De uitspraken over de fusies van ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het interview met de heer Don, lid van de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), en met de ingezonden brief van de heer Abeln en anderen1 2 die hierop een reactie is?
Ja.
Heeft u ervan kennisgenomen dat de heer Don in het interview suggereert dat de NMa strenger kijkt naar fusies dan naar samenwerking tussen ziekenhuizen («Het is minder helder voor de klant, en daarom potentieel schadelijker»)? Bent u het ermee eens dat deze suggestie ongelukkig is en dat er geen reden is om nuttige vormen van samenwerking tussen ziekenhuizen strenger te beoordelen dan fusies?
Ik heb van het artikel kennis genomen. Ik ben het met u eens dat nuttige vormen van samenwerking doorgang moeten hebben. Het gaat dan om vormen van samenwerking die goed zijn voor de patiënt. Het toezicht van de NMa is erop gericht om kartels tegen te gaan. Hiervan is sprake als bijvoorbeeld prijs- of marktverdelingsafspraken worden gemaakt en nieuwe toetreders worden tegengewerkt. Deze vormen van samenwerking zijn niet goed voor de patiënt en daarom vind ik het belangrijk dat de NMa daarop streng toezicht houdt.
In mijn brief (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk II 29 247, nr.168) van vorig jaar zomer heb ik aangegeven dat samenwerking in het belang van de patiënt mag en moet. Samenwerking in de vorm van uitruil van functies of van concentratie van functies tussen ziekenhuizen dient van de verzekeraar uit te gaan. Hij koopt immers in in het belang van de patiënt, zo schreef ik vorig jaar.
Deelt u de mening dat het interview met de heer Don de indruk wekt dat de NMa liever heeft dat ziekenhuizen fuseren in plaats van samen te werken?
Ik begrijp van de NMa dat dat niet de indruk is die zij wil wekken. In het interview benadrukt de heer Don dat veel samenwerkingsverbanden geen probleem zijn. Ik weet van de NMa dat zij zeker geen goede samenwerking wil blokkeren en ook niet wil sturen richting ziekenhuisfusies in plaats van samenwerking.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag, vind ik dat samenwerking in het belang van de patiënt mag en moet. Samenwerking en fusies die leiden tot een significante beperking van de mededinging zijn niet in het belang van de patiënt. Daarom vind ik het belangrijk dat de NMa daarop scherp toezicht houdt.
Herkent u zich in de kritiek van ziekenhuisdirecteuren dat de opstelling van de NMa bij fusies, respectievelijk samenwerking tussen ziekenhuizen, een vlucht stimuleert naar de «veilige weg» van de fusie? Bent u bereid te onderzoeken hoe deze perverse fusieprikkels kunnen worden weggenomen, zodat ziekenhuizen niet onnodig fuseren omdat dit nu kennelijk de makkelijkste weg?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag, herken ik mij daar niet in. Wel vind ik, zoals ik u tijdens de begrotingsbehandeling heb gemeld, dat een accentverschuiving ten opzichte van de huidige praktijk nodig is, als we willen dat er meer wordt samengewerkt en dat de ketensamenwerking van de grond gaat komen. Ik kondigde toen aan hiertoe voorstellen aan de Kamer te zullen zenden. Deze voorstellen zullen naar mijn mening ertoe moeten bijdragen dat onnodig fuseren wordt tegengegaan.
Is het waar dat het niet (meer) mogelijk is om samenwerkingsovereenkomsten voor goedkeuring aan te melden bij de NMa, maar dat het wel mogelijk is aan de NMa een informele zienswijze te vragen over plannen tot samenwerking? Klopt het dat de NMa ook richtsnoeren over samenwerking in de zorg heeft gepubliceerd, maar deze algemeen en theoretisch van aard zijn?
Het klopt dat de NMa samenwerkingsovereenkomsten niet vooraf goed kan keuren. Wel is het voor ziekenhuizen mogelijk om een informele zienswijze te vragen. De afgelopen drie jaar is er geen informele zienswijze afgegeven door de NMa, wel is er regelmatig informeel contact met ziekenhuizen geweest over wat wel en niet mag. De NMa kan niet op eigen initiatief informele zienswijzen geven, omdat dat niet mogelijk is zonder inzicht in een concrete casus. Wel heeft de NMa mij laten weten altijd open te staan voor aanvragen voor informele zienswijzen of anderszins informele contacten met betrekking tot samenwerking tussen ziekenhuizen.
Naast informele zienswijzen geeft de NMa voorlichting in de vorm van onder meer richtsnoeren en brochures. Zo geven de Richtsnoeren voor de zorgsector (2010) door middel van beschrijvingen en voorbeelden inzicht in de beoordelingscriteria die worden gehanteerd bij de handhaving van het kartelverbod in de zorgsector.
Deelt u de zorgen van de heer Don waar hij de vraag stelt «worden de ziekenhuizen niet te groot, zijn ze nog wel bestuurbaar?», maar dat dit niet onder de toets van de NMa valt?
Zoals ik in antwoorden op schriftelijke vragen van mevrouw Klever (PVV) al aangaf is schaalgrootte een afgeleide van de vraag welke (soorten) zorg een ziekenhuis wil en kan leveren. Het antwoord op die vraag dient bij uitstek in de fusie-effectrapportage gegeven te worden door de besturen van ziekenhuizen die het voornemen hebben te fuseren. In het wetsontwerp aangaande de zorgspecifieke fusietoets dat bij uw kamer ter behandeling voorligt zal de verplichting tot het opstellen van een fusie effectrapportage worden verankerd. Ook is het betrekken van de relevante stakeholders een onderdeel van de fusie-effectrapportage. Zorgbestuurders worden langs deze weg gedwongen de stakeholders zorgvuldig te betrekken en hierop te reageren. Op deze manier wordt door bestuur en stakeholders gezamenlijk beoordeeld of inderdaad sprake is van «onnodige» schaalvergroting.
Het bericht dat verschillende apotheken in Hengelo, Borne en Hof van Twente nog geen contract hebben met Achmea |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verschillende apotheken in Hengelo, Borne en Hof van Twente nog geen contract hebben met Achmea en dus mogelijk medicijnen contant moeten afrekenen?1
Het staat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vrij om wel of geen contract met elkaar af te sluiten. Het is van belang dat een zorgverzekeraar voldoende zorg contracteert om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. Achmea heeft aangegeven met 1976 van de 1981 apotheken in Nederland een contract te hebben gesloten.
Verder heeft Achmea aangegeven dat de informatie uit het bericht feitelijk onjuist is. Bij de apotheken in Borne, Hengelo en Hof van Twente lopen de overeenkomsten door in 2013.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer patiënten contant moeten afrekenen wanneer zij bij hun eigen apotheek terecht willen?
Nee, die mening deel ik niet. Het kan voorkomen dat er geen contract tot stand komt tussen een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder. Dit kan voor verzekerden ertoe leiden dat zij contant af moeten rekenen en de declaratie in moeten dienen bij hun zorgverzekeraar. De vergoeding die zij ontvangen van hun zorgverzekeraar is afhankelijk van de polisvoorwaarden. Ingeval van een restitutiepolis heeft de verzekerde recht op een marktconforme vergoeding, ingeval van een naturapolis bepaalt de zorgverzekeraar de hoogte van de vergoeding (via art. 13 Zvw).
Daarbij geldt dat indien het niet contracteren van een apotheek kan worden beschouwd als een polisverslechtering de verzekeringnemer een opzegrecht heeft. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als Achmea eind 2012, toen de polissen voor 2013 werden gesloten, de indruk heeft gewekt dat de betreffende apotheek wel gecontracteerd zou worden.
Het is echter niet aan mij om te oordelen of hier sprake is van een polisverslechtering. Het is in eerste instantie aan de verzekerde hierover contact op te nemen met zijn zorgverzekeraar, dan wel hierover een klacht bij hem in te dienen. Indien de verzekerde er zelf niet uit komt met zijn zorgverzekeraar staat vervolgens de weg open via opeenvolgend de Ombudsman Zorgverzekeringen, de Geschillencommissie Zorgverzekeringen en uiteindelijk de bevoegde rechter om hierover een uitspraak te doen.
Is het waar dat verschillende Achmeaverzekerden in Enschede nu al niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Om hoeveel patiënten gaat het? Hoever moeten deze patiënten reizen om een apotheek te bereiken waar Achmea wel een contract mee heeft? Vindt u het acceptabel dat deze patiënten niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Vindt u de afstand die deze patiënten moeten reizen acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Patiënten kunnen in principe nog steeds terecht bij hun «eigen» apotheek, alleen de vergoeding die zij ontvangen kan wijzigen ten opzichte van de situatie waarin er wel een contract was afgesloten tussen de apotheek en de zorgverzekeraar. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 2. Zorgverzekeraars hebben verder een zorgplicht. Voor verzekerden met een polis waarbij de zorgverzekeraar zorgaanbieders heeft gecontracteerd (doorgaans de naturapolis) moet de zorgverzekeraar zorg op een «redelijke afstand» van de woonplaats van de verzekerde aanbieden en «tijdig» leveren. In het veld worden zogenaamde streefnormen met betrekking tot de tijdigheid gehanteerd. Zo mag de toegangstijd tot de apotheek voor consumenten maximaal 1 werkdag bedragen. Wat een redelijke afstand is, verschilt per zorgsoort en is niet in normen of regelgeving vastgelegd. De NZa houdt toezicht op het naleven van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
Achmea heeft aangegeven dat drie apotheken in Enschede hun overeenkomst met Achmea hebben opgezegd. Achmea heeft een contract met 14 van de 17 apotheken in Enschede en heeft haar verzekerden per brief geïnformeerd over de mogelijke alternatieven. De brief is verzonden aan in totaal 2155 verzekeringsnemers die woonachtig zijn binnen postcodegebieden rondom de niet gecontracteerde apotheken. Niet alleen de verzekerden maar ook de omliggende apotheken en de huisartsen in de omgeving zijn per brief geïnformeerd door Achmea. De alternatieve apotheken die Achmea heeft gecontracteerd zijn allemaal gelegen binnen een acceptabele reisafstand en er worden tevens alternatieve distributievormen aangeboden, zoals een bezorgservice. Daarnaast is een groep verzekerden gebeld door Achmea om eventuele vragen te beantwoorden en ondersteuning te bieden bij het overstappen naar een alternatieve apotheek.
Verder heeft Achmea een coulanceperiode ingesteld. Bij declaratie door de verzekerde van een factuur met betrekking tot vóór 1 april a.s. verstrekte medicijnen, wordt 100% van het marktconforme tarief vergoed door Achmea. Bovendien heeft Achmea met de apotheken afgesproken dat in een bijzondere situatie, bijvoorbeeld een hoog bedrag op de factuur, een apotheek na overleg eventueel rechtreeks bij Achmea kan declareren, zodat de verzekerde een dergelijk hoog bedrag niet eerst zelf hoeft voor te schieten.
Hoeveel Achmeaverzekerden kunnen in de toekomst niet meer terecht bij hun eigen apotheek? Hoever moeten Achmeaverzekerden uit Hengelo, Borne en Hof van Twente straks reizen om een apotheek te bereiken waar Achmea wel een contract mee heeft? Vindt u het acceptabel dat deze patiënten niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Vindt u de afstand die deze patiënten moeten reizen acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 heeft Achmea mij gemeld met de apotheken in Borne, Hengelo en Hof van Twente een contract te hebben. Verder verwijs ik u graag naar mijn reactie op vraag 3 waarin ik heb toegelicht dat het niet tot stand komen van een contract in principe geen knelpunt hoeft te zijn zolang de zorgverzekeraar zijn zorgplicht naleeft en zijn verzekerden tijdig en voldoende informeert over de consequenties. De NZa houdt hier toezicht op.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is wanneer mensen gedwongen moeten wisselen van apotheek? Deelt u voorts de mening dat gedwongen wisselen van apotheker problemen kan opleveren, bijvoorbeeld bij ouderen of chronisch zieken die hun vertrouwde apotheek veelvuldig bezoeken, waardoor hun medicijngebruik bekend is bij de apotheker? Deelt u tevens de mening dat de veiligheid van medicijngebruik hierdoor achteruit gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wisselen van apotheek kan voor sommige mensen vervelend zijn. Ik ga er echter vanuit dat zorgverzekeraars apotheken contracteren die goede kwaliteit van zorg leveren en zich dus op de hoogte stellen van het meest actuele geneesmiddelengebruik van de patiënt. Dit is vastgelegd in de beroepsnormen van apothekers en «de Richtlijn Overdracht van medicatiegegevens in de keten» verplicht hiertoe. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat patiënten die verzekerd zijn bij Achmea bij alle apotheken blijvend terecht kunnen, zonder contant te moeten afrekenen of een eigen bijdrage te moeten betalen?
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om op te treden in de contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Zolang Achmea zijn verzekerden goed en tijdig informeert en zijn zorgplicht nakomt is er voor mij geen reden om stappen te ondernemen.
Vindt u niet ten principale dat de keuzevrijheid van patiënten om hun apotheek naar keuze te kunnen kiezen in het geding is bij een dergelijk financieel conflict tussen een verzekeraar en een apotheker? Zo neen, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid gekregen om de zorg toegankelijk, betaalbaar en kwalitatief op niveau te houden in het belang van zijn verzekerden. Hiertoe sluiten zorgverzekeraars contracten met zorgaanbieders en het kan voorkomen dat er geen contract tot stand komt. De verzekerde kan jaarlijks de verzekeraar kiezen die het beste bij hem past. De ene verzekeraar zal selectiever contracteren, de andere wat ruimer. Ingeval van een naturapolis dienen verzekerden er rekening mee te houden dat zij alleen recht hebben op een volledige vergoeding van zorg indien zij naar een door de verzekeraar gecontracteerde zorgaanbieder gaan. Een verzekerde kan echter altijd naar de zorgaanbieder van eigen keuze gaan, maar indien er geen contract is afgesloten zal hij of een restitutiepolis moeten hebben of mogelijk een deel van de kosten zelf moeten betalen.
