Het bericht “Toezicht overheid op MKZ-lab faalde jarenlang” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toezicht overheid op MKZ-lab faalde jarenlang»?1
Ja.
Bent u bereid het definitief verslag van het inspectiebezoek Foot-and-mouth disease laboratories met referentie nummer DG(SANCO) 2009–8286 openbaar te maken en aan de Kamer ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet?2
De Food and Veterinary Office (FVO) van de Europese Commissie maakt deze rapporten zelf openbaar en het is niet gebruikelijk dat de geïnspecteerde lidstaat dit doet. Aangezien deze inspectie één van de eerste inspecties was in een serie in de lidstaten die nog niet is afgerond, is dit rapport nog niet door de FVO openbaar gemaakt. In overleg met de Europese Commissie heb ik het rapport afgelopen maand verstrekt in het kader van een Wob-procedure. Het rapport van de FVO treft u hierbij aan (bijlage 1).3
Is dit het enige inspectierapport met betrekking tot de veiligheid van het Centraal Veterinair Instituut van Wageningen Universiteit en Researchcentrum te Lelystad (CVI-WUR), het Centraal Instituut voor Dierziektecontrole Lelystad (CIDC-Lelystad) en Lelystad Biologicals BV? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel rapporten het gaat en bent u bereid deze rapporten openbaar te maken?
Er zijn geen andere inspecties uitgevoerd door de Europese Commissie. Wel is in 2007 een inspectie uitgevoerd in opdracht van het ministerie van LNV. Aanleiding daarvoor was de wens om de MKZ-vaccinproductie, tot dan een overheidstaak, te privatiseren.
Onderzocht werd of, binnen de veiligheidseisen, Wageningen UR de faciliteiten voor MKZ-vaccinproductie aan een farmaceutisch bedrijf zou kunnen verkopen. Vervolgens heeft in oktober 2009 een expertcommissie een inspectie uitgevoerd in verband met de uiteindelijke overdracht (verhuur) van de faciliteiten aan de betreffende farmaceut. Beide rapporten treft u hierbij aan (bijlagen 2 en 3).4
Bent u bereid uw mening over de bevindingen van het Directoraat-Generaal Gezondheid en Consumenten in het rapport DG(SANCO) 2009–8286 te geven? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van voormalig LNV en het CVI hebben, naar aanleiding van de bevindingen van de FVO, de aanbevelingen in het rapport overgenomen in een actieplan. Inmiddels zijn deze aanbevelingen omgezet in acties en afgehandeld of vragen continue aandacht. De reactie op het inspectierapport is met het actieplan aan DG SANCO gezonden op 9 oktober 2009. Deze reactie treft u ook aan als bijlage bij deze brief (bijlage 4).5
Een van de opmerkingen van de inspectie betreft het gegeven dat het toezicht door het ministerie op het CVI niet in een wet is vastgelegd. Het toezicht zoals vastgelegd in het convenant dat is afgesloten tussen DLO en het ministerie van LNV heeft echter een bindend karakter.
Het CVI staat onder toezicht van de zogenaamde Competente Autoriteit, i.c. de NVWA. In het convenant is vastgelegd dat het CVI moet werken volgens de geldende veiligheidseisen die zijn opgesteld voor laboratoria die werken met MKZ virus. Hierover rapporteert het CVI twee maal per jaar aan de NVWA en aan mijn ministerie. Aanvullend hierop vindt iedere 2 jaar een audit plaats, uitgevoerd door bioveiligheidsexperts van het CVI, die hiervoor specifiek zijn aangesteld. De rapportage over 2011, waaruit blijkt dat de veiligheidsmaatregelen goed zijn en voldoen aan de eisen volgens richtlijn 2003/85/EC is in 2012 aan mij aangeboden. Dit rapport treft u aan als bijlage 5.6
Het bericht dat de farmaceut Johnson & Johnson heeft geprobeerd negatieve onderzoeksresultaten van het Erasmus MC over het antibraakmiddel domperidon te beïnvloeden |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat farmaceut Johnson & Johnson voor hem negatieve onderzoeksresultaten naar de antibraakpil domperidon probeerde te beïnvloeden?1
Ik heb kennis genomen van het desbetreffende krantenartikel. Als dit daadwerkelijk is gebeurd, dan keur ik dergelijk gedrag af. Onderzoekers dienen de ruimte te krijgen om de onderzoeksresultaten in alle vrijheid te publiceren zonder beïnvloeding van de opdrachtgever c.q. de financier.
Overigens betwist het desbetreffende bedrijf dat het druk heeft uitgeoefend om risico’s te maskeren. Zie hiervoor de ingezonden brief van de kant van Johnson & Johnson in het Algemeen Dagblad d.d. 4 april jl. De betrokken onderzoekster van het Erasmus Medisch Centrum stelt eveneens dat geen druk op haar is uitgeoefend om zaken te maskeren. Zie hiervoor de rectificatie in de Belgische krant Het Laatste Nieuws van 4 april jl. in reactie op een eerder artikel in die krant waarin die suggestie wel werd gewekt.
Deelt u de mening dat onderzoek van universiteiten, waaruit blijkt dat een middel mogelijk een gevaar voor de volksgezondheid vormt, zonder tegenwerking of inmenging van de producent moet worden gepubliceerd? Hoe oordeelt u in dat licht over de handelwijze van Johnson & Johnson? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat farmaceutische bedrijven onderzoek van universiteiten proberen te beïnvloeden? Hoe vaak resulteert dat erin dat onderzoek of onderzoeksresultaat daadwerkelijk wordt aangepast? Kunt u de Kamer een overzicht geven?
Ik beschik niet over deze specifieke informatie.
Wel is het mogelijk om via de website van de CCMO het openbare register met kerngegevens over al het mensgebonden onderzoek in Nederland in te zien. Daarbij kan ook gezocht worden op naam van de opdrachtgever van onderzoek. Zo is dus terug te vinden welke onderzoeken onder verantwoordelijkheid van bijvoorbeeld een universiteit of farmaceutisch bedrijf in Nederland worden uitgevoerd.
Deelt u voorts de mening dat onderzoek naar geneesmiddelen dat wordt uitgevoerd door universiteiten geheel onafhankelijk moet zijn? Is onderzoek dat (mede)betaald wordt door farmaceutische bedrijven volgens u geheel onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja.
Voor «onafhankelijkheid» is het wat mij betreft niet doorslaggevend of de industrie betaalt, maar of de onderzoekers hun werk onafhankelijk (kunnen) doen. Ik ben daarom van mening dat het van groot belang is dat bij het opstellen van het onderzoeksprotocol goede afspraken worden gemaakt over deze onafhankelijkheid en over de vrijheid bij de publicatie van de onderzoeksresultaten. Onderzoekers dienen dus de ruimte te krijgen om de onderzoeksresultaten in alle vrijheid te publiceren zonder beïnvloeding van de opdrachtgever c.q. de financier (zie ook mijn antwoord op vraag 1 en2.
Deelt u de mening dat onderzoek naar geneesmiddelen bij universiteiten moet gebeuren zonder financiering of andere vorm van inmenging van farmaceutische producenten, om zo de onafhankelijkheid te garanderen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Ik ben van mening dat geneesmiddelenonderzoek dat wordt gefinancierd door de farmaceutische industrie niet moet worden afgeremd. Wel is het belangrijk om bij het vaststellen en goedkeuren van het onderzoeksprotocol goede afspraken te maken over de uitvoering van het onderzoek en de publicatie van de onderzoeks-resultaten.
Bestaat er een alternatief voor domperidon met dezelfde of vergelijkbare werking en met minder of minder ernstige bijwerkingen? Zo ja, wanneer bent u van plan domperidon uit de handel te nemen?
Voor de indicatie «misselijkheid» zijn diverse andere geneesmiddelen geregistreerd dan domperidon, maar deze zijn alleen op recept verkrijgbaar. Voor «zure oprispingen» en een «opgeblazen gevoel» zijn wel geneesmiddelen zonder recept te verkrijgen.
Ik ben niet bevoegd domperidon uit de handel te nemen. De Europese geneesmiddelenautoriteiten vinden dat ook niet aangewezen op dit moment. Er vindt thans op Europees niveau een herbeoordeling plaats van het geneesmiddel domperidon. Ik vind dat de uitkomsten van dat onderzoek moeten worden afgewacht.
De toetreding van de heer Dekker tot de raad van bestuur van het Slotervaartziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Theo Dekker tijdelijk voorzitter Slotervaart»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat een lid van de Raad van Toezicht toetreedt tot de Raad van Bestuur van hetzelfde ziekenhuis, omdat daarmee de effectiviteit van de toezichthoudende functie ernstig wordt ondermijnd en belangenverstrengeling kan ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik vind het van belang dat bestuurders en toezichthouders van zorgaanbieders onafhankelijk functioneren van elkaar. Het combineren van een functie in de raad van bestuur met een functie in de raad van toezicht van dezelfde aanbieder is in dat licht onverenigbaar. In artikel 6.1, eerste lid, onderdelen a en b van het Uitvoeringsbesluit van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) is daarom bepaald dat personen niet tegelijk deel uit kunnen maken van de algemene of dagelijkse leiding en van het toezichthoudend orgaan van een zorgaanbieder en dat de samenstelling van het toezichthoudend orgaan zodanig moet zijn dat zij ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren.
Bent u op de hoogte van het feit dat niet alle ziekenhuizen de governance code onderschrijven, zoals blijkt uit het toetreden van toezichthouder Dekker als tijdelijk voorzitter van de Raad van Bestuur van het Slotervaartziekenhuis? Deelt u de analyse dat de dubbelrol van de heer Dekker strijdig is met de governance code, in het bijzonder met artikel 3.3.2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u ziekenhuizen bewegen deze governance code te onderschrijven, om te voorkomen dat deze de geschiedenis in zal gaan als «papieren tijger»?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1 en 2 aangaf, is een combinatie van de functies van bestuurder en toezichthouder is ingevolge de WTZi niet toegestaan. De IGZ doet nu onderzoek naar mogelijke overtreding van de WTZi bij het Slotervaartziekenhuis.
De (vernieuwde) Zorgbrede Governancecode is in 2010 door de Brancheorganisaties Zorg (BOZ) uitgebracht. 2 3 Het zijn de raad van bestuur en de raad van toezicht die verantwoordelijk zijn voor de governancestructuur en de naleving van de code (art. 2.1.3). Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de vraag of wel of niet aan Zorgbrede Governancecode is voldaan. De zorgaanbieder dient in haar jaarverslag aan te geven welke van toepassing zijnde openbaar gemaakte normen zij hanteert voor goed bestuur en het afleggen van openbare verantwoording over haar beleid en activiteiten. Hierbij dient de Zorgbrede Governancecode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Op basis van het principe van «pas toe of leg uit» wordt in ieder geval aangegeven van welke normen uit de Zorgbrede Governancecode is afgeweken en waarom. Dit dient expliciet in de verslaggeving te worden opgenomen4.
Het Slotervaartziekenhuis geeft in het jaarverslag over 2011 aan de uitgangspunten van de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven en alleen af te wijken op het punt ten aanzien van het informatieprotocol.
Hoeveel Nederlandse ziekenhuizen onderschrijven de governance code niet?
Uit de jaarverslagen over 2011 blijkt dat vijf ziekenhuizen aangeven de Zorgbrede Governancecode niet te hanteren. Dit zijn Universitair Medisch Centra. Zij hanteren de UMC Governancecode die een afgeleide is van de Zorgbrede Governancecode en ook aandacht heeft voor een aantal specifieke verantwoordelijkheden van UMC’s zoals onderwijs en medisch-wetenschappelijk onderzoek. De overige drie UMC’s geven aan de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven.
Bent u bereid met ActiZ, GGZ Nederland, NVZ en VGN in gesprek te gaan om te bereiken dat alle Nederlandse ziekenhuizen, zo ook het Slotervaartziekenhuis, de governance code onderschrijven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Alle ziekenhuizen geven aan de ofwel de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven ofwel de afgeleide code voor de UMC’s. Voor de zomer kom ik met een brief over de governance in de zorg. In de brief die ga ik verder in de op de rol die de governance code mijns inziens kan spelen bij de verbetering van bestuursstructuren in de zorg.
Deelt u de analyse dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van zorg? Zo nee, wat is volgens u de rol van het ziekenhuisbestuur? Deelt u de mening dat zorgverzekeraars zorg moeten inkopen, onder andere op basis van kwaliteit, en dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur hier daarom in moet worden meegenomen? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheid zorgverzekeraars te dwingen in de contracten met ziekenhuizen vast te leggen dat zij de governance code onderschrijven? Zo nee, hoe zorgt u dan dat de kwaliteit van zorg ook gewaarborgd blijft als belangenverstrengeling (zoals bij het Slotervaartziekenhuis) aan de orde van de dag is?
Ik deel de analyse dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van zorg. Zorgverzekeraars moeten rekening houden met de kwaliteit van zorg wanneer zij inkopen. Hoe zij dit doen is aan hen zelf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, onderschrijven alle ziekenhuizen de Zorgbrede Governancecode of de daarvan afgeleide code voor de UMC’s.
De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de geleverde zorg en heeft bij het Slotervaartziekenhuis niet geconstateerd dat daar op dit moment gevaar voor de kwaliteit bestaat.
De doorkruising van Nederlands gezondheidsbeleid door internationaal recht |
|
Joost Taverne (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag in de zaak van de nietrokersvereniging CAN tegen de Staat der Nederlanden?1
Ja.
Deelt u de mening dat volksgezondheid, met name waar het niet-grensoverschrijdende zaken betreft, primair een nationale verantwoordelijkheid is?
Ik ben van mening dat volksgezondheid, met name waar het niet-grensoverschrijdende zaken betreft, in eerste instantie een nationale verantwoordelijkheid is. Dit neemt echter niet weg dat de overheid zich bij de uitvoering van haar verantwoordelijkheid houdt aan de relevante internationale verplichtingen die zij is aangegaan.
Was de Nederlandse regering bij het sluiten van het de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondsheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (hierna: het verdrag) van mening dat artikel 8, tweede lid, van het verdrag een eenieder verbindende bepaling zou zijn in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet en daarmee dus bestaande nationale wetgeving terzijde kan schuiven?
De Nederlandse regering was bij de goedkeuring van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (het verdrag) in 2004 van mening dat de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen niet noopten tot aanpassing van de op dat moment bestaande wetgeving in formele zin. De Nederlandse regering is van mening dat artikel 8, tweede lid, van het verdrag geen eenieder verbindende bepaling is in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet waarmee bestaande nationale wetgeving terzijde kan worden geschoven. De Nederlandse regering is van mening dat noch uit de tekst, noch uit de geschiedenis van het verdrag valt af te leiden dat de verdragsluitende staten beoogd hebben artikel 8, tweede lid, van het verdrag rechtstreekse werking te geven in de rechtssferen van de verdragsluitende partijen. Van rechtstreekse werking kan evenwel sprake zijn als een specifieke in het verdrag neergelegde norm zo is geformuleerd dat deze in de nationale rechtsorde zonder bezwaar als objectief recht kan functioneren. Hoewel verdragspartijen op grond van artikel 8, tweede lid, van het verdrag gehouden zijn doeltreffende wetgevende, uitvoerende, bestuurlijke en/of andere maatregelen te treffen, schrijft het verdrag niet voor op welke wijze dit moet geschieden. De verdragspartijen hebben op dit punt een grote mate van vrijheid. Er is hier naar het oordeel van de regering dan ook geen sprake van een norm die zo is geformuleerd dat zij in de nationale rechtsorde zonder bezwaar als objectief recht kan functioneren.
