verlangen dat zij een adequate distributievergoeding voor de farmaceutische groothandel in hun prijs opnemen. Zorgverzekeraars hebben door de bevoegdheid tot het voeren van preferentiebeleid naar mijn mening niet teveel macht gekregen bij het vormgeven van de verzekerde aanspraak op geneesmiddelen. Het is immers altijd de voorschrijvende arts die vanuit zijn verantwoordelijkheid bepaalt of en zo ja, welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft. De zorgverzekeraar kan de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof, nader preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet-preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof.
Is het waar dat door het preferentiebeleid de geneesmiddelenvoorziening ten behoeve van patiënten in gevaar is, nu bijvoorbeeld Brocacef heeft aangekondigd 1000 geneesmiddelen niet meer te kunnen of willen leveren?2
Dit ligt niet voor de hand, omdat de andere farmaceutische groothandels niet hebben aangekondigd preferente geneesmiddelen niet meer te zullen distribueren en omdat van deze geneesmiddelen ook niet-preferente varianten op de markt zijn. Overigens heeft Brocacef op 31 oktober 2012 in een persbericht aangegeven het voornemen om de leveringen stop te zetten op te schorten, omdat de gesprekken met zorgverzekeraars om tot een oplossing te komen, constructief verlopen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat bij de verzekeraars de plicht rust op een adequate wijze de geneesmiddelenvoorziening voor elke patiënt te borgen, zodat elke patiënt het medicijn kan krijgen dat hij of zij nodig heeft?
Ja, zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en zijn ten opzichte van hun verzekerden gehouden aan de bepalingen en verplichtingen zoals die zijn opgenomen in de zorgpolissen.
Voldoen zorgverzekeraars thans aan deze plicht? Gaat u stappen ondernemen als zorgverzekeraars hun plichten in deze verzaken? Zo neen, wanneer acht het moment dan voor u daar om wel in actie te komen?
Of zorgverzekeraars voldoen aan hun zorgplicht, staat ter beoordeling van de daarvoor aangestelde toezichthouder. In dit geval de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa kan zo nodig sancties opleggen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars op de stoel van de arts gaan zitten door bepaalde sterktes van voorgeschreven medicijnen, zoals codeïne 15 mg, niet meer te vergoeden?
Voor zover een arts op het recept aangeeft dat behandeling met een niet als preferent aangewezen geneesmiddel medisch noodzakelijk is (zoals codeïne 15 mg), dan wordt dit niet-preferente geneesmiddel (de desbetreffende sterkte) vergoed.
Wat is uw oordeel over het memo van verzekeraar Achmea over het preferentiebeleid? Gaat de verzekeraar hiermee niet op de stoel van de arts zitten, waarmee ook een principiële grens wordt overschreden?3
Het memo geeft een praktische invulling aan de wettelijke verplichting van zorgverzekeraars (in dit geval Achmea) om te bepalen of is voldaan aan de voorwaarde waaronder ook aanspraak op niet-preferente geneesmiddelen bestaat. Achmea gaat hiermee noch op de stoel van de voorschrijvende arts noch op de stoel van de wetgever zitten.
Is het niet zo dat verzekeraar en apotheker in alle gevallen het voorgeschreven medicijn – indien de dokter aangeeft dat dit medisch noodzakelijk is – dienen af te leveren? Gebeurt dit ook in alle gevallen? Zo neen, waarom niet?
De beoordeling of behandeling met een (als preferent) aangewezen geneesmiddel medisch niet verantwoord is, is mede afhankelijk van de voorschrijf- en behandelrichtlijnen van de beroepsgroepen. Het zal niet snel zo zijn dat behandeling met een door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord is omdat de patiënt immers altijd een geneesmiddel krijgt met de werkzame stof die door de arts is voorgeschreven. Alle betrokken partijen zijn zich er echter van bewust dat er ook uitzonderingen bestaan.
Voorschrijvers en zorgverzekeraars enerzijds en apotheekhoudenden en zorgverzekeraars anderzijds kunnen afspraken met elkaar maken over de wijze waarop hiermee wordt omgegaan. Ik beschik niet over de gevraagde informatie met betrekking tot het aantal gevallen waarin niet het geneesmiddel wordt verstrekt dat de dokter met «MN» (medische noodzaak) op het recept heeft aangegeven.
Ik merk ook nog graag het volgende op. Er zijn specifieke toezichthouders ingesteld die toezicht houden op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars en waar patiënten met hun klachten terecht kunnen, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Van de 1188 klachten over verzekerde prestaties die in 2011 bij de SKGZ zijn ingediend hadden 70 klachten betrekking op geneesmiddelen. Van de 271 geschillen over de verzekerde prestaties in 2011 gingen 17 geschillen over geneesmiddelen (zie het Jaarverslag 2011 van de SKGZ). In totaal zijn er in 2011 60 geschillen gegrond verklaard.
Het preferentiebeleid van de verzekeraar vormde in de bemiddelingsfase een aantal malen aanleiding tot een klacht. Geschillen over dit onderwerp waren er echter niet of nauwelijks.
In recente jaren zijn hierover slechts twee bindende adviezen uitgebracht (2010.00540 en 2008.01217). In beide gevallen werd het verzoek afgewezen.
Is het waar dat apothekers gemiddeld wel 20 uur per week bezig zijn om het preferentiebeleid uit te leggen aan patiënten? Wat vindt u daarvan?
Ik kan dit niet beoordelen. Nu het preferentiebeleid al meer dan 5 jaar wordt gevoerd, is het merendeel van de patiënten inmiddels hiervan op de hoogte en hoeft het steeds minder te worden uitgelegd. Temeer omdat er veel chronische gebruikers zijn die niet elke keer opnieuw uitleg nodig hebben. Daarnaast halen zorgverzekeraars een aantal geneesmiddelen uit het preferentiebeleid en loopt de duur van de preferente periodes inmiddels in sommige gevallen op tot 2 jaar.
Is het niet beter te komen tot één landelijk uniform beleid van alle zorgverzekeraars inzake het preferentiebeleid om de belasting die patiënten en apothekers ondervinden tegen te gaan? Zo ja, welke stappen gaat u hierin ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Met beide voorstellen ben ik het niet eens, enerzijds omdat de huidige belasting voor patiënten en apothekers zal afnemen en anderzijds omdat de voorstellen zullen leiden tot minder dynamiek en lagere opbrengsten. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Wat vindt u van het idee om de vergoeding van alle geneesmiddelen, waarvan het patent verlopen is, bijvoorbeeld met een vast percentage te verlagen, zodat het preferentiebeleid overbodig wordt, en tot een uniform systeem wordt gekomen, waarbij voor generieke medicijnen een redelijke prijs wordt betaald?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid in het kader van de transparantie het nog steeds bestaande systeem van kortingen en bonussen bij apothekers af te schaffen, zodat volstrekt duidelijk wordt welke inkomsten apothekers genieten? Zo neen, waarom niet?
Nee, enerzijds omdat in artikel 94, vierde lid, van de (gewijzigde) Europese richtlijn 2001/83/EG is bepaald dat lidstaten geen afbreuk mogen doen aan bestaande maatregelen of handelspraktijken inzake prijzen, marges en kortingen (zie hiervoor ook de nota naar aanleiding van het verslag Vaststelling Geneesmiddelenwet, Kamerstukken, 2005–2006, 29 359, nr.12). Anderzijds omdat het afschaffen van alle kortingen en bonussen er toe zou leiden dat apotheekhoudenden geen prikkel meer zouden hebben om doelmatig in te kopen en zorgverzekeraars deze inkoopvoordelen niet meer zouden kunnen afromen om deze ten gunste te laten komen aan hun verzekerden. De wettelijke clawback (het afromen van kortingen en bonussen) is met de invoering van vrije tarieven voor apothekers per 1-1-2012 komen te vervallen. In contracten tussen zorgverzekeraars en apotheekhoudenden komen clawback-bepalingen nog wel voor. De dynamiek van de onderhandelingen tussen apotheekhoudenden en zorgverzekeraars moet in de toekomst uitwijzen of en in welke mate dit instrument zal worden toegepast.
Stijgende kosten van medicijnverspilling |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de TV-uitzending1 over verspilling van zorggeld door verspilling van medicijnen?
Ja.
Deelt u de mening dat in het kader van gezondheid, financiën en milieu het van belang is verspilling van medicijnen tegen te gaan?
Ja die mening deel ik.
Bent u ook zo positief over het voorbeeld uit de uitzending waarbij medicijnverspilling wordt voorkomen en kosten worden bespaard? Zo ja, hoe kan dit actief bevorderd worden? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending licht een apothekersassistente het Beste Zorgidee van 2011 toe. Dit idee betreft «Bij de apotheek geretourneerde medicijnen hergebruiken door middel van vacuüm sealen».
In de Nederlandse Apotheek Normen (NAN) is als norm vastgelegd dat genees-middelen die worden teruggebracht, dienen te worden vernietigd vanwege het kwaliteitsaspect. In het algemeen worden daarom teruggebrachte geneesmiddelen en vochtbevattende materialen, zoals injectiespuiten door apotheekhoudenden vernietigd. De apotheekhoudende moet namelijk kunnen garanderen dat het geneesmiddel veilig en werkzaam is en bij teruggebrachte medicijnen kan de apotheekhoudende hier niet voor in staan.
De gedachte om geneesmiddelen niet onnodig weg te gooien, ondersteun ik en als medicijnen verantwoord kunnen worden hergebruikt, ben ik daar ook voorstander van. Goede initiatieven terzake verdienen het om breed te worden opgepakt.
Herinnert u zich eerdere vragen over medicijnverspilling door verkeerd gebruik?2
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over medicijntekort?3
Ja, de borging van de continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening heeft volop mijn aandacht.
Wat is er inmiddels bekend over nieuwe regels over hergebruik van medicijnen na teruggave aan de apotheek?
Ik ben niet bekend met nieuwe regels. Wel weet ik dat in de Nederlandse Apotheek Normen (NAN) als norm is vastgelegd dat geneesmiddelen die worden teruggebracht, dienen te worden vernietigd vanwege het kwaliteitsaspect. Tevens heb ik al eerder aangegeven dat ieder idee dat deze verspilling terugdringt, serieus dient te worden opgepakt.
Deelt u de mening dat los van noodzakelijke Europese en internationale afspraken er binnen Nederland een begin worden gemaakt met het tegengaan van verspilling? Zo ja, vindt u het voorbeeld uit de uitzending goed en hoe kunnen dergelijke voorbeelden worden gestimuleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid afspraken te maken met farmaceuten, zorgverzekeraars, artsen, patiënten, apothekers en andere betrokken partijen om te komen tot nieuwe afspraken met een daarbij behorend tijdspad om verspilling tegen te gaan en dit te bespreken met Europese collegae?
Het is duidelijk dat er kostenbesparingen en gezondheidswinst te boeken zijn door minder verspillen van genees- en hulpmiddelen.
In het zorgsysteem zijn prikkels ingebouwd zodat zorgverzekeraars, gemeenten, zorgverleners, leveranciers en gebruikers zo doelmatig mogelijk zorg verlenen en gebruiken met als doel om verspilling in de ruimste zin van het woord, zoveel mogelijk te voorkomen. Zij hebben de sleutel in handen om verspilling tegen te gaan.
Veel van de oorzaken van verspilling blijken terug te voeren op het praktisch handelen van de zorgverleners zelf, met name bij voorschrijvers en afleveraars van de genees- en hulpmiddelen, maar ook therapietrouw van de patiënt speelt een belangrijke rol. Dit blijkt uit een enquête onder 5500 zorgverleners over de ervaren oorzaken van verspilling die ik in de zomer heb laten houden. Ik zal de Tweede Kamer zo snel mogelijk informeren over de resultaten van die enquête en de vervolgacties.
