De mogelijk onveilige situatie in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de TV- uitzending van 23 november 2012, waarbij opnieuw aandacht wordt besteed aan mogelijke onveilige situaties in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis in Spijkenisse?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit. De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Hoe beoordeelt u het optreden van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie die uw uitspraak dat het veilig is omdat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) afdelingen heeft «dichtgegooid» bekritiseert en stelt dat de eerste vraag die beantwoord moet worden is «of het hier veilig is»?
Het Ruwaard van Putten ziekenhuis staat sinds 15 november jl. in zijn geheel onder verscherpt toezicht van de IGZ. Daarbij onderzoekt de IGZ ook de patiëntveiligheid op andere afdelingen dan de per 22 november jl. gesloten hartafdeling. Wanneer bevindingen van dit onderzoek daartoe aanleiding geven, kan de IGZ besluiten aanvullende maatregelen te nemen.
Waarom heeft de Inspectie niet onmiddellijk ingegrepen toen op 26 september jl. bij een onaangekondigd bezoek duidelijk werd dat cardiologen 30 minuten moeten reizen voordat ze in noodsituaties het ziekenhuis konden bereiken, en hartinfarcten niet door cardiologen persoonlijk werden gediagnosticeerd en behandeld? Waarom zijn zij pas op 14 november jl. onder verscherpt toezicht gesteld?2
Tijdens dit inspectiebezoek bleek dat de cardiologen conform de norm van de Nederlandse Vereniging Voor Cardiologie (NVVC) tijdens reguliere werktijden in het ziekenhuis aanwezig en/of oproepbaar waren tijdens avond- nacht- en weekenddiensten. Deze constatering was als zodanig dan ook geen reden voor de inspectie om verscherpt toezicht in te stellen. Ten aanzien van de reden voor de inspectie om verscherpt toezicht in te stellen verwijs ik u naar mij antwoord op vraag 1.
Kan op dit moment de veiligheid van alle mensen die het Ruwaard van Putten Ziekenhuis bezoeken, ook op andere afdelingen dan cardiologie, worden gegarandeerd, gezien ook de vele klachten die de Stichting Hartpatiënten Nederland krijgen?3 Zo ja, wilt u toelichten op basis waarvan u deze conclusie trekt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Heeft de inspectie, voordat ze de diverse cardiologische afdelingen van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis sloot, voldoende rekening gehouden met de consequentie voor het ambulancevervoer en de opvang in andere ziekenhuizen?
Ja. Dat is ook de reden geweest om voor de eerste dag een opnamestop in te stellen en pas de volgende dag de overplaatsing te laten regelen. De continuïteit van de zorg voor cardiologiepatiënten van het Ruwaard van Putten ziekenhuis wordt gewaarborgd in nauwe samenwerking met andere ziekenhuizen in de regio. Wanneer iemand in de regio van het Ruwaard van Putten ziekenhuis hartproblemen krijgt dan maakt de Meldkamer Ambulancezorg de afweging of een deze persoon rechtstreeks naar het Maasstad Ziekenhuis wordt gebracht of toch eerst gestabiliseerd dient te worden in het Ruwaard van Putten ziekenhuis om vervolgens naar het Maasstad Ziekenhuis te worden gebracht. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis heeft voor dat laatste een Spoed Interventie Team beschikbaar en er is 24x7 een anesthesioloog in huis. Bij acute hartproblemen is overdag een cardioloog van het Maasstad Ziekenhuis in het Ruwaard van Putten ziekenhuis aanwezig en ’s avonds, ’s nachts en in het weekend oproepbaar. Hierdoor vallen de ambulancetijden binnen de geldende 45 minutennorm.
Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten.
Wat gaat u doen om de wachttijden voor patiënten die met een ambulance vervoerd moeten worden acceptabel te houden en te zorgen dat ook de spoedritten niet in het gedrang komen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wanneer komt er duidelijkheid over de situatie van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis, zodat de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond tijdig kan anticiperen, mochten er nog meer afdelingen van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis gesloten worden?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 t/m 6.
Wilt u deze vragen, alsmede de eerdere door ons gestelde vragen, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja. Zie in dit verband de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35).
Het bericht dat de vooruitgang van patiëntveiligheid in ziekenhuizen traag gaat |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie over het VMS veiligheidsprogramma?1
Ja.
Onderschrijft u de veronderstelling dat de vooruitgang van patiëntveiligheid in ziekenhuizen «frustrerend traag» gaat? Zo ja, wat is hier de oorzaak van? Zo nee, welke vooruitgang is de afgelopen jaren geboekt op het gebied van patiëntveiligheid?
Volgens het artikel gaat de vooruitgang van patiëntveiligheid wereldwijd «frustrerend traag». Als de schrijvers hiermee «frustrerend» bedoelen dat de vooruitgang trager vordert dan zij zouden wensen, dan onderschrijf ik die uitspraak. Er is veel werk verzet, de kennis over patiëntveiligheid is toegenomen en er zijn veel materialen en interventies ontwikkeld, maar we zijn er nog lang niet. De aandacht voor patiëntveiligheid en kwaliteit van zorg is de afgelopen jaren sterk toegenomen, maar veilig werken is over het algemeen onvoldoende verankerd in de primaire zorgprocessen. Ook moet patiëntveiligheid bijvoorbeeld beter worden geborgd in de opleidingen van zorgverleners. In mijn brief van 26 november 2012 (brief kenmerk CZ3140961) aan uw Kamer heb ik u geïnformeerd over de voortgang op het gebied van patiëntveiligheid in de Nederlandse ziekenhuizen en heb ik een overzicht gegeven van de resultaten van het VMS veiligheidsprogramma. Ik verwijs u naar deze brief.
Wat zijn de redenen dat de doelstelling van het veiligheidsmanagementsysteem (VMS)-programma, halvering van vermijdbare sterfte, tot op heden niet is gehaald?
De halvering van vermijdbare sterfte is één van de doelstellingen van het VMS veiligheidsprogramma (2008–2012). Het is nu nog te vroeg om te concluderen dat deze doelstelling niet is gehaald, maar de cijfers van de laatste meting stemmen niet optimistisch. Op dit moment voert het EMGO/NIVEL een dossieronderzoek uit naar de vraag hoe het staat met deze doelstelling. De resultaten van dat onderzoek verwacht ik in november van dit jaar. Ik zal u te zijner tijd informeren over de uitkomsten en mijn reactie daarop.
Hoe verklaart u de veronderstelling dat er te weinig bewezen effectieve veiligheidsinterventies zijn? Welke bijdrage kunt u leveren om te komen tot voldoende betrouwbare meetinstrumenten, zodat de effectiviteit van veiligheidsinterventies in de toekomst wel meetbaar is?
Ik heb kennis genomen van de stelling van de schrijvers en kan deze niet op zijn merites beoordelen. De schrijvers van het artikel noemen zelf diverse redenen waarom zij van mening zijn dat het bijzonder ingewikkeld is om de effecten van veiligheidsinterventies te meten. Een van de redenen die zij noemen is dat er lokale verschillen bestaan in uitvoering van de interventies door zorgverleners. Volgens het aangehaalde artikel gaat het vooral om een wetenschappelijk en methodologisch probleem.
Wat vindt u van de bewering in het artikel dat de zwakke wetenschappelijke onderbouwing van veiligheidsinterventies, en de beperkte zichtbaarheid op de vooruitgang van patiëntveiligheid de veranderbereidheid van zorgverleners en het draagvlak voor het veiligheidsprogramma beïnvloedt?
Deze bewering kan ik niet staven. Wel is mij bekend dat het stimuleren van de veranderbereidheid en het vergroten van draagvlak voor het veiliger werken behoren tot de belangrijke uitdagingen waar het zorgveld de komende tijd voor staat omdat het randvoorwaarden zijn om de zorg ook echt veiliger te maken. Maar er zijn ook andere voorwaarden zoals een goed risicomanagement en goede communicatie.
Deelt u de opvatting dat factoren als een te sterk opgelegde «top-down»- implementatie door de Raad van Bestuur het invoeren van vele interventies tegelijk, en een gebrek aan leiderschap en samenwerking tussen afdelingen, de implementatie belemmert? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Uit uitspraken van veiligheidsdeskundigen en uit artikelen en publicaties over patiëntveiligheid valt inderdaad af te leiden dat teamgeest, samenwerking op de werkvloer en leiderschap belangrijke randvoorwaarden zijn voor het implementeren en vergroten van veiligheid. Ik verwacht dat het ZonMw programma «Veiligheid in de zorg» (2009–2014) inzicht zal geven in de kansen en belemmeringen (de do’s en de dont’s) voor de Raden van bestuur als het gaat om het scheppen van randvoorwaarden binnen de eigen organisatie voor meer veiligheid. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 5.
Hoe zorgt u er in de toekomst voor dat ziekenhuizen kunnen aantonen waar investeringen op het gebied van veiligheid toe leiden?
Ziekenhuizen en hun brancheorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de verantwoording van de investeringen in hun instellingen op het gebied van veiligheid. Het ministerie van VWS eist altijd en zonder uitzondering een afdoende verantwoording van de middelen die zijn en worden geïnvesteerd in projecten. Dat geldt onverkort ook voor projecten op het gebied van kwaliteit en veiligheid.
Hoe kunt u eraan bijdragen om kennis te vergroten over welke interventies kosteneffectief zijn, en welke strategieën nodig zijn om interventies succesvol te implementeren?
Het ZonMw programma «Veiligheid in de zorg» loopt tot en met 2014 en focust ondermeer op implementatieonderzoek, waarbij het accent ligt op implementatiekennis voor het management en het bestuur van de zorgorganisatie wil men zijn verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de veiligheid in de instelling.
Ten aanzien van het delen van bestaande kennis en ervaringen heeft ZonMw in samenwerking met het CBO een database ontwikkeld waarin meer dan 130 projecten op het gebied van patiëntveiligheid uit alle zorgsectoren zijn samengebracht. Hiermee is de kennis over patiëntveiligheid makkelijker vindbaar voor toepassing in de praktijk. ZonMw houdt de database de komende jaren actueel. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 4 en 6.
Wat gaat u doen om een vervolg te geven aan het VMS-programma na 2012, zodat patiëntveiligheid verbeterd wordt? Hoe zorgt u ervoor dat de technologische mogelijkheden voor automatische gegevensverzameling voor patiëntveiligheid, zoals bijvoorbeeld de TU Delft in samenwerking met het bedrijfsleven ontwikkelt, kunnen worden geborgd in de opvolging van het programma?2
Het VMS veiligheidsprogramma is officieel afgelopen, maar de activiteiten lopen nog door tot 1 mei 2013. Er is nog ca. € 1 mln. uit de programmagelden beschikbaar voor activiteiten in 2013. Dat neemt niet weg dat patiëntveiligheid de komende jaren nog verder moet worden verbeterd. Daarom heeft de sector beloofd om zich in elk geval in 2013 en 2014 op basis van een veiligheidsagenda 2012–2015 te blijven inspannen om alle doelstellingen te halen. Deze agenda wordt nog uitgewerkt. De basis voor deze plannen ligt in de twee hoofdlijnen akkoorden die lopen tot 2015. Patiëntveiligheid is expliciet onderdeel van deze akkoorden. De sector gaat dus voort op de ingeslagen weg om veiligheid te bevorderen. Dat vind ik van groot belang want het veld is in deze ook primair aan zet.
Technologische innovaties kunnen bijdragen aan kwaliteit en patiëntveiligheid maar er kunnen ook risico’s kleven aan de introductie en toepassing van medische technologie. De initiatieven die de TU Delft neemt om te kijken hoe technologie op verantwoorde wijze ingezet kan worden ten behoeve van patiëntveiligheid en het verminderen van schade bijvoorbeeld in het operatieve proces vind ik waardevol. Ik ga ervan uit dat de TU Delft toepassingen ontwikkelt samen met de beoogde gebruikers zoals professionals, ziekenhuizen en andere zorginstellingen, brancheorganisaties en zorgverzekeraars. Zij zijn de partijen die aan zet zijn bij de invulling van het vervolg van het VMS veiligheidsprogramma.
Hoe oordeelt u over dergelijke technologische innovaties zoals het patiëntvolgsysteem of het systeem dat de aanwezigheid en onderhoudsstatus van apparatuur op de operatiekamer signaleert? Welke bijdrage leveren dergelijke technologische innovaties aan het vergroten van de patiëntveiligheid?
Technologische innovaties kunnen bijdragen aan kwaliteit en patiëntveiligheid. Tegelijkertijd kunnen er risico’s zitten aan de introductie en toepassing van medische technologie. Met een brief van 22 december 2011 (brief kenmerk GMT/MVG-3096243 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen en de voortgang op het gebied van de veilige toepassing van medische technologie. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 9.
Het recht van ieder kind op natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
Was u ook zo verheugd dat de koepel van meer dan 1 200 natuurorganisaties en 200 overheidsorganisatiesop op het congres van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) afgelopen september een bindende motie heeft aangenomen die het recht van ieder kind op contact met de natuur en op een schoon leefmilieu erkent?1
Ja, tenslotte komt het initiatief voort uit een project dat in 2008 is gestart vanuit een subsidie van de Regeling Draagvlak Natuur aan een coalitie van het Natuurcollege, Stichting Waarde en IUCN Nederland.
Kunt u bevestigen dat de motie vraagt er voor te zorgen dat ieder kind toegang heeft tot natuur als substantieel onderdeel van zijn of haar dagelijkse leven?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat 70 procent van de kinderen in Nederland niet één keer per jaar in de vrije natuur komt?2 Zo ja, welke (tussen)doelen stelt u zichzelf om dit percentage aanzienlijk terug te dringen en welk tijdpad heeft u daarbij voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de zorgen. De gegevens komen uit onderzoek dat mijn ministerie heeft laten uitvoeren door Alterra, en is later bevestigd door onderzoeken die zijn gedaan in het kader van het programma Jeugd van het voormalige ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het in contact brengen van kinderen met de natuur is primair een verantwoordelijkheid van ouders en opvoeders, en tevens van de school. Niettemin zal ik, daar waar gepast bij de rol van de overheid, stimuleren dat de voorwaarden om in contact te komen met natuur worden verbeterd. Ik denk daarbij onder meer aan het stimuleren van een groene leefomgeving (bijv. via het thema Groen in de Stad), goede toegankelijkheid van natuurgebieden, goede communicatie over de mogelijkheden voor beleving van natuur, zoals bij bezoekerscentra in en buiten Nationale Parken, en aan het (doen) verzorgen van Natuur- en Milieu Educatie. De uitvoering van dergelijk beleid ligt evenwel bij lokale en regionale overheden, terreinbeherende organisaties als Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten, en maatschappelijke organisaties als het IVN: Het project Oerrr van Natuurmonumenten, Kleine Kanjers, Scharrelkids. Dit zijn enkele voorbeelden van wat deze organisaties ondernemen op dit vlak.