Het advies van CVZ over geestelijke gezondheidszorg (ggz) in het basispakket. |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Maakt u zich ook zorgen over de maatschappelijke onrust over het advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) over ggz in het basispakket? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ik wil er met enige nadruk op wijzen dat het om een concept-advies gaat en dat daarin reacties uit de consultatie nog verwerkt worden. Ik hecht overigens aan een zo breed mogelijk draagvlak voor maatregelen die het basispakket betreffen. Met het oog daarop en mede vanwege de discussie die dit concept-advies over de geneeskundige geestelijke gezondheidzorg, deel 2 teweeg heeft gebracht, heb ik in de uitzending van Buitenhof op 10 februari jl. het zorgveld opgeroepen om mee te denken over alternatieve pakketmaatregelen.
Wat vindt u van de uitspraken van de voorzitter van het CVZ dat het concept-advies niet gewijzigd gaat worden, omdat het CVZ «geen inhoudelijke bezwaren» heeft gehoord?1
De voorzitter van het CVZ heeft met deze uitspraak gereageerd op de oproep het concept-advies, dat ter consultatie aan alle betrokken organisaties is voorgelegd, in te trekken. Het intrekken van het concept-advies achtte hij niet opportuun. Daarbij gaf hij aan dat het CVZ openstaat voor een dialoog en goed naar de kritiek zal luisteren. Het concept-advies is tenslotte een consultatiedocument.
Om voldoende ruimte te bieden voor een zorgvuldige inspraakprocedure heeft de Adviescommissie Pakket (ACP) op 22 februari een (extra) consultatiebijeenkomst over dit concept-advies gehouden. Begin april zal de ACP naar verwachting haar advies aan het bestuur van het CVZ vaststellen. Deze procedure met een extra consultatiebijeenkomst zorgt ervoor dat de reacties van betrokkenen op het ter consultatie voorgelegde concept-advies nauwgezet worden gewogen.
Gelet hierop acht ik het niet opportuun te reageren op de reacties op het concept-advies.
Deelt u die mening van het CVZ? Beoordeelt u de vele reacties op het concept-advies niet inhoudelijk?2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Kunt u aangeven wat u beschouwt als een inhoudelijke bijdrage en wat niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van een lid van de Advies Commissie Pakket (ACP) dat «er wel een lans voor te breken is dat een aantal zaken uit de ggz-zorg wordt gehaald. Als de ggz-professional niet duidelijk kan maken waar de afkappunten van een behandeling liggen, heeft-ie een groot probleem. Als de ggz-professional geen eigen verantwoordelijkheid neemt, neemt de overheid de regie over.»?15 Zo ja, hoe komt u bij deze redenering? Zo neen, wat is dan uw opvatting?
Ik acht het niet passend te reageren op een uitspraak van een afzonderlijk ACP-lid. De procedure is dat de ACP over een concept-rapport adviseert aan het bestuur van het CVZ, waarna het CVZ zijn rapport of advies vaststelt en aan mij zendt.
Overigens vind ik het van belang dat behandelingen – ook in de GGZ- zo veel mogelijk op basis van behandelrichtlijnen en -standaarden plaatsvinden. Afwijkingen van die richtlijnen en standaarden moeten behandelaren kunnen beargumenteren.
Welke wetenschappelijke onderbouwing hanteert het lid van de ACP hier? Vindt u het juist dat een lid van een adviescommissie zo (politiek) stelling neemt, terwijl er juist nog «een gesprek» moet plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het CVZ in uw opdracht handelt om «een ordening aan te brengen in wat onder geneeskundige ggz verstaan moet worden en ten laste van de daarvoor bestemde budgetten gebracht kan worden»? Wilt u uw verzoek aan de Kamer zenden?16
Ja. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 15 juni 2012 aan de Tweede Kamer waarin ik een reactie geef op enkele CVZ-adviezen (Kamerstukken II 2011/12, 29 689, nr. 394). In de paragraaf waarin ik mijn standpunt op het CVZ-rapport Geneeskundige GGZ, deel 1 heb gegeven, heb ik aangegeven dat ik het van belang vind dat het CVZ de afbakening van de verzekerde geneeskundige GGZ nader uitwerkt.
Waarom antwoordt u op eerdere vragen dat een huisarts slechts mag doorverwijzen naar de ggz als er sprake is van een stoornis? Kunt u aangeven per wanneer dat beslist is?17
In zijn rapport Geneeskundige GGZ, deel 1 heeft het CVZ duidelijk aangegeven dat voor vergoeding van geneeskundige GGZ het onderscheid tussen psychische klachten en een psychische stoornis essentieel is. Hiermee heeft het CVZ aangegeven dat er sprake moet zijn van een psychische stoornis wil er sprake zijn van geneeskundige GGZ die behoort tot het verzekerde Zvw-pakket. In de in het antwoord op vraag 6 genoemde brief van 15 juni 2012 heb ik dit standpunt onderschreven. De in deze vraag bedoelde antwoorden zijn daarmee in lijn.
Ouderen die letterlijk in de kou zitten. |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het verhaal van mevrouw. W. dat haar vader in een verzorgingshuis verblijft waar de temperatuur ver onder de maat is? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb hierover een brief van mevrouw W. ontvangen en direct daarna contact op laten nemen met het verzorgingshuis. De directeur heeft verteld dat er door een technisch probleem in één van de pompen een periode is geweest waarbij op sommige kamers de temperatuur niet boven de 21,5 graden Celsius kwam. Er is een nieuwe pomp besteld, die vanuit Duitsland moest komen en niet per direct beschikbaar was. De Vijverhof heeft in de kamers waar het volgens de bewoners te koud was extra bijverwarmd. De pomp is direct bij levering vervangen.
Zorggroep Drenthe, waartoe de Vijverhof behoort, heeft een onderhoudscontract voor de CV installatie. Er is in 2011 een onderdeel van de CV installatie vervangen, er is namelijk een nieuwe zogenaamde expansieautomaat geplaatst. En in december 2012 is een mechanische ontgasser geplaatst. Dit om voor deze winter problemen met lucht in de radiatoren te voorkomen.
Op basis van de verkregen informatie kan ik niet zeggen dat de Vijverhof geen onderhoud pleegt. Hoewel de Vijverhof geen nieuw gebouw is, is de installatie wel goed in orde en wordt er dus wel degelijk onderhoud gepleegd.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen, die veelal de hele dag op hun kamer verblijven, in de kou moeten zitten? Zo ja, hoe gaat u oplossen dat in verzorgingshuis «De Vijverhof» met spoed achterstallig onderhoud wordt opgelost, zodat bewoners niet meer in de kou hoeven te leven? Indien u deze mening niet deelt, wilt u dan uitgebreid antwoorden met welke reden u deze mensen in de kou laat zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat het betreffende verzorgingshuis aangeeft hier geen geld voor uit te willen trekken om dit probleem op te lossen, terwijl het in 2011 een eigen vermogen had van € 14.004.458? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het normaal dat zorginstellingen geen onderhoud willen plegen, terwijl zij meer dan voldoende reserves hebben om onderhoud te kunnen betalen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het de juiste prioriteit van de voorzitter van de Raad van Bestuur van Zorggroep Drenthe dat er meer dan € 52.759 beschikbaar is voor een auto van de zaak, maar ondertussen bewoners in de kou zitten? Zo nee, gaat u de bestuurder aansprakelijk stellen voor slecht onderhoud van de zorginstelling waar hij verantwoordelijk voor is? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 tot en met 4 heb aangegeven, heb ik geenszins de indruk dat sprake is van slecht onderhoud. Verder is het niet mijn directe verantwoordelijkheid de bedrijfsvoering van een individuele instelling te beoordelen.
Is temperatuur een kwaliteitscriterium waar de Inspectie op controleert? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Inspectie een aanwijzing te geven bij deze instelling langs te gaan?
Temperatuur is geen apart criterium waar de inspectie op toeziet. Wel zal de inspectie bij inspectiebezoek hierover indien opportuun een opmerking maken bij de bestuurders. De inspectie had voor komend voorjaar reeds een inspectiebezoek gepland bij deze instelling, waarbij zij natuurlijk deze klacht zal meenemen en daar extra aandacht aan zal besteden.
Is u bekend hoeveel zorginstellingen in de ouderenzorg en gehandicaptenzorg temperaturen hanteren die ver onder de maat zijn? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit is mij niet bekend. Gelet op de in de regel adequate klachtenregelingen bij instellingen zie ik hier voor mij geen onderzoekstaak.
De Diane-35 pil |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Frankrijk haalt pil Diane-35 uit de schappen»?1
Frankrijk heeft het voornemen geuit om de pil Diane-35 drie maanden na de aankondiging van dat voornemen van de markt te halen. Inmiddels is door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) besloten een veiligheidsonderzoek te starten naar de Diane-35 pil en naar generieke varianten daarvan. Wanneer een lidstaat, in dit geval Frankrijk, overweegt een geneesmiddel van de markt te halen, is dergelijk onderzoek op Europees niveau voorgeschreven als dat geneesmiddel in meerdere lidstaten in de handel is. Diane-35 is in alle lidstaten van de Unie in de handel. EMA heeft Nederland gevraagd op te treden als rapporteur in het kader van het onderzoek.
In Nederland zijn Diane-35 en generieke varianten daarvan toegelaten voor de behandeling van acne, lichte overbeharing en een vette huid.
Bent u van plan de Diane-35 pil in Nederland ook uit de handel te halen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bevoegd geneesmiddelen uit de handel te nemen. We hebben er in Nederland welbewust voor gekozen om de toelating en het eventueel uit de handel nemen van geneesmiddelen over te laten aan een onafhankelijk deskundigencollege, i.c. het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Dit is geregeld in artikel 9 van de Geneesmiddelenwet. Het CBG is eveneens belast met de geneesmiddelenbewaking. Het CBG werkt daarbij samen met het Nederlands bijwerkingencentrum LAREB. Het is dus de taak van het CBG om naar aanleiding van meldingen van bijwerkingen te beoordelen of dit gevolgen moet hebben voor de toelating van een geneesmiddel.
Deelt u de mening van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat vooralsnog geen maatregelen genomen hoeven te worden, omdat er nog geen fatale gevallen bekend zijn in Nederland?
Het CBG heeft begin deze maand een melding ontvangen over een jonge vrouw die overleden is als gevolg van een longembolie. Het is waarschijnlijk dat het gebruik van Diane-35 hier een rol in heeft gespeeld. Verder is onlangs een mogelijke tweede zaak uit 2004 naar boven gekomen. Hiernaar wordt nu onderzoek gedaan door de IGZ.
Het is bekend dat in zeldzame gevallen een trombo-embolie kan optreden bij het gebruik van Diane-35. In de officiële productinformatie van het geneesmiddel wordt uitdrukkelijk gewaarschuwd voor deze bijwerking. Er vindt thans op Europees niveau onderzoek plaats naar de Diane-35 pil. Het CBG is vertegenwoordigd in het Europees Geneesmiddelenbureau en in het comité dat dit onderzoek uitvoert. Nederland treedt op als rapporteur in het kader van het onderzoek. De uitkomsten van dat onderzoek moeten worden afgewacht. Tot die tijd adviseert het CBG patiënten om niet te stoppen met het gebruik van Diane 35 maar om naar hun arts te gaan als zij klachten hebben of zich ongerust maken.
Deelt u de mening dat geneesmiddelen die mogelijk de patiëntveiligheid in gevaar brengen, uit de schappen gehaald moeten worden, totdat uit nader onderzoek duidelijk wordt wat de risico's zijn?
Zoals gezegd is het aan de Europese geneesmiddelenautoriteiten om van geval tot geval hierover besluiten te nemen.
Kunt u vrouwen die de Diane-35 pil momenteel slikken garanderen dat het middel veilig is? Zo ja, waarop baseert u dat?
Er zijn geen 100% veilige geneesmiddelen; ieder geneesmiddel heeft naast positieve effecten voor de patiënt ook risico’s op bijwerkingen. Voor ieder geneesmiddel dat wordt toegelaten op de markt is sprake van een afweging van baten en risico’s. Die afweging wordt door middel van een systeem van bewaking (farmacovigilantie) voortgezet gedurende de periode dat een geneesmiddel op de markt is. Informatie over geneesmiddelen wordt gecommuniceerd door het CBG.
Het onderzoeken en het tijdig voorkomen van pedofilie |
|
Nine Kooiman , Magda Berndsen (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Undercover in Nederland over vrouwelijke pedofilie?1
Ja.
Is het waar dat er weinig bekend is over de verborgen groep van duizenden pedofiele vrouwen in Nederland? Welke cijfers zijn nu bekend over (vrouwelijke) daders en medeplegers van zedendelicten? Hoe hoog wordt de verborgen groep van pedofielen ingeschat?
Voldoet het huidige onderzoek naar (vrouwelijke) pedofilie in Nederland aan de kennisbehoeften van zorginstanties en politie om het probleem tijdig te signaleren en te voorkomen? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te laten doen of financiële middelen voor beschikbaar te stellen?
Welke middelen zijn nu beschikbaar om pedofiele gevoelens van (potentiële) daders tijdig te signaleren en te behandelen? Waar kunnen mensen met pedofiele gevoelens terecht voor hulp? Is de bekendheid van deze middelen bij de Nederlandse bevolking voldoende zodat potentiële daders op zoek naar hulp hun weg naar de desbetreffende instanties kunnen vinden?
