1300 meldingen over onveiligheid van papieren rietjes bij de NVWA. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met uw antwoorden op schriftelijke vragen over de onveiligheid van papieren rietjes daterende 11 april 2022 en 30 mei 2022?1, 2
Ja.
Zo ja, ziet u de ernst in van de 1.300 meldingen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de onveiligheid van papieren rietjes die vast kunnen komen te zitten in de keel van kinderen en mensen met een ziekte of beperking?
Ik zie de ernst in van meldingen van onveiligheid van producten. Er is echter geen sprake van 1.300 meldingen van onveiligheid, maar van 1.300 reacties op de oproep van de NVWA, variërend van onvrede over de rietjes tot aan mogelijke incidenten van bijna-verstikkingen. Er zijn overigens geen daadwerkelijke verstikkingen of medische noodsituaties gemeld. De mogelijkheid dat zich incidenten voordoen, was de reden dat de NVWA consumenten actief heeft opgeroepen hun ervaringen te delen. Na de reacties op de oproep van de NVWA zijn er geen nieuwe meldingen gedaan over papieren rietjes.
Bent u bekend met uw antwoord van 30 mei 2022 op de negende vraag van de set schriftelijke vragen, waarin u de papieren rietjes een inferieure oplossing voor het verbod op plastic rietjes noemt?
Ik gebruikte in het bedoelde antwoord de term «inferieure oplossing» in reactie op de constatering dat in sommige gevallen papieren rietjes niet veilig blijken te zijn. Alternatieve producten die een risico opleveren voor de consument zijn een inferieure oplossing, niet papieren rietjes in het algemeen.
Wat zou volgens u dan wel een goede oplossing zijn, anders dan het verbod op plastic rietjes in te trekken?
Een goede oplossing is dat aanbieders van alternatieven voor plastic rietjes – eender van welk materiaal deze gemaakt zijn – hun verantwoordelijkheid nemen en de alternatieven alleen aanbieden als zij veilig zijn.
Bent u bekend met uw antwoord van 30 mei 2022 op de negende en tiende vraag van de set schriftelijke vragen, waarin u de verantwoordelijkheid van de inferieure oplossing van het verbod op plastic rietjes bij de fabrikanten legt in plaats van bij het verbod op plastic rietjes en van de fabrikanten verlangt dat er een andere oplossing komt in plaats van dat u uw verantwoordelijkheid neemt en het verbod in het belang van de veiligheid van kinderen en mensen met een ziekte of beperking intrekt?
Fabrikanten (en de partijen die deze producten uiteindelijk op de markt brengen) hebben ook zonder het verbod op plastic rietjes de verantwoordelijkheid om veilige producten op de markt te brengen. Ik constateer dat sommige aanbieders van alternatieven voor plastic rietjes een minder veilig product op de markt brengen. De oplossing hiervoor is niet om het verbod op plastic rietjes in te trekken. De oplossing is dat deze aanbieders hun producten veiliger maken.
Bent u bekend met het feit dat het inmiddels acht maanden verder is en de fabrikanten geen oplossing hebben gevonden voor de papieren rietjes? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Per wanneer is de onveilige situatie met de papieren rietjes verleden tijd?
Papieren rietjes hoeven niet vervangen te worden. De branche onderzoekt op dit moment de veiligheid van de rietjes en deelt de kennis en best practices met elkaar. De NVWA wordt hierover geïnformeerd.
Het bericht dat het Meningokokkenvaccin ACWY nog steeds niet vergoed wordt voor mensen met een niet-functionerende milt |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Klopt het dat het meningokokkenvaccin ACWY (Nimenrix) nog steeds niet wordt vergoed voor mensen met een niet-functionerende milt?1
Het klopt dat het meningokokkenvaccin ACWY (Nimenrix of Menveo) niet wordt vergoed voor mensen met een niet-functionerende milt (asplenie). De Gezondheidsraad heeft in 2018 naar dit vaccin gekeken en toen is het meningokokkenvaccin toegevoegd aan het Rijksvaccinatieprogramma voor alle 14-jarigen. Daaropvolgend heeft Zorginstituut Nederland onderzocht of patiënten met een niet-functionerende milt in aanmerking kunnen komen voor deze preventieve behandeling met het meningokokkenvaccin vanuit het basispakket. Het Zorginstituut concludeerde dat, wanneer er sprake is van een aanvraag door de fabrikant, de beschikbare vaccins als voldoende werkzaam kunnen worden beschouwd en daarmee de mogelijkheid bestaat tot opname van het vaccin voor deze indicatie in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). De fabrikant heeft tot op heden geen aanvraag ingediend.