Wilt u hierin de suggesties tegen verspilling meenemen, zoals kleinere verpakkingen, uniforme barcode, regels over hergebruik, medicijncheck en tegengaan van verkeerd gebruik?
Zie antwoord vraag 8.
Over de toekomst van het Bethesda ziekenhuis in Hoogeveen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de meer dan 14 000 handtekeningen die zijn opgehaald onder de lokale bevolking van Hoogeveen voor behoud van het ziekenhuis?1
Ik begrijp dat de zorggroep Leveste Middenveld, bestaand uit de ziekenhuizen in Emmen en in Hoogeveen, aan het bekijken is hoe een bereikbaar en kwalitatief goed ziekenhuisaanbod voor de bewoners in Drenthe behouden kan blijven. Ik vind het een verstandig initiatief dat zij zich hierop beraden. Echter, ik kan de onrust onder de bevolking in Hoogeveen wel begrijpen.
Hoe oordeelt u over het feit dat KPMG/Plexus een ziekenhuisconcept vergelijkt met de IKEA en de Bijenkorf? Vindt u een ziekenhuis te vergelijken met een warenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bij een ziekenhuis moet kwaliteit en bereikbaarheid voorop staan. KPMG/ Plexus heeft een scenarioanalyse uitgevoerd en is tot de conclusie gekomen dat het scenario waarbij een nieuw interventiecentrum wordt gebouwd voor operaties en opnames en waarbij de poliklinische zorg en dagbehandeling wordt behouden op de bestaande locaties nader uitgewerkt zou moeten worden. Dit scenario is door veel betrokkenen ook genoemd als voorkeursscenario. Ik concludeer dat sommige concepten die ook in andere sectoren zoals retail worden toegepast, ook succesvol in de zorgsector kunnen worden toegepast.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het gehele rapport van KPMG/Plexus openbaar wordt? Zo neen, waarom niet?
Nee, het is aan KPMG/Plexus en de ziekenhuisgroep zelf om te besluiten of het rapport openbaar gemaakt wordt.
Hoe oordeelt u erover dat ook het Refajaziekenhuis aan tafel zit bij de besprekingen over de toekomstige ziekenhuiszorg in Drenthe? Hoe verhoudt dit zich tot de fusievoornemens3
Dit is aan de ziekenhuizen zelf. Zorggroep Leveste Middenveld en Ziekenhuis Refaja hebben hun voornemen om te fuseren kenbaar gemaakt bij de NMa. Het is aan de NMa om dat voornemen te toetsen.
Vindt u het zinvol dat drie ziekenhuizen in de regio zouden verdwijnen (Bethesda, Refaja en Schepener) ten faveure van een groot gemeenschappelijk ziekenhuis dat de concurrentie zou moeten aangaan met de Isalaklinieken in Zwolle en het UMCG in Groningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet mijn rol om te speculeren op alle mogelijke scenario’s. Zorg in de buurt is belangrijk, zowel voor de patiënt als voor de werkgelegenheid. Ook vindt ik het belangrijk dat er voldoende keuze mogelijkheden blijven. Goede zorg moet centraal staan. Het is de rol van de ziekenhuizen om de meest optimale situatie te realiseren. Randvoorwaarde is de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten.
Erkent u dat een ziekenhuis zeer belangrijk is voor een gemeenschap, omdat zij zorg dichtbij organiseert en werkgelegenheid schept? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat het zinvol is om streekziekenhuizen te sluiten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Leveste zorggroep wel dure adviseurs aan tafel uitnodigt voor «strategische» besprekingen die de bevolking en haar behoeften niet representeert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er niet over wie de Leveste Zorggroep aan tafel uitnodigt. Ik ben van mening dat bij de toekomstplannen ook de bevolking moet worden betrokken. Het is aan de Zorggroep zelf hoe en wanneer dat te doen.
Wat is de bemoeienis van de zorgverzekeraar met het plan voor de zorg in Drenthe? Bent u bereid de Kamer te informeren over zijn positie over één ziekenhuis in plaats van drie streekziekenhuizen?
Het is vanwege de zorgplicht van verzekeraars voor de hand liggend dat zij zich een oordeel vormen over het zorgaanbod in de regio en de organisatie daarvan. Omdat er verschillende verzekeraars actief zijn, betreft dat niet het oordeel van één afzonderlijke verzekeraar. Mij is niet bekend hoe zij hier in staan.
Het gebruik van DNA uit ziekenhuizen voor opsporingsdoeleinden in strafzaken |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is er waar van de berichten over de uitbreiding van mogelijkheden voor justitie om in de toekomst DNA-materiaal te onderzoeken dat in ziekenhuizen wordt bewaard voor wetenschappelijk onderzoek?1
Vanaf de zomer van 2011 heeft op ambtelijk niveau een zogeheten «preconsultatie» plaats gehad over conceptteksten van een eventuele Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (WZL) en bijbehorende memorie van toelichting. Bij de teksten die op de website van Reporter zijn gepubliceerd gaat het om die conceptteksten. Die teksten betreffen inderdaad onder meer ook bepalingen waarin de voorwaarden zijn geformuleerd waaronder bijvoorbeeld DNA-materiaal dat wordt bewaard voor wetenschappelijk onderzoek, in zeer uitzonderlijke gevallen eveneens zou mogen worden gebruikt voor (justitiële) opsporingsdoeleinden.
Het is heel gebruikelijk om in een vroeg stadium op ambtelijk niveau (koepel)organisaties van belanghebbenden en deskundigen te vragen naar hun ideeën over dergelijke conceptteksten zodat de maatschappelijke reacties betrokken kunnen worden bij het opstellen van een definitief voorstel. De concept-teksten zijn dus nog niet door mij of het kabinet geaccordeerd.
Wat is de status van het concept wetsvoorstel en de concept memorie van toelichting op de website van KRO Reporter?2
Zie antwoord vraag 1.
Met wie is er in de voorbereidingen op dit wetsvoorstel gesproken? Welke grondhouding is door het ministerie aangenomen?
In het kader van bedoelde preconsultatie zijn de conceptteksten toegezonden aan ruim twintig maatschappelijke organisaties. Het gaat bij de organisaties om (in alfabetische volgorde): de Biomoleculair Resources Research Infrastructure (BBMRI), BioMedical Materials (BMM), de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM), de Dierenbescherming, Diagned, Europdonor, de Federatie van medisch-wetenschappelijke verenigingen Federa (Federa), GlaxoSmithKline, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Lifelines, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nefarma, de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS), de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde (NVKC), de Nederlandse Vereniging van Medisch-Ethische toetsingscommissies (NVMETC), het Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief (Palga), het Parelsnoer Instituut (PSI), de Rijksuniversiteit Groningen, de SAN centra voor medische diagnostiek (SAN), Sanquin, TiPharma, de Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP) en VU medisch centrum (VUmc).
Met de genoemde organisaties, uitgezonderd de KNAW en de VSOP, heeft in het kader van de preconsultatie ook daadwerkelijk een gesprek plaatsgehad. KNAW en VSOP hebben overigens wel een schriftelijke reactie gezonden, waarbij de VSOP dat deed mede namens de Cliëntenraad Academische Ziekenhuizen (CRAZ), de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK). De grondhouding van het ministerie bij de preconsultatiegesprekken bestond uit het willen verkrijgen van inzicht in het draagvlak bij de maatschappelijke organisaties voor de uitgangspunten van een WZL als vervat in de conceptteksten en in de behoefte aan verduidelijking van die teksten.
BBMRI, Federa, KNMG, NFU, NVKC, PSI en VSOP hebben ook specifiek gereageerd ten aanzien van het punt van mogelijkheden voor justitie om materiaal te onderzoeken voor de opsporing van (ernstige) strafbare feiten. De reacties op dat punt zijn negatief van aard.
Aan welke partijen is het concept wetsvoorstel ter consultatie toegestuurd? Hoe luidden de reacties, specifiek op het punt van de uitbreiding van mogelijkheden voor justitie om DNA-materiaal te onderzoeken voor de opsporing van (ernstige) strafbare feiten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zou DNA-materiaal, verkregen voor medisch-wetenschappelijke doeleinden, onderzocht mogen worden door justitie? Is dit niet in strijd met het beginsel van doelbinding? Bent u van mening dat justitie te weinig opsporingsbevoegdheden heeft, nu er gesproken wordt over deze uitbreiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij bepalingen over het eventuele justitiële gebruik van bijvoorbeeld DNA-materiaal dat is verkregen voor medisch-wetenschappelijke doeleinden, betreft het één van de maatschappelijke dilemma’s waarover het zojuist aangetreden kabinet zich zal moeten uitspreken. Ik verwijs u voor meer informatie over deze dilemma’s naar de brief over de WZL van het vorige kabinet (Kamerstukken II 2011/2012, 33 000 XVI, nr. 178).
Wat is uw reactie op de vrees, uitgesproken door medici, dat patiënten niet meer mee zullen werken aan wetenschappelijke onderzoeken, als dit materiaal voortaan door justitie kan worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 5.
Achterstand bij jongeren met psychoses |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten: «Mijn leven begint nu pas; Jongeren met psychoses lopen achterstand op,» en «Vroeg ingrijpen»?1
Ja.
Wat vindt u van de schokkende conclusies uit het onderzoek van het Trimbosinstituut dat driekwart van de mensen die op jonge leeftijd een psychose gehad heeft geen betaald werk heeft, gevolgde opleidingen niet afrondt en dat slechts 18% een partner heeft? Deel u de mening dat deze cijfers onacceptabel zijn en dat de positie van mensen die op jonge leeftijd een psychose hebben gehad verbeterd moet worden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Een psychose is een zeer ernstige aandoening met vaak levenslange impact op de patiënt en zijn familie. Vroege signalering en interventie zijn essentieel om de kans op genezing te vergroten en de schadelijke gevolgen voor patiënt en zijn familie zo veel mogelijk te beperken. De huisarts speelt hierbij een sleutelrol: hij moet als eerst aanspreekpunt bedacht zijn op psychoses bij jongeren, bij vaststelling hiervan snel de juiste behandeling starten of iemand snel doorverwijzen naar meer gespecialiseerde hulpverleners. In het kader van het bestuurlijk akkoord heb ik afspraken gemaakt met veldpartijen, onder meer over het versterken van de rol van de huisarts en de ontwikkeling en versterking van de generalistische basis-ggz. Dit sluit nauw aan bij de behoefte aan vroege signalering en laagdrempelige interventies.
Daarnaast geldt dat volgens het Trimbos instituut er in het land steeds meer «Early Detection & Intervention»-teams bij ggz-instellingen komen. Deze teams richten zich op het screenen van jongeren, die zich bij de ggz melden voor bijvoorbeeld angst of depressie, om te kijken of er sprake is van een verhoogd risico op een psychose. Hiermee kunnen jongeren eerder naar de juiste hulp doorverwezen worden. Hoe eerder zij een adequate behandeling voor hun psychose krijgen, des te beter de prognose. Jongeren komen ook steeds vaker terecht bij een vroegpsychoseteam, waar zij gespecialiseerde hulp kunnen ontvangen.
Als schade door een psychose niet (helemaal) kan worden voorkomen, wordt geprobeerd de patiënt en zijn familie zo goed mogelijk te ondersteunen, te behandelen en te begeleiden. Mede daarom wordt de ggz-care naar de Zvw overgeheveld, zodat de geneeskundige zorg gewaarborgd blijft en waar mogelijk verbetert. Daarnaast, zo stelt het Trimbos instituut, is opkomst van (F)ACT-teams voor jeugdigen een goede ontwikkeling omdat jeugdigen met behulp van deze methodiek in staat zijn om hun dagelijks functioneren op school en werk weer op te pakken waardoor genezing en herstel bevorderd worden.
