De Groene GGZ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het initiatief «de Groene GGZ»?1
Ja, ik ben bekend met dit initiatief.
Welke concrete maatregelen worden er op dit moment genomen om de geestelijke gezondheidszorg (ggz) te verduurzamen?
Er is vanuit de rijksoverheid een brede inzet op verduurzaming in de gezondheidszorg, deze is ook gericht op de geestelijke gezondheidszorg (ggz).
Zo is op 4 november jl. de Green Deal «Samen werken aan Duurzame zorg» (GDDZ 3.0) getekend, hierin zijn nieuwe en betere afspraken over het verduurzamen van de zorg gemaakt. Deze Green Deal zet in op de verduurzamingstransitie in de zorgsector en maakt de acties voor de komende jaren concreter. De Nederlandse ggz is een van de ondertekenaars van de Green Deal.
Daarnaast zijn er diverse subsidieregelingen beschikbaar ten behoeve van verduurzamen en energiebesparing waar ook ggz aanbieders gebruik van kunnen maken. Een voorbeeld hiervan is de Duurzaam Maatschappelijke Vastgoed (DUMAVA) subsidie. Ook is voor de ggz-sector kennisdeling en advies beschikbaar over het verduurzamen van gebouwen en energiebesparing via het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg (EVZ) en het ontzorgingsprogramma Maatschappelijk Vastgoed.
Bent u het ermee eens dat de inzet van natuur in de ggz een waardevolle aanvulling zou kunnen zijn om cliënten sneller te laten herstellen en een fijne en gezonde werkplek voor medewerkers te genereren? Zo ja, wat gaat u doen om initiatieven die de natuur koppelen aan de ggz, zoals de Groene GGZ, te steunen?
Het is aan de zorgprofessionals om te beoordelen of een dergelijke inzet een waardevolle aanvulling kan zijn op het huidige zorgaanbod en werkpraktijk. Zoals hierboven aangeven sluit een initiatief zoals de Groene GGZ in ieder geval goed aan bij één van de doelen van de eerder genoemde Green Deal «Samen werken aan duurzame zorg». Het bevorderen van de gezondheid van patiënten, cliënten en medewerkers is één van de vijf doelen van deze afspraken. Concrete activiteiten en stappen om deze afspraken uit de Green Deal uit te voeren worden in principe gefinancierd vanuit eigen middelen van organisaties.
Bent u bekend met het initiatief «Het Groene Perspectief» van de Groene GGZ?2
Ja, ik ben bekend met dit initiatief.
Bent u het ermee eens dat creatieve oplossingen, zoals het Groene Perspectief, een manier kunnen bieden om de druk op de specialistische ggz te verlichten? Zo ja, wat doet u om dergelijke oplossingen te steunen? Wat gaat u de komende tijd doen om dergelijke initiatieven te steunen?
«Het Groene Perspectief: van wachtlijst naar groene actie» is een werkwijze waarbij cliënten die op de wachtlijst staan gewezen worden op de mogelijkheden om in contact te komen met «groen», zoals meehelpen in de buurtmoestuin, het verzorgen van dieren of deelnemen aan wandelgroepen. Het is aan de zorgprofessionals in de specialistische ggz om te beoordelen of deze werkwijze de druk op de specialistische ggz zal verlichten.
Worden er op dit moment initiatieven voor de groene beweging in de ggz gesteund met financiële middelen vanuit de rijksoverheid? Zo ja, kunt u een overzicht leveren van hoeveel geld er per initiatief wordt besteed? Zo nee, zou u nader kunnen toelichten waarom hiervoor geen financiële middelen beschikbaar zijn gesteld?
Voor de werkwijze zoals beschreven in antwoord op vraag 5 vindt vanuit de rijksoverheid geen specifieke subsidiering plaats. In antwoord op vraag 7 zal ik een nadere toelichting geven op de manier waarop de afspraken uit de Geen Deal nader worden vormgegeven.
Kunt u een overzicht geven waaruit duidelijk wordt hoeveel budget er per afspraak is uit de Green Deal Duurzame zorg en waar dit geld aan wordt besteed?
In de brief van 4 november 2022 over Verduurzaming van de zorg3 heeft de Minister van VWS u geïnformeerd over de wijze waarop de afspraken uit de Green Deal «Samen werken aan duurzame zorg» opgepakt worden. De brancheorganisaties in de zorg, waaronder de Nederlandse GGZ, werken op dit moment aan sectorplannen voor de uitwerking en uitvoering van de afspraken. De plannen worden onderbouwd met een begroting waarin duidelijk wordt welke onderdelen de sector zelf ter hand neemt en voor welke onderdelen de brancheorganisaties aanvullende financiële ondersteuning vanuit de rijksoverheid aanvragen. In het voorjaar dienen deze plannen gereed te zijn. Op basis hiervan bespreken de brancheorganisaties en het Ministerie van VWS welke ondersteuning in operationeel en financieel opzicht nodig is en hoe die kan worden geleverd.
Het artikel 'Systeemfout in de financiering is een belangrijke oorzaak van dodelijke ggz-wachtlijsten' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Systeemfout in de financiering is een belangrijke oorzaak van dodelijke ggz-wachtlijsten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het artikel en verschillende experts dat de oorzaak van lange wachtlijsten voor mensen met zware ggz-zorg in het systeem van risicoverevening ligt? Bent u het met deze conclusie eens?
In de Zorgverzekeringswet (Zvw) is vastgelegd dat zorgverzekeraars een zorgplicht hebben. Zij moeten borgen dat al hun verzekerden – dus ook mensen die zware ggz-zorg nodig hebben – tijdig de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. Dat staat voorop. Daar waar de verzekeraars het signaal hebben afgegeven dat in de risicoverevening maatregelen nodig zouden zijn om hen beter te faciliteren in het dragen van hun verantwoordelijkheden voor zware ggz-patiënten, zijn die maatregelen na onderzoek en in overleg genomen. Zoals wij in antwoord 5 toelichten, is gekozen om zorgverzekeraars bij uitzondering beduidend minder risico te laten lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten. Bij uitzondering, omdat het uitgangspunt van de risicoverevening immers volledige risicodragendheid (ook wel «ex-ante» genoemd) door zorgverzekeraars is. Verminderde risicodragendheid verbetert weliswaar enerzijds de compensatie voor de groep in kwestie, maar gaat anderzijds ten koste van de doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars (en daarmee van de prikkels voor zorgverzekeraars om de betaalbaarheid van de zorg voor de premiebetaler te borgen). Er is hier sprake van een te bewaken balans.
Deelt u ook de conclusie uit het artikel dat risicoverevening minder goed werkt voor ggz-zorg dan bij andere types zorg, omdat nauwelijks te voorspellen is welke verzekerden ggz-kosten gaan maken en of dat hoge of lage kosten zullen zijn?
De risicoverevening is in beginsel een ex-ante systeem waarbij de bijdrage die een verzekeraar van de overheid ontvangt voorafgaand aan een jaar wordt bepaald op basis van de voorspelbare zorgkosten van zijn verzekerden. Er zijn aparte risicovereveningsmodellen voor ggz-kosten en voor overige Zvw-kosten. Het klopt dat de voorspelkracht van het ggz-model kleiner is dan die van het somatische model. Dat heeft ook meegespeeld bij de keuze om binnen de risicoverevening een uitzondering op het uitgangspunt van ex-ante te maken ten aanzien van zware ggz-patiënten. Het gaat hierbij om een ex-post maatregel waardoor de risicovereveningsbijdragen niet meer alleen afhangen van voorspelde zorgkosten, maar in het geval van zware ggz-patiënten voor een aanmerkelijk deel ook van daadwerkelijk gerealiseerde zorgkosten.
Wat gaat u doen om dit probleem rondom risicoverevening bij ggz-zorg aan te pakken? In hoeverre wordt het aanpakken van de problemen van risicoverevening in de ggz meegenomen in het Integraal Zorgakkoord (IZA), aangezien daarin forse ambities staan over het verkorten van de wachtlijsten in de ggz en voldoende aanbod van (zeer) complexe psychische zorg?
Omdat er per vereveningsjaar 2020 en vervolgens per vereveningsjaar 2021 al gerichte maatregelen zijn genomen, zien wij geen aanleiding tot verdere stappen binnen de risicoverevening die direct aangrijpen op de compensaties voor mensen die zware ggz-zorg nodig hebben. Wij hebben van de zorgverzekeraars zelf ook geen wensen in die richting ontvangen. Er is dan ook niets over opgenomen in het Integraal Zorgakkoord (IZA).
In het IZA zijn wel afspraken gemaakt over het verder blijven verbeteren van de risicoverevening, ter vermindering van over- en ondercompensaties voor groepen gezonde respectievelijk ongezonde verzekerden. Daarvan is de ggz uiteraard niet uitgesloten. Wij verwijzen naar de Kamerbrief «Definitieve besluitvorming risicoverevening 2023» van 13 september 2022 (Kamerstuk 29 689, nr. 1166) voor de onderzoeksagenda 2022/2023. Specifiek voor het ggz-model voorzien wij in voorbereiding op het vereveningsjaar 2025 (onderzoeksjaar 2023/2024) nog een onderzoek naar eventuele noodzakelijke aanpassingen van het ex-ante vereveningscriterium «Psychische diagnosekostengroepen» (DKG-G) omdat onder het Zorgprestatiemodel (ZPM) bepaalde data die nu gebruikt worden op termijn niet meer worden gegenereerd (terwijl er ook nieuwe data beschikbaar zijn die mogelijk benut kunnen worden). Tevens voorzien wij in de toekomst een breed onderzoek naar het ggz-model. Het is echter pas zinvol om nader onderzoek te doen naar mogelijke verbeteringen van het ggz-model als er daartoe voldoende data op grond van het ZPM beschikbaar is. Op zijn vroegst is dit in het onderzoeksjaar 2024/2025 het geval.
Kent u het onderzoek naar risicoverevening van PricewaterhouseCoopers uit 2019, waarin wordt becijferd dat verzekeraars voor de zwaarste ggz-patiënten structureel te weinig geld ontvangen? Zo ja, wat is er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gedaan met de conclusies uit dit onderzoek? Kunt u in het antwoord ook reflecteren op de analyse uit het rapport dat de ingevoerde hogekostencompensatie de structurele tekorten voor verzekeraars op de zwaarste ggz-patiënten slechts zeer beperkt vermindert?2
Ja. Dit onderzoek heeft PricewaterhouseCoopers (PwC) in opdracht van het Ministerie van VWS uitgevoerd. Naar aanleiding ervan is in 2020 de hogekostencompensatie voor de ggz (HKC-ggz) ingevoerd. Dit is een ex-post maatregel binnen de risicoverevening, op basis waarvan zorgverzekeraars bij uitzondering op het ex-ante uitgangspunt beduidend minder risico zijn gaan lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten. De HKC-ggz werkt zo dat een verzekeraar na afloop van een jaar gecompenseerd wordt voor X% van de gerealiseerde ggz-kosten van verzekerden wiens ggz-kosten boven een drempelwaarde liggen, voor zover die kosten de drempelwaarde overschrijden. De drempelwaarde is daarbij zo vastgesteld dat voor Y% van de mensen met ggz-kosten de HKC-ggz van toepassing is. Hoe hoger de X en de Y, hoe minder risico zorgverzekeraars lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten.
PwC heeft vier mogelijke varianten voor de HKC-ggz onderzocht:
één met een compensatiepercentage van 75% en een drempelwaarde zodat de maatregel voor 0,5% van de verzekerden met ggz-kosten van toepassing is;
compensatiepercentage 90%, reikwijdte 0,5% verzekerden met ggz-kosten;
75%, 1%;
90%, 1%.
PwC stelt vast dat de varianten in oplopende mate de verevenende werking verbeteren ten opzichte van een situatie zonder HKC-ggz (waarbij zoals verwacht met name effect wordt gesorteerd op de compensaties voor ggz-patiënten met zeer hoge kosten), en maakt tegelijkertijd het punt dat beter compenseren gepaard gaat met slechtere doelmatigheidsprikkels voor verzekeraars. PwC geeft aan dat niet met statistisch en kwalitatief onderzoek kan worden onderbouwd welke variant de voorkeur verdient. Dit vergt volgens PwC een keuze, waarbij een afweging gemaakt moet worden tussen de genoemde voor- en nadelen. PwC beveelt wel aan om ieder geval een compensatiepercentage onder de 100% te kiezen.
In overleg met de zorgverzekeraars heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport voor 2020 besloten om een HKC-ggz in te voeren met een compensatiepercentage van 75% en een drempelwaarde die jaarlijks zo vastgesteld wordt dat de maatregel voor 0,5% van de mensen met ggz-kosten van toepassing is. Per 2021 heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport besloten het compensatiepercentage te verhogen naar 90% op basis van nieuwe inzichten en signalen uit de praktijk. Dit was onderdeel van de totstandkoming van het «Plan van aanpak toegankelijkheid en beschikbaarheid hoogcomplexe ggz», dat in 2020 op verzoek van de toenmalig Staatssecretaris van VWS is opgesteld door Zorgverzekeraars Nederland en de Nederlandse ggz, met als doel een betere toegang tot de ggz voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag.
Kent u het artikel «Het spook risicoselectie; ggz onverzekerbaar in het huidig stelsel», uit het Tijdschrift voor Psychiatrie van mei dit jaar? Zo ja, wat is er bij uw ministerie gedaan met de conclusies van dit artikel?3
Ja. Wij herkennen de geschetste problematiek en de daarbij gebruikte cijfers, als onderdeel van de beleidsdiscussie die al heeft geleid tot invoering en verhoging van de HKC-ggz. Hoe wij zijn omgegaan met de oplossingsrichting die naar aanleiding van de probleemanalyse is voorgesteld, beschrijven wij in antwoord 14.
Bent u het eens dat het onacceptabel is dat er een sterke financiële prikkel bestaat om zware ggz-patiënten te vermijden, zoals experts aangeven?
Zorgverzekeraars mogen zware ggz-patiënten niet weren (acceptatieplicht op grond van de Zvw) en zij moeten borgen dat deze mensen tijdig de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben (zorgplicht). De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de zorgplicht en is in haar toezicht op de zorgverzekeringsmarkt bovendien scherp op het weren van verzekerden door zorgverzekeraars.
Voor zover de zorgverzekeraars concreet het signaal hebben afgegeven vanuit de risicoverevening belemmeringen te ervaren bij het dragen van hun verantwoordelijkheden voor zware ggz-patiënten, is daar op basis van onderzoek en overleg naar gehandeld met het creëren van de genoemde uitzondering in de risicoverevening voor ggz-patiënten met zeer hoge kosten.
Hierbij is het van belang dat een evenwichtige balans wordt bewaakt tussen enerzijds een zo goed mogelijke compensatie voor de desbetreffende groep, en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars.
Hoe kijkt u naar de uitspraak in het artikel van DSW bestuursvoorzitter Aad de Groot dat «het daarom voor de portemonnee van de verzekeraar slecht is om een goede naam te hebben op ggz-gebied» en de uitspraak van voormalig VvAA-directeur Edwin Brugman dat «verzekeraars daarom stiekem selecteren»?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u nader toelichten waarop de schatting over de verliezen voor verzekeraars van zorgeconoom Richard van Kleef is gebaseerd? Kunnen zij verklaren waarom deze schatting zo ver ligt van de schattingen gemaakt door andere deskundigen, die de verliezen vele malen hoger inschatten? Bent u bereid nader onderzoek te doen om helderheid te scheppen over hoe groot de verliezen voor verzekeraars zijn?
In het onderzoek van PwC is inzichtelijk gemaakt in hoeverre groepen verzekerden werden ondergecompenseerd in 2019, dus vóór invoering van de HKC-ggz. Daaruit blijkt dat de gemiddelde ondercompensatie voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten ongeveer € 100.000 bedraagt. PwC stelt dat de inzet van de HKC-ggz per definitie zorgt voor een sterke verbetering van dit beeld. Dat is gezien het doel en werking van de ex-post maatregel ook logisch. De cijfers waarop PwC zich in dezen baseert, zijn niet in het onderzoeksrapport opgenomen.
Let wel: het gaat hierboven om een vergelijking tussen voorspelde zorgkosten (op basis waarvan verzekeraars een risicovereveningsbijdrage ontvangen) en gerealiseerde zorgkosten, voor de mensen wiens ggz-kosten het hoogst zijn gebleken. Zo wordt deels een beschrijving gegeven van een regulier verzekeraarsrisico, namelijk het risico dat een verzekerde (veel) meer en/of zwaardere zorg nodig heeft dan voorzien. Hier staat tegenover dat er verzekerden zijn die (veel) minder en/of lichtere zorg nodig hebben dan voorzien. Zeer grote onvoorziene afwijkingen zijn daarbij vaak niet structureel van aard. PwC heeft in dat kader bijvoorbeeld inzichtelijk gemaakt dat van de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2016, in 2017 nog 14% tot die topklasse behoorde. In 2018 was daar 3,3% van over, in 2019 nog slechts 0,8%. In het verlengde heeft PwC in beeld gebracht wat in 2019 de gemiddelde ondercompensatie was voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2018. Die bedroeg zonder HKC-ggz ongeveer € 7.000 (mét de HKC-ggz € 6.000). Dat dit cijfer een stuk lager is dan de eerdere € 100.000 komt omdat de desbetreffende groep niet alleen mensen bevat die ten opzichte van hun kostenvoorspelling hogere ggz-kosten bleken te hebben, maar ook mensen die lage Zvw-kosten blijken te hebben gehad ondanks dat voor hen relatief veel en/of zware ggz-zorg werd voorspeld. Dit in tegenstelling tot de groep waarvoor de € 100.000 van toepassing is, waarin enkel mensen van het eerste type zitten, juist doordat er gekeken wordt naar de verzekerden wiens ggz-kosten over 2019 het hoogst zijn gebleken. Dat voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2018 per saldo voor 2019 een gemiddelde ondercompensatie overblijft, benadrukt natuurlijk wel dat er – naast toepassing van de HKC-ggz – gezocht moet blijven worden naar mogelijke verdere verbeteringen van het ex-ante risicovereveningsmodel voor ggz-kosten. Dat is deel van onze beleidsagenda.