Kunt u een overzicht geven van verdragsbepalingen op het gebied van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waaraan Nederland gebonden is en waarvan de regering meent dat die bepalingen eenieder verbindende bepalingen zijn in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet en die dus bestaande nationale wetgeving terzijde kunnen schuiven?
Nederland is partij bij een aantal verdragen die invloed hebben op het beleidsterrein van VWS. Bij de ratificatie van die verdragen is telkens in beeld gebracht in hoeverre deze verdragen nopen tot aanpassing van VWS-wetgeving. Waar dat volgens Nederland nodig was, is de wetgeving aangepast. Omdat de Nederlandse wetgeving in overeenstemming is met onze verdragsverplichtingen is het ondoenlijk om voor iedere verdragsbepaling van elk verdrag op het beleidsterrein van VWS afzonderlijk aan te geven of de bepaling in kwestie, naar het oordeel van de regering, rechtstreekse werking zou toekomen.
Gaat de Staat der Nederlanden in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag?
Ja, de Staat der Nederlanden gaat in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag.
De tijgermug |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Aziatische tijgermug heeft zich in Nederland gevestigd»1 en «Misverstand over tijgermug in Nederland»?2
Ja.
Op basis van welke gegevens maakt Nederland onderscheid tussen «waargenomen» (geel) en «gevestigd» (rood), en hoe is het mogelijk dat het Europese centrum voor infectieziektenbestrijding (EDCD) aanvankelijk op basis van deze gegevens geconcludeerd heeft dat sprake was van vestiging?
Recent heeft ECDC de weergave van de kaarten aangepast, door onderscheid te maken in nieuwe categorieën. In gele gebieden hebben introducties van muggen plaatsgevonden. In rode gebieden zijn muggenpopulaties gevestigd. Bij de aanpassing van de kaarten is ten onrechte een deel van Nederland rood weergegeven. De oorzaak was dat er in Nederland op dezelfde locaties herhaaldelijk nieuwe introducties zijn geweest, wat als vestiging is bestempeld door de automatische categorisering. In Nederland nemen wij echter maatregelen om aangetroffen muggen te bestrijden en zo vestiging van muggen te voorkomen.
Hoe is geborgd dat de ECDC-kaart de juiste situatie weergeeft en hoe is het in dat licht mogelijk dat deze kaart (die op 21 maart jl. openbaar werd gemaakt) pas fouten bleek te bevatten, nadat Nederlandse media op 29 maart het publiek hadden geattendeerd op de vestiging van de tijgermug in Nederland?
De kaarten worden gemaakt op basis van data aangeleverd door onderzoekers uit de EU lidstaten. In Nederland gebeurt dat door het Centrum Monitoring Vectoren (CMV), onderdeel van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). De aangeleverde data worden vervolgens gevalideerd door een door ECDC gefinancierde databeheerder. Vervolgens worden de aangeleverde data door routinematige computerprocessen gecategoriseerd. Validatie van de indeling van de aangeleverde data in categorieën moet in de toekomst voorkomen dat gebieden ten onrechte rood worden weergegeven.
De verkeerde indeling op de kaarten van het ECDC werd reeds eerder geconstateerd door het CMV. Zij hebben contact opgenomen met het ECDC met het verzoek om de kaartjes te rectificeren. Het heeft enkele dagen geduurd voordat de kaartjes waren aangepast, maar inmiddels zijn de gegevens gecorrigeerd.
Op welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) zijn sinds 2005 tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende exotische muggen (zoals de gele koortsmug ofwel de denguemug en de Amerikaanse rotspoelmug) aangetroffen en gedurende welke perioden? Welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) worden momenteel onderzocht op de aanwezigheid van tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende muggen en met welke frequentie?
Zoals de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM in reactie op de berichten in o.a. de Volkskrant heeft aangegeven, is de tijgermug in Nederland wel geïntroduceerd maar niet gevestigd. Er worden maatregelen getroffen om vestiging van exotische muggen te voorkomen.
Sinds 2005 zijn er bij bedrijven die handelen in Lucky Bamboo plantjes tijgermuggen aangetroffen. Naast monitoring van de NVWA is er via een AMvB een verplichting gekomen voor deze bedrijven om de plantjes die zij importeren te behandelen met biociden. De afgelopen jaren is het aantal gevonden tijgermuggen bij Lucky Bamboo bedrijven afgenomen, van 496 in 2006 tot 15 in 2012 en tot nog toe 2 in 2013. Er zijn op dit moment in totaal 6 bedrijven die handelen in Lucky Bamboo, die zich bevinden in Amstelveen, Aalsmeer, ’s Gravenzande, Bleiswijk, en De Kwakel.
Bij bedrijven die handelen in gebruikte banden zijn sinds 2009 op een vijftal locaties in Nederland exotische muggen aangetroffen. Dit betreft bedrijven in Oss, Montfoort, Heijningen, Weert en Oosterhout. Bij bandenbedrijven met verhoogd risico op introductie van tijgermuggen, vindt monitoring plaats en worden eventueel aangetroffen muggen door de NVWA bestreden. Met de bandensector ben ik bovendien in overleg over preventieve maatregelen.
Vanwege monitoring en bovengenoemde genomen maatregelen is er op dit moment geen aanleiding om te denken dat de tijgermug op dit moment in Nederland is gevestigd.
Hoe kan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met absolute zekerheid verklaren dat er op dit moment nergens in Nederland sprake is van vestiging van de tijgermug, gezien het feit dat u geen restricties stelt aan de import van tijgermuggen, het grote aantal bedrijven dat gebruikte banden importeert dan wel geïmporteerde Lucky bambooplantjes opkweekt en gezien het feit dat die slechts steekproefsgewijs worden bemonsterd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van muggenexpert Bart Knols dat de tijgermug zich in Nederland zal vestigen indien er geen effectieve maatregelen worden genomen tegen de voortdurende invoer van de muggen via de import van Lucky bambooplantjes en gebruikte banden? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartegen nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een draaiboek gemaakt voor het geval de tijgermug zich in Nederland gevestigd heeft? Zo ja, is dat draaiboek voor eenieder in te zien?
Zoals in bovenstaande antwoorden opgemerkt, worden er maatregelen genomen om vestiging van de tijgermug te voorkomen. De NVWA heeft een intern draaiboek klaarliggen voor als er een tijgermug wordt aangetroffen en er bestrijding plaats moet vinden. Daarnaast is er voor GGD-medewerkers een werkinstructie te vinden op de site van het RIVM.
Het bericht ‘Intensieve veehouderij in Achtkarspelen: een bedreiging voor de volksgezondheid’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er grote zorgen zijn in de gemeente Achtkarspelen over de relatie volksgezondheid en intensieve veehouderij?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat ondanks alle genomen maatregelen, nog steeds dagelijks grote hoeveelheden fijnstof neerdalen op de bewoners?
In het adviesrapport «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» constateert de Gezondheidsraad dat een reductie van de fijnstofemissies, waarin zich ook bacteriën kunnen bevinden, bijdraagt aan het terugdringen van gezondheidsrisico’s van veehouderijbedrijven. De Gezondheidsraad adviseert dan ook de fijnstofemissies te reduceren.
Zoals onder meer aangegeven in de brief aan uw Kamer van 14 juni jongstleden treden in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) door een wijziging van het Besluit huisvesting en ammoniak in 2014 emissienormen voor fijnstof uit stallen in werking. Het NSL, waarin Rijk, provincies en gemeenten samenwerken, is opgesteld om de buitenlucht in Nederland te kunnen laten voldoen aan de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Acht u het verantwoord van de gemeente Achtkarspelen nog meer uitbreiding van intensieve veehouderij toe te staan in de gebieden rond Surhuisterveen, Boelenslaan, Harkema en Drogeham, ondanks de grote zorgen over de volksgezondheid, de stankoverlast en de negatieve invloed die dit heeft op het landschap, recreatie en toerisme?
De verantwoordelijkheid voor beslissingen aangaande de eventuele uitbreiding ligt bij het lokaal bevoegd gezag. De gemeenteraad heeft een controlerende functie ten aanzien van deze bestuurlijke beslissingen.
De toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken heeft het restrictieve beleid conform de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven (TK 28 286, nr. 488), om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag, onder de aandacht gebracht van de provincies en de VNG (Aanhangsel der Handelingen 2010–2011, nr. 2244). Conform daarmee heeft de provincie Friesland een interim-beleid vastgesteld. De gemeenten Achtkarspelen heeft op basis van deze beleidslijn gehandeld en de betreffende intensieve veehouderijplannen vooraf bij de provincie geverifieerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Achtkarspelen wet- en regelgeving oprekt terwijl dit in strijd is met het provinciaal beleid inzake intensieve veehouderij?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de bereidheid de GGD en de Gezondheidsraad opdracht te geven nader onderzoek te laten doen naar de gevolgen van uitstoot van stikstof, stankhinder en hygiënemaatregelen als gevolg van intensieve veehouderij?
Zoals aangegeven in de brief van 14 juni jl. aan uw Kamer heb ik opdracht gegeven voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, het zogenoemde «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) onderzoek. Het kabinet heeft hiervoor € 3,4 miljoen beschikbaar gesteld.
Daarnaast onderzoekt het Ministerie van VWS de mogelijkheid van het inrichten van een kennisplatform dat ondersteuning biedt aan onder meer gemeenten op het terrein van veehouderij en volksgezondheid.
Toezicht op de medische kinderopvang |
|
Loes Ypma (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bij medische kinderopvang worden nooit controles uitgevoerd»?1
Ja.
Welke kwaliteitseisen gelden er in de medische kinderopvang? In hoeverre worden deze eisen nageleefd? In hoeverre is er toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen?
In een medisch kinderdagverblijf worden veelal verschillende vormen van zorg voor jeugd aangeboden aan jonge kinderen (0–7 jaar). Toegang tot deze zorg verloopt via de indicatie van bureau jeugdzorg. Voor zover het provinciale jeugdzorg betreft gelden de kwaliteitseisen en het toezicht van de Wet op de jeugdzorg. Het kan bij medische kinderdagverblijven ook gaan om jeugd-geestelijke gezondheidszorg; dan geldt het regime van de Awbz en/of Zvw en de daarbij behorende wettelijke kwaliteits- en toezichtregels (zoals de Kwaliteitswet zorginstellingen). Bovendien gelden de professionele kwaliteitsregels van de Wet BIG voor alle BIG-geregistreerden waarop de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt.
Anders dan de naam suggereert is een medisch kinderdagverblijf een ander soort verblijf dan een regulier kinderdagverblijf.
De Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg houden risicogebaseerd toezicht, wat betekent dat de inspecties toezicht houden op die plaatsen waar volgens hun inschatting de risico’s van kwaliteitstekorten of de onveiligheid voor de jongeren het grootst zijn. Deze inschatting maken zij op basis van een zo breed mogelijke risicoanalyse van de verschillende aanbieders van jeugdzorg.
De IJZ heeft de afgelopen jaren een aantal (onderdelen van) jeugdzorgaanbieders bezocht die kunnen worden omschreven als medisch kinderdagverbliif. De bevindingen en eventuele aandachtspunten heeft de inspectie gedeeld met de betreffende zorgaanbieders. Uit deze bezoeken zijn geen ernstige zorgen of risico’s gebleken die nader ingrijpen noodzakelijk maakten. Bij de IJZ en IGZ zijn geen signalen binnengekomen die nader ingrijpen noodzakelijk maakten.
Wat is u reactie op de stelling dat in de medische kinderopvang de veiligheidscontroles niet goed geregeld zijn? Is het waar dat screening van medewerkers op nieuwe strafbare feiten niet verplicht is? Is het waar dat het vierogenprincipe in de medische kinderopvang niet verplicht is?
Voor de jeugdzorg wordt momenteel onderzocht of permanente screening van medewerkers mogelijk en opportuun is. Zoals reeds gemeld in de brief van 25 juni 20122 is het invoeren van het vier-ogen principe daarentegen praktisch niet mogelijk. Anders dan in de kinderopvang heeft de jeugdzorg een divers hulpaanbod en wordt de zorg geboden op veel verschillende locaties en oplopend tot 24-uurs zorg. Naast ambulante hulp thuis, is er jeugd- en opvoedhulp overdag (individueel of groepsgericht), op locatie (bijv. in samenwerking met onderwijs en vrouwenopvang), deeltijd of 24 uurverblijf in een pleeggezin of in een residentiële instelling en behandeling in gesloten setting. Zo is de begeleiding van leefgroepen in de rustige uren en ’s nachts bijvoorbeeld vaak beperkt. In gezinshuizen of de pleegzorg is het vier-ogen niet uitvoerbaar aangezien alleenstaanden ook pleegouder kunnen worden. Ook in de ambulante hulpverlening is veelal sprake van één-op-één contacten met het gezin. Het vier-ogen principe is om deze redenen niet goed uitvoerbaar in de jeugdzorg.
Wat is uw reactie op de stelling dat voor de medische kinderopvang onduidelijk is wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren van controles? Op welke wijze kan hierover meer duidelijkheid verschaft worden? Welke stappen bent u bereid in deze te nemen?
Voor zover het provinciale jeugdzorg betreft gelden de kwaliteitseisen en het Rijkstoezicht op grond van de Wet op de jeugdzorg. De Inspectie Jeugdzorg houdt hierop toezicht. Daar waar het zorg op basis van de Awbz en/of Zvw betreft houdt ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht. Daar waar het BIG-geregistreerden betreft is tevens de Wet BIG van toepassing, waarop de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt. Het nemen van verdere stappen is gezien bovenstaande niet nodig.
Waarom ligt het toezicht op de medische kinderopvang niet op het niveau van het toezicht op de reguliere kinderopvang? Had het niet voor de hand gelegen om, in navolging van het aangescherpte toezicht op de reguliere kinderopvang, ook het toezicht op de medische kinderopvang aan te scherpen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het juist met betrekking tot de medische kinderopvang, waar het gaat om kwetsbare groepen kinderen, van belang is dat de regels helder zijn, en dat er scherp toezicht is? Bent u bereid het toezicht op de medische kinderopvang op het niveau van de reguliere kinderopvang te brengen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn denkt u dit te kunnen realiseren? Zo niet, waarom niet?
Inderdaad moeten de regels helder en het toezicht scherp zijn. Er is Rijkstoezicht conform de Wet op de jeugdzorg en/of Awbz/Zvw en de Wet BIG op de medische kinderdagverblijven. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 4.