In het kader van het bestuurlijk akkoord wordt door veldpartijen ook gewerkt aan een plan van aanpak rondom destigmatisering.
Bovengenoemde beleidsinitiatieven zijn gericht op het zo goed mogelijk bereiken, behandelen en ondersteunen van de patiënt en zijn familie. Verder is er voor de familie van mensen met psychische problematiek die op zoek is naar informatie, hulp en ondersteuning sinds een paar jaar de familievertrouwenspersoon (fvp). De fvp is een vertrouwenspersoon die de familie van mensen met psychische problematiek bijstaat. In 2010 is de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersonen (LSFVP) opgericht en van start gegaan. De LSFVP moet er voor zorgen dat er een landelijke dekking is voor de fvp binnen de ggz-instellingen. Op dit moment zijn in 35 GGZ-instellingen familievertrouwenspersonen (fvp-ers) werkzaam die families voorzien in advies, bijstand en informatie over de patiënt in de ggz. Voor families van mensen met psychische problematiek die op zoek zijn naar informatie, hulp en ondersteuning maar die geen toegang hebben tot een fvp via hun ggz-instelling of die nog niet in contact zijn met een ggz-instelling is de landelijke advies- en hulplijn ingesteld.
Wat vindt u van de conclusie uit het onderzoek dat er nog vaak te laat ingegrepen wordt bij patiënten met een psychose, waardoor het nog langer duurt voordat een patiënt zijn leven weer op de rails heeft en het heel vaak ook maar deels lukt weer volwaardig te functioneren in de maatschappij?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen uit over tekort schietende hulp aan psychiatrische patiënten waarin u aangeeft dat familie het beste naar de huisarts kan gaan die goede zorg en doorverwijzing kan regelen?2 Wat vindt u van deze uitspraak, nu uit onderzoek blijkt dat dit nog veel te weinig gebeurt? Hoe gaat u er zorg voor dragen dat patiënten en naasten sneller hulp zoeken, maar dat ook hulpverleners – zoals de huisarts – zich meer proactief opstellen ten aanzien van mensen met (beginnende) psychiatrische problemen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoord op een eerdere vraag waar de naasten van personen terecht kunnen wanneer zij constateren dat het met betrokkene niet goed gaat en er mogelijk psychiatrische problemen zijn?2 Deelt u de mening dat, ondanks bestaande maatregelen, het toch nog vaak te lang duurt voordat er hulp beschikbaar komt aan mensen met psychoses en dit vergaande effecten heeft op een goede behandeling en het leven van de patiënt? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels in beeld bij welke instanties mensen met een hulpvraag voor een psychiatrische patiënt zich nu melden, om hoeveel hulpvragen per jaar dit gaat, en wat er met deze meldingen gedaan wordt? Zo ja, kunt u deze gegevens verstrekken? Zo nee, waarom heeft u dit niet onderzocht n.a.v. mijn vorige vragen?2 Gaat u dit alsnog doen om deze groep beter in beeld te krijgen?
Mensen met een hulpvraag voor een psychiatrische patiënt kunnen zich bij verschillende instanties melden, bijvoorbeeld: de huisarts, ggz-instelling, politie, IGZ, GGD. Landelijke registratie van het aantal mensen dat zich meldt met een hulpvraag voor een psychiatrische patiënt, is niet voorhanden. Ik acht het ook niet wenselijk om deze gegevens te gaan registreren. Niet alleen zal de administratieve lasten/registratiedruk toenemen met een landelijke registratie, ook moet gedacht worden aan de privacy van de patiënt. Gegevens over het aantal mensen dat voor hun psychische zorgvraag in behandeling zijn, zijn wel inzichtelijk.
Hoe ziet u de rol van goede voorlichting over psychiatrische problemen en symptomen aan jongeren en ouders, scholen en onderwijsinstellingen om vroegsignalering te stimuleren? Deelt u de mening dat hier meer aandacht voor moet zijn?
Gezien het specifieke karakter van een psychose, een zeer ernstige psychiatrische aandoening met (vaak) grote en levenslange gevolgen voor alle betrokkenen, ligt algemene voorlichting over vroegsignalering van psychoses niet direct voor de hand. Het is ieders verantwoordelijkheid om gedrag dat opvalt en afwijkt van het gedrag dat de jongere normaal gesproken laat zien bespreekbaar te maken met de desbetreffende jongere en/of zijn of haar familie en hem/haar te ondersteunen bij het zoeken naar de juiste hulp. Als dergelijke problemen gesignaleerd worden, kunnen betrokkenen het beste hierover contact opnemen met hun huisarts. Ook docenten en leraren kunnen, als ze de indruk hebben dat er iets aan de hand is, het beste verwijzen naar de huisarts. Huisartsen en andere hulp- en zorgverleners dienen te beschikken over de juiste kennis en vaardigheden om deze problematiek te herkennen en zo nodig de juiste hulp in te schakelen.
Deelt u de mening dat zorg en behandeling ten behoeve van jonge patiënten met psychoses erop gericht moet zijn om weer volledig en volwaardig te kunnen functioneren in de maatschappij, zodat jongeren weer een opleiding kunnen volgen, betaald werk kunnen verrichten en betere sociale relaties hebben? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Het spreekt voor zich dat zorg en behandeling van jonge patiënten met psychoses als doel moeten hebben om deze mensen zo snel mogelijk weer volledig en volwaardig in de maatschappij te laten functioneren. Hierbij dienen de behoefte(n) en mogelijkheden van de patiënt centraal te staan. Zie verder mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5.
Wat betekent het tekort aan antipsychotica voor jonge mensen met een psychose en hun behandeling?3
Indien er een tekort aan bepaalde antipsychotica bestaat, is dit een ongewenste situatie voor patiënten. Jonge mensen met psychosen dienen continu de vereiste medicatie te kunnen gebruiken. Verschillende betrokken partijen acteren derhalve samen binnen de eigen bevoegdheden en mogelijkheden, teneinde continuering van de beschikbaarheid van essentiële geneesmiddelen zo veel mogelijk te waarborgen. Al enige tijd is het mij bekend dat er problemen zijn met de levering van bepaalde medicijnen zoals antipsychotica. Dit geldt bijvoorbeeld voor het geregistreerde antipsychoticum Semap (penfluridol). Door productieproblemen is dit geneesmiddel al langere tijd niet leverbaar.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft ten aanzien van het tekort aan Semap op 4 juni jongstleden een advies opgenomen op haar website om het middel terughoudend voor te schrijven opdat het zo lang mogelijk beschikbaar zou blijven voor de meest kwetsbare patiëntengroep. Ik ga ervan uit dat behandelaars en apotheken dit advies hebben gevolgd. Door tussenkomst van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen zijn de laatste partijen die in het buitenland op voorraad waren in Nederland beschikbaar gesteld, maar de registratiehouder heeft momenteel geen Semap meer in voorraad.
Inmiddels heeft een ander bedrijf van de Inspectie voor de Gezondheidszorg begin augustus toestemming gekregen om als alternatief het ongeregistreerde penfluridol (Acemap) af te leveren op basis van art. 3.17. van de Regeling Geneesmiddelenwet («leveren op artsenverklaring») zolang het geregistreerde product niet beschikbaar is. Acemap en Semap zijn vergelijkbaar, omdat beide middelen eenzelfde dissolutieprofiel hebben. Patiënten die Semap gebruiken kunnen in principe zonder problemen worden overgezet op Acemap.
Op de website www.Farmanco.nl worden de niet-beschikbaarheid van geneesmiddelen en de oorzaken daarvan dagelijks bijgehouden. Ook geeft de website informatie over de verwachte datum van beschikbaarheid, de farmaceutische substitutie en de farmacotherapeutische alternatieven.
De uitwisseling van gegevens van veroordeelde artsen tussen Nederland en België |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de opmerking van een inspecteur voor de gezondheidszorg dat er sprake is van enige uitwisseling van strafmaatregelen tegen artsen die door het Tuchtcollege zijn veroordeeld?1
Die uitspraak kan ik onderschrijven. Naast mijn inspanningen om de verbetering van de uitwisseling en transparantie over beroepsbeoefenaren met een bevoegdheidsbeperking op Europees niveau aan te pakken in het kader van de EG richtlijn erkenning beroepskwalificaties, zijn mijn ambtenaren op dit moment over dit onderwerp in gesprek met Zweden, het Verenigd Koninkrijk en de buurlanden België (Vlaanderen) en op Länder niveau met Duitsland. Doel van deze gesprekken is om verdergaande afspraken te maken -dan mogelijk is op Europees niveau- over uitwisseling en transparantie van straf – en tuchtrechtelijke gegevens van onbevoegde beroepsbeoefenaren.
De Belgische autoriteiten ondersteunen mijn wens dat bevoegde autoriteiten informatie uit moeten wisselen over straf- en tuchtrechtmaatregelen ter verifiëring of zorgverleners in België respectievelijk in Nederland aan de slag kunnen. Een stap verder is het wederzijds erkennen van de straf- en tuchtmaatregelen. In Nederland is op grond van de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg een in het buitenland opgelegde bevoegdheidsbeperking een reden voor weigering voor inschrijving in het BIG-register. Een onbevoegde Belgische arts kan in Nederland dan ook niet zijn praktijk voortzetten. Dat is niet in alle landen het geval. Met België wil ik over het overnemen van de tucht – en strafmaatregelen van zorgverleners duidelijke afspraken maken, zodat situaties als beschreven in uw bijgevoegde krantenartikel tot een minimum beperkt blijven.
Welke afspraken heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg gemaakt met de Belgische gezondheidsinspectie met betrekking tot gegevensuitwisseling als het gaat om artsen of andere hulpverleners die ernstige fouten hebben gemaakt?
Op basis van en in overeenstemming met de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde Europese regelgeving, wisselt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toezichtgegevens uit met haar collega inspecties in Europa, zo ook met de Belgische gezondheidsinspectie. Zoals gezegd zou Nederland graag verdere stappen zetten en zijn we daarover in overleg.
Een overzicht van opgelegde maatregelen door een tuchtcollege voor de gezondheidszorg of door het College van Medisch Toezicht, en van doorhalingen op grond van een bevoegdheidsbeperking opgelegd door een rechter in het buitenland is via het BIG-register (www.bigregister.nl) in Nederland openbaar en daarmee voor een ieder inzichtelijk.
Van de door een tuchtcollege voor de gezondheidszorg opgelegde maatregelen wordt (behoudens de waarschuwing) een aantekening gemaakt in het BIG-register en vindt een openbare kennisgeving plaats. Dit geldt ook voor bevelen van de IGZ (op grond van de Wet BIG) die een beroepsbeperkende maatregel inhouden.
Mocht het tot een ernstige maatregel komen in dit concrete geval, kan er dan van worden uitgegaan dat dit gemeld wordt aan de Belgische gezondheidsinspectie, zodat zij zich ten volle van haar toezichtstaak kan kwijten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke informatie van disfunctionerende hulpverleners van België ontvangt de Nederlandse Inspectie van de Belgische gezondheidsinspectie? Welke afspraken bestaan er in dat kader?
Zie antwoord vraag 2.
Tekort aan medicijnen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook geschrokken van de berichten dat medicatie bij behandeling tegen kanker en psychosen niet altijd voorradig zijn?1
Het bericht kwam voor mij niet onverwacht, omdat het al enige tijd bekend is dat zich problemen voordoen met de levering van bepaalde medicijnen. Een voorbeeld hiervan is Semap (Penfluridol).