Het wegnemen van (regulier) verzekeraarsrisico is geen doel van de risicoverevening. Het zou impliceren dat er ex-post wordt verevend op basis van gerealiseerde kosten. In antwoord 15 komen wij hierop terug.
Klopt het dat verzekeraars prijsafspraken maken om de verliezen op zware ggz-zorg te beperken? Wat vindt u hiervan? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten uitvoeren?
In het huidige zorgstelsel kunnen zorgverzekeraars en ggz-aanbieders als private partijen zelfstandig afspraken met elkaar maken. Hier zijn wij niet direct bij betrokken. Het is ons wel bekend, onder meer door monitoring van de NZa, dat zorgverzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over omzetplafonds en hierbij soms ook een gemiddelde prijs per cliënt of behandeltraject hanteren om de zorgkosten (en daarmee de premie) betaalbaar te kunnen houden. Een afspraak over een gemiddelde prijs per cliënt is meestal gebaseerd op de historie van de aanbieder en geeft de aanbieder een prikkel om overbehandeling te voorkomen. Veel zorgverzekeraars hebben daarom in hun contracten met ggz-aanbieders (in onderlinge overeenstemming) een dergelijke bepaling opgenomen. Bij afspraken over een gemiddelde prijs per cliënt houden zorgaanbieders de ruimte om de ene cliënt langer en/of intensiever te behandelen dan de andere cliënt.
Daarnaast hebben verzekeraars de mogelijkheid om hogere prijzen per cliënt af te spreken met zorgaanbieders die kunnen laten zien dat zij gemiddeld zwaardere cliënten behandelen dan andere zorgaanbieders. Verzekeraars hebben immers vanuit hun zorgplicht een verantwoordelijkheid om te zorgen dat ook cliënten met hoge zorgkosten de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben.
Wij starten om bovenstaande redenen dan ook geen apart onderzoek naar deze afspraken, maar houden een vinger aan de pols bij het contracteerproces tussen aanbieders en verzekeraars. Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat er ook zorgaanbieders zijn die geen contracten afsluiten. In die gevallen worden er dus ook geen aanvullende (prijs)afspraken gemaakt.
Hoeveel verzekeraars hebben hun restitutiepolissen voor ggz-zorg aangepast naar natura polissen? Hoeveel verzekeraars zijn gestopt met het aanbieden van restitutiepolissen voor de ggz? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen vijf jaar?
Een restitutiepolis is een polis waarbij voor alle zorgsoorten een verzekering op basis van restitutie geldt. We spreken van een combinatiepolis als voor bepaalde zorgsoorten verzekering in natura geboden wordt en voor andere zorgsoorten verzekering op basis van restitutie.
Er zijn twee verzekeraars die in 2022 gezamenlijk vijf polissen aanboden waar ggz-zorg op basis van restitutie verzekerd was, en die deze polis in 2023 hebben omgezet naar een combinatiepolis waarbij de ggz-zorg vanaf 2023 in natura wordt geboden en dus niet meer verzekerd is op basis van restitutie. Er is ook een verzekeraar die in 2023 een nieuwe restitutiepolis heeft geïntroduceerd (de «bewust verzekerd» restitutiepolis van Care4Life/Eucare). In totaal worden door verzekeraars in 2023 zeven restitutiepolissen aangeboden.
De volgende tabel geeft een overzicht over de afgelopen vijf jaar van het aantal restitutiepolissen dat verzekeraars aanboden.
Jaar
2018
2019
2020
2021
2022
Aantal restitutiepolissen
20
21
17
15
11
Totaal aantal polissen
55
59
55
57
60
Voor een inhoudelijke reactie hierop verwijzen wij u naar de brief van 14 november 2022 naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer om een reactie op signalen dat zorgverzekeraars brieven aan verzekerden sturen over het terugschroeven van tarieven van niet-gecontracteerde aanbieders van wijkverpleging en geestelijke gezondheidszorg naar 75% per 1 januari 2023 (Kamerstuk 29 689, nr. 1172).
Kunt u als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nader toelichten welke concrete veranderingen u aan het model van risicoverevening heeft toegepast voor de ggz, op basis van het werk wat op jaarlijkse basis wordt verricht in samenwerking met onderzoeksbureaus, wetenschappers, zorgverzekeraars en het Zorginstituut Nederland?
Hiervoor verwijzen wij u naar de volgende eerder aan uw Kamer verzonden brieven, welke de besluitvorming ten aanzien van de risicoverevening 2019 tot en met 2023 weergeven:
Kamerstuk 29 689, nr. 918;
Kamerstuk 29 689, nr. 937;
Kamerstuk 29 689, nr. 1016;
Kamerstuk 29 689, nr. 1023;
Kamerstuk 29 689, nr. 1067;
Kamerstuk 29 689, nr. 1078;
Kamerstuk 29 689, nr. 1123;
Kamerstuk 29 689, nr. 1126;
Kamerstuk 29 689, nr. 1150;
Kamerstuk 29 689, nr. 1166.
Hoe kijkt u naar het artikel van Follow the Money waarin verschillende alternatieven worden genoemd om het probleem van risicoverevening in de ggz te vervangen – zo pleit sectiehoofd gezondheidseconomie Xander Koolman ervoor om de zware ggz uit de zorgverzekeringswet te halen en terug te brengen naar de Wet langdurige zorg (waar het eerder onder viel)? Wat zijn de voor- en nadelen?
De Wlz is sinds 2015 toegankelijk voor mensen die langer dan drie jaar ggz vanuit de Zvw krijgen en die in aanmerking komen voor voortgezet verblijf vanuit de Wlz (ggz-b). Na drie jaar voortgezet verblijf in de Wlz wordt met de cliënt opnieuw gekeken welk wettelijk kader aansluit bij de zorgbehoefte. Daarnaast is sinds 2021 de Wlz verruimd en is toegang mogelijk voor mensen met een psychische stoornis die 24 uurs zorg in de nabijheid nodig hebben. Het gaat hierbij om de meest intensieve zorg waarbij het perspectief op herstel en participatie voor de mensen die het betreft beperkt is. Ondanks de zwaarte van de zorg die nodig is, kan er nog steeds voldoende perspectief zijn op herstel. In de de Zvw, maar ook in de Wmo wordt anders dan in de Wlz uitgegaan van dit perspectief richting herstel en wordt de zorg zoveel mogelijk in de eigen omgeving van mensen ingericht.
Gelet op de financieringssystematiek, zou het overhevelen van zware ggz naar de Wlz betekenen dat zorgkantoren hier verantwoordelijk voor worden. Zorgkantoren zijn, in tegenstelling tot verzekeraars in de Zvw, niet-risicodragend. Een nadeel daarvan is dat het minder sterke doelmatigheidsprikkels geeft. Een ander nadelig effect is dat een zogenoemd schot ontstaat tussen lichtere ggz in de Zvw en zwaardere ggz in de Wlz. Dat zorgt voor coördinatieproblemen tussen zorgkantoren en verzekeraars en mogelijk ook afwentelproblematiek, mede omdat niet altijd duidelijk is of iemand zwaardere ggz nodig heeft, of dat lichtere ggz nog volstaat.
Tegenover dit nadeel staat wel het verdwijnen van schotten tussen zware ggz – nu in de Zvw – en langdurige ggz in de Wlz.
Hoe kijkt u naar het voorstel van onderzoeker Arnold van der Lee, die een alternatief vereveningsmodel voorstelt en dat voorstel besproken en onder de aandacht heeft gebracht van ambtenaren van uw ministerie en de deskundigen in de Werkgroep Risicoverevening (WOR) van uw ministerie?4
Er zijn zoals eerder gesteld al maatregelen genomen, waarbij een evenwichtige balans wordt bewaakt tussen enerzijds een zo goed mogelijke compensatie voor de duurste ggz-patiënten en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor verzekeraars. Wij hebben bedenkingen bij de betekenis van het betreffende voorstel voor onder meer de doelmatigheidsprikkels. Dat heeft ons doen besluiten om er geen nader onderzoek naar te doen. Hieronder lichten wij onze bedenkingen toe.
Het voorstel houdt in dat het huidige risicovereveningsmodel voor ggz-kosten verdwijnt, en dat de ggz-kosten uit de reguliere risicoverevening worden gehaald. In de plaats komt een systeem waarbij een verzekeraar voor een bepaald jaar (jaar t) per verzekerde een compensatie ontvangt die gebaseerd is op de ggz-kosten die in het jaar daarvoor (jaar t-1) gemiddeld genomen zijn gemaakt voor verzekerden van de verzekeraar waar de betreffende verzekerde in jaar t-1 een polis had (er wordt via opschaling gecorrigeerd voor de stijging van de totale ggz-kosten tussen jaar t-1 en jaar t). Deze systematiek brengt met zich mee dat de ggz-kosten die een zorgverzekeraar in jaar t-1 maakt, grotendeels bepalen hoe hoog zijn bijdrage voor jaar t zal uitkomen.
Jaarlijks kiezen immers veel verzekerden ervoor om bij hun verzekeraar te blijven. Afgelopen overstapseizoen was het overstappercentage ongeveer 8%. Zorgverzekeraars worden in die zin afgestraft als zij actief en effectief zijn in het beheersen van prijzen en volumes in de ggz en in het stimuleren van de juiste zorg op de juiste plek. Wij voorzien daarmee dus een vermindering van de doelmatigheidsprikkels ten opzichte van de huidige situatie.
Zou het ook een oplossing zijn om de verevening achteraf te doen, wanneer de kosten al bekend zijn? Kunt u een schets maken van de voor- en nadelen?
Als de verevening ten aanzien van zware ggz-patiënten na afloop van het jaar zou gebeuren, op basis van de gerealiseerde kosten van die patiënten, dan betekent dit dat zorgverzekeraars geen risico lopen over de betreffende kosten. Een dergelijke risicoloosstelling is mogelijk, maar gaat ten koste van de doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars. Dat heeft negatieve gevolgen voor de beheersing van de zorguitgaven (en daarmee voor de betaalbaarheid van de zorg voor de premiebetaler). Naar ons inzicht is er in zo’n situatie geen evenwichtige balans meer tussen enerzijds een zo goed mogelijke verevenende werking en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars.
Bent u op de hoogte van dit bericht en het persbericht van de Raad van de EU, d.d. 19/12/2022, waarop de VEWIN haar nieuwsbericht baseert?1
Ja.
Kunt u aangeven of u het verzoek om weer een nieuwe impactanalyse en kwantificering van de effecten van een verbod van gewasbeschermingsmiddelen in nieuwe gebieden ondersteunt? Zo ja, waarom?
Nederland was geen voorstander van het verzoek aan de Europese Commissie om een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren over het voorstel voor een verordening voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor verwijs u ik naar de brief van de Minister van LNV van 21 december 2022 met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1497). Een meerderheid van lidstaten was echter vóór. Dit heeft ertoe geleid dat de Europese Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE-Raad) op 19 december 2022 heeft ingestemd met uitvoering van de aanvullende effectbeoordeling.
Onderschrijft u dat voedselzekerheid de centrale doelstelling van de landbouw is?
De landbouw is inderdaad van groot belang voor voedselzekerheid, echter deze moet met minder schadelijke emissies naar het milieu gepaard gaan. De aanvullende effectbeoordeling van het voorstel is onder meer bedoeld om mogelijke effecten op voedselzekerheid te kwantificeren. Nederland was geen voorstander van het informatieverzoek om deze beoordeling uit te voeren, vanwege de reikwijdte ervan en de te voorziene impact op de duur van de behandeling van het voorstel. Het is juist nu nodig om tempo te maken in het verminderen van het gebruik en de afhankelijkheid van chemische gewasbescher-mingsmiddelen en de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming te intensiveren.
Op dit moment beraadt de Europese Commissie zich nog op de uitvoering van de aanvullende effectbeoordeling; zij is aan zet. Het is (nog) niet duidelijk welke impact uitvoering hiervan zal hebben op de duur van de behandeling van het voorstel.
Aangezien Nederland zich heeft gecommitteerd aan het halen van de doelstellingen in de Kaderrichtlijn Water (KRW) 2022–2027, kunt u toelichten wat het effect is van het gebruik van pesticiden in de buurt van, of in drinkwaterwinningsgebieden?
Ik ben me bewust van de zorgen van Vewin dat het gebruik van pesticiden, waaronder gewasbeschermingsmiddelen, in of rondom drinkwaterwingebieden kan resulteren in normoverschrijdingen in drinkwaterbronnen. Verontreiniging van drinkwaterbronnen krijgt bij de uitvoering van de Beleidsnota Drinkwater aandacht in de gebiedsdossiers. Deze worden, onder coördinatie van de provincies, per grondwaterbeschermingsgebied samen met de drinkwaterbedrijven opgesteld. Knelpunten, restopgaven, maatregelen en beleidsontwikkelingen zijn o.a. beschreven in het, in opdracht van IenW opgestelde RIVM-rapport «Staat drinkwaterbronnen»2 van 2020.
Daarnaast hebben de drinkwaterbedrijven in 2022 hun monitoringsresultaten aangeleverd voor actualisatie van de in 2017 verschenen «Grondwateratlas bestrijdingsmiddelen»3. De geactualiseerde atlas wordt binnenkort gepubliceerd en geeft informatie over de effecten van het gebruik van gewasbeschermings-middelen voor de winning van drinkwater uit grondwater en de resterende KRW-opgave, geen normoverschrijdingen in 2027.
In aansluiting op het advies van de Studiegroep Grondwater «Grondwater: onzichtbaar en onmisbaar», dat de Kamer op 19 december 2022 is aangeboden (Kamerstuk 27 625, nr. 594), neemt IenW het initiatief om in overleg met de beheerders en gebruikers van grondwater de mogelijkheden voor de ontwikkeling van een systeem voor «early warning monitoring» te verkennen. Meten in het bovenste grondwater is van belang om sneller dan nu vast te kunnen stellen of verontreiniging van grondwater plaatsvindt en maatregelen te treffen om verdere verontreiniging van grondwater te voorkomen.
Zorgt deze vertraging op een verbod van gewasbeschermingsmiddelen, zoals de Europese Commissie wenst, ervoor dat Nederland potentieel (een deel van) de KRW-doelen niet tijdig gaat halen, meer nog dan u zelf recentelijk al heeft aangegeven?
Samen met de Minister van LNV heb ik recent een aanpak op hoofdlijnen opgesteld om invulling te geven aan de afspraak uit het coalitieakkoord om de «normen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen af te stemmen op de KRW». Deze aanpak is erop gericht om de KRW-doelen te behalen, waaronder geen KRW-normoverschrijdingen meer in 2027. Deze aanpak houdt in dat op basis van specifieke informatie over de toestand van de Nederlandse oppervlaktewateren, grondwater, drinkwater en kwetsbare gebieden en de inschatting van het verwachte effect van lopende generieke maatregelen, bekeken wordt of aanvullende maatregelen nodig zijn. De aanpak zal worden uitgevoerd met (andere) overheden en betrokkenen (Kamerstuk 27 858, nr. 581).
Ongeacht de verdere Europese behandeling van de beoogde Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen zal Nederland de aanpak doorzetten om de KRW-doelen te halen. Daarnaast wordt op dit moment samen met de Minister van LNV bekeken hoe, mede op basis van de huidige Richtlijn Duurzaam gebruik van pesticiden (Richtlijn 2009/128/EG), uitvoering kan worden gegeven aan de motie De Groot die vraagt om het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden te stoppen (Kamerstuk 27 858, nr. 587). De beoogde Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen moet deze richtlijn op termijn vervangen. De huidige richtlijn biedt lidstaten (nu al) een mogelijkheid om «passende maatregelen» te nemen om de kwaliteit van grondwater te beschermen (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 579).
Om aan deze motie uitvoering te geven, is de eerste stap het verkennen van de mogelijke effecten van het stoppen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor terreinbeheerders, (agrarische) ondernemers en burgers bij het beheersen van ziekten, plagen, invasieve exoten, ongedierte, etc. in grondwaterbeschermings-gebieden. Parallel daaraan wordt onderzocht op welke wijze het stoppen of beperken van het gebruik juridisch vorm zou moeten krijgen in nationale wet- en regelgeving, zoals ook toegelicht in de recente brief van de Minister van LNV (Kamerstuk 27 858, nr. 605).
De Minister van LNV zal uw Kamer in het voorjaar informeren over deze verkenningen.
Gezien het feit dat het Planbureau voor de Leefomgeving aangeeft dat de kwaliteit van het grondwater alleen maar verder achteruit zal gaan als gewasbeschermingsmiddelen (pesticiden) gebruikt blijven worden in de landbouw, hoe kijkt u naar deze ontwikkeling in relatie tot de mogelijke vertraging van de bescherming van onze drinkwaterbronnen tegen bestrijdingsmiddelen?
Zie de antwoorden op vragen 4 en 5.
Aangezien provincies en waterschappen de uitvoerende instanties zijn voor het behalen van de KRW-doelen, hoe beoordeelt u de juridische dan wel financiële risico’s voor Nederland bij het niet voldoen aan de KRW-doelen voor 2027?
In november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de risico’s die er voor Nederland zijn bij het niet voldoen aan KRW-doelen voor 2027 (Kamerstuk 27 625, nr. 555).
Raad vraagt aanvullende effectbeoordeling bij voorstel over duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen – Consilium (Europa.eu)
Een gesprek met de Eilandsraad van Sint Eustatius |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Klopt het dat er binnen de pilot met direct doorverwijzen, die is gestart vanaf de derde week van november 2022, alleen wordt doorverwezen naar het ziekenhuis op Sint Maarten, dat slechts beperkte faciliteiten heeft en vaak niet de behandeling kan geven die nodig is? Zo nee, waar wordt dan naartoe doorverwezen? Zo ja, waarom alleen naar Sint Maarten?