De berichten “Antibraakmiddel eist mogelijk 100 levens” en “Onschuldige kwaal, fataal medicijn |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten de berichten «Antibraakmiddel eist mogelijk 100 levens» en «Onschuldige kwaal, fataal medicijn?»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van o.a. de vooraanstaande professor Mirjam Sturkenboom van het Rotterdamse Erasmus Medisch Centrum dat er jaarlijks ongeveer 100 Nederlanders sterven na het gebruik van het antibraakmiddel Domperidon?
Het betreft hier een schatting op grond van de gegevens van de studie uit 2005. In deze studie werden 25 gevallen van acute hartstilstand onderzocht die verband hielden met het gebruik van geneesmiddelen. In ongeveer een derde hiervan was er een mogelijk verband met het gebruik van Domperidon. In Nederland overlijden jaarlijks naar schatting 16.000 mensen aan de gevolgen van acute hartstilstand. Op basis van het genoemde onderzoek is de schatting gemaakt dat hierbij in 2% van de gevallen geneesmiddelen een rol hebben gespeeld. Op basis van deze schattingen zou je voor Domperidon uitkomen op mogelijk 100–150 sterfgevallen. Het betreft hier dus een berekening van mogelijke aantallen en niet het aantal feitelijke gevallen.
Het CBG heeft de genoemde studie meegewogen in zijn beslissing om Domperidon de Uitsluitend Apotheek-status te geven.
Acht u het wenselijk dat dit middel, dat in Nederland vaak gebruikt wordt voor relatief onschuldige kwalen als misselijkheid of het stimuleren van borstvoeding, nog altijd vrij verkrijgbaar is bij de apotheek?
Domperidon is een zelfzorggeneesmiddel dat is ingedeeld in de categorie Uitsluitend Apotheek (UA). Dit is binnen de zelfzorggeneesmiddelen de zwaarste categorie, naast de indelingen Uitsluitend Apotheek en Drogist (UAD) en Algemene Verkoop (AV). UAD en AV houden in dat een middel ook verkrijgbaar is bij de drogist respectievelijk supermarkt of benzinestation. Voor Domperidon geldt dat dus niet. De apotheker is in staat en heeft in Nederland de plicht om bij het terhandstellen van dit middel, mede op grond van de beschikbare gegevens over ander medicijn-gebruik, te checken of sprake is van mogelijke extra risico’s voor de patiënt bij het gebruik van Domperidon. Deze risico’s kunnen o.a. betrekking hebben op leeftijd, verhoogd cholesterol, diabetes en eerdere hartproblemen. Door hierop te checken wordt het risico op bijwerkingen op het hart geminimaliseerd. De apotheker kan ook zien of het gebruik van Domperidon conflicteert met andere gebruikte geneesmiddelen.
Daarnaast merk ik nog op dat 75% van de verstrekkingen van Domperidon op dit moment op doktersrecept plaatsvindt.
Wat vindt u ervan dat cardiologen en wetenschappers verklaren dat het massaal gebruikte Domperidon vandaag de dag vanwege de risico’s niet eens op de markt toegelaten zou worden?
De beoordeling en toelating van geneesmiddelen is een taak van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Het CBG houdt sinds de markttoelating in 1979 actief de balans tussen werkzaamheid en risico’s van Domperidon in de gaten, net als bij alle andere geregistreerde geneesmiddelen. Dit houdt in dat het CBG bij het bekend worden van nieuwe gegevens beoordeelt of de balans tussen werkzaamheid en risico’s nog steeds positief is, en of er maatregelen genomen moeten worden. Maatregelen die genomen kunnen worden zijn bijvoorbeeld een aanscherping van de productinformatie voor arts en apotheker, of communicatie richting deze beroepsgroepen. Het CBG kijkt daarbij ook naar de afleverstatus en naar het belang van de Nederlandse patiënt. Er vindt thans op Europees niveau een herbeoordeling plaats van Domperidon. Het is aan de geneesmiddelen-autoriteiten in de EU om alle relevante informatie en inzichten te wegen en om zo nodig aangewezen maatregelen te treffen.
Bent u van plan Domperidon zo snel mogelijk uit de handel te nemen, dan wel uitsluitend op recept verkrijgbaar te stellen, zeker nu ook de Europese geneesmiddelenwaakhond besloten heeft nader onderzoek te doen naar dit gevaarlijke middel? Zo nee, kunt u garanderen dat Domperidon voor alle gebruikers veilig is?
Ik ben niet bevoegd Domperidon uit de handel te nemen noch om de indelings-status van Domperidon te wijzigen. Ook dat zijn bevoegdheden van de Europese en nationale beoordelingsautoriteiten. In Nederland heeft het CBG het tot op heden niet nodig gevonden de indelingsstatus van Domperidon te wijzigen in afwachting van het Europees onderzoek.
Het kan overigens nooit worden gegarandeerd dat een geneesmiddel voor elke gebruiker veilig is. Absoluut veilige geneesmiddelen bestaan niet. Geneesmiddelen hebben naast de beoogde werking vrijwel altijd ook bijwerkingen. Het gaat erom een afweging te maken tussen de baten en de risico’s van een geneesmiddel. Dit oordeel is aan de geneesmiddelenautoriteiten in Europa. Een juiste balans van baten en risico’s is constant voorwerp van onderzoek door deze autoriteiten. Daarom vindt thans ook de herbeoordeling van Domperidon plaats.
De situatie dat Nederlandse zwangeren naar België moeten voor een veilige test |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor Downkind drijft ouders naar België»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat prenatale tests als de vlokkentest en vruchtwaterpuncties een risico van 0,5 tot 2% op een miskraam met zich meebrengen?
De kans op een miskraam bij een vlokkentest of vruchtwaterpunctie ligt tussen de 0,3 en 0,5 procent. Ik begrijp echter heel goed dat vrouwen elk risico, hoe klein ook, onaanvaardbaar vinden.
Bent u bekend met het bestaan van non-invasieve prenatale tests?
Ja. Zie ook mijn antwoorden van 8 februari jongstleden op vragen van het kamerlid Dijkstra.
Bent u ermee bekend dat deze tests in België, Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten gezien worden als veilige screeningsmethode?
Ik weet dat deze test, waarmee foetaal DNA uit maternaal bloed kan worden gehaald, in verschillende landen wordt aangeboden. In Nederland is screening op onbehandelbare aandoeningen vergunningplichtig op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO).
Op 28 maart jongstleden hebben de onderzoekers mij een vergunningaanvraag voor het onderzoek toegestuurd. Hierover laat ik mij adviseren door de Gezondheidsraad (GR).
Bent u ermee bekend dat onderzoeksresultaten in hierboven genoemde landen hebben geleid tot een brede erkenning van de test? Zo ja, waarom erkent u deze buitenlandse wetenschappelijke resultaten niet?
Recent hebben onderzoeksresultaten in landen zoals Canada en de USA geleid tot een aanbeveling om de NIPT aan te bieden in plaats van de vlokkentest en vruchtwaterpunctie die nu worden gebruikt om down syndroom vast te stellen. Ik ga ervan uit dat deze resultaten worden meegewogen in de beoordeling van de vergunningaanvraag voor NIPT door de Gezondheidsraad.
Vind u het niet zorgelijk dat Nederlandse vrouwen daardoor onnodig risico lopen op een miskraam?
Ik ben het helemaal met u eens dat een test die meer zekerheid kan geven en het risico van een miskraam verkleint (de vlokkentest en vruchtwaterpunctie blijven als diagnostische test nodig voor uitsluitsel) een veelbelovende ontwikkeling is. Zie ook mijn antwoorden op de vragen van het lid Dijkstra.
Deelt u de mening dat deze test zo snel mogelijk in Nederland zou moeten worden aangeboden, om te voorkomen dat alleen de mensen die hiervan op de hoogte zijn en voldoende draagkrachtig zijn om dit op eigen kosten te doen gebruik maken van deze risicoloze prenatale screeningsmethode?
Ik deel uw mening in zoverre dat er zo snel mogelijk onderzoek moet worden gedaan naar de implementatie van deze niet-invasieve prenatale test. Daarover zijn al sinds 2011 gesprekken gaande. Intussen heeft de test zich bewezen bij zwangerschappen waarvan vooraf vaststaat dat er een hoger risico is (vanwege de leeftijd van de zwangere, dan wel door de uitslag van de combinatietest). In hoeverre de test ook bij andere zwangerschappen nuttig en betrouwbaar is moet nog nader worden onderzocht, zoals de onderzoekers in het artikel ook aangeven.
Dit onderzoek is vergunningplichtig op grond van de WBO.
Het staat vrouwen vrij deze test in het buitenland te laten verrichten. Hierbij kunnen we echter niet de (kwaliteits)waarborgen afgeven die we bij Nederlandse bevolkingsonderzoeken gewend zijn.
Zorgt u ervoor dat het voorstel dat de academische ziekenhuizen en medische beroepsgroepen d.d. 28 maart 2013 naar u toegestuurd hebben zo snel mogelijk beleid wordt, zodat geen enkele zwangere vrouw in Nederland meer onnodig risico hoeft te lopen op een vroegtijdige miskraam vanwege een achterhaalde techniek?
De vergunningaanvraag voor het onderzoek is op 28 maart jongstleden aan mij toegestuurd. Een dergelijke vergunningaanvraag moet zorgvuldig bekeken worden door specialisten. Daarom moeten het ministerie van VWS, conform de WBO, de Gezondheidsraad om advies vragen. De GR heeft daarvoor 4 maanden de tijd.
Daarna kan een beslissing worden genomen over invoering van de test in de screening. Hiervoor staat een termijn van 2 maanden. Het streven is om zo snel mogelijk te beslissen.
De aanstelling van een toezichthouder als tijdelijk voorzitter van de raad van bestuur van het Slotervaartziekenhuis |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat een lid van de Raad van Toezicht van het Slotervaartziekenhuis is aangesteld als tijdelijk voorzitter van de Raad van Bestuur?1
Ik vind het van belang dat bestuurders en toezichthouders van zorgaanbieders onafhankelijk van elkaar functioneren. Het combineren van een functie in de raad van bestuur met een functie in de raad van toezicht van dezelfde aanbieder is in dat licht onverenigbaar. In artikel 6.1, eerste lid, onderdelen a en b van het Uitvoeringsbesluit van de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) is daarom bepaald dat personen niet tegelijk deel uit kunnen maken van het de algemene of dagelijkse leiding en van het toezichthoudend orgaan van een zorgaanbieder en dat de samenstelling van het toezichthoudend orgaan zodanig moet zijn dat zij ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. De IGZ is belast met het toezicht op de WTZi. De IGZ doet nu onderzoek naar mogelijke overtreding van de WTZi bij het Slotervaartziekenhuis.
Zijn die twee functies wat u betreft te verenigen? Kan een lid van de Raad van Toezicht die ook zitting heeft in de Raad van Bestuur wat u betreft onafhankelijk en kritisch opereren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze aanstelling ingaat tegen de zorgbrede Governance Code? Deelt u de mening dat iedere zorginstelling zich aan deze Governance Code zou moeten houden?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1 en 2 aangaf, vind ik een combinatie van de functies van bestuurder en toezichthouder onverenigbaar. De scheiding in functies is daarom wettelijk geregeld. Een combinatie van de functies is dus niet toegestaan. De IGZ doet nu vervolgonderzoek naar mogelijke overtreding van de WTZi bij het Slotervaartziekenhuis.
De (vernieuwde) Zorgbrede Governancecode is in 2010 door de Brancheorganisatie Zorg (BOZ) uitgebracht. 2 3Het zijn de raad van bestuur en de raad van toezicht die verantwoordelijk zijn voor de governancestructuur en de naleving van de Zorgbrede Governancecode (art. 2.1.3). Het is niet aan mij om een oordeel te geven of wel of niet aan de Zorgbrede Governance is voldaan. De zorginstelling dient in zijn jaarverslag aan te geven welke van toepassing zijnde openbaar gemaakte normen zij hanteert voor goed bestuur en het afleggen van openbare verantwoording over haar beleid en activiteiten. Hierbij dient de Zorgbrede Governancecode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Op basis van het principe van «pas toe of leg uit» wordt in ieder geval aangegeven van welke normen uit de Zorgbrede Governancecode is afgeweken en waarom. Dit dient expliciet in de verslaggeving te worden opgenomen4.
Het Slotervaartziekenhuis geeft in het jaarverslag over 2011 aan de aanbevelingen van de goverance Zorgbrede Governancecode te onderschrijven en alleen af te wijken op het punt ten aanzien van het informatieprotocol.
Ik onderschrijf dat de Zorgbrede Governancecode zorgaanbieders kan ondersteunen bij het duidelijk en transparant inrichten van hun bestuursstructuur. Het onderschrijven van de Zorgbrede Governancecode is daarvoor in de huidige situatie geen vereiste, naleving van de WTZi is dat wel. Voor de zomer kom ik met een brief over de governance in de zorg. In die brief ga ik verder in de op de rol die de Zorgbrede Governancecode mijns inziens kan spelen bij de verbetering van bestuursstructuren in de zorg.
Deelt u voorts de mening dat iedere zorginstelling, ongeacht of deze lid is van een brancheorganisatie of niet, gebonden zou moeten zijn aan de Governance Code? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de vrees dat met de invoering van de winstuitkering in zorginstellingen voor medisch specialistische zorg het aantal zorginstellingen dat zich onttrekt aan de Governance Code toeneemt? Zo nee, waarom niet? Welke garanties kunt u geven? Zo ja, waarom bent u dan toch voornemens de winstuitkering in te voeren?
Nee. Ook zorgaanbieders die winst willen gaan uitkeren zullen aan de wet (WTZi) moeten voldoen. De wetgever bepaalt de werking en rechtskracht daarvan. In het najaar kom ik conform afspraak met de Tweede Kamer met voorstellen over het versterken van de governance in de zorg.
Vindt u het in het publieke belang dat de zeggenschap over het ziekenhuis op dit moment voor de rechter wordt uitgevochten? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik vind het belangrijk dat er wordt toegezien op de randvoorwaarden. Dat betekent dat ik vind dat de kwaliteit en veiligheid in ziekenhuizen op orde moet zijn, dat de governance op orde moet zijn en dat cruciale zorg wordt doorgeleverd ook als het financieel tegenzit. Dergelijke belangen moeten goed geborgd zijn. Ik heb op het moment geen signalen dat de publieke belangen zoals kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid als gevolg van een meningsverschil tussen aandeelhouders in het geding zijn. De IGZ houdt de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten
Welke veranderingen zijn er in de statuten van het Slotervaartziekenhuis aangebracht?3
Ik heb begrepen dat bij statutenwijziging van 14 maart 2013 het Slotervaartziekenhuis de mogelijkheid heeft gecreëerd om naast gewone aandelen ook preferente aandelen uit te geven. Het gaat hier om zogenaamde cumulatief preferente aandelen. Deze preferente aandelen kunnen, volgens de statuten, worden uitgegeven zonder dat deze evenredig over de huidige aandeelhouders verdeeld dienen te worden. Zij kunnen dus ook aan één persoon of bedrijf worden verkocht.
