Het bericht dat Cordaan opnieuw onder toezicht is gesteld |
|
Renske Leijten |
|
Vindt u het ook niet bijzonder treurig dat een verpleeghuis van Cordaan weer onder extra toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is geplaatst?1
Het is altijd teleurstellend indien een instelling onder verscherpt toezicht van de IGZ komt te staan.
Hoe is het toch mogelijk dat een zorginstelling er zolang over doet tot dat alles voor de IGZ op orde is? Bent u bereid een analyse te maken van de dieperliggende oorzaken van de problemen bij Cordaan, die leiden tot de kwetsbare kwalitatieve situaties? Zo neen, waarom niet?
Een nadere analyse van de oorzaken van de problemen bij Cordaan acht ik niet nodig. Cordaan dient de zorg op orde te krijgen.
Vindt u het verantwoord dat de drie bestuurders van Cordaan in 2012 een salaris hebben ontvangen van € 305.450, € 559.954 en € 209.675 en in dure auto’s rijden van € 48.990, € 72.253 en € 30.655 euro? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Met het oog om de inkomens van bestuurders van instellingen in de collectieve sector op een maatschappelijk verantwoord niveau te brengen en te houden, is op 1 januari 2013 de Wet Normering Topinkomens in werking getreden. Dat heeft ook consequenties voor de salarisstructuur van Cordaan.
Hebben deze drie bestuurders naar uw mening prestaties geleverd die deze exorbitante ontslagvergoeding rechtvaardigen? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u deze ontslagvergoeding terugvorderen?
Ik laat de begrippen «zelfverrijking» en «gegraai» voor rekening van de vragensteller. Het gaat in casu om één ontslagvergoeding. Daarover heb ik recent tien schriftelijke vragen beantwoord van de Kamerleden Heijnen en Van Dijk (PvdA). Dit naar aanleiding van het bericht «Ophef over vergoeding zorgdirecteur» (2013Z08651). Kortheidshalve verwijs ik u naar mijn antwoorden op deze vragen.
Hoe oordeelt u over de zelfverrijking en het gegraai van de bestuurders van Cordaan, en de slechte zorg die zij bieden aan hun bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze bestuurders hun geld steken in de zorg voor hun bewoners en personeel, in plaats van hun eigen zakken te vullen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Legt Cordaan nog steeds bezoekregelingen op aan familieleden die Cordaan als «lastig» beschouwt? Zo ja, gaat u hier maatregelen tegen treffen? Zo nee, sinds wanneer niet meer?2
De aanleiding voor de ophef over een bezoekregeling betrof een aangelegenheid tussen cliënt, familie en Cordaan waarin ik niet kan en wil treden. Op dit moment is de IGZ niet bekend dat er bezoekregelingen spelen.
Het bericht dat een tandarts die in Duitsland uit zijn ambt is gezet in Den Haag een spoor van vernieling achterlaat |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een tandarts, die in Duitsland uit zijn ambt is gezet, in Den Haag een spoor van vernieling achterlaat?1 Klopt het dat deze man in de jaren negentig uit zijn ambt is gezet in Duitsland, en bij verstek tot negen maanden is veroordeeld?
Ik vind de berichtgeving over de praktijken van deze tandarts zorgelijk. Het klopt dat deze tandarts in de jaren negentig, voordat hij naar Nederland kwam, in Duitsland gedurende een aantal jaren zijn bevoegdheid is ontnomen en bij verstek tot negen maanden is veroordeeld.
Alleen buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen die van kracht zijn kunnen worden overgenomen in het BIG-register. Wanneer een buitenlandse zorgverlener in Nederland een aanvraag indient voor inschrijving in het BIG-register moet hij daarbij een verklaring overleggen van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst dat tegen hem geen bevoegdheidsbeperking van kracht is.
Toen de tandarts in 2003 werd ingeschreven in het BIG-register was er geen bevoegdheidsbeperking (meer) tegen hem van kracht in Duitsland. Daardoor kon deze tandarts in het BIG-register worden ingeschreven.
Hoeveel mensen zijn gedupeerd door onverantwoord medisch handelen van deze tandarts? Hoeveel meldingen zijn bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnengekomen? Hoe heeft de IGZ op deze meldingen gereageerd? Hoe lang is de IGZ van deze casus op de hoogte?
Het is niet bekend hoeveel mensen gedupeerd zijn door onverantwoord medisch handelen van deze tandarts. De IGZ heeft aangegeven tot juni 2013 in totaal 36 meldingen over de tandarts te hebben ontvangen. De eerste melding is in 2006 ontvangen. In de laatste twee maanden werden 18 meldingen ontvangen. Dit is een sterke toename. Ook constateert de IGZ dit jaar een toename van de ernst van de meldingen.
Gelet op de aard van de ontvangen signalen en meldingen en de door de IGZ geconstateerde tekortkomingen heeft de IGZ eind 2012 verbetermaatregelen aan de tandarts opgelegd. Toen bleek dat hij hier onvoldoende gevolg aan gaf heeft de IGZ bij brief van 10 juni 2013 een bevel opgelegd dat de tandarts geen tandheelkundige zorg mag verlenen, totdat hij aantoont dat hij, naar het oordeel van de IGZ, verantwoorde zorg kan aanbieden. Ik ben van mening dat de IGZ er goed aan heeft gedaan deze maatregel op te leggen om zo de veiligheid van patiënten te beschermen. Dit is in lijn met de scherpere koers die de IGZ begin 2013 heeft ingezet waarbij meer nadruk wordt gelegd op handhaving.
Hoe is het mogelijk dat deze tandarts in het BIG-register vermeld staat en dus ongehinderd aan het werk kan, als het klopt dat hij in Duitsland uit zijn ambt is gezet?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Was de IGZ op de hoogte, als het klopt dat de desbetreffende tandarts in Duitsland uit zijn ambt is gezet? Zo ja, waarom heeft deze tandarts toch zijn werk in Nederland kunnen voortzetten? Zo nee, hoe is het mogelijk dat de IGZ niet op de hoogte was van de achtergrond van deze tandarts?
Zie het antwoord op vraag 1. Het BIG-register stelt de IGZ op de hoogte van de overname van buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen. Daarvan was hier op het moment van inschrijving in het BIG-register geen sprake waardoor zowel het BIG-register als de IGZ niet op de hoogte was van de achtergrond van deze tandarts.
Hoe lang heeft deze tandarts ongestoord zijn werk kunnen doen in Nederland? Hoe kan het dat de IGZ al die tijd niet heeft ingegrepen?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Kunt u garanderen dat de betreffende tandarts zijn werkzaamheden niet elders kan voortzetten en ook in Nederland wordt geroyeerd zodat hij het vak van tandarts of arts niet meer kan uitoefenen, als de berichten uit Duitsland op waarheid berusten? Kunt u die garantie afgeven voor Nederland en de rest van Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Momenteel mag de tandarts in Nederland geen tandheelkundige zorg verrichten vanwege het bevel dat de IGZ heeft opgelegd (zie het antwoord op vraag 2). Het bevel is inmiddels aangetekend in het BIG-register en openbaar gemaakt op de online lijst «Maatregelen Wet BIG» op www.bigregister.nl. Het BIG-register stuurt die lijst periodiek aan de andere lidstaten van de Europese Unie. De Duitse autoriteiten zijn daarnaast per brief over het bevel geïnformeerd.
Of de tandarts in een ander land het beroep mag uitoefenen wordt bepaald door de nationale regelgeving van ieder land. Binnen Europa kennen slechts enkele landen een systeem zoals Nederland dat buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen automatisch worden overgenomen. De meeste landen maken een afweging of ze die maatregelen overnemen. Op Europees niveau bepleit ik dat lidstaten elkaars bevoegdheidsbeperkende maatregelen overnemen.
Hoeveel mensen zijn financieel gedupeerd door de oplichtingspraktijken van deze tandarts? Gaat u de betreffende tandarts opsporen en vervolgen voor het oplichten van patiënten? Wordt/is het Openbaar Ministerie hierbij ingeschakeld?
Naar aanleiding van klachten heeft de Klachtencommissie van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) geconstateerd dat er sprake was van onjuiste declaraties. Het is niet bekend hoeveel mensen hierdoor zijn gedupeerd. Het Openbaar Ministerie heeft in overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) besloten om geen strafrechtelijk onderzoek te starten naar mogelijke fraude met declaraties door de tandarts. Zij geven hiervoor als reden aan dat het in dit specifieke geval zeer moeilijk, zo niet onmogelijk zal zijn om de mogelijke fraude aan te tonen omdat dan achteraf zal moeten worden vastgesteld welke behandelingen precies hebben plaatsgevonden. Zij wijzen daarbij ook op het medisch beroepsgeheim. Daarnaast is van belang dat de tandartspraktijk inmiddels is gesloten. De NZa zal patiënten met foutieve declaraties doorverwijzen naar de curator van de failliet verklaarde praktijk in Den Haag waar de tandarts praktijkeigenaar van was.
In een komende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) worden de mogelijkheden voor zorgverzekeraars verruimd om bij vermoedens van onjuiste declaraties formele en materiële controles uit te voeren, waaronder het inzien van individuele cliëntendossiers als dat noodzakelijk is om vast te stellen of de declaratie terecht is. Daarmee ontstaat een afdoende wettelijke regeling om praktijken van onjuiste declaraties aan te pakken.
Hoe beoordeelt u het handelen van de IGZ in deze kwestie? Heeft zij voldoende adequaat en doortastend gehandeld om zoveel mogelijk gezondheidsschade, toegebracht door deze tandarts, te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Mantelzorgers die weinig steun hebben aan hun baas |
|
Carla Dik-Faber (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Herkent u zich in de problematiek zoals deze in het bericht «mantelzorgers hebben weinig steun aan baas» naar voren wordt gebracht?
Ik herken de problematiek. Ik deel de mening dat het belangrijk is dat werkgevers meer aandacht krijgen voor de combinatie werk en zorgtaken.
Deelt u de mening dat het, gezien de omvangrijke hervormingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), noodzakelijk is dat werkgevers hun beleid verbeteren voor mantelzorgers die werk- en zorgtaken met elkaar willen combineren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met de sociale partners om tafel te zitten om nadere afspraken te maken, waarbij mantelzorg beter bespreekbaar wordt gemaakt met de werkgever en de werkgever beter gaat kijken naar de mogelijkheden en oplossingen zoals tijd voor tijd, flexibele uren en thuiswerken?
In de brief aan de Tweede Kamer over arbeid en zorg van 2 juli jl. wordt aangegeven dat er een overleg met sociale partners zal plaatsvinden over een gezamenlijke inzet op het gebied van arbeid en zorg. De komende tijd werken wij samen met de minister en staatssecretaris van OCW een «arbeid-en-zorgtop» uit die naar verwachting in het najaar zal plaatsvinden. Door gezamenlijk op te trekken in een brede «arbeid-en-zorgtop» kan een agenda worden geformuleerd die aansluit bij de behoefte op de werkvloer. Daarbij gaat het om zaken als het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken, het creëren van flexibiliteit in het arbeidspatroon, kinderopvang en de aansluiting daarvan met het onderwijs en om aandacht voor de psychosociale arbeidsbelasting.
Welke aanvullende maatregelen worden er door u voor mantelzorgers genomen die hun zorgtaken met werk willen combineren?
Mantelzorgers kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die worden geboden door de Wet aanpassing arbeidsduur en het kort- en langdurend zorgverlof uit de Wet arbeid en zorg. In het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden wordt voorgesteld de werkingssfeer van het kort- en langdurend zorgverlof uit te breiden naar werknemers die zorgen voor huisgenoten die geen partner, kind of ouder zijn. Voor mantelzorgers zijn daarnaast de voorgestelde wijzigingen in de Wet aanpassing arbeidsduur van belang. Daarnaast kunnen uit de eerdergenoemde «arbeid- en zorgtop» aanvullende maatregelen volgen.
Bent u van plan in de brief over mantelzorg specifiek in te gaan op de relatie arbeid-mantelzorg?
Uw Kamer heeft 2 juli 2013 een gezamenlijke brief van VWS, SZW en OCW over arbeid en zorg ontvangen waarin wordt ingegaan hoe wij de combinatie arbeid en mantelzorg willen faciliteren. In de genoemde arbeid-en-zorgtop zal onder meer gesproken worden over het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken. In de brief over mantelzorg ga ik daarom slechts kort in op de relatie arbeid-mantelzorg.