De pilot directe verwijzingen is gestart op 21 november 2022 en houdt in dat de verwijzingen op een zelfde manier worden georganiseerd als op Bonaire. Huisartsen op Bonaire verwijzen direct naar het lokale ziekenhuis Fundashon Mariadal (FM) zonder tussenkomst van de medisch adviseur van Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN). Sint Maarten Medical Center (SMMC) is het aangewezen ziekenhuis voor Saba en St. Eustatius. Huisartsen op Saba en St. Eustatius kunnen in het kader van de pilot nu direct doorverwijzen naar SMMC. De nieuwe werkwijze wordt geëvalueerd na zes maanden met een tussentijdse evaluatie na drie maanden. Voor de verwijzingen naar andere zorgbestemming op Curaçao, Sint Maarten, Aruba, Colombia en Nederland (derdelijnszorg) is afgesproken dat het zal blijven gaan zoals gewoonlijk op initiatief van de behandelend specialist. Dit is gelijk op zowel Bonaire als Saba en St. Eustatius.
Klopt het dat er geen goedkeuring komt als een arts bijvoorbeeld doorverwijzing naar Columbia adviseert? En zo ja, waarom wordt het advies van de arts niet gevolgd?
Alle verwijzingen worden getoetst aan de Regeling Aanspraken Zorgverzekering BES (RAZ-BES) waarin aangegeven staat aan welke voorwaarden een verwijzing moet voldoen. Afkeuring geschiedt alleen indien de verwijzing daaraan niet voldoet. Belangrijk uitgangspunt bij dat bij de doorverwijzingen wordt gehanteerd is «zo dichtbij mogelijk als kan en verder weg als het moet».
Klopt het dat er mensen zijn overleden door «lack of handling»?
Nee.
Wat is de reactie van u op de vele klachten dat medische informatie verloren gaat en dat deze dus niet meer vindbaar is in dossiers c.q. niet aanwezig is bij overdracht?
Het verloren gaan van medische informatie moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Specialisten en huisartsen zijn onderling verantwoordelijk voor het delen van medische informatie over patiënten. Ter verbetering van de digitale gegevensuitwisseling onderzoek ik de mogelijkheden van een (regionaal) elektronisch patiënten dossier en op welke vlakken aansluiting gevonden kan worden op lopende ontwikkelingen in Europees Nederland.
Kunt u aangeven welke afspraken op 10 oktober 2010 onder leiding van de heer Bernard ter Haar van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn gemaakt, aangezien de indieners berichten ontvangen dat het toen goed was geregeld en er adequate doorverwijzingen waren?
Wij kunnen niet nagaan op welke afspraken u doelt. De heer Bernard Ter Haar kan geen afspraken gemaakt hebben namens het Ministerie van VWS, omdat hij niet werkzaam geweest is binnen het Ministerie van VWS.
Hoeveel meldingen heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ontvangen van zorginstellingen/zorgprofessionals c.q. van burgers over inadequate gezondheidszorg? Kunt u een overzicht over de laatste 5 jaar geven?
In de wetgeving voor Caribisch Nederland is geen meldingsplicht voor calamiteiten beschreven zoals in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De IGJ stimuleert zorgaanbieders wel om incidenten en calamiteiten te melden om hiervan te kunnen leren en/of te verbeteren. Ook kunnen bijvoorbeeld burgers en medewerkers van zorginstellingen via het Landelijk Meldpunt Zorg of het Meldpunt IGJ een melding doen of een signaal doorgeven. In totaal heeft de IGJ in die periode 13 meldingen en signalen ontvangen. Deze meldingen en signalen kunnen betrekking hebben op de kwaliteit of de organisatie en bekostiging van de zorg of op specifieke gebeurtenissen in of rond de zorg.
Hoe is de vertegenwoordiging van de IGJ georganiseerd in Caraïbisch Nederland?
Het toezicht op de gezondheidszorg en jeugdhulp op Caribisch Nederland is onderdeel van het reguliere toezicht van de IGJ, met aandacht voor de bijzondere situatie op de eilanden. Het toezicht krijgt op vergelijkbare manier invulling, dus met regelmatige gesprekken en inspectiebezoeken.
Klopt het dat op Bonaire patiënten wel dialyse krijgen onder toezicht van een verpleegkundige, maar dat wordt gesteld dat dat niet mogelijk is voor Sint Eustatius? Zo ja, wat is uw toelichting hierop?
Op Bonaire is er een dialysecentrum, dat onderdeel is van FM, waar dialyse wordt uitgevoerd door een gespecialiseerd dialyse verpleegkundige, onder verantwoordelijkheid van een nefroloog.
Hemodialyse is op St. Eustatius niet mogelijk. De mogelijkheden voor peritoneale dialyse voor St. Eustatius is onderzocht op initiatief van het ziekenhuis (SEHCF) op St. Eustatius in samenwerking met SMMC en Curaçao Medical Center (CMC). Tevens heeft het Amsterdam UMC een onafhankelijke toets gedaan naar deze vorm van dialyse op St. Eustatius. De conclusie is dat er onder strikte voorwaarden peritoneale dialyse op St. Eustatius mogelijk zou kunnen plaats vinden. Op dit moment vinden er gesprekken plaats tussen ZJCN, SEHCF en SMMC over de wijze waarop deze vorm van dialyse op een veilige wijze plaats zou kunnen vinden op St. Eustatius.
Het mogelijk faillissement van de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics |
|
Julian Bushoff (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Hoe verhoudt de kamerbrief van 13 december over het faillissement van geneesmiddelenfabriek InnoGenerics zich tot het nieuws van gisteren dat u de medicijnenfabriek nog even overeind houdt? Was uw brief van vorige week te voorbarig?1, 2
Op 13 december 2022 heb ik uw Kamer direct geïnformeerd over de inspanningen van de Ministeries van VWS en EZK voorafgaand aan het faillissement van de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics.3 Deze fabriek was verantwoordelijk voor het produceren en verpakken van geneesmiddelen in tabletvorm.
Het maatschappelijk belang waar deze inspanningen op waren gericht is het zo veel mogelijk voorkomen van tekorten van geneesmiddelen voor de patiënt. Mijn brief van 13 december was gebaseerd op het beeld en de informatie die de Ministeries van VWS en EZK op dat moment hadden. Op basis daarvan heb ik geconcludeerd dat een aanvullende bijdrage enkel vanuit de overheid niet was gerechtvaardigd, omdat het risico op tekorten van geneesmiddelen niet zou worden weggenomen en dat ook met een nieuwe investering continuering van de bedrijfsvoering, zoals deze er was voorafgaand aan het faillissement, niet kon worden gewaarborgd.
Ik heb ook aan uw Kamer gemeld dat de rechtbank een curator zou aanwijzen. De benoemde curator heeft op 14 december 2022 contact met mij gezocht en het Ministerie van VWS gevraagd om een boedelkrediet om de mogelijkheden van een doorstart «going concern» te onderzoeken. Volgens de curator zou zonder die bijdrage de fabriek stil komen te staan waardoor de kans op een doorstart aanzienlijk zou worden verkleind. Inmiddels is bekend geworden dat een doorstart niet mogelijk is en dat 17 januari 2023 de laatste productiedag zal zijn. Ik informeer uw Kamer zodra er meer duidelijkheid is over de consequenties van de sluiting van de fabriek.
Wat houdt het maatschappelijk belang, dat uw woordvoerder aanhaalt voor de tijdelijke steun, in?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe heeft u dit maatschappelijk belang meegenomen in het besluit om InnoGenerics in eerste instantie niet te hulp te schieten?
Om het maatschappelijke belang te bewaken, heb ik steeds meerdere sporen gevolgd. VWS en EZK hebben geprobeerd om de fabriek open te houden, maar we hebben ook gekeken hoe we de leveringszekerheid bij een onverhoopt faillissement zoveel mogelijk zouden kunnen garanderen. Het openhouden van de fabriek was voor VWS onlosmakelijk verbonden met het zo veel mogelijk voorkomen van tekorten van geneesmiddelen en het borgen van de beschikbaarheid daarvan voor de patiënt.
Dit heeft steeds centraal gestaan in al mijn inspanningen rondom de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics. Ik heb uw Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd.
Voorafgaand aan het faillissement van InnoGenerics waren de Ministeries van EZK en VWS alsook het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) intensief betrokken bij het verkennen van de mogelijkheden om de fabriek open te houden en een faillissement te voorkomen. Ook is er nauw contact onderhouden met de handelsvergunninghouders van de geneesmiddelen die door InnoGenerics werden geproduceerd om in het geval van een faillissement te kunnen handelen indien er tekorten zouden ontstaan.
Heeft het eerdere besluit om InnoGenerics niet te steunen de leveringszekerheid van bepaalde medicijnen onder druk gezet? Zo ja, heeft dit bijgedragen aan uw keuze voor tijdelijke steun? Zo nee, wat is dan uw lezing van het maatschappelijk belang?
Eind vorig jaar werd ik geconfronteerd met een bedrijf in financiële nood. Deze situatie bracht de leveringszekerheid van de door InnoGenerics geproduceerde geneesmiddelen in eerste instantie onder druk. Strikt genomen heeft daarbij mijn uiteindelijke besluit om InnoGenerics geen aanvullende financiële steun te bieden op korte termijn ook een impact op de leveringszekerheid van bepaalde geneesmiddelen. Door het wegvallen van de productie door InnoGenerics moeten handelsvergunninghouders immers op zoek naar een andere producent. In de periode totdat er nieuwe productie naar de markt komt is er daardoor een risico op tekorten van bepaalde geneesmiddelen, met name die geneesmiddelen waar geen andere handelsvergunninghouders voor in Nederland zijn.
Het is hierbij van belang te realiseren dat het risico op tekorten ook met een aanvullende financiële overheidsbijdrage niet zou kunnen worden weggenomen. Op basis van diverse informatie, waaronder ook die van InnoGenerics zelf, bleek dat ook met een nieuwe investering continuering van de bedrijfsvoering, zoals deze er was voorafgaand aan het faillissement, niet kon worden gewaarborgd. Ik heb uw Kamer geïnformeerd hoe ik vanuit het maatschappelijke belang diverse oplossingen heb overwogen en onderzocht en uiteindelijk heb geconcludeerd dat een aanvullende financiële overheidsbijdrage – als enige partij – met als doel continuïteit voor InnoGenerics in dit geval niet te verantwoorden was. Er bleek geen enkele andere partij mee te willen investeren.
Op dit moment is niet te zeggen of en zo ja, voor welke geneesmiddelen, er tekorten zullen ontstaan. Het CBG en de IGJ monitoren daarom de voorraden, zodat ze bij dreigende tekorten de nodige maatregelen kunnen treffen.
Het voorkomen van tekorten van geneesmiddelen en het zoveel mogelijk borgen van de beschikbaarheid daarvan voor de patiënt stond centraal in al mijn inspanningen rondom de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics. Daarnaast is er de bredere en continue inspanning vanuit de overheid om geneesmiddelen, waar mogelijk, beschikbaar te houden. Het CBG en de IGJ spelen (met het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten) daarbij een belangrijke coördinerende rol in het monitoren van leveringsonderbrekingen van geneesmiddelen en het zo goed als mogelijk (laten) opvangen of mitigeren van de gevolgen voor de patiënt bij (dreigende) tekorten van geneesmiddelen. Op basis van de concrete dreiging bekijken zij welke oplossingsrichtingen verkend kunnen worden.
Hoe rijmt de uitspraak: «Het behoud van de grootste generieke geneesmiddelenfabriek van Nederland achten wij van groot belang voor de leveringszekerheid van generieke medicijnen», uit de Kamerbrief van 18 december 2022, met de uitspraak «Uitgangspunt is dat mijn beleid ten aanzien van leveringszekerheid niet gericht is op slechts één bedrijf», uit de Kamerbrief van 13 december 2022? Impliceert de eerste uitspraak niet wel degelijk dat de leveringszekerheid van medicijnen kan afhangen van één bedrijf?3
Het klopt dat mijn brede beleid rondom leveringszekerheid van medische producten niet gericht is op één individueel bedrijf, zoals ik eerder heb toegelicht in mijn brief over het faillissement van InnoGenerics5, maar op een nationale, Europese en Internationale aanpak om te werken aan de open strategische autonomie van Nederland en de EU. Destijds is echter tijdens de pandemische crisis besloten om de toenmalige Apotex-fabriek van het Indiase Aurobindo over te nemen en in Nederland te behouden. Een bedrijf als InnoGenerics kan immers bijdragen aan leveringszekerheid, omdat aanwezigheid van productie op Nederlandse bodem bijdraagt aan de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor de patiënt en de zorg. Het belang van het borgen van de leveringszekerheid was in de speciale context van corona daarmee nog groter vanwege de maatschappelijke onrust die toen speelde. De sluiting van één fabriek is toen voorkomen, ondanks dat dit geen staand beleid is. Uw Kamer is toen in 2020 ook geïnformeerd dat het een eenmalige en specifiek voor die casus situatie betrof.6
Welke rol vindt u bij de overheid passen in het verzekeren van leveringszekerheid van medicijnen?
Zoals vermeld in mijn recente brief over de onderzoeken ten aanzien van de leveringszekerheid van medische producten7 zie ik het versterken van de leveringszekerheid als een belangrijke opgave. Het doel is het werken aan de beschikbaarheid van voldoende en goede medische producten voor de patiënt en de zorg. Dit doe ik zowel voor geneesmiddelen, waaronder vaccins, als voor medische hulpmiddelen, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waarvan de zorg afhankelijk is. Hierbij zijn internationaal opererende marktspelers verantwoordelijk voor de ontwikkeling, productie en levering van geneesmiddelen. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor een gezonde en levensvatbare businesscase. De overheid kan dat niet overnemen.
De rol van de overheid is het scheppen van de juiste condities, zoals het verbeteren van het Nederlands vestigingsklimaat voor de ontwikkeling en productie van medische producten en daarnaast het monitoren van leveringsonderbrekingen van geneesmiddelen en het voorkomen van de gevolgen voor de patiënt bij (dreigende) tekorten van geneesmiddelen.
De overheid is ook verantwoordelijk voor het wettelijke kader waarbinnen handelsvergunninghouders en groothandelaren moeten opereren. Bijvoorbeeld de regels rondom de voorraden die zij moeten aanhouden (uw Kamer is recent geïnformeerd over de beleidsregel die afgelopen zomer is gepubliceerd8) en de verplichting voor vergunninghouders om leveringsonderbrekingen tijdig te melden bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Voortvloeiend uit de wettelijke verplichting van handelsvergunninghouders om leveringsonderbrekingen te melden, speelt de overheid (via CBG en IGJ) een rol bij het beoordelen van deze meldingen en het, samen met het veld, verkennen van diverse oplossingsrichtingen om (dreigende) tekorten zo goed als mogelijk te ondervangen of de gevolgen te mitigeren.
Op Europees niveau wordt de komende tijd bekeken in hoeverre het huidige Europese wettelijke kader voldoende is. Aanvullende Europese wetsvoorstellen om de beschikbaarheid van geneesmiddelen beter te borgen worden (vooralsnog) in het eerste kwartaal van dit jaar verwacht.
Wat zou het faillissement van InnoGenerics betekenen voor de afgeronde onderzoeken op nationaal niveau over de kwetsbaarheden in de productie- en distributieketen?4
Mijn indruk is dat de belangrijkste conclusies voor mij van het onderzoeksrapport «Productie- en toeleveringsketens medische producten» hetzelfde blijven. Immers, bij de productie van generieke geneesmiddelen is er daarbij in het algemeen een grote mate van afhankelijkheid van een beperkt aantal toeleveranciers en producerende landen van werkzame stoffen (zogenaamde active pharmaceutical ingredients, API’s) en hulpstoffen die zich buiten kunnen Europa bevinden. API’s en hulpstoffen zijn nodig in de vaak langere en complexe productieketen van het eindproduct, zoals een geneesmiddel in tabletvorm. Ook InnoGenerics betrok API’s en hulpstoffen uit onder andere Azië en fabriceerde in Nederland de eindproducten in tabletvorm van generieke geneesmiddelen. Dus om te werken aan het verminderen van ongewenste afhankelijkheden in Nederland en de EU, bijvoorbeeld door het vergroten van de productiecapaciteit, moeten we blijven kijken naar alle stappen van de veelal complexe en internationale productieketens van geneesmiddelen.
Kunt u een overzicht geven van de geneesmiddelenfabrieken binnen de Europese Unie (EU) die medicijnen, vergelijkbaar met die van InnoGenerics, leveren?
We weten dat veel producenten van generieke geneesmiddelen de eindproducten in Europa produceren. Hier is echter geen volledig overzicht van beschikbaar. Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd breng ik de bestaande productiecapaciteit in Nederland in kaart.
Kunt u uitgebreid uiteenzetten wat het mogelijk faillissement van InnoGenerics zou betekenen voor de strategische afhankelijkheid van Nederland van landen buiten de EU, specifiek van China en India, voor de levering van generieke medicijnen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 beschrijf, was InnoGenerics in de productie van geneesmiddelen ook afhankelijk van werkzame stoffen en hulpstoffen uit derde landen waaronder uit Azië. Deze werkzame stoffen en hulpstoffen zijn nodig voor de productie van de eindproducten van InnoGenerics. Enkel door productie van eindproducten van generieke geneesmiddelen kan de strategische afhankelijkheid niet wezenlijk worden verminderd. Het is nu nog te vroeg om verdere conclusies te trekken.
Welke concrete doelstellingen heeft u op het gebied van het verminderen van buitenlandse afhankelijkheden voor medicijnen? Hoe beïnvloedt het faillissement van InnoGenerics het behalen van deze doelstellingen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn recente brief10 betreffende de leveringszekerheid van medische producten en specifiek mijn handelingsopties voor 2023. Het komende jaar bouwen we nationaal, Europees en internationaal verder aan het versterken van deze leveringszekerheid van medische producten en voldoende beschikbaarheid voor de patiënt en de zorg.