Bent u ervan op de hoogte dat de toenmalig Minister voor Medische Zorg in 2020 op schriftelijke vragen van het lid Van Gerven (SP) hierover schreef «Voor de specifieke vaccinatie Nimenrix heeft de fabrikant nooit een verzoek voor opname in het GVS gedaan. Ik zal daarom, zoals hierboven al vermeld, de fabrikant verzoeken om alsnog een vergoedingsdossier in te dienen»?
Ja daar ben ik van op de hoogte.
Is destijds na deze toezegging contact geweest met de fabrikant van dit vaccin over het indienen van een vergoedingsdossier? Zo ja, waarom heeft dit destijds niet geleid tot opname van dit vaccin in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS)? Zo nee, waarom niet?
De toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport heeft de fabrikant in 2020 gevraagd om een vergoedingsdossier in te dienen, en de toezegging gestand gedaan. De fabrikant heeft daarna geen contact opgenomen met de instanties voor de vergoedingsaanvraag.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten dat het meningokokkenvaccin ACWY (Nimenrix) alsnog wordt opgenomen in het GVS voor mensen met een niet-functionerende milt?
In principe is het aan de fabrikant om een vergoedingsdossier in te dienen. Omdat dit tot op heden niet is gebeurd, neem ik contact op met de patiëntenvereniging en Zorginstituut Nederland om meer inzicht te krijgen in het aantal patiënten dat vaccinatie nodig heeft maar geen toegang ertoe heeft. Met hen wil ik het proces tot eventuele vergoeding van het meningokokkenvaccin ACWY voor mensen met een niet-functionerende milt vanuit het basispakket verkennen.
Het bericht ‘Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken»?1
Ja.
Erkent u dat met het kanaliseren van de online gokmarkt het aantal verslavingen is gegroeid?
Er zijn momenteel nog geen betrouwbare cijfers beschikbaar om te kunnen beoordelen wat de invloed van het openen van de online markt is op het aantal mensen met een verslavingsproblematiek. Zoals ik aangaf in mijn laatste brief van 5 december 2022 zijn hiervoor de cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) over het aantal mensen dat behandeld wordt voor kansspelverslaving een goede indicatie.2 Deze rapportage is naar verwachting in maart 2023 gereed. Daarnaast zal de Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) jaarlijks rapporteren over de ontwikkeling in en omvang van de verslavingsproblematiek in Nederland, waaronder ook kansspelverslaving. Aanbevelingen die zien op het voorkomen van kansspelverslaving, neem ik mee in mijn toekomstige beleid voor verslavingspreventie.
Naast cijfers over mensen die in behandeling zijn voor kansspelverslaving, is van belang om de hoeveelheid (problematische) spelers te meten. Dit geeft een completer beeld, omdat niet alle mensen met een kansspelverslaving de stap zullen zetten om zich te laten behandelen. Daarnaast duurt het enige tijd voordat verslavingen zich manifesteren.
Daarom wil ik de ontwikkelingen over een langere tijd monitoren om de informatiepositie te versterken en een betrouwbaar beeld te kunnen vormen. Om dit inzicht te vergaren ben ik voornemens een periodieke monitor op te zetten, in aanvulling op de cijfers van de Kansspelautoriteit (Ksa) en gegevens uit LADIS.3 Ik verwacht de eerste resultaten in het najaar van 2023 met uw Kamer te kunnen delen en vervolgens uw Kamer jaarlijks te informeren.
Erkent u dat het kanaliseren van de online gokmarkt niet alleen heeft gezorgd voor het weghalen van consumenten bij illegale goksites, maar ook voor het aantrekken van nieuwe gokkers en de kanalisatie derhalve een averechts effect heeft gehad?
De Wet Kansspelen op afstand (koa) heeft niet tot doelstelling om meer of minder gebruik van het online aanbod te realiseren, wel het doorlopend tegengaan van illegaal aanbod. Met het legaliseren en reguleren van de online kansspelmarkt is beoogd om spelers een omgeving te bieden waar onder meer aandacht is voor verslavingspreventie als een van de pijlers van het kansspelbeleid. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022 is niet precies inzichtelijk hoe groot het aantal spelers is dat op de illegale markt speelt en in het verleden heeft gespeeld.4 Wel is duidelijk dat veel Nederlanders voor de opening van de markt al speelden bij illegale aanbieders. Het is niet mogelijk om exact te meten hoeveel van deze spelers nu zijn overgestapt naar een legale aanbieder en hoe dit aantal zich verhoudt tot het totale aantal spelers. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022, kan op basis van verschillende indicatoren worden geconcludeerd dat spelers het legale aanbod weten te vinden.5
Bent u met deze leden van mening dat bij het kanaliseren van de online gokmarkt onvoldoende is geluisterd naar de alarmerende signalen van verslavingsexperts en te veel is vertrouwd op de beloftes van de kansspelaanbieders?