Mensen met pedofiele gevoelens kunnen in Nederland terecht bij de reguliere zorg in de vorm van de huisarts, de eerstelijnspsycholoog en de seksuoloog. Daarnaast zijn er gespecialiseerde forensische poliklinieken die behandelingen aanbieden, ook als er geen delict is gepleegd. Voor mensen met pedofiele gevoelens blijkt de drempel tot de hulpverlening echter vaak te hoog. Om deze drempel te verlagen en zo seksueel misbruik te voorkomen is het project «Stop It Now!» opgezet. Het project biedt misbruikers en mensen die zich seksueel tot kinderen aangetrokken voelen een uitweg naar hulp. Door middel van een website, spotjes, banners, het instellen van een anonieme hulplijn en het gratis aanbieden van een aantal gesprekken wordt getracht de persoon te laten deelnemen aan hulpverlening. Daarnaast kunnen partners, buren, familieleden en professionals naar de hulplijn bellen voor advies. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u actuele cijfers geven over de meldingen en personen in behandeling via de Stichting Meldpunt Kinderporno? Is het waar dat het aantal meldingen en de werkvoorraad toeneemt? Welke voorlichtingsmiddelen, publiekscampagnes en preventieberichten zijn nu beschikbaar en welke zouden nog moeten worden ingezet?
Met de hulplijn «Stop It Now!», die bij de Stichting Meldpunt Kinderpornografie is ondergebracht, is sinds april 2012 tot begin februari 2013 130 keer gebeld (door 108 unieke bellers) en 29 keer gemaild. Daarbij ging het in 62 gevallen om personen die zich zorgen maken over hun eigen gedrag of gevoelens jegens kinderen. Daarvan zijn 31 personen doorverwezen voor een gesprek met een behandelaar van forensische kliniek De Waag. Hiervan zijn 20 personen een behandeling gestart bij De Waag of een andere forensische kliniek. Met het toenemen van de bekendheid van deze hulplijn is de verwachting dat ook het aantal meldingen zal toenemen. Bekendheid voor «Stop It Now!» is tot op heden gegenereerd via media-aandacht, folders voor hulpverleners, een politiefolder en uiteraard de website.
Is het waar dat de financiering van de hulplijn StopitNow van de Stichting Meldpunt Kinderporno onder druk staat? Kunt u garanderen dat hier voldoende financiering voor beschikbaar wordt gesteld? Zo ja, welk bedrag gaat u hiervoor beschikbaar stellen? Kunt u het bedrag per departement aangeven? Voldoet deze financiering aan de behoefte van de hulplijn?
Stop It Now! heeft in 2011 een eenmalige startsubsidie gekregen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Deze loopt door tot de zomer van 2013. Recentelijk heeft Stop It Now! gevraagd om een verlenging van de startsubsidie. Ook uw Kamer heeft mij tijdens het AO kinderpornografie van 20 december 2012 gevraagd nog eens te kijken naar de mogelijkheden voor de verdere financiering van Stop It Now! Zoals toegezegd tijdens het AO zal ik dit samen mijn ambtgenoot van VWS beoordelen en zal ik uw Kamer in de voortgangsrapportage kinderpornografie, welke medio april 2013 gepland staat, informeren over de uitkomst.
Het bericht op de site van de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe contractvoorwaarden van verzekeraars voor kinderfysiotherapeuten?1
Ja
Welke opvatting heeft u over het feit dat deze voorwaarden (geen zorgverlening meer op speciaal basisonderwijs en medische kinderdag verblijven) pas op 20 december bekend waren met de ingangsdatum van 1 januari 2013? Deelt u de mening dat dit onzorgvuldig is?
Ik heb mij door de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie (NVFK) laten informeren dat de late bekendmaking slechts één verzekeraar betrof. De betrokken verzekeraar heeft aangegeven in het najaar van 2012 de voorwaarden voor 2013 ten aanzien van de vergoeding van kinderfysiotherapie vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) op scholen te hebben gecommuniceerd aan de zorgaanbieders. Hoewel de verzekeraar in haar recht staat om aanvullende voorwaarden te stellen heb ik van de betreffende verzekeraar vernomen dat zij om reden van continuïteit tijdens het schooljaar inmiddels ook een overgangsregeling heeft opgesteld tot 1 september 2013 om dezelfde zorg voor het schooljaar 2012/2013 te waarborgen.
Wat vindt u ervan dat drie van de vier verzekeraars niet de richtlijn volgen die de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie heeft opgesteld?
Het staat zorgverzekeraars vrij om afspraken te maken over de zorg die zij inkopen en op welke manier deze wordt geleverd. Dat neemt niet weg dat zorgverzekeraars op grond van hun zorgplicht wel verplicht zijn ervoor te zorgen dat hun cliënten de noodzakelijke zorg krijgen. In deze casus speelt echter met name de vraag of dergelijke zorg wel onder het verzekerde pakket valt en zo ja, in welke vorm. Ik heb van de NVFK en de verzekeraars begrepen dat zij op dit moment in gesprek zijn om te bepalen wanneer behandeling door een kinderfysiotherapeut op speciaal onderwijs of een medisch kinderdagverblijf noodzakelijk is, met als doel te komen tot gedeelde opvattingen over de vraag wanneer sprake is van verzekerde zorg. Verzekeraars hebben aangegeven positief te zijn over het door de NVFK ontwikkelde gedragsprotocol, maar zij zien daarin nog wel grijze gebieden. Zowel de zorgaanbieders als de verzekeraars hebben aangegeven graag tot goede afspraken te willen komen in 2013.
Welke gevolgen heeft het dat kinderen die op een medisch kinderdagverblijf of het speciaal basisonderwijs verblijven straks niet meer op de scholen zelf behandeld mogen worden, terwijl deze kinderen vaak kampen met ernstige problemen op het gebied van spraak/taal, motorische en sociaal/emotionele ontwikkeling?
Juist voor kinderen met ernstige problemen op het gebied van spraak/taal, motorische en sociaal/emotionele ontwikkeling is het van belang dat alle partijen in goed overleg komen tot één gezamenlijke aanpak. In het kader van één kind, één gezin, één plan dienen er dan ook goede afspraken te worden gemaakt tussen de school of het medisch kinderdagverblijf en de zorgaanbieders over de behandeling in de school (of het medisch kinderdagverblijf) en thuis.
Er spelen in deze casus twee issues. Enerzijds de contracteringsvoorwaarden van verzekeraars, anderzijds de afbakening van de verzekerde zorg.
In de contractering stellen verzekeraars nu verschillende voorwaarden. Het staat verzekeraars op zich vrij dit te doen. Ten aanzien van de aanscherping van contractuele voorwaarden is hier niet aan de orde dat er helemaal geen zorgverlening meer op speciaal onderwijs of medisch kinderdagverblijven plaats kan vinden. Een aantal verzekeraars heeft geen gewijzigd beleid ten opzichte van 2012, een aantal stelt extra voorwaarden aan behandeling op het speciaal onderwijs of op het medisch kinderdagverblijf. Zo moet bij sommige verzekeraars bijvoorbeeld de medische noodzaak om op school te behandelen aangetoond zijn.
Daarnaast speelt in deze casus ook de afbakening van de zorg een rol. Partijen hebben aangegeven dat er onvoldoende inzicht bestaat in wanneer kosten ten laste komen van de AWBZ, het onderwijs, de jeugdzorg of de Zvw. Verzekeraars zijn dit nu nader aan het verkennen. Zorgverzekeraars Nederland is daartoe een werkgroep gestart en probeert nu samen met andere partijen, waaronder het onderwijs, duidelijkheid te creëren over welke zorg bij welk domein hoort. Daarnaast zal het College voor zorgverzekeringen in haar rapport over kinderfysiotherapie aandacht besteden aan de afbakening van zorg tussen deze domeinen. Dat rapport zal eind 2013 uitgebracht worden.
Op welke wijze kan nu geborgd worden dat de directe samenwerking met andere zorgverleners zoals logopedisten, orthopedagogen/psychologen blijft plaatsvinden als logopedisten en orthopedagogen nog wel op de school kunnen blijven werken?
Binnen het speciaal onderwijs bestaat er een multidisciplinair behandelteam. Dit team draagt er zorg voor dat onderwijsdoelen en behandeldoelen van een kind in samenhang worden aangeboden. Als er een fysiotherapeut aan de school is verbonden, dan maakt deze deel uit van dit multidisciplinaire team.
Zoals verwoord in vraag 4 is het met name voor leerlingen met ernstige (meervoudige) problematiek van belang dat de partijen in goed overleg komen tot één gezamenlijk plan voor het kind.
Als de fysiotherapeut helemaal niet meer op school werkt en de overige disciplines wel kan ik me voorstellen dat het lastiger wordt om overleggen te plannen omdat kinderfysiotherapeuten in een eerstelijns praktijk vooral na schooltijd kinderen behandelen. Behandelaars werkzaam op een speciale school zullen vaak juist dan mogelijkheden hebben voor multidisciplinair overleg. Het is aan de zorgaanbieders en zorgverzekeraars om gezamenlijk een oplossing te vinden om te waarborgen dat in alle gevallen goede zorg wordt verleend op de juiste plek.
Wat betekent dat voor de belasting van ouders die vaak meerdere keren per maand al met hun kinderen voor allerlei onderzoeken naar ziekenhuizen en/of andere instellingen moeten? Op welke manier maakt dit de zorg efficiënter en klantvriendelijker?
Ouders van kinderen met een grote zorgbehoefte hebben zoals u aangeeft te maken met verschillende onderzoeken en instellingen. Het is uiteraard niet de bedoeling dat daar een onnodige belasting aan wordt toegevoegd. Naast efficiëntie en klantvriendelijkheid is echter ook van belang dat medisch noodzakelijke en effectieve zorg wordt verleend. Het is, zeker bij fysiotherapie, van belang dat ouders voldoende betrokken zijn bij de behandeling, omdat oefeningen vaak ook thuis uitgevoerd moeten worden.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zijn de NVFK en de verzekeraars op dit moment in gesprek om afspraken te maken over wanneer behandeling door een kinderfysiotherapeut op speciaal onderwijs of een medisch kinderdagverblijf noodzakelijk is.
Het bericht dat mensen met een lager inkomen een grotere kans hebben om te sterven na een hartaanval |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen met een lager inkomen een grotere kans hebben om te overlijden na een hartaanval?1
Het is al enige tijd bekent dat er verschillen in gezondheid zijn tussen mensen met een lagere opleiding en mensen met een hogere opleiding. Het betreft een complexe materie waaraan verschillende factoren ten grondslag liggen. De oplossingen moeten dan ook van verschillende kanten komen. Ik ga er vanuit dat alle betrokken partijen hier in hun werk zoveel mogelijk rekening mee houden. Het onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC) en het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC) laat nogmaals zien dat aandacht nodig blijft.
Vindt u het acceptabel dat de sociaal economische status van mensen (mede) bepalend is voor de overlevingskans na een hartaanval? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat iedere patiënt kwalitatief goede zorg krijgt. Ik maak me er sterk voor om binnen deze complexe materie dat te beïnvloeden wat we kunnen om dat te bereiken. Om ervoor te zorgen dat ook kwetsbare groepen de zorg krijgen die zij nodig hebben, is het van belang dat er professionele standaarden zijn. Daarin moet rekening worden gehouden met alle relevante kenmerken van de patiënt. Zorgverleners moeten in staat zijn om zorg op maat te bieden, rekening houdend met de vaardigheden en achtergrond van de patiënt. Met de oprichting van het Kwaliteitsinstituut wil ik hier een bijdrage een leveren, door ervoor te zorgen dat ook het perspectief van de patiënt gelijkwaardig wordt meegenomen bij het ontwikkelen van deze standaarden. Daarnaast richt ik mij ook op het verminderen van de risicofactoren en het vergroten van de gezondheidsvaardigheden van de meest kwetsbare groepen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag drie.
Welke oorzaken liggen er volgens u aan ten grondslag dat mensen met een lager inkomen een grotere kans hebben te overlijden na een hartaanval? Welke kansen ziet u om die oorzaken weg te nemen?
Dat mensen met een lagere opleiding een grotere kans hebben om te overlijden na een hartaanval kent meerdere oorzaken.
Aan de ene kant hebben mensen met een lagere opleiding een groter risicoprofiel. Het risicoprofiel wordt vooral bepaald door de leefomstandigheden van mensen en door risicofactoren zoals roken, ongezonde voeding, weinig bewegen, comorbiditeit en stress. Het is daarom belangrijk om in te blijven zetten op het verminderen van risicofactoren. Ik draag daaraan bij door de onderliggende risicofactoren aan te pakken en meer mogelijkheden voor mensen te creëren om gezonder te leven. Denk hierbij aan goede informatie en voorlichting, toegankelijk aanbod van gezond eten, mogelijkheden om veilig te sporten en bewegen in de buurt, en de gezonde keus de makkelijk keus maken. Dit kan toegespitst worden op specifieke risicogroepen, zoals in het geval van bijvoorbeeld JOGG, buurt-sportcoaches en de aanpak rond perinatale sterfte.