‘Vechtscheidingen’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «kind de dupe van vileine ouders» «Dringend advies: blijf langer proberen» en «Iets meer begrip, iets meer rust»?1
Ja.
Maakt de minister zich ook zorgen over het toenemende aantal «vechtscheidingen»?
Of er sprake is van een toenemend aantal vechtscheidingen is niet bekend. Ik ontvang o.a. via de kinderombudsman hier wel signalen over en neem deze serieus.
In het artikel in de Volkskrant wordt gesproken over Europese en Amerikaanse studies waaruit blijkt dat naarmate ouders vaker scheiden het aantal problematische scheidingen en de negatieve gevolgen voor kinderen niet afnemen; welke studies zijn dit?
Het Volkskrantartikel verwijst volgens opgave van de journalist naar onderzoeken waarin Jaap Dronkers (ook genoemd in het artikel) Amerikaanse gegevens vergelijk met Europese studies, waaronder:
Wat is er gebeurd met de aanbevelingen in het rapport «relatie-ondersteunend aanbod voor Centra voor Jeugd en Gezin», naast het opstellen van de handreiking voor gemeenten?2
In de verkennende studie «relatieondersteunend aanbod voor Centra voor jeugd en Gezin» wordt de aanbeveling gedaan om nader onderzoek te laten uitvoeren naar de effectiviteit van het huidige Nederlandse aanbod relatieondersteunende programma’s. Het Ministerie van VWS financiert ZonMw voor het uitvoeren van het programma «Effectief werken in de jeugdsector». Eén van de programmalijnen voorziet in onderzoek naar de effectiviteit van interventies. Het ministerie van VWS heeft ZonMw opdracht gegeven om «echtscheiding» als prioritair thema binnen het programma op te nemen. Daarnaast zijn binnen de huidige subsidieronde rond het thema «eigen kracht» een aantal voorstellen op het gebied van echtscheiding ingediend. De programmacommissie van ZonMw beoordeelt deze onderzoeksvoorstellen op de wetenschappelijke relevantie.
Vindt u dat bureau jeugdzorg het aantal «vechtscheidingen» die bij hen bekend zijn moet registreren en dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) moet onderzoeken wat het landelijk aantal «vechtscheidingen» is zodat we meer zicht krijgen op de omvang van het probleem? Zo ja, per wanneer kan dit ingaan? Zo nee, waarom niet?
Het CBS registreert het aantal gehuwde paren dat uit elkaar gaat. Het is lastig de definitie van het begrip «vechtscheiding» te bepalen en hier statistische gegevens over te vergaren. Ik wil mij richten op de acties die nodig zijn om de positie van het kind tijdens «vechtscheidende» ouders te verbeteren.
Bent u bereid nader onderzoek te financieren naar de effectiviteit van «vechtscheidingsinterventies» en naar de benodigde competenties die nodig zijn om deze interventies uit te voeren? Zo ja, wanneer kunt u dit onderzoek uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is de beroepsgroep systeemtherapeuten, die gespecialiseerd zijn in het interveniëren bij vechtscheidingen, ook werkzaam bij de bureau’s jeugdzorg?
De beroepsgroep systeemtherapeuten is niet als zodanig in dienst bij de bureaus jeugdzorg. Het is wel mogelijk dat systeemtherapeuten bij bureaus jeugdzorg werken, bijvoorbeeld in de functie van gezinsvoogd.
Welke gegevens zijn er bekend over de wijze waarop een ouderschapsplan wordt op opgesteld en uitgevoerd?
Het WODC voert momenteel een onderzoek uit naar effecten van het ouderschapsplan en de uitvoering van het ouderschapsplan in de praktijk. Het onderzoek wordt naar verwachting deze zomer afgerond. Ook lopen bij verschillende universiteiten onderzoeken die inzicht zullen geven in het ouderschapsplan.
Realiseert u zich dat «vechtscheidende» ouders hulp mislopen, met alle gevolgen voor de kinderen, omdat de behandeling van vechtscheiding zonder psychiatrische diagnose niet meer wordt vergoed?
Het CVZ heeft eerder advies uitgebracht dat de hulp voor werk- en relatieproblematiek niet valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw), omdat hiermee wordt bijgedragen aan de houdbaarheid van het pakket voor geneeskundige GGZ. Dit oordeel heeft de minister zoals eerder op 14 juni 2012 in antwoord op vragen van uw Kamer is aangegeven (Kamerstuknummer 3105) gevolgd.
Mocht sprake zijn van een psychische stoornis, dan kan aanspraak worden gemaakt op (vergoeding van) geestelijke gezondheidszorg.
Bent u bereid terug te komen op eerdere antwoorden op schriftelijke vragen gesteld over de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding3, waarin u aangeeft dat een onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding in Nederland geen toegevoegde zou hebben? Zo ja, wilt u dan aanvullend onderzoek verrichten naar de sociaaleconomische gevolgen van echtscheiding? Zo nee, waarom niet?
Over het effect van echtscheiding op de overheidsfinanciën geeft het rapport naar sociaal economische gevolgen van echtscheiding van Econovision4 geen directe informatie. Het rapport stelt dat er een relatie is tussen echtscheiding en maatschappelijke kosten, maar dat deze relatie niet noodzakelijkerwijs een oorzakelijke is. Gezien het voorgaande zal nader onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding onvoldoende oorzakelijke verbanden kunnen aantonen.
Het bericht dat huisartsen melden dat patiënten aangeven geen geld te hebben voor medicijnen of vervolgbehandelingen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de recent uitgevoerde enquête van de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) en de NOS onder huisartsen, waarin wordt gevraagd naar zorg mijden?1
Ja, deze enquête is mij bekend.
Is in het onderzoek dat u als verantwoordelijk minister laat doen over het verwijsgedrag van huisartsen sinds januari 2013 meegenomen dat patiënten mogelijk denken dat ook de huisarts onder het eigen risico valt?
Ja, dit wordt in het onderzoek meegenomen.
Kan het zijn dat patiënten operaties of vervolgbehandelingen uitstellen omdat ze niet weten dat deze voor een deel juist wel worden vergoed?
Ik veronderstel dat patiënten in zijn algemeenheid goed weten dat operaties vallen onder het verzekerde pakket van hun zorgverzekering en dat zorgverleners daar doorgaans ook op wijzen. Het onderzoek dat ik laat doen, zal meer inzicht geven in de vraag of verzekerden mogelijk afzien van operaties of vervolgbehandelingen of deze uitstellen, en wat daarvan de reden is.
Kijkt u in uw onderzoek ook naar de sociaaleconomische status van patiënten?
In de enquête zal worden gevraagd naar de sociaaleconomische situatie van verzekerden.
Is het mogelijk dat de sociaaleconomische gezondheidsverschillen door de eigen bijdrage, en met name de misvattingen daarover, eerder worden verdiept dan worden verminderd? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
Verzekerden worden via de zorgtoeslag deels gecompenseerd voor het verplicht eigen risico. Bij de verhoging van het verplicht eigen risico in 2013 is de verhoging van het verplicht eigen risico voor de laagste inkomensgroepen volledig gecompenseerd via de zorgtoeslag. Deze groepen gaan er als gevolg van de verhoging van het verplicht eigen risico niet in koopkracht op achteruit.
Wat betreft de misvattingen: uit de enquête van de LHV komt naar voren dat circa 12% van de geënquêteerde huisartsen de indruk heeft dat patiënten afzien van huisartsenbezoek, omdat ze denken dat de huisarts onder het eigen risico valt. Het is belangrijk deze misverstanden over het bezoek aan de huisarts, dat niet onder het verplicht eigen risico valt, uit de wereld te helpen. Dat geldt ook voor de compensatie van het verplicht eigen risico via de zorgtoeslag.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zal de enquête mede tot doel hebben beter in beeld te krijgen welke misverstanden er mogelijkerwijs bestaan.
Het bericht dat het aantal ziekenhuizen dat een vordering neerlegt op het tijdelijke vangnet het aantal betalers fors overstijgt |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het aantal ziekenhuizen dat een vordering neerlegt op het tijdelijke vangnet het aantal betalers fors overstijgt?1 2
Ik heb kennis genomen van het bericht «Megaclaims ziekenhuizen bij overheid» in het Financieele Dagblad (FD) van 3 juni jongstleden.
Zoals bekend is het transitiemodel, dat in overleg met de ziekenhuissector is ingesteld bij de invoering van prestatiebekostiging, bedoeld om in de jaren 2012 en 2013 omzetschommelingen voor ziekenhuizen te compenseren die puur het gevolg zijn van de overgang naar de nieuwe bekostiging. In het transitiemodel wordt de omzet van een ziekenhuis onder de nieuwe bekostiging vergeleken met de omzet die het ziekenhuis bij dezelfde productie had verkregen onder de oude bekostiging. Dat verschil wordt over 2012 voor 95% gecompenseerd en over 2013 voor 70%. Voor een individueel ziekenhuis kan deze methodiek dus een min (afdragen aan het Zorgverzekeringsfonds) of een plus (ontvangen uit het Zorgverzekeringsfonds) veroorzaken.
Voor wat betreft de in het FD gedane inschatting van het aantal betalende en ontvangende instellingen, de omvang van de verrekening alsmede de gedane inschatting ten aanzien van de totale kosten van het transitiemodel kan ik slechts concluderen dat alle ziekenhuizen hun aanvragen voor een transitiebedrag nog in moeten dienen bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Van belang is dat dit zorgvuldig gebeurt in verband met de wijzigingen in bekostiging en regelgeving die in 2012 zijn ingegaan. Daarom is met de partijen van het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord ziekenhuizen afgesproken dat het definitief vaststellen van de transitiebedragen voor 2012 verschuift naar 2014. Achtergrond van deze verschuiving is dat er in 2014 volledig zicht zal zijn op alle gedeclareerde DBC’s over het jaar 2012. Aanvragen voor een transitiebedrag zullen in gezamenlijkheid door verzekeraars en ziekenhuizen gedaan moeten worden. De NZa zal de aangeleverde aanvragen vervolgens toetsen. Ik heb begrepen dat verzekeraars de beoordeling van de transitieaanvragen zullen protocolleren en via een centraal team zullen laten toetsen.
Dit alles betekent dat er op dit moment nog niets is te zeggen over de uiteindelijke hoogte van de te verrekenen transitiebedragen, welke instellingen geld zullen ontvangen en welke geld zullen moeten afdragen. Omdat de aanvragen nog gedaan moeten worden zult u begrijpen dat ik op dit moment ook niets kan zeggen over de wijze van totstandkoming van transitiebedragen voor individuele instellingen.
Hoe is het mogelijk dat het aantal ontvangers het aantal betalers overstijgt, terwijl er een evenwicht was voorzien?
Zie antwoord vraag 1.
Is er iemand in Nederland te vinden die het transitiestelsel begrijpt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van ziekenhuizen die als gevolg van het transitiestelsel moeten betalen? Kunt u daarbij per ziekenhuis aangeven om welk bedrag het gaat?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van ziekenhuizen die als gevolg van het transitiestelsel geld ontvangen? Kunt u daarbij per ziekenhuis aangeven om welk bedrag het gaat?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de oorzaak van het feit dat sommige ziekenhuizen een groot bedrag ontvangen, en anderen moeten betalen op basis van het transitiestelsel?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per ziekenhuis aangeven in hoeverre dit bedrag het gevolg is van «opportunistische interpretatie» van het transitiemodel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat er sprake is van fraude met het transitiemodel? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, welke ziekenhuizen en welke zorgverzekeraars betreft het?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent een omzet van een ziekenhuis die grotendeels gebaseerd is op het transitiestelsel voor de financiële toekomst van dat ziekenhuis?
Van een ziekenhuisomzet die grotendeels is gebaseerd op het transitiestelsel is geen sprake. Om een voorbeeld te geven: in het FD-artikel wordt het UMC Utrecht genoemd als mogelijke ontvanger van het in absolute zin hoogste transitiebedrag van 62 miljoen euro. Dat bedrag komt overeen met ongeveer 6% van de in 2012 door die instelling gerealiseerde omzet.
Los daarvan is de financiële toekomst van een ziekenhuis van veel zaken afhankelijk, waaronder afspraken met verzekeraars over de te leveren zorg. Na afloop van het transitiemodel zullen instellingen in hun onderhandelingen met verzekeraars tot afspraken over kwaliteit, prijs en volume van geleverde zorg moeten komen.