Bij deze brief heb ik ook een aantal onderzoeken toegevoegd, waaronder het onderzoek van KPMG «Study on security of supply of medical products production close to home» met als belangrijke conclusie dat we als Nederland het meest effectief zijn als we met andere EU landen Europees samen optrekken. Daarnaast wil ik inzicht krijgen in welke producten specifiek voor Nederland belangrijk zijn. Daarom ga ik dit jaar verkennen of we kunnen identificeren welke medische producten specifiek voor Nederland kritisch en/of kwetsbaar zijn. Criteria hiervoor zijn in de eerste plaats dat deze essentieel moeten zijn voor de zorg en in de tweede plaats dat er sprake is van ongewenste afhankelijkheid, bijvoorbeeld als grondstoffen afkomstig zijn uit een zeer beperkt aantal landen of als deze afhankelijkheid geopolitiek ongewenst is.
Welke stappen gaat u zetten om de leveringszekerheid van geneesmiddelen in Nederland nu en in de toekomst te borgen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst nog steeds een deel van de medicijnen in Nederland geproduceerd wordt?
Zie antwoord vraag 10.
De druk van de zorgverzekeraar op de huisarts voor het gebruik van een nieuw, onbekend en goedkoper spiraaltje |
|
Corinne Ellemeet (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het nieuws dat zorgverzekeraar VGZ huisartsen heeft proberen op te leggen om een nieuw, onbekend en goedkoper spiraaltje te gaan gebruiken?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat de soort spiraal en bijbehorende methode van inbrengen waar een huisarts mee moet werken, afhankelijk is van de voorkeur van individuele verzekeraars? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zou hier eenduidig landelijk beleid op gevoerd kunnen worden?
Allereerst vind ik het belangrijk dat de patiënt kwalitatief goede zorg ontvangt.
De voorkeur van de zorgverzekeraar voor de Levosert spiraal betreft een toepassing van het preferentiebeleid. Het preferentiebeleid geldt voor een aantal onderdelen binnen de Zorgverzekeringswet. Het houdt in dat een individuele zorgverzekeraar kan bepalen welke vorm van zorg aangewezen wordt. Deze keuze mag echter niet ten koste gaan van de te leveren kwaliteit of beschikbaarheid van zorg. De gevolgen voor kwaliteit en beschikbaarheid van zorg moeten de verzekeraars ook meenemen in hun beleid. Het preferentiebeleid levert een bijdrage aan de betaalbaarheid en beschikbaarheid van geneesmiddelen. Ik sta dan ook achter het preferentiebeleid en vind niet dat hier een eenduidig landelijk beleid gevoerd moet worden. Wel ben ik van mening dat de uitvoering van het preferentiebeleid zorgvuldig dient te gebeuren en de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg voor de patiënt daarbij goed geborgd wordt.
In het geval van hormoonspiraaltjes is goede afstemming met de beroepsgroep die de spiraaltjes moet plaatsen van belang. Dat is in deze specifieke casus in eerste instantie niet goed gegaan; inmiddels heeft VGZ het voorkeursbeleid voor de hormoonspiraal herzien.
Wat vindt u ervan dat een zorgverzekeraar uit kostenoverweging in dit geval een spiraal en in algemeenheid iets oplegt aan huisartsen/zorgverleners terwijl het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) uit zorgvuldigheid dit juist niet opneemt in praktijkrichtlijnen?
Zoals eerder aangeven in mijn antwoord op vraag 2, mag de keuze voor een preferent middel niet ten koste gaan van de kwaliteit van zorg.
Het NHG heeft aangegeven dat het niet helemaal juist is dat zij de Levosert niet heeft opgenomen in de NHG-Standaard Anticonceptie. Het NHG heeft voor deze spiraal nog geen plaats bepaald in de standaard, omdat deze nog niet beschikbaar was bij de vorige herziening van de standaard. Het NHG heeft in nieuwsberichten al wel aangegeven dat ze deze spiraal niet zonder meer aanbevelen, omdat bij de plaatsbepaling van spiralen niet alleen werkzame stof en dosering, maar ook het inbrengmechanisme meeweegt. De NHG-Standaard Anticonceptie beveelt aan dat de huisarts die de spiraal inbrengt, bepaalt welke spiraal hij/zij inbrengt, vanwege de verschillen die er zijn in inbrengmechanismen. De huisarts kiest voor de spiraal waar hij of zij ervaring mee heeft. Het NHG pleitte daarom in deze specifieke casus, vanwege de onbekendheid van veel huisartsen met het inbrengmechanisme van de Levosert, voor zorgvuldige introductie op kleine schaal, op basis van vrijwillige keuze door de huisarts2.
VGZ heeft aangegeven dat zij in eerste instantie op 4 november 2022 de nieuwe hormoonspiraal als preferent middel hadden aangewezen, omdat het dezelfde werking en hetzelfde kwaliteitsniveau heeft als het bestaande middel. Om de huisartsen zo goed mogelijk te informeren en te ondersteunen heeft VGZ afspraken gemaakt met de leverancier ter ondersteuning van de implementatie bij huisartsen. VGZ heeft een uitleg opgesteld en beschikbaar gemaakt via een instructievideo, er is gelegenheid geboden tot het stellen van vragen bij de leverancier en indien gewenst is het mogelijk om een demo pakket of hands-on training te krijgen. Dit past binnen het preferentiebeleid dat zorgverzekeraars mogen voeren.
Naar aanleiding van het bericht van 4 november ontving VGZ echter veel klachten en vragen van huisartsen over de bekendheid van de spiraal en plaatsing ervan bij patiënten. VGZ heeft deze signalen serieus genomen en vindt het belangrijk dat huisartsen vertrouwd zijn met de hormoonspiraal. Op basis van deze signalen en na overleg met huisartsen, de LHV en het NHG, heeft VGZ vervolgens besloten het voorkeursbeleid per 1 januari 2023 regionaal en gefaseerd te implementeren op basis van gezamenlijke ervaringen en afspraken3. Dit houdt in dat VGZ een project is gestart waarin een groep huisartsen kan ervaren en leren wat er nodig is om vertrouwd te raken met de nieuwe hormoonspiraal. Tijdens dit project wordt onder andere onderzocht welke scholing huisartsen nodig hebben en worden de ervaringen van huisartsen in de praktijk onderzocht. Totdat het project is afgerond vergoedt VGZ tijdelijk hormoonspiraaltjes van andere merken. En VGZ heeft toegezegd de huisartsen tijdig over deze vergoeding te informeren.
Hoe worden zorgverleners, zoals huisartsen, in positie gesteld om met zorgverzekeraars een gelijkwaardig gesprek te voeren over niet alleen de kosten, maar ook de kwaliteit van de te leveren zorg?
Zorgverzekeraars kunnen eigenstandig een afweging maken hoe zij de vergoedingsvoorwaarden van verzekerden invullen. Om doelmatigheidsredenen begrijp ik heel goed dat zorgverzekeraars keuzes maken ten aanzien van het preferentiebeleid. Maar ik vind het ook belangrijk dat zorgverzekeraars daarbij aandacht hebben voor de werkwijze van huisartsen (voorschrijvers) en apothekers. Indien het beleid van een zorgverzekeraar invloed heeft op de werkwijze van de behandelaar zou ik graag zien dat dit vooraf met de zorgverleners wordt besproken. Ik heb van VGZ begrepen dat zij de gang van zaken betreuren en hier in de toekomst rekening mee zullen houden.
Deelt u de mening dat deze casus laat zien dat te vaak een lage prijs leidend is boven kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Hoe duidt u dit voorbeeld?
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg voor hun verzekerden te borgen. Voorkeurskeuzes die zorgverzekeraars binnen het preferentiebeleid maken, moeten altijd aan de gestelde kwaliteitskaders voldoen. Ik verwacht ook van zorgverzekeraars dat zij hun preferentiebeleid vormgeven met de hele zorgketen in gedachten; de rol van de behandelaar en de voorschrijver is immers ook relevant om betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid te garanderen. In deze casus ging VGZ er in eerste instantie vanuit dat de nieuwe hormoonspiraal gelijkwaardig was aan de bestaande hormonspiraal voor wat betreft werkzame stof, dosering en afgiftepatroon. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Vindt u dat er voldoende waarborgen in het huidige systeem zijn om veiligheid en kwaliteit in plaats van prijs leidend te laten zijn? Zo ja, welke waarborgen zijn dat en werken deze voldoende? Zo nee, welke stappen gaat u zetten zodat er beter op kwaliteit gestuurd wordt?
Ja, ik ben van mening dat deze waarborgen voor veiligheid en kwaliteit er in het stelsel zijn. Zorgaanbieders zijn op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg verplicht om zorg van goede kwaliteit en van goed niveau aan te bieden. Zorg die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van cliënt.
Voor zorgverzekeraars geldt dat zij bij de inkoop van zorg op de kosten letten, zodat de premie betaalbaar blijft. Maar zij zijn in het kader van zorgplicht ook verplicht om er op te letten dat de ingekochte zorg van voldoende kwaliteit is en voldoende beschikbaar is. Dit geldt ook voor de inzet van het preferentiebeleid.
Om de kwaliteit en betaalbaarheid op langere termijn te garanderen, heb ik ook het Integraal Zorgakkoord afgesloten4. Hierin zijn afspraken gemaakt om ook in de toekomst er voor te zorgen dat er beter op kwaliteit wordt gestuurd.
Het bericht ‘ETZ verhoogt zorgdrempel, ziekenhuis is geen supermarkt’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ETZ verhoogt zorgdrempel, ziekenhuis is geen supermarkt»?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis (ETZ) om de zorgdrempel te verhogen? Steunt u deze nieuwe beleidslijn? Zo ja, kunt u hiervoor uw overwegingen geven?
Mijn inschatting is dat het ETZ een drempel wil opwerpen voor het verlenen van niet medisch noodzakelijke zorg. Dat vind ik vanuit het perspectief van toegankelijkheid en betaalbaarheid een verstandig initiatief. Daarbij wil ik de indruk wegnemen dat met dit interview een nieuwe weg wordt ingeslagen. De verschillende veldpartijen waarmee ik in het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA) in gesprek ben zijn allen doordrongen van de noodzaak ervan.
Kunt u reflecteren op het «probleem» van «zelfredzame en veeleisende» zorgvragers, waaraan door het ETZ gerefereerd wordt? Wat is, naar uw mening, de reden dat steeds meer mensen het heft in eigen handen nemen en zorg «eisen»?
Er is niet één oorzaak aan te wijzen voor deze ontwikkeling. Recent is een signalement uitgebracht over «wensgeneeskunde».2 Een nieuw fenomeen is het zeker niet. In 1964 werd er in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde reeds melding gemaakt van veeleisende patiënten.3
Denkt u niet dat de stelselmatige bezuinigingen op de Nederlandse zorg en de uitholling van het zorgstelsel die daarmee gepaard is gegaan mede heeft geleid tot een populatie die in toenemende mate gefrustreerd is over dat zorgstelsel en over het feit dat zij vaak lang moeten wachten op zorg, moeten vechten voor een verwijzing, en/of niet de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Nee dat denk ik niet. Er is immers geen sprake van stelselmatige bezuinigingen.
Is het niet onrealistisch om van burgers te verwachten dat zij zelf een inschatting kunnen maken op basis van de symptomen die zij ervaren, aan de hand waarvan zij medische zorg verzoeken? Hoe moet een leek weten of diegene slechts «gewoon rugpijn» heeft die vanzelf over gaat, of een MRI-scan nodig heeft voor nader onderzoek?
Huisartsen of medisch specialisten kunnen patiënten, wanneer daar een indicatie voor bestaat, (door)verwijzen naar een ziekenhuis. Burgers hoeven dus geen eigen afweging te maken.
Hoe verantwoord is het om patiënten zorg te ontzeggen, zonder dat duidelijk is of hun klachten ernstig zijn en/of nader onderzoek behoeven? Hoe groot is het risico dat hierdoor (ernstige) diagnoses worden misgelopen?
Het is aan de verwijzende huisarts of medisch specialist om die risico’s te vermijden door de medische noodzaak tot verwijzing zo scherp mogelijk te bepalen.
Hoe reflecteert u op de grote druk op de huisartsen, die daardoor vaak maar weinig tijd hebben om patiënten te zien en aan goede diagnostiek te kunnen doen, ten opzichte van de voorgenomen verhoging van de drempel voor onderzoek/behandeling in het ziekenhuis? Ontstaat hierdoor niet een nog grotere, noodgedwongen, prikkel bij huisartsen om patiënten dus maar niet door te verwijzen en daarmee mogelijk (te lang) te laten rondlopen met potentieel zorgwekkende symptomen?
Ik herken het vraagstuk van de grote werkdruk van huisartsen en ben daarover met hen in gesprek. Huisartsen hebben geen eigen belang bij niet, later of juist versneld doorverwijzen van hun patiënt.4
Heeft u cijfers met betrekking tot de hoeveelheid medisch niet-noodzakelijke handelingen die nu in ziekenhuizen worden verricht? Hoe wordt bepaald of een handeling «niet-noodzakelijk» is/was?
Ik beschik niet over kwantitatieve gegevens. Zie mijn antwoord op vraag 11 voor mijn reactie op het onderscheid tussen noodzakelijk versus niet noodzakelijk.
Aangezien preventie een belangrijke pijler is voor goede, efficiënte en zuinige gezondheidszorg, is het dan niet juist van belang om triage aan de voorkant van het zorgtraject zo gedegen mogelijk te maken, teneinde meer invasieve en kostbaarder medische handelingen in een later stadium te voorkomen, ook als dat betekent dat wellicht een percentage handelingen uiteindelijk onnodig zal blijken te zijn geweest?
Ik vind de term preventie hier ongelukkig gekozen. Maar als ik in plaats daarvan «het terugdringen van medisch niet noodzakelijke verwijzingen» mag lezen, onderschrijf ik het belang daarvan.
Weet u in hoeverre zorgverzekeraars een rol spelen in het opwerpen van een hogere zorgdrempel, aangezien het resultaat daarvan ook zal zijn dat zij minder hoeven te vergoeden?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht jegens hun verzekerden. Om daaraan te voldoen zullen zij vanuit hun rol als zorginkopers in gesprek gaan met zorgaanbieders om de daarvoor noodzakelijke zorg te contracteren. Met het oog op de (toekomstige) toegankelijkheid van noodzakelijke zorg voor hun verzekerden hebben zij hier een rol in te spelen.
Is er een afwegingskader waarbinnen zorgvragen in de toekomst worden geclassificeerd als «medisch niet-noodzakelijk» en wat zijn hiervoor de criteria? Wordt hiervoor bij alle zorgverleners een uniforme aanpak uitgerold en zo ja, op welke manier gaat dat gebeuren?
Ja, zo’n kader is er namelijk de richtlijnen van huisartsen5 en medisch specialisten6. Juist met het oog op de niet-noodzakelijke zorg zijn er daarnaast ook «beter-niet-doen» lijsten voor huisartsen7 en medisch specialisten8 gekomen.
Spelen financiële overwegingen mee bij het honoreren van bepaalde zorgvragen en/of diagnostiek, in zowel negatieve, als positieve zin? Worden zorgvragen voor mogelijke aandoeningen waar zorgorganisaties/verleners/verzekeraars potentieel aan kunnen verdienen sneller gehonoreerd dan zorgenvragen die geen geld opleveren? Zo ja, hoe verantwoordt u dat en op basis van welke criteria zal dit worden gedaan? Zo nee, kunt aantonen dat financiële belangen geen rol spelen?
Bij het bepalen van het behandelbeleid bij zorgvragen is de medische noodzaak en wat er medisch kan en (door de patiënt) gewenst is bepalend. Uiteraard spelen financiële overwegingen een rol als het gaat om de keuze uit medisch gelijkwaardige behandelmodaliteiten. Dan is in principe het goedkoopste alternatief preferent. Ik lees in het interview echter vooral het streven om door juiste keuzes de toegankelijkheid van noodzakelijke zorg te borgen.
Het bericht ‘Covid raast door Peking: uitgestorven straten en volle crematoria’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u er kennis van genomen dat in China van diverse medicijnen en pijnstillers tekorten lijken te zijn ontstaan als gevolg van de huidige coronagolf?1
Ja.
Heeft u inzicht in welke medicatietekorten zijn ontstaan in China?
Ik heb geen gedetailleerd inzicht in alle specifieke geneesmiddelentekorten in China. Dit geldt overigens voor veel landen, dit type informatie wordt in de regel niet breed gedeeld. Uit signalen leid ik af dat er met name tekorten lijken te zijn (geweest) aan koortsverlagende- en pijnstillende medicatie zoals ibuprofen en paracetamol vanwege een verhoogd gebruik. Ook heb ik signalen ontvangen dat er tijdelijk tekorten waren van bepaalde geneesmiddelen die in China worden gebruikt bij de behandeling van Covid-19 patiënten.
Weet u of dit medicijnen zijn waarbij Nederland en/of de EU (grotendeels) afhankelijk is van de import uit China? Zo ja, welke medicijnen zijn dit? Zo nee, zou u hier een inventarisatie van kunnen laten maken?
Ik heb geen inzicht in de specifieke medicijntekorten in China en daarmee ook niet in de exacte afhankelijkheden van Nederland en/of de EU van de geneesmiddelen die daar in tekort zijn.
In algemene zin geldt dat Nederland en ook andere landen binnen de Europese Unie voor bepaalde producten afhankelijk kunnen zijn van een beperkt aantal toeleveranciers en producerende landen voor werkzame stoffen (zogenaamde active pharmaceutical ingredients, API’s) en hulpstoffen, zie ook mijn onlangs aan u toegezonden Kamerbrief² en bijbehorende onderzoeksrapporten hierover. Deze landen en toeleveranciers kunnen zich buiten Europa bevinden, zoals in China. Desbetreffende werkzame stoffen en hulpstoffen zijn nodig voor de productie van de eindproducten, het uiteindelijke geneesmiddel. Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd verken ik dit jaar of ik kan identificeren voor welke medische producten Nederland specifiek kwetsbaar is2. In dit kader zal ik ongewenste afhankelijkheid, bijvoorbeeld als grondstoffen afkomstig zijn uit een zeer beperkt aantal landen, zoals China en India, als criterium meenemen.
Is Nederland voorbereid op een eventueel Chinees exportverbod van medicatie? Zo ja, op welke wijze?