Aan de andere kant zijn mensen met een lage opleiding vaak minder vaardig in het herkennen van symptomen, wachten zij langer om medische zorg in te schakelen, kunnen zij hun klachten minder goed beschrijven en zijn ze minder op de hoogte van de besluitvorming in het ziekenhuis. Dit komt ook uit het onderzoek naar voren. In het bijzonder wanneer het patiënten betreft met beperktere gezondheidsvaardigheden, zijn kijken en luisteren belangrijke voorwaarden voor goede zorgverlening. Doordat communicatie tussen patiënt en zorgverlener zo belangrijk is, ligt de oplossing ook voor een groot deel in de relatie tussen de patiënt en de zorgverlener. Partijen in de zorg werken samen, in de Alliantie Gezondheidsvaardigheden, om dit verbeteren. Daarnaast zet het kabinet in op het, in algemene zin, verbeteren van basisvaardigheden van mensen.
Geldt voor mensen met een lage sociaal economische situatie ook bij andere aandoeningen dat zij een verhoogd risico lopen om eerder of sneller te overlijden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De risicofactoren die bij hartfalen een rol spelen kunnen ook bij andere aandoeningen van belang zijn. Het feit dat er zoveel verschillende factoren ten grondslag liggen aan de problematiek betekent echter dat de aanpak in de zorg niet geïsoleerd moet worden opgepakt. Een integrale aanpak is noodzakelijk. Dit neemt niet weg dat de sector hier wel aandacht aan kan besteden in specifieke protocollen. Het is daarom belangrijk dat veldpartijen zelf hun onderzoeksagenda opstellen. Zij kunnen het beste beoordelen of de beschikbare kennis voldoende is. De overheid kan onderzoek faciliteren en stimuleren. Dit doen we onder andere via onderzoeksprogramma’s van ZonMw, het Kwaliteitsinstituut en het RIVM en via de subsidie-instelling van bepaalde kennisinstituten, waaronder het Nivel en Pharos.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) dat het zo kan zijn dat mensen met een lage sociaal economische status hun klachten in het ziekenhuis minder goed beschrijven en minder weet hebben van de besluitvorming in een ziekenhuis? Bent u van plan om het bewustzijn van artsen over dit probleem te vergroten? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Mensen met een lage opleiding zijn inderdaad vaak minder vaardig in het omschrijven van hun klachten en minder goed op de hoogte van de besluitvorming in het ziekenhuis.
De relatie tussen de zorgverlener en de patiënt is daarom zo belangrijk, omdat zij samen afspraken moeten maken over zorg en behandeling en dat moeten doen op zo’n niveau dat de patiënt goed begrijpt waar het over gaat. Het is van belang dat dit door de professionals zelf ook volledig wordt omarmd. Vandaar dat beroepsgroepen en opleidingsinstellingen zelf verantwoordelijke zijn voor het opstellen van beroepsprofielen, opleidingseisen en curricula. Ook nascholing is een zaak van de beroepsgroepen zelf.
Wilt u onderzoeken welke kennis over sociaal economische gezondheidsverschillen beschikbaar is bij andere vakgebieden en deze informatie in kaart brengen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven is het belangrijk dat veldpartijen zelf hun onderzoeksagenda opstellen. Zij kunnen het beste beoordelen welke kennis zij nodig hebben. Daarnaast haal ik nogmaals het belang van een integrale aanpak aan die zich richt op de onderliggende factoren.
Erkent u dat kennis van sociaal economische gezondheidsverschillen een vast en wezenlijk onderdeel dient te zijn binnen de opleidingen van artsen en ander zorgpersoneel? Zo ja, kunt u in kaart brengen hoe hier invulling aan wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven zijn beroepsgroepen en opleidingsinstellingen zelf verantwoordelijke zijn voor het opstellen van beroepsprofielen, opleidingseisen en curricula. Voor een goede zorgverlening aan iedereen is het van belang dat zij deze aspecten in de opleiding meenemen.
Deelt u onze mening dat het onacceptabel is dat mensen met een lage opleiding gemiddeld 7 jaar korter leven en een gezonde levensverwachting hebben die twintig jaar korter is? Zo ja, bent u bereid tot een actieplan om die sociaal economische gezondheidsverschillen fors te verkleinen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit actieplan ontvangen? Zo nee, waarom niet? cijferboek 2012: onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC) en het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC) gepubliceerd door de Hartstichting in het Boek «Hart- en vaatziekten in Nederland 2012» (Hoofdstuk 5 Sociaaleconomische status en korte termijn sterfte na een acuut hartinfarct bij mannen en vrouwen van verschillende leeftijden)
Btw-heffing zelfstandigen in de zorg |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ondernemers laken controle door fiscus op btw in de zorg»?1
Ja.
Op wie en in welke werksituatie is de Btw-vrijstellingsregeling in de zorg precies van toepassing?
In de Wet op de omzetbelasting 1968 (de wet) is een vrijstelling opgenomen voor de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een beroep waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet BIG (artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, van de wet, de zgn. medische vrijstelling). De vrijstelling geldt alleen als de beroepsbeoefenaar zelfstandig een gezondheidskundige dienst verricht, een Wet BIG-opleiding heeft afgerond en de verrichte dienst behoort tot het deskundigheidsbereik van die beroepsbeoefenaar.
Van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst is geen sprake als de betrokken beroepsbeoefenaar onder leiding en toezicht van een opdrachtgever (bijvoorbeeld een arts) werkzaamheden uitvoert. In dat geval stelt de Wet BIG-beroepsbeoefenaar zijn of haar diensten (arbeid) ter beschikking en is sprake van een met btw-belaste prestatie, ook al wordt gezondheidskundige arbeid verricht. Deze dienstverlening is vergelijkbaar met die van medische uitzendbureaus, die Wet BIG-beroepsbeoefenaren ter beschikking stellen. De Hoge Raad heeft beslist dat in het geval van een medisch uitzendbureau de btw-vrijstelling niet van toepassing is3. Hof Amsterdam heeft beslist dat de btw-vrijstelling niet van toepassing is bij prestaties door een verpleegkundigenmaatschap aan ziekenhuizen4, aangezien zij in concurrentie treden met uitzendbureaus: de prestatie (ter beschikking stellen van arbeid) is in wezen gelijk. Hetzelfde geldt ook voor de diensten van BIG-geregistreerde zzp’ers/zorgverleners die hun arbeid, al dan niet door middel van bemiddelingsbureaus, aan ziekenhuizen ter beschikking stellen.5
Of in een concrete situatie sprake is van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid merk ik op dat verpleegkundigen die door een ziekenhuis worden «ingehuurd» niet zelfstandig gezondheidskundige diensten verrichten. Die verpleegkundigen verrichten hun werkzaamheden niet zelfstandig, maar onder leiding en toezicht van een arts. Dit betekent dat verpleegkundigen die als zzp’er werkzaam zijn in een ziekenhuis, btw-plichtig zijn voor de door hen verrichte diensten.
Wanneer is volgens de Belastingdienst een verpleegkundige zelfstandig ondernemer (zzp’er)?
Er bestaat geen wettelijke definitie van de zelfstandige zonder personeel (zzp’er).2 Aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval zal moeten worden beoordeeld of al dan niet sprake is van ondernemerschap in de zin van de inkomstenbelasting en van de omzetbelasting. Beslissend zijn de criteria van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie.
Specifiek voor de omzetbelasting betekent dit dat zodra een verpleegkundige buiten dienstbetrekking en regelmatig tegen betaling werkzaamheden verricht voor één of meer ziekenhuizen, deze verpleegkundige ondernemer is voor de omzetbelasting.
In welke andere sectoren wordt het criterium «onder toezicht staan» ook toegepast bij de beoordeling van zelfstandigheid en waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van oneerlijke concurrentie in de zorg als gevolg van onduidelijkheid over de toepassing van de regels omtrent Btw-vrijstelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de problemen op te lossen?
Hiervoor heb ik het standpunt ingenomen dat het ter beschikking stellen van personeel of arbeid aan ziekenhuizen in de btw-heffing moet worden betrokken.
Dat is ook het geval als het om BIG-geregistreerde verpleegkundigen gaat en/of zzp’ers. Dit standpunt volgt uit wet- en regelgeving en de rechtspraak en is bekend binnen de Belastingdienst. Dit draagt de Belastingdienst ook uit, zowel langs voorlichting vooraf als via de handhaving achteraf. Zo is het ook onder de aandacht gebracht van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en bij ZZP-Nederland.
Ik zie daarom het artikel meer als een signaal dat er mogelijk nog wat te verbeteren valt dan dat de Belastingdienst onduidelijkheid over de toepassing van de regelgeving laat bestaan.
Algemeen bekend is dat het uitlenen van verpleegkundigen door uitzendbureaus belast is met btw. Zelfstandige verpleegkundigen die werkzaam zijn voor ziekenhuizen treden in concurrentie met deze uitzendbureaus. Het achterwege laten van btw bij zelfstandige verpleegkundigen is wettelijk niet toegestaan en leidt tot oneerlijke concurrentie met uitzendbureaus.
Ik herken de kritiek niet dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig zouden hanteren. Als in het toezicht blijkt dat door een onjuiste tarieftoepassing te weinig btw is voldaan door een belastingplichtige in deze branche, vindt correctie plaats. Ook voor wat betreft overleg of vragen van belastingplichtigen zijn er geen concrete signalen dat inspecteurs verschillende standpunten innemen.
Zoals hiervoor al is aangegeven, heeft de Belastingdienst contact opgenomen met de NVZ en ZZP-Nederland over deze problematiek. Daarnaast heeft de Belastingdienst deze problematiek nadrukkelijker opgenomen in de toelichting op belastingdienst.nl (zie: http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/btw/tarieven_en_vrijstellingen/vrijstellingen/gezondheidszorg/vrijstelling_in_de_gezondheidszorg).
Kunt u ingaan op de kritiek van accountant L. Dijckmans over de «lakse houding van de belastingdienst»?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u de kritiek dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig hanteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de al geruime tijd bestaande klachten op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat tot twee maal veroordeelde huisarts nog altijd als bevoegd arts in het BIG register staat |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op Medical Facts dat een tot tweemaal veroordeelde huisarts nog altijd als bevoegd arts in het BIG-register staat?1
Ja.
Hoe kan het dat een arts die tweemaal is veroordeeld voor kinderporno nog in het BIG-register ingeschreven staat?
Omwille van de privacy van betrokkene kan ik niet ingaan op de achtergronden van dit concrete geval. Bij de handhaving van wettelijke regels rond volksgezondheid speelt het samenwerkings- en informatieprotocol IGZ-OM een belangrijke rol. Hierin is afgesproken hoe wordt samengewerkt en door welke instantie wordt gehandeld wanneer sprake is van een samenloop van toezicht, bestuurlijke handhaving, opsporing en strafrechtelijke handhaving. Wanneer voor handelingen in de zorg strafrechtelijk in plaats van tuchtrechtelijk optreden geïndiceerd is, dan vindt in het kader van voornoemd protocol overleg plaats tussen OM en IGZ over onder andere de vraag of een beroepsverbod gevorderd wordt. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van het lid Bouwmeester (vraagnummer 2013Z01939, ingezonden 1 februari 2013).
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet via een tuchtprocedure (regionaal tuchtcollege of college medisch toezicht) afgedwongen om tot doorhaling uit het BIG-register over te gaan om daarmee de patiënt te beschermen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de IGZ laks is geweest indien zij geen verdere actie heeft ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat iemand die tot twee keer is veroordeeld voor kinderporno in geen geval geschikt kan zijn om huisarts te zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er na de recidive geen beroepsverbod opgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden zijn er om alsnog tot doorhaling in het BIG-register over te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke oplossingen biedt een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) als het gaat om zelfstandig functionerende beroepsbeoefenaren zoals een huisarts?
Ik wil verplicht stellen dat alle medisch professionals in de zorg een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen overleggen. Dit betekent dat ook vrijgevestigde artsen en ZZP’ers, wanneer de IGZ hierom vraagt, een VOG moeten kunnen overleggen. Dit voornemen zal onderdeel zijn van de nota van wijziging waarmee de Wet cliëntenrechten zorg wordt beperkt tot bepalingen omtrent kwaliteit, toezicht en klachten en geschillen. Zoals aangegeven in de strategische agenda van de staatssecretaris en mijzelf van 8 februari 2013 zal uw Kamer deze nota van wijziging in april ontvangen.
Een veroordeelde arts die veroordeelt is voor kinderporno, maar nog wel big register staat |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «veroordeelde huisarts nog ingeschreven als bevoegd arts in BIG-register»?1 2
Ja.
Vind u het ook zeer zorgelijk dat een arts die is veroordeelt voor kinderporno met een patiënt nog steeds staat ingeschreven als arts in BIG-register? Zo ja, wat kan u daaraan doen?
Omwille van de privacy van betrokkene kan ik niet ingaan op de achtergronden van dit concrete geval. In het algemeen is het zo dat de strafrechter slechts bij een beperkt aantal delicten een beroepsverbod kan opleggen, hetgeen doorhaling in het BIG-register tot gevolg heeft, en alleen indien de strafbare feiten zijn begaan in de beroepsuitoefening. Dit beroepsverbod is beperkt in duur. Een blijvend beroepsverbod kan alleen worden opgelegd bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf.
Ik vind het onbevredigend dat beroepsbeoefenaren die ernstige zeden- of geweldsmisdrijven hebben gepleegd, en bij wie een kans op recidive aanwezig is, hun beroep (opnieuw) kunnen uitoefenen. Zoals eerder gemeld in mijn brief van 22 januari 2013 over het tuchtrecht (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 016, nr.3 bezie ik in overleg met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie of en op welke wijze de mogelijkheden voor het opleggen van een beroepsverbod kunnen worden verruimd.
Deelt u de mening dat hierdoor voor patiënten niet inzichtelijk is dat deze arts is veroordeeld voor kinderporno met een patiënt en dat dit zeer ongewenst is?