Kunt u garanderen dat er geen ziekenhuizen in de financiële problemen komen door het transitiestelsel? Zo nee, bij welke ziekenhuizen kunnen zich mogelijk financiële problemen voordoen, en wat betekent dit voor de toekomst van die ziekenhuizen? Zo ja, waar baseert u dat op?
Ik breng in herinnering dat het transitiemodel juist in het leven is geroepen om omzetschommelingen voor instellingen als gevolg van de invoering van prestatiebekostiging te dempen. Daarnaast is de transitieperiode bedoelt om ziekenhuizen de gelegenheid te bieden zich adequaat voor te bereiden op de periode waarin er geen vangnet meer is en prestatiebekostiging in de volle omvang van kracht is. Instellingen die een bedrag moeten afdragen onder het transitiemodel genereren onder de huidige bekostiging een hogere omzet dan onder de oude systematiek terwijl dezelfde zorg wordt geleverd.
Hoe reageren banken op de onzekerheden in het systeem? Zijn er ziekenhuizen die als gevolg van de onzekerheid noodzakelijke investeringen niet kunnen doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Banken zullen bij het beoordelen van financiële plannen van ziekenhuizen rekening willen houden met de risico’s die zij daarbij als bank lopen. Dit kan – bijvoorbeeld – betekenen dat ze een hogere rente vragen op leningen. Ook hierbij moet overigens worden opgemerkt dat het transitiemodel juist in het leven is geroepen om omzetschommelingen als gevolg van de invoering van prestatiebekostiging voor instellingen te dempen. Zoals aangegeven geeft de transitieperiode ziekenhuizen de gelegenheid om zich voor te bereiden op de toekomst. Ik ga er van uit dat zij hierover in goed overleg zullen treden met banken daar waar het hun financiële toekomst raakt.
Kunt u aangeven wanneer de administratieve chaos is opgelost, of moet de conclusie worden getrokken dat deze inherent is aan de veel te ingewikkelde bekostiging van ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven heeft het transitiemodel dat in overleg met de sector tot stand is gekomen betrekking op de jaren 2012 en 2013. Omdat de individuele transitiebedragen eenmalig worden vastgesteld is de contractering voor 2013 alweer aanzienlijk minder complex dan die van 2012 (hetgeen ook is gebleken uit het betrekkelijk rustige verloop van de contractering) en zal ook de administratieve afwikkeling van het jaar 2013 eenvoudiger verlopen. In 2014 zal de complexiteit verder afnemen aangezien het transitiemodel dan volledig afgebouwd is.
Heeft u in het licht van de ontstane chaos inmiddels spijt van de invoering van de prestatiebekostiging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het heeft niemand verbaasd dat de invoering van prestatiebekostiging een ingewikkelde operatie is gebleken. De overgang is zeker nog niet voltooid en dat was voor nu ook niet voorzien, dus het ik vind het nog te voorbarig om conclusies te trekken. Daar komt bij dat verwachte positieve aspecten van prestatiebekostiging, zoals bijvoorbeeld een meer op inhoud gerichte selectieve inkoop van zorg, zich steeds scherper beginnen af te tekenen.
Kunt u garanderen dat deze claim van honderden miljoenen euro’s niet tot gevolg heeft dat er bezuinigd wordt op het verzekerd pakket? Zo nee, waarom niet?
Het staat nog helemaal niet vast dat deze veronderstelde claims tot een overschrijding van het relevante budgettaire kader zullen leiden, want behalve een definitieve vaststelling van transitiebedragen is er op dit moment nog geen definitief beeld van de onderliggende budgettaire realisaties in de medisch specialistische zorg voorhanden. Of er sprake zal zijn van een overschrijding en of die inderdaad terug is te voeren op een onverwacht hoog beroep op het transitiemodel is daarmee pas in de loop van 2014 te bepalen. In het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat ik in het onverhoopte geval van overschrijdingen nader met partijen in overleg zal treden.
Kunt u garanderen dat deze claim van honderden miljoenen euro’s niet tot gevolg heeft dat de premie stijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht dat mensen die geriatrische revalidatiezorg nodig hebben tussen wal en schip vallen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Aanpak geriatrische revalidatie niet sluitend»?1
Ik herken de signalen die in het artikel «Aanpak geriatrische revalidatie niet sluitend» naar voren worden gebracht. Wij zijn geregeld met het veld in gesprek om deze casuïstiek door te spreken en tot oplossingen te komen (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3, 4 en 14.
In het artikel wordt het voorbeeld aangehaald, dat wanneer voorafgaand aan de herstelperiode nog niet te zeggen is of de patiënt later weer zelfstandig zal wonen, hij binnen de nieuwe regels noch onder de AWBZ, noch onder de Zvw valt. Dit is onjuist. Wanneer de kans bestaat dat door het ontvangen van geriatrische revalidatie de functionele beperkingen dusdanig worden verminderd dat terugkeer naar de thuissituatie mogelijk is, dan is de patiënt aangewezen op GRZ. Cliënten die na opname in het ziekenhuis voor een medisch specialistische interventie aangewezen zijn op multidisciplinaire revalidatie kunnen alleen gebruik maken van AWBZ zorg (ZZP 9b) als zij als gevolg van ernstige stoornissen en beperkingen onvoldoende leerbaar, trainbaar en belastbaar zijn en waarbij op voorhand zekerheid bestaat dat zij niet meer terug kunnen keren naar huis (verzorgingshuis)2.
Ook wordt gesteld dat er jarenlang fout is geïndiceerd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Hier wil ik benadrukken dat zorgaanbieders vanaf 2010 de ruimte hebben gekregen om via een Standaard Indicatie Protocol (SIP) zelf tot een indicatie te komen. Afgesproken is dat het CIZ deze indicatie zonder eigen afweging omzet in een indicatiebesluit, waarna de toetsing steekproefsgewijs achteraf gebeurt. Hierdoor is ruimte ontstaan, waardoor patiënten werden opgenomen voor geriatrische revalidatie terwijl een andere vorm van herstelzorg, bijvoorbeeld in de eerste lijn, ook had volstaan. Dit was een onwenselijke situatie die niet was zoals beoogd.
In de Zorgverzekeringswet is expliciet omschreven wat binnen de geriatrische revalidatiezorg valt en onder welke zorginhoudelijke voorwaarden daarop voor rekening van de zorgverzekering beroep gedaan kan worden. Met de huidige aanspraak in de zorgverzekering en het verdwijnen van de SIPs, betekent het dus niet dat er patiënten buiten de boot vallen, maar patiënten moeten nu bewuster worden begeleid in een passend zorgtraject.
Erkent u dat mensen tussen wal en schip vallen nu de geriatrische revalidatiezorg overgeheveld is naar de Zorgverzekeringswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook niet absurd dat een ziekenhuisopname nodig is om geriatrische revalidatiezorg te kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De GRZ omvat integrale en multidisciplinaire zorg zoals specialisten ouderengeneeskunde die plegen te bieden in verband met kwetsbaarheid, complexe multimorbiditeit en afgenomen leer- en trainbaarheid. Ik vind het belangrijk dat deze specialistische zorg beschikbaar is en blijft voor patiënten die daarop – gelet op hun complexe problematiek – zijn aangewezen. Daarom is de aanspraak op de GRZ helder afgebakend: waar in de AWBZ aanspraak doorgaans een ziekenhuisopname aan het GRZ traject vooraf ging, is ziekenhuisopname nu vereist. Hiervoor is gekozen omdat GRZ in het algemeen het meest effectief is als deze direct aansluit op de ziekenhuisopname.
Dit mag niet leiden tot patiënten die tussen wal en schip vallen. Patiënten die niet tot de doelgroep behoren waarvoor de GRZ is bedoeld, moeten gebruik kunnen maken van andere vormen van zorg. Zo zal een patiënt die is behandeld op de spoedeisende eerste hulp en niet hoeft te worden opgenomen in het ziekenhuis – afhankelijk van de specifieke situatie – op een andere manier (ambulant) de benodigde (vervolg) behandeling, verpleging en/of verzorging krijgen.
Begin dit jaar ben ik in gesprek getreden met professionals uit het veld (waaronder een internist, klinisch geriater, specialist ouderengeneeskunde, orthopeed, revalidatie arts en huisarts) om voorliggende casuïstiek betreffende de doorverwijzing vanuit de SEH en/ of huisarts door te spreken. Hieruit is gebleken dat het veld het erover eens is dat de initiële medische en functionele diagnostiek van kwetsbare ouderen in het ziekenhuis hoort plaats te vinden en dat daar bepaald moet worden wat de volgende stap is in de keten (naar GRZ, naar huis of anders). Dit komt tevens overeen met de adviezen uit het rapport «Sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen» van de KNMG uit 2010.
Ook werd geconcludeerd dat het momenteel nog ontbreekt aan een duidelijke breed gedragen standaard waarin zorgpaden/ kwaliteitsstandaard voor kwetsbare ouderen (goede diagnostiek met een goede overdracht en goed vervolg) zijn beschreven, en dus ook nog niet algemeen worden toegepast. De eerste stap hierin is dat beroepsorganisaties aan de slag gaan en concreet gaan beschrijven hoe deze zorg voor kwetsbare ouderen moet worden ingericht. Zodra deze standaard gereed is zal ik het CVZ om een pakketadvies vragen, waarvan herziening van de aanspraak op basis van de nieuwe stand van zaken onderdeel uit kan maken.
Vindt u het handig dat mensen die geriatrische revalidatiezorg nodig hebben eerst naar het ziekenhuis moeten, terwijl in bepaalde situaties ook een behandeling kan plaatsvinden op de spoedeisende hulppost of een behandeling thuis door de huisarts? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat mensen langer in het ziekenhuis verblijven omdat de aansluiting naar geriatrische revalidatiezorg niet sluitend is? Zo ja, waarom? Zo, nee, waarom niet?
Ik vind het geen wenselijke situatie als patiënten langer dan noodzakelijk in een ziekenhuis moeten verblijven, om welke reden dan ook. Aangezien 2013 het eerste jaar is waarin de GRZ binnen de Zvw valt, moeten alle partijen wennen aan de nieuwe situatie. Voorheen kon een patiënt direct vanuit het ziekenhuis met een SIP de geriatrische revalidatiezorg instromen en uit casuïstiek is gebleken dat het hierbij geregeld ging om ouderen zonder een duidelijke indicatie voor GRZ. De initiële medische en functionele diagnostiek van kwetsbare ouderen moet in het ziekenhuis plaatsvinden en de patiënten moeten bewuster worden begeleid in een passend zorgtraject, waarvan de GRZ één van de mogelijkheden is. Over de aansluiting van het ziekenhuis naar de aanbieders van geriatrische revalidatiezorg dienen beide partijen goede afspraken te maken, zodat de overgang soepel verloopt.
Hoe vaak is het voorgekomen dat ziekenhuizen langere ligdagen hebben gedeclareerd omdat mensen door de ingewikkelde regelgeving langer moesten wachten op geriatrische revalidatiezorg in een verpleeghuis? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Hierover zijn mij geen cijfers bekend en ik zie het niet als mijn taak om deze cijfers te gaan verzamelen. Wat ik wel als mijn taak zie, is om zo snel mogelijk duidelijkheid scheppen waar dit nodig is. Wij zijn dan ook geregeld met branchepartijen3, het CVZ, CIZ, NZa en DBC-Onderhoud in gesprek. Tijdens deze gesprekken blijkt dat de onduidelijkheid meestal niet wordt veroorzaakt door de ingewikkelde regelgeving, maar door de nieuwe situatie waar de zorgpartijen nog in moeten groeien.
Waarom is geriatrische revalidatiezorg enkel mogelijk in een verpleeghuis, en kan deze zorg niet geboden worden in de thuissituatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Geriatrische revalidatiezorg is gedefinieerd als zorg voor patiënten die niet in staat zijn naar huis te gaan na een ziekenhuisopname voor een medisch specialistische interventie. Wanneer er een indicatie bestaat voor integrale multidisciplinaire GRZ is een intramurale opname gewenst als start van het revalidatieproces. Dit komt ten goede aan het effect van de revalidatie en zorgt ervoor dat de cliënt eerder hersteld. Na een periode van intramurale GRZ kan poliklinische geriatrische revalidatie volgen.