Deelt u de mening dat het recht op natuur net als andere kinderrechten, zoals het recht op onderwijs en het recht op spelen, verankerd moet worden in het Verdrag inzake de Rechten van het kind van de Verenigde Naties? Zo ja, bent u bereid hier actief voor te pleiten en/of het voortouw in te nemen? Zo nee, waarom niet?
De rechten van kinderen op bescherming, op leven en ontwikkeling, op gezondheid en op recreatie zoals omschreven in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), bieden voldoende waarborgen voor het in contact brengen van kinderen met de natuur. Ouders zijn er in de eerste plaats verantwoordelijk voor dat hun kinderen in een veilige en geschikte omgeving kunnen opgroeien. De natuur en een schoon leefmilieu spelen daarin vanzelfsprekend een grote rol. De overheid stimuleert, zoals opgenomen onder vraag 3, in samenwerking met scholen en gemeenten een gezonde en kindvriendelijke leefomgeving voor alle kinderen.
Bent u bereid voor de begrotingsbehandeling Economische zaken, onderdeel Landbouw en Natuur uiteen te zetten hoe u het recht van ieder kind op natuur en een schoon leefmilieu gaat uitwerken in Nederland?
In de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven welke stimulansen er zijn om het contact tussen kind en natuur te versterken, vanuit de overtuiging dat kinderen al vroeg betrokken moeten worden bij natuur en natuurbeleid en vanuit de wetenschap dat een groene leefomgeving bijdraagt aan het welzijn, welbevinden en welvaart van mensen in Nederland.
Ontspoorde verslavingszorg |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verslavingszorg zelf ontspoord»?1
Ja, ik ben op de hoogte van de inhoud van het artikel waarop wordt gedoeld.
Klopt het dat, zoals de heer Oomen van zorgverzekeraar DSW aangeeft, tachtig procent van de instellingen die sinds 2008 zijn opgericht de hoge behandelcategorieën declareert, terwijl dat bij reguliere klinieken slechts4 procent is? Hoe verklaart u dit verschil? Zijn deze declaraties terecht?
Ik heb navraag gedaan bij Vektis. Op basis van door Vektis ter hand gestelde gegevens heb ik kunnen vaststellen dat instellingen die na 2008 zijn opgericht uitsluitend hebben gedeclareerd in de verblijfscategorieën 3 en 4 van de productstructuur verblijf, terwijl voor de gebudgetteerde instellingen het zwaartepunt ligt in de categorieën 2 en
De opmerking van DSW dat ook voor behandeling duurdere prestaties in rekening worden gebracht dan medisch noodzakelijk is, kan ik niet beoordelen.
Het is aan zorgverzekeraars om na te gaan of deze declaraties terecht zijn en of de geleverde zorg doelmatig is. Dit gebeurt nu veelal achteraf door middel van controles. Ik ben blij dat DSW dit actief oppakt.
Omdat zorgverzekeraars momenteel beperkt zicht hebben op de zwaarte van de zorgvraag van de cliënt, is in het bestuurlijk akkoord opgenomen dat partijen in onderling overleg bepalen welke extra gegevens dan wel inzichten moeten worden uitgewisseld, zodat verzekeraars hun rol als inkopers van doelmatige zorg beter waar kunnen maken. Daarmee worden zij tevens beter geëquipeerd om toezicht te houden op de doelmatigheid van de geleverde zorg.
Deelt u de mening dat er een perverse volumeprikkel ontstaat door het ontbreken van een budgetplafond voor nieuwe instellingen? Wat gaat u eraan doen, nu blijkt dat dit leidt tot veel hogere declaraties van nieuwe toetreders?
Die mening deel ik niet. Vanaf het jaar 2012 heb ik met verzekeraars afspraken gemaakt over een scherpe zorginkoop. Verzekeraars hebben daarbij toegezegd dat zij met niet-gebudgetteerde instellingen, voor zover zij daarmee contracten afsluiten, p*q afspraken maken (omzetmaxima afspreken). Daar gaat een volumebeheersende werking vanuit. Daarnaast hebben verzekeraars aangegeven voor 2012 volumebeheersende maatregelen te zullen nemen in de vorm van onder andere een verlaging van de restitutievergoeding voor niet-gecontracteerde zorg.
Bent u op de hoogte van de constatering van DWS dat cliënten in de verslavingszorg worden opgenomen zonder dat dit medisch noodzakelijk is? Wat vindt u hiervan? Welke mogelijkheden heeft u om dit te voorkomen?
Ik ben van mening dat een klinische opname alleen dient te gebeuren wanneer dat noodzakelijk is. Ik ben voorstander van maatwerk, de juiste zorg op de juiste plaats en ambulant waar dit mogelijk is. Ik keur het dan ook af vanuit zowel het oogpunt van kwaliteit als doelmatigheid dat er opnames plaatsvinden die niet nodig zouden zijn. Om onnodige opnames te voorkomen heb ik met de sector een bestuurlijk akkoord gesloten waarin ondermeer is opgenomen dat de GGZ-macrokosten met maximaal 2,5% groeien en dat het aantal bedden zal worden gereduceerd met 33% in 2020 ten opzichte van 2008 en dat daarvoor in de plaats meer ambulant zal worden behandeld.
Als zorgverzekeraars constateren dat er onrechtmatig en ondoelmatig wordt gedeclareerd, dan hoeven zij die declaraties niet te vergoeden. Als dat al is gebeurd, kunnen zij dat bedrag terugvorderen. Als verzekeraars vermoeden dat een aanbieder zich niet houdt aan de wet- en regelgeving wat betreft hun declaratiegedrag, dan kunnen zij dat melden aan de NZa.
Wat vindt u van de constatering van DSW dat er 500 euro per dag gerekend wordt voor enkel het verblijf in een verslavingskliniek? Geldt dit bedrag in de gehele sector? Vindt u dit bedrag proportioneel?
Het genoemde bedrag door DSW heeft betrekking op de inmiddels verouderde productstructuur van de DBC voor verblijf. Hierbij werd gewerkt met tijdranches op basis waarvan de prijs van de DBC per dag werd bepaald. Het vermelde bedrag komt voor in de tariefbeschikking van de NZa.
Met ingang van 2012 is een nieuwe productstructuur voor verblijf ingevoerd die is ingedeeld in 7 categorieën en is afhankelijk van de intensiteit van de behandeling (wat een combinatie is van zorgvraag en het aantal FTE dat per bed wordt ingezet).
De huidige productstructuur voor verblijf met bijbehorende bedragen staat in de tariefbeschikking van de NZa. De bedragen variëren van € 167,10 voor deelprestatie verblijf A (lichte verzorgingsgraad) via deelprestatie verblijf F (extra intensieve verzorgingsgraad) voor een bedrag van € 386,46 naar maximaal € 770,88 voor deelprestatie verblijf G (zeer intensieve verzorgingsgraad); vermelde bedragen zijn per dag. Deze bedragen gelden voor de hele sector en zijn vastgesteld op basis van de gemiddelde werkelijke kosten na een kostprijsonderzoek.
Het is niet aan mij te oordelen of 500 euro proportioneel is. Zorgverzekeraars dienen na te gaan of het gedeclareerde bedrag voor verblijf correct is of niet.
Bent u bekend met het gegeven dat in verslavingsklinieken mensen zonder medische achtergrond therapie geven en regelmatig standaard het maximale bedrag voor een minimum aan zorg vragen? Wat vindt u van deze constatering van DSW? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn? Zo ja, wat gaat u aan deze situatie doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met deze constateringen van DSW.
Ten aanzien van de constatering dat mensen zonder medische achtergrond therapie geven, wil ik u verwijzen naar mijn antwoord op vraag 3 van de heer Van Veen hierover (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1136).
Ten aanzien van de constatering van DSW dat het maximale bedrag gevraagd wordt voor een minimum aan zorg, deel ik de mening dat dat zeer onwenselijk is. Ik streef zoals u weet naar een zo doelmatig mogelijke inzet van middelen in de zorg, ook binnen de GGZ-sector.
Op 18 juni 2012 heb ik u geïnformeerd over het bestuurlijk akkoord toekomst GGZ dat ik met de sector heb gesloten. In dit bestuurlijk akkoord zijn niet alleen afspraken gemaakt over over de groei van de GGZ macrokosten met maximaal 2,5% maar ook afspraken die er (mede) toe leiden dat verzekeraars steeds beter in staat zullen zijn te sturen op de prijs en de kwaliteit van zorg. Afgesproken is dat zorgaanbieders zicht zullen geven op de doelmatigheid, effectiviteit, veiligheid en de patiëntervaring van de geleverde zorg, onder andere via Routine Outcome Monitoring (ROM). Ook is afgesproken dat zorgaanbieders informatie beschikbaar zullen stellen over de zwaarte van de zorgvraag van hun patiënten. Hierdoor zal per zorgaanbieder steeds transparanter worden wat de zorgvraag van zijn patiëntenpopulatie is, wat de kosten zijn van de behandeling en wat het behandelresultaat is. Hierdoor ontstaat voor zowel zorgaanbieders als verzekeraars steeds beter inzicht in welke zorg wel en welke zorg niet of minder goed werkt in relatie tot de kosten en gegeven de zorgvraag van de cliënt. Er ontstaat zo dus een «lerend systeem». Dit heeft een positief effect op de (kwaliteits)ontwikkeling van zorgpaden en de kwaliteit en doelmatigheid van zorg en helpt over- of onderbehandeling te voorkomen. Ook zijn in het bestuurlijk akkoord diverse afspraken gemaakt die er mede toe dienen dat zorg zo veel mogelijk ambulant en alleen als dat noodzakelijk is in een intramurale setting wordt geleverd: partijen hebben in dit kader de gezamenlijke ambitie onderschreven om de totale beddencapaciteit in de periode tot 2020 af te bouwen met een derde ten opzichte van de capaciteit in 2008.
De bovenstaande afspraken zijn ook van toepassing op de verslavingszorg.
Bent u bereid om in overleg met Zorgverzekeraars Nederland en GGZ Nederland de meest perverse prikkels in de verslavingszorg in kaart te brengen, een plan van aanpak op te stellen met concrete maatregelen om dit soort praktijken tegen te gaan en te komen tot een doelmatige en kwalitatief goede verslavingszorg? Kunt u voor 1 maart 2013 dit plan van aanpak aan de Kamer sturen?
Gezien de bij vraag 6 genoemde afspraken met het veld is dit juist een plan van aanpak.
Zoals ik hierboven duidelijk heb gemaakt, is er mij alles aan gelegen het systeem zo in te richten dat iedereen zijn werk goed kan doen. Dat laat onverlet dat er mensen zijn die willens en wetens misbruik maken van de mogelijkheden die er zijn. Daarom wijs ik hier graag op de toezegging die ik heb gedaan tijdens de recente begrotingsbehandeling om een risicoanalyse op fraude in de GGZ te starten. De verslavingszorg zal daarin worden meegenomen. Over de resultaten van de risicoanalyse zal ik uw Kamer later dit jaar informeren.
Het bericht dat de afstemming tussen ketenpartners bij de aanpak van huiselijk geweld beter moet |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de afstemming tussen ketenpartners bij de aanpak van huiselijk geweld beter moet?1
Ja.
Kunt u het in het artikel genoemde onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Ja, een geanonimiseerde versie is als bijlage bijgevoegd, met uitzondering van bijlagen 3 en 4. Deze bijlagen worden door anonimisering zeer slecht leesbaar.
Is het waar dat instanties bij herhaling langs elkaar heen hebben gewerkt bij een geval van huiselijk geweld met dodelijke afloop in Maastricht? Zo ja, welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Zo nee, waar blijkt dat uit? Hoe verhoudt dit incident zich ten opzichte van het landelijke beleid met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld?
Op 1 april 2012 vond in Maastricht een ernstig huiselijk geweldsincident plaats. Een man verwondde zijn ex-partner levensgevaarlijk om vervolgens in de woning van zijn ex ten overstaan van politieambtenaren zelfmoord te plegen.
Naar aanleiding van dit incident hebben de hoofdofficier van justitie van het regioparket Limburg en de korpschef van de regiopolitie Limburg-Zuid opdracht gegeven aan een externe en onafhankelijke commissie om na te gaan of deze huiselijk geweldzaak adequaat door de keten (Openbaar Ministerie (OM), politie, gemeente en een aantal hulpverlenende instanties die allen participeren in het Veiligheidshuis) is opgepakt. Daarbij is gevraagd aanbevelingen te doen.
De commissie heeft geconcludeerd dat de betrokken instanties in grote lijnen en binnen hun eigen domein veel procedures en afspraken zijn nagekomen.
De commissie heeft echter ook geconcludeerd dat de betrokken instanties, in afwijking van de Aanwijzing Huiselijk Geweld en Eergerelateerd Geweld2, deze huiselijk geweldzaak onvoldoende integraal hebben benaderd. De oorzaak hiervan is volgens de commissie een onvoldoende structurele aansturing van en regie op de aanpak van huiselijk geweld in Maastricht. De commissie kan echter niet vaststellen of – indien er wel een hulpaanbod zou zijn gedaan aan verdachte – de fatale afloop van de onderhavige huiselijk geweldzaak had kunnen worden voorkomen.
Ten aanzien van het landelijk beleid met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld wordt opgemerkt dat een integrale benadering van de problematiek en ketensamenwerking uitgangspunten van beleid3 zijn. Het landelijke beleid richt zich er op om op lokaal en regionaal niveau de ketensamenwerking te stimuleren en te bevorderen. Een voorbeeld daarvan is de eerdergenoemde OM-Aanwijzing. Daarnaast vormt de Wet tijdelijk huisverbod een stimulans in de ketenaanpak en ketensamenwerking. Dit blijkt onder meer uit recent onderzoek naar beschermingsbevelen waarin deze elementen grote succesfactoren van het huisverbod werden genoemd4. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Welke maatregelen worden er getroffen om de werkwijze in de veiligheidshuizen in Limburg structureel te verbeteren?
De aanbevelingen van de onderzoekscommissie zijn door de betrokken instanties overgenomen en worden thans geïmplementeerd. Daarbij wordt tevens gestuurd op een consistente en adequate aanpak van huiselijk geweld door de verschillende veiligheidshuizen in de hele regio. Voorts is de regionale stuurgroep huiselijk geweld opnieuw ingesteld om ervoor te zorgen dat de afspraken worden nagekomen en problemen op operationeel niveau worden opgelost.
Onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie draaien er bij drie Veiligheidshuizen zogenoemde Code Rood-pilots. Doel van de pilots is het vroegtijdig signaleren en effectief aanpakken van zogenaamde «intimate terrorists» (plegers van huiselijk geweld met de grootste impact op slachtoffers). Daarnaast voert Bureau Beke in opdracht van het Landelijk Programmabureau Huiselijk Geweld & de politietaak van de politie en de Mutsaertsstichting te Venlo een wetenschappelijk onderzoek uit dat tot doel heeft om voor de politie en hulpverlening in een vroegtijdig stadium risicogezinnen te signaleren en een proactieve methode te ontwikkelen om het huiselijk geweld te stoppen. Tot slot is het Openbaar Ministerie bezig om de strafrechtelijke afdoening van huiselijk geweldzaken verder te uniformeren en professionaliseren. Daarbij zullen de resultaten van de hiervoor genoemde initiatieven worden betrokken.
Deelt u de mening dat zorgvuldige uitwisseling van informatie tussen ketenpartners essentieel is voor het bieden van effectieve hulp aan slachtoffers van huiselijk geweld? Zo ja, onder welke voorwaarden is gegevensuitwisseling binnen een samenwerkingsverband voor de aanpak van huiselijk geweld toegestaan?
Ja, uitwisseling van informatie tussen ketenpartners kan bijdragen aan een betere, integrale aanpak van de problematiek. Hierbij dient de privacywetgeving in acht te worden genomen. Binnen de Veiligheidshuizen vindt gegevensuitwisseling plaats conform een privacyconvenant. Het privacyconvenant dient uit te gaan van de Wet bescherming persoonsgegevens en kan te allen tijde worden getoetst door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Voor de precieze voorwaarden verwijs ik kortheidshalve naar de privacyconvenanten van de Veiligheidshuizen.
In hoeverre vormt de Wet bescherming persoonsgegevens een belemmerende factor in de aanpak van huiselijk geweld?
Mij is niet bekend dat de Wbp een belemmerende factor vormt.
Op welke wijze wordt de samenhang in de aanpak van huiselijk geweld gewaarborgd met de decentralisatie in het vooruitzicht?
De aanpak van geweld in huiselijke kring is onderdeel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Alle gemeenten hebben de opdracht om beleid te voeren ter bestrijding van geweld in huiselijke kring. De 35 centrumgemeenten zijn verantwoordelijk voor de opvang en de steunpunten huiselijk geweld. Gemeenten hebben dus een sleutelrol. Door de voorgenomen decentralisaties Jeugd en vanuit de AWBZ naar de Wmo kan door gemeenten integraler en effectiever beleid worden gevoerd. In dat kader heeft het Kabinet aangekondigd de rol van gemeenten in het bestrijden van geweld in huiselijke kring nog verder te verstevigen5. Daarvoor voeren de VNG en de Federatie Opvang (FO) vanaf juli 2012 het project «Aanpak geweld in huiselijke kring» uit. Belangrijk onderdeel van dit project betreft het opstellen van regiovisies (regionale beleidsplannen). Deze plannen moeten leiden tot versterkt lokaal en regionaal beleid waarbij alle partijen daarbinnen hun verantwoordelijkheid nemen voor de aanpak van geweld in huiselijke kring. In deze plannen zal ook nadrukkelijk aandacht worden besteed aan kwaliteit en toezicht.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan uw belofte om een einde te maken aan de praktijk waarbij vele hulpverleners langs elkaar heen werken bij de ondersteuning van een gezin dat te maken heeft met huiselijk geweld? Acht u een landelijk integraal actieplan huiselijk geweld en kindermishandeling van belang om hieraan een bijdrage te leveren? Zo ja, wanneer kan de Kamer een dergelijk voorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Er ligt al een rijksbrede integrale aanpak. In de voortgangsrapportage over deze rijksbrede aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties van 30 oktober (zie noot 3) wordt in samenhang gerapporteerd over de verschillende onderwerpen die onder dit geweld vallen. Het gaat dan niet alleen om huiselijk geweld of kindermishandeling, maar bijvoorbeeld ook om ouderenmishandeling, huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking. In deze rapportage wordt aangegeven dat, om versnippering te voorkomen, sterker dan voorheen wordt ingezet op het verder vergroten van de samenhang binnen het beleid. Daarbij gaat het in de kern om een ketenaanpak: voorkomen, signaleren, stoppen en nazorg. Deze uitgangspunten heeft het kabinet vertaald in een gezamenlijk vastgestelde rijksbrede aanpak, met drie pijlers, te weten het versterken van de positie van (potentiële) slachtoffers, het gericht opsporen en aanpakken van de daders en het doorbreken van de intergenerationele overdracht van geweld.
Deelt u de opvatting dat het structureel investeren in preventie en het voorkomen van overdracht van generatie op generatie nodig is om de ernst en omvang van huiselijk geweld te verminderen? Zo ja, welke specifieke maatregelen neemt de regering dienaangaande? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw opvatting. Een van de pijlers van de rijksbrede aanpak is het doorbreken van intergenerationele overdracht van geweld. Het Kabinet neemt daartoe verschillende maatregelen.
Zo wordt er gewerkt aan een grotere seksuele en relationele weerbaarheid van jongeren via de »WE CAN Young» campagne. Deze campagne wordt mogelijk gemaakt door de minister van OCW en met ondersteuning van Movisie uitgevoerd door 15 grote gemeenten (2012–2014). De jongeren (changemakers) voeren acties uit om leeftijdsgenoten te mobiliseren en aan het denken te zetten over geweld tegen vrouwen, ongelijkheid en stereotiepe beeldvorming.
Daarnaast laat de minister van OCW verkennen of een internationaal vergelijkend onderzoek mogelijk is naar de preventie van intergenerationele overdracht van geweld door ondersteuning van vaders, moeders en kinderen.
Voor het primair onderwijs, het speciaal onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs gelden per 1 december 2012 de aangepaste kerndoelen op de thema’s seksualiteit en seksuele diversiteit. Gedachte hierachter is dat aandacht voor deze onderwerpen van groot belang is voor seksuele weerbaarheid, een veilig schoolklimaat, tolerantie en respect.
Maar ook op andere manieren proberen we de intergenerationele overdracht van geweld te doorbreken. Zo heeft de staatssecretaris van VWS in het kader van het Verbeterplan Vrouwenopvang de methodiek Veerkracht laten ontwikkelen, zodat kinderen die met hun moeder meekomen naar de vrouwenopvang worden «gezien» door professionals en de aandacht en begeleiding krijgen die zij nodig hebben.
Het artikel ‘verslavingszorg zelf ontspoord’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Verslavingszorg zelf ontspoord»?1
Ja, ik ben op de hoogte van de inhoud van het artikel waarop wordt gedoeld.
Herkent u het beeld dat instellingen in de verslavingszorg zeer hoge bedragen rekenen voor verblijf en standaard het maximale bedrag voor een minimum aan zorg vragen? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaan om een incident?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 van de heer Kuzu is aangegeven, komt uit beschikbaar gestelde cijfers van Vektis naar voren dat instellingen die na 2008 zijn opgericht uitsluitend hebben gedeclareerd in de verblijfscategorieën 3 en 4 van de productstructuur verblijf, terwijl voor de gebudgetteerde instellingen het zwaartepunt ligt in de categorieën 2 en 3. In mindere mate hebben de gebudgetteerde instellingen in de categorieën 1 en 5 gedeclareerd.
Dit is een opmerkelijk verschil. Als zorgverzekeraars constateren dat er onrechtmatig of ondoelmatig wordt gedeclareerd, dan hoeven zij die declaraties niet te vergoeden. Als dat al is gebeurd, kunnen zij dat bedrag terugvorderen. Als verzekeraars vermoeden dat een aanbieder zich niet houdt aan de wet- en regelgeving wat betreft hun declaratiegedrag, dan kunnen zij dat melden aan de NZa.
Herkent u het beeld dat instellingen in de verslavingszorg personeel zonder medische achtergrond therapie laten geven? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaat om een incident?
De zorgverzekeraar DSW heeft mij geïnformeerd over haar controles van na 2008 opgerichte instellingen voor verslavingszorg. Uit die controles blijkt volgens DSW dat specialistisch personeel bij deze instellingen vaak ontbreekt, of nauwelijks betrokken is bij de behandeling. In de regelgeving van de NZa is vastgelegd dat uitsluitend zorgverleners met een beroep dat is opgenomen in het BIG-register en die bevoegd en bekwaam zijn om patiënten te classificeren volgens de DSM IV en die als enige directe tijd mogen schrijven hoofdbehandelaar mogen zijn. Dit biedt zorgverzekeraars een aanknopingspunt bij de controle van ingediende declaraties.
De IGZ heeft onlangs geconstateerd dat het hoofdbehandelaarschap in de geestelijke gezondheidszorg nog onvoldoende scherp gedefinieerd is. De IGZ is naar aanleiding daarvan bezig met een advies ten behoeve van een veldnorm over het hoofdbehandelaarschap in de tweedelijns curatieve ggz (zie ook TK 29 689, 418). Het gaat dan om de vraag welke beroepen het hoofdbehandelaarschap mogen vervullen, en wat de taken en verantwoordelijkheden van de hoofdbehandelaar zijn. Een dergelijke veldnorm is wenselijk, omdat het duidelijkheid biedt over wie welke rol speelt in de zorgverlening. Dit is belangrijk vanuit oogpunt van kwaliteit, maar biedt ook handvatten om onterechte declaraties te voorkomen.
Herkent u het beeld dat er een enorm groot verschil is in declaratiegedrag tussen oude instellingen (voor 2008) en nieuwe instellingen (na 2008)? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaat om een incident?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord dat ik op vraag twee heb gegeven.
Herkent u het beeld dat instellingen in de verslavingszorg veel mensen opnemen zonder dat het medisch noodzakelijk is? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaat om een incident?
Het is van belang dat verzekeraars hierop controle uitvoeren.
Ik ben van mening dat een klinische opname alleen dient te gebeuren wanneer dat noodzakelijk is. Ik ben voorstander van maatwerk, de juiste zorg op de juiste plaats. Daarom heb ik met de sector een bestuurlijk akkoord gesloten waarin ondermeer is opgenomen dat het aantal bedden zal worden gereduceerd met 33% in 2020 en dat daarvoor in de plaats meer ambulant zal worden behandeld.
Als zorgverzekeraars constateren dat er onjuist wordt gedeclareerd, dan hoeven zij die declaraties niet te vergoeden. Als dat al is gebeurd, kunnen zij dat bedrag terugvorderen. Als verzekeraars vermoeden dat een aanbieder zich niet houdt aan de wet- en regelgeving wat betreft hun declaratiegedrag, dan kunnen zij dat melden aan de NZa. Omdat zorgverzekeraars momenteel beperkt zicht hebben op de zwaarte van de zorgvraag van de cliënt, is in het bestuurlijk akkoord opgenomen dat partijen in onderling overleg bepalen welke extra gegevens dan wel inzichten moeten worden uitgewisseld, zodat verzekeraars hun rol als inkopers van doelmatige zorg beter waar kunnen maken. Daarmee worden zij tevens beter geëquipeerd om toezicht te houden op de doelmatigheid van de geleverde zorg.
Wat is uw reactie op de gesuggereerde oorzaak van de in het artikel geschetste problematiek dat nieuwe klinieken kunnen declareren wat ze willen omdat er geen budgetplafond voor hen geldt?
Vanaf het jaar 2012 heb ik met verzekeraars en aanbieders, inclusief de nieuwe toetreders, afspraken gemaakt over een scherpe zorginkoop. Verzekeraars hebben daarbij toegezegd dat zij met niet-gebudgetteerde instellingen, voor zover zij daarmee contracten afsluiten, p*q afspraken maken (omzetmaxima afspreken). Daar gaat een volumebeheersende werking vanuit. Daarnaast hebben verzekeraars aangegeven voor 2012 volumebeheersende maatregelen te zullen nemen in de vorm van onder andere een verlaging van de restitutievergoeding voor niet-gecontracteerde zorg.
Wat zijn de jaarlijkse bedragen die omgaan in de verslavingszorg voor de jaren 2006 tot en met 2011?
De jaarlijkse bedragen die in de verslavingszorg, de Zvw en AWBZ samen, omgaan voor de jaren 2006 tot en met 2011 zijn achtereenvolgens:
€ 240 mln., € 270 mln., € 300 mln., € 340 mln., € 360 mln. en € 380 mln.
Wat is uw reactie op de stelling dat er inmiddels jaarlijks € 100 miljoen aan omzet bij klinieken omgaat en dit snel meer zal worden?
Ik herken het vermelde bedrag niet. Aan de hand van de aan mij door Vektis verstrekte gegevens bedraagt de omzet in 2011 bij instellingen die vanaf 2008 zijn opgericht enige tientallen miljoenen euro’s.
Basis-ggz bij huisartsen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ggz-behandeling door huisarts op de tocht»?1
Ja.
Bent u het met de schrijfster van het artikel eens dat huisartsen, samen met de praktijkondersteuner-GGZ (POH-GGZ), steeds beter in staat zijn een breed spectrum aan ggz-klachten adequaat te diagnosticeren en te behandelen?
Ja, er is een ontwikkeling gaande in de sector waarbij huisartsen steeds meer, met onder andere ondersteuning van de POH-GGZ, en steeds beter in staat zijn om mensen met psychische problematiek te herkennen en te behandelen. Dit zijn initiatieven die ik toejuich en in het beleid ook stimuleer.
Deelt u het standpunt dat de huisarts een cruciale rol vervult in de basis-ggz zowel qua behandeling als qua diagnose en dat die rol essentieel is voor betaalbare, klantgerichte geestelijke gezondheidszorg (ggz) dicht bij de patiënt? Zo nee, welke rol ziet u voor de huisarts in de basis-ggz?
In het veld worden de termen «basis GGZ» en huisartsenzorg nog wel eens op verschillende wijzen uitgelegd. In het bestuurlijk akkoord GGZ wordt met de term «basis GGZ» meer de huidige eerstelijnspsychologische zorg, aangevuld met een deel van wat nu nog tweedelijns GGZ-zorg is. Uitgangspunt hierbij is dat binnen de basis GGZ een zwaardere patiëntenpopulatie kan en zal worden behandeld dan thans het geval is binnen de huidige eerstelijnspsychologische zorg.