Wat hebben behandelaren en apothekers in deze gevallen voor hun patiënten gedaan als alternatief?
Behandelaren kunnen alternatieve farmocotherapiën aanbieden. Op de website www.Farmanco.nl worden de niet-beschikbaarheid van geneesmiddelen en de oorzaken daarvan dagelijks bijgehouden. Ook geeft de website informatie over de verwachte datum van beschikbaarheid, de farmaceutische substitutie en de farmacotherapeutische alternatieven.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft ten aanzien van het tekort aan Semap op 4 juni jl. een advies opgenomen op haar website. Ik ga ervan uit dat behandelaars en apotheken dit advies hebben gevolgd.
Is bij u bekend aan welke medicijnen er nog meer tekort is en wat er in die gevallen gedaan is voor patiënten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn de cijfers in het artikel, namelijk 174 onverkrijgbare medicijnen in 2010 tegen 242 onverkrijgbare medicijnen in 2011, een totaal aantal of is dit een topje van de ijsberg?
De in het Volkskrantartikel genoemde cijfers zijn afkomstig uit de databank van Farmanco van de KNMP. Deze databank wordt gevuld aan de hand van meldingen van beschikbaarheidproblemen door apothekers, groothandels en leveranciers. In hoeverre deze meldingen een compleet beeld geven van alle problemen in de beschikbaarheid kan ik niet zeggen. Ik ga ervan uit dat er wellicht meer (tijdelijke) beschikbaarheidproblemen kunnen voorkomen, maar dat die niet een zodanige impact hebben dat zij worden gemeld.
Bent u bereid om samen met uw collegae in de EU een lijst met knelpunten op te stellen en een plan van aanpak om niet leveren van noodzakelijke medicatie te voorkomen en tegen te gaan?
De borging van de continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening heeft volop mijn aandacht. Om die reden heb ik begin dit jaar een projectgroep ingesteld, waarin ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het College ter Beoordeling van de Geneesmiddelen (CBG) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) participeren.
Deze projectgroep besteedt ook aandacht aan Europese aspecten, zowel wat betreft de oorzaken als de oplossingsmogelijkheden van leveringsproblemen met medicijnen. Eind 2012 ontvangt de Tweede Kamer een rapportage over de voorlopige bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de projectgroep. Ik wil daarop niet vooruit lopen.
Baby Donna |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel over baby Donna en de op handen zijnde uitspraak van de Belgische rechter?1
Is een dergelijk drama, zoals rond baby Donna in 2005, op dit moment nog mogelijk in Nederland? Zo ja, welke beleidsregels zouden een dergelijke zaak tegenwoordig onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat dit drama voor baby Donna hopelijk vandaag tot een eind zal komen? Zal de uitspraak van de Belgische rechter consequenties hebben voor baby Donna, ervan uitgaande dat u op de hoogte bent van de uitspraak? Zo ja, welke?
Hoe vaak is er de afgelopen tien jaar gebruik gemaakt van het draagmoederschap? Hoe vaak heeft dat geleid tot problemen vergelijkbaar met het drama rond baby Donna? Hebt u inzicht in hoe draagmoederschap in andere Europese landen is geregeld? Zo ja, is de regelgeving wezenlijk anders met de regelgeving in Nederland?
Is er op Europees niveau de afgelopen jaren gesproken over draagmoederschap? Zo ja, wat is er besproken en afgesproken in Europees verband over draagmoederschap?
Als dit onderwerp niet op de Europese agenda heeft gestaan, bent u van mening dat dit, gezien het grensoverschrijdend karakter, op de Europese of internationale agenda geplaatst moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Het onderwerp draagmoederschap heeft internationaal de aandacht. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 16 december 2011, beraadt de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zich op de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap. In dit kader heeft het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie in april 2012 het mandaat gekregen om informatie over de aard en omvang van internationaal draagmoederschap en de problemen die hieruit voortkomen te verzamelen.
De eventuele totstandkoming van een verdrag op het terrein van draagmoederschap zal veel tijd in beslag nemen. Ik acht het wenselijk en noodzakelijk om eerder maatregelen te treffen om de praktische knelpunten op het gebied van interlandelijk commercieel draagmoederschap zoveel mogelijk op te lossen. Voor de voorgestelde maatregelen verwijs ik u naar mijn brief van 16 december 2011.
Is (aanvullende) nationale of Europese regelgeving nodig om draagmoederschap beter te stroomlijnen en kinderhandel te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er veranderen en hoe gaat dat ze beslag krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het medicijntekort |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Medicijntekort was nog nooit zo groot»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stijging van het medicijntekort, namelijk 174 onverkrijgbare medicijnen in 2010 tegen 242 onverkrijgbare medicijnen in 2011?
Ik volg al geruime tijd met bezorgdheid de toenemende tekorten van geneesmiddelen. Om die reden heb ik begin dit jaar een project gestart «Borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». In dit project wordt samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bekeken wat mogelijke oorzaken van tekorten zijn en welke oplossingen kunnen worden ingezet. In opdracht van VWS werkt het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) aan een studie die de oorzaken in beeld moet brengen en ontwikkelt het RIVM een risicomodel voor de volksgezondheids-aspecten van mogelijke geneesmiddelentekorten. Dit risicomodel heeft tot doel de ernst van de impact van een geneesmiddelentekort in te schatten voor een concreet dreigend tekort. Eind dit jaar worden beide producten opgeleverd, waarna de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Wat is volgens u de oorzaak van het medicijntekort? Is dit een gevolg van de crisis of ligt het aan het preferentiebeleid?
Oorzaken/risicofactoren van (tijdelijke) geneesmiddelentekorten kunnen van velerlei aard zijn. In de bijlage van mijn brief van 10 januari 2012 (TK 2011–2012, 29 477, nr. 181) treft u een overzicht aan van denkbare factoren2 die kunnen leiden tot (tijdelijke) geneesmiddeltekorten. Voor zover nu bekend kunnen tekorten inderdaad ontstaan als gevolg van onder andere het preferentiebeleid. Bij het preferentiebeleid gaat het echter om tekorten van als preferent aangewezen geneesmiddelen. Dat wil zeggen dat er wel geneesmiddelen beschikbaar zijn met dezelfde werkzame stof als de tijdelijk niet voorradige preferente variant. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en is daarmee de verantwoordelijke partij die voor een oplossing moet zorgen. Of de economische crisis tot medicijntekorten leidt, is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat medicijntekorten voorkomen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Ja, ik deel de mening dat geneesmiddelentekorten niet wenselijk zijn. Daarom heb ik begin dit jaar een project gestart «borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». Zie ook het antwoord op vraag 2.
Verwacht u een stijging van medicijntekorten in de toekomst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
In hoeverre in de toekomst vaker leveringsproblemen zullen optreden kan ik op dit moment niet voorzien. De volgend jaar te implementeren Europese richtlijn vervalsingen zou wellicht tot tekorten kunnen leiden. Die richtlijn stelt eisen aan de import van actieve werkzame stoffen (API’s) om vervalsingen tegen te gaan. Dit kan er mogelijk toe leiden dat de Europese markt voor fabrikanten uit bijvoorbeeld China en India minder interessant kan worden om te beleveren met mogelijke tekorten als gevolg. Gezocht moet worden naar een stelsel van regelingen en afspraken die recht doen aan beide aspecten: het belang van het tegengaan van vervalsingen en het belang van het toegankelijk houden van de markt van geneesmiddelen om tekorten te voorkomen.
Mijn streven is er in ieder geval op gericht om waarborgen tot stand te brengen tegen risicovolle leveringsproblemen. Om die reden heb ik het hiervoor genoemde project «Borging Continuïteit Geneesmiddelenvoorziening» in het leven geroepen.
Ook zal ik in de EU mijn zorgen uiten ten aanzien van de import van API's uit India en China waardoor mogelijk geneesmiddelentekorten kunnen ontstaan.
Het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland al bijna drie jaar onvoldoende scoort op de kwaliteit van de adviezen over kinderbeschermingsmaatregelen?
In 2010 heeft de Inspectie Jeugdzorg een landelijk onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de besluiten van de Raad voor de Kinderbescherming en bureau jeugdzorg om al dan niet een raadsonderzoek te starten. Het oordeel van de inspectie luidde toen dat de zorgvuldigheid waarmee de Raad en bureau jeugdzorg besluiten nemen om wel of geen raadsonderzoek te starten onvoldoende was. Dat gold voor alle onderzochte regio’s.
In 2011 heeft de inspectie vervolgonderzoek gedaan naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg aan de Raad voor de Kinderbescherming. Bij dit vervolgonderzoek bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. De inspectie heeft deze bureaus jeugdzorg verzocht de benodigde verbeteringen zo spoedig mogelijk in te voeren.
Bureau jeugdzorg Haaglanden heeft vervolgens maatregelen getroffen om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren. Medio 2012 heeft het bureau een interne audit verricht naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek. Daaruit bleek dat de kwaliteit nog niet voldoende was. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van zowel bureau jeugdzorg Haaglanden als Zuid-Holland getoetst. De kwaliteit was bij beide bureaus niet voldoende. Om die reden heeft de inspectie bureau jeugdzorg Haaglanden en Zuid Holland onder verscherpt toezicht gesteld. Beide bureaus zijn niet in staat gebleken om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren, ondanks herhaald toezicht van de inspectie en voorgenomen verbetermaatregelen van de instelling. Hieruit constateert de inspectie dat het aan kwaliteitsbewaking van bureau jeugdzorg heeft ontbroken. Het verscherpt toezicht betreft daarom zowel de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek als het bewaken van deze kwaliteit.
Kunt u aangeven wat er in de tussentijd is gebeurd om de kwaliteit van de adviezen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de ondernomen actie in de afgelopen jaren onvoldoende is geweest om een (voldoende) verbetering tot stand te brengen bij het genoemde bureau Jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de kwaliteit van de adviezen die de Raad voor de Kinderbescherming aan de kinderrechter heeft voorgelegd?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad) heeft een zelfstandige onderzoekstaak binnen de jeugdzorg. De inspectie heeft geconstateerd dat in de regel de kwaliteit van de meldingen van bureaus jeugdzorg van voldoende kwaliteit zijn. Wanneer er wel onduidelijkheden in de melding van bureau jeugdzorg aan de Raad staan dan wel informatie ontbreekt, bevraagt de Raad standaard bureau jeugdzorg. Zo nodig wordt afgesproken dat bureau jeugdzorg de informatie aanvult, terwijl de Raad zijn onderzoek start. Op basis van dit onderzoek vraagt de Raad de kinderrechter, indien noodzakelijk, om een kinderbeschermingsmaatregel. De Raad is bovendien bij de bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland extra alert op de volledigheid en juistheid van de melding of het verzoek om onderzoek dat zij krijgt. Op deze manier is de kwaliteit van het verzoek aan de kinderrechter gewaarborgd.
Zijn er op basis van deze adviezen van dit bureau Jeugdzorg kinderbeschermingsmaatregelen door de kinderrechter uitgesproken, terwijl de Inspectie op de hoogte was van de slechte kwaliteit van de adviezen? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan?
Niet de adviezen van bureau jeugdzorg, maar het eigenstandige onderzoek van de Raad leidt tot een verzoek aan de kinderechter. Zie ook antwoord op vraag 5.