Ik vind het belangrijk dat bevoegdheidsbeperkende maatregelen kenbaar zijn voor patiënten. Tuchtrechtelijke maatregelen, zoals doorhalingen, worden openbaar gemaakt. Sinds 1 juli 2012 worden ook de doorhalingen op grond van door de strafrechter opgelegde ontzettingen van het recht het beroep uit te oefenen openbaar gemaakt. Bij tuchtrechtelijke maatregelen wordt sinds juli 2012 de aard van het vergrijp dat heeft geleid tot de maatregel vermeld. Alle voornoemde maatregelen die via de website van het BIG-register openbaar worden gemaakt blijven (afhankelijk van de zwaarte van de maatregel) 5 tot 10 jaar raadpleegbaar voor het publiek. Daarnaast vindt publicatie van de maatregel plaats in een dagblad en in de Staatscourant.
Ik wil verplicht stellen dat alle medisch professionals in de zorg een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen overleggen. Dit betekent dat ook vrijgevestigde artsen en ZZP’ers, wanneer de IGZ hierom vraagt, een VOG moeten kunnen overleggen. Dit voornemen zal onderdeel zijn van de nota van wijziging waarmee de Wet cliëntenrechten zorg wordt beperkt tot bepalingen omtrent kwaliteit, toezicht en klachten en geschillen. Zoals aangegeven in de strategische agenda van de staatssecretaris en mijzelf van 8 februari 2013 zal uw Kamer deze nota van wijziging in april ontvangen.
Deelt u de mening dat patiënten het recht hebben op vindbare en leesbare informatie over kwaliteit, maar ook over misstanden van artsen?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich eerdere vragen over afwezigheid van koppeling tussen strafrecht, tuchtrecht en bestuursrecht?
Ja.
Deelt u de mening dat gezien dit zoveelste voorbeeld het wenselijk is om een koppeling te maken tussen strafrecht, tuchtrecht en civielrecht? Deel u de mening dat een arts die strafbare handelingen met een patiënt heeft gepleegd niet alleen strafrechtelijk wordt veroordeeld, maar ook zijn vak niet meer mag uitoefenen? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de strafrechter om te beoordelen of een beroepsverbod in een concrete strafzaak tegen een BIG-geregistreerde aangewezen is. Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 ben ik in overleg met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie om te bezien of en op welke wijze de mogelijkheden voor het opleggen van een beroepsverbod kunnen worden verruimd. Wat betreft het maken van een koppeling tussen strafrecht, tuchtrecht en civielrecht is van belang dat het BIG-register bevoegdheidsbeperkingen verwerkt die voorvloeien uit uitspraken van de tuchtrechter (zoals doorhaling en schorsing), de strafrechter (ontzetting van het recht het beroep uit te oefenen) en de civiele rechter (ondercuratelestelling wegens geestelijke stoornis). De bevoegdheidsbeperking wordt openbaar gemaakt door verwerking in het BIG-register, door vermelding op de online lijst met «maatregelen Wet BIG» en door publicatie in een dagblad en in de Staatscourant.
Op welke manier kunnen strafrechtelijke uitspraken over artsen, die relevant zijn voor de relatie arts patiënt inzichtelijk worden gemaakt voor patiënten, zodat patiënten niet worden blootgesteld aan artsen die een gevaar vormden of kunnen vormen voor patiënten?
Als door de strafrechter een beroepsverbod wordt opgelegd aan een BIG-geregistreerde, wordt de inschrijving van betrokkene doorgehaald in het BIG-register. Zie hierover mijn antwoord op vragen 3 en 6. De strafrechter kan, indien de bescherming van de samenleving daartoe noodzaakt, in bij de wet bepaalde gevallen, als bijkomende straf openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak gelasten.
Waarom wordt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet automatisch ingeschakeld bij strafrechtelijke uitspraken over artsen, indien die van invloed zijn op patiëntveiligheid en de arts-patiënt relatie? Op welke manier kan dat wel worden geregeld?
Op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wjsg is het Openbaar Ministerie (OM) bevoegd om derden in kennis te stellen van strafvorderlijke gegevens voor buiten de rechtspleging gelegen doeleinden. De IGZ behoort tot de in de aanwijzing genoemde ontvangers. Per geval beoordeelt het OM aan de hand van de in de aanwijzing genoemde criteria of verstrekken aangewezen is.
Het bericht dat concentratie van zorg niet noodzakelijk is om babysterfte terug te dringen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Babysterfte niet hoger in de nacht»? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Wolbert (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1455).
Wat is uw reactie op het gegeven dat in ziekenhuizen zonder opleiding voor nieuwe gynaecologen en ziekenhuizen met een neonatale intensive care unit tussen 2004 en 2008 de babysterfte is afgenomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er is de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor de relatief hoge perinatale sterfte zoals we die in Nederland kenden ten opzichte van andere Europese landen. Mijn beleid en de inzet van professionals in de geboortezorg is gericht op een daling van de perinatale sterfte. Reeds in mijn brief van 14 december 2011, (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk II 32 279, nr. 572), heb ik u geïnformeerd over de rapportage van de Perinatale Audit Nederland, waarin een sterke daling van de perinatale sterfte was te zien. Het artikel «babysterfte niet hoger in de nacht is gebaseerd op dezelfde cijfers en verbaast me dus niet. Zie verder mijn antwoord op vraag 4 van het lid Wolbert (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1455).
Ziet u nu wel in dat een voldoende deskundige personeelsbezetting tot minder babysterfte leidt? Zo ja, bent u bereid af te zien van grootschalige reorganisaties en concentratie van zorg, nu cijfers van Perinatale Registratie Nederland aantonen dat babysterfte daalt door betere personeelsbezetting? Zo nee, met welke redenen schuift u dan de cijfers van Perinatale Registratie Nederland van tafel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een voldoende deskundige personeelsbezetting is een van de belangrijke factoren in het terugdringen van de babysterfte. Het ontbreken van een voldoende deskundige personeelsbezetting is voor partijen in sommige gevallen juist een reden om over te gaan tot concentratie, zoals bijvoorbeeld in Meppel. Het is echter niet aan mij om te besluiten over concentratie van zorg, zolang deze besluiten worden genomen binnen de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van zorg.
Bent u bereid op basis van deze gegevens de concentratie van verloskundige zorg in Meppel en in Dokkum terug te draaien, zodat in Friesland en Drenthe de verloskundige zorg volwaardiger en beter bereikbaar wordt? Zo nee, wilt u uitgebreid antwoorden waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gynaecoloog Van der Leeuw-Harmsen en medisch bedrijfskundige Schaaf dat de politieke wil en de benodigde middelen voor het zorgen van een wakkere gynaecoloog in ziekenhuizen, 24 uur per dag, ontbreken? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat reorganisaties en concentratie van zorg een halt wordt toegeroepen en u gaat zorgen voor 24/7 wakkere gynaecologen in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?2
Er zijn op dit moment onvoldoende gynaecologen en andere professionals zoals OK-verpleegkundigen om in alle ziekenhuizen in Nederland de 24-uurs verloskundige zorg te bieden volgens de voorgestelde bevallingsnormen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte. Het opleiden van de benodigde professionals kost veel tijd en geld. Voor het bieden van kwalitatief goede en bereikbare verloskundige zorg aan iedereen in Nederland is het echter niet noodzakelijk om deze zorg in alle Nederlandse ziekenhuizen aan te bieden. In het regeerakkoord is opgenomen dat er een convenant met verzekeraars afgesloten zal worden om verdere concentratie van acute zorg, waar dit verantwoord kan, te bevorderen. Op die manier houden we de acute zorg, waaronder de acute verloskundige zorg, kwalitatief op orde, bereikbaar en betaalbaar.
Vindt u het verantwoord dat er ziekenhuizen zijn met bestuurders die exorbitante beloningen opstrijken, maar niet voldoende personeel aanstellen voor een goede kwaliteit van zorg? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat er voldoende deskundig personeel in de (verloskundige) ziekenhuiszorg werkzaam is? Zo nee, waarom niet?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bestuur van de zorginstellingen om de exploitatie vorm te geven binnen de budgettaire en kwalitatieve randvoorwaarden die daarvoor gelden. De inkomens van bestuurders worden genormeerd door de wet normering topinkomens (WNT), die per 1 januari 2013 in werking is getreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Wilt u een overzicht sturen van de kosten die gemoeid zijn met de concentratie van verloskundige zorg en een overzicht sturen met de kosten die gemoeid zijn bij voldoende verloskundigen en gynaecologen in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De kosten die gemoeid zijn met concentratie zijn niet in algemene zin weer te geven. De hoogte van deze kosten is namelijk afhankelijk van de specifieke kenmerken van de regio waar geconcentreerd wordt. Zo kunnen de kosten hoger uitvallen wanneer er bijvoorbeeld verbouwd moet worden, of er een ambulancestandplaats moet worden toegevoegd. Het is aan aanbieders en verzekeraars om hier een goede businesscase van te maken en daarop te besluiten. Naar de kosten die gemaakt zouden moeten worden om 24/7 verloskundige zorg, volgens de strengste bevallingsnormen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte, te bieden in alle ziekenhuizen hebben de NVZ en NVOG onderzoek laten doen. Conclusie van dit onderzoek is dat de kosten van het opvullen van het tekort aan specialisten en verpleegkundigen € 269 miljoen per jaar bedragen. Het betreft hier overigens niet alleen gynaecologen, maar ook anesthesisten en kinderartsen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gynaecoloog Van der Leeuw-Harmsen en medisch bedrijfskundige Schaaf dat een halt moet worden toegeroepen aan onomkeerbare grote reorganisaties, zoals het sluiten van verloskunde afdelingen in kleinere ziekenhuizen, doordat ook zonder grootschalige reorganisaties het mogelijk is om buiten kantooruren eenzelfde kwaliteitsniveau als overdag te bereiken? Wilt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Hoe gaat u de motie van het lid Leijten over de zwaarwegende inspraak van verloskundigen bij concentratie van zorg vorm geven?3
In een brief van het College Perinatale Zorg aan alle ziekenhuisbesturen heeft zij de besturen opgeroepen om alle betrokken partijen, waaronder de verloskundigen, tijdig te betrekken in de besluitvorming. Ik zal met de verloskundigen in overleg gaan over wat ik aanvullend hierop kan ondernemen. U zult hierover worden geïnformeerd in de brief die ik tijdens het AO van 13 december 2012 heb aangekondigd. Deze brief zal ik u in maart/april doen toekomen.
Pedofiele praktijken door vrouwen |
|
Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA), Ard van der Steur (VVD), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de aankondiging van de uitzending van Undercover Nederland van zondag 3 februari 2013?1
Ja.
Deelt u de walging over de gedragingen die in de uitzending naar voren komen?
Ik keur het ten zeerste af als personen informatie geven aan andere personen over manieren om in contact te komen met kinderen teneinde deze te misbruiken, of over manieren om dat misbruik te verhullen.
Klopt het dat leden en sympathisanten van de verboden vereniging Martijn in nieuwe netwerken met elkaar in contact staan en elkaar van adviezen voorzien?
Het is het Openbaar Ministerie niet bekend dat er sprake is van nieuwe netwerken waarin de voormalige leden en sympathisanten van de vereniging Martijn met elkaar in contact staan.
Zijn deze gedragingen strafrechtelijk vervolgbaar?
Het Openbaar Ministerie heeft al medewerking aan het opsporingsonderzoek in Griekenland aangeboden. Mede naar aanleiding van de bevindingen binnen het Griekse opsporingsonderzoek zal worden bezien of gedragingen individueel dan wel in verenigingsverband naar Nederlands recht vervolgbaar zijn en een strafrechtelijk onderzoek in Nederland aangewezen is.
Is het Openbaar Ministerie (OM) voornemens om een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de in de uitzending naar voren gekomen personen en/of medewerking te verlenen bij vervolging in het buitenland?
Zie antwoord vraag 4.
Beschikken politie en het OM over afdoende bevoegdheden om de gedragingen van personen, zoals die in de uitzending te zien waren te vervolgen?
Het Openbaar Ministerie beschikt over afdoende bevoegdheden om gedragingen van personen zoals die in de uitzending te zien waren te vervolgen indien deze naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Zijn politie en OM voldoende op de hoogte van de mogelijkheid dat ook vrouwen pedofiele neigingen kunnen hebben?
Dat ook vrouwen pedofiele neigingen kunnen hebben is bij de politie en het Openbaar Ministerie al bekend. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Berndsen-Jansen en Kooiman van uw Kamer.2
Bent u bereid een onderzoek uit te (laten) voeren naar het fenomeen vrouwelijke pedofiel, de omvang en strafrechtelijke aanpak daarvan?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat steeds meer kinderen in de noodopvang wonen |
|
Grace Tanamal (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Steeds meer kinderen wonen in Noodopvang»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kinderen horen op te groeien in een stabiele en veilige omgeving, waarin zij zich optimaal kunnen ontwikkelen? Deelt u de mening dat de noodopvang zelden of nooit te beschouwen is als veilige en stabiele omgeving?
Ik deel de mening dat kinderen horen op te groeien in een stabiele en veilige omgeving en niet thuis horen in de opvang. Bij «noodopvang» is van een stabiele omgeving geen sprake.
Overigens zijn er kanttekeningen te plaatsen bij het genoemde artikel en de kop erboven. Een groot deel van de kinderen waar in het bericht over wordt gesproken, vlucht mee met hun moeder naar de vrouwenopvang in geval van huiselijk geweld. In die gevallen is het alternatief – een onveilige thuissituatie – evenmin wenselijk.