Ik heb op dit moment geen signalen dat er in China sprake zou zijn van een (gepland) exportverbod van geneesmiddelen. Op het gebied van tekorten wordt er op Europees niveau in diverse gremia overlegd en samengewerkt, waaronder in de Executive Steering Group on Shortages and Safety of Medicinal Products (MSSG3). In de MSSG van 11 januari jl. is de situatie in China besproken en daaruit volgde de conclusie dat er geen sprake lijkt te zijn van exportrestricties. Ook werd geconcludeerd dat de situatie in China voor nu geen kritische impact lijkt te hebben op de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Europa. Afgesproken is dat de MSSG de situatie nauw blijft monitoren, onder andere door middel van overleggen met lidstaten, derde landen en industrie. Eventuele nieuwe bevindingen worden in de toekomstige MSSG ‘s besproken, waarbij dan besproken wordt of aanvullende acties nodig zijn.
Ook in Europa zijn er, los van de situatie in China, signalen van een verhoogde vraag naar koortsverlagende- en pijnstillende geneesmiddelen, zoals paracetamol en ibuprofen. In Nederland is er geen sprake van kritische tekorten aan koortsverlagende- en pijnstillende geneesmiddelen.
Mochten er concrete geneesmiddelentekorten dreigen, dan gelden de reguliere procedures rondom het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Handelsvergunninghouders zijn verplicht verwachte leveringsonderbrekingen hier van te voren te melden. Of er vervolgens daadwerkelijke tekorten optreden met impact voor patiënten wordt nauwlettend gevolgd door het CBG. Indien nodig worden oplossingsrichtingen verkend om deze tekorten te mitigeren.
Is het volgens u verstandig om van bepaalde medicijnen tijdelijk grotere voorraden aan te leggen als voorbereiding op een eventueel Chinees exportverbod van bepaalde medicijnen? Zo nee, waarom is dat volgens u niet nodig?
Zoals aangegeven in vraag 4 zijn er op dit moment geen signalen van een (gepland) exportverbod. Ik zie geen noodzaak om, aanvullend op het reeds geldende voorraadbeleid waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd4, op dit moment aanvullende noodvoorraden aan te gaan leggen. Hierbij wil ik ook benadrukken dat het nu plots gaan aanleggen van noodvoorraden ook juist voor onrust op de markt kan zorgen en eventuele beschikbaarheidsproblemen in andere landen kan veroorzaken.
Op welke termijn zou eigen productie van geneesmiddelen binnen Nederland of de EU opgeschaald kunnen worden in het geval dat China (tijdelijk) stopt met exporteren van medicijnen?
Dit is sterk afhankelijk van het type geneesmiddel waar een mogelijk tekort aan zou ontstaan. Daarbij is het niet realistisch om voor alles in Nederland en Europa volledig zelfvoorzienend te zijn. Op het moment dat er sprake zou zijn van (dreigende) tekorten zijn er primair andere oplossingsrichtingen die verkend worden en die naar verwachting ook sneller realiseerbaar zijn. Zoals het extra leveren door een ander bedrijf, het uitwijken naar een alternatief geneesmiddel of het nemen van een tekortenbesluit.
Ziet u mogelijkheden om – analoog aan artikel 12bis van de Belgische Wet op de geneesmiddelen – de mogelijkheden te verruimen voor apothekers om aan patiënten een apotheekbereiding ter hand te stellen als die apotheker niet zelf meer het middel kan bereiden? Zo ja, zou een dergelijke verruiming met spoed doorgevoerd kunnen worden om eventuele medicijntekorten op korte termijn tegen te kunnen gaan?
Ik heb uw Kamer naar aanleiding van het plenair debat Verzamelwet 2022 op 18 januari 2023 hierover een brief doen toekomen5. Hierin staat toegelicht waarom een dergelijke uitbreiding op basis van artikel 3 lid 1 en 2 van de Europese richtlijn 2001/83/EG niet mogelijk is. Het doorleveren van apotheekbereidingen van een bereidende apotheek naar een andere apotheek is – voor geneesmiddelen waarvoor geen geregistreerd alternatief beschikbaar is – op dit moment geborgd door middel van gedoogbeleid. Zo is er onder voorwaarden ook toegang voor patiënten die niet bij een bereidende apotheek zitten. Op dit moment verken ik, samen met de IGJ, of deze inrichting nog passend en toekomstbestendig is. Hier kan ik op dit moment niet op vooruitlopen.
Het bericht ‘Duizenden ouderen hebben acuut verpleeghuisbed nodig, tekort groeit snel’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u duiden wat u precies bedoelt met dat «we» tegen de grenzen aan zitten?1
We zitten tegen de grenzen omdat door de toenemende zorgvraag en krapte op de arbeidsmarkt de zorg onder druk staat. Dit is breder dan de ouderenzorg. Dit sluit derhalve aan bij de stellingname van de Nederlandse Zorgautoriteit.
Met het oog op de vergrijzing, de krapte op de arbeidsmarkt en de wijzigende voorkeuren van ouderen, die zo lang mogelijk de regie over hun eigen leven willen behouden en willen wonen in hun eigen omgeving, is een verandering noodzakelijk. Samen met partijen in het veld heb ik daarom in het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) de ambitie neergelegd dat we de ondersteuning en zorg anders willen organiseren.
Wat is uw reactie op de stellingname van de Nederlandse Zorgautoriteit, die aangeeft dat er een moment komt waarop het huidige systeem vastloopt?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend hoeveel van deze plaatsingen het gevolg zijn van ouderen die door een val in het ziekenhuis belanden en daarna moeten doorstromen naar een verpleeghuisbed?
Volgens VeiligheidNL (kenniscentrum letselpreventie) kwamen in 2021 105.000 ouderen op de SEH na een val. In verband met COVID iets minder dan in 2019 (109.000). Hiervan werden 41.000 ouderen opgenomen in het ziekenhuis en vanuit het ziekenhuis werden 10.000 personen opgenomen in de geriatrische revalidatie (Zvw). Ruim 4.000 personen werden na de ziekenhuisopname of na de revalidatie in het verpleeghuis opgenomen (Wlz).
Is bekend of er voldoende eerstelijnsbedden of revalidatieplekken zijn?
Het aantal patiënten in het eerstelijnsverblijf in 2020 was 38.300, het aantal patiënten dat geriatrische revalidatiezorg kreeg was 47.300. De aantallen patiënten geven geen sluitend beeld van de daadwerkelijke vraag naar tijdelijke bedden. Voor het plaatsen van patiënten op een tijdelijk bed vervullen de regionale coördinatiefuncties eerstelijnsverblijf een belangrijke rol in de (spoed)keten, zoals het ondersteunen bij triage, inzicht geven in beschikbare bedden en ondersteuning richting opname. Naast de beschikbaarheid van bedden in het eerstelijnsverblijf en de geriatrische revalidatiezorg bestaat ook de mogelijkheid van logeerzorg onder de Wmo. Vanwege de toename van het aantal kwetsbare ouderen in de eerste lijn, zet ik samen met de Minister van VWS vanuit de afspraken in het Integraal Zorgakkoord in op een verhoging van de beddencapaciteit en de doorontwikkeling van de coördinatiefuncties. Via het Integraal Zorgakkoord is uitgesproken dat het wenselijk is dat er in de komende jaren ruimte is voor budgettaire groei. VWS stelt de kaders hiervoor jaarlijks vast. Voor 2023 is de groeiruimte circa 3%. Daarbovenop is in het Integraal Zorgakkoord afgesproken dat er € 40 miljoen transformatiemiddelen geoormerkt beschikbaar zijn voor de kortdurende zorg.
Hoeveel procent van de ouderen die een eerstelijns- of revalidatiebed hebben gehad kan weer naar huis toe?
In de Monitor trendanalyses ouderenzorg deel 22 uit 2022 beschrijft de NZa zorgpaden van ouderen op basis van analyses van declaratiedata van het jaar 2018. In dat jaar stroomde vanuit het eerstelijnsverblijf 32,9% uit naar wijkverpleging, 7% naar Wmo (overlap is mogelijk) en 0,4% naar Wlz thuis, 4,7% van de patiënten stroomde uit naar huis zonder vervolgzorg, 18,5% van de patiënten overleed. De overige patiënten stromen uit naar andere zorgvormen in de Wlz of Zvw. Vanuit de geriatrische revalidatiezorg stroomde 49% uit naar wijkverpleging, 10,6% naar Wmo (overlap mogelijk), 0,9% naar Wlz thuis en 8,9% ging naar huis zonder vervolgzorg, 3,6% van de patiënten overleed.
Is bekend hoeveel ouderen die acuut wachtend zijn in de thuissituatie, overbruggingszorg ontvangen? Zo ja, hoeveel ouderen zijn dit?
Iedere cliënt met een Wlz-indicatie die als urgent of actief te plaatsen op de wachtlijst staat, krijgt overbruggingszorg aangeboden vanuit de Wlz. In een aantal gevallen is formele overbruggingszorg vanuit de Wlz niet aan de orde, omdat mensen bijvoorbeeld nog in het ziekenhuis verblijven (en de zorg uit de Zvw wordt bekostigd). In onderstaande tabel is de wachtlijst per 1 december 2022 weergegeven voor de urgent en actief te plaatsen personen, met onder de tabel een nadere duiding van de betreffende aantallen.
Wachtstatus
Wachtend
Zonder
Wlz-zorg
Met
Wlz-zorg
Urgent plaatsen
307
122, zie A
185, zie B
Actief plaatsen
4.411
470, zie C
3.941, zie D
Totaal
4.718
592
4.126
De meeste van deze cliënten bevinden zich (tijdelijk) in het ziekenhuis. Deze zorg wordt formeel niet als Wlz-zorg beschouwd.
Een deel van deze cliënten bevindt zich in «doorstroomlocaties», zoals crisisbedden en geriatrische revalidatiezorg en een deel ontvangt de overbruggingszorg thuis.
Een deel van deze cliënten heeft een specifieke voorkeur voor een bepaalde zorgaanbieder, maar de meeste cliënten hebben hun keuze nog niet kenbaar gemaakt. Zij doen nog geen beroep op zorg uit de Wlz. Dit is doorgaans maar een korte periode, want het leeuwendeel krijgt binnen de treeknorm passende Wlz-zorg.
Ook hier geldt dat er een groot deel van de wachtenden een specifieke voorkeur heeft. De meeste mensen kunnen binnen de treek- of streefnorm terecht bij een zorgaanbieder. Ondertussen krijgen mensen overbruggingszorg in de thuissituatie.
In de maandelijkse rapportage op www.zorgcijfersdatabank.nl is te zien dat de zorgkantoren bij de zorgbemiddeling en het bewaken van de treek- en streefnormen zo veel als mogelijk rekening houden met de specifieke situatie van de cliënt. Daarvoor hanteren de zorgkantoren de volgende classificaties:
Urgent plaatsen
Actief plaatsen
Geen crisisbed beschikbaar,
Palliatief terminale zorg
Artikel 28a
Doorstroom crisisbed
Rechterlijke machtiging
Doorstroom geriatrische revalidatiezorg, eerstelijns verblijf of ziekenhuis
Dreigende crisis (thuis)
Geen passende zorg
Andere zorgaanbieder bespreekbaar
Voorkeursaanbieder leidend
Van de urgent te plaatsen personen wordt 92% binnen de treeknorm geplaatst. Van de actief te plaatsen personen is dat 55%.
Kunt u aangeven met welke regio’s u in overleg gaat? Zijn dit de zorgkantoorregio’s?
Dat zijn inderdaad de zorgkantoorregio’s. De komende maanden ga ik in gesprek met de vier Wlz-uitvoerders met de meeste zorgkantoren, te weten Zilveren Kruis, CZ, VGZ en Menzis.
Kunt u aangeven of er, na het in beeld brengen hoe de zorg en ondersteuning thuis beter georganiseerd kunnen worden, ook per regio concrete afspraken gemaakt worden?
Zowel programmalijn 2 «sterke basiszorg voor ouderen» van het programma WOZO als onderdeel E «versterking organisatie eerstelijnszorg» van het IZA zijn gericht op versterking van de eerstelijnszorg, waartoe we ook de kortdurende zorg (eerstelijnsverblijf, geriatrische revalidatiezorg en geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen) rekenen. Binnen deze programmalijnen wordt gestuurd op inhoudelijke doorontwikkeling, op organisatie van zorg en op passende bekostiging. In verschillende onderliggende projecten wordt uitgewerkt hoe integrale en persoonsgerichte zorg voor ouderen kan worden gerealiseerd. Via de IZA- en WOZO-transformatiemiddelen en de middelen voor versterking van de organisatie van de eerstelijnszorg komen er middelen beschikbaar voor regio’s om daar actief mee aan de slag te gaan.
Het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal?1
Ja.
Welke van de «functionarissen 1–17 VWS» waren lid van de politieke partij CDA ten tijde van de mondkapjesdeal?
Het onderzoeksbureau heeft in het eerste deelrapport – dat ziet op de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA)- conform de opdracht haar bevindingen op organisatieniveau beschreven.2 Dit deel van de opdracht aan het onderzoeksbureau vloeit voort uit de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat, zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 2022.3 Op basis van dat (Grondwettelijk) kader is de regel dat bij het actief of passief aan het Parlement verstrekken van documenten – zoals onderzoeksrapporten -namen, functies en contactgegevens van ambtenaren worden gelakt. Alle naar personen herleidbare informatie wordt daarmee niet openbaar gemaakt. Lidmaatschap van een politieke partij is een gegeven over de politieke opvatting van een persoon. Dat is volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een bijzonder persoonsgegeven welke VWS als werkgever daarom niet verwerkt.
Gelet op de herleidbaarheid van de door u gevraagde (bijzondere) persoonsgegevens kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van VWS functionarissen met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Welke functies bekleedden «functionarissen 1–17 VWS» bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van de mondkapjesdeal? Kun u het antwoord op deze en bovenstaande vraag gaarne in een tabel aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Mondkapjesdeal van 21 december aanstaande?
Ja.
Als u de gevraagde informatie niet wilt geven, kunt u dan duidelijk maken waarom u naast de naam van de functionaris óók diens functie op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en partijlidmaatschap van het CDA geheim wilt houden?
Zoals hierboven in de beantwoording op vraag 2 en 3 beschreven, zijn de gegevens waarom u verzoekt (bijzondere) persoonsgegevens die herleidbaar zijn tot personen. Gelet op die herleidbaarheid kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van VWS functionarissen met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Als u de gevraagde informatie niet geeft, kunt u dan uitleggen hoe u het ziet dat u de controlerende taak (artikel 68 van de Grondwet) van de indiener van deze schriftelijke vragen niet schendt, daar waar de indiener wil kunnen nalopen of er meer CDA-leden bij de totstandkoming van de deal (en zelfs een mogelijke vervolgdeal) betrokken waren, naast de CDA-leden: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Politiek Assistent van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, CDA-Kamerlid Van den Berg en toenmalig CDA-Kamerlid Omtzigt?
Het is – zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 2 en 3 beschreven – de regel dat bij de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat (zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 20224) alle naar personen herleidbare informatie niet openbaar wordt gemaakt.
De studie 'Autopsy-based histopathological characterization of myocarditis after anti-SARS-CoV-2-vaccination' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de vorige maand in «Clinical Research in Cardiology» verschenen studie (van Schwab e.a.), getiteld «Autopsy-based histopathological characterization of myocarditis after anti-SARS-CoV-2-vaccination»?
Ik ben bekend met de betreffende studie. Ik ben in het commissiedebat van 15 december jl. op deze studie ingegaan naar aanleiding van vragen van het lid Van Houwelingen (FvD).
Is wat u betreft de «Google Translate vertaling» van de volgende Engelse zin uit de abstract van dit artikel «Thus, myocarditis can be a potentially lethal complication following mRNA-based anti-SARS-CoV-2 vaccination.» correct: «Myocarditis kan dus een potentieel dodelijke complicatie zijn na op mRNA gebaseerde anti-SARS-CoV-2-vaccinatie»? Indien u zich niet in deze vertaling kunt vinden, zou u dan een in uw ogen betere vertaling van deze Engelse zin kunnen voorstellen?
Dit lijkt mij een passende vertaling.
Bent u het wel of niet eens met de bovenstaande (op autopsies gebaseerde) conclusie van deze Heidelbergse onderzoekers, dat wil zeggen, erkent of ontkent u de conclusie van deze wetenschappers dat myocarditis als gevolg van een op mRNA-gebaseerde vaccinatie in sommige gevallen mogelijk een dodelijke complicatie (bijwerking) van het vaccin kan zijn? Indien u deze conclusie niet erkent, waarom niet? Welk bewijs heeft u dat myocarditis als gevolg van een mRNA-vaccinatie nooit een dodelijke complicatie kan zijn?
Het onderzoek laat zien dat uit autopsie-onderzoeken bij vier van de onderzochte personen is gebleken dat myocarditis de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is en dat het waarschijnlijk is dat myocarditis is veroorzaakt door vaccinatie. De onderzoekers vermelden hierbij echter expliciet dat het niet mogelijk is te bewijzen of hier sprake is van een causaal verband. De onderzoekers stellen ook dat het niet mogelijk is om aan hun onderzoek epidemiologische conclusies te verbinden en benoemen expliciet dat het onderzoek niets zegt over de frequentie waarmee myocarditis na vaccinatie tegen COVID-19 voorkomt en wat de ernst van deze gevallen is. Ook benadrukken de onderzoekers dat uit eerder wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de incidentie van myocarditis na vaccinatie erg laag is en dat het risico op ernstige ziekte en sterfte na COVID-19 groter is dan de risico’s van COVID-19-vaccinatie. Internationaal wordt namelijk veel onderzoek gedaan naar mogelijke bijwerkingen van de COVID-19 vaccinaties. Hierdoor weten we dat er een zeer kleine kans op myocarditis en pericarditis na vaccinatie met een mRNA-vaccin bestaat. Myocarditis en pericarditis zijn dan ook opgenomen als mogelijke, zeer zeldzame bijwerkingen in de bijsluiters van de COVID-19-vaccins. In de meeste gevallen gaat myocarditis vanzelf over of is behandeling met medicatie mogelijk. De meeste mensen bij wie myocarditis of pericarditis optreedt herstellen ook binnen enkele dagen tot weken na behandeling en houden hier geen blijvende schade aan over. Het is echter ook bekend dat patiënten met myocarditis in sommige gevallen, als er geen tijdige signalering en behandeling plaatsvindt, komen te overlijden. De onderzoekers geven daarom aan dat hun onderzoek kan bijdragen aan de vroegtijdige signalering, monitoring en behandeling van dergelijke gevallen van myocarditis.