Daartoe is in het Bestuurlijk Akkoord GGZ afgesproken dat er per 2014 een bekostiging op basis van een beperkt aantal (circa 3) zorgzwaarte-prestaties wordt ingevoerd, die aansluit op de zorgvraag van de patiënt. De zorgzwaarte-prestaties bieden ruimere behandelmogelijkheden dan de huidige vijf zittingen eerstelijnspscychologische zorg.
Door deze zorgzwaarte-prestaties wordt het mogelijk gemaakt om – na verwijzing van de huisarts- in de basis GGZ zogenaamde «anderhalvelijnszorg» aan te bieden. Door het ontwikkelen en versterken van de generalistische basis GGZ kan een aanzienlijk deel (minimaal 20%) van de patiënten die nu in de gespecialiseerde tweedelijn wordt geholpen naar de generalistische basis GGZ verschuiven.
Dit neemt niet weg dat de huisartsenzorg zijn cruciale rol in de keten van de GGZ behoudt en dat deze zelfs wordt versterkt. De huisartsenzorg kenmerkt zich door een sterke poort waarin patiënten met psychische problematiek adequaat worden herkend, behandeld of waar nodig verwezen naar de basis GGZ of de gespecialiseerde GGZ. Dit betekent dat de huisarts goed in staat moet zijn om psychische problematiek te herkennen, te behandelen en waar nodig adequaat te kunnen verwijzen. Om de huisarts beter in staat te stellen de toeloop van mensen met psychische klachten te organiseren en te begeleiden is er in het bestuurlijk akkoord afgesproken om de module POH-GGZ per 2013 te verruimen en per 2014 functioneel te maken. Dit houdt in dat vanaf 2013 een huisarts in plaats van 4,5 uur maximaal 9 uur per week aan GGZ ondersteuning kan inzetten. Hiervoor zijn extra financiële middelen beschikbaar gesteld. Vanaf 2014 krijgt de huisartsenzorg nog meer mogelijkheden om via de module POH-GGZ de juiste professionals rondom de patiënt te organiseren. Het wordt dan binnen deze module ook mogelijk om bijvoorbeeld internetprogramma’s aan te bieden of de psychiater, psychotherapeut, klinisch psycholoog en (eerstelijns) GZ-psycholoog te consulteren. Dit stelt de huisarts ook beter in staat om patiënten met psychische problematiek te herkennen en te verwijzen. Met dit beleid beoog ik de patiënt, zo veel als mogelijk, in de eerste lijn en bij de huisarts te houden. In het voorjaar van 2013 zal de NZa advies uitbrengen over het functioneel maken van de module POH-GGZ.
Deelt u met de schrijfster de vrees dat de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geadviseerde «voorwaartse integratie» van ggz-instellingen een bedreiging kan zijn voor de klantgerichte ggz bij de huisarts? Zo ja, moet deze voorwaartse integratie dan voorkomen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze vrees deel ik niet. In het regeerakkoord is afgesproken om de zorg zoveel als mogelijk dichtbij huis te organiseren en onnodig gebruik van de dure tweedelijnszorg te ontmoedigen. De sleutelrol van de huisarts is daarin onmisbaar. De versterking van de functie POH-GGZ (zie antwoord 3) helpt de huisarts om de toenemende druk op de huisartsenzorg te ondervangen. Met het functioneel maken van deze module per 2014 kunnen inderdaad ook andere zorgaanbieders (in brede zin) deze module POH-GGZ contracteren en organiseren, maar met als doel de huisarts ondersteuning te bieden in de organisatie van de zorg. De zorg «verdwijnt» niet naar de tweedelijnszorg, omdat de voorwaarde is dat deze zorg in de huisartsenpraktijk als ondersteuning van de huisartsenzorg blijft aangeboden. Dit betekent dat de huisarts, ondanks dat hij de organisatie van deze zorg aan andere aanbieders overlaat, wel zorginhoudelijk eindverantwoordelijk blijft van deze ondersteuningsfunctie. Hiermee wordt -samen met adequate sturing van zorgverzekeraars op verwijsgedrag – voorwaartse integratie waar over in het artikel wordt gesproken, voorkomen.
Herkent u het mogelijke effect dat het huisartsenakkoord voor de invulling van de basis-ggz, het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ en het NZa advies over de basis-ggz er toe kunnen leiden dat huisartsen slechts nog een diagnoserol hebben en gaan verwijzen naar de duurdere tweedelijnszorg? Deelt u de mening van de schrijfster dat door die ontwikkeling de kosten van ggz-zorg onnodig zullen oplopen?
Nee, de afspraken in het Bestuurlijk Akkoord GGZ stimuleren juist de huisarts om meer patiënten in de huisartsenpraktijk te kunnen behandelen (door flexibilisering POH-GGZ) en adequaat te kunnen verwijzen naar de basis GGZ of gespecialiseerde tweedelijn indien dat nodig is.
Het bericht van slechte zorg en intimidatie in de locatie voor gehandicaptenzorg “Kleine Johannes” van de zorginstelling Amsta |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending «Zorgen ouders om zorg in Kleine Johannes»?1
Ook ik heb zorgen over de zorg bij betreffende instelling. Daarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: Inspectie) de locatie «De Kleine Johannes» op 3 december 2012 – voor een periode van 6 maanden – onder verscherpt toezicht gesteld en doet zij ondertussen nader onderzoek. Ik kan de uitlatingen van de moeder in de betreffende uitzending dan ook goed plaatsen. De Inspectie heeft hoge risico’s voor het toepassen van vrijheidsbeperking en het ondersteuningsplan van cliënten aangetroffen. Voorts is de sturing op het verbeteren van de kwaliteit en de veiligheid van de zorg bij «De Kleine Johannes» onvoldoende.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de problemen bij de Kleine Johannes? Wilt u uw antwoord toelichten?
Sinds eind 2011. Eind 2011 heeft de Raad van Bestuur van de Inspectie de opdracht gekregen de kwaliteit binnen de zorginstelling te verbeteren. Gedurende het verbetertraject heeft de inspectie toezicht gehouden, onder andere tot uitdrukking komend in locatiebezoeken op 9 augustus en 10 september 2012, en de daarop gebaseerde rapportage van eind november 2012. Uit de rapportage blijkt dat de uitvoering van het door de instelling eerder ingediende verbeterplan nog onvoldoende was. Daarom heeft de inspectie op 3 december 2012 verscherpt toezicht ingesteld voor de periode van zes maanden.
Vindt u het verantwoord dat bewoners van de Kleine Johannes slecht verzorgd worden door een tekort aan gekwalificeerd personeel? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de bewoners zo snel mogelijk goede en verantwoorde zorg krijgen? Zo nee, waarom niet?
Als de kwaliteit en veiligheid van cliënten in het geding is, treedt de Inspectie hier tegen op zodat cliënten weer verantwoorde zorg krijgen. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Wat vindt u van de handelwijze van de Kleine Johannes die een vraag van een ouder negeerde, met het gevolg dat het kind pas na 5 weken zorg ontving voor de diagnose kinkhoest, die tevens voor 20 besmettingen zorgde? Hoe heeft dit kunnen gebeuren, en wat gaat u eraan doen om te zorgen dat dit niet meer voorkomt?
Er zijn bij de Inspectie geen meldingen over deze specifieke situatie binnengekomen. Ik acht de sturing op het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid van de zorg bij «De Kleine Johannes»in algemene zin onvoldoende, hetgeen voor de Inspectie reden was om verscherpt toezicht in te stellen, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op uw eerste vraag.
Vindt u het verantwoord dat bewoners van de Kleine Johannes in vieze kamers leven, waarin muizenkeutels, stofnesten, vieze bedden en schimmels aangetroffen zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de hygiëne zo snel mogelijk verbeterd wordt in de Kleine Johannes?
Tijdens Inspectiebezoeken is hier niets van gebleken. In algemene zin vind ik dergelijke situaties ontoelaatbaar en zal de inspectie in voorkomende gevallen daarop handhavend optreden.
Welke bemoeienis heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg gehad in deze situatie? Bent u van mening dat het toezicht adequaat is of tekort schiet, gezien de lange periode van problemen met de zorg die geboden wordt aan bewoners die verblijven in de Kleine Johannes? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 2.
Met welke reden zijn de klachten van een ouder die in de uitzending spreekt niet behandeld door de directie van de Kleine Johannes? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Dit is in eerste instantie een kwestie tussen de betrokken ouder en de directie van de Kleine Johannes. Ik heb geen bemoeienis met deze individuele casus. Wel is het belangrijk dat de interne klachtenregeling bij De Kleine Johannes goed functioneert. De Inspectie kijkt hier specifiek naar in het kader van het verscherpt toezicht en zal genoemde klacht hierbij betrekken zodat deze meer gericht bij het verscherpt toezicht kan worden betrokken.
Deelt u de mening dat er sprake is van wanbeleid door bestuurders, omdat zij eerdere meldingen van slechte zorg niet hebben aangepakt? Gaat u de bestuurders van Amsta aansprakelijk stellen voor wanbeleid en slechte zorg? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van de zorgverlening en treedt zo nodig handhavend op. Zoals hiervoor al aangegeven heeft de Inspectie de locatie op 3 december 2012 onder verscherpt toezicht gesteld. Daarbij kijkt de Inspectie ook of de bestuurders van Amsta in voldoende mate hun verantwoordelijkheid voor kwaliteit en veiligheid van de zorg bij De Kleine Johannes nemen.
Hoe oordeelt u over de verklaring van de Kleine Johannes die aangeeft dat hij de vereiste zorg niet kan bieden door geldgebrek, terwijl Amsta een eigen vermogen heeft van € 12 miljoen, de bestuurder een salaris ontvangt van € 222 271 en een auto van de zaak heeft van € 23 490? Deelt u de mening dat dit niet een kwestie is van geldgebrek, maar van wanbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Dit zijn afwegingen die primair op het niveau van de instelling moeten worden gemaakt. Wat het laatste punt betreft, merk ik het volgende op. De salarissen van de Raad van Bestuur van Amsta zijn openbaar. Uit het jaarverslag over 2011 blijkt dat het salaris lager is dan de norm van 130% van het huidige ministersalaris. Overigens wijs ik op de kabinetsaanpak van een normering van de topinkomens tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau die is neergelegd in de Wet normering topinkomens (WNT).
Is u bekend dat er nog steeds intimidatie plaatsvindt binnen Amsta, en dat zorgpersoneel niet durft te reageren uit angst voor baanverlies? Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat intimidatie binnen Amsta per direct stopt? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Ik vind het in algemene zin verontrustend wanneer zorgpersoneel niet durft te reageren uit angst voor baanverlies. Wanneer zorgpersoneel problemen ziet ten aanzien van de kwaliteit of veiligheid, dan kan dat voor de Inspectie een belangrijk signaal zijn om nader onderzoek te doen. Ik moedig bij dezen zorgpersoneel dan ook aan dergelijke gevallen te melden bij de Inspectie. Dat kan overigens ook anoniem. De Inspectie heeft dergelijke signalen of meldingen daarover in deze specifieke zaak niet ontvangen.
Is u bekend dat er veel personeelswisselingen plaatsvinden in de Kleine Johannes en dat personeel niet altijd voldoende geschoold is in bijvoorbeeld het hanteren van agressie? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat Amsta dit snel verbetert? Zo nee, waarom niet?
De individuele instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor het aantrekken van voldoende personeel dat adequaat is toegerust om verantwoorde zorg te bieden aan de hen toevertrouwde cliëntenpopulatie. De Inspectie ziet hier op toe. Zie voorts antwoord vragen 2 en 3.
Hoe reageert u op het feit dat meerdere ouders geen reactie durven te geven op berichten over slechte verzorging, omdat zij bang zijn dat hun kind daar de dupe van wordt? Vindt u dit stroken met de vrijheid van meningsuiting? Erkent u dat iedere ouder het recht heeft te spreken over de verzorging van zijn of haar kind? Wilt u uw antwoord toelichten?
Als ouders geen reactie durven te geven op berichten over slechte verzorging uit angst voor mogelijke negatieve gevolgen voor de behandeling van hun kind, dan is dat zeer kwalijk. Iedereen moet zijn of haar klacht over de verzorging veilig kunnen uiten. Tijdens de Inspectiebezoeken dit jaar is overigens niet naar voren gekomen dat hier sprake van is. Ook zijn er bij de Inspectie geen meldingen met deze strekking binnen gekomen. Het aandachtspunt is echter wel onderdeel van het verscherpt toezicht van de inspectie.
Een ouder of wettelijk vertegenwoordiger heeft het recht mee te spreken over de inhoud van het ondersteuningsplan. De insteek hierbij is zoveel mogelijk tot overeenstemming te komen over te maken afspraken in het ondersteuningsplan.
Vindt u het acceptabel dat de moeder die te zien is in het nieuwsbericht van AT5 een bezoekregeling opgelegd heeft gekregen na haar medewerking daaraan? Wilt u uw antwoord toelichten?4
Het opleggen van een bezoekregeling is een kwestie die in onderling overleg tussen instelling en betrokken ouder kan worden gemaakt. Er kunnen redenen zijn bezoekvoorwaarden op te stellen. Als een ouder het hier niet mee eens is, dan kan hiertoe een klacht bij de klachtencommissie worden ingediend.
Wat vindt u van de voorwaarden waarop deze moeder haar zoon mag bezoeken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel familieleden hebben in Amsta een bezoekregeling opgelegd gekregen door Amsta? Vindt u het acceptabel dat ouders hun kinderen niet of beperkt mogen bezoeken door een zorginstelling? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke bezoekregelingen acht ik toelaatbaar. Ik weet niet hoeveel familieleden een bezoekregeling hebben opgelegd gekregen door Amsta.
Ik zie geen aanleiding tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek ter zake. Dit is namelijk een kwestie die in overleg tussen de desbetreffende instelling en de betrokken familieleden moet worden besproken, eventueel met behulp van een mediator. Er kunnen zich feiten en omstandigheden voordoen waardoor instellingen familieleden een bezoekersregeling opleggen. De instelling kan hiertoe besluiten uit overwegingen van veiligheid en zorg voor cliënten en medewerkers of alsmede ter voorkoming van verstoringen van de orde zoals die in de huisregels is beschreven. Deze redenen zullen van geval tot geval verschillen.
Vindt u het wenselijk dat zorginstellingen bezoekregelingen mogen opleggen aan familieleden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel familieleden in Nederland worden door een zorginstelling beperkt in het bezoeken van hun verwant? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de resultaten?
Zie antwoord vraag 15.