Gezinnen met kinderen die in de maatschappelijke opvang worden opgevangen worden op een zeer diverse manier opgevangen. Hoe dit is georganiseerd, verschilt per gemeente. Soms is er een uitgebreid aanbod, zoals gezinskamers in de 24-uursopvang, begeleid wonen en semiambulante opvang, waarbij gezinnen tijdelijk in een woning in een wijk verblijven.
Heeft u zicht op het aantal kinderen dat in 2012 in de maatschappelijke opvang is opgevangen? Hoe verhoudt dit aantal zich tot eerdere jaren? Bent u van mening dat het aantal kinderen dat in Nederland in de noodopvang verblijft veel te hoog is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om er voor te zorgen dat dit aantal drastisch afneemt?
Er zijn nog geen cijfers bekend over het aantal kinderen dat in 2012 in de maatschappelijke opvang is opgevangen. De Federatie Opvang verwacht deze cijfers medio 2013 te kunnen publiceren. Dan kan ook de vergelijking met eerdere jaren worden gemaakt. Ik wijs er overigens op dat de cijfers van de Federatie Opvang over 2011, waarop het genoemde artikel was gebaseerd, ten opzichte van 2010 een daling liet zien van het aantal opgevangen/begeleide kinderen en jongeren.
Die daling laat onverlet dat ik deze aantallen te hoog vind, gelet op mijn uitgangspunt dat kinderen niet in de opvang horen. Het is belangrijk dat gemeenten, woningcorporaties en banken inzetten op het voorkomen van huisuitzetting. Die lijn is ook uitgedragen in de brief van de minister voor Wonen en Rijksdienst die u recent ontving (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 29 453, nr. 293). In mijn contacten met de VNG en gemeenten over de maatschappelijke opvang dring ik aan op proactief beleid ten aanzien van voorkoming van huisuitzettingen. Hiermee wordt voorkomen dat kinderen in de maatschappelijke opvang terecht komen. Ik zie het ook als mijn rol om goede voorbeelden te verspreiden onder gemeenten.
Is het waar dat kinderen vaak maandenlang in de noodopvang verblijven? Zo ja, hoeveel kinderen verbleven er de afgelopen jaren langdurig, althans langer dan een maand, in de noodopvang? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als kinderen gedurende een langere periode in de noodopvang verblijven? Wat kunt en gaat u doen om er voor te zorgen dat kinderen niet langdurig in de noodopvang verblijven?
De Federatie Opvang meldde mij desgevraagd dat het soms voorkomt dat gezinnen met kinderen maandenlang in de crisisopvang verblijven. Het is bij de Federatie Opvang niet bekend hoeveel kinderen langer dan een maand met een ouder in de crisisopvang hebben verbleven. Dit wordt niet landelijk geregistreerd. In het algemeen is de beoogde verblijftijd in de crisisopvang maximaal drie maanden. Door gebrek aan mogelijkheden voor uitstroom, of door hoge schulden bijvoorbeeld, kan het voorkomen dat de verblijftijd langer is. Overigens merk ik op dat de vorm waarin de noodopvang/crisisopvang wordt geboden, kan variëren (zie mijn antwoord op vraag2. Een verblijf in de opvang dient uiteraard zo kort mogelijk te zijn. Om meer inzicht te krijgen in dit thema heb ik het Trimbos-instituut gevraagd om bij de Monitor Stedelijk Kompas 2012 aandacht te besteden aan gezinnen in de opvang. Daarnaast heb ik de Federatie Opvang gevraagd in kaart te brengen om wat voor soort gezinnen het gaat. De uitkomsten daarvan zal ik onder meer benutten voor overleg met de minister voor Wonen en Rijksdienst, de VNG en Aedes.
Hoe kunt u er voor zorgen dat gemeenten de positie van dakloze gezinnen en kinderen in het bijzonder gaan verbeteren? Bent u bereid om met gemeenten, de VNG en de federatie Opvang het gesprek aan te gaan en te komen tot een structurele oplossing voor deze kinderen en hun ouders?
Ik heb in antwoord op eerdere vragen reeds aangegeven met gemeenten in gesprek te gaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nummer 1252) en ben hierover ook in overleg met de Federatie Opvang.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg inzake Maatschappelijke opvang en zwerfjongeren dat 20 maart 2013 zal plaatsvinden?
Ja.
Onduidelijkheid bij terug verkrijgen CBF keurmerk goede doelen |
|
Mei Li Vos (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Argos radio 1 (19 januari 2013) over het keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) voor goede doelen?
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over ditzelfde onderwerp van 27 oktober 2012?1
Ja.
Deelt u nog steeds de mening dat eerlijke en duidelijke informatie over het handelen van goede doelen van belang is voor de consument en de sector zelf?
Ja.
Hoe beoordeelt u de onduidelijkheid die het CBF creëert door eerst het keurmerk in te trekken voor het wereld kankeronderzoek en vervolgens terug te geven zonder inhoudelijke toelichting?
Het CBF verstrekt als onafhankelijke organisatie het CBF-keur aan goede doelenorganisaties die aan de gestelde criteria voldoen. Op de website van het CBF is in de nieuwsberichten te lezen welke organisaties wel/niet (meer) voldoen aan de criteria voor het CBF-keur. Ook zijn de criteria voor het verkrijgen van het CBF-keur op de website te vinden.
Voor het verlenen, intrekken en/of teruggeven van keurmerken door de Commissie Keurmerk van het CBF zijn formele procedures vastgesteld. Aan dergelijke beslissingen ligt een gedegen analyse en motivering ten grondslag. Ik treed niet in individuele beoordelingen van het CBF. Wel ben ik van mening dat een toelichting aan het publiek omtrent het afnemen of teruggeven van een keurmerk de transparantie ten goede komt. Om die reden heb ik het CBF gevraagd hiervoor aandacht te hebben. Het doel van de visie op toezicht en transparantie in de filantropische sector is te bewerkstelligen dat de burger beter in staat is te beoordelen hoe goede doelenorganisaties functioneren. Een stevig en transparant keurmerk waar burgers op kunnen vertrouwen vormt derhalve één van de pijlers van het validatiestelsel in de genoemde visie.
Hoe ver staat het met de ontwikkeling van het convenant met de goede doelen sector, dat onder meer moet leiden tot meer transparantie over inhoud, doel en besteding van geld?
Op 20 september 2012 heb ik u, met mijn ambtgenoot van Financiën, de «visie op toezicht en verantwoording in de filantropische sector» toegezonden2. Deze visie vloeit voort uit afspraak 8 van het convenant «Ruimte voor geven» dat de overheid heeft afgesloten met de sector, vertegenwoordigd door de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF)3.
Aan de uitwerking van de visie wordt thans in een projectgroep met vertegenwoordigers van de betrokken ministeries en de SBF gewerkt. Door de projectgroep wordt concreet invulling gegeven aan het validatiestelsel, bestaande uit één keurmerkstelsel, één gedragscode en een publiekstoegankelijk internetportaal. Op grond van het convenant «Ruimte voor geven» dient het validatiestelsel in het vierde kwartaal van 2013 gereed te zijn.
Onder leiding van de heer De Jong, voormalig lid van de Algemene Rekenkamer, wordt door een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken ministeries, de sector, keurmerkinstanties en de wetenschap een toetsingskader ontwikkeld. Het toetsingskader stelt, vanuit het publieksbelang, minimumeisen aan het op te leveren validatiestelsel. Dit normenkader zal dit voorjaar aan u worden verzonden.
Vindt u het zonder toelichting afnemen en teruggeven van het keurmerk aan het wereld kankeronderzoek transparant en passen binnen de uitgangspunten van het convenant? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
De opening van een babyhuis met vondelingenkamer te Dordrecht |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het in het belang van het kind is om de biologische ouders te kennen? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de opening van een babyhuis met een vondelingenkamer?
Ja.
Het is niet alleen in het belang van het kind om de biologische ouders te kennen, maar het is ook een recht van het kind om zijn ouders te kennen en door hen verzorgd te worden (artikel 7 IVRK). De opening van een babyhuis met vondelingenkamer is strijdig met de rechten van het kind.
Deelt u de mening dat het altijd beter is wanneer een vrouw in nood, ondanks alle moeilijkheden, niet anoniem afstand doet van haar kind, maar opgevangen wordt en de juiste zorg en hulp voor haar en haar kind geboden krijgt? Zo ja, in hoeverre biedt een babyhuis met een vondelingenkamer een juiste oplossing voor een vrouw in nood?
Ja.
Uit de langdurige (adoptie)praktijk is gebleken dat het voor zowel moeders als kinderen in een zeer groot deel van de gevallen traumatisch is als er (anoniem) afstand is gedaan.
Als een moeder ondanks de aangeboden ondersteuning om zelf haar kind op te voeden toch anoniem afstand wenst te doen zijn daarvoor mogelijkheden ontwikkeld binnen de wettelijke kaders. Zo kan de Raad voor de Kinderbescherming samen met de Stichting Ambulante FIOM, SIRIZ en Bureau Jeugdzorg volgens een afstandsprotocol de moeder gelegenheid bieden om te bevallen «met geheimhouding». Met deze procedure kan de moeder noodzakelijke hulpverlening worden geboden en voor het kind blijft op deze manier altijd toegang tot zijn of haar afstammingsgegevens mogelijk1. De FIOM en SIRIZ hebben aangegeven vrouwen en meisjes afdoende te kunnen ondersteunen met deze werkwijze.
Deelt u de mening dat de komst van een vondelingenkamer aantoont dat we nog sterker moeten inzetten op zorg voor en opvang van ongewenst zwangere vrouwen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Uit de komst van een vondelingenkamer kan niet worden geconcludeerd dat de zorg voor en opvang van ongewenst zwangere vrouwen niet voldoet. Goede opvang voor ongewenst zwangere vrouwen is van groot belang. Op dit moment kan, voor jonge moeders met ernstige problemen, hierin worden voorzien met de voorzieningen zoals genoemd bij het antwoord op vraag 2. Ook kan een beroep worden gedaan op de vrouwenopvang door de centrumgemeenten. In reactie op de commissie De Jong, die de vrouwenopvang heeft onderzocht, heeft de Staatssecretaris van VWS aangekondigd dat deze groep, voor zover er geen sprake is van geweld, ondergebracht zal worden in het systeem van de maatschappelijke opvang2. De VNG en de Federatie Opvang zullen hierover adviseren. Uitgangspunt bij deze aanpassing van het stelsel, zo ook onderschreven door VNG en Federatie Opvang, is dat de focus moet worden verschoven richting preventie. Ook de decentralisaties van de jeugdzorg en extramurale AWBZ-zorg, zoals begeleiding, naar gemeenten dragen daaraan bij. Door dit geheel aan maatregelen verwacht ik dat de zorg voor ongewenst zwangere vrouwen verbetert.
Zijn de ouders, die in het babyhuis het kind opvangen, gescreend als geschikte pleegouders? Zo ja, wat is dan precies het verschil met de reguliere opvang en procedure zoals deze nu plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het babyhuis is geen vorm van opvang die valt onder de Wet op de jeugdzorg. Dit geldt wel voor de pleegzorg. De «beoogde babyhuisouders» zijn dus geen pleegouders zoals bedoeld in de Wet op de jeugdzorg. Het babyhuis valt daardoor niet onder het reguliere toezicht van de inspectie. Indien deze «babyhuisouders» pleegouders willen worden en een baby in hun eigen gezin willen opvangen, dienen zij zich te melden bij een pleegzorgaanbieder en een voorbereidings- en screeningstraject te doorlopen. De pleegzorgaanbieder beoordeelt of zij geschikt zijn als pleegouder.
Het onderzoeksresultaat dat de babysterfte 's nachts niet hoger is dan overdag |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van gynaecoloog Van der Leeuw- Harmsen en bedrijfskundige Van der Schaaf, waaruit blijkt dat recente cijfers aantonen dat ook zonder kostbare reorganisaties babysterfte is afgenomen met 25 tot 34%?1
Ja. De auteurs tonen aan dat de perinatale sterfte in Nederland de afgelopen jaren in alle typen ziekenhuizen is gedaald. De daling is met name in de avond-, nacht- en overdrachtsdiensten ingezet. Daarmee bestond er volgens de auteurs al in de periode 2004–2008 geen verschil meer tussen de perinatale sterfte overdag en de perinatale sterfte tijdens avonds-, nacht- en overdrachtsdiensten. Dit vind ik een positieve ontwikkeling. Een kanttekening die bij deze cijfers wel dient te worden gemaakt is dat het onderzoek alleen de zogenaamde STEL-geboorten (Spontaan in partu, à Terme, Eenling, Levend kind bij begin baring) betreft.
Risicobevallingen, zoals bij meerlingen, vroeggeboorte, stuitligging en gedwongen inleidingen zijn in dit onderzoek niet meegenomen. Deze cijfers bieden dan ook geen reden om achterover te leunen. De auteurs stellen in algemene zin dat het «ook zonder grootschalige onomkeerbare ingrepen in het verloskundig zorgsysteem mogelijk blijkt om buiten kantooruren eenzelfde kwaliteitsniveau te bereiken als overdag». Ik ben met de auteurs eens dat het niet alleen grootschalige onomkeerbare ingrepen in het zorgsysteem zijn die zorgen voor de benodigde kwaliteitsverbetering. Daarom is het zaak voor alle betrokkenen om de komende jaren de positieve ontwikkelingen rond bijvoorbeeld samenwerking, uitvoering van perinatale audits en parallelle acties voort te zetten, zodat de daling van de perinatale sterfte verder wordt voortgezet.
Wat vindt u van de conclusie van de auteurs dat het sluiten van bijvoorbeeld de verloskunde afdeling Meppel op verkeerde uitgangspunten werd genomen, namelijk de veronderstelling dat hoge babysterfte in Nederland te maken had met onervaren arts- assistenten die 's nachts aan het roer staan?