Is het toegestaan de statuten van een ziekenhuis op zo’n manier te wijzigen dat winstuitkeringen mogelijk worden? Is dat bij het Slotervaartziekenhuis het geval? Zo ja, hoe is dat mogelijk terwijl het wetsvoorstel nog moet worden behandeld in de Tweede Kamer?
Winstuitkering is op grond van de WTZi en het Uitvoeringsbesluit verboden voor aanbieders van medisch specialistische zorg. Bovendien is in de statuten van het Slotervaartziekenhuis een statutaire winstklem opgenomen. Dat betekent dat winstuitkering door het Slotervaartziekenhuis niet alleen in strijd met de wet zou zijn, maar ook in strijd met de eigen statuten.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat zorgverzekeraar Achmea niet met een voor het publiek bekende directeur een contract afsluit en wel met een – voor het publiek – onbekende aandeelhouder? Hoe verklaart u het dat Achmea nu wel bereid is een contract af te sluiten met het Slotervaartziekenhuis?4
Het contract dat Achmea heeft afgesloten is een contract met het Slotervaartziekenhuis, niet met een of meerdere aandeelhouders van het ziekenhuis. Namens het Slotervaartziekenhuis is het contract ondertekend door Dees Brandjes en Jos Beijnen. Zij maken deel uit van het bestuur van het ziekenhuis.
Naar ik heb begrepen zijn de afspraken die gemaakt zijn in overeenstemming met het hoofdlijnenakkoord waarmee ziekenhuizen en zorgverzekeraars zich hebben gecommitteerd om de kostengroei in de curatieve zorg te beteugelen. Ik ken de precieze inhoud van het contract niet. Ik vind dat ook niet nodig. Verzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden. De wijze waarop zij contracteren om aan die zorgplicht te voldoen is aan henzelf.
Wat is de inhoud van het afgesloten contract tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis? Welke struikelblokken zijn er weggenomen? Is er nog sprake van een maximumbedrag dat het ziekenhuis mag uitgeven aan medicijnen voor reuma- en kankerpatiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het onderzoek ‘Do time restrictions on alcohol advertising reduce youth exposure’ |
|
Nine Kooiman , Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Do time restrictions on alcohol advertising reduce youth exposure», waarin onder andere de resultaten van de invoering van het Nederlandse tijdslot voor alcoholreclame tussen 6 uur en 21 uur beschreven zijn?1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitkomsten van het onderzoek.
Deelt u de mening dat de groep jongeren van 12–18 jaar zoveel mogelijk gevrijwaard dient te worden van de confrontatie met alcoholreclame via tv, radio en internet?
Eén van de onderdelen van het alcoholbeleid betreft het beperken van de invloed van alcoholreclame op jonge kinderen. Daarom is een aantal jaren geleden een verbod op alcoholreclame tot 21.00 uur ingesteld op radio en televisie. Uit de «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» blijkt dat in ieder geval jonge kinderen minder worden geconfronteerd met alcoholreclame. Ook worden er via de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken (zelfregulering) regels gesteld aan reclames, zodat deze niet gericht zijn op jongeren en ook minder jongeren bereiken. Zo mag er bijvoorbeeld geen alcoholreclame worden uitgezonden rond programma’s waar veel jongeren naar kijken. Alcoholreclames worden bovendien vooraf getoetst door de STIVA toetsingscommissie.
Ik ben mij er echter van bewust dat niet alle reclame bij jongeren vandaan kan worden gehouden. De vraag is ook of dat wenselijk is, aangezien wij leven in een samenleving waarin media een prominente tol spelen. Naast het tijdslot is het daarom goed om jongeren verstandig te leren omgaan met reclame-uitingen.
O.a. de inzet van Mediawijzer.net bevordert de bewustwording onder jongeren van prikkels die hen bereiken via de media en de weerbaarheid daartegen.
Wat vindt u ervan dat in het genoemde onderzoek de conclusie bevestigd wordt dat het huidige tijdslot voor alcoholreclame contraproductief is als instrument om de blootstelling aan alcoholreclame voor hoog-risico jongeren te doen afnemen?
Voor de volledigheid wil ik benadrukken dat uit het door u aangehaalde onderzoek en het rapport «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» ook blijkt dat het tijdslot juist voor jonge kinderen wel effectief is.
Ik zal, zoals eerder aangegeven tijdens het debat over het initiatiefwetsvoorstel verhoging leeftijd alcohol, binnenkort met het ministerie van OCW bespreken op welke manier jongeren tussen de 12–18 jaar verder kunnen worden beschermd tegen de invloed van alcoholreclame. Daarbij wil ik kijken naar de hierboven genoemde instrumenten, zoals zelfregulering, mediawijzer en de tijdsgrens. Ik zal u hierover informeren.
Wat is op dit moment het beeld van de naleving van de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken?
Uit cijfers van Stichting Reclame Code blijkt dat de naleving van de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken goed is. Het aantal klachten dat in 2012 werd ingediend bij de Reclame Code Commissie over strijdigheid van reclame met de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken bedroeg 13. Hiervan zijn 5 klachten toegewezen. Er zijn geen alcoholadverteerders bekend die in 2012 een uitspraak van de Reclame Code Commissie niet hebben nageleefd.
Bent u bereid om regelmatig de effectiviteit van het tijdslot te evalueren? Zo ja, op welke wijze gaat u daaraan invulling geven?
Het rapport «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» beschrijft al de effectiviteit van het huidige tijdslot. Sinds deze evaluatie zijn geen veranderingen opgetreden in de regelgeving. Ik vind daarom de huidige evaluatie voldoende.
Bent u – gezien de conclusie dat het huidige tijdslot een contraproductief effect heeft voor de hoog risico groep – bereid het tijdslot uit te breiden of andere effectieve instrumenten in te zetten om de blootstelling van jongeren aan alcoholreclame te doen afnemen?
Zie antwoord vraag 3.
Een vergunning voor de omstreden geitenstal in Landerd |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de bouw van de omstreden geitenstal in de gemeente Landerd alsnog doorgaat en gedetailleerd uiteenzetten op grond waarvan besloten is dat de bouw toch door mag gaan?1
Ik heb uit de pers begrepen dat de ondernemer heeft aangekondigd spoedig met het afbouwen van de geitenstal verder te gaan.
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan de Kroon een besluit van het gemeentebestuur of het provinciebestuur vernietigen wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang. Vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het Beleidskader schorsing en vernietiging (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Steeds dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval een zorgvuldige afweging gemaakt te worden van alle bij het besluit betrokken belangen. In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, kan het instrument van vernietiging niet worden toegepast.
Mijn oordeel dat geen sprake was van strijd met het recht is gebaseerd op de volgende overwegingen (zie antwoord 3 over de strijd met het algemeen belang). Het voorbereidingsbesluit van 11 december 2009 raakte de aanvraag van 11 december 2007 niet, evenmin als de in de Verordening ruimte opgenomen bouwstop (inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2010) de bouwvergunning van 27 april 2010. De bouwvergunning moest worden verleend omdat geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden aan vergunningverlening in de weg stond (ook niet de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de tevens te verlenen vrijstelling). Bij het verlenen van de vrijstelling heeft het gemeentebestuur een zekere vrijheid, maar die gaat niet zover dat het die vrijstelling had kunnen weigeren vanwege de (niet op de aanvraag van toepassing zijnde) provinciale voorbereidingsbesluiten, die genomen zijn met het oog op de volksgezondheid, en de daaropvolgende wijzigingen van de Verordening ruimte.
De bouwvergunning is rechtmatig verleend en ook bij de vrijstelling heeft het gemeentebestuur in redelijkheid geen betekenis toegekend aan de voorbereidingsbesluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de daarop volgende wijzigingen van de Verordening ruimte. Dat het gemeentebestuur wellicht ruimte had om ten tijde van besluitvorming – gezien de beide in werking getreden voorbereidingsbesluiten en het van kracht zijn van de Verordening ruimte, fase 1 – alsnog geen vrijstelling te verlenen, levert het niet gebruiken van die door GS gestelde ruimte naar mijn mening nog geen strijd met het recht op.
Kunt u aangeven hoe de toestemming voor het vervolg van de bouw zich verhoudt tot de eerdere schorsing van de bouwvergunning2, de bouwstop van geiten- en schapenhouderijen in Noord-Brabant, daaraan gerelateerde bevoegdheden van de gemeente en het onjuist handelen van de gemeente ten tijde van de vergunningverlening?3
Vernietiging is een zwaar middel en kan niet eerder worden toegepast dan na zorgvuldig onderzoek of er sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang. Om die reden kan het gewenst zijn – en was dat ook in deze zaak – om tijdelijk de werking van de bouwvergunning te schorsen, ten einde dat onderzoek af te ronden. Het is niet zo dat na schorsing automatisch vernietiging volgt. In dit geval heeft het onderzoek ertoe geleid dat geconcludeerd is dat er geen sprake was van strijd met het recht of het algemeen belang. Om deze reden is het verzoek tot vernietiging van gedeputeerde staten van Noord-Brabant afgewezen. Het gemeentebestuur kon met de door het provinciebestuur vastgestelde bouwstop geen rekening houden bij de afwikkeling van onderhavige bouwaanvraag.
Kunt u uiteenzetten op basis waarvan is besloten dat de bouw van de geitenstal niet in strijd is met het algemeen belang, en welke belangen hierin en op welke manier zijn meegewogen?
Uit het eerder genoemde beleidskader blijkt dat de Kroon zeer terughoudend moet optreden wanneer er geen strijd is met het recht maar er mogelijk alleen strijd is met het algemeen belang. Er mag niet lichtvaardig ingegrepen worden op de constitutioneel verankerde vrijheid van gemeenten om de belangen te dienen die aan hen zijn toevertrouwd. Zo komt ook in het beleidskader aan de orde, dat de betekenis van het criterium «strijd met het algemeen belang» beperkt is. Voor strijd met het algemeen belang in onderhavige zaak moet, gelet op het verzoek van het provinciebestuur, het besluit van het gemeentebestuur worden afgewogen tegen het belang dat het provinciebestuur met de bouwstop wilde dienen. Ik zie wel dat met de verlening van de bouwvergunning de bedoeling van de bouwstop wordt doorkruist. Immers de facto wordt met de vergunningverlening uitbreiding met een extra stal mogelijk gemaakt. Maar dat levert op zich nog geen strijd met het algemeen belang op.
Deelt u de mening dat volksgezondheid een belangrijk aspect is van het algemeen belang, en dat geiten- of schapenhouderijen een extra risico vormen voor de volksgezondheid, zoals ook de Gezondheidsraad in zijn rapport van 30 november 2012 concludeert? Zo ja, hoe is het belang voor de volksgezondheid meegenomen in de afweging, om niet tot vernietiging van de bouwvergunning over te gaan? Zo nee, waarom niet?
In het rapport van de Gezondheidsraad «Gezondheidsrisico's rond veehouderijbedrijven» van 30 november 2012 wordt diverse malen over Q-koorts gesproken. Voorzover het rapport conclusies trekt over Q-koorts, is dit alleen over de uitbraakperiode. Verder is uw Kamer bij brief van 14 juli 2011 geïnformeerd over een deskundigenadvies over Q-koorts dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juni 2011 hebben ontvangen. De deskundigen adviseerden dat het uitbreidingsverbod als maatregel geen toegevoegde waarde meer had onder voorwaarde dat professioneel gehouden melkgeiten en melkschapen alsook schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie steeds tijdig (voor het dekken) en volledig gevaccineerd worden. Naar aanleiding van onder meer het deskundigenadvies heeft het Rijk besloten om het uitbreidingsverbod in te trekken.
In het verzoek tot voordracht tot vernietiging van het besluit van het gemeentebestuur werd er door GS op aangedrongen om het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Op 30 november 2012 is het advies van de raad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» gepubliceerd. Het kabinet bereidt een reactie voor op het advies van de raad. In mijn afwijzing heb ik daarover opgemerkt dat het advies, geschreven op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport teneinde een beoordelingskader te ontwikkelen over risico’s van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden, mij geen houvast geeft om te kunnen concluderen dat het gemeentebestuur van Landerd met het verlenen van deze bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang. Dat brengt ook met zich mee dat het niet nodig was om de kabinetsreactie af te wachten. Bovendien staat artikel 10:44 van de Algemene wet bestuursrecht in de weg aan een tweede verlenging van de schorsing, die op
1 april 2013 is afgelopen.
Kunt u aangeven of en hoe bij de beoordeling het provinciaal belang is meegewogen, en toelichten waarom er bij de uiteindelijke beoordeling voorbij is gegaan aan het provinciaal belang?
Als gezegd is het door het provinciebestuur met de bouwstop te realiseren doel een algemeen belang. Het gemeentebestuur was niet aan die bouwstop gebonden bij de beslissing over de bouwvergunning, zodat geen sprake was van strijd met het recht. Er bestond onvoldoende grond om de bevoegdheden van het gemeentebestuur te doorkruisen wegens de met de bouwstop te dienen belangen. Zie antwoord 3.
Deelt u de mening dat de provincie Noord-Brabant terecht een bouwstop heeft ingesteld, en dat deze bouwstop zwaar moet worden meegenomen in de besluitvorming rond de bouwvergunning? Zo nee, waarom niet?
Met mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van GS doe ik geen uitspraak – in de brief is dat ook expliciet weergegeven – over de wenselijkheid van de uitbreiding van de geitenstal en ook niet over de besluitvorming rond de verlenging van de bouwstop. Wel heb ik aangegeven dat ik begrip heb voor de wens van GS om vanuit een voorzorgsprincipe de bouwstop vooralsnog te willen verlengen. Het gaat in de casus over de geitenstal te Landerd niet om de beoordeling van een bouwstop of de verlenging daarvan, maar om de vraag of het besluit van het gemeentebestuur voor vernietiging door de Kroon in aanmerking kwam. De bouwstop had geen betrekking op de aanvraag voor de gewraakte bouwactiviteit en kan geen rol spelen bij de bouwvergunning.
Kunt u uitleggen waarom het verzoek tot vernietiging van de bouwvergunning is afgewezen, terwijl er nog geen kabinetsreactie is op het rapport van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen, en waarom er niet is gewacht met het nemen van een beslissing totdat de kabinetsreactie er is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de bouwvergunning alsnog te schorsen, en pas een definitieve uitspraak te doen wanneer de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad klaar is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ten behoeve van (nader) onderzoek heb ik destijds besloten om de bouwvergunning te schorsen en deze schorsing eenmaal te verlengen. Ik zie geen redenen om terug te komen op mijn beslissing om het besluit niet voor te dragen voor vernietigen. Daarbij staat de wet staat slechts een eenmalige schorsing toe.
Is er bij de heroverweging van de vergunning overleg geweest met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Economische Zaken over de risico’s van de komst van de geitenstal? Zo ja, welke risico’s zijn meegenomen, en wat hebben de betrokken bewindspersonen geadviseerd? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid alsnog met andere betrokken bewindspersonen te overleggen?