Deze mening deel ik niet. Bij de totstandkoming van de wet is gebruik gemaakt van wetenschappelijke inzichten op het gebied van onder andere verslavingspreventie om de voorschriften voor aanbieders vorm te geven. De online kansspelmarkt en het toezicht daarop zijn nog steeds in ontwikkeling. De grote hoeveelheid ongerichte reclame vanuit aanbieders is mij niet ontgaan. Verslavingsexperts hebben hun zorgen daarover aangegeven en deze zorgen deel ik. Daarom heb ik maatregelen getroffen om ongerichte reclame te beperken.6 Daarnaast hebben de eerste ontwikkelingen in de kansspelmarkt duidelijk gemaakt dat de voorschriften voor aanbieders aangescherpt moeten worden, waaronder de mogelijkheden om speellimieten in te stellen. Om kansspelverslaving bij spelers tegen te gaan moet voortdurend bijgestuurd worden. Om deze reden doet de Ksa onderzoek naar de invulling van de zorgplicht door aanbieders.
Wat gaat u doen aan gokbedrijven die niet ingrijpen wanneer spelers uit de bocht vliegen en tienduizenden euro’s verspelen?
Volgens artikel 4a van de Wet op de Kansspelen zijn vergunde aanbieders verplicht om maatregelen en voorzieningen te treffen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zoveel mogelijk te voorkomen. Wanneer aanbieders signalen zien dat speelgedrag risicovol wordt, dienen zij in te grijpen. Het is de verantwoordelijkheid van de Kansspelautoriteit om hier toezicht op te houden en te handhaven wanneer nodig. Zoals ik bij vraag 4 aangaf is de Kansspelautoriteit in dat kader een breed onderzoek gestart. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek zal ik samen met de Ksa bezien waar en op welke wijze hardere grenzen gesteld moeten worden. De voorzitter van de Kansspelautoriteit heeft in een interview met de Volkskrant van 10 januari 2023 al vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek geconstateerd dat er behoefte is aan hardere grenzen.7 In dat licht werk ik op dit moment zoals toegezegd in mijn brief van 5 december, al aan kaders voor een bovengrens bij speellimieten. Dit is een manier om buitensporig speelgedrag te beperken. Ik kijk daarbij hoe het wettelijke uitgangspunt dat iemand zelf limieten moet instellen in de praktijk werkt, met name bij kwetsbare spelers. Daarnaast start ik een pilot in samenwerking met aanbieders en wetenschap om tot gedragsinterventies te komen waardoor spelers lagere limieten instellen.
Bent u bereid om bij wijzigingen in de wetgeving rondom online kansspelen de adviezen van verslavingsexperts als leidend te beschouwen?
Voor mij is het effectueren van de drie kansspeldoelen, namelijk om consumenten te beschermen, kansspelverslaving te voorkomen en criminaliteit tegen te gaan, leidend bij wijzigingen van wetgeving rondom online kansspelen. Daarbij is het belangrijk om adviezen van verslavingsexperts mee te nemen, naast adviezen over uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Om deze reden is in 2022 het onderzoeksprogramma «Preventie van kansspelverslaving» van start gegaan om een bijdrage te leveren aan de preventie en behandeling van kansspelverslaving, gokgerelateerde schade en gokproblematiek door nieuwe kennis te ontwikkelen en het gebruik ervan te stimuleren. Deze kennis wordt gebruikt om meer zicht en grip te krijgen en het verslavingspreventiebeleid verder vorm te geven.
Bent u bekend met de werking van het uitsluitingenregister Cruks waardoor het voor gebruikers mogelijk is om een speelverbod in te stellen?
Ja.
Bent u bekend met de mogelijkheid dat gebruikers het speelverbod van 6 maanden, binnen 6 maanden, zelf weer uitzetten waardoor het speelverbod voor «zwakke» gebruikers geen effect zal hebben?
De wet verbiedt de Kansspelautoriteit om een inschrijving ongedaan te maken als er nog geen zes maanden voorbij zijn sinds de inschrijving.8 Bij Cruks uitschrijven is gedurende de eerste zes maanden niet mogelijk omdat dit juist zou indruisen tegen het principe van Cruks als ondersteuning bij het onderdrukken van de neiging om weer te gokken.