De kwaliteit van de melding van bureau jeugdzorg heeft mogelijk wel invloed op de duur van het onderzoek door de Raad en de snelheid waarmee een maatregel geëffectueerd kan worden. Gedurende het onderzoek van de Raad loopt, indien mogelijk, de vrijwillige hulpverlening door. Als dit niet mogelijk is, wordt overwogen of een voorlopige maatregel nodig is. Hierdoor blijft er zicht op de veiligheid van het kind bestaan.
Kunt u aangeven hoeveel ouders en kinderen hiervan de dupe zijn geweest, en wat de effecten zijn voor de getroffen ouders en kinderen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of dit kwaliteitsprobleem bij andere bureaus Jeugdzorg ook speelt? Kunt u dit onderbouwen?
Bij het vervolgonderzoek van de inspectie in 2011 bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. Bureau jeugdzorg Groningen heeft naar aanleiding van de aanbeveling van de inspectie uit 2011 maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. De inspectie heeft deze verbeteringen in 2012 nauwgezet gevolgd. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg Groningen opnieuw getoetst. De inspectie beoordeelt de kwaliteit van de meldingen van dit bureau op basis van deze laatste toets als voldoende.
Welke conclusies trekt u ten aanzien van het instrumentarium dat wordt ingezet bij het verbeteren van dergelijke situaties bij bureaus Jeugdzorg? Is dat instrumentarium voldoende?
Provincies en stadsregio’s zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg die jeugdzorgaanbieders en de bureaus jeugdzorg leveren. De inspectie houdt hier toezicht op. Indien de inspectie van mening is dat de kwaliteit onvoldoende is, heeft zij diverse mogelijkheden om in te grijpen:
In het kader van het nieuwe jeugdzorgstelsel ben ik, samen met mijn collega bewindslieden, aan het bezien hoe het geïntegreerd Rijkstoezicht op jeugd vorm gaat krijgen. Uiteraard wordt ook bekeken over welke instrumenten de Rijkstoezichthouder zou moeten beschikken. Inmiddels is besloten dat de handhavingstaak na de stelselwijziging bij de Rijkstoezichthouder komt te liggen.
Daar waar de inspectie constateert dat instellingen niet aan de vereiste kwaliteitseisen voldoen moet snel, maar in het belang van het kind, zorgvuldig worden ingegrepen. De inspectie beoordeelt ter plekke wat proportioneel is voor de situatie die ze bij een instelling aantreft. Als de verbeterpunten niet adequaat worden opgepakt, staat de weg open naar een zwaarder middel.
Voor het einde van het jaar informeer ik u, zoals toegezegd tijdens het Verzamel AO van 13 juni jl., over de wijze waarop de Inspectie Jeugdzorg omgaat met instellingen die voortdurend niet aan de eisen van de inspectie voldoen.
Op dit moment staan de bureaus jeugdzorg voor de duur van maximaal één jaar onder verscherpt toezicht. De bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland hebben een verbeterplan opgesteld. De inspectie toetst begin 2013 of de verzoeken tot onderzoek kwalitatief voldoende zijn.
Deelt u de mening dat deze situatie nooit meerdere jaren had mogen voortduren? Zo ja, hoe gaat deze situatie op de kortst mogelijke termijn opgelost worden?
Zie antwoord vraag 9.
Campylobacterbesmettingen in slachthuizen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Risico op Campylobacter verschilt per slachthuis»?1
Ja
Acht u het acceptabel dat de werkwijze in slachthuizen kennelijk niet zodanig volgens vaststaande normen is, dat deze verschillen zich kunnen voordoen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze en termijn bent u bereid hieraan een einde te maken, bijvoorbeeld via verplichte ISO normering?
Campylobacter is een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Voor slachthuizen gelden HACCP eisen. Hieronder valt het uitvoeren van een gevarenanalyse, het instellen van beheersmaatregelen en het benoemen van kritische controlepunten. De producent voert deze analyse uit en zal ten aanzien van de kritische punten in het slachtproces extra goed moet opletten. Om HACCP goed toe te passen moet eerst duidelijk zijn waar in het slachtproces deze kritische punten voor de Campylobacter besmetting van kippenvlees liggen. Vervolgens moet worden bepaald hoe besmetting op deze punten te voorkomen is. Voor Campylobacter is dit nog onvoldoende bekend. Het tussen VWS en de sector afgesloten Convenant Campylobacter heeft tot doel hier meer inzicht in te krijgen. Op basis hiervan zullen slachthuizen gerichter maatregelen kunnen treffen om Campylobacter besmetting te voorkomen.
Hoe verklaart u de aangetroffen misstanden in relatie tot de kabinetstoezeggingen uit 1997 om de besmetting structureel terug te dringen?2
Er is hier geen sprake van misstanden. Campylobacter is zoals gezegd een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Uit de resultaten van het Convenant blijkt dat pluimveevlees afkomstig uit Nederlandse slachthuizen over het algemeen minder met Campylobacter is besmet dan pluimveevlees afkomstig uit slachthuizen buiten Nederland. Ik wil u hier ook verwijzen naar mijn antwoord op de vraag 5 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar. De resultaten van het Convenant zullen bijdragen aan een verdere verbetering van de huidige situatie.
Deelt u de mening dat 15 jaar een onacceptabel lange termijn is om een regeringsbelofte op het gebied van een ernstig volksgezondheidsprobleem in te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u de aanwezigheid van pathogenen in kippenvlees volledig verbieden?
Ik wil u verwijzen naar mijn antwoorden op de vragen 2,3,4 en 9 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar.
Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde ziektegevallen van besmetting met pathogenen geregistreerd zijn in 2011 en 2012 , die te herleiden zijn tot slachtproducten en kunt dit uitsplitsen naar de verschillende pathogenen? Acht u dit een representatieve weergave? Zo nee, waarom niet?
De incidentie en ziektelast van 14 darminfecties worden jaarlijks door het RIVM gerapporteerd3.
In deze rapportage wordt de totale ziektelast opgesplitst naar verschillende bronnen (voedsel, milieu, direct contact met dieren, direct contact tussen mensen en reizen). Deze opsplitsing wordt niet toegepast op de geregistreerde gevallen maar op een schatting van het werkelijk aantal ziektegevallen, waarvan de geregistreerde gevallen slechts een klein deel zijn. Van de 1,99 miljoen ziektegevallen door deze 14 darminfecties in 2010 werden er naar schatting 725 000 door voedsel overgedragen. Daarbinnen werden 217 000 gevallen toegeschreven aan vlees van runderen, schapen, varkens en kippen. Een uitsplitsing naar pathogenen is ook in de betreffende rapportage gegeven. De belangrijkste ziekteverwekkers die via genoemde soorten vlees worden overgedragen zijn Clostridium perfringens (97 000 gevallen), Staphylococcus aureus (61 000 gevallen) en Campylobacter spp. (28 000 gevallen). Ziektegevallen door Campylobacter zijn over het algemeen ernstiger. Er zijn nog geen rapportages over 2011 en 2012.
Kunt u aangeven bij welke vleesproducten de kans op besmetting het grootst is, met een exacte uitsplitsing naar de verschillende pathogenen en de verschillende productsoorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
De kans op Campylobacter besmetting is het grootst bij rauw kippenvlees zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Levensmiddel
Locatie
Cam
pylo
bacter
Salmonella
E. coli O157
STEC
Lis
teria
Vers vlees
slachthuis/
uitsnijderij
Kip
34,4%
Vers vlees
import (diep
gevroren)
kip
0,7%
6,6%
Vers vlees
retail
kip
22,8%
3,4%
Vers vlees
retail
kalkoen
9,7%
1,9%
Vers vlees
retail
varken
0,3%
1,4%
Vers vlees
retail
rund
0,2%
0,2%
0,3%
Vers vlees
retail
kalf
0,9%
0,0%
0,0%
Vers vlees
retail
lam
2,2%
0,0%
0,0%
gehakt/bereiding
retail
kip
4,3%
3,3%
gehakt/bereiding
retail
rund
0,7%
0,2%
3,5%
gehakt/bereiding
retail
varken
1,9%
rauw te consumeren vleesbereidingen
retail
rund
0,6%
0,0%
3,0%
vleesproducten
retail
geferm. worst
0,9%
0,0%
vleesproducten
retail
vleeswaar
0,0%
0,0%
0,0%
vleesproducten
retail
pate
1,3%
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van pathogenen in voedsel, dat aan consumenten wordt aangeboden, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u zorgen dat aangeboden slachtproducten 100% vrij zijn van pathogenen?
Voedsel moet veilig zijn. De producent is daarvoor verantwoordelijk. Het geheel pathogeen vrij krijgen van alle voedingsmiddelen is, zonder gebruik te maken van decontaminerende methoden, een onhaalbaar doel en ook niet nodig. Lage gehaltes pathogenen zullen veelal niet tot ziekte leiden en spelen wellicht een positieve rol bij de opbouw van weerstand.
Bent u bereid strengere sancties op te leggen voor slachthuizen, die langdurig en stelselmatig de volksgezondheid in gevaar brengen via het hanteren van een werkwijze die de aanwezigheid van pathogenen bevordert of in elk geval niet uitsluit? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Tegen bedrijven die de volksgezondheid in gevaar brengen wordt door de NVWA handhavend opgetreden. Indien deze overtreding langdurig en stelselmatig is zal proportioneel zwaarder worden ingegrepen.
Kunt u aangeven waarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet openbaar maakt welke slachterijen een duidelijk verhoogd risico voor de volksgezondheid vormen en acht u het acceptabel dat slachterijen, die een duidelijk verhoogd risico vormen, daarmee gewoon door kunnen gaan en niet bekend worden of gestraft? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke termijn en wijze gaat u deze risico’s wegnemen?
Het RIVM beschikt niet over deze gegevens. De gegevens over Campylobacter besmettingen van pluimveevlees worden verzameld door alle Nederlandse slachterijen onder coördinatie van de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (Nepluvi). Nepluvi rapporteert zelfstandig over de bevindingen4. In het convenant tussen VWS en Nepluvi is afgesproken dat alle resultaten door Nepluvi geanonimiseerd inzichtelijk worden gemaakt voor betrokken vleeskuikenslachterijen en VWS. Het RIVM heeft deze geanonimiseerde gegevens aan een nadere analyse onderworpen, en kan dus geen individuele bedrijven identificeren. Ik wil u verder ook verwijzen naar mijn antwoord op de tweede vraag.
Het bericht “Nederland is onvoldoende voorbereid op nieuwe uitbraak dier op mens overdraagbare ziektes |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Wat geld(t) in de zorg?» (One Health VvAA trendonderzoek onder zorgaanbieders over een duurzame en gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu)?1 2
Ja.
Is het waar dat «Nederland onvoldoende voorbereid is op een nieuwe uitbraak van van dier op mens overdraagbare ziektes»? Zo nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, hoe gaat u voor voldoende voorbereiding zorgen?
Reeds voor de Q-koorts uitbraak vanaf 2007 is een omvangrijk project uitgevoerd door een consortium van onderzoeksinstellingen onder leiding van het RIVM dat een blauwdruk heeft gemaakt voor signalering van nieuwe risico’s en de blinde vlekken in de surveillance van nieuwe bedreigingen in kaart heeft gebracht. Het resultaat van dit project, het zogenoemde EmZoo-rapport is, met de reactie van de toenmalige Minister van LNV, op 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) aangeboden aan uw Kamer.
Daarna heeft de Commissie van Dijk, naar aanleiding van de Q-koorts uitbraak aanbevelingen gedaan ten aanzien van het risicomanagement. De uitwerking daarvan hebben wij uw Kamer op 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505) doen toekomen.
Daarmee is in Nederland een nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur ingericht voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier. Deze nieuwe structuur is een samenwerking van professionals uit het veterinaire en het medische domein.