Ja, de bewindslieden van EZ, VWS en BZK zijn betrokken bij de voorbereiding van mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 7.
Bent u bereid in overleg met alle betrokken bewindspersonen inzake deze kwestie alsnog tot vernietiging van de vergunning over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De publicatie van sterftecijfers door Nederlandse ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Precieze sterftecijfers ziekenhuizen openbaar»1 en «Schippers wil sterftecijfers openbaar»2?
Ja.
Deelt u de mening dat transparantie, het openbaar maken van cijfers over kwaliteit, met duiding, van groot belang is voor de dialoog met patiënten en de kwaliteit van zorg ten goede komt?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer positief is dat openheid van zaken over sterftecijfers per diagnose en leeftijdsgroep wordt gegeven?
Ja.
Deelt u de mening dat er een cultuurverandering moet komen zodat ook alle overige, nabij negentig, Nederlandse ziekenhuizen op zo kort mogelijke termijn gedetailleerde cijfers per diagnose en leeftijdsgroep openbaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te stimuleren?
We weten dat betrouwbare registraties van (ervaren) uitkomsten van zorg leiden tot doelmatigheid en een betere kwaliteit van zorg. Betrouwbare data zijn onmisbaar voor professionals, ziekenhuisafdelingen en het bestuur van ziekenhuizen om de zorg die zij leveren aantoonbaar te kunnen verbeteren. Sterftecijfers hebben een signaalfunctie en kunnen de bewustwording van ziekenhuizen over de veiligheid van hun patiënten vergroten. Registratie is dus onmisbaar willen ziekenhuizen hun sterftecijfers kunnen monitoren en sterftegevallen kunnen onderzoeken. Als je geen onderzoek doet, kun je ook geen trends herkennen, opmerkelijke afwijkingen constateren die nader moeten worden onderzocht of van je fouten leren.
Verder is er een maatschappelijk belang om geleverde en ervaren kwaliteit en kwaliteitsverschillen in de zorg te delen in het publieke domein. De kwaliteit van de geleverde zorg moet transparant zijn voor patiënten en zorgverzekeraars om hen in staat te stellen te kiezen voor kwalitatief goede zorg en deze in te kopen. De kwaliteit van de geleverde zorg moet ook transparant zijn voor het (risicogestuurd) toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Ik vind publicatie van sterftecijfers daarom belangrijk. Het publiceren van gegevens zoals de HSMR kan een prikkel vormen om de registratie van kwaliteit verder te verbeteren en daaruit voortvloeiend ook de kwaliteit van zorg. Het belang van publicatie heb ik eerder aangeven in mijn brief aan uw Kamer over patiëntveiligheid van 15 november 2012 en tijdens een recent interview met het NRC.
Allereerst moet volledigheid en kwaliteit van de gegevensregistratie worden verbeterd. In november 2012 constateerde de IGZ al in haar rapport «De veiligheid telt3» dat de nodige verbeteringen gerealiseerd moeten worden. Slechts een deel van de ziekenhuizen neemt volledig deel aan de Landelijke medische Registratie (LMR) of de Landelijke Basisregistratie Zorg (LBZ). Ik spreek de ziekenhuisbesturen maar ook de brancheorganisaties daarop aan.
Deelname is in combinatie met een betrouwbare en volledige gegevensregistratie een vereiste om betrouwbare en betekenisvolle sterftecijfers te kunnen berekenen. Over het jaar 2011 hebben 63 ziekenhuizen alleen de HSMR (het gewogen gemiddelde sterftecijfer) gepubliceerd en hebben 6 ziekenhuizen alle sterftecijfers per aandoening (SMR’s) openbaar gemaakt. Er zijn 26 ziekenhuizen die nog geen sterftecijfer publiceren. Het is wanneer data zo snel als mogelijk beschikbaar komen.
Mede omdat de publicatie van sterftecijfers onvoldoende van de grond komt organiseert VWS een breed bestuurlijk overleg (NVZ, NFU, Orde van medisch specialisten, V&VN, NPCF, ZN, ZKN) met als doel om concrete afspraken ten aanzien van patiëntveiligheid te maken waaronder over publicatie van sterftecijfers. Dat overleg zal naar verwachting in mei 2013 plaatsvinden.
Registratie en publicatie van betrouwbare gegevens, inclusief betekenisvolle sterftecijfers is primair de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizenbesturen samen met professionals, maar ook de brancheorganisaties hebben hierin een rol.
De brancheorganisaties NVZ en NFU hebben zich in 2009 gecommitteerd aan publicatie van sterftecijfers door de ziekenhuissector en de doorontwikkeling van het HSMR model. Echter, ik constateer dat deze toezegging tot op heden niet tot concrete resultaten heeft geleid. Mij is ook geen informatie bekend is waaruit blijkt dat er concrete initiatieven terzake in voorbereiding zijn.
Op dit moment bestaat er nog geen formele verplichting om sterftecijfers te publiceren.
Daarom zoek ik naar mogelijkheden om een verplichting tot publicatie van sterftecijfers vorm te geven. In dat kader ben ik in gesprek met de IGZ en Het Kwaliteitsinstituut over sterftecijfers als kwaliteitsindicator. In overleg met de NZa ga ik na of Artikel 38 van de Wmg concrete mogelijkheden biedt voor de openbaarmaking van sterftecijfers. Op grond van artikel 38 van de Wmg zijn zorgaanbieders verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden prestaties en diensten op een zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn.
Hoe gaat u concreet stimuleren dat in aanvulling op de 65 ziekenhuizen die hun algemene sterftecijfers publiceerden ook de overige Nederlandse ziekenhuizen tenminste inzage geven in het algemene sterftecijfer, de zogenoemde Hospital Standardized Mortality Ratio (HSMR)?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het verkrijgen van betrouwbare kwaliteitsgegevens in de zorg van groot belang is en dat het wenselijk is dat deze gegevens zo actueel mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet? Welke bijdrage kan de HSMR volgens u aan de kwaliteitsgegevens geven? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de HSMR niet de resultaten in het jaar t-2, maar het jaar t-1 beschrijft? Op welke wijze kunt u deze aanpassing stimuleren?
Zie antwoord vraag 4.
Welke voorwaarden stelt u aan de publicatie van sterftecijfers? Wat verstaat u onder «volledige, uniforme en betrouwbare gegevensregistratie»?3 Bent u van mening dat de HSMR een adequaat instrument is op basis waarvan gewogen sterftecijfers tussen ziekenhuizen kunnen worden vergeleken? Zo nee, is een alternatief voorhanden? Op welke manier kan er op korte termijn, maar wel op zorgvuldige wijze, vooruitgang worden geboekt?
Er bestaat consensus over het feit dat variatie in HSMR door andere bronnen kan worden veroorzaakt dan door de kwaliteit van zorg. In wetenschappelijke literatuur is uitvoerig gerapporteerd over het huidige HSMR model, over de beperkingen van het model en over de vraag hoe het model te verbeteren is door alle factoren die bijdragen aan de kwaliteit in de casemixcorrectie te betrekken.
De sector zelf heeft vaker aangegeven dat ondanks de beperkingen van het HSMR model, het berekenen van sterftecijfers een ontwikkeling is die past binnen het streven naar verbetering en zichtbaarheid van kwaliteit. Veel ziekenhuizen lichten op hun eigen website het gepubliceerde sterftecijfer toe. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat sommige ziekenhuizen voor het niet publiceren van hun sterftecijfers zich blijven verschuilen achter een «onvolledige registratie» of «omdat voor de HSMR moet worden betaald»?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen?
Ja, dat vind ik niet acceptabel. Voor een toelichting verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat alle Nederlandse ziekenhuizen de HSMR over het jaar 2012 publiceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete mogelijkheden heeft u om de ziekenhuizen te dwingen deze informatie openbaar te maken, omdat daar de kwaliteit van zorg bij gebaat is? Welke van deze mogelijkheden gaat u inzetten? Welke rol heeft de zorgverzekeraar hierin?
Ja dat vind ik wenselijk. De publicatie van de HSMR moet door de ziekenhuizen zelf worden verzorgd. De HSMR heeft niet alleen extern betekenis, maar is vooral voor het interne kwaliteitsbeleid van ziekenhuizen en ziekenhuisafdelingen van belang. Wat betreft de codeerpraktijken en de kwaliteit en volledigheid van de gegevens zijn de instellingen zelf aan zet om daar orde op zaken te stellen. Van ziekenhuizen mag echt verwacht worden dat zij in staat zijn om relevante gegevens op verantwoorde wijze te produceren die kunnen bijdragen aan landelijke kwaliteitsdata over zorgprocessen en zorguitkomsten.
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6 ben ik mogelijkheden aan het verkennen om publicatie te verplichten, nu blijkt dat de sector zelf geen resultaten en geen initiatieven laat zien. Zorgverzekeraars Nederland heeft laten weten dat zorgverzekeraars streven naar uitkomstindicatoren, waaronder sterftecijfers. Sterftecijfers geven patiënten en zorgverzekeraars belangrijke informatie over het succes van een behandeling en daarmee over de kwaliteits(verschillen) van zorg. Zorgverzekeraars kunnen echter moeilijk beschikken over deze gegevens op uitkomstniveau, onder meer omdat sommige klinische registraties onvoldoende betrouwbaar zijn en daarom niet openbaar. Gezien de waarde van deze informatie, streven zorgverzekeraars ernaar om voor verschillende aandoeningen, op korte termijn, over sterftecijfers te kunnen beschikken. Zorgverzekeraars hebben een eigen inkoopbeleid waarbij onder andere op basis van kwaliteitsindicatoren selectief wordt ingekocht. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Op basis van welke concrete criteria constateert u dat de inspanningen van individuele instellingen en brancheorganisaties onvoldoende opleveren? Hoeveel tijd geeft u de zorginstellingen om betrouwbare gegevens te publiceren?
De resultaten heb ik genoemd in mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6. Ik heb in mijn brief aan uw Kamer van 15 november 2012, waarin ik mijn reactie geeft op het IGZ rapport «Het resultaat Telt Veiligheidsindicatoren 2009, 2010 en 2011. De veiligheid telt» aangegeven dat de ziekenhuizen vanaf het verslagjaar 2014 sterftecijfers op basis van diagnosegroepen (SMR’s) zouden moeten kunnen publiceren.
De komst van een mega-melkveebedrijf in Oploo |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er sprake is van de komst van een mega-melkveebedrijf op de Schipperspeel in Oploo en de zorgen die bewoners en ook de GGD uit Zeeland en Brabant daarover hebben geuit?1
Ja.
Wat vindt u van de inhoud van het rapport van bureau Gezondheid, Milieu en Veiligheid (GMV) van de GGD in Brabant en Zeeland over het risico voor de volksgezondheid bij de komst van het mega-melkveebedrijf in Oploo?
Het rapport van de GGD geeft een goed beeld van de invloed van de voorgenomen ontwikkeling op het risico voor de gezondheid. Geadviseerd wordt dat er extra aandacht moet zijn voor monitoring, de beheersing van de uitstoot van fijnstof (endotoxinen), geur en de hygiënemaatregelen op het bedrijf.
In het ontwerpbesluit heeft de gemeente rekening gehouden met deze aanbevelingen.
Bent u het eens met de conclusie uit het rapport en van de GGD dat extra maatregelen moeten worden genomen om de gezondheid van omwonenden te waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de GGD dat extra maatregelen moeten worden genomen in verband met de uitstoot van fijnstof, stankhinder en hygiënemaatregelen en ter bestendiging en versteviging van handhavingsafspraken?
De gemeente heeft extra maatregelen genomen op het gebied van geur door in haar eigen geurbeleid een grotere afstandsnorm te hanteren dan genoemd in de handreiking bedrijven en milieuzonering en in de Wet geurhinder en veehouderij. De emissie van endotoxinen en fijnstof is bij melkveehouderijbedrijven relatief gering. In overleg met de GGD heeft de gemeente besloten een monitoringssysteem op te stellen om eventuele klachten met betrekking tot geur te kunnen registreren waaruit vervolgens, indien noodzakelijk, acties kunnen leiden.
Bent u van mening dat verder wetenschappelijk onderzoek van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen nodig is om de volksgezondheid te waarborgen?
Zoals aangegeven in de brief van 14 juni jl. aan uw Kamer heb ik opdracht gegeven voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, het zogenoemde «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) onderzoek». Het kabinet heeft hiervoor € 3,4 miljoen beschikbaar gesteld.
Daarnaast onderzoekt het Ministerie van VWS de mogelijkheid van het inrichten van een kennisplatform dat ondersteuning biedt aan onder meer gemeenten op het terrein van veehouderij en volksgezondheid.
De vertrekbonus van een ex topman van het UMC St Radboud |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ophef UMC St Radboud over bonus ex-topman»?1
Ik heb het krantenartikel uit de Volkskrant, uit De Gelderlander en uit Zorgvisie gelezen. Tevens heb ik de interne mededeling gelezen die in de Volkskrant wordt aangehaald.
De honorering van topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren is al enige tijd in discussie. Dat is ook de reden waarom voorgaande kabinetten daar paal en perk aan hebben willen stellen door die inkomens te normeren op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Omdat daar geen instrument voor bestond, is een instrument ontwikkeld in de vorm van de WNT, de wet normering topinkomens. Daarmee is Nederland uniek, zeker in Europees verband.
Het is dit kabinet geweest dat de laatste fase van dit wetgevingsproces heeft kunnen afronden door het wetsvoorstel in de Eerste Kamer aanvaard te krijgen. Daardoor kon de WNT (wet normering topinkomens) op 1 januari 2013 in werking treden.
Wat betreft de voorliggende casus concludeer ik dat hier sprake is van een arbeidsovereenkomst die in 2006 rechtsgeldig is aangegaan tussen de bestuurder en diens werkgever, de Raad van Toezicht (RvT). De arbeidsovereenkomst is in 2012 beëindigd conform hetgeen daarover in de arbeidsovereenkomst was overeengekomen.
Dus beide data zijn van vóór de inwerkingtreding van de WNT, die immers per 1 januari 2013 is ingegaan.
Het is een arbeidsovereenkomst die in het huidige tijdsbestek zeker niet meer op deze wijze zou worden ingevuld. Niet alleen omdat we er nu anders over denken. Maar ook omdat de WNT dit niet toestaat. De RvT van het Radboud is blijkens de berichtgeving dezelfde mening toegedaan.
In de berichtgeving wordt vermeld dat de werkgever heeft laten zien in 2011 in de geest van toen nog het wetsvoorstel voor de WNT te willen handelen «gelet op de hedendaags maatschappelijke opvattingen over beloningen van bestuurders in het (semi)publieke domein.» De RvT heeft laten onderzoeken of het goedkoper kon. Uit juridisch advies bleek echter dat men gebonden was aan de afspraken uit de arbeidsovereenkomst. Vervolgens heeft de RvT, «om het met publiek geld betaalde budget van het ziekenhuis te ontzien» een alternatieve dekking gezocht bij een steunfonds van de Stichting Katholieke Universiteit.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid kan ik niet treden in de verantwoordelijkheid van de RvT in dezen. Ik kan slechts wijzen op het feit dat onder vigeur van de WNT dergelijke afspraken niet meer kunnen worden gemaakt.