Een poliklinische GRZ fase kan vanaf 1 januari 2013 alleen nog volgen op de intramurale fase. Wanneer er geen indicatie bestaat voor opname in de intramurale GRZ fase, dan bestaat er vanuit de thuissituatie aanspraak op enkelvoudige paramedische extramurale zorg (zoals fysiotherapie, ergotherapie en logopedie).
Er is voor deze route van ketenzorg bij de geriatrische revalidatie gekozen, omdat zowel zorgprofessionals uit het veld als ik het erover eens zijn dat de initiële medische en functionele diagnostiek van kwetsbare ouderen in het ziekenhuis moet plaatsvinden en dat deze patiënten bewust moeten worden begeleid in een passend zorgtraject.
Is het nu moeilijker of makkelijker geworden om thuis te kunnen revalideren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u ervan dat mensen die in het buitenland medische zorg hebben ontvangen moeilijk aanspraak kunnen maken op geriatrische revalidatiezorg in Nederland, omdat de ziekenhuisopname in het buitenland heeft plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een patiënt aan de zorginhoudelijke voorwaarden voldoet zoals deze in de te verzekeren prestatie GRZ op grond van de Zvw is omschreven, vind ik het ongewenst dat door een ziekenhuisopname in het buitenland de opname voor de GRZ bemoeilijkt wordt. Hiervan zijn bij mij geen aantallen bekend. Wel ben ik in contact getreden met zorgverzekeraars en heb hen gevraagd om bij dit soort zeer specifieke gevallen in overleg te treden met medisch specialistische zorgaanbieders om met elkaar tot een oplossing te komen, zodat de GRZ alsnog kan worden gegeven. Belangrijk hierbij is wel dat het uitgangspunt blijft dat GRZ bedoeld is voor patiënten met een integrale multidisciplinaire revalidatie behoefte, die niet in staat zijn naar huis terug te keren na een ziekenhuisopname. Een intramurale opname is daarom gewenst als start van het revalidatieproces. Patiënten die GRZ nodig hebben en vanuit een buitenlands ziekenhuis bij een Nederlandse GRZ aanbieder geplaatst worden voldoen echter aan dit uitgangspunt.
Hoe vaak is het voorgekomen dat mensen geen geriatrische revalidatiezorg konden krijgen omdat zij in het buitenland medische zorg hebben gehad? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op de uitspraak van M. Draijer van Verenso, die aangeeft dat er een aparte categorie met een bijbehorend tarief moet komen voor ouderen die behoefte hebben aan een kortdurende intensieve opname op een revalidatieafdeling in een verpleeghuis? Gaat u dit regelen?
Kortdurende intensieve opname voor ouderen in een verpleeghuis is momenteel mogelijk, mits vooraf gegaan door een opname in een instelling voor medisch specialistische zorg. Wanneer M. Draijer van Verenso doelt op de doorverwijzing naar de GRZ vanaf de spoedeisende eerste hulp verwijs ik door naar antwoord 3, 4 en 14. Ik zie vooralsnog geen reden om een nieuwe categorie met bijbehorend tarief te creëren.
Wat is uw reactie op het artikel «Sorry dokter»? Krijgt u hiervan ook de tranen in uw ogen?2
De beschreven gang van zaken in het artikel is treurig en ik ben blij met het signaal dat de heer Van Holten afgeeft in zijn artikel. Met een overheveling duurt het helaas enige tijd voordat alle betrokkenen weten wat de geëigende weg is. Dit kan een behandeling in de GRZ zijn, maar ook een behandeling in de 1<sup>e</sup>lijn. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars om op de hoogte te zijn van de actuele wet- en regelgeving en op basis van de zorgvraag van de cliënt een passend zorgaanbod te realiseren. In hoeverre de beschreven patiënt in het artikel voldoet aan de voorwaarden voor de GRZ blijkt niet uit de casus, dus hier kan ik zorginhoudelijke niet op ingaan. Wel is de casus met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) besproken. ZN zal verzekeraars erop wijzen om zorgvragers voor geriatrische revalidatiezorg daar waar mogelijk beter te begeleiden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer van Holten die aangeeft dat, als regelgeving gezond verstand in de weg gaat staan, een belangrijke grens overschreven wordt en dat administratieve krachten juist moeten faciliteren in plaats van saboteren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Zou het niet beter zijn als professionals aangeven wanneer geriatrische revalidatiezorg nodig is, in plaats van dat zorgverzekeraars hierover beslissen? Gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen ontvangen een (hoger) zorgzwaartepakket en komen in de langdurige AWBZ terecht, doordat zij niet doorverwezen worden naar geriatrische revalidatiezorg? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Ik ga er vanuit dat de voorwaarden voor de geriatrische revalidatiezorg duidelijk zijn, aangezien ze helder zijn omschreven in de te verzekeren prestatie op grond van de Zvw. Na diagnostiek in het ziekenhuis wordt de patiënt begeleid in een passend zorgtraject. Wanneer dit geen GRZ betreft, wordt door het CIZ beoordeeld of de patiënt thuis hoort in de AWBZ. Ik zie dan ook geen reden om dit nader uit te zoeken.
Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) signalen ontvangen van mensen die geen geriatrische revalidatiezorg konden krijgen? Op welke wijze heeft de NZa deze signalen verwerkt? Waarom is er nog geen oplossing gevonden?
Nee, de NZa heeft geen signalen ontvangen van mensen die geen GRZ konden krijgen. Wel heeft de NZa signalen ontvangen dat de aanspraak op een aantal punten onduidelijk was. Deze signalen worden meegenomen in de impactanalyse die de NZa op mijn verzoek uitvoert (kenmerk MC-U-3119628). In de impactanalyse wordt ook gekeken naar de (mogelijke) gevolgen van de invoering van het nieuwe bekostigingssysteem en de werking van het overgangsregime (het vangnet). Daarnaast worden door de NZa de uitgaven binnen de AWBZ gemonitord. Ik zal de Kamer op basis van de impactanalyse nader informeren.
Wilt u de overheveling van geriatrische revalidatiezorg naar de Zorgverzekeringswet evalueren en hierin de financiële uitwerking meenemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht dat CZ vier privéklinieken heeft aangewezen voor ooglidcorrecties |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar CZ vier privéklinieken heeft aangewezen voor ooglidcorrecties?1
Daar heb ik met belangstelling kennis van genomen.
Wat is het belang van CZ om vier privéklinieken te contracteren voor ooglidcorrecties?
Ooglidcorrecties vallen, behoudens in de zeldzame gevallen van aangeboren oogafwijkingen, niet onder de dekking van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De afspraak die zorgverzekeraar CZ heeft gemaakt met vier klinieken betreffen ooglidcorrecties die ten laste komen van de aanvullende verzekering. In zijn algemeenheid ben ik terughoudend bij het doen van uitspraken over motieven of belangen van verzekeraars en zorgaanbieders die met elkaar zaken doen op het gebied van Zvw verzekerde zorg. A fortiori geldt dit voor zorg die ten laste komt van de aanvullende verzekering.
Wat is het belang van deze vier privéklinieken om een contract aan te gaan met CZ?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze constructie zich met de vrije artsenkeuze? Wat vindt u ervan dat patiënten die verzekerd zijn bij CZ nu niet meer terecht kunnen bij hun vertrouwde ziekenhuis of arts? Is dit het voorland wanneer artikel 13 van de Zorgverzekeringswet wordt afgeschaft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om te beginnen wil ik stellen dat er niet zoiets is als dè vrije artsenkeuze. We hebben in ons stelsel de verzekeraars bewust de vrijheid gegeven om de zorg die in natura verzekerd is selectief te contracteren. Voor meer keuzevrijheid kunnen burgers een restitutiepolis afsluiten. Zoals ik in de inleiding van het antwoord op de vragen 2 en 3 heb gesteld gaat het bij de ooglidcorrecties vrijwel nooit om zorg die ten laste van de Zvw komt maar om zorg die mensen zelf moeten betalen of onder de dekking van de eventuele aanvullende verzekering valt. De vrije artsenkeuze is hier dus helemaal geen issue en het in de vraagstelling gelegde verband met artikel 13 is niet aanwezig.
Zijn deze vier klinieken in staat ook gecompliceerde afwijkingen aan de oogleden te opereren? Zo nee, waar kunnen deze patiënten terecht voor een goede behandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit informatie van zorgverzekeraar CZ begrijp ik dat de selectieve inkoopafspraak met de vier klinieken enkel betrekking heeft op de standaardcorrectie van de bovenoogleden. Gecompliceerde afwijkingen aan de oogleden vallen er niet onder. Correcties daarvan kunnen (ook) in een andere kliniek of (universitair) ziekenhuis worden ondergaan en betreffen ook geheel andere operaties zoals zenuwtransplantaties.
Is de reden van het aangaan van deze constructie dat CZ en de privéklinieken een gezamenlijk financieel belang hebben bij een afwijzing van de vergoeding, vanwege het ontbreken van medische noodzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb duidelijk gemaakt is het niet aan mij om uitspraken te doen over redenen, motieven of belangen die zorgverzekeraar CZ en de vier klinieken hebben gehad om met elkaar afspraken te maken over het uitvoeren van ooglidcorrecties. Ik heb bovendien geen informatie over de afgesproken tarieven. Overigens betreft het met name de aanvullende polis waar medische noodzaak een criterium kan maar niet hoeft te zijn, dit is afhankelijk van de polis.
Is het waar dat de betreffende privéklinieken belang hebben bij een afwijzing van de vergoeding, vanwege het ontbreken van medische noodzaak in de hoop dat de patiënt de behandeling tegen een hoger tarief alsnog zelf betaalt? Vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke rol speelt de huisarts in deze constructie? Is er sprake van een verwijzing achteraf? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gegeven het feit dat het hier bijna uitsluitend gaat om niet wettelijk verzekerde zorg, is toetsing van de rol van de huisarts aan de Zvw hier niet aan de orde. Het staat zorgverzekeraar CZ dus geheel vrij om het oordeel over de ooglidcorrecties rechtstreeks aan een specialist over te laten.
In de zeldzame gevallen waarin sprake is van een ooglidcorrectie vanwege een aangeboren afwijking die wel onder de dekking van de Zvw valt, is de wettelijk aangewezen route dat de huisarts verwijst naar de specialist die vervolgens zijn onafhankelijke professionele oordeel velt. De toetsing of de ingreep terecht ten laste van de Zvw is gebracht is aan de zorgverzekeraar.
Deelt u de mening dat het aan de huisarts of specialist is om vast te stellen of er sprake is van medische noodzaak, en dus of een behandeling in aanmerking komt voor vergoeding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat in de praktijk brengen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “Megaclaims ziekenhuizen bij overheid” |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Megaclaims ziekenhuizen bij overheid», waarin duidelijk wordt dat door ziekenhuizen reeds € 300 mln wordt geclaimd over 2012, terwijl pas ongeveer € 90 mln aan schulden zijn opgegeven?1
Ja.
Kan een volledig overzicht worden gegeven van de winsten van de Nederlandse ziekenhuizen in 2012, gecorrigeerd voor de netto claimbedragen? Bent u van mening dat ziekenhuizen de gevolgen eventueel zelf kunnen dragen? Hoe groot acht u de kans dat de ziekenhuizen zelf voor de claims moeten opdraaien? Hoe kan het dat het gat tussen verwachte en werkelijke omzet bij zo veel ziekenhuizen zo groot is?
Zoals aangegeven in mijn beantwoording van de vragen van het lid Leijten is er nog geen sprake van feitelijke aanvragen van transitiebedragen door instellingen en dus ook niet van toetsing van die aanvragen door respectievelijk verzekeraars en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Ik heb dus geen overzicht beschikbaar en ik kan niet vooruit lopen op de uitkomsten van dit proces.
Welke boekhoudkundige methoden kunnen worden gebruikt om de meeste compensatie te bereiken? Is het op deze manier mogelijk dat afschrijvingen op het vastgoed vooruit zijn geschoven? Hoe beoordeelt u, in bredere zin, de stelling dat «ziekenhuizen die nu moeten betalen, daar met geen mogelijkheid op hebben kunnen anticiperen»?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de claims en het mogelijke dubbele effect daarvan (uitkering in 2013 van 70% van het omzetverschil in 2012) gevolgen voor de vaststelling van de inkomensafhankelijke zorgpremies 2014? Zo ja, welke maatregelen neemt u om hogere premies te voorkomen? Zo nee, wanneer ontstaat meer duidelijkheid over de wijze waarop de sector de claims zelf zal betalen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vragen 14 en 15 van het lid Leijten.