Onder andere in antwoord op Kamervragen van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572) heb ik u geïnformeerd over de redenen van het besluit van de Raad van Bestuur van de Noorderboog combinatie om te stoppen met de acute verloskunde in het Diaconessenhuis in Meppel. Hoge babysterfte als gevolg van onervaren arts-assistenten die ’s nachts aan het roer staan was hierin niet het uitgangspunt.
Wat vindt u van de stelling van de auteurs dat onder andere het meer in dienst nemen van verloskundigen in ziekenhuizen en een scherpere focus op veiligheid, waarschijnlijk heeft geleid tot daling van de babysterfte 's nachts? Zou in Meppel een dergelijke oplossingsstrategie ook tot goede resultaten hebben geleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is een stelling van de auteurs zonder concreet bewijs. Dat maakt het moeilijk er een afgewogen en objectief oordeel over te hebben, al is het intuïtief natuurlijk aannemelijk dat bijvoorbeeld een scherpere focus op veiligheid kan bijdragen aan een daling van de perinatale sterfte.
De afweging of een dergelijke oplossingsstrategie ook tot goede resultaten in Meppel zou hebben geleid is niet aan mij, maar aan de partijen die hebben besloten om met de acute verloskunde te stoppen. Aangezien hoge babysterfte tijdens de nacht niet het uitgangspunt in de sluiting van de acute verloskunde in Meppel was, betwijfel ik of deze oplossingsstrategie op zichzelf afdoende was geweest.
Bent u van mening dat het College Perinatale Zorg de conclusie dat In ziekenhuizen zonder opleiding voor nieuwe gynaecologen en ziekenhuizen met een neonatale intensivecare-unit de nachtelijke babysterfte is afgenomen moet omzetten in aanbevelingen voor de verloskundige afdelingen van de ziekenhuizen?
Uitgangspunt in mijn beleid is dat alle betrokkenen zich blijvend inzetten voor het terugdringen van de perinatale sterfte. Mede naar aanleiding van het advies van de stuurgroep zwangerschap en geboorte zijn en worden er veel belangrijke stappen gezet om de perinatale sterfte terug te dringen. Het onderzoek laat voor alle type ziekenhuizen een daling van de perinatale sterftecijfers zien. Ik zie op basis van dit onderzoek dan ook geen reden om bovenop het al lopende beleid extra aanbevelingen te (laten) doen.
Heeft u ervan kennisgenomen dat de auteurs stellen dat grootschalige ingrepen in het verloskundig zorgsysteem niet op hun plaats zijn? Deelt u de veronderstelling dat de gynaecologen in Meppel mogelijk te voorbarig waren met hun vertrek naar Zwolle? Hadden ze op basis van dit onderzoek, zonder zorgen over de veiligheid voor vrouwen, kunnen blijven?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Gaat u organisatorische ingrepen met een grote maatschappelijke impact, op basis van deze nieuwe gegevens, in de toekomst anders wegen?
Het is aan de Raden van Bestuur, de verzekeraars, de professionals en alle andere betrokkenen om besluiten te nemen over concentratie van verloskundige zorg. Zolang deze besluiten worden genomen binnen de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid ben ik hierin geen partij.
Misstanden bij Pleyade |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat zorgmedewerkers van de Arnhemse ouderenzorginstelling Pleyade op 26 januari jl. een bezoek hebben gebracht aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uiterst zorgelijk is dat zorgmedewerkers zich genoodzaakt voelen zelf de IGZ in te schakelen omdat de kwaliteit van zorg in gevaar komt door onderbezetting van personeel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik kan geen oordeel uitspreken over de in de vraag genoemde «noodzakelijkheid». In algemene zin staat het zorgmedewerkers vrij om hun zorgen over de kwaliteit van de zorg (uiteindelijk) ook bij de IGZ kenbaar te maken.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de IGZ in het vervolg tijdig ingrijpt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ bezoekt Pleyade en in het bijzonder Altenova al sinds de zomer van 2011 met regelmaat. De IGZ heeft Altenova in 2011 een half jaar onder verscherpt toezicht gesteld. De zorginstelling en met name de Raad van Toezicht als interne toezichthouder is primair verantwoordelijk om in te grijpen wanneer de situatie in een zorginstelling daar om vraagt. Wanneer de IGZ tijdens haar bezoek aan een instelling risico’s signaleert, zal zij de zorginstelling blijven volgen. Verder bezoekt de IGZ de zorginstelling na het ontvangen van meldingen, waarna indien nodig nader gehandeld wordt.
Bent u bereid de IGZ op te dragen met spoed extra inspecties bij Pleyade uit te voeren, ook onaangekondigd? Zo nee, waarom niet?
Naast bovengenoemde bezoeken heeft de IGZ recent ook andere locaties van Pleyade bezocht. Ik zie op basis hiervan geen reden om de IGZ opdracht te geven voor extra bezoeken.
Heeft u kennisgenomen van het dagboek Altenova, dat zorgmedewerkers van Pleyade hebben samengesteld en aangeboden aan de IGZ? Wilt u inhoudelijk reageren op dit dagboek? Zo nee, waarom niet?2
Ja. Ik zal in de antwoorden op de vragen 10 tot met 12 inhoudelijk ingaan op het dagboek.
Wat is uw reactie op de meldingen in het dagboek dat mensen met een indicatie die niet past bij de betreffende afdeling, daar geplaatst worden omdat de bedden gevuld moeten worden? Vindt u het wenselijk dat dit weer gaat om het kostenplaatje, in plaats van dat er gekeken wordt naar goede en passende zorg voor mensen die dat nodig hebben? Wilt u uw antwoord toelichten?
Sinds het instellen van het verscherpt toezicht in 2011, is er een opnamecommissie werkzaam binnen Altenova waarin ook een specialist ouderengeneeskunde is betrokken. Deze commissie bepaalt en bewaakt de opname-indicaties, waarbij zij zorg draagt dat nieuwe cliënten op de juiste afdelingen worden opgenomen. De kennis en medische deskundigheid van de specialist ouderengeneeskunde speelt hierin een grote rol. Ik vind dit alles een goede zaak.
Vindt u het normaal dat er zo weinig personeel aanwezig is bij Altenova, zodat mensen vaak pas laat uit bed gehaald kunnen worden? Wat gaat u hieraan doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft de personeelsformatie van Altenova opgevraagd op drie ijk- momenten, namelijk direct na afsluiten van het verscherpt toezicht, zes maanden na het verscherpt toezicht en nu. De IGZ zal zich, nadat zij deze informatie heeft ontvangen, beraden op het verdere toezicht op Altenova.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat zorgmedewerkers ziek thuis zitten, omdat de manier van werken te zwaar is? Welke maatregelen gaat u treffen om deze ongezonde situatie op te lossen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet dient de zorginstelling te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers en daartoe een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Daarbij hoort ook een beleid gericht op het voorkomen en als dat niet mogelijk is beperken van psychosociale arbeidsbelasting. Daarom zal de Inspectie SZW eveneens onderzoek gaan doen naar de situatie bij Pleyade. De directe aanleiding daarvoor is een klacht die eind januari j.l. bij de Inspectie SZW is ingediend door de Abvakabo. Indien overtredingen worden geconstateerd op dit terrein, zal de Inspectie SZW optreden. In deze en vergelijkbare situaties trekken de Inspectie SZW en de IGZ samen op.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat binnen zorginstellingen met vaste teams gewerkt dient te worden, omdat tijdelijke medewerkers niet altijd op de hoogte zijn en verschillende gezichten voor bewoners niet altijd prettig zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
De oproeppool van Pleyade hanteert reeds als uitgangspunt dat flex-medewerkers invallen op locaties die zij kennen en houdt er rekening mee of zij voor cliënten met een somatische zorgvraag of met een psychogeriatrische zorgvraag kunnen werken.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat personeel in de problemen kwam, omdat er in de kerstvakantie geen stagiaires waren? Vindt u het verantwoord dat goede zorgverlening af moet hangen van stagiaires? Zo nee, gaat u maatregelen treffen om nu echt extra gekwalificeerd personeel in te zetten in plaats van stagiaires die als volwaardige invalkracht ingezet worden?
Ik ben van mening dat stagiaires altijd boventallig op een afdeling ingezet dienen te worden. Zij zijn er om te leren, niet met als doel om de werkzaamheden van het vaste personeel te verlichten. Het wel of niet aanwezig zijn van stagiaires mag geen invloed hebben op de kwaliteit van de zorgverlening.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat er meerdere MIC-meldingen (melding incident met een cliënt) worden gedaan, omdat er te weinig personeel aanwezig is? Wat is volgens u de oplossing hiervoor en hoe gaat u hiervoor zorgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een verhoogd risico van een bewoner op gezondheidsschade moet voorkomen worden. Ook hierin heeft de zorginstelling zelf de primaire verantwoordelijkheid en zal de IGZ toetsen, bij herhaalde meldingen of tijdens regulier bezoek.
Ik kan geen directe maatregelen treffen om extra gekwalificeerd personeel in te laten zetten. Dit is de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf. Zij kan – binnen de grenzen van vigerende wet- en regelgeving – zelf bepalen hoeveel personeel er ingezet moet worden afgestemd op de zorgvraag en zorgzwaarte.
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, als er maatregelen genomen moeten worden, zal de IGZ dit (laten) doen.
De zorginstelling heeft gemeld dat er niet meer MIC meldingen zijn gedaan dan voorheen. De analyse van de gedane meldingen heeft ook geen bijzonderheden opgeleverd. Ik vind het een positief signaal dat er een MIC commissie is, die de meldingen serieus neemt en analyseert.
Wat is uw reactie op de melding dat men een bewoner vervuild heeft laten zitten op de afdeling, doordat er te weinig personeel was, waardoor een verhoogd risico op gezondheidsschade voor de bewoner optrad? Deelt u de mening dat Pleyade per direct extra vast personeel moet aannemen om de kwaliteit van zorg te kunnen verbeteren en mensen veilige en goede zorg te kunnen garanderen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Wat gaat u op korte termijn ondernemen om dergelijke misstanden bij Pleyade en andere zorginstellingen te voorkomen? Wilt u hierbij een uitgebreide toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft naar aanleiding van het dagboek informatie opgevraagd bij Altenova. Als de IGZ de informatie heeft ontvangen zal zij Altenova nogmaals bezoeken. Op basis van hun bevindingen zal worden bezien of er moet worden ingegrepen.
Waar heeft Pleyade in 2012 de 1,7 miljoen euro intensiveringsgelden aan besteed? Waaraan zal Pleyade in 2013 de 1,7 miljoen euro intensiveringsgelden aan besteden? Welk percentage van de intensiveringmiddelen heeft direct geleid en zal in 2013 leiden tot meer handen aan het bed? Vindt u dit een acceptabel percentage? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u ook naar de antwoorden op de Kamervragen die de SP eerder over dit onderwerp heeft gesteld (TK 2012–2013, aanhangsel 699). In het algemeen wil ik opmerken dat de zorgkantoren toezien op de doelmatige aanwending van de intensiveringsmiddelen. Vanuit VWS wordt de realisatie van de doelstelling van deze middelen gemeten op macroniveau. De 1-meting zal ik voor de zomer aan uw Kamer sturen. Over het toezicht op de intensiveringsmiddelen zijn op 22 januari jl. ook mondelinge vragen gesteld naar aanleiding van berichtgeving hierover in het Algemeen Dagblad.
Ik neem deze signalen uiterst serieus en heb de zorgkantoren gevraagd om mij extra informatie te doen toekomen over de controle op de doelmatige aanwending van de middelen. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de informatie die de zorgkantoren mij aanleveren.
Aanvullend aan de gekozen manier van toezicht heb ik, gezien de aard van uw vragen, navraag gedaan bij Pleyade over de aanwending van de middelen. Pleyade geeft aan voor de aanwending van de middelen voor 2012 vooraf, volgens afspraak, een plan te hebben ingediend bij het zorgkantoor. Het gaat om 21,3 fte, daarnaast is er Pleyade-breed € 600.000 begroot voor scholing en vervanging tijdens scholing. Voor 2013 is de berekening van Pleyade dat het om iets meer dan € 1,5 miljoen gaat. Voor 2013 is het bedrag gelijkelijk verdeeld over de locaties (ten behoeve van personeelsformatie), rekening houdend met de zorgzwaarte van de cliënten en het aantal bedden.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgmedewerkers van Pleyade het afgelopen jaar er geen collega’s bij hebben gekregen en er zelfs alleen maar handen aan het bed verdwenen zijn? Vindt u dit acceptabel, in aanmerking nemende dat de intensiveringsgelden tot doel hebben dat er meer zorgmedewerkers ingezet worden in de directe zorg? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de intensiveringsgelden aan personeel wordt besteedt?
Bent u bekend met het bericht «Pleyade laat vakbond niet meer binnen na stiekem bezoek»?3 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Desgevraagd laat Pleyade weten al in 2011 extra formatie te hebben ingezet om een kwaliteitsslag te maken. Deze extra formatie hebben zij, met behulp van de intensiveringsmiddelen in 2012 kunnen voortzetten. Daarnaast is ingezet op scholing en (team) trainingen. Het zorgkantoor ziet toe op de doelmatige aanwending van deze middelen. Uit dezen hoofde is er dus geen aanleiding voor extra maatregelen. Zie ook het antwoord op de vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat vakbondsmedewerkers tijdens het genoemde bezoek slechts met medewerkers gesproken hebben, niet in huiskamers en privévertrekken van bewoners zijn geweest en geen bewoners hebben aangesproken? Wat gaat u ondernemen tegen deze schending van vakbondsrechten door zorginstelling Pleyade? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb kennis genomen van het artikel. Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u ook naar mijn brief die ik naar aanleiding van eerdere vragen rondom de situatie bij zorginstelling Pleyade aan uw Kamer heb doen toekomen (d.d. 3 december 2012, TK 31 765, nr. 71) en de antwoorden op Kamervragen over deze situatie gesteld aan de minister van SZW (TK 2012–2013, aanhangsel 778).