De vaccinatiestrategie van het kabinet is tot stand gekomen op basis van wetenschappelijke advisering door onder meer de Gezondheidsraad en het OMT-Vaccinaties (OMT-V). Wetenschappelijk onderzoek naar myocarditis en pericarditis maakt onderdeel van de deskundige afweging die deze gremia maken in hun adviezen. De consensus in de beschikbare wetenschappelijke literatuur, waar de onderzoekers in het genoemde artikel ook naar verwijzen, is dat de kans op myocarditis aanzienlijk hoger is bij een infectie met SARS-CoV-2 dan na een vaccinatie. Bijwerkingencentrum Lareb stelt dat het risico op myocarditis na een SARS-CoV-2-infectie 19 keer groter is na een infectie dan na een vaccinatie.1 De gezondheidswinst van een vaccinatie is groter dan het risico op eventuele bijwerkingen na vaccinatie. Er is echter ook in de uitvoering van het vaccinatieprogramma nog steeds nadrukkelijk aandacht voor het (kleine) risico op myocarditis en pericarditis. Zo is op advies van de Gezondheidsraad besloten om mensen jonger dan 45 jaar een herhaalprik te geven met het vaccin van BioNTech/Pfizer, omdat uit onderzoek bleek dat na er vaccinatie met het Moderna-vaccin een net iets grotere kans bestond dat myocarditis zou optreden bij jongere personen dan bij vaccinatie met het vaccin van BioNTech/Pfizer, zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen.2 Ik hecht daarnaast veel waarde aan de zorgvuldige monitoring van eventuele bijwerkingen en ik vertrouw daarbij op de deskundigheid van Lareb en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Ook internationaal worden mogelijke bijwerkingen zorgvuldig gemonitord.3
De eetstoornis ARFID |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Is bekend hoeveel kinderen en volwassenen in Nederland kampen met de eetstoornis Avoidant/Restrictieve Food Intake Disorder (ARFID)?
ARFID is pas relatief recent, in 2013, erkend als eetstoornis. Het wordt nog niet altijd erkend en herkend door kinderen, ouders en professionals. Het is niet bekend hoeveel kinderen en volwassenen er aan ARFID lijden. In het adviesrapport van de Gezondheidsraad over eetstoornissen, dat u van de zomer ontvangen heeft, wordt geschat dat zo’n 3% van de kinderen ARFID heeft1. Schattingen gaan verder uit van ca. 1% van de volwassenen in Nederland.
Hoeveel kinderen en volwassenen krijgen momenteel een behandeling voor ARFID? Hoeveel kinderen en volwassenen staan op een wachtlijst voor een behandeling?
Het is niet bekend hoeveel kinderen en volwassenen momenteel een behandeling voor ARFID krijgen of op een wachtlijst staan specifiek voor een behandeling van ARFID.
Hoeveel behandelplekken zijn er in Nederland voor ARFID? Bij hoeveel klinieken en zorginstanties kunnen jongeren en volwassenen met deze aandoening terecht? Hoe is de spreiding over het land?
Er is geen landelijk inzicht in het aantal instellingen dat behandelingen voor ARFID aanbiedt. Er zijn in Nederland 4 zeer gespecialiseerde centra op het gebied van eetstoornissen zoals ARFID: de SEYS-centra. Maar ook reguliere GGZ-instellingen bieden behandelingen aan voor eetstoornissen, zoals ARFID. Op de website eetstoornissenkaart2 kunnen ouders en zorgprofessionals zorgaanbieders vinden die behandelingen aanbieden voor eetstoornissen en bekijken of ze ook behandelingen hebben voor ARFID.
Is er volgens u voldoende (specialistische) kennis in Nederland over ARFID? Zijn er opleidingen die specifiek aandacht besteden aan de behandeling van ARFID? Zo ja, waar kunnen (aankomende) hulpverleners deze opleidingen volgen?
In de meeste opleidingen voor psychologen en psychiaters wordt aandacht besteed aan eetstoornissen, waaronder ARFID. De GGZ zorgstandaard noemt ARFID ook als één van de vier eet-en voedingsstoornissen. ARFID is sinds 2013 erkend als eetstoornis en opgenomen in de DSM-53. De DSM-5 wordt gebruikt door verschillende professionals, zoals psychologen, artsen, kinderartsen en specialisten.
Vanuit VWS wordt de ketenaanpak eetstoornissen (K-EET) gesubsidieerd. K-EET heeft zich o.a. als doel gesteld om meer kennis over eetstoornissen, zowel bij ouders als professionals te verbeteren. Daartoe is K-EET o.a. bezig om de eerdergenoemde zorgstandaard eetstoornissen bekend te maken. Ook is er een website, de First Eet Kit, opgezet met informatie voor ouders, jongeren en professionals over eetstoornissen.
Verschillende instellingen bieden daarnaast (aanvullende) cursussen aan over eetstoornissen, waar ARFID onder valt. Zo geeft o.a. de Nederlandse Academie voor Eetstoornissen regelmatig scholingen over eetstoornissen, waaronder ARFID. Hun opleiding in het voorjaar begint eind februari. Het advies van de Gezondheidsraad over eetstoornissen, dat u afgelopen zomer ontvangen heeft, schetst dat er nog relatief weinig onderzoek gedaan is naar ARFID. Dit zal in de komende jaren verder ontwikkeld moeten worden.
Op welke manier worden toekomstige huisartsen voldoende voorbereid op het herkennen van eetstoornissen als ARFID?
De huisartsgeneeskundige opleidingen bepalen ieder hun eigen curriculum, zij doen dit volgens het landelijk opleidingsplan van Huisartsopleiding Nederland. In dit opleidingsplan is onder andere opgenomen dat huisartsen eetstoornissen bij kinderen en jongeren moeten kunnen signaleren en de diagnose en behandelmogelijkheden met patiënten (en evt. ouders) moeten kunnen bespreken. Stichting Kiem heeft daarnaast een signalenkaart gemaakt over eetstoornissen die huisartsen kunnen gebruiken4. Wanneer huisartsen zich afvragen of een jongere een eetstoornis heeft en wat de juiste behandeling daarvoor is, kunnen zij op werkdagen bellen met experts op het gebied van eetstoornissen om te overleggen.
Is er bij consultatiebureaus voldoende kennis aanwezig op het gebied van (beginnende) eetstoornissen? Worden ouders hier actief op gewezen? Worden er bij consultatiebureaus gebruik gemaakt van vragenlijsten zoals NIAS (Nine Item Avoidant/restrictive food intake disorder Screen)?
Consultatiebureaus vallen onder de jeugdgezondheidszorg. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) ontwikkelt – in werkgroepen bestaande uit professionals – richtlijnen voor professionals in de jeugdgezondheidszorg. Er is een richtlijn voeding en eetgedrag. ARFID is op dit moment nog niet opgenomen in deze richtlijn. Herziening van de richtlijn is voorzien voor 2024. Betrokkenen kunnen – voorafgaand aan deze herziening – een mail sturen naar de betreffende mailbox met vragen en/of suggesties voor aanvullingen over deze richtlijn. De werkgroep bepaalt dan of ARFID wordt opgenomen in de richtlijn, en wat er over opgenomen wordt.
Op dit moment wordt – voor zover bekend – bij consultatiebureaus geen gebruik gemaakt van vragenlijsten zoals het NIAS. Voor kinderen is op dit moment de vragenlijst EDY-Q beschikbaar. Deze is onlangs vertaald naar het Nederlands.
Is er voorlichtingsmateriaal om ouders bekend te maken met eetstoornissen zoals ARFID, die zich vaak op jonge leeftijd al ontwikkelen?
De website First Eet Kit is – met behulp van subsidie van het Ministerie van VWS – door K-EET ontwikkeld. Op deze website kan informatie gevonden worden over verschillende eetstoornissen, waaronder ARFID. Er staan eveneens linkjes naar (animatie) video’s met meer informatie over ARFID en een filmpje voor ouders met tips wat zij kunnen doen als hun kind op een wachtlijst staat voor de behandeling van ARFID. Er wordt een nieuwe animatiefilm in het Nederlands gemaakt.
Ook op de website van het voedingscentrum is algemene informatie over eetstoornissen waaronder ARFID vindbaar.
Is er een moment in de opleiding waarin pedagogisch medewerkers in de kinderopvang en leraren in het basisonderwijs geattendeerd worden op eetstoornissen zoals ARFID?
Pedagogisch medewerkers worden opgeleid om kinderen van 0 tot 12 op te vangen en te verzorgen. Eetstoornissen of andere psychische problemen of ziektes vormen geen onderdeel van de opleiding tot pedagogisch medewerker. Pedagogisch medewerkers volgen de kinderen in hun ontwikkeling en hebben een signalerende functie. Ze kunnen met ouders in gesprek wanneer hen dingen opvallen en hen doorverwijzen naar de juiste instanties, en ouders kunnen bij problemen ook het gesprek met hen aangaan. Er kan van pedagogisch medewerkers niet verwacht worden dat zij kennis hebben van alle mogelijke (psychische) aandoeningen.
De Pabo’s zijn in Nederland zelf verantwoordelijk voor het curriculum op hun instellingen. Ook voor basisschoolleraren geldt dat zij niet op de hoogte kunnen zijn van alle mogelijke aandoeningen. In algemene zin is er op de Pabo’s wel aandacht voor een gezonde leefstijl. Binnen het project «Gezonde Kinderopvang» en «Gezonde School» is er op kinderdagverblijven en scholen ook aandacht voor een gezonde leefstijl van kinderen.
Hoe wordt in de plannen voor gratis schoolmaaltijden rekening gehouden met kinderen die een (beginnende) eetstoornis hebben? Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ervan op de hoogte dat dwang om bepaalde producten te eten zeer schadelijke gevolgen kan hebben? Zo ja, hoe wordt dit meegenomen in de plannen?
Bij de organisatie van maaltijden op school zal geen sprake zijn van dwang om bepaalde producten te eten, het eten van maaltijden op school zal op vrijwillige basis geschieden. Omdat het ingewikkeld is om vanuit één centraal punt met alle mogelijke voedselvoorkeuren rekening te houden, bijvoorbeeld voorkeuren in verband met ARFID, maar ook bepaalde voedselallergieën en religieuze voedselvoorschriften, vereist dit maatwerk op school- en/of kindniveau. In de huidige plannen voor gratis schoolmaaltijden heeft de school daarom ook de uiteindelijke regie in de keuze voor een passende invulling van de schoolmaaltijden. In het geval van een leerling met een (beginnende) eetstoornis, kan er middels overleg tussen de school en ouders/leerling naar een passende oplossing voor de leerling worden gezocht.
Het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal?1
Ja.
Was «functionaris 2 VWS» lid van de politieke partij CDA ten tijde van de mondkapjesdeal?
Het onderzoeksbureau heeft in het eerste deelrapport – dat ziet op de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA)- conform de opdracht haar bevindingen op organisatieniveau beschreven2. Dit deel van de opdracht aan het onderzoeksbureau vloeit voort uit de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat, zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 20223. Op basis van dat (Grondwettelijk) kader is de regel dat bij het actief of passief aan het Parlement verstrekken van documenten – zoals onderzoeksrapporten – namen, functies en contactgegevens van ambtenaren worden gelakt. Alle naar personen herleidbare informatie wordt daarmee niet openbaar gemaakt. Lidmaatschap van een politieke partij is een gegeven over de politieke opvatting van een persoon. Dat is volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een bijzonder persoonsgegeven dat VWS als werkgever daarom niet verwerkt.
Gelet op de herleidbaarheid van de door u gevraagde (bijzondere) persoonsgegevens kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van ambtenaren met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Welke functie bekleedde «functionaris 2 VWS» bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van de mondkapjesdeal?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat Mondkapjesdeal van 21 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
Een correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met studies, zoals die van professor Schetters en professor Meester, waaruit blijkt dat er een (significant positieve) wiskundige correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?1, 2
De bronnen waarnaar verwezen wordt zijn blogposts en YouTube-video’s. Het betreft geen wetenschappelijke publicaties. Ik heb kennisgenomen van de betreffende uitlatingen over de genoemde correlatie. Ik ben onder meer in mijn beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 31 augustus jl. en 11 oktober jl. en in het debat met uw Kamer van 15 december jl. reeds ingegaan op deze en vergelijkbare suggesties. Daarbij benadruk ik nogmaals dat het vanuit wetenschappelijk oogpunt bij het doen van onderzoek belangrijk is om zorgvuldig onderscheid te maken tussen correlatie en causaliteit. Pas wanneer een causaal verband is aangetoond kan men spreken van een oorzaak-gevolg relatie.
Er is wereldwijde wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins. Instellingen als het CBS, het RIVM en Lareb houden nieuw onderzoek nauwlettend in de gaten. Ik zie geen enkele aanleiding om hieraan te twijfelen. Uit meerdere onderzoeken in binnen- en buitenland is gebleken dat het risico op overlijden na vaccinaties klein is. Binnen het vorig jaar uitgevoerde oversterfteonderzoek door het CBS en het RIVM, is gekeken naar het risico op overlijden binnen acht weken na COVID-19-vaccinatie. Uit dit onderzoek blijkt voor geen enkele leeftijdsgroep of vaccindosis een verhoogd risico op overlijden. Ook monitort bijwerkingencentrum Lareb de mogelijke bijwerkingen van de COVID-19-vaccins. Ook meldingen van overlijden na vaccinatie worden door Lareb onderzocht. Hierbij wordt benadrukt dat een melding van overlijden na vaccinatie niet betekent dat het vaccin de oorzaak is van het overlijden. Lareb geeft aan dat bij een groot deel van de meldingen een reeds bestaand gezondheidsprobleem de meest voor de hand liggende verklaring voor het overlijden is. Bij een aantal meldingen hebben bijwerkingen mogelijk bijgedragen aan het verslechteren van een al kwetsbare gezondheidssituatie of sluimerende onderliggende conditie, al dan niet door hoge leeftijd. Het gaat om bekende bijwerkingen van de COVID-19-vaccins, zoals koorts, misselijkheid en algemene malaise. In een aantal gevallen was COVID-19 de oorzaak van het overlijden. Het betrof vaak mensen van boven de 80 jaar die al voor de vaccinatie besmet waren geraakt met het coronavirus.
Zoals eerder aangegeven, vind ik het van belang om de redenen en oorzaken van oversterfte goed te onderzoeken. Ik ben blij met de ontwikkelingen van het onderzoek naar oversterfte dat via de begeleidingscommissie via ZonMw wordt uitgevoerd en het beschikbaar komen van gepseudonimiseerde vaccinatiegegevens binnen de beveiligde onderzoeksomgeving van het CBS. Naar verwachting zullen onafhankelijke onderzoekers, die niet gelieerd zijn aan het CBS en het RIVM, in maart starten met de vervolgfase van het oversterfteonderzoek. Hierbij krijgen onderzoekers de mogelijkheid om vaccinatiegegevens te koppelen aan onder andere doodsoorzakengegevens, de sterftecijfers en andere gegevens die binnen het CBS beschikbaar zijn. Ook kunnen onderzoekers onder strikte voorwaarden eigen data inbrengen en meenemen in hun onderzoek. De keuze voor de vraagstellingen en de gebruikte data ligt bij de onderzoekers zelf. De begeleidingscommissie die wordt gefaciliteerd via ZonMw ziet hierop toe.
Erkent u dat er een (significant positieve) correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u deze door verschillende hoogleraren (en inmiddels ook in verschillende landen) gevonden (wiskundige) correlatie ontkent, bent u dan misschien ook in staat hier een onderbouwing voor te geven? Waarom zijn de correlaties gevonden door professor Schetters en professor Meester niet correct? Kloppen de data die zij gebruiken wellicht niet? Als dit zo is, waarom dan niet? Of erkent u de gebruikte analysemethode door de beide hoogleraren misschien niet? Als dit zo is, waarom dan niet? En wat is in dat geval volgens de mathematische analyse van uzélf, wél de correcte wiskundige correlatie tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u deze door verschillende hoogleraren (en in verschillende landen) gevonden (wiskundige) positieve correlatie erkent, geeft dit bij u wellicht dan misschien ook een «niet pluis gevoel»? Dat wil zeggen, bent u misschien ook bezorgd dat correlatie wellicht in dit geval ook zou kunnen betekenen dat er een causale relatie is tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet bezorgd bent, waarom dan niet? Indien u wel bezorgd bent, wat gaat u, als Minister die primair verantwoordelijk is voor de volksgezondheid, dan doen met dit «niet pluis gevoel»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de samenhang van de beantwoording heb ik hier niet voor gekozen.
De reportage ‘Euthanasie én orgaandonatie: deze artsen maken het mogelijk’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de inhoud van de reportage «Euthanasie én orgaandonatie: deze artsen maken het mogelijk»?1
Ja.
Bent u het eens dat we ons tot het uiterste moeten inspannen om aan deze, vaak laatste, wens van mensen tegemoet te komen, gezien het feit dat in deze reportage, maar ook uit een reportage van EenVandaag uit 2017, blijkt dat het voor zowel ernstig zieke patiënten als hun nabestaanden erg belangrijk kan zijn om orgaandonor te zijn?2
Ik vind het een mooi gegeven dat mensen in hun laatste levensfase oog hebben voor de mogelijkheid andere patiënten te helpen. Daarom vind ik het een goede zaak dat het in Nederland sinds 2012 mogelijk is voor patiënten orgaandonor te worden na euthanasie. Hierbij moet steeds in ogenschouw worden genomen dat het gaat om een combinatie van twee complexe procedures, die beide zeer zorgvuldig uitgevoerd moeten worden.