Herinnert u zich dat naar aanleiding van het onderzoeksrapport «Mogelijk misbruik transitiemodel: spelen met regels en systeem in transitie», de regering aangaf de aanbevelingen te onderschrijven2? Kan een overzicht worden gegeven van de vorderingen die inmiddels zijn gemaakt met de opvolging van de in het rapport genoemde aanbevelingen?
Zoals eerder aangegeven hebben zorgverzekeraars een centraal team ingesteld om namens de gezamenlijke verzekeraars de aanvragen (voorlopige aanvraag in 2013 en definitieve aanvraag in 2014) van de ziekenhuizen voor een transitiebedrag te beoordelen. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft aangegeven dat het doel hierbij is om tot een gelijke behandeling voor alle ziekenhuizen te komen en elke schijn van «lokale deals» en ruimte voor misbruik te voorkomen. De aanpak van het centrale team is in een beschrijving en een beoordelingsprotocol vastgelegd en is beschikbaar voor alle betrokkenen.
Voor de definitieve aanvragen wordt gewerkt aan het tijdig declareren van de DBC-zorgproducten geopend in 2012 en het afronden van de controle daarop. Daarmee kunnen volgens ZN schattingen uit de voorlopige aanvragen worden vervangen door harde feiten die door de accountants van ziekenhuizen kunnen worden gecontroleerd. Het «opblazen» van voorzieningen om maximale claims in te kunnen dienen (één van de in het onderzoeksrapport gesignaleerde risico’s) wordt hiermee aangepakt. De overige aanbevelingen betreffen vooral analyses over een aantal jaren die pas kunnen worden uitgevoerd in 2014 of 2015. Daarvoor worden volgens ZN voor zover mogelijk voorbereidende werkzaamheden gedaan.
Is het mogelijk, met het oog op de mogelijke besparing van € 50 tot 180 mln die in het conceptrapport PInCET worden genoemd, eventuele boetes als gevolg van fraude direct te verrekenen met de claims? Zo nee, waarom niet?
Aangezien er nog geen aanvragen door instellingen ingediend zijn ga ik niet speculeren over de mogelijke vaststelling van fraude bij de totstandkoming van transitiebedragen.
Kunt u garanderen dat de definitieve vaststelling van het transitiebedrag in 2014 wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet? Wanneer worden de resultaten van de in het artikel «Zorgverzekeraars nemen eigen afspraken nog eens onder de loep» genoemde studie door registeraccountants naar transitiebedragen bekend gemaakt?3
Ik ga er van uit dat met de inzet van verzekeraars, instellingen en de NZa de definitieve vaststelling van de transitiebedragen in 2014 zal worden afgerond. Ik verwacht eind dit jaar een eerste inzicht te kunnen geven aan de hand van een beoordeling van voorlopig aangevraagde transitiebedragen door de NZa.
Wat zijn de gevolgen van de onzekerheden in het transitiemodel voor de vaststelling van de meerjarenbegrotingen van ziekenhuizen?
Ten tijde van de opstelling van de instellingsbegrotingen over het jaar 2013 was er, net als overigens bij de opstelling van de instellingsbegrotingen 2012, nog geen inschatting van de hoogte van de (voorlopige) transitiebedragen beschikbaar.
In die zin is er sprake van onzekerheid in termen van de begroting. In 2014 zal het transitiemodel afgebouwd zijn en worden er dus ook geen bedragen meer verrekend uit hoofde van dat model die relevant kunnen zijn voor de opstelling van de instellingsbegrotingen over dat jaar.
Het bericht dat honderden huisartsen gedwongen onveilige software gebruiken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Huisartsen gedwongen tot gebruik uiterst onveilige Java-versie»?1
Achtergrond van het artikel op Tweakers.net is de volgende. ICT-leverancier Promedico heeft een deel van haar klanten geadviseerd om nog even te wachten met de nieuwste update van Java. De reden hiervoor was dat deze nieuwste versie van Java een probleem opleverde bij het gebruik van de UZI-pas. Het advies betrof dan ook alleen Promedico-klanten die een UZI-pas gebruiken. Volgens Promedico zijn dat 134 praktijken. Promedico heeft aangegeven dat sinds maandagavond 3 juni een update voor de klanten beschikbaar is. De Promedico-klanten die gebruik maken van een UZI-pas hebben hun systeem inmiddels kunnen aanpassen.
Deelt u de mening dat het dwingen tot uitstel van een securitypatch een veiligheidsrisico met zich meebrengt, omdat reeds bekende veiligheidsproblemen in de software niet verholpen worden?
Dat zou inderdaad onwenselijk zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en de leveranciers om informatiesystemen adequaat te beveiligen, zodat veilige en betrouwbare gegevensuitwisseling mogelijk is.
Softwareleveranciers hanteren over het algemeen release-planningen zodat klanten niet te pas en te onpas met aanpassingen worden geconfronteerd. Voor wat betreft de situatie waarover het artikel handelt, geldt het volgende. Promedico heeft na de release van april het probleem geconstateerd. Besloten is om de oplossing te prioriteren voor de eerstvolgende release. Deze release stond in de release-planning voor 6 juni. Promedico heeft dit onderdeel maandagavond 3 juni, in een aparte release aan haar klanten beschikbaar gesteld.
Klopt het dat via deze veiligheidsproblemen computers in theorie overgenomen kunnen worden, en dat daardoor patiëntendossiers mogelijk door onbevoegden kunnen worden ingezien?
Het is Promedico niet bekend dat met de betreffende Java versie computers kunnen worden overgenomen. Echter in deze Java versie zaten wel de nodige security issues. De Java update heeft betrekking op de PC van de arts die met het centrale systeem Promedico-ASP werkt. Promedico heeft aangegeven dat bij Promedico-ASP de patiëntgegevens niet op het systeem van de arts staan, maar dat alle patiëntgegevens staan opgeslagen in beveiligde datacenters. Inloggen in de dossiers is beveiligd met middelen als Digi-pas en UZI pas. In de datacenters wordt gebruik gemaakt van firewalls om hacken te voorkomen. Alle gegevens worden versleuteld verzonden van datacenter naar de arts.
Deelt u de mening dat bij het verwerken van medische gegevens een dergelijke situatie niet voor zou mogen komen, en dat hiermee niet wordt voldaan aan wettelijke eisen voor gegevensbescherming?
Dit is inderdaad geen wenselijke situatie. Het is aan het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) te beoordelen of in een dergelijke situatie wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor gegevensbescherming.
Kunt u toelichten waar de verantwoordelijkheid voor adequate gegevensbescherming in dergelijke situaties ligt? Ligt die verantwoordelijkheid bij de huisarts, of juist bij de leverancier?
De zorgaanbieder is op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens verantwoordelijk voor een veilige verwerking van de gegevens van zijn patiënten. De noodzakelijke beveiligingseisen zouden in de afspraken (de zogenaamde bewerkersovereenkomst) tussen zorgaanbieders en ICT-leveranciers duidelijk vastgelegd moeten zijn.
Hoe gaat u dergelijke situaties in de toekomst voorkomen?
ICT leveranciers moeten met de zorgaanbieders het beheer en onderhoud van hun systemen zo vormgeven, dat de kans op dergelijke situaties minimaal is. Het CBP ziet toe op het naleven van deze verantwoordelijkheden op basis van de Wet Bescherming Persoonsgegevens.
Specifiek voor de gezondheidszorg is de combinatie van bijzondere functionele eisen aan de informatievoorziening («een overal bereikbaar patiëntdossier») met bijzondere risico’s (soms levensbedreigend, zeer privacygevoelig). Hiervoor is voor de informatiebeveiliging in de zorg een speciale norm opgesteld: NEN 7510. De NEN 7510 geeft aanwijzingen voor het organisatorisch en technisch inrichten van de informatiebeveiliging. NEN 7510 wordt verder ingevuld door NEN 7512 en NEN 7513, die respectievelijk handelen over de veiligheid van gegevensuitwisseling tussen partijen en logging. In de toelichting bij het wetsvoorstel cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens is aangegeven dat naar deze NEN-normen bij algemene maatregel van bestuur dwingend zal worden verwezen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 509, nr. 3).
Het bericht 'Vertrek bestuurder kost ZuidZorg 170.000 euro'. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vertrek bestuurder kost ZuidZorg 170.000 euro»?1
Ja, ik heb het gelezen.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat deze bestuurder 170.000 euro gekregen heeft voor zeven weken werk? Zo nee, waarom niet?
Bij lezing van het artikel en uit navraag bij Zuidzorg blijkt het volgende.
Er is kort na de indiensttreding van de bestuurder gebleken dat men niet meer met elkaar verder kon. Dan zijn er de contractuele bepalingen uit de arbeidsovereenkomst en het Burgerlijk Wetboek plus de feitelijke omstandigheden die vervolgens de afwikkeling en de afwikkelingskosten bepalen. Kennelijk is hier dus geen goede procedure gevolgd bij de vervulling van de vacature. Het feit dat dit tot deze hoge kosten leidt, is zeer betreurenswaardig.
Deelt u de mening dat geld, dat bedoeld is voor zorg, aan zorg moet worden besteed? Wat gaat u doen om dit geld terug te vorderen, zodat het gespendeerd kan worden aan zorg?
Wil ik geld kunnen terugvorderen dan moet er a) een juridische titel voor zijn en b) die juridische titel moet bij mij liggen. Aan geen van beide voorwaarden is in dit geval voldaan.
Vindt u het niet onverkoopbaar dat u zware bezuinigingen door gaat voeren op de langdurige zorg, terwijl dergelijke bestuurders er met de poet vandoor gaan?
Voor de houdbaarheid van de langdurige zorg zijn hervormingen nodig. Met de Wet normering topinkomens (Wnt) worden nu grenzen gesteld aan de beloning en aan de vertrekpremies.
Waarom kiest u ervoor om hulpbehoevenden en ouderen hun zorg af te pakken, in plaats van bestuurders hun veel te riante ontslagvergoedingen af te pakken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bestuur van ZuidZorg?2 Wat vindt u ervan dat het bestuur in luttele maanden tijd voor 350.000 euro aan tenenkrommende ontslagvergoedingen over de balk heeft gesmeten? Wat gaat u doen om hier een einde aan te maken?
Ja, die herinner ik me. De Raad van Toezicht is in dit geval het verantwoordelijke gremium, die raad is de formele werkgever van de bestuurder. Ik betreur het zeer dat deze Raad van Toezicht hier niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld. Dat is niet goed voor betrokkenen zelf, maar ook niet voor het beeld van de zorg.
Zoals aangegeven, wordt met de Wnt paal en perk gesteld aan excessieve beloningen en vertrekpremies.
De onbekendheid van verlofregelingen bij mantelzorgers |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat mantelzorgers vaak niet goed op de hoogte zijn van regelingen rondom verlof bij mantelzorg?1
Ja.
Wat vindt u van de resultaten uit het onderzoek van de CNV Dienstenbond dat bijna de helft van de mantelzorgers met een betaalde baan niet weet dat zij recht hebben op extra verlofdagen wanneer zij mantelzorg verlenen aan een familielid of naaste?
Naar verwachting zal de druk op het combineren van werk en privé door vergrijzing en een toenemende zorgbehoefte voor bepaalde groepen werknemers groter worden. Mantelzorgers kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die worden geboden door de Wet aanpassing arbeidsduur en het kort- en langdurend zorgverlof uit de Wet arbeid en zorg. Via het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden worden deze regelingen aangepast zodat zij ook voor mantelzorgers beter kunnen aansluiten op de behoefte. Daarnaast heb ik in de periode 2010 – 2012 door middel van een stimuleringsproject Werk en mantelzorg ingezet op het agenderen bij en het stimuleren van werkgevers om mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te voeren. De resultaten van het onderzoek geven echter aan dat er nog veel te doen is op dit terrein. Daarom zijn wij voornemens om een project gericht op voorlichting van werkende mantelzorgers en werkgevers uit te voeren. Ook zal mantelzorg aan de orde komen tijdens de arbeid-en-zorgtop die wij samen met de minister en staatssecretaris van OCW in het najaar organiseren.