Hoe beoordeelt u het dat, ondanks het feit dat alle nieuwe infecties van de afgelopen 25 jaar afkomstig zijn van dieren, de kennis van humane artsen beperkt is bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren? Op welke wijze gaat u deze tekortkoming oplossen?
In het rapport wordt nergens melding gemaakt van beperkte kennis van humane artsen bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren. Uit de antwoorden van de eerste- en tweedelijns zorgaanbieders kan wel geconcludeerd worden dat zij slechts beperkt geconfronteerd worden met zoönosen, meer dan de helft van de huisartsen is zelfs niet eenmalig met een zoönose geconfronteerd tegen slechts zo’n 20% bij dierenartsen. Dit doet vanzelfsprekend niets af aan het belang dat wij ook hechten aan kennis over zoönosen. De afgelopen jaren is er een groot aantal bijeenkomsten en congressen georganiseerd juist over dit onderwerp. Voor zoönosen is het OneHealth portal opgericht en is er een vademecum zoönosen, een praktische gids over de melding, signalering en bestrijding van zoönosen in de humane en veterinaire gezondheidszorg, opgesteld.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat 81 procent van de dierenartsen de samenwerking met humane artsen onvoldoende vindt?
Eén van de lessen naar aanleiding van de Q-koorts is dat samenwerking op de werkvloer tussen veterinairen en medici heel nuttig is. De afgelopen jaren zijn er tal van activiteiten ontplooid door overheden en instellingen in het veterinaire en medische domein om de veterinairen en medici bewust te maken van nut en noodzaak om beter samen te werken c.q. beter met elkaar te communiceren.
De nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier, gaat overigens uit van meldingen van artsen én dierenartsen aan hun reguliere partners, die vervolgens deze signalen gezamenlijk beoordelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat 76 procent van de dierenartsen het oneens is met de stelling dat de kans dat in Nederland zoönose uitbreekt beperkt is? Wat is uw mening over deze stelling?
Ik deel de opvatting van de meerderheid van de geënquêteerde dierenartsen dat de kans op een uitbraak van een nieuwe zoönose in Nederland reëel is.
Op welke manier en met welke methodes acht u het mogelijk om meer samenwerking te bewerkstelligen tussen dierenartsen en humane artsen als het gaat om de relatie gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
De activiteiten genoemd bij vraag 4 bestaan uit het organiseren van conferenties, studiedagen, aandacht in vakbladen. Dit zijn geëigende methoden om aandacht te vragen van de professionals voor noodzakelijke samenwerking. Naast de samenwerking tussen de beide betrokken Ministeries, de samenwerking en gegevensuitwisseling tussen NVWA, GGD, RIVM en GD en de samenwerking tussen de humane en veterinaire onderzoeksinstituten komt er ook bij de medische en veterinaire opleidingen meer aandacht voor de aspecten van de veterinaire volksgezondheid.
Ten aanzien van het standpunt over «One Health» zie onder meer de brief aan uw Kamer van 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) en die van 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505).
Hoe staat u tegenover de «One Health» benadering? Op welke wijze is het mogelijk om samenwerking tussen humane artsen en dierenartsen te stimuleren? Welke verbeteringen en veranderingen zijn er nodig voor een gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Apothekers kunnen zorgkosten drukken” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van adviesbureau Booz & Company dat apothekers zorgkosten kunnen drukken?1
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) heeft het adviesbureau Booz & Company opdracht gegeven voor het maken van dit rapport. Dit rapport is (nog) niet openbaar beschikbaar. De presentatie van Booz & Company die tijdens het KNMP-congres is getoond kan worden beschouwd als een samenvatting van het rapport.
Wat vindt u van de maatregelen die in dit rapport worden voorgesteld?
Naar mijn informatie stelt Booz & Company drie maatregelen voor:
Ik vind dit drie zinnige aanbevelingen. Deze drie maatregelen zijn van belang voor het zinnig en zuinig gebruik van geneesmiddelen. De voorgestelde maatregelen zijn echter niet nieuw: ze staan al enige tijd op de agenda bij beroepsgroepen (artsen en apothekers), bij patiënten en, zij het in mindere mate, bij zorgverzekeraars. Vanuit VWS zijn stimulerende en activerende maatregelen ingezet om beroepsgroepen en patiënten te ondersteunen bij het geven van invulling aan deze onderwerpen.
De eerste maatregel die wordt voorgesteld gaat over het houden van een medicatiereview. Zorgverzekeraars kunnen de prestatie «medicatiereview» inkopen bij apothekers en bij andere farmaceutische zorgverleners zoals huisartsen. Ik constateer dat apothekers en zorgverzekeraars elkaar in dit overgangsjaar na de introductie van vrij onderhandelbare tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen, nog niet voldoende kunnen vinden op deze nieuwe zorgprestaties zoals de medicatiereview. Deze prestaties worden weinig gecontracteerd.
Maatregel twee betreft de communicatie bij de overdracht van medicatie. Vanuit mijn ministerie en vanuit de inspectie is de ontwikkeling en de implementatie van de ketenbrede richtlijn medicatieoverdracht bevorderd. Deze richtlijn is eind 2010 vastgesteld door beroepsgroepen. De inspectie ziet toe op het naleven van deze richtlijn. Punt van aandacht hierbij is of iedere afzonderlijke partij aanspreekbaar/verantwoordelijk is in geval van niet goed functioneren van één of enkele spelers bij de medicatieoverdracht.
Tenslotte de derde maatregel: het verbeteren van therapietrouw. Dit is een complexe zaak. Bij sommige ziektebeelden zijn patiënten therapietrouwer dan bij andere. Monitoring van therapietrouw vindt plaats door de in mijn opdracht ontwikkelde therapietrouwmonitor (www.therapietrouwmonitor.nl). Tevens wordt via het ZonMw-programma Goed Gebruik Geneesmiddelen aandacht besteed aan het beantwoorden van in de praktijk spelende vragen inzake het verbeteren van therapietrouw. Daarmee is de therapieontrouw nog niet verdwenen. Om de therapietrouw fors te verbeteren zullen artsen en apotheekhoudenden beter in gesprek met de patiënt moeten gaan over de verstrekte medicatie en waarom die medicatie is voorgeschreven. Ook patiënten kunnen een bijdrage leveren door de medicatie te gebruiken zoals voorgeschreven. Tot slot kunnen nieuwe herinneringshulpmiddelen worden ingezet.
Bent u het met de conclusies uit het rapport eens dat het invoeren van deze maatregelen tot een besparing van € 515 tot 755 miljoen kan leiden?
Het zou mooi zijn als dergelijke concrete besparingen makkelijk zichtbaar zouden worden. Helaas werkt dat niet zo simpel en blijkt de praktijk altijd weerbarstiger. Booz & Company waarschuwt daar in de presentatie ook voor. Er is bij dit onderzoek gewerkt met aannames, bijvoorbeeld dat goed uitgevoerde medicatiereviews zullen leiden tot een vermindering van de medicijnkosten (doordat mogelijke dubbelingen eruit zullen worden gehaald) en tot een vermindering van complicaties als gevolg van onjuist gebruik. Vermindering van complicaties en vermindering van ziekenhuisopnames wordt ook voorzien bij een verbetering van de informatieoverdracht bij ziekenhuisopname en ontslag uit een ziekenhuis evenals bij het verbeteren van de therapietrouw. Als zorgverleners de door vermindering van complicaties gewonnen tijd niet opvullen met het leveren van andere zorg kan er een besparing worden gerealiseerd.
Op welke wijze kan het potentieel aan apothekers om tot kostenbesparing te komen in de totale zorgketen beter worden benut?
Apothekers vervullen een belangrijke rol in de farmaceutische zorg. Zij zijn evenwel niet de enige spelers. Artsen en patiënten hebben een minstens even grote rol om te komen tot zinnige en zuinige farmaceutische zorg en mogelijke verspilling terug te dringen. Apothekers kunnen hun meerwaarde bij deze onderwerpen goed naar voren laten komen in de dagelijkse patiëntenzorg maar ook in farmacotherapeutische overleggen (FTO) met (huis)artsen. Daarvoor zullen apothekers hun meerwaarde wel moeten kunnen meten en daar transparant over zijn.
Een schone sport |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van USADA naar de dopingpraktijken van US Postal, en de aantijgingen die daarin ook richting de Rabobankploeg worden gedaan1?
Ja.
Deelt u de mening dat de bestrijding van vals spel, zoals dopinggebruik in de topsport, niet alleen aan de sportsector overgelaten kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kan de overheid de sportsector hierin ondersteunen?
In het algemeen dient vals spel door de sportsector zelf bestreden te worden. Voor wat betreft het dopingprobleem is eind vorige eeuw door overheden in veel landen vastgesteld dat de sport daarin niet slaagde. Dat heeft geresulteerd in een nauwere betrokkenheid van overheden bij het anti doping beleid. Met name de oprichting van het World Anti Doping Agency (WADA) door het IOC en overheden wereldwijd was een concreet resultaat, evenals de totstandkoming van het «Verdrag ter bestrijding van dopinggebruik in de sport» van Unesco.
Deze ontwikkelingen hebben er op nationaal niveau toe bijgedragen dat de Rijksoverheid de sport op dit terrein meer is gaan ondersteunen. Dit geschiedt vooral door financiering van de nationale anti doping organisatie, tegenwoordig de Stichting Anti Dopingautoriteit Nederland (de Dopingautoriteit), en door bestuurlijke (via Europese vertegenwoordiging) en financiële deelname aan WADA. Ook heb ik steun toegezegd aan het onderzoek dat de KNWU zal instellen naar dopinggebruik. Met mijn anti doping beleid is jaarlijks ruim € 1,5 miljoen gemoeid.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de dopingwet, zoals die door uw voorganger in 2010 is aangekondigd?2 Wanneer bent u van plan het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?
Er vindt op dit moment op ambtelijk niveau afstemming plaats met het NOC*NSF en de Dopingautoriteit over een concept van een dopingwet. Naar verwachting zal het wetsvoorstel in de loop van 2013 naar de Kamer gezonden kunnen worden.
Het doel van het voorstel voor een dopingwet is het invoeren van een wettelijke grondslag voor de uitvoering van dopingcontroles (en daarmee de verwerking van persoonsgegevens van sporters).
Op welke wijze wordt in Nederland uitvoering gegeven aan de internationale afspraak dat de beschikbaarheid en handel van verboden middelen en methodes voor sporters beperkt wordt?3
Dat wordt gedaan door toepassing van de Wet op de Economische Delicten in combinatie met de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, die in 2001 gewijzigd is door de illegale handel in geneesmiddelen voor dopingdoeleinden als economisch delict aan te merken. Bij deze wetswijziging werden de toen geldende maximumstrafmaten op ongeoorloofde handelingen met geneesmiddelen, waaronder dopinggeduide middelen, aanzienlijk verhoogd en werden de bevoegdheden ter zake van opsporing en vervolging verruimd.
Deelt u de mening dat de Dopingautoriteit haar taken onvoldoende kan uitvoeren, aangezien zij formeel geen toegang heeft tot informatie die bij justitie en douane beschikbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid in de Dopingwet op te nemen dat relevante informatie van douane en justitie gedeeld worden met de Dopingautoriteit?
Er zijn momenteel geen concrete aanwijzingen dat de Dopingautoriteit haar taken onvoldoende kan uitvoeren. De beschikbare informatie bij justitie en douane heeft betrekking op de handel in dopinggeduide middelen die voornamelijk bestemd zijn voor de ongeorganiseerde sport. De taak van de Dopingautoriteit op dat terrein is er één van preventie, vooral door middel van voorlichtingsactiviteiten. Voor deze preventieve taak is de informatie bij douane en justitie uit lopende zaken daarom niet noodzakelijk.