Bent u bereid om met verslavingsexperts naar het uitsluitingenregister Cruks te kijken en daarbij de duur en de beperkingen van het speelverbod mee te nemen?
De Ksa is momenteel bezig met een herontwerp van Cruks om het systeem gebruiksvriendelijker en toegankelijker te maken. Hiervoor neemt de Ksa de visie van verslavingsexperts mee in het ontwikkelingsproces om tot een verbeterd en effectiever systeem te komen. Zo wordt bijvoorbeeld niet alleen het gemak waarmee een speler zich kan inschrijven verbeterd, maar wordt er ook gekeken naar de mogelijkheid om in het uitschrijvingsproces van spelers die meer dan zes maanden in Cruks staan, een verplichte bezinningsperiode in te bouwen. Het nieuwe systeem wordt naar verwachting in april 2023 in de praktijk gebracht. Vervolgens zal het vernieuwde systeem middels een gerichte campagne onder de aandacht van spelers worden gebracht. De resultaten van het verbeterde Cruks systeem volg ik op de voet.
Kunt u aangeven wanneer het verbod op gokreclames geëffectueerd zal zijn?
Op 2 januari 2023 heeft de afdeling advisering van de Raad van State het advies over het reclameverbod gepubliceerd. Dit advies wordt momenteel verwerkt, waarbij ik mij inzet voor zo spoedig mogelijke publicatie van het besluit.
De kabinetsreactie ‘Terugkoppeling IPCR en vervolgproces’ van 5 januari 2023 |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
In hoeverre beschouwt u de «sterke aanmoedigingen» als gedaan tijdens de geïntegreerde regeling politieke crisisrespons (IPCR) van 4 januari jongstleden die u benoemt in uw brief als onderlinge afspraken? Wat heeft u toegezegd aan de EU-collega’s over in hoeverre Nederland deze «aanmoedigingen» inzet in beleid en op welke termijn? Wat is aan u toegezegd door EU-collega’s over in hoeverre en op welke termijn (aangrenzende) lidstaten deze «aanmoedigingen» inzetten als beleid?1
In Raadsaanbeveling 2022/2548 is afgesproken dat de Europese lidstaten op gecoördineerde wijze en in overleg met de Commissie dienen te beslissen over de nodige maatregelen in het geval dat de epidemiologische situatie in een derde land ernstig verslechtert.2 Vanwege de verslechterde en niet inzichtelijke epidemiologische situatie in China, heeft de Europese Commissie op 4 januari jl. de IPCR bijeen geroepen.
De lidstaten, waaronder Nederland, hebben tijdens deze bijeenkomst geen toezeggingen over de inzet van de maatregelen aan elkaar gedaan. Nederland heeft, op basis van OMT-advies, aangegeven met het oog op de epidemiologische situatie in China reden voor alertheid te zien, maar nog geen reden tot het treffen van verdergaande maatregelen. Wel is er tijdens deze bijeenkomst een Europees gecoördineerd maatregelenpakket samengesteld in het kader van het reisbeleid ten aanzien van China. Deze maatregelen zijn niet verplichtend, maar lidstaten worden sterk aangemoedigd om deze in te stellen om zo tot een geharmoniseerd reisbeleid te komen. Over het belang dat ik hieraan hecht heb ik uw Kamer geïnformeerd.3 De lidstaten hebben afgesproken het door de IPCR aangenomen maatregelenpakket in de eerste helft van februari te herzien.
Wat is de reden dat u de Eerste Kamer oproept zo spoedig mogelijk de Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan te behandelen?2
Op dit moment ontbreekt een wettelijke grondslag om een testverplichting of een andere collectieve maatregel in te stellen. Door het ontbreken van een specifieke wettelijke bevoegdheidsgrondslag, kan in afwachting van de Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid (Eerste tranche) niet via een ministeriële regeling, met de bijbehorende parlementaire betrokkenheid, invulling worden gegeven aan de Raadsaanbeveling 2022/2548.5 Om deze reden heb ik de Eerste Kamer verzocht om op de kortst mogelijke termijn aan te vangen met de behandeling van de Eerste tranche.6
Ter overbrugging tot de behandeling van de Eerste tranche dan wel tot de afschaling van de in Europees verband aanbevolen maatregelen, heb ik op 9 januari 2023 de voorzitter van de veiligheidsregio Kennemerland de opdracht gegeven om reizigers die direct afkomstig zijn uit China te controleren op een negatieve testuitslag.7
Welke wetsartikelen in de eerste tranche van de nieuwe Wet publieke gezondheid denkt u nodig te hebben binnen nu en twee weken? Welke wetsartikelen denkt u nodig te hebben binnen nu en twee maanden?