De opvang van tienermoeders |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Siriz vreest einde subsidie opvang jonge moeders», waarin melding wordt gemaakt van de zorg dat de opvang van jonge moeders en hun kinderen door Siriz na 2014 dreigt te stoppen wegens gebrek aan financiering?1
Ja.
Vindt u het van belang dat deze vorm van opvang – mede in het licht van de gebleken effectiviteit – blijft bestaan? Hoe waarborgt u dat, vanwege het specifieke karakter van deze doelgroep, er ook na 2014 voldoende opvang beschikbaar is?
Ik vind het belangrijk dat ondersteuning en zo nodig opvang voor tienermoeders met (ernstige) problemen beschikbaar blijven.
In het project Aanpak Geweld in Huiselijke Kring worden acties die in de beleidsbrief Aanpak van Geweld in Afhankelijkheidsrelaties (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 345, nr. 117) zijn aangekondigd, uitgewerkt. Ik doe dat in nauwe samenwerking met de VNG en de Federatie Opvang. Ten aanzien van de «specifieke groepen» bereiden de VNG en de Federatie Opvang een advies voor over een model voor de hulp en opvang aan specifieke groepen vanaf 2015. Uitgangspunt hierbij is een toekomstbestendig systeem, waarbij door gemeenten in samenwerking met de opvang in de toekomst flexibel kan worden ingespeeld op (nieuwe) specifieke groepen die zich aandienen. Dit advies heeft ook betrekking op de opvang van tienermoeders, waarover in de genoemde beleidsbrief is aangekondigd dat deze groep, voor zover geen sprake is van geweld, ondergebracht zal worden in het stelsel van de maatschappelijke opvang.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de aanbeveling van de commissie De Jong dat er een goede financiering dient te zijn voor de opvang van tienermoeders? Herinnert u zich de toezegging2 dat u zorg draagt voor een goede borging van deze specifieke vorm van opvang? Wanneer wordt het overleg hierover afgerond?
Ik verwacht voor de zomer het advies van de VNG en Federatie Opvang over de opvang van specifieke groepen (zoals beschreven in antwoord3. Nadat de VNG en de Federatie Opvang hebben geadviseerd, zal in de loop van 2013 en 2014 de nadere uitwerking hiervan plaatsvinden. Alles is erop gericht de opvang van specifieke groepen per 2015 zorgvuldig over te dragen aan gemeenten.
Wat zijn de consequenties van de decentralisatie van de opvang naar de gemeenten voor de tienermoederopvang? Hoe bent u voornemens deze doelgroep expliciet in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) te borgen, inclusief een daarbij horende deugdelijke financiering?
De consequentie van de decentralisatie van deze middelen is dat centrumgemeenten verantwoordelijk worden voor de ondersteuning en opvang van tienermoeders. De opvang van tienermoeders wordt ondergebracht bij de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang (zie antwoord op vraag4. Ik ben niet voornemens de doelgroep «tienermoeders» expliciet in de Wmo te noemen. De middelen die nu door het Rijk worden verstrekt aan de gemeente Gouda voor de opvang van tienermoeders door Siriz, zullen per 1 januari 2015 worden overgeheveld naar de centrumgemeenten. Ik ben overigens van mening dat het feit, dat per 2015 ook de jeugdzorg en delen van de AWBZ naar gemeenten worden gedecentraliseerd, kansen biedt ten aanzien van de groep tienermoeders. Gemeenten krijgen bijvoorbeeld meer belang bij en mogelijkheden voor preventie van ongewenste zwangerschappen en – als er toch sprake is van een zwangerschap – bij de ondersteuning van de jonge moeders.
Screening op vasa praevia |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de artikelen over vasa praevia die in babymag.nl zijn verschenen?1
In deze artikelen worden aangrijpende verhalen verteld van ouders die met vasa praevia te maken hebben gehad. Het moet voor ouders een vreselijke ervaring zijn een kind te verliezen door complicaties tijdens de zwangerschap en bevalling.
Hoe vaak komt vasa praevia, een aandoening waarbij foetale bloedvaten voor de baarmoedermond liggen, jaarlijks voor in Nederland?
In de richtlijn «bloedverlies in de tweede helft van de zwangerschap», van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG), daterend van maart 2008, wordt het begrip vasa praevia, de diagnostiek en de behandeling ter preventie van neonatale problemen rondom vasa praevia uitgebreid beschreven. Hier worden ook de op dat moment bekende incidentiecijfers genoemd. Incidentiecijfers uit Nederland zijn niet precies bekend. De internationale literatuur houdt incidenties aan varierend van 1 op de 2500 geboorten tot 1 op de 5000 geboorten. Als deze cijfers ook voor de Nederlandse situatie zouden gelden dan gaat het uitgaande van 180.000 geboortes per jaar om minimaal 36 en maximaal 72 gevallen van vasa praevia.
Hoeveel preventieve keizersnedes worden jaarlijks verricht om te voorkomen dat gezonde baby’s overlijden, of ernstig gehandicapt raken ten gevolge van vasa praevia?
Dat is niet precies bekend. De NVOG informeert mij dat uitgaande van een incidentie variërend van 1:2500 tot 1:5000 er jaarlijks bij een aantal van 180.000 geboortes minimaal 36 en maximaal 72 preventieve keizersnedes nodig zijn, mits alle vasa praevia’s zouden worden opgespoord. Aangezien er in 2010 één sterfgeval in de landelijke audit door vasa praevia is beschreven, worden volgens de NVOG de meeste vasa praevia’s waarschijnlijk opgespoord. Ook wijst de NVOG er op dat er tegenwoordig aanvullend echografisch onderzoek wordt verricht bij een laagliggende placenta of een twee-lobbige placenta. Dit zijn risicofactoren voor vasa praevia.
Hoeveel baby’s raken jaarlijks (ernstig) gehandicapt ten gevolge van vasa praevia?
Sinds 2010 worden alle sterftes van kinderen rondom de bevalling landelijk gemeld en geregistreerd. In het rapport «perinatale audit; eerste verkenningen2» waarin de Nederlandse perinatale sterfte van 359 kinderen rond de uitgerekende datum in 2010 wordt gerapporteerd, wordt onder de 171 volledig geclassificeerde sterftes één keer vasa praevia als oorzaak gevonden.
In 2010 vonden ongeveer 185.000 bevallingen in Nederland plaats. Het lijkt aannemelijk dat de incidentie in Nederland niet hoger is dan in de ons omringende landen en dat het een zeldzaam voorkomend probleem betreft. Volgens het lotgenotencontact van de vasa praevia foundation traden er in 2010 en 2011 jaarlijks 4 sterftes op als gevolg van vasa praevia. Deze getallen kunnen wij niet bevestigen, aangezien vasa praevia niet altijd specifiek als doodsoorzaak wordt vermeld.
Het exacte aantal baby’s dat jaarlijks (ernstig) gehandicapt raakt als gevolg van vasa praevia is niet bekend, maar hoewel ieder geval op zich uiteraard zeer tragisch is, betreft het waarschijnlijk zeer kleine aantallen volgens de NVOG. In Nederland wordt de aandoening vaak opgespoord. Bij de meeste vrouwen wordt de insertie van de navelstreng onderzocht en wordt in hoog risico zwangerschappen zoals tweelingzwangerschappen naar de locatie van de placenta en de navelstreng gekeken. Bij een laagliggende placenta of een placenta bilobata wordt doorverwezen naar de tweedelijnszorg en daar wordt specifiek onderzoek gedaan met behulp van doppler. Aangezien de meeste vrouwen met vasa praevia een of meerdere risicofactoren hebben zoals een laagliggende placenta, een placenta bilobata of een marginale insertie van de navelstreng wordt zo het merendeel opgespoord.
Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel baby’s overlijden jaarlijks ten gevolge van vasa praevia?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in Nieuw-Zeeland en Australië de screening op vasa praevia onderdeel uitmaakt van het Structureel Echoscopisch Onderzoek (SEO)? Zo ja, op basis van welke gegevens komen zij tot deze beleidslijn?
In juli 2012 is de richtlijn vasa praevia (C-Obs 47) goedgekeurd door de Royal Australian and New Zealand College of Obstetricians and Gynecologists waarin screening in een hoogrisico populatie is ingevoerd. Daar wordt nu gescreend bij een groep vrouwen met een verhoogd risico op vasa praevia. Dit gebeurt in Nederland volgens de NVOG ook (zie antwoord op vraag 4 en 5). De meeste landen doen het op deze manier, waaronder de Engelsen en de Amerikanen.
Wat is het oordeel van de beroepsvereniging van verloskundigen KNOV over het opnemen van screening op vasa praevia in het SEO?
Hoewel vasa praevia echoscopisch zou kunnen worden gediagnosticeerd en er hoge specificiteitscijfers (weinig fout-positieven) worden gerapporteerd, is volgens de NVOG nog niet onderzocht of deze specificiteit net zo hoog is als routinematig zou worden gescreend in de algemene zwangerenpopulatie. Verder is volgens hen ook niet bekend wat de sensitiviteit (wordt de ziekte ook altijd gedetecteerd als deze er is?) van een algemene screening is. De nauwkeurigheid van een screenings onderzoek naar vasa previa in de dagelijkse praktijk is dus nog niet voldoende duidelijk. Een extra probleem voor de praktische toepasbaarheid van een algemene screening volgens de NVOG is de lage frequentie van voorkomen van vasa previa, wat de nauwkeurigheid nog verder benadeelt. Eventuele nadelen van een algemene screening kunnen bijvoorbeeld zijn dat door een fout-positieve diagnose een mogelijk onnodige keizersnede bij 35–36 weken zwangerschapsduur wordt verricht.
Overigens zou het invoeren van een algemene screening op vasa previa vallen onder de Wet op het Bevolkingsonderzoek. Introductie op een dergelijke schaal zal niet worden goedgekeurd voordat de screening is beoordeeld op effectiviteit, kosten en mogelijkheid tot evaluatie.
Net zoals de Britse gynaecologen vereniging (RCOG) heeft de NVOG ervoor gekozen om onderzoek naar vasa previa te beperken tot hoog-risico groepen. Het onderzoek naar vasa previa gebeurt met vaginaal echo-onderzoek met color-Doppler. Met deze laatste techniek kunnen vasa previa goed in beeld worden gebracht omdat ze de bloedstroming in deze vaten in beeld brengen.
In de eerder genoemde richtlijn wordt geadviseerd om indien de placenta in het 2e trimester (bijvoorbeeld tijdens het Structureel Echoschopisch Onderzoek (SEO)) laag- of voorliggend is, middels transvaginale echoscopie te beoordelen of er sprake is van vasa praevia. In het structureel echoscopisch onderzoek (SEO) is opgenomen dat de lokalisatie van de placenta moet worden beschreven. Met name dient hierbij de positie van de onderrand van de placenta ten opzichte van de blaas te worden bepaald. Bij de meeste echo instituten die dit soort onderzoeken verrichten, wordt bovendien ook genoteerd waar de navelstreng insertie op de placenta zich bevindt. Patiënten die een hoog-risico vormen worden hiermee meestal opgespoord.
Ook bij een laagliggende placenta in het 3e trimester wordt geadviseerd de insertieplaats van de navelstreng te bepalen en wordt geadviseerd om te screenen op vasa previa.
Gezien de resultaten van de eveneens bovengenoemde perinatal audit resultaten uit 2010, lijkt het erop dat het merendeel van de zwangerschappen waarbij sprake is van vasa previa in Nederland met deze strategie worden opgespoord.
Op dit moment is de diagnostiek van vasa previa geen standaard onderdeel van de training van echoscopisten voor het structureel echoscopisch onderzoek. Wel maakt exacte beschrijving van de positie van de placenta hier deel van uit. Gynaecologen en arts-assistenten gynaecologie zijn uiteraard wel opgeleid om screening naar vasa previa te verrichten. Hoog-risico groepen worden over het algemeen door hen beoordeeld.
Wat betreft de technische aspecten rondom de beantwoording van de vragen sluit de KNOV zich aan bij de antwoorden van de NVOG.
Wel geeft de KNOV aan zich te kunnen voorstellen dat op een zeker moment in de toekomst het Centraal Orgaan voor de programmatische prenatale screening hierover opnieuw advies wordt gevraagd, gezien de inmiddels verschillende opvattingen over opname in het screeningprogramma.
Wat is het oordeel van de beroepsvereniging van gynaecologen NVOG over het opnemen van screening op vasa praevia in het SEO?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid het Centraal Orgaan prenatale screening advies te vragen over het nut van screening op vasa praevia? Zo neen, waarom niet?
In 2008 heeft het Centraal Orgaan zich gebogen over deze vraag. Het Centraal Orgaan heeft toen geconcludeerd dat onduidelijk is of bij systematische screening de voordelen wel opwegen tegen de nadelen. Zie mijn antwoord op vraag 7 en 8. Het gaat om zeer kleine aantallen van een vasa praevia, waardoor er bij opname in het SEO sprake zal zijn van fout-positieven en mogelijk onnodige keizersneden. Het Centraal Orgaan heeft destijds geconcludeerd dat er geen verdere actie nodig was op dit punt. Alles afwegend zie ik geen reden om het Centraal Orgaan op dit moment opnieuw om advies te vragen.