Is de bewering in de reportage waarbij wordt aangegeven dat nog veel ziekenhuizen niet meewerken aan orgaandonatie na euthanasie (ODE) juist?
Deze bewering herken ik niet. De mogelijkheid van orgaandonatie na euthanasie wordt in veel ziekenhuizen in Nederland gefaciliteerd. Sinds 2012 is deze procedure 98 keer uitgevoerd.
Wat is de oorzaak van het ontbreken van de bereidheid om mee te werken aan ODE?
In individuele gevallen is het voorgekomen dat een ziekenhuis geen medewerking wilde verlenen aan een ODE procedure. Begin 2020 gebeurde dit bijvoorbeeld bij een patiënt met psychisch lijden. Er was toen nog weinig ervaring met ODE procedures bij deze groep patiënten. De richtlijn orgaandonatie na euthanasie zal binnenkort op dit punt aangepast worden. Deze zal uitgaan van de gedachte dat elke euthanasiepatiënt met een donatiewens gelijk behandeld wordt.
Op welke manier wordt de bekostiging voor ODE of orgaandonatie na euthanasie vanuit huis (ODEH) geregeld? Klopt het dat er voor de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) geen apart tarief is voor ODE of ODEH?
De bekostiging is geregeld via de reguliere financiering van respectievelijk euthanasie- en orgaandonatieprocedures. De NTS vergoedt donatie-gerelateerde kosten die een ziekenhuis maakt. Het klopt dat de NTS geen apart tarief heeft voor ODE(H), het ziekenhuis ontvangt een standaard tarief net zoals bij andere orgaandonatieprocedures. Ik heb geen aanwijzingen dat bekostiging een belemmering is geweest voor het doorgaan van een procedure.
Deelt u de mening dat het gegeven dat artsen in de reportage een protocol hebben ontwikkeld voor ODEH een goede handreiking is voor patiënten en artsen in deze specifieke situaties?
Ik heb begrepen dat het gaat om een regionaal protocol dat nog niet is opgenomen in de landelijke richtlijn orgaandonatie na euthanasie, aangezien er nog te weinig ervaring bestaat met ODEH procedures (in totaal 4 procedures in Nederland tot nu toe). Er is een landelijke werkgroep van medische professionals actief voor het beheren en aanpassen van de richtlijn. Deze werkgroep zal ook een handreiking maken voor ODEH aan de hand van de tot nu toe opgedane ervaringen. Deze zal in het eerste kwartaal van 2023 gereed zijn.
Bent u bereid om kennis en expertise omtrent ODE en ODEH te bundelen en beter vindbaar te maken?
Ik vind het belangrijk dat kennis en expertise beschikbaar zijn. Om die reden is de bestaande kennis en expertise omtrent ODE al gebundeld in de landelijke richtlijn. Deze is voor alle zorgprofessionals toegankelijk gemaakt3. De werkgroep achter de richtlijn zal tevens op korte termijn met een handreiking komen voor ODEH (zie antwoord 6).
Bent u het eens dat, gezien het tekort aan orgaandonoren, deze mogelijkheid voor orgaandonatie na euthanasie (zowel in het ziekenhuis als vanuit de thuissituatie) een aanvulling kan zijn op de andere mogelijkheden voor donatie?
Ik vind het ten eerste belangrijk dat de donatie-wens van een patiënt zorgvuldig besproken en uitgevoerd wordt, waarbij het uitgangspunt is dat beide trajecten onafhankelijk zijn van elkaar (geen euthanasie omwille van donatie). Als dit zorgvuldige proces vervolgens leidt tot de mogelijkheid meer patiënten te helpen met een transplantatie, is dat vanzelfsprekend een mooi gegeven.
Bent u bereid om via de geëigende kanalen (websites et cetera) de mogelijkheden voor ODE veel nadrukkelijker onder de aandacht te brengen en als optie te vermelden?
Omdat het gaat om een kleine groep patiënten die in aanmerking komt voor ODE(H), is het effectiever om informatie te verspreiden via hun patiëntverenigingen. In mei 2020 is een brochure gemaakt over de mogelijkheid van ODE en hoe het proces eruit ziet. Deze is verspreid via de MS Vereniging Nederland, Spierziekten Nederland, en ALS Patients Connected.
De slinkse vertragingspogingen van de Raad van de Europese Unie inzake de Verordening Duurzaam gebruik pesticiden |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat er op de agenda van de Europese Energieraad van 19 december 2022 een hamerstuk staat over de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, dat eigenlijk bij de Landbouw- en Visserijraad thuishoort? Zo ja, kunt u (informatie over) dit hamerstuk met de Tweede Kamer delen vóórdat de Energieraad plaatsvindt?
Ja, ik kan bevestigen dat een document van het voorzitterschap over het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen als A-punt is geagendeerd op de Europese Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE-Raad) van 19 december 2022. U treft het hamerstuk als bijlage bij deze brief aan.
Kunt u uitleggen waarom dit stuk over landbouwgif op de agenda van de Energieraad staat?
Het Tsjechisch voorzitterschap heeft de lidstaten op 6 december jl. via een schriftelijke commentaarronde de mogelijkheid geboden om te reageren op zijn voorstel voor een informatieverzoek aan de Europese Commissie om een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren van het voorstel voor de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en om dit informatieverzoek te agenderen als hamerstuk op de laatste raad van dit jaar (de TTE-Raad van 19 december 2022).
Nederland heeft in de schriftelijke ronde samen met drie andere lidstaten aan het voorzitterschap laten weten het informatieverzoek niet te kunnen steunen (Kenmerk 2022D55312). Het voorzitterschap heeft naar aanleiding van deze schriftelijke ronde geconcludeerd dat er een meerderheid vóór het verzoek is. In principe mag een voorstel, in dit geval een informatieverzoek aan de Europese Commissie, na overeenstemming in het Coreper ook op een andere raadsagenda gezet worden. Gelet hierop heeft het voorzitterschap het informatieverzoek doorgeleid naar het Coreper, conform het gebruikelijke proces, met het verzoek om behandeling als hamerstuk op de agenda van de TTE-Raad, gezien de stemverhoudingen. Omdat het Coreper hiermee heeft ingestemd stond het voorstel d.d. 19 december 2022 als hamerstuk op de agenda van deze Raad.
Beaamt u dat de democratische controle uiterst moeilijk wordt gemaakt wanneer stukken bij, ogenschijnlijk, willekeurige Raden op de agenda staan? Kunt u zich voorstellen dat dit achterdocht oproept? Kunt u deze gang van zaken aankaarten bij de Europese Commissie?
Het besluitvormingsproces zoals onder het antwoord op vraag 2 beschreven is democratisch verlopen. Desondanks is de uitkomst voor Nederland wel een teleurstellende. Het is een Raadsprocedure, waarvoor het zittende voorzitterschap verantwoordelijk is en niet de Europese Commissie.
Kunt u bevestigen dat het hierboven genoemde stuk gaat om een verzoek vanuit verschillende lidstaten om een aanvullende economische effectanalyse van de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, wat tot grote vertraging van de besprekingen van de verordening zal leiden en wat bovendien overbodig is omdat er al vele analyses zijn?
Ja, ik kan bevestigen dat het om een informatieverzoek aan de Europese Commissie gaat met als onderwerp een aanvullende effectbeoordeling. Nederland heeft aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u bevestigen dat er vanuit de pesticiden- en agro-industrie een stevige lobby wordt gevoerd richting de Europese Commissie en de lidstaten voor zo’n aanvullende analyse met als doel de verordening af te zwakken, waarbij te pas en te onpas naar de oorlog in Oekraïne wordt verwezen om duurzaamheidsmaatregelen uit te stellen?1
Ik heb geen zicht op de inhoud en argumenten van de lobby van belangengroepen voor de genoemde sectoren richting de Europese Commissie, andere lidstaten en het voorzitterschap, anders dan de publieke uitingen van deze partijen.
Kunt u bevestigen dat u op 17 november 2022 schreef: «Een dergelijke aanvullende effectbeoordeling zal het verloop van de besprekingen waarschijnlijk vertragen en het is ongewis of de beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel»?2
Het is juist dat Nederland geen voorstander was en is van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en de voorkeur geeft aan continuering van de besprekingen van de voorgestelde verordening zonder vertraging. Toen het Tsjechische voorzitterschap zeer kort voor de raadwerkgroep van 7 december jl. een concreet voorstel verspreidde, werd helder dat een meerderheid van de lidstaten dit verzoek zou steunen. Gelet daarop heeft Nederland aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt (Kenmerk 2022D51592). De Nederlandse inzet om hiervoor voldoende medestanders te vinden in de aanloop naar de besluitvorming over het voorstel tijdens een Raad in december a.s. heeft geen effect gehad.
Waarom schrijft u vervolgens op 2 december 2022: «Nederland kan het voorstel steunen, indien de reikwijdte van het verzoek wordt ingeperkt en het niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt»?3
Nederland heeft inderdaad aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat dit betekent dat u het voorstel voor een aanvullende effectanalyse zal steunen?
Zowel in de door het Tsjechische voorzitterschap georganiseerde schriftelijke commentaarronde over het informatieverzoek van 8 december jl., als in de Coreper heeft Nederland het voorstel van het voorzitterschap niet gesteund (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497) en zich hierover uitgesproken. Nadat duidelijk werd dat een meerderheid van lidstaten voor het verzoek was, is het informatieverzoek als hamerstuk geagendeerd op de TTE-Raad van 19 december a.s. en kan Nederland helaas niets meer doen om te voorkomen dat het verzoek wordt dóórgezet.
Wat is er tussen 17 november en 2 december gebeurd waardoor u van tegen- naar voorstander van deze effectanalyse bent gedraaid? Kunt u hier gedetailleerd op in gaan?
Het Nederlandse standpunt is ongewijzigd gebleven ten aanzien van het voorgestelde informatieverzoek. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u het inzicht dat er reeds voldoende effectanalyses over de verordening zijn en dat er in het kader van de biodiversiteitscrisis en de volksgezondheid geen sprake mag zijn van verdere vertraging in de besprekingen van de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen?
Nederland staat op het standpunt dat de aanvullende Europese effectbeoordeling het verloop van de besprekingen zal vertragen en verder is Nederland van mening dat het ongewis is of deze beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel. Dit laat onverlet dat lidstaten wel aanvullende effectbeoordelingen kunnen laten uitvoeren ten behoeve van de onderbouwing van hun inzet. Om die reden laat Nederland, zoals aangekondigd in het BNC-fiche voor het voorstel, een eigen beoordeling uitvoeren van de effecten op administratieve lasten voor bedrijfsleven en overheden, oogstderving en consumentenprijzen. De resultaten van die studie worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht. Ik zal de Kamer hierover informeren.
Kunt u het agendapunt over deze verordening bij de Energieraad onthameren, zodat hier op meer democratische wijze over besloten kan worden bij de eerstvolgende Landbouw- en Visserijraad? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet mogelijk. Een agendapunt wordt geagendeerd als hamerstuk nadat hierover op basis van een meerderheid van stemmen al overeenstemming is bereikt en geen discussie meer wordt voorzien. Dat is hier het geval (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497).
Ziet u in dat een dergelijke manier van ongepast en ondemocratisch handelen het vertrouwen ondermijnt in de politiek? Zo nee, waarom denkt u dat het vertrouwen niet wordt geschaad?
Het besluitvormingsproces, zoals onder het antwoord op vraag 2 is beschreven, is op democratische wijze tot stand gekomen en conform Europese verdragsbepalingen. Dit staat los van de voor Nederland teleurstellende uitkomst.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor de Energieraad van 19 december 2022 beantwoorden?
Helaas is dit niet meer gelukt voor 19 december.
Het bericht en het rapport van het College voor de Rechten van de Mens ‘Gecoördineerde aanpak nodig om rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gecoördineerde aanpak nodig om rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen»? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja. Op 5 december mocht ik de jaarlijkse monitor over het VN-verdrag handicap persoonlijk in ontvangst nemen. Ik ben het College voor de Rechten van de Mens dankbaar dat deze rapportage over de rechtsbescherming van mensen met een beperking er ligt. Ik vind het erg belangrijk dat iedereen, met én zonder beperking, toegang heeft tot het recht. In de monitor staan heldere aanbevelingen en ik zal deze bespreken met mijn collega’s in het kabinet, waaronder de Minister van Rechtsbescherming.
Wat vindt u van het advies van het College voor de Rechten van de Mens dat de overheid een nationaal actieplan moet ontwikkelen om de rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen?
Er wordt op verschillende manieren gewerkt om de toegankelijkheid van de rechtsbescherming te vergroten. De Rechtspraak werkt bijvoorbeeld aan de digitalisering van de toegang tot het recht. Het staat de burger ook nog steeds vrij om via de tot nu gebruikelijke mogelijkheden toegang tot de rechter te krijgen. Daartoe is het Rechtspraak servicecentrum ingericht voor contact via een centraal telefoonnummer, sociale media en WhatsApp. Digitale toegang tot de rechtszitting is mogelijk via online zittingen. Voor het strafrecht en vreemdelingenrecht is dit wettelijk geregeld via het besluit Videoconferencing. Voor civiel- en bestuursrecht is de mogelijkheid van de online zitting geregeld via de tijdelijke coronaregelgeving. De Raad voor de Rechtspraak is in overleg met het Ministerie van J&V om deze mogelijkheden structureel te maken. De Rechtspraak streeft in zijn algemeenheid naar zo helder en eenvoudig mogelijke communicatie. Uitgangspunt bij het voorlichtingsmateriaal is taalniveau B1 van de internationaal erkende standaard voor taalniveauaanduiding (Common European Framework of Reference). Alle publicaties en brochures, alsmede informatie over juridische procedures, staan op de website www.rechtspraak.nl. Daarin wordt o.a. de situaties beschreven waarin justitiabelen om wat voor reden dan ook voor de rechter moeten verschijnen. Tot slot zijn doventolken beschikbaar bij de rechtbank en bij de opleiding van rechters wordt aandacht besteed aan de toegankelijkheid voor mensen met een beperking.
De Rechtspraak zet zich actief en landelijk in voor het borgen van de toegang tot het recht voor mensen met een beperking en treft daar concrete maatregelen voor. De vraag is of er een directe meerwaarde voor een nationaal actieprogramma voor rechtsbescherming van mensen met een beperking, waaronder toegang tot de rechter, nodig is. Echter, er is altijd ruimte voor verbetering. Daar waar we met elkaar meer moeten doen aan rechtsbescherming zullen we dat uiteraard oppakken. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de Minister voor Rechtsbescherming. Ik bespreek het advies met mijn collega’s in het kabinet en stuur voor het zomerreces van 2023 de Kamer een brief waarin ik u informeer over hoe wij opvolging geven aan de inzichten uit de monitor.
Wat vindt u ervan dat er concrete maatregelen in het nationaal actieplan moeten komen met speciale aandacht voor autonomie, participatie en toegankelijkheid?
Autonomie, participatie en toegankelijkheid zijn belangrijke elementen van toegang tot de rechter. Het College constateert meerdere knelpunten rond deze drie elementen en doet concrete aanbevelingen. Ik bespreek deze knelpunten en aanbevelingen met mijn collega’s in het kabinet en zal de Kamer voor het zomerreces hierover informeren.
Gaat u dit advies overnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga eerst in gesprek mijn collega’s in het kabinet en andere betrokkenen alvorens ik met een gezamenlijke reactie kom.
Deelt u het standpunt van het College dat ondertekening van het Facultatief Protocol kan bijdragen aan een betere rechtsbescherming voor mensen met een beperking? Waarom deelt u dit standpunt, of waarom niet?
Allereerst wil ik graag benadrukken dat de bestaande mogelijkheden in de nationale rechtsorde de rechtsbescherming van mensen met een beperking waarborgen. Mensen met een beperking kunnen een misstand melden of een oordeel aanvragen in het geval zij zich gediscrimineerd voelen of zich op een andere manier geschonden voelen in hun rechten.
Het Facultatief Protocol gaat over de vraag of een rechtszaak in eventuele laatste instantie, wanneer de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, ook aan een internationaal comité kan worden voorgelegd. Mensen met een beperking kunnen dan hun klacht voorleggen aan het VN-comité handicap. Ik begrijp dat het hebben van de potentiële mogelijkheid om de klacht ook aan een internationaal comité voor te leggen, van belangrijke betekenis is voor mensen met een beperking.
Hoe verhoudt dit zich tot de beantwoording van de List of Issues VN-verdrag Handicap, waarin het kabinet stelt dat inzicht in de financiële en juridische implicaties van belang is in de besluitvorming rond ratificatie van dit Facultatief Protocol?2
Ik vind het belangrijk om zorgvuldig te handelen als het gaat om de eventuele gevolgen van ratificatie van het Facultatief Protocol. De eerder met uw Kamer gedeelde voorlichting van de Raad van State brengt geen concrete grote juridische of financiële bezwaren aan het licht. Maar daarbij geldt de kanttekening dat niet alle mogelijke implicaties en risico’s in beeld kunnen worden gebracht, bijvoorbeeld op het punt van de doorwerking in de Nederlandse rechtsorde. Daarom hecht ik waarde aan zorgvuldig overleg over de ratificatie binnen het kabinet. Conform de motie die uw Kamer heeft aangenomen in het plenair debat van 22 december jl.3 zal ik u in het eerste kwartaal van 2023 het kabinetsbesluit omtrent de ratificatie van het facultatief protocol doen toekomen.
Hoe kunt u bevorderen dat er algemene toegankelijke informatie komt over ingewikkelde wet- en regelgeving?
Ik vind het belangrijk dat informatie over complexe wet- en regelgeving toegankelijk is zodat iedereen weet welke rechten ze hebben en wat ze moeten doen om hun rechten af te dwingen. Zo is het Informatiepunt Digitale Overheid specifiek gericht op het eenvoudig communiceren en uitleggen van lastige materie. Desalniettemin, het beschikbaar maken van toegankelijke informatie is een belangrijk aandachtspunt en ik zal de aanbevelingen van het College meenemen in mijn gesprekken met mijn collega’s in het kabinet en andere betrokkenen.