Daarnaast heeft de Dopingautoriteit taken die voortvloeien uit de World Anti Doping Code en gericht zijn op het bestrijden van doping binnen de georganiseerde sport. Justitie en douane hebben geen gegevens over het gebruik van en de handel in doping op dit specifieke terrein, waardoor ik ook in dit kader geen aanleiding zie om bevoegdheden voor de Dopingautoriteit in het voorstel voor een dopingwet op te nemen.
Wel zal ik op ambtelijk niveau een overleg initiëren tussen mijn ministerie, het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Dopingautoriteit om over de aanpak door douane en justitie (OM) van de handel in doping bestemd voor de topsport afspraken te maken.
Wanneer bent u van plan een beleidsreactie op het uit april 2010 daterende advies van de Gezondheidsraad over dopinggebruik in de ongeorganiseerde sport.4 naar de Kamer te sturen?
In mijn Beleidsbrief Sport («Sport en bewegen in Olympisch Perspectief») die ik op 19 mei 2011 aan uw Kamer heb gezonden, heb ik een beleidsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad opgenomen. Belangrijk onderdeel daarbij was mijn oproep aan de betrokken organisaties in de sector (aanbieders van fitness en de Dopingautoriteit) om de aanbevelingen van de Gezondheidsraad in hun anti doping activiteiten mee te nemen. De Dopingautoriteit verwerkt de aanbevelingen met name in haar al langer lopende campagne («Eigen Kracht»), die VWS jaarlijks volledig financiert.
Het bericht dat ziekenhuizen voor ruim een half miljard euro aan zorggeld hebben opgepot |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen steeds grotere bedragen als reserves apart zetten en dat deze vorig jaar zijn gestegen tot ruim een half miljard euro? Vindt u dit een doelmatige besteding van zorggeld? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Het is noodzakelijk dat ziekenhuizen voldoende financiële reserves hebben om eventuele financiële tegenslagen op te vangen. Het is dus zeker wenselijk dat ziekenhuizen sparen voor toekomstige uitgaven, zoals groot onderhoud en vernieuwingen. Indien ziekenhuizen geen reserves hebben kunnen zij bovendien door de minste of geringste tegenslag in de financiële problemen komen. Dit is onwenselijk en leidt tot een instabiele zorgsector. De sector zelf heeft richtlijnen opgesteld over de gewenste financiële buffer bij zorgaanbieders. Op dit moment beschikken de meeste ziekenhuizen nog niet over de door de sector gewenste minimumsolvabiliteit van 20%.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen primair bezig moeten zijn met verlenen van zorg en dat de vele middelen en inspanningen om zich in te dekken tegen risico’s en de eigen marktpositie te versterken hieraan afbreuk doen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard deel ik de mening dat ziekenhuizen primair bezig moeten zijn met zorgverlening. Voor een goede zorgverlening is het noodzakelijk dat ziekenhuizen goede huisvesting, apparatuur en een een gezonde financiële positie hebben. Onderdeel van het verlenen van zorg is ook het vooruit kijken naar zorg verlenen in de (nabije) toekomst. Ziekenhuizen moeten bijvoorbeeld sparen voor grotere voorziene en onvoorziene uitgaven. Een goede financiële positie draagt bij aan een goede zorgverlening door ruimte te bieden voor tegenslagen, investeringen en innovaties.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de reserves van ziekenhuizen sinds de invoering van de marktwerking in 2006?
Ik kan een overzicht geven van de financiële posities van zorgaanbieders door de ontwikkeling in de solvabiliteit van zorgaanbieders te schetsen. Begin dit jaar heeft het CBS een rapport opgeleverd genaamd «Financiële kengetallen zorginstellingen 2010». Hierin heeft het CBS enkele financiële kengetallen geanalyseerd. Een goede indicator voor de financiële weerbaarheid van zorginstellingen is de solvabiliteit. Uit het rapport van het CBS blijkt dat in de curatieve zorg de solvabiliteit is opgelopen van 10,8% (in 2007) tot 15,8% (in 2010).
Wat is uw oordeel over de analyse dat ziekenhuizen voorzieningen gebruiken om winst af te romen? Wilt u hier onderzoek naar doen, gelet op het feit dat het hier gaat over publiek geld?1
Een voorziening is niets anders dan een spaarpotje met een bepaald doel. Zo kan een ziekenhuis bijvoorbeeld een voorziening treffen voor onderhoud aan het gebouw. Indien een ziekenhuis aan het eind van het jaar een positief resultaat heeft, kan dit resultaat worden toegevoegd aan de voorzieningen of reserves en komt aldus ten goede aan de zorg. Momenteel is er, zoals ik hierboven schetste, zeker geen situatie van een te grote solvabiliteit bij de Nederlandse ziekenhuizen. Een onderzoek is dan ook op het moment niet nodig. Wel is het van belang de algemene solvabiliteitspositie van de Nederlandse ziekenhuizen in de gaten te houden, aangezien de gewenste solvabiliteit van ten minimaal 20% nog lang niet overal bereikt is. De cijfers die het CBS jaarlijks uitbrengt zijn daarvoor een goede maatstaf.
Hoe kan de Kamer en de premiebetalende burger nagaan welk deel van de reserves nog noodzakelijk is om risico’s het hoofd te bieden? Welke grens is er aan het eindeloos oppotten van geld?
Zorgaanbieders hebben zelf de verantwoordelijkheid om in te schatten welke risico’s zij lopen. Zoals blijkt uit mijn eerdere antwoorden hebben veel zorginstellingen deze ondergrens van 20% nog niet bereikt. Zij zullen in de toekomst streven naar een betere financiële positie om niet door geringe tegenslagen grote financiële problemen te hoeven ondervinden.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat zorggeld aan zorg wordt besteed en niet in de reservepot verdwijnt?
De voorzieningen die ziekenhuizen treffen komen uiteindelijk ook ten goede aan de zorg. Zoals eerder gezegd is het wenselijk dat zorgaanbieders sparen voor grotere uitgaven en een gezonde financiële buffer hebben om eventuele tegenslagen op te vangen. Ik wil juist stimuleren dat zorgaanbieders een betere financiële positie krijgen zodat we ook op de langere termijn een stabiele zorgsector hebben.
Is het niet beter ziekenhuizen te vrijwaren van markt- en vastgoedrisico’s, zodat zij zich weer kunnen richten op hun primaire taak, in plaats van de kas te spekken met zorggeld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het zorgstelsel waarvoor is gekozen met de Zorgverzekeringswet stelt centraal dat cliënten de vrijheid hebben om zorgaanbieders of zorgverzekeraars te kiezen. De vrijheid om te kiezen stimuleert zorgaanbieders om goede kwaliteit te leveren. Hierbij hoort dat zorgaanbieders de vrijheid hebben om passende apparatuur en huisvesting te kiezen en kunnen inspelen op de wensen van de client. Om dat blijvend te kunnen doen is het nodig dat ziekenhuizen sparen voor toekomstige voorziene en onvoorziene uitgaven, zoals voor reparaties aan het ziekenhuis en voor vernieuwing en verbetering van de zorg. De client kan dan ook in de toekomst profiteren van goede zorgverlening.
Het artikel 'Eigen zorgcentrum Marokkanen absurd' |
|
Joram van Klaveren (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Leers |
|
Bent u bekend met het artikel «Eigen zorgcentrum Marokkanen absurd»?1
Ja.
Hoeveel belastinggeld (direct en indirect) ontvangt zorgcentrum Julianastaete per jaar?
Uit de resultatenrekening in het Jaarverslag 2011 (dat Zorgpartners Midden-Holland – waar zorgcentrum Julianastaete onderdeel van is – op de eigen website heeft gepubliceerd) blijkt dat Zorgpartners Midden-Holland in 2011 € 108 529 061,-- aan premie-middelen heeft ontvangen voor AWBZ- en Zvw-zorg in natura. Voorts heeft Zorgpartners Midden-Holland € 203 181,-- ontvangen (deze zijn tevens in het genoemde verslagjaar opgenomen) in de vorm van persoonsgebonden en -volgende budgetten. Daarnaast ontving Zorgpartners € 6 158 730,-- aan Wmo-middelen en subsidies. Aangezien het hier een geconsolideerde resultatenrekening betreft, is niet bekend hoeveel van bovengenoemde middelen zijn ontvangen in verband met de dienstverlening op de locatie Julianastaete.
Op welke wijze denkt u dat specifiek Marokkaans-islamitische zorgcentra de mislukte integratie van Marokkanen in Nederland gaat wijzigen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat algemene voorzieningen voor iedereen toegankelijk moeten zijn. De Kwaliteitswet zorginstellingen stelt dat zorginstellingen verantwoorde zorg moeten leveren. Verantwoord betekent onder meer dat de zorg moet zijn afgestemd op de specifieke behoeften van de cliënt. Ook als het gaat om zaken zoals omgeving, privacy, voeding. Bovendien geldt dat als een zorginstelling zich op andere doelgroepen wil gaan richten, dat niet kan zonder de bestaande cliënten en hun (collectieve) inspraakmogelijkheden te passeren. Op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen geldt namelijk dat cliëntenraden een verzwaard adviesrecht hebben als het bijvoorbeeld gaat over voedingsaangelegenheden of de vormgeving van de geestelijke verzorging binnen de instelling. Ook geldt er een adviesrecht voor de cliëntenraad als de instelling haar grondslag wil wijzigen.
Daar waar de prognose in een lokale situatie is dat vooral één doelgroep in de toekomst in grote getale aanwezig zal zijn, in dit geval Marokkaanse ouderen, ligt het voor de hand dat hun specifieke behoeften worden meegenomen in het zorgaanbod ter plaatse voor die groep. Uiteraard mag dit er niet toe leiden dat autochtone ouderen zich uitgesloten voelen. Het gaat om maatwerk binnen het generieke zorgaanbod van de instelling dat voor iedereen toegankelijk moet zijn. Er zijn ook instellingen die zich specifiek richten op bijv. Molukse of Joodse Nederlanders of op ouderen met een bepaalde levensbeschouwing.
In aanvulling op het bovenstaande zij opgemerkt dat het op grond van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) verboden is om toegang tot een instelling of bepaalde afdelingen te weigeren op grond van een andere geloofsovertuiging of een andere etnische- of culturele achtergrond.
In de parlementaire geschiedenis van de AWGB staat hierover dat instellingen desgevraagd gastvrijheid moeten bieden aan anderen dan de eigen geloofsgenoten. De instellingen mogen op grond van de huisregels wel respect voor grondslag en doel van de instelling vragen. Deze huisregels mogen nooit zover gaan dat zij neerkomen op het door de AWGB verboden onderscheid. De conclusie is dan ook dat een zorginstelling zich mag richten op specifieke doelgroepen en ook gericht mag werven onder deze groepen. De instelling mag in haar toelatingsbeleid echter niemand uitsluiten op de gronden die de AWGB beschermt. Zo wordt gewaarborgd dat alle bevolkingsgroepen in Nederland gebruik kunnen en mogen maken van voorzieningen op het gebied van welzijn, zorg en volkshuisvesting.
De wijze waarop het zorgaanbod door Julianastaete wordt opgezet staat al met al niet haaks op het integratiebeleid.
Wat is de reden dat de voorzitter van de raad van bestuur bewust toewerkt naar een situatie waarvan hij verwacht dat Nederlandse ouderen geen kamer meer wensen in het zorgcentrum?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre deelt u de visie dat gebedsruimtes, het serveren van halalvoedsel en het langzaam toewerken naar andere Marokkaans-islamitische culturele eigenaardigheden, de huidige bewoners (opnieuw) een multiculturele leefomgeving opdringt? Wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid om die Marokkaanse ouderen, die na al die jaren in Nederland nog steeds moeite hebben met onze taal, onze cultuur en onze gewoonten, te adviseren terug te keren naar het land van herkomst?