Is het bericht waar dat de vertrekkende zorgmanager € 400.000 per jaar verdiende sinds zijn aanstelling in 2006, en hij een vertrekbonus van € 390.000 heeft ontvangen, terwijl hij vrijwillig afscheid nam? Zo ja, hoe oordeelt u hierover?
Het bruto-salaris van de vetrokken bestuurder bedroeg volgens de jaarverslagen rond de € 320.000.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Om welke reden heeft de heer L. nog dertien maanden een vergoeding gekregen van € 30.000 voor advieswerk?
Zoals u uit het artikel en uit het antwoord op vraag 1 hebt kunnen opmaken, heeft het Radboud de afspraken uit de arbeidsovereenkomst nageleefd zoals die bij zijn aantreden zijn overeengekomen.
Wat voor advies heeft de heer L. deze dertien maanden gegeven? Vindt u het verantwoord dat hiervoor een enorm bedrag is betaald? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 en vraag 3.
Waarom is niemand op de hoogte gesteld wat voor advieswerk de heer L. heeft gedaan? Waarom heeft de ondernemingsraad geen toelichting gekregen? Wat is uw oordeel daarover?
Zie het antwoord op vraag 1.
Om welke redenen wilt het UMC St Radboud geen mededelingen doen over deze riante vertrekbonus? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen dat het Radboud een en ander heeft toegelicht in een verklaring aan het personeel. Verder verantwoordt het Radboud deze regeling in het daarvoor bestemde, publieke verantwoordingsdocument: het jaarverslag over 2012.
Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de € 652.000 bruto waarvan Zorgvisie gewag maakt?2
Ik weet niet wat Zorgvisie allemaal heeft opgeteld. In het jaarverslag over 2012 zal het Radboud in ieder geval de juiste cijfers verantwoorden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer E. van Abvakabo die aangeeft dat het schokkend is dat er matigingen voor het personeel van toepassing waren vanwege de slechte economische omstandigheden, maar dat dit niet gold voor een vrijwillig vertrekkende werkgever? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik kan me zo’n reactie van een vakbondsvertegenwoordiger enerzijds voorstellen, maar anderzijds kan ik me ook voorstellen dat een vakbondsvertegenwoordiger het standpunt huldigt dat aangegane arbeidsovereenkomsten nageleefd moeten worden.
Ziet u nu wel in dat exorbitante salarissen en bonussen ongehoord zijn in tijden waarin het loon van zorgpersoneel wordt verlaagd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat u maatregelen treffen om te zorgen dat de vertrekbonus ingevorderd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1. Er is niets onrechtmatigs gebeurd, dus is er geen juridische titel voor zo’n vordering. Als minister heb ik pas een terugvorderingstitel onder de WNT. En die was in 2012 nog niet van kracht.
Wilt u toelichten welke bezuinigingen momenteel plaatsvinden binnen het UMC St Radboud en hoe het staat met eventuele (gedwongen) ontslagen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Mijn verantwoordelijkheid ten opzichte van zorginstellingen staat mij niet toe om te treden in de exploitatiebeslissingen die het UMC Radboud neemt omtrent de omvang van de personeelsformatie. Maar juist gelet op de alternatieve dekking die Radboud heeft gevonden voor de dekking van de kosten van deze regeling, kan ik niet direct de relatie volgen die u legt tussen deze vertrekregeling en de omvang van de personeelsformatie van het Radboud.
De aanwezigheid van castoreum als smaak- of geurstof |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er in levensmiddelen castoreum, afkomstig van bevers, aanwezig is als smaak- of geurstof?1 2 Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mogelijk dat castoreum-extract als aroma aanwezig is in levensmiddelen.
Kunt u aangeven in welke levensmiddelen die in Nederland verkrijgbaar zijn castoreum is verwerkt, of de aanwezigheid van castoreum altijd staat vermeld op het etiket van het product en op welke manier dit staat vermeld? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Castoreum-extract is een natuurlijk aromatiserend preparaat afkomstig van een geurklier van de bever en wettelijk toegestaan voor gebruik in levensmiddelen. De wetgeving voor aroma’s is Europese Wetgeving (Verordening 1334/2008) waarvan de etiketteringvoorschriften zijn opgenomen in het «Warenwetbesluit-Etikettering-van-levensmiddelen». Dit besluit stelt dat een aromatiserend preparaat als castoreum, net als overigens alle andere aroma’s of aromapreparaten op de verpakking moet worden aangeduid met de benaming «aroma» of, wanneer meer dan 95% van het betreffende aroma of aromapreparaat bestaat uit natuurlijke bestanddelen, dit mag worden aangeduid met de benaming «natuurlijk aroma».
Gezien het feit dat castoreum-extract wettelijk is toegestaan voor gebruik als aroma in levensmiddelen zie ik geen aanleiding om te onderzoeken in welke levensmiddelen castoreum-extract is verwerkt.
Deelt u de mening dat stoffen die afkomstig zijn van dieren, duidelijk als zodanig herkenbaar vermeld zouden moeten worden op voedseletiketten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dat bereiken?
Er van uitgaand dat u met stoffen bedoelt aromastoffen, wijs ik u erop dat de wetgeving hiervoor vrij recent tot stand is gekomen en dat hierbij niet voorzien is in de door u gewenste vermelding. Ik zie momenteel geen reden deze recente wetgeving op dit moment weer ter discussie te stellen.
Komt castoreum ook voor in andere producten dan levensmiddelen? Zo ja, in welke producten en is de aanwezigheid van castoreum op de etiketten van deze producten vermeld?
Castoreum-extract mag ook worden gebruikt in cosmetica en dient dan volgens de etiketteringvoorschriften te worden aangeduid met de benaming «castoreum». Echter wanneer castoreum-extract wordt gebruikt als parfum-ingrediënt in parfum, dan mag dit worden aangeduid met «parfum».
Kunt u aangeven waar het castoreum dat is verwerkt in producten vandaan komt, of het ook afkomstig is van bevers uit Europa en op welke wijze het is verkregen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Het castoreum-extract is niet afkomstig van bevers uit de Europese Unie omdat Europese bevers een beschermde diersoort zijn. In Noord Amerika zijn bevers niet beschermd en mogen worden gevangen. Daarbij gaat het dan vooral om de vacht en de geurklieren.
De verdenking van mishandeling op koranscholen in Tilburg |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdenking van mishandeling op koranscholen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Tilburgse burgemeester Noordanus aangifte heeft gedaan van mogelijke kindermishandeling op twee koranscholen? Kunt u een uiteenzetting geven van de incidenten die het betreft?
Burgemeester Noordanus heeft aangifte gedaan van mogelijke kindermishandeling bij twee organisaties die koranonderwijs verzorgen in Tilburg. De organisaties zijn stichting ISOOK en stichting SOON. Het gaat om zes signalen van mogelijke kindermishandeling. In alle zes gevallen gaat het om het getuige zijn van mishandeling; in één signaal werd daarnaast aangegeven dat het kind in kwestie éénmaal in het verleden zelf fysiek mishandeld was.
Eerder bereikten verontrustende signalen over het koranonderwijs van de moskee in Tilburg- Noord het veiligheidshuis2 Tilburg. Navraag bij de gemeente Tilburg leert dat de signalen niet concreet genoeg waren om te concluderen dat er sprake was van een onveilig pedagogisch klimaat. Er waren geen meldingen van fysiek geweld. De gemeente Tilburg heeft de GGD Hart van Brabant gevraagd onderzoek te doen naar het pedagogisch klimaat in de sociale leefomgeving3 van kinderen in Tilburg Noord. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is alsnog aangifte gedaan.
Hebben u en/of de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) eerder signalen gehad over geweldsincidenten op de weekendschool die hoort bij de moskee in Tilburg en op het wijkcentrum Ypelaer in Tilburg? Zo ja, welke waren dit?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel signalen krijgt u jaarlijks van geweldsincidenten op scholen die voortkomen uit fysieke bestraffing? Vinden die incidenten relatief vaker plaats op scholen met een religieuze grondslag? Zo ja, wat is hier de oorzaak van?
Fysieke bestraffing past niet in het onderwijs of in de sociale leefomgeving van kinderen. In het reguliere Nederlandse onderwijs ontvangen de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs meldingen van eventuele fysieke bestraffing. De afgelopen vijf jaar is er geen enkele melding van fysieke bestraffing (lijfstraffen) als pedagogische maatregel in het reguliere onderwijs binnengekomen. Een werkgever kan, indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst, op grond van zijn gezag naar een werknemer disciplinaire maatregelen nemen, waaronder schorsing of ontslag, als daarvoor redelijke gronden zijn en als dat proportioneel is ten opzichte van het verwijtbare gedrag. Daarnaast geldt dat degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve (afhankelijk van de kwalificatie van het feit), kunnen worden vervolgd. Het is aan het Openbaar Ministerie om strafbare feiten te vervolgen en aan de rechter om daar een oordeel over te vellen.
Koranscholen bieden niet-formeel onderwijs en vallen als zodanig niet onder het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. Er is geen aparte registratie bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling van geweldsincidenten die voortkomen uit fysieke bestraffing binnen het niet-formele onderwijs in Nederland. In 2011 is in opdracht van de ministers van VWS en VROM onderzoek gedaan naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving4, waar niet-formeel religieus onderwijs onder valt. Het doel van dit onderzoek was meer inzicht te verkrijgen in de prevalentie en aard van signalen van kindermishandeling op onder andere koranscholen. Het onderzoek is uitgevoerd in Rotterdam, Den Haag en Eindhoven, waar bij respectievelijk 443, 1935 en 969 kinderen navraag is gedaan naar veiligheid in de sociale leefomgeving. Naar aanleiding hiervan zijn 17 signalen geregistreerd van kindermishandeling. Op basis van het inventariserende onderzoek, op 29 mei 2012 aan uw Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 015, nr. 80), kan niet gesteld worden dat kindermishandeling in de sociale leefomgeving grootschalig voorkomt in Nederland. Wel bleek uit dit onderzoek dat de signalen die geregistreerd werden in hoofdzaak betrekking hadden op niet-formeel koranonderwijs.
Deelt u de mening dat fysieke bestraffing van kinderen op Nederlandse scholen niet toegestaan is en dat scholen die zich daar desondanks schuldig aan maken, los van het strafrechtelijke traject, op moeten worden aangesproken? Bent u bereid dat zo nodig te doen?
Deze mening deel ik. Fysieke bestraffing is niet toegestaan op Nederlandse scholen, noch in de sociale leefomgeving van kinderen. In het reguliere onderwijs is in de afgelopen vijf jaar geen melding geweest van fysieke bestraffing. Voor niet-formeel onderwijs, onderdeel van de sociale leefomgeving van kinderen, geldt dat het de verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten is om bij signalen van fysieke bestraffing betreffende instellingen aan te spreken.
Deelt u de mening dat docenten die zich schuldig maken aan fysieke bestraffing door de school berispt, geschorst of ontslagen dienen te worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de kinderen die slachtoffer zijn van deze vormen van fysieke bestraffing voldoende vrijheid en mogelijkheden om te kiezen voor een andere school?
Ja. Nederlandse kinderen en hun ouders hebben keuzevrijheid wanneer het gaat om het kiezen van een reguliere onderwijsinstelling. De incidenten in Tilburg deden zich echter voor binnen de sociale leefomgeving van kinderen. Ook hier geldt keuzevrijheid om deze zelf, naar eigen inzicht en overtuiging, in te richten. Ouders zijn hierbij primair verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kind.
De situatie bij het Slotervaartziekenhuis |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Onder welke voorwaarden heeft u in 2006 besloten dat Meromi Holding BV de eigenaar werd van het toen in nood verkerende Slotervaartziekenhuis? Kunt u een overzicht geven van de contacten, overleggen, toezeggingen en afspraken waar uw ambtenaren en uw ambtsvoorganger bij betrokken waren? Zo nee, waarom niet?1
Aan de overname is een door het College Sanering Zorginstellingen (CSZ) begeleide openbare en transparante biedingprocedure voorafgegaan. De toenmalige Minister van VWS heeft het CSZ verzocht de objectiviteit en de transparantie van het verkoopproces te waarborgen zodat andere bieders gelijke kansen hebben. Rondom dit proces is verschillende malen contact geweest tussen het ministerie van VWS en het Slotervaartziekenhuis. De toenmalige Minister en ambtenaren van VWS hebben met name verschillende malen tegenover het bestuur en de advocaten van het Slotervaartziekenhuis benadrukt dat het Slotervaartziekenhuis aan de WTZi moet voldoen. Een overzicht van relevante contacten geef ik hieronder.
Op 19 juli en 5 september 2006 informeerden ambtenaren het Slotervaartziekenhuis namens de toenmalig Minister van VWS dat het ziekenhuis gebonden is aan de regels van de WTZi en dat een eventuele toekomstige vervreemding van onroerend goed is onderworpen aan goedkeuring door het CSZ. De transactie waarvoor werd gekozen zorgde er immers voor dat het verschil tussen de overeengekomen prijs en de waardering van de totale schuldpositie door Meromi betaald werd en aan het eigen vermogen van het ziekenhuis werd toegevoegd. Het Slotervaartziekenhuis bleef onderworpen aan het regiem van de WTZi, met onder andere de winstklem. Dit werd ook besproken met CSZ. Op 13 september 2006 informeerde het Slotervaartziekenhuis de toenmalige Minister van VWS over de voorgenomen verkoop van het ziekenhuis aan Meromi. Op 18 september 2006 informeerde de toenmalige minister daarover de Tweede Kamer. Andere potentiële kopers zijn dan afgevallen, onder andere omdat zij in tegenstelling tot Meromi niet bereid waren een overbruggingskrediet te verstrekken om het voortsbestaan van het ziekenhuis op heel korte termijn te garanderen. In oktober 2006 informeerde het Slotervaartziekenhuis de toenmalige Minister van VWS over een bestuurswisseling. In dezelfde maand heeft de toenmalige Minister van VWS schriftelijk aangegeven inzicht te willen hebben in het interne toezicht en bestuur van Slotervaart. Slotervaart werd in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de governance zodanig was geregeld dat aan de WTZi werd voldaan en dat er geen winst werd uitgekeerd. Slotervaartziekenhuis heeft het ministerie van VWS daarop in december geïnformeerd over de wijze waarop het ziekenhuis aan de WTZi voldeed bij de omzetting van de stichting in besloten vennootschap (bv). Daarbij werden ook de statuten van het Slotervaartziekenhuis overlegd.
Ook hebben vertegenwoordigers van het ministerie van VWS en van het CSZ mondeling en schriftelijk antwoord gegeven op vragen die vertegenwoordigers van het Slotervaartziekenhuis gesteld hebben. Die vragen betroffen met name de wijziging van de toelating, de rol van het CSZ en de bereidheid van de toenmalige Minister om toegang tot het CSZ te bieden. De toenmalige Minister van VWS heeft de advocaten van het Slotervaartziekenhuis gevraagd deze antwoorden ter beschikking te stellen aan potentiële overnamekandidaten.