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerderere vraag of u van oordeel bent dat de huisregels van een zorginstelling met verblijf geen afbreuk mogen doen aan het recht van bewoners op eerbiediging van het privéleven, familie- en gezinsleven en met welke inperkingen u het genoemde recht toelaatbaar acht? Herinnert u zich voorts de antwoorden waarin u refereerde naar artikel 40 van de Wet Bopz? Is deze wet toepasbaar op de situatie, zoals in de onderhands verstrekte brief is aangegeven? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te treffen om te zorgen dat de ouder haar kind weer onbeperkt kan bezoeken?5
Ja. Deze vragen hadden betrekking op beperkingen in het recht van de heer W.M. op het ontvangen van bezoek. De juridische grondslag daarvoor is gelegen in art. 40 van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). In de onderhavige casus bij de Kleine Johannes zijn specifiek aan de moeder van een cliënt voorwaarden gesteld waaronder zij haar zoon kan bezoeken. Inperkingen die voldoen aan de criteria zoals omschreven in artikel 40 van de Wet Bopz acht ik in algemene zin toelaatbaar.
Is uw opvatting over het recht op een familieleven, zoals verwoord in het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, veranderd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat familieleden niet meer beperkt worden in het kunnen bezoeken van hun verwanten?
Nee. Zie antwoorden op vragen 15 tot en met 18.
Het bericht dat patiënten van de Antonius apotheek geen medicijnen krijgen als zij niet aangesloten zijn op het EPD |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Antonius: medicijn alleen met EPD»1?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Het niet verstrekken van medicatie wanneer patiënten niet deelnemen aan uitwisseling van hun gegevens via de zorginfrastructuur is dan ook niet aan de orde.
Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur. Huisartsen en apotheker hebben een zorgplicht richting hun patiënten. Het enkele feit dat een patiënt geen toestemming heeft voor de uitwisseling van zijn gegevens mag er niet toe leiden dat de apotheker geen medicijnen aflevert. Wel kunnen er andere redenen zijn waarom de apothekers de medicatie niet afleveren, zij hebben dan ook geen afleverplicht.
Deelt u de mening dat deze apotheek direct moet stoppen met deze eis? Zo nee, waarom niet?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Er is dan ook geen sprake van een dergelijke eis.
Wilt u onderzoeken of er nog meer zorgaanbieders zijn die deze eis aan patiënten stellen?
Het st Antonius ziekenhuis heeft het bericht als onjuist bestempeld. Een onderzoek lijkt mij op dit moment dan ook niet aan de orde.
Vindt u dwang het juiste middel om het aantal inschrijvingen in het elektronisch patiëntendossier (EPD) omhoog te krijgen?
Nee. Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat patiënten, of ze nu in het EPD staan of niet, door alle zorgverleners zonder problemen geholpen worden?
Met uw Kamer ben ik van mening dat het van groot belang is dat patiënten los van het feit of zij toestemming geven voor deelname aan elektronische uitwisseling van hun gegevens goede zorg krijgen. Huisartsen en apotheker hebben een zorgplicht richting hun patiënten. Het enkele feit dat een patiënt geen toestemming heeft voor de uitwisseling van zijn gegevens mag er niet toe leiden dat de apotheker geen medicijnen aflevert. Daar is ook geen sprake van, het bericht van het st Antonius ziekenhuis is door het ziekenhuis als onjuist bestempeld. Aanvullende maatregelen zijn dan ook op dit moment niet aan de orde.
Het verdwijnen van banen bij Menzis in Groningen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «165 banen weg bij Menzis Groningen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regio Groningen onevenredig hard wordt getroffen nu 165 banen van 250 medewerkers geschrapt worden dan wel verdwijnen naar andere delen van het land?
Het verliezen van een baan kan grote gevolgen hebben voor de betrokken personen. Voor die groep kan dat hard aankomen. Het is echter onvermijdelijk dat op de ene plek banen verdwijnen, terwijl op de andere plek juist banen ontstaan. Deze dynamiek op de arbeidsmarkt is essentieel voor een goed functionerende arbeidsmarkt. Het kabinet houdt de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt nauwlettend in de gaten en heeft daarbij ook oog voor regionale ontwikkelingen. De regierol voor het regionale arbeidsmarktbeleid ligt echter bij gemeenten en het UWV.
Het kabinet werkt aan maatregelen om de transitie van werk naar werk soepeler te laten verlopen. Sociale partners spelen hierbij een belangrijke rol. Het kabinet treedt daarom in gesprek met sociale partners over de uitwerking van de maatregelen in het regeerakkoord om te komen tot een gezamenlijke sociale agenda.
Vindt u een concentratie van werkzaamheden van (steeds groter wordende) zorgverzekeraars wenselijk en in het belang van een spreiding van werkgelegenheid?
Het kabinetsbeleid is niet gericht op een spreiding van werkgelegenheid, maar richt zich op de versterking van de gehele Nederlandse economie en arbeidsmarkt. Door de schatkist op orde te brengen en in te zetten op duurzame groei worden banen gecreëerd in heel Nederland. Het kabinet bevordert daarmee de werkzekerheid voor alle Nederlanders.
Het vestigings- en personeelsbeleid van individuele bedrijven is uiteindelijk een private aangelegenheid. De overheid mag niet in dergelijke strategische overwegingen van bedrijven treden. Dit laat onverlet dat lokale overheden, indien zij dat wensen, in overleg kunnen treden met bedrijven en dat ook veelvuldig doen.
Deelt u de mening dat het vertrek van zoveel werkgelegenheid een klap is voor de noordelijke arbeidsmarkt, in het bijzonder die van Groningen?
In individuele gevallen komt baanverlies hard aan, dat kan ook voor een stad of regio gelden bij massaontslagen. Het kabinet is zich daar terdege van bewust. Het kabinet heeft overigens geen signalen dat de noordelijke arbeidsmarkt slechter presteert dan de arbeidsmarkt in andere provincies. Zo blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat bijvoorbeeld de werkloosheid in Groningen niet onevenredig hard is gegroeid tijdens de financiële en economische crisis.
Bent u, gezien de urgentie van het behoud van werkgelegenheid in de regio, bereid om actie te ondernemen richting Menzis zodat de banen voor de noordelijke arbeidsmarktregio behouden kunnen blijven?
Het kabinet heeft vertrouwen in een goed overleg tussen het bedrijf en de vakbonden en draagt in het uiterste geval zorg voor een goed vangnet voor werklozen. Daarnaast hebben het UWV en de gemeenten een rol om eventuele werkzoekenden naar een volgende baan te begeleiden. Het kabinet wil ook bijdragen aan perspectief voor deze mensen. Dat kan niet door individuele bedrijven te helpen, maar wel door er alles aan te doen om te zorgen dat de Nederlandse economie sterker uit de crisis komt.
Het weigeren medicijnen te verstrekken aan patiënten die niet meedoen aan het EPD |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Geen medicijnen voor EPD-weigeraars»?1
Ja.
Wat is uw mening over de reden van de keuze van de apotheek van het Antonius Ziekenhuis om geen geneesmiddelen te verstrekken aan patiënten die hun elektronisch patiëntendossier (EPD) niet openbaar maken?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie, als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur, als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Het niet verstrekken van medicatie wanneer patiënten niet deelnemen aan uitwisseling van hun gegevens via de zorginfrastructuur is dan ook niet aan de orde.
Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur.
Liggen er volgens u alleen veiligheidsaspecten voor de patiënt ten grondslag aan deze beslissing of zijn er ook administratieve voordelen voor de apotheek van het Antonius Ziekenhuis? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet verstrekken van geneesmiddelen aan patiënten die niet kiezen voor de opt-in in het EPD, een vorm van chantage is en de karakter van het opt-in systeem onderuit haalt? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zegt het dat dit bericht opeens van de site van de apotheker is verdwenen?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht als onjuist bestempeld en gecorrigeerd.
Is het u bekend of meerdere zorgverleners, apothekers of anderen deze onterechte voorwaarden stellen?
Nee, dat is mij niet bekend.
De sluiting van de afdeling cardiologie in Ruwaard van Putten ziekenhuis te Spijkenissen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook zeer geschrokken van het bericht dat er mogelijk patiënten zijn overleden in het Ruwaard van Putten ziekenhuis te Spijkenisse door fouten van cardiologen?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit (zie ook mijn antwoord op vraag 2). De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35)). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Is onderzocht of, en zo ja, hoeveel slachtoffers er zijn gevallen door medisch onjuist handelen?
Naar aanleiding van de eind 2011 bekend geworden «Hospital Standardized Mortality Ratio» (HSMR) over 2010 heeft het Ruwaard van Putten Ziekenhuis begin 2012 bureau Medirede de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de verhoogde cijfers voor hartfalen en hartinfarct. In het begin november jl. beschikbaar gekomen rapport trekt Medirede hierover de conclusie dat bij een aanmerkelijk aantal patiënten uit de onderzoeksgroep zowel vóór, tijdens als na de behandeling niet lege artis (conform de regels van het vak) is gehandeld en dat bij een groot aantal van deze patiënten, als gevolg van tekortkomingen in de behandeling, een groot aantal mogelijke vermijdbare adverse events (ongewenste gebeurtenis met schade) is opgetreden. Ook constateerde Medirede onzorgvuldigheden in de prognosestelling en de wijze van handelen rond het levenseinde.
De IGZ onderzoekt of patiënten van de betrokken artsen de zorg hebben gekregen die zij op basis van de professionele standaard hadden moeten krijgen dan wel waar de betrokken artsen niet conform de veldnormen, richtlijnen of vigerende wetgeving hebben gehandeld met als gevolg dat onverantwoorde zorg is geboden. Wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt is nu nog niet te zeggen. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Wanneer de IGZ mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt in het onderzoek dan meldt de inspectie dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast laat het ziekenhuis zelf onderzoek uitvoeren onder leiding van Prof. dr. S.A. (Sven) Danner. Het gaat hierbij om een onderzoek naar ongeveer achthonderd patiëntendossiers. Indien tijdens het dossieronderzoek door professor Danner in een van de dossiers ernstige feiten worden aangetroffen, wordt de inspectie onverwijld geïnformeerd.
Zijn waar dat mogelijk was, patiënten en betrokken familieleden geïnformeerd over de stand van zaken?
De communicatie naar patiënten krijgt op verschillende manieren vorm. Zowel actief als passief en zowel mondeling, schriftelijk als via de website (www.rvp.nl). Veel patiënten hebben vragen over de ontstane situatie in het ziekenhuis. Inmiddels heeft het ziekenhuis de belangrijkste vragen en antwoorden op haar website geplaatste zodat iedereen daar kennis van kan nemen. (zie: www.rpz.nl/nieuws/vragen-over-cardiologie-4 ). Ook kunnen patiënten en familieleden met vragen telefonisch contact opnemen via het informatienummer 0181–658645.
Het ziekenhuis doet er op dit moment alles aan om met de nabestaanden in contact te komen en zo spoedig mogelijk met hen in gesprek te gaan. Om dit proces optimaal te laten verlopen en zekerheid te hebben dat met deskundigheid over de verschillende situaties kan worden gesproken is een extern cardioloog als voorzitter van de projectgroep aangetrokken.
Ten aanzien van het inventarisatieproces onderzoekt het ziekenhuis op dit moment om welke patiënten het precies gaat en roept in dat kader ook familieleden van overleden patiënten actief op om te reageren naar de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Ook kunnen nabestaanden via internet het klachtenformulier invullen en een klacht indienen.
De IGZ spreekt in samenwerking met Zorgbelang in de eerste helft van januari 2013 met meer dan 30 personen die bij de inspectie een melding hebben gedaan over de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis.
Wordt er momenteel onderzoek gedaan hoe het zover heeft kunnen komen dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg een bevel tot sluiting van de afdeling heeft afgegeven? Speelt dit ook c.q. zou dit kunnen gaan spelen in andere ziekenhuizen? Welke lessen kunnen hieruit geleerd worden? Zo ja, bent u bereid de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het bevel strekt er toe dat de vier cardiologen geen zorg meer mogen verlenen in het Ruwaard van Putten ziekenhuis. In aanvulling op mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 heb ik op dit moment geen aanwijzingen dat er andere ziekenhuizen zijn waar zich vergelijkbare situaties voordoen. Met inachtneming van de privacy van de betrokken patiënten en het medisch beroepsgeheim zal ik uw Kamer ter gelegener tijd informeren over de resultaten van dit onderzoek.
De situatie bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat patiënten in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis te Spijkenisse zijn overleden door fouten en dat de interim-voorzitter zich «te pletter is geschrokken»?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit (zie ook mijn antwoord op vraag 3). De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) pas in november 2012 handelt naar aanleiding van een onafhankelijk rapport dat gaat over de periode van eind 2011?2
Conform de afspraken tussen mijn ministerie, de IGZ, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) hebben de meeste ziekenhuizen hun zogenaamde «Hospital Standardized Mortality Ratio» (HSMR) gegevens op 20 december 2011 via de website van de NVZ/NFU openbaar gemaakt. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis was één van de weinige ziekenhuizen die deze gegevens toen niet openbaar heeft gemaakt. Het ging hier om de sterftecijfers over het jaar 2010. Dit is niet verplicht.
Voor de goede orde: een verhoogde HSMR is een indicator waar onderzoek naar moet worden gedaan als die afwijkend is, maar het is geen uitslag. De HSMR is als het ware het verzamelcijfer van onderliggende SMR’s (Standardized Mortality Ratio).
Aangezien binnen de HSMR de SMR’s voor hartfalen en hartinfarct van het Ruwaard van Putten ziekenhuis sterk verhoogd waren, heeft de Raad van Bestuur (RvB) van het ziekenhuis begin 2012 bureau Medirede opdracht gegeven hier onderzoek naar te doen. De inspectie heeft hierover op 11 juni 2012 gesproken met de RvB. Het ziekenhuis deed daarbij de toezegging dat de IGZ het onderzoek na afronding zou ontvangen. Uit recent inspectieonderzoek is gebleken dat het rapport op 30 oktober jl. aan de RvB is aangeboden. Ten tijde van het aanbieden van het rapport vond net een bestuurswisseling plaats. De nieuwe interim-voorzitter van de RvB heeft direct na kennisname van het rapport (in het weekend van 10 en 11 november jl.) op maandag 12 november jl. de Raad van Toezicht (RvT) geïnformeerd en het rapport diezelfde dag aan de inspectie overhandigd.