Wat vindt u van de resultaten uit het onderzoek, waaruit blijkt dat ongeveer 80 procent van de werkende mantelzorgers moeilijkheden ondervindt bij het combineren van baan en zorgtaken, en dat bijna een derde van de respondenten aangeeft dat mantelzorg op het werk niet bespreekbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat mantelzorgers goed op de hoogte moeten zijn van bestaande regelingen rondom verlof en dat de werkgevers daar goede voorlichting in moeten geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid uitval van werknemers tegengaat en uiteindelijk bespaart op personeelskosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De vergrijzing en de grotere zorgbehoefte die hieruit voortvloeit kunnen de tijdsdruk voor werkenden die mantelzorg verlenen doen toenemen. Dit legt mogelijk voor sommigen een druk op de balans tussen werk- en privéleven en kan vervolgens leiden tot uitval door ziekteverzuim. Aandacht van werkgevers voor mantelzorg kan een positieve invloed hebben op het voorkomen van ziekteverzuim.
Hoe gaat u werkgevers stimuleren om mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te voeren? Kunt u de Kamer hier voor het zomerreces over informeren?
Wij gaan samen dit najaar met de minister en staatssecretaris van OCW een arbeid-en-zorgtop organiseren. Tijdens deze top zal gesproken worden over onder meer het creëren van flexibiliteit in het arbeidspatroon, kinderopvang, de aansluiting daarvan met het onderwijs en het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken. Na deze top zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over eventuele aanvullende stappen om de combinatie van arbeid en zorg te verbeteren.
Kunt u nog voor het zomerreces, wanneer u aangeeft hoe regels die bepalen of ouderen samenwonen precies zitten en wat daaraan wellicht schort, ook aangeven hoe u er zorg voor gaat dragen dat mantelzorgers voldoende op de hoogte zijn van regelingen rondom mantelzorg?2, en welke rol gemeenten, werkgevers, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierin hebben?
In de AOW is een uitzondering opgenomen voor de mantelzorg. Het AOW-pensioen van twee ongehuwde AOW-gerechtigden wordt gehandhaafd op 70% WML als zij een gezamenlijke huishouding gaan voeren omdat één van hen hulpbehoevend is en beiden over een eigen woning beschikken waarvoor ieder voor de eigen woning de financiële lasten draagt. Hulpbehoevend is de persoon die door ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard, blijvend niet is staat is om een eigen huishouding te voeren omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve hulp van anderen. De hulpbehoevendheid moet aanleiding zijn voor het gaan voeren van een gezamenlijke huishouding.
Op de website www.svb.nl wordt informatie verstrekt over deze uitzondering bij mantelzorg. In de brief van 15 mei jl. heeft de commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gevraagd een verkenning op te stellen van alternatieven voor de huidige invulling van het criterium samenwonen in de AOW. In het AO Pensioen van 30 mei jl. heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat zij daarop voor 1 september a.s. zal reageren. Verder wordt dit najaar de eerdergenoemde arbeid-en-zorgtop georganiseerd. In de voorbereiding hiervan zal worden bezien welke andere partijen voor deze top zullen worden uitgenodigd.
De exorbitante ontslagvergoedingen van bestuurders in de zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wordt u ook zo moe van al die berichten over oud-bestuurders die vertrekken met exorbitante ontslagvergoedingen?1 2 3
Het is goed dat dit kabinet de Wnt (wet normering topinkomens) per 1 januari 2013 in werking heeft laten treden. Op termijn zal daardoor dit soort casuïstiek niet meer aan de orde kunnen zijn.
Vindt u het wenselijk dat een oud bestuurder van Medisch Centrum Haaglanden een exorbitante ontslagvergoeding van € 200.000 heeft ontvangen? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de Wet normering topinkomens (Wnt) die 1 januari 2013 in werking is getreden, heeft het kabinet de aanvaardbare norm vastgelegd voor vertrekregelingen, namelijk maximaal € 75.000. In de door u aangeduide casus is duidelijk sprake van een overschrijding van die norm. Maar ten tijde van het ontstaan van het recht op die vertrekregeling was de Wnt nog niet van kracht.
Met welke reden heeft het Medisch Centrum Haaglanden geen verklaring gegeven voor deze exorbitante ontslagvergoeding? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ken de reden niet. De regelgeving rond transparantie over bestuurdersinkomens dwingt hen echter wel de ermee gemoeide bedragen te verantwoorden.
Vindt u het verantwoord dat het UMC Radboud € 650.000 heeft betaald aan twee oud-bestuurders die vertrokken zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zorgt u er niet voor dat er strenger opgetreden wordt?
Op deze casus ben ik eerder ingegaan op eerdere vragen van uw kant, zie Aanhangsel 2010, 2012–2013.
Wat is uw reactie op het bericht dat een bestuurder van Zuidzorg voor 7 weken werk een vergoeding heeft ontvangen van € 170.000, waarvan € 57.000 ontslagvergoeding? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie de antwoorden van de staatssecretaris op de vragen van het lid Agema over dit onderwerp (2013Z11284).
Vindt u het normaal dat dergelijke exorbitante bedragen worden afgegeven voor 7 weken werk? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben deze oud- bestuurders naar uw mening prestaties geleverd die deze exorbitante ontslagvergoeding rechtvaardigen? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u deze ontslagvergoeding terugvorderen?
Zie het antwoord op vraag 1. Zie verder het antwoord van de staatssecretaris op de vragen van het lid Agema over dit onderwerp (2013Z11284).
Met welke reden keurt u het goed dat bestuurders zichzelf verrijken met tonnen geld, terwijl er fors wordt bezuinigd op de langdurige zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik keur dat in het geheel niet goed, in tegendeel. Bestuurders dienen zich per 1 januari jl. aan de Wnt te houden. Zie ook de antwoorden van de staatssecretaris op vragen 4 en 5 van het lid Agema (2013Z11284).
Vindt u het verantwoord dat zorgaanbieders tonnen geven aan bestuurders en dit geld niet bestemmen aan de zorg voor patiënten en personeel? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat dit geld teruggevorderd wordt en aan de zorg wordt teruggegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen dat in het kader van kostenbesparende maatregelen in de zorg u zorgverleners vraagt een deel van hun salaris in te leveren maar de bestuurders buiten beschouwing laat? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uw suggestie dat de inkomens van bestuurders buiten beschouwing worden gelaten, is een onjuiste. De inwerkingtreding van de Wnt normeert hun inkomen en in het regeerakkoord is zelfs nog een aanscherping van de Wnt opgenomen.
Wilt u een overzicht sturen van alle exorbitante ontslagvergoedingen, bonussen, salarissen en tegemoetkomingen voor bolides van bestuurders in de zorg van de afgelopen jaren? Zo nee, waarom niet?
VWS heeft de transparantie op dit vlak geregeld waardoor al deze gegevens in de jaarverslagen moeten worden verantwoord. Al deze jaarverslagen zijn voor eenieder toegankelijk gemaakt via de website www.jaarverslagenzorg.nl. Verder stuurt VWS ieder jaar een rapportage over de inkomens van de zorgbestuurders naar de Kamer gebaseerd op de jaarverslagen van het jaar daarvoor.
Bent u bereid de Wet Normering Topinkomens zodanig aan te scherpen dat met terugwerkende kracht deze exorbitante tegemoetkomingen kunnen worden teruggevorderd? Zo neen, waarom niet?
De voornemens ten aanzien van de aanscherping van de WNT zijn in het regeerakkoord opgenomen. De door u geuite wens is juridisch onuitvoerbaar, want strijdig met de beginselen van behoorlijk bestuur.
De vertrekregelingen van enkele bestuurders in de gezondheidszorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Vertrokken bestuurder VUmc kreeg al 7 ton in nog geen acht maanden» en «Ruim vier ton voor bestuurder VUmc»?1
Antwoord Ja.
Is deze berichtgeving over Vrije Universiteit medisch centrum (VUmc) waar? Zo nee, kunt u inzicht geven in de opbouw van de bezoldiging in 2012?
Nee, deze berichtgeving is onjuist. De bestuurder heeft in 2012 salaris ontvangen voor zijn werkzaamheden. Omdat zijn dienstverband in 2012 is geëindigd, heeft hij in 2012 ook de vertrekregeling gekregen die in 1999 in zijn arbeidsovereenkomst is vastgelegd. Zie ook het antwoord op vraag 2 uit de vragenset 2013Z10761 van het kamerlid Klever van de PVV.
Zijn er bij dit vertrek regels overtreden? Zo ja, kunt u (een deel van) het geld terugvorderen van het VUmc, respectievelijk de betrokken bestuurder? Zo nee, kunt u een moreel beroep doen op het VUmc, respectievelijk de betrokken bestuurder om (van een deel) van het bedrag af te zien?
De werkgever van de bestuurder, de wederpartij dus bij de arbeidsovereenkomst met de bestuurder, is de raad van toezicht van het VUmc. Vanuit mijn positie ben ik niet in staat om te beoordelen of er regels zijn overschreden. De vormgeving van het einde van de arbeidsovereenkomst is niet aan de rechter voorgelegd, dus een rechterlijke toetsing heeft niet plaatsgevonden. Beide partijen bij de arbeidsovereenkomst waren van mening dat het eindigen volgens de juiste regels is verlopen.
Voor een terugvordering heb ik geen juridische titel.
Zou een regeling als deze ook in 2013, na de inwerkingtreding van de Wet Normering Topinkomens (WNT) nog mogelijk zijn geweest? Is het waar dat sinds de inwerkingtreding van de WNT nog maximaal € 75.000 aan vertrekregeling mag worden uitgekeerd? Zo nee, wat is hieraan niet waar?
In artikel 2.10 en 3.7 Wnt wordt het werkgevers in de publieke en semipublieke sector verboden een vertrekregeling met een topfunctionaris overeen te komen die hoger is dan € 75.000. Indien de som van de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband dit bedrag te boven gaat, moet het meerdere aan de werkgever worden terugbetaald, tenzij de hoogte van de uitkering voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak. Wel geldt hier een overgangsregime, zie het antwoord op vraag 5. Het in een algemeen verbindend verklaarde cao of wettelijk voorschrift opgenomen bovenwettelijk deel van de WW-uitkering telt overigens niet mee voor het maximum van € 75.000.
Geldt in de WNT ook voor de hoogte van de vertrekregeling een overgangsregime? Zo ja, over hoeveel jaar mag nog maximaal € 75.000 als vertrekregeling worden uitgekeerd?
Het overgangsregime geldt zowel voor de bezoldiging als voor de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband (artikel 7.3 WNT). Het overgangsrecht geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande afspraken omtrent bezoldiging en uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband. Voor de op 1 januari 2013 bestaande afspraken over de hoogte van een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband geldt dat deze gedurende een periode van 4 jaar worden gerespecteerd. Bestond er tussen partijen op 1 januari 2013 geen afspraak over een eventuele uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, dan is de norm van € 75.000 direct van toepassing. Deze norm geldt overigens niet voor ontslaguitkeringen die voortvloeien uit een algemeen verbindend verklaarde cao of een algemeen verbindend voorschrift.
Deelt u de mening dat deze regeling op gespannen voet staat met het mismanagement van deze bestuurder, blijkend uit het onder verscherpt toezicht plaatsen van het ziekenhuis door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en een kwalijk optreden van de bestuurder rondom het tv-project van EyeWorks?
De vertrekregeling vloeit voort uit afspraken dienaangaande bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, 13 jaar geleden, zie het antwoord op vraag 2 uit de vragenset 2013Z10761 van het kamerlid Klever van de PVV.
Is de berichtgeving in hetzelfde NRC-artikel over het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC) waar? Zijn onder de nieuwe WNT de constructie van (1) «buitengewoonverlofregeling», (2) «als adviseur verbonden» en (3) «loonaanvulling» nog mogelijk? Indien deze of één van deze constructies ook nu nog mogelijk zijn, bent u bereid deze «gaten» in de WNT dan spoedig te dichten? Zo nee, waarom niet?
In artikel 2.10 en 3.7 zijn de randvoorwaarden beschreven rond het einde van de arbeidsovereenkomst. In dit verband is met name lid 3 aan de orde: «Partijen komen niet overeen het dienstverband op een later tijdstip te beëindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt.»