Aan het einde van de biedingprocedure heeft het CSZ geconstateerd, mede na advies over de waarde van het Slotervaatziekenhuis van externe experts en contra-experts, dat aan de voorwaarden van een transparant verkoopproces is voldaan. In een brief van 27 januari 2007 aan de Tweede Kamer schreef de toenmalige Minister op basis van het oordeel van het CSZ dat «Meromi tegen tenminste een marktconforme waarde de zeggenschap heeft verkregen.» Ook constateerde de toenmalige Minister op dat moment dat «de bv voldoet aan alle voorwaarden die gelden voor een toelating op grond van de WTZi« voldeed.
Daarna is het ministerie van VWS nog geïnformeerd over een statutenwijziging in 2008. Deze statutenwijziging betrof een aantal wijzigingen met betrekking tot de informatieuitwisseling tussen raad van bestuur en raad van toezicht. Over de meest recente wijziging is het ministerie van VWS niet geïnformeerd. Het ziekenhuis was hiertoe op basis van de WTZi of op basis van de eigen statuten ook niet verplicht.
Klopt het dat u toestemming hebt gegeven om van het Slotervaartziekenhuis een besloten vennootschap te maken onder voorwaarde dat er goedgekeurde statuten zouden komen? Kunt u aangeven wat die voorwaarden waren?
Voor een omzetting van de rechtsvorm van een zorgaanbieder is en was geen toestemming nodig. De toenmalige Minister van VWS heeft destijds benadrukt dat het Slotervaart ingeval het zou worden omgevormd tot een bv de WTZi toelating uitsluitend zou krijgen, indien het zou voldoen aan de wettelijke vereisten. Deze vereisten zijn onder andere het verbod op winstuitkering en de aanwezigheid van een onafhankelijk toezichthoudend orgaan. De toenmalige Minister constateerde op dat moment dat «de bv voldoet aan alle voorwaarden die gelden voor een toelating op grond van de WTZi« voldeed.
Is het waar dat de overnamesom van 1 euro hoger was geweest als de nieuwe eigenaar (Meromi Holding BV) van plan was geweest om het vastgoed apart te zetten van de ziekenhuisactiviteiten? Hoe hoog was de prijs van het ziekenhuis dan geweest?
De toenmalige Minister van VWS heeft geconstateerd op basis van adviezen van het CSZ en haar externe adviseurs, dat de prijs die betaald is op dat moment een marktconforme waarde was voor de overeengekomen transactie. Ik weet niet hoe hoog de prijs toen geweest zou zijn, als er een andere transactie had plaatsgevonden en of dat hoger zou zijn dan de transactie die toen is voltrokken.
Bent u bereid om alle bemoeienis (aanvragen, correspondentie, adviezen etc.) die het College Sanering Zorginstellingen (CSZ) heeft gehad met het Slotervaartziekenhuis omtrent het vastgoed naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het CSZ geeft wel inzicht in de uitkomst van verkoopprocessen, maar niet over de inhoud van het proces. Ik kan mij dit voorstellen omdat dergelijke bedrijfsvertrouwelijke informatie raakt aan de economische belangen van betrokkenen. Het CSZ heeft geconstateerd dat het bedrag in het bod op het Slotervaartziekenhuis marktconform was en heeft vastgesteld dat dit bod tot stand gekomen is in een open en transparant biedingsproces. Ik heb het CSZ gevraagd u deze aanvragen, correspondentie en adviezen toe te sturen, maar gezien de gevoeligheid van de informatie zal daar een speciale procedure voor gebruikt moeten worden.
Hoeveel publiek geld zit er in het Slotervaartziekenhuis?
Het Slotervaaartziekenhuis is in 1997 geprivatiseerd en in 2006 in een bv ondergebracht. Bij de overgang naar een bv is een marktconforme prijs betaald voor het geheel van het Slotervaartziekenhuis. Er is derhalve geen sprake van dat er publiek geld in het Slotervaartziekenhuis zit na die transactie, met uitzondering van eventueel later verkregen subsidies. De kopers van het Slotervaartziekenhuis hebben dan immers afgerekend en alle schulden overgenomen en zich er aan gecommitteerd na die transactie de wettelijke winstklem in acht te nemen. Het vastgoed mag ook daarna uitsluitend buiten de zorg verkocht worden na toestemming van het CSZ. Dat volgt uit de WTZi.
Ik heb niet kunnen vaststellen dat er na 2006 omvangrijke subsidies zouden zijn verstrekt. Dat laat onverlet dat het Slotervaartziekenhuis een lening heeft bij de Gemeente Amsterdam.
Klopt het dat er nieuwe aandeelhouders zijn ontstaan doordat Meromi Holding BV een deel van haar uitstaande schuld heeft verkocht aan derden? Hoeveel procent is er verkocht en aan wie?
Ik heb begrepen dat aandelen gekocht zouden zijn door een van de kapitaalverschaffers. Daardoor zou de uitstaande schuld verminderd zijn. Ik heb niet kunnen vaststellen hoeveel procent verkocht is. Op het moment is het geen openbare informatie wie de aandeelhouders van een bv zijn, tenzij er slechts één aandeelhouder is. In januari heeft het kabinet aangekondigd dat zij een wetsvoorstel voorbereidt om hier verandering in te brengen.2
Erkent u dat er een nieuwe situatie is ontstaan met meerdere aandeelhouders van het ziekenhuis waarmee de continuïteit van het ziekenhuis in het geding kan komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen dat het Slotervaartziekenhuis al meerdere aandeelhouders had voor 14 maart jl. In die zin is de situatie dan ook niet gewijzigd. Het hebben van een aantal aandeelhouders of privaatkapitaalverschaffers betekent niet dat de continuïteit van het ziekenhuis sneller in het geding komt. Het hebben van verschillende aandeelhouders kan juist ook zorgen voor stabiliteit in de financiering en een stabiel eigen vermogen.
Wat gaat u doen met deze nieuwe situatie? Gaat u toekijken hoe aandeelhouders het ziekenhuis mogelijk gaan opknippen in rendabele onderdelen met als doel onrendabele onderdelen af te stoten of failliet te laten gaan? Wat is hiervan het gevolg voor het ziekenhuis?
Ik vind het belangrijk dat er wordt toegezien op de randvoorwaarden. Dat betekent dat ik vind dat de kwaliteit en veiligheid in ziekenhuizen op orde moet zijn, dat de governance op orde moet zijn en dat cruciale zorg wordt doorgeleverd. De IGZ doet een onderzoek naar de vraag of aan de eisen van de WTZi is voldaan. Of aandeelhouders het ziekenhuis gaan opknippen is, voor zover mij bekend, op dit moment niet aan de orde.
Wat gebeurt er als de aandeelhouders hun geld terugtrekken uit het ziekenhuis? Welke garantie geeft u voor het voortbestaan van het ziekenhuis?
Aandeelhouders kunnen als zodanig niet hun geld terugtrekken uit een zorgaanbieder. Zij houden aandelen waarvoor zij aan de zorgaanbieder hebben betaald. Die aandelen kunnen zij eventueel verkopen aan andere aandeelhouders. Voor zo ver mij bekend worden op dit moment ook geen leningen die het Slotervaartziekenhuis heeft uitstaan opgeëist door de kapitaalverschaffers. Ik geef geen garantie voor het voorbestaan van individuele zorgaanbieders. Ik vind het ook veel meer van belang dat er garanties zijn voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van cruciale zorg. Dat wordt geregeld via de zorgplicht. Zorgverzekeraars zijn in eerste instantie aangewezen om de noodzakelijke zorg voor hun verzekerden in te kopen en te organiseren.
Erkent u dat er grote schade zal optreden in de werkgelegenheid in Amsterdam en de toegankelijkheid van de zorg, wanneer de aandeelhouders het ziekenhuis laten vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat er als gevolg van het opeisen van leningen acute financiële problemen ontstaan bij het Slotervaartziekenhuis. Ten aanzien van de continuïteit van cruciale zorg heb ik in de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg» van april 2011 uiteengezet hoe de overheid zal handelen met betrekking tot de continuïteit.
Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot het wetsvoorstel om winstuitkeringen (Kamerstukken 33 168) toe te staan? Wordt met dat wetsvoorstel de aandeelhoudersconstructie voor ziekenhuizen de nieuwe norm?
Momenteel is winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg verboden, ongeacht de rechtsvorm van de zorgaanbieder. De meeste ziekenhuizen hebben de vorm van een stichting, waarvoor winstuitkering te allen tijde is uitgesloten. Als een aanbieder van medisch specialistische zorg de rechtsvorm van een bv of die van een andere kapitaalvennootschap aanneemt, moet die rechtspersoon dus laten zien dat er geen winst wordt uitgekeerd, bijvoorbeeld door dat in de statuten te regelen.
Algemene ziekenhuizen, categorale ziekenhuizen en Zelfstandige Behandel Centra mogen na inwerkingtreding van de wet voorwaarden aan winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg – onder specifieke voorwaarden – winst gaan uitkeren. Dat kan zich echter pas voordoen als er sprake is van een kapitaalvennootschap zoals een bv of nv of van een coöperatie. Zoals in de toelichting van het wetsvoorstel is gemotiveerd is het niet waarschijnlijk dat dit de norm wordt. De verwachting is dat ongeveer 10 tot 15% van de aanbieders van medisch specialistische zorg in de komende jaren winst zal willen gaan uitkeren om op die manier kapitaal aan te trekken.
Op basis van het wetsvoorstel is aan winstuitkering een aantal voorwaarden verbonden. Winst mag worden uitgekeerd na een positieve beoordeling van vooraf gestelde minimumkwaliteitseisen door de IGZ. Winst mag worden uitgekeerd na een positieve beoordeling van de financiële reserves, volgens de geldende vennootschapsrechtelijke eisen. Winstuitkering mag nooit leiden tot continuïteitsproblemen in de liquiditeit, rentabiliteit en solvabiliteit. Winst mag pas worden uitgekeerd na het verstrijken van drie jaar na het moment van investeren, de zogenaamde «driejaarstermijn». In de nota van wijziging is aanvullend opgenomen dat winst niet mag worden uitgekeerd als het eigen vermogen uitgedrukt als percentage van het balanstotaal niet ten minste 20% is. Niet gerealiseerde winsten (boekwinsten als gevolg van herwaardering) mogen niet worden meegeteld. Deze «solvabiliteitseis» moet berekend worden voor de geconsolideerde groep. Zo kunnen schulden niet verstopt worden in een aparte bv. Op de berekening zijn de regels voor de jaarverslaglegging uit BW en WTZi van toepassing. Ook is daar geregeld dat winst niet mag worden uitgekeerd indien het resultaat uit normale bedrijfsuitoefening (dus exclusief buitengewone baten) niet tenminste drie achtereenvolgende jaren positief is. Door deze norm kan pas winst worden uitgekeerd indien een zorgaanbieder voor een langere periode structureel gezond is. Voor alle duidelijkheid, momenteel is winstuitkering door ziekenhuizen en ZBC’s verboden.
Is het in het belang van de ziekenhuiszorg in Amsterdam als het Slotervaartziekenhuis zou verdwijnen door een gevecht om de financiën en de macht tussen de private eigenaren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot de continuïteit vind ik het belangrijk dat cruciale zorg gegarandeerd is zodat de cruciale zorg voor patiënten toegankelijk blijft. Daartoe hebben zorgverzekeraars een zorgplicht en zal de overheid als ultimum remedium garant staan voor de levering van cruciale zorg. Op dit moment heb ik geen signalen dat de continuïteit van cruciale zorg in het geding is. Bovendien heb ik op dit moment geen aanwijzingen dat het Slotervaartziekenhuis op het punt staat te verdwijnen. Huisartsen moeten er op kunnen vertrouwen dat de geleverde zorg van een zorgaanbieder waarnaar zij doorverwijzen voldoet aan de gestelde kwaliteits- en veiligheidseisen. Daar ziet de IGZ op toe.
Wat is het oordeel van de patiënten over de ontstane situatie? Zijn zij blij als het ziekenhuis zou verdwijnen?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is het oordeel van de huisartsen over de ontstane situatie? Wat is hun oordeel over het functioneren en het bestaansrecht van het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u gelukkig met de afloop van het «avontuur» met private financiers als het ziekenhuis verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw oordeel over de relaties tussen toezichthouders, eigenaren en directie in de zakelijke en privésfeer zoals gemeld in de nieuwsbladen Parool en NRC?2 3
In 2010 is een (vernieuwde)Zorgbrede Governancecode door de Brancheorganisaties Zorg (BOZ) uitgebracht. 6 7 Het zijn de raad van bestuur en de raad van toezicht/commissarissen die verantwoordelijk zijn voor de governancestructuur en de naleving van de code (art. 2.1.3). Het is niet aan mij om een oordeel te geven of wel of niet aan de code is voldaan. De zorginstelling dient in zijn jaarverslag aan te geven welke van toepassing zijnde openbaar gemaakte normen zij hanteert voor goed bestuur en het afleggen van openbare verantwoording over haar beleid en activiteiten. Hierbij dient de Zorgbrede Governancecode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Op basis van het principe van «pas toe of leg uit» wordt in ieder geval aangegeven van welke normen uit de Zorgbrede Governancecode is afgeweken en waarom. Dit dient expliciet in de verslaggeving te worden opgenomen.8
Los van deze Zorgbrede Governancecode, ben ik van mening dat het toezichthoudend orgaan zodanig moet zijn samengesteld dat de leden ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. De WTZi verplicht deze onafhankelijkheid ook. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om de governance zo te organiseren dat dit het geval is. De IGZ is belast met het toezicht op de WTZi. Uit onduidelijkheden in de governance kunnen immers risico’s met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid voortvloeien. De IGZ houdt de ontwikkelingen met betrekking tot veiligheid en kwaliteit dan ook nauwlettend in de gaten. Als eerste stap heeft de IGZ op 19 maart jl. een inspectiebezoek aan het Slotervaartziekenhuis afgelegd. Tijdens dat bezoek is gesproken over de positie en de rol van de raad van bestuur in het licht van de ontwikkelingen bij het ziekenhuis. De inspectie heeft tijdens het bezoek geen signalen ontvangen dat de kwaliteit van zorg, de patiëntveiligheid en/of de continuïteit op dat moment anders was dan voor de statutenwijziging van 14 maart jl. De IGZ doet nu onderzoek naar mogelijke overtredingen op de WTZi.
Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de vraag of een zorgaanbieder voldoet aan de Zorgbrede Governancecode. Indien de IGZ echter een overtreding van de WTZi constateert dan zal worden opgetreden. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen.
In hoeverre wordt de Zorgbrede Governancecode door het Slotervaartziekenhuis geschonden?
Zie antwoord vraag 16.
Is hier sprake van c.q. de schijn van belangenverstrengeling tussen de directie, eigenaren en de toezichthouders c.q. Raad van Commissarissen?4
Zie antwoord vraag 16.