Gaat u gemeenten aanspreken die nog steeds geen onafhankelijke cliëntondersteuner voor mensen met een beperking hebben? Zo ja, op welke manier?
Onafhankelijke cliëntondersteuning draagt bij aan een betere positie van mensen met een beperking. Op grond van de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van onafhankelijke cliëntondersteuning aan hun inwoners. Inmiddels is in alle gemeenten de functie cliëntondersteuning beschikbaar en vindbaar op de website www.regelhulp.nl. Het College benoemt in zijn rapportage terecht dat de bekendheid van de functie beter kan. Ik heb daarom met de VNG en Movisie afgesproken dat ze in het eerste kwartaal van dit jaar een voorstel doen om de onafhankelijke cliëntondersteuning beter bekend te maken, met name onder professionals, die potentiële cliënten kunnen wijzen op het bestaan ervan.
Wilt u bewustwording rondom de rechten van en de omgang met mensen met een beperking vergroten bij ambtenaren en werknemers die werkzaam zijn in de rechtsbijstand?
Naar aanleiding van de rapporten over de uitvoering, zoals «Werken aan uitvoering» (WAU), «Ongekend Onrecht» van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) en het rapport «Klem tussen balie en beleid» van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) zijn er ook binnen het veld van rechtsbijstand ontwikkelingen gericht op een mensgerichte uitvoering met oog voor kwetsbare groepen mensen, zoals mensen met een beperking. Uit die rapporten is gebleken dat er een onjuist beeld is ontstaan van het vermogen van mensen om een plan te maken, in actie te komen, acties vol te houden en met tegenslag om te gaan, het zogenoemde doenvermogen. Rondom dit doenvermogen heeft bijvoorbeeld de Raad voor Rechtsbijstand de Regeling Adviestoevoeging Zelfredzaamheid (RATZ) in het leven geroepen. Deze regeling voorziet in het kunnen verlenen van rechtsbijstand door een advocaat aan rechtzoekenden die volgens de vigerende wet- en regelgeving als zelfredzaam zouden moeten worden aangemerkt, maar die in de praktijk tussen de wal en het schip dreigen te vallen. Ook hier ligt het primaat bij de Minister voor Rechtsbescherming. Ik bespreek de aanbevelingen van het College daarom met de Minister van Rechtsbescherming.
Het bericht dat van de bijna 22.000 hoogbejaarde wachtenden, 4.734 urgent wachten, wat een stijging van 70% is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 4.734 hoogbejaarde ouderen die wachten op een verpleeghuisplek urgent wachtenden zijn?1
De meest recente wachtlijst (stand 1 nov 2022) laat zien dat er op dit moment 307 cliënten zijn met status «urgent plaatsen» en 4.430 cliënten met status «actief plaatsen».
De urgent te plaatsen personen bevinden zich doorgaans in een (crisis)situatie waarin met spoed een plaats in een verpleeghuis gevonden moet worden. De zorgkantoren hanteren voor deze urgente gevallen een streefnorm die korter is dan de officiële treeknorm van 6 tot 13 weken. Uiteraard wordt er rekening gehouden met de individuele wensen en behoeften van betrokkenen (bijvoorbeeld de keuze van de locatie of de afstand tot het thuisadres), maar er is in deze urgente situaties niet altijd de garantie dat hieraan kan worden voldaan.
Voor de actief te plaatsen personen houden de zorgkantoren zo veel als mogelijk rekening met de specifieke behoeftes en wensen van de cliënten. Dat heeft tot gevolg dat de zorgkantoren soms een ruimere termijn hanteren dan de treeknorm, wanneer blijkt dat betrokkenen de gelegenheid willen nemen te kijken naar alternatieven (andere zorgaanbieder van voorkeur) en een wat langere wachttijd aanvaardbaar vinden. Ondertussen wordt doorgaans passende overbruggingszorg geregeld voor de thuissituatie.
Mocht het zo zijn dat er een urgente situatie ontstaat bij iemand die status «actief plaatsen» heeft, dan wordt de status omgezet in «urgent plaatsen». Dan bemiddelt het zorgkantoor om zo snel als mogelijk een geschikte plaats te vinden.
In het maandelijkse overzicht op www.zorgcijfersdatabank.nl is specifiek aangegeven (groen gearceerd) wat de wachtduur is van de mensen met status urgent plaatsen en actief plaatsen. Van de urgent te plaatsen personen wordt 92% binnen de treeknorm geplaatst. Van de actief te plaatsen personen is dat 55%.
De Nza, die toezicht houdt op de uitoefening van de zorgplicht door de zorgkantoren, constateert in haar recente magazine over de toegang tot de langdurige zorg dat afgelopen jaar de wachtlijst is toegenomen.
Urgent plaatsen
0
210
324
307
46%
Actief plaatsen
0
2.109
4.119
4.430
110%
Actief wachtend
1.530
0
0
0
-
Niet actief wachtend
19.499
0
0
0
-
Wacht op voorkeur
0
13.987
16.940
17.086
22%
Eind 2020 stonden er ongeveer 21.000 mensen op de wachtlijst. In 2021 is de wachtlijst gedaald. Deels is dit te verklaren door oversterfte door Corona in de verpleeghuizen; deels hebben sommige cliënten besloten langer thuis te blijven wonen en de verhuizing naar een verpleeghuis uitgesteld. In 2022 is de wachtlijst toegenomen naar bijna 22.000 personen; dat kan kenmerken hebben van een «inhaaleffect». Bij het antwoord op vraag 2 ga ik in op mijn beleid terzake.
Per wanneer heeft u het groeien van de lijst met wachtenden op een verpleeghuisplek gestuit?
Het is voor mij niet mogelijk concreet aan te geven wanneer de wachtlijst een piek heeft bereikt en de weg naar beneden wordt ingezet. Gezien de vergrijzing en de arbeidsmarktkrapte zijn er geen makkelijke oplossingen. Mijn beleid2 is erop gericht de zorg en ondersteuning voor ouderen samen met het veld anders vorm te geven, maar dit kost tijd en daar kunnen we niet op wachten. Daarom heb ik al aangekondigd dat ik de komende periode in gesprek ga met de regio’s. Ik begin met deze gesprekken op die plaatsen waar dit probleem het grootst is.
In deze gesprekken ga ik samen met de partijen in beeld brengen hoe we de zorg en ondersteuning thuis beter kunnen organiseren, opdat mensen niet of later naar het verpleeghuis hoeven. Ik wil ook weten wat de regionale partijen daarbij nodig hebben. Het is belangrijk daarbij ook aandacht te hebben voor de organisatie en beschikbaarheid van plekken voor tijdelijke opname en revalidatiezorg, omdat we moeten zorgen dat ouderen na een tijdelijke terugval weer zoveel mogelijk naar huis kunnen met passende zorg. Dit sluit aan bij wat veel ouderen zelf willen.
Per wanneer hebben de 4.734 actief wachtende hoogbejaarden, met wie het zelfstandig urgent niet meer gaat, een verpleeghuisplek?
Ongeveer 55% van de 4.430 personen met de status «actief plaatsen» krijgt binnen de treeknorm van 6 weken een plaats aanboden in een verpleeghuis. Voor een deel van de cliënten wordt, in goed overleg met de cliënt, soms een wat ruimere wachttijd gehanteerd. Ruim 80% van de cliënten krijgt binnen deze ruimere wachttijd (6-13 weken) een plaats in een verpleeghuis.
Per wanneer hebben alle bijna 22.000 wachtende hoogbejaarden, met wie het zelfstandig niet meer gaat, een verpleeghuisplek?
Zoals hierboven aangegeven, krijgt 92% van de mensen met status «urgent plaatsen» een plaats aangeboden binnen de treeknorm. Ongeveer 7% van de mensen wachten 6-13 weken en 1% wacht langer dan 13 weken. Van de mensen met status «actief plaatsen» geldt dat 55% binnen de treeknorm en 80% binnen de (wat ruimere) streefnorm wordt geplaatst.
De ongeveer 17.000 mensen met de status» wacht op voorkeur» kiezen ervoor voorlopig thuis te blijven wonen en af te wachten tot er een plek is bij de aanbieder van hun voorkeur. Van deze 17.000 mensen hebben 15.000 mensen een voorkeur voor een specifieke locatie of woonwens, bijvoorbeeld voor nieuwbouw. Het initiatief ligt in deze situaties bij de cliënt of de zorgaanbieder om contact op te nemen met het zorgkantoor, wanneer de situatie of de opnamewens verandert. Dit kan betekenen dat de status van de cliënt wordt aangepast in «actief of urgent plaatsen». Het zorgkantoor gaat dan in overleg met de betrokkenen op zoek naar een passende plek en houdt daarbij de doorlooptijd nauwlettend in de gaten.
Hoeveel van deze bijna 22.000 wachtenden op een verpleeghuisplek zijn geïndiceerd met zorgzwaartepakket 4, respectievelijk 5, 6 en hoger?
VV4
Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging
5.629
26%
VV5
Beschermd wonen met intensieve dementiezorg
12.152
56%
VV6
Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging
3.630
17%
anders
412
2%
21.823
Vrijwel alle wachtende cliënten hebben een zorgzwaarteprofiel VV4, VV5 of VV6.
Discrepanties bij het Lareb en EMA mbt registraties van Case Safety Reports voor coronavaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot het verdwijnen van meldingen uit Eudravigilance en de discrepantie tussen registraties van meldingen bij het Lareb en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)?1, 2
Ik heb kennisgenomen van deze berichten op Twitter.
Kunt u verklaren waarom het aantal Case Safety Reports voor Nederland, voor de vier coronavaccins van Pfizer, Moderna, AstraZenca en Jansen, bij het EMA op 10 december 2022 228,473 bedroeg en bij het Lareb op 11 december 2022 voor zes vaccins van bovengenoemde farmaceuten 233,378? Waar komt dit verschil vandaan?
De aantallen die op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) worden getoond komen om diverse redenen niet exact overeen met de registratie van Bijwerkingencentrum Lareb. Alle door Lareb ontvangen meldingen van patiënten en medisch beroepsbeoefenaren worden, na verwerking, dagelijks doorgestuurd aan het EMA. De cijfers van het EMA worden iedere maandag bijgewerkt met de meldingen die in de voorgaande week zijn ontvangen.
Kunt u uitleggen waarom het Lareb de vaccins van Pfizer en Moderna heeft opgesplitst met een extra categorie «herhaalprik»? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan opheldering vragen aan het Lareb?
De vernieuwde COVID-19-vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna zijn, naast de oorspronkelijke Wuhan-stam, ook gericht tegen de omikronvariant van het virus. Omdat de vaccins in samenstelling verschillen, worden meldingen van mogelijke bijwerkingen van de vaccins afzonderlijk van elkaar gemonitord.
Worden de meldingen die het Lareb registreert onder de categorie «herhaalprik» doorgegeven aan het EMA? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan informatie inwinnen bij het Lareb?
Ja.
Kunt u verklaren waarom in de database van het EMA het aantal nullification requests vanaf 2021 significant groter is ten opzichte van voorgaande jaren?
Het op grote schaal vaccineren heeft geleid tot relatief veel meldingen van vermoedelijke bijwerkingen ten opzichte van voorgaande jaren. Hiermee samenhangend is ook het absolute aantal meldingen dat is genullificeerd groter dan in voorgaande jaren. Een melding wordt genullificeerd als bijvoorbeeld is gebleken dat er een dubbele melding is gedaan. Ook kan de melder zelf de melding intrekken als er geen sprake meer is van een vermoeden van een bijwerking, bijvoorbeeld omdat er een andere oorzaak voor de klacht is gevonden.
Kunt u verklaren waarom Case Safety Reports van Marketing Authorisation Holders vanaf 2021 niet lijken te worden geregistreerd door het Lareb? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan opheldering vragen aan het Lareb?
Handelsvergunninghouders sturen Individual Case Safety Reports (ICSR’s) rechtstreeks naar de EudraVigilance-databank van het EMA, zonder tussenkomst van Lareb of het CBG. Meldingen uit Nederland die handelsvergunninghouders bij het EMA hebben ingediend worden automatisch doorgeleid naar Lareb, opdat deze deel uitmaken van de analyses van meldingen die Lareb uitvoert.
Klopt het dat het Lareb, volgens Europese regelgeving, wettelijk verplicht is om alle meldingen van bijwerkingen die het instituut ontvangt, door te geven aan het EMA? Zo ja, welke consequenties heeft dit als dit niet (volledig) is gebeurd?
Nederland is volgens Europese regelgeving verplicht er zorg voor te dragen dat alle meldingen van vermoedelijke bijwerkingen worden doorgegeven aan het EMA. Lareb voert dit deel van de wettelijke taak op het gebied van geneesmiddelenbewaking voor het CBG uit. Het CBG voert controles uit op de data van Lareb en kan eventuele geconstateerde tekortkomingen bij Lareb aankaarten en hier indien nodig consequenties aan verbinden.
Weet u of, en welke audits er zijn gedaan op de database van het Lareb en door wie? Zo niet, kunt u hierover dan informatie inwinnen bij het Lareb?
Ja, die worden conform voorschrift regulier gedaan.
Kunt u uitleggen waarom in de technische briefing van 13 december 2022 voor het berekenen van de ziekenhuis en IC-cijfers als gevolg van Covid-19 gewerkt is met onvolledige cijfers van het NICE, waardoor onterecht een stijging van 8 procent in opnames, in plaats van de werkelijke daling van 22 procent is gerapporteerd?
Actuele trends in het aantal ziekenhuis- en IC-opnames, zoals gerapporteerd in de presentatie van de heer Van Dissel van 13 december 20223, worden berekend aan de hand van niet-bijgewerkte cijfers van stichting NICE. Cijfers van de afgelopen kalenderweek, die vanwege rapportagevertragingen nog onvolledig zijn, worden zodoende niet met bijgewerkte cijfers van de voorgaande week vergeleken. Dat zou namelijk een vertekend beeld geven.
Ziet u de all cause mortality direct volgend op vaccinatie als een safety signal?
Zie de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 11 oktober jl.4
Heeft u kennisgenomen van de nieuwste analyse van professor Theo Schetters die duidelijke correlatie laat zien tussen de aanhoudende oversterfte en vaccinatievolume?
Zie antwoord vraag 10.
Wie bepaalt wat gezien wordt als een safety signal, het Lareb of het EMA?
Lareb analyseert alle ontvangen meldingen van vermoedelijke bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Wanneer uit deze analyses een mogelijke nieuwe bijwerking of nieuwe informatie over een bestaande bijwerking naar voren komt, wordt dit door Lareb verder onderzocht. De bevindingen worden via signaleringen met het CBG gedeeld. Het CBG bekijkt of het inderdaad gaat om een bijwerking en stuurt het signaal zo nodig door aan het EMA. Ook handelsvergunninghouders kunnen safety signals aandragen. HetPharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) van het EMA is verantwoordelijk voor het beoordelen van deze safety signals. Alle door het PRAC beoordeelde signalen en bijbehorende aanbevelingen staan vermeld in de meeting highlights en de verslagen van de plenaire vergaderingen, te raadplegen via https://www.ema.europa.eu/en/committees/prac/prac-agendas-minutes-highlights.
Op basis van welke safety signals is door het Lareb en het EMA onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 12.
Als de toename van de all cause mortality een safety signal is, is dat dan geen reden om het vaccineren, al is het maar kort, stil te leggen zodat een eventueel verband in kaart gebracht kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om het vaccineren tijdelijk te staken.
Het bericht dat er sprake zou zijn van ‘onzuivere besluitvorming’ in de strijd om de kinderhartcentra |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Follow the Money: «Hard tegen hard: lobby en «onzuivere besluitvorming» in de strijd om de kinderhartcentra»?1
VWS heeft met alle betrokken partijen en dus ook de verschillende universitaire medische centra gesproken. De betreffende ziekenhuizen hebben daarbij allemaal VWS nadrukkelijk proberen te overtuigen voor hen te kiezen. Dat is ook begrijpelijk. Ondanks de gedeelde overtuiging van de noodzakelijkheid van concentratie van deze zorg, is over het besluit tot concentratie van mijn ambtsvoorganger ophef ontstaan. Daarom heb ik de NZa begin 2022 gevraagd een impactanalyse uit te voeren. Deze heb ik op 6 december aan uw Kamer toegestuurd. In mijn brief van 16 januari 2023 aan uw Kamer heb ik u geïnformeerd dat ik de NFU vraag om een advies op welke locaties concentratie zou moeten plaatsvinden. Ik wacht dat advies af en heb aangegeven dit zeer zwaar te zullen wegen bij het uiteindelijke besluit.
Wat was de rol van CDA-er de Vries in de besluitvorming rondom de concentratie van interventielocaties voor kinderhartchirurgie van vier naar twee, zoals dat besluit door oud CDA-Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Jonge op 20 december 2021 werd gecommuniceerd aan de betrokken UMC’s?
VWS is destijds door dhr. De Vries is benaderd voor een gesprek, maar er is geen gevolg gegeven aan dit contact. Het heeft dus geen rol gespeeld in de besluitvorming. Verder verwijs ik naar de brief met bijlagen die hier over aan uw Kamer is verstuurd op 17 maart 2022, kenmerk 31765 635.
Kunt u nog eens uitleggen waarom u als bestuurder van het Erasmus MC nog pleitte voor drie interventiecentra en toen u Minister werd twee interventiecentra essentieel vond?
Het is voor mij altijd duidelijk geweest dat concentratie op twee locaties het beste zou zijn voor de kwaliteit van zorg. Destijds lag het echter niet binnen de mogelijkheden om met de andere umc’s tot een gedragen voorstel voor twee locaties te komen. Drie locaties bleek op dat moment wél een haalbaar plan dat ook door enkele andere umc’s gedragen kon worden. Daarmee zetten we in elk geval een stap in de goede richting zo was de gedachte, binnen de mogelijkheden die we op dat moment zelf hadden als umc’s. Dat plan werd echter, zoals, mijn ambtsvoorganger constateerde, niet door alle umc’s gesteund.