Uiteraard mag de gewezen bestuurder wel een beloning ontvangen van zijn werkgever voor andere werkzaamheden die hij na het beëindigen van zijn functie als bestuurder gaat uitoefenen. Op grond van artikel 4.1 WNT zal de werkgever de bezoldiging van een gewezen bestuurder, ongeacht de hoogte daarvan, wel moeten vermelden in het financieel jaarverslag.
Op grond van het derde lid van de artikelen 2.10 en 3.7 is het niet toegestaan dat een gewezen bestuurder met behoud van bezoldiging vrijgesteld is van werkzaamheden. Een buitengewoon verlof waarbij geen werkzaamheden worden verricht, maar wel bezoldiging wordt ontvangen, is derhalve niet toegestaan. In dat geval is sprake van een verkapte ontslaguitkering waar de wetgever een stokje voor heeft gestoken.
Of een aanvulling van salaris bij de nieuwe werkgever onder de WNT is toegestaan, hangt af van de omstandigheden van het geval. Deze aanvulling dient in principe te worden beschouwd als een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband waarbij het totaal van deze uitkeringen het maximum van € 75.000 niet te boven mag gaan. Valt de afspraak onder het overgangsrecht, dan geldt er echter geen wettelijke beperking voor de hoogte van de ontslaguitkering. Is de aanvulling terug te voeren op een algemeen verbindend verklaarde cao, dan is zoals ook reeds in het antwoord op vraag 5 aangegeven het maximum van € 75.000 evenmin van toepassing.
Deelt u de mening dat berichtgeving als deze schadelijk is voor het draagvlak onder burgers voor noodzakelijke en pijnlijke hervormingen in de gezondheidszorg?
Alle negatieve publiciteit, of die nu terecht is of niet, is schadelijk voor het draagvlak onder burgers. Juist met het oog op jaarlijkse negatieve publiciteit over de inkomens in de publieke en de semipublieke sectoren hebben voorgaande kabinetten en dit kabinet toegewerkt naar de inwerkingtreding van de Wnt.
Het bericht dat de vertrokken bestuursvoorzitter van het VUmc 700.000 euro kreeg voor nog geen acht maanden werk |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de vertrokken bestuursvoorzitter van het VUmc 700.000 euro kreeg voor nog geen acht maanden werk?1
Zie mijn antwoorden op de vragensets 2013Z10761 en 2013Z10874 van respectievelijk de PVV (het kamerlid Klever) en de PvdA (de kamerleden Otwin van Dijk en Heijnen).
Vindt u dit ook graaien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook van mening dat deze buitengewoon hoge beloning in het licht van het disfunctioneren van de betreffende bestuursvoorzitter extra zuur is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft deze bestuursvoorzitter naar uw mening prestaties geleverd die deze exorbitante beloning rechtvaardigen? Zo nee, gaat u ingrijpen en de beloning terugvorderen? Zo ja, welke?2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u een vertrekbonus van 433.107 euro te verdedigen? Zo nee, bent u bereid maatregelen te treffen om er voor te zorgen dat dit soort vertrekbonussen niet meer mogen worden gegeven, ongeacht eerder gemaakte afspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de Raad van Toezicht van het VUmc dat dit soort beloningen toestaat, dan wel aanbiedt? Vindt u dit verantwoordelijk omgaan met premiegeld? Kun u uw antwoord toelichten?
De huidige Raad van Toezicht is gehouden de afspraken na te komen die de toenmalige Raad van Toezicht is aangegaan bij de indiensttreding van de bestuurder in 1999. De vertrekregeling is duur en valt fors hoger uit dan inmiddels als norm in de Wnt is vastgelegd. Maar in het antwoord op vraag 2 uit de vragenset van de PVV kunt u lezen dat de regeling nog duurder had kunnen uitvallen wanneer nu de kantonrechtersformule had moeten worden toegepast.
Hoe oordeelt u over de cultuur in de zorgsector waarbij bestuurders en toezichthouders schaamteloos gigantische bedragen toucheren en aan elkaar geven? Vindt u dit zuinig en kostenbewust gedrag? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Zo ja, hoe legt u dat de premiebetaler uit?
Zie het antwoord op vraag 1 uit de vragenset 2013Z10761 van het kamerlid Klever van de PVV.
Bent u van mening dat dit soort exorbitante beloningen het draagvlak voor het betalen van de (hoge) zorgpremie bevordert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat voor u reden om in te grijpen en deze beloning terug te draaien?
Zie het antwoord op vraag 8 uit de vragenset 2013Z10874 van de kamerleden Otwin van Dijk en Heijnen van de PvdA.
De schandalige vertrekbonus van de bestuursvoorzitter VUmc (VUmedisch centrum) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Vier ton voor opgestapte bestuurder VUmc»?1
Mijn reactie was dat het goed is dat dit kabinet de Wnt (wet normering topinkomens) per 1 januari 2013 in werking heeft laten treden. Op termijn zal daardoor dit soort casuïstiek niet meer aan de orde kunnen zijn.
Wat is uw mening over de hoogte van deze vertrekbonus? Deelt u de mening dat dit een schandalige vertrekbonus is?
De vertrekbonus is hoger dan hetgeen in de Wnt nu op dit punt aan normering is geregeld.
Van het VUmc begreep ik dat deze bonus voortvloeit uit afspraken die in 1999 zijn gemaakt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met de bestuurder. De afspraak dateert dus van 13 jaar geleden. Toen werd er anders gedacht over vertrekregelingen dan nu. In de sector UMC’s gold toen ook een bovenwettelijke regeling voor werkloosheid waarin de duur van de uitkering werd bepaald door leeftijd en diensttijd. Wat betreft die bepalende factoren is er in deze casus sprake van een hoge score, dus van een relatief lange duur. Het bedrag komt echter uit, ruim onder het bedrag waarop hij recht zou hebben gehad wanneer de kantonrechtersformule toegepast had moeten worden.
Is het waar dat de Inspectie geen vertrouwen had in deze bestuurder, dat de patiëntveiligheid onder zijn bestuur gevaar liep, en de Inspectie het VUmc daarom onder verscherpt toezicht stelde?
Op 21 augustus 2012 heeft de IGZ het VUmc onder Verscherpt Toezicht gesteld, nadat bleek dat de raad van bestuur van het VUmc de IGZ onjuist had geïnformeerd inzake een conflict tussen medisch specialisten. De inspectie stelde daarop geen vertrouwen meer te hebben in het handelen van de bestuurder van het VUmc en concludeerde dat de raad van bestuur onvoldoende doordrongen was van de consequenties van de samenwerkingsproblemen voor patiëntveiligheid.
Vindt u dat wanbestuur op deze wijze beloond moet worden?
Ik constateer dat de vertrekregeling is uitgevoerd conform de afspraken die in het verleden zijn gemaakt, vóór inwerkingtreding van de Wnt, en dat de regeling duurder was uitgepakt wanneer de kantonrechtersformule zou zijn gevolgd.
Ziet u mogelijkheden om deze vertrekbonus terug te vorderen?
Ik heb daar geen enkele juridische titel voor. De werkgever, het VUmc, ook niet. Hier is sprake van eenzelfde situatie als waar de staatssecretaris van VWS op 6 juni jl. vragen over heeft beantwoord van de leden Heijnen en Otwin van Dijk (2013Z08651). Ook daarin is de terugvorderingsvraag ontkennend beantwoord.
Wanneer komt er een openbare zwarte lijst voor wanbestuurders in de zorg?
Het is de verantwoordelijkheid van toezichthouders van zorginstellingen om te zorgen dat zij goede bestuurders aanstellen. Ik ben daarom van plan de toezichthouders nadrukkelijk een plicht op te leggen om zich ervan te vergewissen dat zij een bestuurder aanstellen die capabel is. Ik wil hen daarbij ondersteunen door het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag verplicht te stellen voor bestuurders. De Nederlandse vereniging van bestuurders in de zorg (NVZD) werkt daarnaast zelf aan een accreditatiesysteem waarmee toezichthouders inzicht krijgen in welke bestuurders capabel geacht worden. Ik acht het opzetten van een zwarte lijst daarom niet opportuun.
Deelt u de mening dat wanbestuurders persoonlijk aansprakelijk gesteld moeten kunnen worden?
Die mening deel ik. Dat is ook al mogelijk op basis van het Burgerlijk Wetboek, Boek 2 artikel 9.
Ik ben voornemens om ook toezichthouders expliciet onder de werking van dat artikel te laten vallen.
Kunt u de aanpak van wanbestuurders toelichten in de governancebrief die de Kamer voor de zomer mag verwachten?
In de governancebrief die ik u na de zomer toestuur zal ik onder andere ingaan op hoe ik bestuurders, die bijvoorbeeld de kwaliteit niet op orde hebben, aan wil pakken.
Het bericht “inactiviteit bij kinderen” |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het tv-item «inactiviteit bij kinderen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over inactiviteit bij kinderen, zoals die in de uitzending naar voren kwamen?
Het is bekend dat veel jongeren de geadviseerde norm voor het dagelijks bewegen en een aantal malen sporten per week (combinorm) niet halen. Zoals blijkt uit de jaarlijkse rapportage aan uw Kamer geven de peilingcijfers over de afgelopen jaren een fluctuerend beeld. In 2012 waren de cijfers weer hoger dan in 2011, maar de tendens over meerdere jaren is zeker niet gunstig. Meer recent vragen wetenschappers aandacht voor het langdurig stilzitten.
Het kabinet deelt de zorgen over bewegingsarmoede en voert daarom actief beleid gericht op het stimuleren van sport en lichaamsbeweging, onder meer via het programma Sport en Bewegen in de Buurt en de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en een Gezonde Leefstijl2.
Hoe oordeelt u over de langetermijngevolgen van inactiviteit bij de huidige generatie kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de prestaties van combinatiefunctionarissen en buurtsportcoaches in dezen? Ziet u mogelijkheden voor verdere uitbouw, of efficiëntere inrichting, van deze regeling? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Om op lokaal niveau voldoende sport- en beweegaanbod te creëren en een actieve leefstijl bij jong en oud mogelijk te maken, is in 2012 de verbreding van combinatiefuncties naar buurtsportcoaches ingevoerd. Op dit moment vindt een verdiepingsonderzoek plaats naar de Brede Impuls Combinatiefuncties, waarvan ik de resultaten eind 2013 verwacht. Gezien de recente wijziging en het lopende onderzoek acht ik het daarom te vroeg om te spreken over een aanpassing van de huidige regeling en om te oordelen over de prestaties van combinatiefunctionarissen en buurtsportcoaches. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik u te zijner tijd informeren. Voor de buurtsportcoaches geldt voorts dat, doordat zij zowel werkzaam zijn bij een sport- of beweegaanbieder als in ten minste één andere sector (zorg, welzijn, kinderopvang, jeugdzorg of bedrijfsleven), zij er aan bijdragen dat meer mensen en dus ook jeugd in hun eigen nabije omgeving kunnen gaan sporten en bewegen.
Onderschrijft u, gezien de ernstige gevolgen van inactiviteit, de voorstellen omtrent de investeringen in het bewegingsonderwijs die voortvloeien uit het PvdA-actieplan Topsport? Zo nee, waarom niet?
Samen met de staatssecretaris van OCW investeer ik in het optimaal combineren van onderwijs en sport. Dit krijgt onder andere vorm in het programma Sport en Bewegen in de Buurt, in de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en een Gezonde Leefstijl en in onze gezamenlijke investering in buurtsportcoaches, die een belangrijke rol hebben in het maken van deze verbinding. Om topsport en onderwijs optimaal te combineren, ondersteun ik bovendien de vier Centra voor topsport en Onderwijs (CTO’s): Papendal, Heerenveen, Amsterdam en Eindhoven.
Andere maatregelen die in het PvdA-actieplan Topsport staan hebben betrekking op het onderwijs. De minister en de staatssecretaris van OCW zijn hier verantwoordelijk voor. Voor het optimaal combineren van onderwijs en topsport bestaat de LOOT-regeling (Landelijk Overleg Onderwijs Topsport). Deze regeling geeft aan LOOT-leerlingen op LOOT-scholen (toptalentscholen in het voortgezet onderwijs) faciliteiten om onderwijs en topsport te combineren.
Voor wat betreft het voorstel van de PvdA om te investeren in het bewegingsonderwijs op de basisschool, verwijs ik naar het Regeerakkoord, waarin de ambitie is opgenomen om naar meer gymlesuren in het primair onderwijs te streven. De staatssecretaris van OCW zal in het najaar de uitwerking van deze ambitie aan uw Kamer sturen.