Is het waar dat een zus van directielid B. samenwoont met de heer M., die lid is van de Raad van Commissarissen? Hoe beoordeelt u dit gegeven in het kader van de Governancecode?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen de voorzitter van de Raad van Commissarissen de heer D. en het lid de heer Z. en de (mede)eigenaren van het Slotervaartziekenhuis, de familie S., die zakelijke banden met elkaar hebben gehad of nog hebben? Is een dergelijke (schijn van) belangenverstrengeling in strijd met de Governancecode?
Zie antwoord vraag 16.
In hoeverre zijn de huidige eigendoms- en toezichtsverhoudingen in strijd met afspraken die u in 2006 heeft gemaakt?
De betrokkenheid van de toenmalige Minister van VWS betrof, zoals hierboven aangegeven, het biedingsproces ten tijde van de overgang naar een bv. Vertegenwoordigers van het ministerie van VWS hebben er destijds immers op gewezen dat aan de wettelijke vereisten uit de WTZi moest worden voldaan. Deze vereisten bevonden zich met name op het terrein van de eigendomsverhoudingen (verbod op winstuitkering) en governance (onafhankelijkheid van de raad van toezicht). Of het Slotervaartziekenhuis nog voldoet aan de WTZi is, zoals ik hierboven ook opmerkte, onderworpen aan een onderzoek van de IGZ. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen.
Wie van de toezichthouders c.q. Raad van Commissarissen is verantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van het ziekenhuis? Welk lid heeft relevante kennis en ervaring in de zorg zoals de Governancecode bepleit? Hoe is het toezicht op dit terrein geborgd door het Slotervaartziekenhuis?
Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de vraag of een zorgaanbieder voldoet aan de Zorgbrede Governancecode. Indien er echter sprake is van een overtreding van de WTZi dan zal de IGZ op treden. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen.
Hebben de leden van de Raad van Commissarissen ook andere commissariaten? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven en past dit binnen de aangenomen wet om het aantal commissariaten bij instellingen voor de publieke sector zoals de zorg te beperken?
De wet bestuur en toezicht regelt over de gevolgen van het hebben van meer dan 5 commissariaten en toezichtfuncties het volgende.9 Een besluit tot benoeming van een persoon tot lid van de raad van toezicht leidt er toe dat de benoeming van de betrokkene hierdoor automatisch ongeldig wordt als de betrokkene het wettelijk toegestane aantal commissariaten en toezichthouderschappen overschrijdt. Voor de overgangssituatie is geregeld dat de beperking van het aantal commissariaten en toezichthoudende functies niet van toepassing is op benoemingen die voor de inwerkingtreding van de wet hebben plaats gevonden, maar wel bij een eventuele herbenoeming in die functie.
Indien de IGZ een overtreding van de WTZi constateert dan zal worden opgetreden. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen
Is het waar dat de ING-bank haar handen heeft afgetrokken van het Slotervaartziekenhuis en dat acute liquiditeitsproblemen dreigen? Wat betekent dit voor de betaling van de salarissen van het personeel in de directe toekomst?
Welke rol ziet u weggelegd voor de dominante zorgverzekeraar Achmea?
Welke consequenties verbindt u aan de huidige ontwikkelingen? Hoe borgt u de kwaliteit en continuïteit van het Slotervaartziekenhuis?
Ik vind het belangrijk dat we strikt toezien op de randvoorwaarden met name op het vlak van kwaliteit en veiligheid en daarmee verbonden governance. Naarmate zorgaanbieders meer eigen verantwoordelijkheid krijgen om zich zo te organiseren dat zij de patiënt in hun ogen optimaal kunnen bedienen, wordt toezicht op de randvoorwaarden belangrijker. De IGZ doet dan ook onderzoek en om in te kunnen grijpen indien dat nodig blijkt. Met betrekking tot de continuïteit vind ik het belangrijk dat cruciale zorg geleverd blijft zodat cruciale zorg voor de patiënten toegankelijk blijft. Ik heb op dit moment geen signalen dat de continuïteit daarvan in het geding is.
Het bericht dat tienduizenden mensen hun zorg verliezen als gevolg van de 10-uursgrens voor het persoonsgebonden budget |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Per Saldo naar de gevolgen van de 10-uursgrens voor mensen met een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding?
Ik ben bekend met de eerste resultaten van een meldactie van Per Saldo. Ook volgens Per Saldo gaat het niet om een onderzoek.
Bent u ook geschrokken van de uitkomst dat 42.000 huidige budgethouders in 2014 hun hulp zullen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de pgb-afspraken uit het Begrotingsakkoord 2013 was bekend dat op 1 januari 2014 ruim 40.000 mensen met een pgb op basis van een AWBZ-indicatie van minder dan 10 uur voor alleen begeleiding hun pgb zullen kwijtraken. Ze behouden nog steeds hun recht op AWBZ-zorg en kunnen een beroep doen op zorg in natura.
Is u bekend of de nu al geldende 10-uursgrens voor nieuwe pgb-houders heeft geleid tot schrijnende situaties? Op welke wijze wordt hierop toegezien?
Uw Kamer heeft verzocht om uiterlijk medio april te worden geïnformeerd over de effecten van de 10-uursgrens voor nieuwe cliënten. Ik wil u graag naar deze brief verwijzen.
Vindt u het financieel doelmatig dat zorgorganisaties als oplossing zorgverleners in onderaannemerschap aantrekken of hen een dienstverband aanbieden, hetgeen veel duurder is dan het regelen met een pgb?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de stelling dat 84% van de deelnemers aan het onderzoek heeft aangegeven geen passende zorg te kunnen vinden bij zorg in natura en dat zelfs 50% al nul op het rekest heeft gekregen bij verschillende zorgorganisaties?
Ik vind het niet passend en effectief te reageren op een nog lopende meldactie die niet representatief is en waar bovendien zorgkantoren niet naar hun oordeel is gevraagd. Ik heb met Per Saldo afgesproken dat na afronding van de meldactie de resultaten gezamenlijk zullen worden besproken. Uw Kamer ontvangt alsdan mijn reactie op deze meldactie.
Wat is uw reactie op de constatering dat het voor zorginstellingen in veel gevallen lastig is om altijd dezelfde begeleider te bieden, terwijl dit voor een groot deel van deze groep wel belangrijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de stelling dat de betreffende groep vaak geen zorg per dagdeel afneemt maar per uur en dat veel instellingen alleen met dagdelen werken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat de zorg in natura voor deze groep mensen passende zorg kan leveren?
Zie antwoord vraag 5.
Gaan de zorgkantoren extra begeleiding inkopen om de huidige budgethouders onder de 10 uur begeleiding vanaf 2014 te kunnen laten overstappen op zorg in natura?
De zorgkantoren hebben vanuit hun zorgplicht de verantwoordelijkheid om (ook) voor deze groep passende zorg in te kopen. Hiervoor zijn vanuit de pgb-maatregelen extra middelen ter beschikking gesteld.
Wat is uw reactie op de stelling dat de zorg die nu moet worden ingekocht in een instelling een stuk duurder is dan de zorg die met een pgb wordt georganiseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de stelling dat deze maatregel kan leiden tot overbelasting en burnout bij mantelzorgers en dat dit zal leiden tot grotere aanvragen van zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat de 10-uursgrens een besparing van zorgkosten betekent en dat deze noodzakelijk is om de kosten van deze zorg zo laag mogelijk te houden?
Deze eerste resultaten van deze meldactie geven mij nog geen aanleiding om dit standpunt te herzien.
Deelt u de mening dat wanneer mensen een indicatie hebben voor AWBZ-zorg en zorg in natura instellingen deze niet kunnen leveren, er een passende oplossing voor deze mensen gevonden moet worden?
Ja, cliënten met een AWBZ-indicatie hebben recht op passende zorg.
Bent u bereid te kijken naar mogelijkheden om – wanneer u de 10-uursgrens wilt handhaven – alsnog de mogelijkheid voor een pgb te bieden, wanneer deze zorg aantoonbaar niet via zorg in natura te krijgen is?
Het zorgkantoor is en blijft verantwoordelijk om de cliënt passende zorg aan te bieden. Mocht blijken dat zij deze passende zorg niet beschikbaar hebben, dan zal ik hen aanspreken op deze verantwoordelijkheid. Het is aan de zorgkantoren alsnog hieraan te voldoen door bijvoorbeeld aanvullende afspraken te maken.
Deelt u de mening dat, zeker nu blijkt dat de zorg in natura duurder is en het gebrek aan passende zorg in natura zal leiden tot een duurdere zorgvraag, de 10-uursgrens niet langer houdbaar is?
Deze mening deel ik niet op basis van deze lopende meldactie.
Het bericht dat het Integraal Kankercentum Zuid de ex-directeur 160.000 euro moet betalen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het Integraal Kankercentum Zuid (IKZ) de ex-directeur 160.000 euro moet betalen, geld wat opgebracht is door de Nederlandse belasting- of premiebetaler? 1)
De kantonrechter heeft bepaald dat de voormalig directeur van het IKZ een ontslagvergoeding ontvangt van € 160.000. Ik heb hier formeel geen positie in.
Wat is uw oordeel over het gedwongen vertrek van de directeur van het IKZ? Bent u van mening dat het ontslag van de directeur van het IKZ terecht is? Betreurt u niet dat u niet heeft ingegrepen op 20 december jl. om dit ontslag te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is in het algemeen gesproken triest voor de betrokkenen als een dienstbetrekking op een dergelijke manier eindigt. Dat gezegd hebbend, heb ik al meerdere malen te kennen gegeven dat ik niet ga over het ontslaan of aannemen van een directeur.
Deelt u de indruk dat het functioneren van de betreffende directeur helemaal niet ten grondslag lag aan het gedwongen vertrek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de Raad van Toezicht van het IKZ om te beoordelen of de betreffende directeur goed functioneert en hier eventueel consequenties aan te verbinden. Zoals ik al gezegd heb ga ik niet over het ontslag van een directeur.
Wat is uw oordeel over het feit dat door de Raad van Toezicht als reden voor ontslag in eerste instantie wordt aangevoerd dat de directeur de Letter of Intent niet wilde ondertekenen, omdat zij vond dat dit niet in het belang was van het IKZ, waarin zij recent door de kantonrechter in het gelijk is gesteld, en waarbij later bleek dat de handelwijze van de directeur, daarin gesteund door het personeel, juist heeft geleid tot wezenlijke aanpassingen?
Er is voor zover mij bekend geen directe relatie tussen het vertrek van de voormalig directeur en het niet willen ondertekenen van de letter of intent. Er was sprake van een vertrouwensbreuk tussen de directeur en haar Raad van Toezicht. Het klopt wel dat er later, na het vertrek van de voormalig directeur, nog aanpassingen zijn gedaan aan de letter of intent. Vervolgens is de letter of intent door beide partijen ondertekend op 28 februari 2013.
Welke rol heeft uw ministerie gespeeld? Is het waar dat uw ministerie op 27 november 2012 heeft gedreigd de financiering van het IKZ stop te zetten indien de Letter of Intent niet getekend werd? Ziet u hier een verband met het ontslag van de directeur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk verband?
Ik heb een jaar geleden al aan zowel het IKZ als het IKNL aangegeven dat de subsidie niet meer aan twee organisaties overgemaakt zal worden. Dat betekent niet dat het IKZ geen geld krijgt, het gaat alleen via een andere route. Voor 2013 is nu afgesproken dat beide organisaties het eerste half jaar nog een afzonderlijke subsidie ontvangen, zodat ze beide de tijd krijgen om de fusie op poten te zetten. De tweede helft van het jaar zal de subsidie volledig via het IKNL lopen. Wel heb ik toegezegd dat de verworvenheden van het IKZ en de regionale inbedding behouden moeten blijven. Hier zal bij het toekennen van de subsidie rekening mee gehouden worden.
Bent u van mening dat het vertrek van de directeur van het IKZ voorkomen had kunnen worden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat op die manier 160.000 euro was bespaard dat besteed had kunnen worden aan goede zorg of onderzoek zoals het IKZ dat nu al jaren naar volle tevredenheid doet om deze te borgen c.q. te bewerkstelligen?
Zoals ik al heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 ga ik niet over het ontslaan van een directeur.
Hoe beoordeelt u het handelen van bemiddelaar E. en de voorzitter van de Raad van Toezicht B. van het IKZ in dit conflict? Had een meer deëscalerende opstelling van beiden niet een dergelijke vertrekpremie kunnen voorkomen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De heer Eenhoorn is op verzoek van beide partijen, aangesteld om het fusie proces in goed banen te leiden. Ik ben erkentelijk voor zijn optreden dat heeft geresulteerd in een intentieverklaring tot fusie. De heer Eenhoorn was niet betrokken bij het conflict wat zich afspeelde. Een vertrouwensbreuk tussen de Raad van Toezicht en de voormalig directeur heeft uiteindelijk geleid tot het vertrek van de voormalig directeur. Daar staat de heer Eenhoorn buiten. Ik heb geen opvattingen over het handelen van de Raad van Toezicht in deze, ik ga niet over het aanstellen of ontslaan van directeuren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het fusietraject? Is er wel zicht op een fusie waar ook het IKZ naar tevredenheid op de haar eigen karakteristieke wijze, dicht op het veld, erg patiëntgericht en met veel maatschappelijke subsidies kan functioneren en belangrijke werkwijzen en netwerken behouden kunnen blijven?
Beide partijen zijn in overleg over het vormgeven van een nieuwe organisatie en de inbedding van de verworvenheden van het IKZ in deze organisatie. Ik verwacht dat beide partijen 1 juli 2013 gefuseerd zijn tot één landelijke organisatie zoals afgesproken is.
Wordt het niet eens tijd dat er hoogwaardige adviseurs van oncologische, epidemiologische, patiëntgeoriënteerde en informatiekundige huize advies uitbrengen over de gewenste onafhankelijke werkwijze voor het realiseren en benutten van de kankerregistratie voor een optimale kwaliteit van zorg, strokend met de uitkomsten en adviezen van het door de EU (Directoraat Research & Innovatie) in het kader van het 7de kaderprogramma gesubsidieerde Eurocourse project waarvan het IKZ de coördinator was? Bent u bereid dit op gang te brengen?
Ik ben het met u eens dat het optimaal benutten van de kankerregistratie van groot belang is. In de intentieverklaring tot fusie worden ook doelen genoemd met betrekking tot een goede inrichting van de kankerregistratie. Ook het KWF heeft mij laten weten dat het belangrijk is dat de nationale kankerregistratie maximaal gebruikt wordt (en zodanig wordt ingericht) voor het verkrijgen van inzicht in de kwaliteit van de oncologische zorg en voor het bevorderen van de kwaliteit van de oncologische zorg.
Het IKNL stelt momenteel een Raad van Advies samen met adviseurs uit het oncologische wetenschappelijke veld die een onafhankelijke rol gaan spelen bij het benutten van de kankerregistratie. Ook het IKZ is bij dit project betrokken.