Hoe worden de sterfgevallen precies onderzocht; door het ziekenhuis of door de IGZ of een combinatie van beiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ onderzoekt of patiënten van de betrokken artsen de zorg hebben gekregen die zij op basis van de professionele standaard hadden moeten krijgen dan wel waar de betrokken artsen niet conform de veldnormen, richtlijnen of vigerende wetgeving hebben gehandeld met als gevolg dat onverantwoorde zorg is geboden. Wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt is nu nog niet te zeggen. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Wanneer de IGZ mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt in het onderzoek dan meldt de inspectie dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast laat het ziekenhuis zelf onderzoek uitvoeren onder leiding van Prof. dr. S.A. (Sven) Danner. Het gaat hierbij om een onderzoek naar ongeveer achthonderd patiëntendossiers. Indien tijdens het dossieronderzoek door professor Danner in een van de dossiers ernstige feiten worden aangetroffen, wordt de inspectie onverwijld geïnformeerd.
Wanneer zijn de eerste signalen van mogelijke foute diagnoses en een bovengemiddelde sterftecijfer geconstateerd bij het ziekenhuis?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer zijn de eerste signalen van mogelijke foute diagnoses en een bovengemiddeld sterftecijfer bij de IGZ gemeld?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat heeft de IGZ sindsdien gedaan om de situatie in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis te verbeteren? Kunt u een overzicht geven van het contact tussen het ziekenhuis en de IGZ?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Binnen het ingestelde verscherpt toezicht doet de IGZ nader onderzoek (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Verder voert de IGZ (on)aangekondigde inspecties uit, meet daarbij de vorderingen en kijkt naar vervolgstappen zoals recent de gefaseerde herstart van de polikliniek cardiologie onder regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad Ziekenhuis. Aanvullend is een buitengewoon inspecteur benoemd, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht. De contacten tussen het ziekenhuis en de IGZ zijn dan ook zeer frequent.
Is het waar dat eerst besloten is tot een opnamestop en sluiting van de afdeling cardiologie en dat pas daarna het Ruwaard van Putten Ziekenhuis onder verscherpt toezicht is geplaatst?3 Kunt u uitleggen welke procedures zijn gevolgd en welke keuzes zijn afgewogen?
Dat klopt. Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 6. De procedures en de overwegingen zijn openbaar beschikbaar via de website van de IGZ. De brieven van de IGZ over het instellen van het verscherpt toezicht en het bevel dat er toe strekt dat de vier cardiologen geen zorg meer mogen verlenen in het Ruwaard van Putten ziekenhuis, zijn te raadplegen via de website van de IGZ. Voor de goede orde voeg ik betreffende brieven bij deze beantwoording.4
Hoe ziet het vervolg eruit nu de afdeling is gesloten en het ziekenhuis onder verscherpt toezicht staat van de IGZ? Hoe lang zal deze situatie nog voortduren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In aanvulling op mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 6 is nu nog niet te zeggen wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Met inachtneming van de privacy van de betrokken patiënten en het medisch beroepsgeheim zal ik uw Kamer ter gelegener tijd informeren over de resultaten van dit onderzoek.
Is er sprake van onderzoek in het kader van tuchtrecht/strafrecht? In hoeverre is het openbaar ministerie bij de onderzoeken betrokken of gaat daarbij betrokken worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer de IGZ tijdens haar onderzoek mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt, dan meldt zij dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM). Uit het onderzoek van de IGZ kunnen voorts tuchtrechtelijke maatregelen tegen individuele beroepsbeoefenaren voortvloeien.
Inmiddels is bekend geworden dat ook nabestaanden van overleden patiënten bij de politie aangifte hebben gedaan tegen een cardioloog en een internist van het ziekenhuis.
Welke verantwoordelijkheid heeft het ziekenhuis genomen c.q. neemt het ziekenhuis nu in de richting van patiënten en nabestaanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ziekenhuis doet er op dit moment alles aan om met de nabestaanden in contact te komen en zo spoedig mogelijk met hen in gesprek te gaan. Om dit proces optimaal te laten verlopen en zekerheid te hebben dat met deskundigheid over de verschillende situaties kan worden gesproken is een extern cardioloog als voorzitter van de projectgroep aangetrokken.
Ten aanzien van het inventarisatieproces onderzoekt het ziekenhuis op dit moment om welke patiënten het precies gaat en roept in dat kader ook familieleden van overleden patiënten actief op om te reageren naar de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Ook kunnen nabestaanden via internet het klachtenformulier invullen en een klacht indienen.
De IGZ spreekt in samenwerking met Zorgbelang in de eerste helft van januari 2013 met meer dan 30 personen die bij de inspectie een melding hebben gedaan over de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis.
Bent u van mening dat het ziekenhuis met genoegdoening moet komen richting de nabestaanden? Zo ja, bent u bereid er voor te zorgen dat nabestaanden voldoende bijgestaan worden in mogelijke juridische procedures? Zo neen, waarom niet?
Wanneer mensen te maken krijgen met onverantwoorde zorg hebben zij de mogelijkheid om zowel het ziekenhuis als de medisch professional aansprakelijk te stellen. Deze mogelijkheid is er ook voor nabestaanden. Ik ben van mening dat het in de toekomst eenvoudiger en laagdrempeliger moet worden voor mensen om hun recht te halen.
De sector zet reeds zelf in op een betere afwikkeling van medische schade en meer openheid aan de hand van de Gedragscode Medische Incidenten (GOMA).
Daarnaast is bij uw Kamer wetgeving in voorbereiding die voorziet in een verbetering van de positie van nabestaanden.
Zijn er andere ziekenhuizen in Nederland waar zich vergelijkbare situaties voordoen? Zo ja, welke, en wat gaat u eraan doen? Zo nee, hoe kunt u dit garanderen?
Nee. De inspectie heeft op dit moment geen aanwijzingen dat er andere ziekenhuizen zijn waar zich vergelijkbare situaties voordoen.
In hoeverre is de situatie bij het ziekenhuis in Spijkenisse vergelijkbaar met de situatie in de jaren 2005 en 2006 bij het Universitair Medisch Centrum St. Radboud te Nijmegen, toen bleek dat er op de hartafdeling van dat ziekenhuis meer patiënten overleden dan in andere ziekenhuizen?4
Het verhoogde aantal overleden hartpatiënten in de casus van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud in Nijmegen kwam onder andere door gemaakte fouten met betrekking tot bloedstolling waardoor het bloed van patiënten tijdens de operatie te dik of juist te dun was. Vooralsnog wijst onderzoek naar het verhoogde aantal overleden hartpatiënten in het Ruwaard van Putten ziekenhuis in Spijkenisse naar andere oorzaken dan bloedstolling. Het gaat hier over verschillende oorzaken, gelegen in de zorgverlening die hebben, of kunnen hebben, bijgedragen aan het eerder of onnodig overlijden van patiënten die met de diagnose hartfalen of myocard infarct zijn opgenomen in 2010. In die zin is de situatie niet vergelijkbaar.
De te hoge werkdruk bij verpleegkundigen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verpleegkundigen: werkdruk te hoog om pensioen te halen»?1
Het bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op het feit dat 40 procent van de verpleegkundigen zegt er zeker van te zijn het werk niet tot het pensioen vol te kunnen houden en 28 procent daaraan twijfelt? Wat is uw reactie op het feit dat bij verzorgenden het beeld nog somberder is en dat maar liefst 51% zeker weet het werk niet vol te houden tot het pensioen?
De twee berichten waar u naar verwijst, hebben dezelfde bron, het Panel Verpleging & Verzorging van het NIVEL. Het verschil berust in verschillende invalshoeken op dezelfde gegevens. Het recente bericht van het NIVEL uit november legt een relatie met onder andere de werkdruk en de duurzame inzetbaarheid van verpleegkundigen. In het eerdere bericht uit januari bleek ook dat ongeveer 40% van de verpleegkundigen denkt niet in staat te zijn hun huidige werk tot het pensioen te kunnen doen. Maar omdat dit niet veel verschilt van het Nederlands gemiddelde, lag de nadruk in die berichtgeving op de conclusie dat juist door betere ondersteuning en aanpassing van het werk, relatief veel verpleegkundigen verwachten wel tot hun pensioen te kunnen werken.
Omdat verpleegkundigen belangrijk werk doen, moeten deze werknemers zoveel mogelijk voor de zorg behouden blijven. Het Panel Verpleging & Verzorging suggereert dat maatwerk daarbij van grote waarde kan zijn. Ik deel die conclusie. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers gezamenlijk om het werk zo vorm te geven dat werknemers duurzaam inzetbaar blijven.
Hoe verklaart u het verschil tussen de resultaten van dit NIVEL-onderzoek en de panelgegevens van begin dit jaar, waaruit blijkt dat veel verzorgenden best door willen werken tot hun 65ste, mits ze extra ondersteund zouden worden door de werkgever?2 Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers beschikbaar over de uitstroom van personeel in de sector verpleging en verzorging? Hoe lang werken mensen gemiddeld in deze sector? In welke leeftijd is de uitstroom het grootst? Hoe groot is het aandeel 55-plussers in genoemde sector?
Het percentage Verpleegkundig, Verzorgend en Sociaal Pedagogisch (VOV) medewerkers in de Verpleging Verzorging en Thuiszorg (VVT) dat in 2010 de zorgsector heeft verlaten (inclusief gepensioneerden) is 6,1%. De gemiddelde periode dat VOV-personeel in de VVT werkzaam is, is 16,8 jaar. Bij werknemers ouder dan 25 jaar is de uitstroom in deze sector het grootst in de leeftijd 55–56 jaar (9,8%). 20,7% van het personeelsbestand in de sector VVT was in 2010 is ouder dan 55 jaar. Het aantal 55-plussers dat werkt in de zorg groeit de laatste jaren, vooral doordat de uittredeleeftijd in de zorg tussen 2007 en 2011 gestegen van 61 jaar naar ruim 63 jaar.
Deelt u de mening dat het belangrijk is personeel in de zorg te behouden, enerzijds om de kwaliteit te garanderen en anderzijds om aan een toename van de zorgvraag te kunnen voldoen? Wat is uw inzet om het behoud van personeel in de zorg te verbeteren?
In het bericht stelt de onderzoeker dat zorgverleners die minder tevreden zijn met hun werk of die een hogere werkdruk ervaren, zich minder vaak in staat voelen door te werken tot hun pensioen dan degenen die meer tevreden zijn of een lagere werkdruk ervaren. Ik deel haar opvatting dat hier een aandachtspunt ligt voor werkgevers. Het is primair hun verantwoordelijkheid om, in samenwerking met werknemers, de werkdruk te beheersen en de werktevredenheid te verbeteren. De arbo-catalogi bieden hiervoor voldoende instrumenten. De Inspectie SZW controleert of werkgevers zich aan de arboregels houden.
Zoals eerder vermeld, is maatwerk essentieel om langer doorwerken in de zorg te stimuleren. Dat geldt overigens niet alleen voor de zorg, maar voor alle bedrijfstakken. In steeds meer zorg-CAO’s zijn door sociale partners inmiddels afspraken gemaakt om allerlei generieke (en daardoor weinig efficiënte) regelingen om te zetten in individuele arrangementen. Vanuit het kabinet wordt de duurzame inzetbaarheid van zorgpersoneel langs verschillende wegen gestimuleerd. De minister van SZW heeft een Europees Sociaal Fonds-regeling opgezet, gericht op versterking van de duurzame inzetbaarheid bij werkgevers, inclusief zorginstellingen. De Inspectie SZW zet zich de komende jaren extra in voor goede arbeidsomstandigheden met de sectoraanpak zorg en welzijn. Daarnaast ondersteunen we projecten van zorginstellingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Hiervoor is jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar. Verder ondersteunen we het regionale arbeidsmarktbeleid met € 30 miljoen voor de periode 2012–2015, waarin duurzame inzetbaarheid een prominente plaatst inneemt.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverleners die voortdurend het gevoel hebben te weinig tijd te hebben voor cliënten, een verhoogd risico op voortijdige uitval hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw inzet om zorgverleners langer aan het werk te houden, hen de mogelijkheid te geven meer tijd aan cliënten te laten besteden en minder werkdruk te laten ervaren?
Zie antwoord vraag 5.
Welke plannen steunt of initieert u om de beroepstrots onder verpleegkundigen en verzorgenden te vergroten?
Programma’s als «Excellente Zorg» en «In voor Zorg» stimuleren en appelleren direct en indirect aan de beroepstrots.
Het bericht ‘Verloskunde Sionsberg sluit definitief in december’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verloskunde Sionsberg sluit definitief in december»?1
Ja. Het ziekenhuisbestuur heeft in lijn met eerdere besluiten steeds aangegeven dat er sprake is van sluiting van de klinische verloskunde uiterlijk per 1 mei 2013, maar zoveel eerder als noodzakelijk is. Het besluit om eerder te stoppen met de klinische verloskunde in De Sionsberg volgt op het vertrek van medewerkers, vooruitlopend op de sluiting van de afdeling klinische verloskunde in mei 2013. Hierdoor kan De Sionsberg de dienstroosters op de betreffende afdeling in de laatste periode van dit jaar niet meer verantwoord gevuld krijgen. Als gevolg daarvan kan goede en verantwoorde klinische verloskunde in De Sionsberg niet meer worden gegarandeerd. Overigens betreft het hier alleen sluiting van de klinische verloskunde; de rest van de zorg rond zwangerschap en geboorte wordt blijvend in De Sionsberg aangeboden.
Sinds wanneer is het u bekend dat de afdeling klinische verloskunde niet in mei 2013 dichtgaat, maar al over vier weken?
Het besluit om de afdeling eerder te sluiten is op 13 november 2012 genomen door het bestuur van het ziekenhuis. Het besluit is op 13 november gecommuniceerd naar de interne betrokkenen, de betrokken partijen in de regio, de Raden van Bestuur van de omliggende ziekenhuizen, De Friesland Zorgverzekeraar en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Kunt u aangeven in hoeverre het ziekenhuisbestuur de lokale bevolking heeft meegenomen in de plannen om verloskundige zorg te schrappen? Deelt u de mening dat een ziekenhuis meer is dan alleen verzamelplek van zorg, maar ook een maatschappelijk instelling met betekenis voor de omgeving en dat daarom lokaal draagvlak voor te nemen beslissingen van groot belang is?
Ik ben met u eens dat een ziekenhuis een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft en dat lokaal draagvlak daarom van belang is. Het ziekenhuisbestuur heeft in lijn met eerdere besluiten steeds aangegeven dat er sprake is van sluiting van de klinische verloskunde uiterlijk per 1 mei 2013, maar zoveel eerder als noodzakelijk is. Deze standpunten zijn steeds weergegeven in de communicatie met de regionale pers, in de gesprekken met het gemeentelijk bestuur, de eerstelijns verloskundigen en de gesprekken met onder andere de actiegroep Red de Sionsberg. Deze actiegroep wordt door het ziekenhuisbestuur gezien als een belangrijke spreekbuis voor de bevolking in Noordoost Friesland op het gebied van de ziekenhuiszorg.