Het bericht dat een kwart van vrouwelijke co-assistenten seksueel wordt geïntimideerd |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijna kwart vrouwelijke coassistenten seksueel geïntimideerd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat studenten tijdens hun coschappen slachtoffer worden van (seksuele) intimidatie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Seksuele intimidatie is nooit acceptabel. Studenten, waar onder coassistenten, moeten kunnen leren in een veilige omgeving.
Hoe verhouden de cijfers zich tot andere opleidingstrajecten?
Wij beschikken niet over deze informatie.
Hoe kan het dat de resultaten van dit onderzoek vrijwel gelijk zijn aan eerdere cijfers? Wordt er niets ondernomen tegen seksuele intimidatie?
De afgelopen jaren hebben ziekenhuizen diverse maatregelen genomen om seksuele intimidatie terug te dringen. Voor algemene ziekenhuizen en umc’s geldt dat in de CAO nadrukkelijk aandacht is voor het voorkomen van ongewenste intimiteiten en de behandeling van klachten bij ongewenste intimiteiten. Ieder ziekenhuis geeft daaraan concrete invulling en kan disciplinaire straffen opleggen, uiteenlopend van een schriftelijke berisping tot ontslag. De Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en haar leden nemen het signaal zeer serieus. De NFU gaat daarom samen met het KNMG studentenplatform bekijken welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn.
Waarom maken studenten vrijwel geen melding van intimidatie? Heeft het ermee te maken dat de vertrouwenspersoon rechtstreeks valt onder de Raad van Bestuur?2
De onderzoeksresultaten geven geen verklaring hiervoor. De NFU is mede daarom in contact getreden met het KNMG Studentenplatform. Daarnaast zal bij de eigen studenten advies ingewonnen worden via co- of masterraden (vertegenwoordigingen van coassistenten). Decanen zullen waar mogelijk verbeteringen doorvoeren.
Hoe gaat u bevorderen dat studenten die te maken krijgen met seksuele intimidatie wel overgaan tot melding?
Agressie en geweld tegen zorgverleners is onacceptabel en moet worden teruggedrongen. Dat geldt ook voor seksuele intimidatie. Daarom heeft het kabinet samen met sociale partners in de zorg in maart 2012 het Actieplan Veilig werken in de zorg opgesteld3. Het afgelopen jaar is ingezet op het mogelijk maken van anoniem aangifte doen en het zwaarder straffen van de daders. Dit jaar wordt onder andere ingezet op het vaststellen van normen en een landelijk communicatieoffensief, opdat de meldingsbereidheid onder zorgverleners wordt verhoogd.
Welke acties zijn ondernomen nadat u geweld tegen ziekenhuispersoneel «volstrekt ontoelaatbaar» noemde? Is toen ook gekeken naar seksuele intimidatie? Zo nee, wilt u nagaan op welke wijze seksuele intimidatie kan worden tegengegaan?3
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre wordt de brochure over klachtenregelingen en seksuele intimidatie onder de aandacht gebracht van zorgverleners en coassistenten? Wilt u uw antwoord toelichten?4
De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen stelt de brochure «Modelregelingen individuele klachten, ongewenst gedrag, meldingen misstanden» via de website beschikbaar. Het is aan de organisatie om deze vervolgens te verspreiden. Gegeven de Arbeidsomstandighedenwet dient een werkgever immers een veilig en gezond werkklimaat te bieden. De Inspectie SZW ziet er op toe dat de werkgever zich aan zijn Arbowettelijke verplichtingen houdt. De komende jaren besteedt de Inspectie SZW extra aandacht aan de zorg in het kader van de Sectoraanpak Zorg en Welzijn.
Het nieuws dat het gehoor van de Nederlandse jeugd nog verder is verslechterd |
|
Roelof van Laar (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de Nationale Hoorstichting het gehoor van de Nederlandse jeugd in twee jaar tijd 6% slechter is geworden?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat inmiddels 38% van jonge mensen een verslechterd gehoor heeft, terwijl dat grotendeels vermijdbaar is?
Gehoorschade als gevolg van hard geluid is een maatschappelijk probleem. De belangrijkste bronnen van geluidsbelasting bij jongeren die kunnen leiden tot gehoorschade zijn langdurig luisteren naar te harde muziek via persoonlijke muziekdragers en veelvuldig bezoek aan uitgaansgelegenheden, evenementen en festivals. Dat hierdoor permanente gehoorschade kan worden opgelopen, is extra schrijnend in de wetenschap dat het overgrote deel van deze gehoorschade bij jongeren voorkomen had kunnen worden. Over het aantal jongeren dat gehoorschade door te harde muziek heeft opgelopen zijn geen recente cijfers bekend. Ik heb het RIVM gevraagd om hier onderzoek naar te doen, zodat we over recente cijfers kunnen beschikken. Ik verwacht de uitkomst van dit onderzoek in het najaar. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg preventie van 30 mei jl. heb toegezegd, zal ik dit onderzoek aan de Tweede Kamer sturen.
Deelt u voorts de mening dat alles op alles moet worden gezet om het aantal jonge kinderen met verslechterd gehoor snel terug te dringen? Hoe gaat u dat aanpakken?
Ik ben van mening dat actie op het gebied van het tegengaan van gehoorschade door harde muziek bij jongeren nodig is. Ik zal dit thema in het Nationaal Programma Preventie opnemen, zodat het in samenhang met andere leefstijlgerelateerde thema’s opgepakt kan worden. Daarnaast zal ik in het najaar met de betrokken partijen om de tafel gaan zitten om gezamenlijk een aanpak voor het probleem af te spreken in de vorm van een convenant.
Deelt u bovendien de mening dat in het plan van aanpak moet worden opgenomen dat in uitgaansgelegenheden het geluid de limiet van 100 decibel niet mag overschrijden? Kunt u dit toelichten? Welke middelen staan u ten dienste om dat te bereiken?
Tijdens het gesprek met de betrokken partijen over de gezamenlijke aanpak van gehoorschade door te harde muziek in het najaar zullen we ook spreken over een verantwoorde geluidslimiet. Deze geluidslimiet kan dan in de convenantafspraken worden opgenomen. Daarnaast is er de optie van het wettelijk vastleggen van een geluidslimiet. Maar ik wil nog niet vooruitlopen op de vraag of een maximale geluidslimiet via wetgeving vastgelegd zou moeten worden. Ik wil eerst het overleg met de betrokken partijen in het najaar en de werking van het convenant tussen mij en de muzieksector afwachten en op basis van de uitkomsten daarvan de wenselijkheid en mogelijkheid van een wettelijk vastgelegde maximale geluidslimiet beoordelen.
Deelt u voorts de mening dat er in elke uitgaansgelegenheid een decibelindicator moet hangen, zodat jongeren zelf kunnen zien hoe hard het geluid is en inzien dat ze oordoppen moeten gebruiken? Kunt u dit toelichten? Bent u bereid te onderzoeken hoe dat het beste gerealiseerd kan worden?
Een decibelmeter is een handig instrument om inzichtelijk te maken wat het geluidsniveau is. Bezoekers van gelegenheden kunnen dan real-time bekijken hoe hard de muziek staat. Maar alleen een decibelmeter ophangen zal naar mijn mening weinig opleveren. Er is met het keurmerk Oorveilig van de Nationale Hoorstichting in zeven clubs ervaring opgedaan met het ophangen van een decibelmeter, maar het blijkt dat die maatregel alléén geen effect op het gedrag van de bezoekers heeft. Het is dus niet zo dat bezoekers weggaan of oordoppen indoen als ze op de decibelmeter zien dat het geluidsniveau boven de 103 decibel uitkomt. Voor de aanpak van gehoorschade door te harde muziek in uitgaansgelegenheden en bij evenementen en festivals is een integrale aanpak nodig waarbij ook voorlichting en informatieverstrekking belangrijk zijn.
Wat zijn de resultaten van de evaluaties van respectievelijk het Keurmerk Oorveilig en het Convenant Geluidsbeheer Muzieklocaties die in december 2012 geëvalueerd zouden worden? Zijn er aanpassingen in het beleid doorgevoerd op basis van deze evaluaties? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Uit de evaluatie van de Nationale Hoorstichting van het keurmerk Oorveilig blijkt dat er bij vrijwel alle deelnemende clubs sprake was van een groot aantal overschrijdingen van de afgesproken maximale geluidsnorm van 103 decibel. De werking van het Convenant Geluidsbeleid Muzieklocaties kon niet adequaat worden geëvalueerd, omdat geen monitoring en/of rapportage van de geluidsniveaus plaats heeft gevonden. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie en andere recente onderzoeken van de Nationale Hoorstichting heb ik besloten om in het najaar van dit jaar met de betrokken partijen om tafel te gaan zitten om een convenant met de muzieksector te tekenen. Daarnaast zal de preventie van gehoorschade door te harde muziek bij jongeren een plek krijgen in het Nationaal Programma Preventie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Preventiebeleid op 30 mei 2013?
Nee, daarvoor was de termijn van één dag te kort.
Passende zorg voor mensen met gespecialiseerde begeleiding met minder dan 10 uur zorg per week |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgorganisaties kunnen veel mensen die PGB verliezen geen zorg bieden»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de meldactie die Per Saldo (de belangenvereniging voor mensen met een PGB) georganiseerd heeft voor mensen die door de 10-uurs grens op het persoonsgebonden budget (PGB) vanaf 1 januari 2014 geen PGB meer kunnen ontvangen voor hun begeleidingsvraag, waarover in het artikel wordt gesproken?
Ja. Ik heb u hierover per brief van 18 april 2013 (TK 2012–2013, 25 657, nr. 98) geïnformeerd.
Wat is uw oordeel over het feit dat 85% van de respondenten van de meldactie van Per Saldo zegt geen passende zorg te kunnen vinden bij instellingen? Wat is uw oordeel over het feit dat 56% van alle respondenten aangeeft al bij zorginstellingen geïnformeerd te hebben en nee te horen hebben gekregen? Herkent u deze signalen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen (van 11 april jongstleden) van het lid Voortman, gaat het om een niet-representatieve meldactie waarbij het zorgkantoor niet naar hun oordeel is gevraagd. Daarmee hoeven de uitkomsten geen juiste weerspiegeling te geven van de situatie van de circa 45.000 budgethouders die op 1 januari 2014 hun pgb zullen verliezen.
Desondanks neem ik het signaal zeer serieus en begrijp ik dat mensen zich zorgen maken. Ik deel de mening dat voor alle mensen met een AWBZ-indicatie, en daarmee ook voor mensen die gespecialiseerde begeleiding nodig hebben, passende zorg beschikbaar moet zijn. Het pgb kan een goed instrument zijn om de zorg beter aan te laten aansluiten bij wat mensen nodig hebben. Juist om dit instrument te behouden voor hen voor wie het bedoeld is, zijn maatregelen nodig. Ik overleg, zoals ik heb aangegeven tijdens het nota-overleg van afgelopen week over de Hervorming van de Langdurige Zorg, momenteel met Per Saldo, zorgkantoren en brancheorganisaties voor kleine aanbieders hoe de 10 uursmaatregel uitgewerkt kan worden en of er alternatieven zijn die passen binnen het beschikbare budgettaire kader. Ik verwacht uw Kamer begin juli hierover te kunnen informeren.
Heeft u zelf signalen ontvangen dat mensen die alleen gespecialiseerde begeleiding nodig hebben voor minder dan 10 uur per week en per 1 januari 2014 geen PGB meer kunnen krijgen, geen passende zorg kunnen vinden bij instellingen? Zo ja, welke signalen en om hoeveel mensen gaat het?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat mensen die gespecialiseerde begeleiding nodig hebben (vaak mensen met psychiatrische aandoeningen zoals een autismespectrumstoornis of mensen met niet-aangeboren hersenletsel) passende zorg moeten kunnen krijgen? Zo ja, hoe kunt u er zorg voor dragen dat mensen passende zorg ontvangen en welke mogelijkheden heeft u daarvoor? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Per Saldo over de resultaten van de meldactie en de mogelijkheden om passende gespecialiseerde begeleiding te borgen voor mensen ook als zij minder dan 10 uur begeleiding per week hebben?
Zie antwoord vraag 3.