Hiertoe ben ik niet bereid. Het terugkeren naar het land van herkomst is een individuele vrije keuze.
Mogelijk misbruik van het Zorgverzekeringsfonds door zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat brancheorganisatie Zorgverzekeraars Nederland (ZN) opdracht heeft gegeven tot een onderzoek naar mogelijk misbruik door zorgverzekeraars en ziekenhuizen van financiële compensatieregelingen in de zorg? Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als de klachten hout snijden?1
In de evaluatie van het transitiemodel is door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) al eerder een aantal aandachtspunten gesignaleerd ten aanzien van de werking van het transitiemodel en de invloed van dit model op de wijze van contractering door zorgverzekeraars en ziekenhuizen. Ik heb de Kamer op 19 september 2012 hierover een brief gestuurd met daarbij de evaluatie van de NZa. Mogelijk kan er sprake zijn van oneigenlijke prikkels ten aanzien van de transitieafspraken en het daaruit voortvloeiende gebruik van het zorgverzekeringsfonds of verschuiving van kosten tussen het (voormalige) a- en b-segment. Naar aanleiding daarvan ben ik in overleg getreden met ZN, NVZ en de NFU. Alle partijen hebben aangegeven dat zij een eventueel onjuist gebruik van het transitiemodel verwerpen. ZN heeft in dit verband aangegeven de signalen die zij ontvangt voor te leggen aan een expertgroep met onafhankelijke leden. Deze expertgroep zal alle signalen onderzoeken door met de betrokken ziekenhuizen en verzekeraars in contact te treden.
Heeft u kennis van de «signalen» uit de sector die voor de voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland aanleiding zijn om het onderzoek te gelasten? Zo ja, deelt u de mening van de voorzitter van ZN dat deze dermate ernstig zijn dat een onderzoek noodzakelijk is? Zo nee, op welke wijze heeft de voorzitter van ZN u dan wel geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Van welke regelingen zou, volgens de vermoedens, precies misbruik zijn gemaakt? Hoeveel geld gaat er om in elk van deze regelingen, en voor welke bedragen is er mogelijk gesjoemeld?
De transitiebekostiging biedt de mogelijkheid om financieel voordeel na te streven door een «berekenende» toedeling van DOT-afspraken naar omzetjaren, bekostigingssegmenten en beheers- of transitiemodel, en/of door ophoging van het schaduwbudget en/of door strategische prijsafspraken ten aanzien van de DBC-zorgproducten in het vrije en gereguleerde segment. Het is echter nog te vroeg om over berekende financiële bevoordeling te spreken; dat moet blijken uit de bevindingen van de expertcommissie.
Gelet op het feit dat ik nog geen nader inzicht heb in de situatie kan ik ook nog niets zeggen over het effect hiervan op de werking van het stelsel in het afgelopen jaar. Het betreft hier een transitiemodel dat in het tweede jaar al wordt afgebouwd naar 70% en het derde jaar (2014) vervalt.
Heeft de voorzitter van ZN het onderzoek gelast op basis van «geruchten», zoals de voorzitter van zorgverzekeraar Achmea suggereert, of zijn de aanwijzingen concreter dan dat?
ZN heeft aangegeven dat het onderzoek is ingesteld op basis van signalen vanuit het veld en de NZa.
Deelt u de analyse van de krant dat er drie mogelijkheden zijn, te weten fraude met premiegelden, het door creatief omgaan met de regels benadelen van de premiebetalers door ziekenhuizen en verzekeraars, of het niet begrijpen van de regels in het zorgstelsel door de betrokken partijen? Zo ja, wat zegt dit over het huidige zorgstelsel? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het vertrouwenwekkend dat de voorzitter van ZN zegt dat er geen verandering mag komen in de machtspositie van zorgverzekeraars, en dat ZN tegelijkertijd zelf onderzoek laat doen naar mogelijke fraude? Kunt u garanderen dat dit onderzoek werkelijk onafhankelijk is?
Zoals ik al eerder heb aangegeven verwerpen alle betrokken partijen (inclusief ZN) eventueel oneigenlijk gebruik van het transitiemodel . ZN heeft als belangenbehartiger van alle verzekeraars belang bij een degelijk onderzoek, aangezien het hier gaat over de suggestie van het benadelen/bevoordelen van zorgverzekeraars onderling. Het voordeel voor de ene verzekeraar kan leiden tot een nadeel voor een andere verzekeraar. Daarnaast hebben ook de instellingen belang bij een juiste afhandeling. Mijns inziens zijn er voldoende checks and balances in het systeem om de onafhankelijkheid van het onderzoek te waarborgen. Ook de samenstelling van de expertcommissie sterkt mij in die opvatting. Mocht er naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek aanleiding zijn voor de NZa om hierin op te treden, dan zal zij dat niet nalaten.
Hoe verklaart u het gegeven dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet aan de bel heeft getrokken over deze mogelijkheden tot fraude? Is daar een capaciteitsprobleem om dit soort analyses te maken? Zo ja, is dat probleem inhoudelijk of organisatorisch van aard?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom, denkt u, heeft ZN niet aan de NZa gevraagd onderzoek te doen naar deze mogelijke fraude, daar de NZa als onafhankelijk toezichthouder toch veel meer de aangewezen partij is voor een onderzoek naar dit soort verdenkingen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat onderzoek dat gedaan wordt in opdracht altijd verschillende conceptfases kent, zodat de opdrachtgever al eerder op de hoogte is van bevindingen en die ook nog kan bijsturen? Erkent u tevens dat deze verdenking dus niet loont voor een onderzoek in opdracht van ZN? Bent u bereid de onderzoeksopdracht over te nemen, en daarmee meer onafhankelijkheid te borgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke onafhankelijke experts gaan het onderzoek uitvoeren, en wanneer worden de resultaten van het onderzoek openbaar gemaakt?
De expertgroep bestaat uit:
De expertcommissie rapporteert naar verwachting in de tweede helft van november over de resultaten.
Ziet u andere mogelijke verklaringen voor de grote verschillen tussen de afspraken van zorgverzekeraars met ziekenhuizen en de gehanteerde tarieven dan het bewust sluiten van te lage contracten? Zo ja, welke?
Het is de taak van zorgverzekeraars om goede kwaliteit zorg in te kopen tegen een scherpe prijs. Dit kan tot gevolg hebben dat de afgesproken prijzen variëren. Verschillen in prijzen zijn een logisch en gewenst gevolg van de zorginkoop door verzekeraars
Wat is uw sanctie voor verzekeraars die zich inderdaad schuldig blijken te hebben gemaakt aan mogelijke zwendel?
Ik vind het nog te vroeg om in te gaan op sancties zolang ik geen exact inzicht heb in de problematiek. Naar aanleiding van de resultaten uit het onderzoek zal ik bezien of er nader actie van mijn kant nodig is.
Heeft u bij het uitbreiden van de marktwerking, het vereenvoudigen van de specificaties voor behandelingen en het beperken van de groei rekening gehouden met het risico van zwendel met premiegeld of creatief omgaan met de regels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft u geprobeerd dit risico te beperken?
Bij de introductie per 2012 van de DBC-zorgproducten en overgang op prestatiebekostiging, was ik me ervan bewust dat dit een overgangsjaar zou opleveren. Maar dit risico vond en vind ik verantwoord vanwege de structurele voordelen die de overgang zou gaan opleveren. Het terugdraaien van stappen op het gebied van prestatiebekostiging zie ik dus ook niet als oplossing voor mogelijke onjuist gebruik van transitiemodellen in de overgangsfase. Het sterkt mij juist in de overtuiging dat we zo spoedig mogelijk moeten beëindigen. Fraude is niet toelaatbaar, maar op dit moment is geenszins de conclusie gerechtvaardigd dat hiervan sprake is.
Is het wel een verstandige beslissing geweest om de marktwerking uit te breiden en dit tempo te versnellen, als kennelijk een ondoorzichtig overgangsregime noodzakelijk is om te voorkomen dat de boel ontspoort door te grote omzetschommelingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat transparantie in de zorg juist wordt vergroot door de introductie van prestatiebekostiging. Prestatiebekostiging zorgt er voor dat beter op prijs en kwaliteit kan worden ingekocht en dat deze doelmatigheid ook een vertaling krijgt in de premie. Wel constateer ik dat we in een overgangssituatie zitten, waarin een aantal maatregelen tegelijk in 2012 zijn ingevoerd. Dit is in de uitvoering complex, omdat zowel elementen uit het oude systeem (budgetten) als het nieuwe systeem tijdelijk naast elkaar bestaan. Dit is niettemin van belang om al te grote systeemrisico’s te dempen. Een dergelijk dubbel systeem zorgt wel voor meer complexiteit in de bekostiging. Dit is ook de reden dat ik transitiemaatregelen zo kort mogelijk (alleen 2012 en 2013) wil laten duren. Het tempo is ingegeven door de noodzaak om op beide terreinen (DBC DOT en vrije prijzen) stappen te zetten.
Deelt u de mening dat uit deze zaak blijkt dat het op afstand zetten van de overheid bij de verdeling van zorggelden zwendel in de hand werkt, of in ieder geval het zicht hierop vertroebelt? Zo nee, op grond waarvan meent u dat het op afstand zetten van de overheid de transparantie van de verdeling van zorggelden heeft bevorderd?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat de transparantie van zorgverzekeraars voor politiek en burgers moet worden vergroot, aangezien zij publieke gelden verdelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat in ieder geval de jaarverslagen van zorgverzekeraars, inclusief de bezoldiging, openbaar moeten worden? Zo nee, waarom niet, gelet op het feit dat zij uit publieke gelden en verplichte premies worden gefinancierd? Zo ja, op welke termijn gaat u dit regelen?
Alle inkomsten en uitgaven van zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn terug te vinden in jaarverslagen. De jaarverslagen inclusief de financiële verantwoording zijn al openbaar. U kunt deze vinden op de websites van de zorgverzekeraars.
In welke mate mogen zorgverzekeraars de boel flessen, voordat u besluit de marktwerking ongedaan te maken? Waar ligt voor u de grens?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is uw oordeel over het invloedrijke old boys network in de zorg? Hoe verhoudt zich dit tot de democratische controle en de wens van transparantie in de zorg?
Verzekeraars zijn private ondernemingen die zelf bepalen wie ze aanstellen.
Ik zie niet in waarom de democratische controle en transparantie hierdoor in het geding zouden zijn.
Deelt u de mening van de voorzitter van ZN dat het terugdraaien van de marktwerking in de zorg niet mag op grond van Europese richtlijnen? Zo ja, welke richtlijnen zijn dit precies, en bent u niet langer van mening dat de inrichting van onze zorg een nationale in plaats van Brusselse aangelegenheid is?
Met u ben ik van mening dat de inrichting van het zorgstelsel een nationale aangelegenheid is. Dit is ook vastgelegd in Europese regelgeving. De EU heeft slechts beperkte regelgevende bevoegdheden op het terrein van de volksgezondheid. Wel kunnen de Europese regels invloed hebben op de activiteiten van de overheid, de zorgaanbieders en de zorgverzekeraars, zoals de regels die gelden met betrekking tot vrij verkeer, staatssteun, aanbestedingrecht, mededinging en de richtlijnen inzake het schadeverzekeringsbedrijf. Bij veranderingen in het stelsel zal met deze regels rekening moeten worden gehouden.