Op welke wijze is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij deze beslissing betrokken, gezien de eerdere bemoeienis van de IGZ met de toekomst van de geboortezorg in Friesland?
In het jaargesprek met de IGZ in september van dit jaar is door het ziekenhuisbestuur aangegeven dat, wanneer het ziekenhuis de dienstroosters van de afdeling klinische verloskunde niet meer sluitend zou kunnen krijgen, sluiting mogelijk voor 1 mei 2013 zou moeten plaatsvinden om de patiëntveiligheid te borgen. In het jaargesprek met de IGZ heeft het ziekenhuis tevens aangegeven dat de eerste stappen zijn gezet, gericht op de herinrichting van de geboortezorg in de regio Noordoost Friesland, conform het op 6 juli 2012 door de IGZ geaccordeerde Plan van Aanpak Herinrichting geboortezorg Noordoost Friesland. Deze eerste stappen bestaan uit het op orde hebben van voldoende faciliteiten in de omliggende ziekenhuizen in Drachten en Leeuwarden, om de extra bevallingen op te vangen, en het beschikken over de noodzakelijke werkafspraken tussen de betrokken zorgverleners om de continuïteit en veiligheid van de zorg te realiseren. De faciliteiten zijn inmiddels op orde en de noodzakelijke werkafspraken zijn gemaakt. Op de dag van het besluit, 13 november 2012, is de IGZ door het ziekenhuisbestuur geïnformeerd over het genomen besluit.
Is het u bekend dat er gesproken wordt van beoogde samenwerking tussen de vakgroep en maatschap gynaecologen van de beide ziekenhuizen, zodat vrouwen bij dezelfde groep gynaecologen kunnen bevallen? Kunt u aangeven of deze samenwerking voor de sluiting van de afdeling klinische verloskunde al is bereikt?
Ja, dit is mij bekend. Ik heb begrepen dat deze samenwerking zich in een afrondend stadium bevindt.
Welke gevolgen heeft deze beslissing voor de aanrijtijden?
Aandachtspunt in de besluitvorming is steeds geweest de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen de gestelde normtijd van 45 minuten. Om die reden heeft De Friesland zorgverzekeraar eerder dit jaar een set aan maatregelen genomen. Zie hiervoor mijn brief van 12 november 2012, met kenmerk CZ-3140692.
Welke gevolgen heeft deze beslissing voor de vrouwen die in Noordoost-Friesland willen thuisbevallen?
Door de betrokken zorgverleners wordt voor iedere zwangere vrouw een zorgvuldige screening op risico’s uitgevoerd. Op basis van deze screening worden, samen met de zwangere vrouw, afspraken gemaakt over de plaats en de wijze van bevallen. Deze afspraken worden steeds gemaakt met als uitgangspunt de veiligheid voor moeder en kind. Dit kan betekenen dat er, binnen de groep van 4175 mensen die buiten de 45 minutennorm wonen, straks om redenen van veiligheid minder vaak gekozen wordt voor het thuis bevallen. Indien de zwangere buiten de 45 minutennorm woont, zal De Friesland zorgverzekeraar de eigen bijdrage voor de poliklinische bevalling (€ 350,–) betalen.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de afdeling op de leefbaarheid van de regio Noordoost-Friesland?
Gezien de getroffen maatregelen om de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg te waarborgen is er in principe geen aanleiding voor een verandering van de leefbaarheid in de betreffende regio.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over zwangerschap en geboorte op 13 december 2012?
Ja.
Het besluit om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis in Meppel te laten plaatsvinden |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het besluit om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis in Meppel te laten plaatsvinden is ingegeven vanuit een arbeidsmarktprobleem, namelijk het niet tijdig kunnen aantrekken van een nieuwe gynaecoloog? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen om dit arbeidsmarktprobleem te voorkomen?
De Raad van Bestuur van Zorgcombinatie Noorderboog heeft, omwille van kwaliteit en doelmatigheid het besluit genomen om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis te laten plaatsvinden. Van de diverse redenen die aan dit besluit ten grondslag liggen is het aanstaande tekort aan gynaecologen van doorslaggevend belang. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572) beschrijf, speelt het feit dat er in het Diaconessenhuis slechts 700 bevallingen per jaar plaatsvinden hierin een belangrijke rol. Het betreft hier een lokaal arbeidsmarktprobleem.
In algemene zin heb ik de afgelopen periode diverse acties ondernomen om een eventueel landelijke tekort aan gynaecologen tegen te gaan. Ten eerste ligt de instroom van studenten gynaecologie op het niveau van het meest recente advies van het capaciteitsorgaan. Ten tweede heb ik u per brief van 1 maart 2012 (kenmerk CZ/TSZ 3106339), laten weten dat ik de drie strengste bevallingsnormen niet onverkort zal invoeren. Invoering van deze normen zou immers, met name in kleine ziekenhuizen, de inzet van extra gynaecologen vergen en dat is niet overal haalbaar. Ten derde is in het regeerakkoord opgenomen dat met verzekeraars een convenant wordt afgesloten inzake de concentratie van acute zorg, waaronder ook de acute verloskundige zorg. Mogelijk heeft ook deze concentratie positieve effecten op een mogelijk landelijk tekort aan gynaecologen. Uitgangspunt hierbij is natuurlijk wel dat de kwaliteit en bereikbaarheid wordt geborgd, zoals in de plannen in de regio Meppel het geval is.
Waren er eventueel ook tijdelijke oplossingen mogelijk geweest totdat er een nieuwe gynaecoloog zou zijn aangetrokken om het team rondom klinische bevalling weer compleet te maken? Zijn er nog alternatieven onderzocht?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572). In het advies van de heer Blijham zijn ook alternatieve modellen voor de regio meegenomen. Hij komt echter tot de conclusie dat deze niet haalbaar en ondoelmatig zijn.
Verwacht u dat een gebrek aan medisch specialisten in andere krimpregio's zal leiden tot het moeten sluiten van afdelingen?
Ik heb geen concrete signalen ontvangen dat andere ziekenhuizen om deze reden afdelingen moeten sluiten.
Wordt de afdeling gesloten omdat er niet voldaan wordt aan de bevallingsnormen, opgesteld door de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, of wordt de afdeling gesloten omdat niet wordt voldaan aan de minimumnormen gesteld door de overheid?
Met het aanstaande tekort aan gynaecologen in Meppel zou het niet mogelijk zijn geweest om aan de geldende minimumnormen te voldoen.
Kunt u aangeven in hoeverre het sluiten van deze afdeling past binnen uw streven om zorg voor de mensen in het landelijk gebied bereikbaar te houden, ook als het om acute verloskundige zorg gaat (zie het verslag van het algemeen overleg Zwangerschap en geboorte van 7 maart jl.1?
Het uitgangspunt voor dit besluit is dat zorg dicht bij wordt geboden waar het kan, en verder weg waar het moet. De begeleiding tijdens en na afloop van de zwangerschap verandert niet en blijft gewoon in handen van de vertrouwde gynaecoloog dichtbij in het Diaconessenhuis. De gynaecologische zorg in het Diaconessenhuis wordt zelfs uitgebreid met verschillende specialisaties zoals vruchtbaarheidsonderzoek. Alleen voor de acute verloskundige zorg dient de zwangere vrouw naar het ziekenhuis in Zwolle te reizen indien dit nodig is. Hiervoor is een aantal afspraken met de Regionale Ambulance Voorzieningen (RAV) gemaakt waarvan onderzoek van het RIVM aantoont dat de bereikbaarheid in de regio zelfs verbetert.
Kunt u aangeven hoe u deze beslissing waardeert binnen uw woorden tijdens dat algemeen overleg dat «bij acute verloskundige zorg afstand en bereikbaarheid ongelooflijk belangrijk zijn» en dat u «zich hard maakt dat juist in landelijk gebied de infrastructuur goed op orde wordt gehouden»?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Het op orde houden van een goede infrastructuur in landelijk gebied is inderdaad erg belangrijk voor mij. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van zorg. Ook mensen in het landelijk gebied hebben recht op kwalitatief goede zorg.
Kunt u uiteenzetten hoe uw oordeel van de huidige situatie overeenkomt met het niet nemen van onomkeerbare stappen zoals gevraagd in de moties van de leden Arib en Smilde2? Waarom is er niet gewacht totdat College Perinatale Zorg (CPZ) haar plannen presenteerde, te meer omdat u het CPZ als een belangrijke pijler van het Nederlandse verloskundig systeem heeft genoemd in dat algemeen overleg?
In de motie Smilde wordt de regering verzocht «erop aan te dringen dat ziekenhuizen geen onomkeerbare stappen nemen met betrekking tot de concentratie van verloskundige zorg, bijvoorbeeld door het sluiten van verloskundige afdelingen, voordat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de plannen van aanpak van ziekenhuizen heeft beoordeeld.» Met de beoordeling van de plannen van aanpak door de IGZ wordt verwezen naar de inventarisatie van de IGZ naar de voortgang van de implementatie van de stuurgroepnormen in de ziekenhuizen. Deze inventarisatie is op geaggregeerd niveau gepresenteerd in een rapport dat ik u bij brief van 1 maart 2012 (kenmerk CZ/TSZ-3106339) heb toegestuurd. Daarmee is er op basis van deze motie geen reden om de sluiting van de acute verloskunde in Meppel, of andere onomkeerbare stappen in de acute verloskundige zorg, tegen te houden. Uiteraard houdt de IGZ in Meppel, net als in de rest van Nederland, toezicht op de naleving van de normen voor kwaliteit en bereikbaarheid. De andere motie, van de leden Arib en Smilde, gaat in op de ontwikkeling van regionale zorgstandaarden voor zorg rond zwangerschap en geboorte, maar stelt niets over het nemen van onomkeerbare stappen. Zie voor een reactie op deze motie mijn antwoord op vraag 9 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572).
Welk effect heeft de beslissing om de afdeling klinische verloskundige zorg in Meppel te sluiten op de mogelijkheid van thuis bevallen in de regio?
Zie mijn antwoord op vraag 6 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572).
Welk effect heeft de beslissing op de verloskundige keten in deze regio?
Zie mijn antwoord op vraag 11 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572).
Wat is de omvang van de kosten die in vraag 10 van de eerdere vragen van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder3 worden genoemd?
Onduidelijk is nog hoe hoog de kosten en reductie van kosten als gevolg van dit besluit precies zijn, omdat nog onduidelijk is welke keuzes de zwangere vrouwen in de regio uiteindelijk maken ten aanzien van de locatie waar zij willen bevallen. Daarmee wordt gaandeweg het jaar pas duidelijk wat exact de gevolgen van het besluit zijn voor bijvoorbeeld de extra kosten voor eerstelijns verloskunde en de ambulancevoorzieningen.
Kunt u aangeven in hoeverre de afbouw van voorzieningen (concentratie van afdelingen) ook de maatschappelijke functie van zorg kan raken als kwaliteit niet het doorslaggevende argument is?
Zoals ik in antwoord op vraag 12 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572) heb beschreven ben ik van mening dat een ziekenhuis een maatschappelijke functie in de regio heeft. Ik heb daarbij wel aangegeven dat de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg mijns inziens leidend is. Naar mijn mening is kwaliteit van zorg, waaronder het hebben van voldoende kwalitatief personeel, in Meppel doorslaggevend geweest in de plannen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over zwangerschap en geboorte d.d. 13 december a.s.?
Ja
Het bericht dat er aanwijzingen zijn dat Nederlandse patiënten in het buitenland organen kopen en laten transplanteren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Omvangrijk onderzoek naar illegale orgaanhandel»?1
Ik ben blij dat de Europese Commissie geld beschikbaar heeft gesteld voor dit internationale onderzoek en verheugd voor het Erasmus Medisch Centrum dat zij het onderzoek mogen uitvoeren.
Hoe herkent u het beeld dat er «steeds meer aanwijzingen zijn dat ook Nederlandse patiënten in het buitenland organen kopen en laten transplanteren»?
Het is mij bekend dat ook Nederlandse patiënten die wachten op een orgaan, soms naar het buitenland gaan voor een transplantatie. Of in die gevallen sprake is van orgaanhandel is lastig te beoordelen. Het is goed dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Zijn u concrete gevallen in Nederland bekend? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en welke stappen zijn er genomen?
Mij is een concreet geval bekend uit 2007 van een patiënt die naar Pakistan is gereisd om zich daar te laten transplanteren. De kosten van deze transplantatie werden destijds nog vergoed uit hoofde van de Zorgverzekeringswet. Mijn ambtsvoorganger heeft hierop het besluit Zorgverzekeringen zodanig aangepast dat transplantaties buiten de EU alleen nog voor vergoeding in aanmerking komen wanneer sprake is van een bloedverwant, echtgenoot of geregistreerd partner.
Bent u bereid al tijdens de duur van het aangekondigde internationale onderzoek een analyse te maken van de Nederlandse situatie, en deze aan de Kamer te doen toekomen?
Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heb ik de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) gevraagd om met een voorstel te komen voor de wijze waarop op regelmatige basis een indicatie kan worden gegeven van de omvang van orgaanhandel in Nederland. Ik ben in afwachting van dat voorstel. Ik zal de Tweede Kamer te zijner tijd informeren over de gegevens die aan de hand van de door NTS voorgestelde methode zijn verzameld.
Hoe is het verbod op orgaanhandel op dit moment in Nederland en in Europa vormgegeven? Welke sancties staan hierop?
Orgaanhandel is in de Wet op de orgaandonatie strafbaar gesteld in artikel 32 en wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Bent u van mening dat er een verband bestaat tussen de aanwijzingen dat Nederlandse patiënten organen kopen, en de afwezigheid van een goed functionerend systeem van orgaandonatie? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie wel een verband tussen het tekort aan donororganen en de aanwijzing dat Nederlandse patiënten organen kopen.
Wat is uw opvatting over de uitlatingen van onderzoekers van het Rathenau-instituut en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, waarin zij wijzen op de noodzaak de huidige donatiepraktijk in Nederland aan te passen aan de nieuwe realiteit van orgaanhandel?2 Bent u bereid mogelijkheden hiertoe te verkennen?
Ik neem aan dat u met uw vraag doelt op het financieel stimuleren van donatie bij leven, bijvoorbeeld in de vorm van een vrijstelling van ziektekostenpremies. Los van het feit dat ik twijfels heb bij het effect van zo’n maatregel, is zo’n maatregelen juridisch ook niet mogelijk, omdat deze in strijd is met nationale en Europese wet- en regelgeving. Zowel de Wet op de orgaandonatie als Richtlijn 2010/53/EU inzake kwaliteits-en veiligheidsnormen voor menselijke organen bestemd voor transplantatie staan niet toe dat donoren een vergoeding ontvangen die meer bedraagt dan de kosten, inclusief inkomstenderving, die een rechtstreeks gevolg zijn van de verwijdering van het orgaan. Voor de vergoeding van kosten die een rechtstreeks gevolg zijn van de verwijdering van een orgaan, heb ik de subsidieregeling Donatie bij leven ingesteld.
Het bericht dat de gemeente Smallingerland opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers wil betalen met geld dat bedoeld is voor mensen met een beperking |
|
Sietse Fritsma (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het voornemen van de gemeente Smallingerland om (in strijd met gemaakte afspraken) uitgeprocedeerde asielzoekers op te vangen?1
Ja.
Hoe gaat u deze ernstige ondermijning van het terugkeerbeleid voorkomen?
Het is nog niet duidelijk of en hoe de gemeente daadwerkelijk (nood)opvang gaat bieden aan deze mensen en op welke wijze een en ander gefinancierd gaat worden. Ik wil niet vooruitlopen op het besluit van de gemeente Smallingerland.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat genoemde gemeente deze opvang ook nog wil betalen met geld dat bedoeld is voor mensen met een beperking (Wmo- gelden)? Zo ja, hoe pakt u genoemde gemeente op deze misstand aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat er geen cent belastinggeld, dat bedoeld is voor mensen met een beperking, naar vreemdelingen gaat die hier niet eens mogen zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gemeenten hebben beleidsvrijheid ten aanzien van hun eigen middelen.
Kunt u gemeenten als Smallingerland duidelijk maken dat het hier gaat om vreemdelingen waarbij (tot en met de onafhankelijke rechter) is vastgesteld dat ze geen gevaar lopen in het land van herkomst, daar (dus) naar terug moeten keren maar dit simpelweg weigeren? Zo nee, waarom niet?
Vreemdelingen die niet in aanmerking komen voor bescherming in Nederland, moeten voldoen aan hun vertrekplicht en Nederland verlaten. Vreemdelingen dragen zelf verantwoordelijkheid voor hun vertrek. Deze uitgangspunten van ons terugkeerbeleid ben ik niet bereid los te laten.
Vreemdelingen die terug willen, kunnen terug. Indien ze bereid zijn om terug te keren naar hun land van herkomst, kunnen ze ervoor kiezen om hierbij te worden gefaciliteerd door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) eventueel met inbegrip van onderdak in een vrijheidsbeperkende locatie. Deze vreemdelingen kunnen dus een situatie van illegaliteit of een verblijf in een (nood)opvang voorkomen of beëindigen, mits ze in woord en daad bereid zijn te werken aan het vertrek.
Het bieden van structurele(nood)opvang door gemeenten aan personen die niet langer rechtmatig in Nederland verblijven is dus onnodig en kan een goed functionerend terugkeerbeleid frustreren. Personen ten aanzien van wie besloten is dat zij terug moeten keren, wordt zo ten onrechte toch hoop op uiteindelijke toelating voorgehouden. De focus van deze mensen is dan niet gericht op daadwerkelijk vertrek.
De DT&V informeert gemeenten over de mogelijkheden voor individuele vreemdelingen om terug te keren naar de landen van herkomst (of een derde land). Aan gemeenten kan praktische hulp worden geboden en maatwerk voor de betroffen vreemdelingen kan worden voorgesteld. Ook met gemeente Smallingerland onderhoudt de DT&V regelmatig contact.
Kunt u bevorderen dat veel meer uitgeprocedeerde asielzoekers terugkeren naar het land van herkomst dan wel uitgezet worden, zodat het niet meer nodig is om gemeenten steeds aan te spreken op het (tegen de afspraken in) bieden van opvang? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet maakt zich sterk voor een actief en consequent terugkeerbeleid. Wie hier niet mag blijven moet vertrekken, bij voorkeur zelfstandig en indien noodzakelijk gedwongen. Uitgangspunt voor het huidige beleid zijn onder meer de maatregelen, genoemd in de brief «Terugkeer in het vreemdelingenbeleid» van
1 juli 20112. Door middel van de in deze brief genoemde en inmiddels grotendeels geïmplementeerde maatregelen zal Nederland, waar nodig met versteviging van het beleid en het opvoeren van de druk op de landen van herkomst, de terugkeer van die vreemdelingen die niet toegelaten zijn bevorderen.
Speelnatuur en groene schoolpleinen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u ook met veel plezier het RTL-nieuwsitem over de positieve effecten van groene schoolpleinen op de gezondheid van kinderen bekeken, waarin onder andere duidelijk werd dat pesten vermindert en kinderen zich beter kunnen concentreren na het speelkwartier?1
Wij hebben kennisgenomen van het RTL-nieuwsitem over groene schoolpleinen.
Onderschrijft u de positieve effecten van groene schoolpleinen en speelnatuur op de gezondheid van kinderen? Zo nee, waarom niet?
In onze brieven2 aan uw Tweede Kamer hebben wij het belang van bewegen voor jongeren onderschreven. De meeste kinderen en jongeren vinden spelen en bewegen leuk om te doen. Aangetoond is dat bewegen, naast een positieve invloed op gezondheid, een belangrijke bijdrage kan leveren aan de motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Dit kan leiden tot betere schoolprestaties en minder uitval. Groene schoolpleinen en speelnatuur bieden kinderen en jongeren de gelegenheid om te bewegen en te spelen. Of groene schoolpleinen effect hebben op de gezondheid en het gedrag van kinderen is thans onderwerp van onderzoek. Navraag leert dat het onderzoek nog loopt en dat er nog geen resultaten bekend zijn.
Deelt u de mening dat het een positieve ontwikkeling is dat steeds meer stenen schoolpleinen worden veranderd in groene speelpleinen en speelnatuur en dat initiatieven hiertoe moeten kunnen worden voortgezet? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkeling, aanleg en de inrichting is een taak en verantwoordelijkheid van gemeenten. Dat geldt eveneens voor de transformatie van bestaande «stenen» schoolpleinen in groene speelplaatsen. Het latere onderhoud van bestaande schoolpleinen is een verantwoordelijkheid van de individuele schoolbesturen.
De inrichting, aanleg en onderhoud van speelnatuur ligt bij de gemeenten en eventueel particuliere initiatiefnemers. Het is hierbij van zelfsprekend dat de initiatiefnemend partijen in goed overleg kijken naar de wensen en behoefte van scholen en de buurt.
De rijksoverheid heeft geen directe verantwoordelijkheid ten aanzien van de inrichting van schoolpleinen en speelnatuur. Desalniettemin staan we positief tegenover deze ontwikkelingen. Wij waarderen de initiatieven die schoolbesturen, gemeenten en particuliere organisaties op dit terrein ontwikkelen. De ontwikkelingen in de regio Den Haag, die in het nieuwsitem aan de orde komen, geven tevens aan dat de rol van de Rijksoverheid niet per se noodzakelijk is voor de vergroening van speelpleinen.
Kunt u aangeven wat tot nu toe uw inzet is geweest om de aanleg en inrichting van groene schoolpleinen en natuurlijke speelplaatsen te bevorderen en wat uw verdere plannen daartoe zijn, mede gelet op de motie Ouwehand?2
Uw motie verzoekt ons de aanleg en/of inrichting van groene schoolpleinen en natuurlijke speelplaatsen te betrekken in de overleggen met gemeenten over een gezonde leefomgeving. In de gesprekken die met gemeenten plaatsvinden brengen wij dit onderwerp, daar waar gepast, ook aan de orde. Daarnaast ontwikkelt VWS initiatieven om scholen te stimuleren in te zetten op gezonde, groene en beweegvriendelijke schoolpleinen. Deze initiatieven komen uit de extra middelen uit het Lenteakkoord voor bestrijding van overgewicht bij kinderen4. In 2013 gaan we hiermee van start.
De bezuiniging op dagbesteding in 2013 |
|
Renske Leijten , Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven hoe de ingeboekte € 290 miljoen besparing op dagbesteding (en mogelijk andere maatregelen in het kader van de AWBZ overheveling naar de Wet maatschappelijke ondersteuning) is opgebouwd?1
Voor de maatregelen in het kader van begeleiding en persoonlijke verzorging is een besparing van € 290 mln. ingeboekt in 2014 en van € 1540 mln. in 2015. Het gaat om zowel zorg in natura als de pgb’s. Voor de berekening van de € 290 mln. is er van uit gegaan dat de nieuwe cliënten ca. 20% van de kosten met zich meebrengen over een grondslag van € 1,45 mld. (stand 2010)2.
Het verschil tussen de berekende besparing die in het Regeerakkoord is opgenomen voor 2014 en 2015 is dat in 2015 de maatregel (en daarmee de besparing) niet alleen maar nieuwe gevallen geldt, maar een taakstellende besparing wordt opgelegd over het gehele budget wat naar de gemeenten wordt overgemaakt.
Het CPB gaat er van uit dat de taakstellende besparing te realiseren valt3, doordat een bedrag van ca. € 10 mld. naar de gemeentelijke Wmo wordt overgeheveld. Een verzekerd recht verandert daardoor in een voorziening met compensatieplicht. Gemeenten kunnen daardoor beter maatwerk leveren.
Zoals ik ook in mijn beantwoording tijdens de begrotingsbehandeling heb aangegeven, ben ik op dit moment in gesprek met de vertegenwoordigers van gemeenten, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en cliëntorganisaties over een gezamenlijke visie op de langdurige zorg.
De feitelijke invulling van de taakstelling kan dan ook afwijken van de nu ingeboekte maatregelen. In de hoofdlijnenbrief, die ik in het begin van 2013 aan uw kamer wil sturen, zal ik u over de invulling van mijn beleid nader informeren.
Kunt u aangeven hoe de ingeboekte € 1540 miljoen besparing in 2014 is opgebouwd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel mensen in 2012 dagbesteding ontvangen, uitgesplitst naar intramuraal en extramuraal?
Op 1 juli 2012 hebben 353.000 personen een ZZP-indicatie die is afgegeven door het CIZ. Hiervan hebben 317.000 personen (90%) aanspraak op dagbesteding en 36.000 (10%) personen niet. De cliënten die geen dagbesteding hebben zijn geïndiceerd voor ZZP’s, behorend bij de sectoren verstandelijke handicap (VG), lichamelijke handicap (LG), zintuigelijke handicap (ZG visueel en auditief) en GGZ. De ZZP’s behorend bij de sectoren verpleging en verzorging (VV), licht verstandelijke handicap (LVG) en sterk gedragsgestoorde licht verstandelijke handicap (SGLVG) bevatten altijd dagbesteding. Van de cliënten geïndiceerd door de Bureaus Jeugdzorg zijn geen gegevens beschikbaar.
Van de 428.000 personen die op 1 juli 2012 een extramurale indicatie hebben die is afgegeven door het CIZ, hebben 101.000 cliënten een indicatie met begeleiding in groepsverband (dagbesteding). Van de cliënten geïndiceerd door de Bureaus Jeugdzorg zijn geen gegevens beschikbaar.
Wellicht ten overvloede wil ik opmerken dat de maatregel in het regeerakkoord alleen betrekking heeft op de extramurale dagbesteding.
Hoeveel nieuwe aanvragen voor extramurale dagbesteding zijn er jaarlijks? Kunt u aangeven welk budget daarmee gemoeid is?
In de periode 1 juli 2011 tot 1 juli 2012 zijn er 31.500 nieuwe indicaties afgegeven voor begeleiding in groepsverband (dagbesteding). Hiervan zijn voor 1 juli 2012 al 8.500 cliënten weer uitgestroomd, waarschijnlijk omdat ze zijn overleden of kort na de extramurale indicatie een verblijfsindicatie hebben gekregen. Van de cliënten geïndiceerd door de Bureaus Jeugdzorg zijn geen gegevens beschikbaar. Mede omdat gegevens over het totale gebruik van de personen die een nieuwe aanvraag hebben gedaan ontbreekt, is een raming van het bijbehorende bedrag niet goed mogelijk. In de komende maanden zal aanvullende informatie worden verzameld om deze raming alsnog op te stellen.
Gaat voor de aanspraken «persoonlijke verzorging» en «begeleiding» in 2014 ook een «bufferjaar» gelden om «aanzuigende werking» te beperken en een «opgeschoond bestand» aan gemeenten over te doen?2
In het Regeerakkoord is afgesproken om aanspraken te versoberen. Over de persoonlijke verzorging is opgenomen dat met ingang van 2014 de norm voor gebruikelijke zorg wordt aangescherpt en kortdurende zorgvragen niet meer worden vergoed. Ook de aanspraak op de dagbesteding (begeleiding groep) wordt in 2014 aangescherpt. Ten aanzien van het beperken van aanspraken voor individuele begeleiding in 2014 is niets opgenomen in het Regeerakkoord. Vanaf 2015 wordt de extramurale begeleiding en persoonlijke verzorging overgeheveld naar het gemeentelijk domein.
Is het waar dat de beperking van persoonlijke verzorging al ingevoerd wordt in het zogenaamde transitiejaar van 2014?
Zoals in het Regeerakkoord is opgenomen vervalt in 2014 bij de functie persoonlijke verzorging het recht op zorg bij een indicatie korter dan zes maanden en wordt de norm voor gebruikelijke zorg van 60 naar 90 minuten per week verhoogd.
Hoeveel mensen worden jaarlijks vanuit de situatie dat zij thuis woonden met extramurale dagbesteding opgenomen in een zorginstelling?
Hoeveel kost een Zorgzwaartepakket 4 Verpleging & Verzorging, Verstandelijk Gehandicapt, Lichamelijk Gehandicapt (in een instelling) (ZZP 4 V&V, VG, LG) op jaarbasis?
Het gaat bij ZZP 4 in de sector verpleging en verzorging om totaal € 924 mln. in 2012. De jaarprijs is € 41.750 bij verzorgingshuiszorg en € 50.975 bij verpleeghuiszorg.
Het gaat bij ZZP 4 in de sector verstandelijk gehandicapten om totaal € 468 mln. in 2012. De jaarprijs zonder behandeling en dagbesteding is € 39.650, zonder behandeling en met dagbesteding € 52.300, met behandeling zonder dagbesteding € 45.900 en met behandeling en dagbesteding € 58.550.
Het gaat bij ZZP 4 in de sector lichamelijk gehandicapten om totaal € 120 mln. in 2012. De jaarprijs zonder behandeling en dagbesteding bedraagt € 45.925, zonder behandeling met dagbesteding € 58.550, met behandeling zonder dagbesteding € 54.225 en met behandeling en dagbesteding € 68.400.