De bevoegdheidsgrondslag die nodig was geweest om de maatregelen zoals deze nu in de aanwijzing zijn opgenomen, te treffen, is de bevoegdheidsgrondslag tot het opleggen van een testverplichting (artikel 58p, eerste lid onder a, Eerste tranche). Daarnaast waren de procedurebepalingen noodzakelijk om de parlementaire betrokkenheid te waarborgen.
U vraagt mij ook naar mijn verwachting voor de komende twee maanden. Er is nu geen epidemiologische noodzaak om verdere maatregelen te treffen. In de eerste helft van februari 2023 vindt een evaluatie plaats van de maatregelen die in Europees verband sterk zijn aanbevolen. Ik kan geen voorschot op de uitkomst van dit overleg nemen. Ik kan u wel aangeven dat ik op dit moment geen epidemiologische noodzaak zie voor het treffen van extra maatregelen.
Hoe groot is de kans dat een nieuwe variant van het SARS-COVID-2-virus zal voldoen aan de criteria om een A1-ziekte te veroorzaken, volgens de definitie van de eerste tranche van de nieuwe Wet publieke gezondheid?
Een infectieziekte wordt op basis van artikel 20, tweede lid, van de Eerste tranche aangemerkt als een A1-infectieziekte wanneer de volksgezondheid mogelijke maatregelen vordert.Het RIVM of het OMT wordt gevraagd te adviseren over de status van een infectieziekte of varianten van een bepaalde infectieziekte. Daarbij wordt ook gevraagd om te reflecteren op een voorgesteld (al of niet Europees gecoördineerd) maatregelpakket. Op basis van dat advies wordt een infectieziekte al dan niet aangewezen als een A1-infectieziekte.
Het is afhankelijk van de karakteristieken van een nieuwe variant of de betreffende infectieziekte of deze als A1-infectieziekte moet worden aangemerkt. Naar verwachting zal daarbij worden gekeken naar de immuniteit voor infectie, de klachten na infectie en de besmettelijkheid van deze variant, die maken dat deze variant al dan niet pandemisch potentieel heeft.8
Biedt de nu vigerende Wet publieke gezondheid niet al voldoende aanknopingspunten om, waar nodig via algemene maatregel van bestuur (AMvB), maatregelen te nemen om de kans op besmette inreizenden te minimaliseren, zoals de wetsartikelen 48–57? Zo nee, wat ontbreekt daar dan? Zo ja, waarom dringt u dan aan op het gebruik van de eerste tranche van de nieuwe Wet publieke gezondheid?
Covid-19 is op dit moment aangewezen als een A-infectieziekte. Dit betekent onder andere dat de bevoegdheden uit hoofdstuk V van de Wet publieke gezondheid kunnen worden ingezet in de bestrijding van covid-19. Hieronder vallen de bevoegdheden die gericht zijn op havens en luchthavens (artikelen 48 tot en met 57 van de Wpg). Deze bevoegdheden richten zich tot de exploitant van de haven of luchthaven en de gezagvoerders. Gelet op het feit dat deze bevoegdheden zich niet richten tot reizigers, kan een testverplichting niet via deze artikelen worden opgelegd. Dit heeft de rechtbank in december 2020 bevestigd.9 Op dit moment kan op basis van de bestaande bevoegdheidsgrondslagen dus geen testverplichting worden opgelegd aan reizigers direct afkomstig uit China.
De Eerste tranche bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het instellen van een testverplichting (indien sprake is van een A1-infectieziekte). Om deze reden heb ik de Eerste Kamer opgeroepen om de behandeling van de Eerste tranche zo spoedig mogelijk ter hand te nemen.
Het afwegen van eten voor ouderen in zorgcentrum Die Buytenweye in Delft |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Precies 150 gram groente en 100 gram vlees: zorgcentrum bezuinigt en gaat eten ouderen afwegen», van het Algemeen Dagblad?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat zorgcentrum Die Buytenweye uit Delft het eten van de bewoners op een dusdanige manier gaat rantsoeneren? Vindt u het argument van het zorgcentrum dat het «zonde» is om steeds eten te moeten weggooien genoeg reden om ouderen op rantsoen te zetten? Bent u daarnaast van mening dat het personeel van het zorgcentrum in staat is om te bepalen hoeveel voedsel alle individuele ouderen nodig hebben om goed te kunnen functioneren? Moet er aan een dergelijke afweging geen arts en/of een diëtist te pas komen?
Na contact met de zorginstelling is gebleken dat de brief aan bewoners niet verstuurd had moeten worden en intussen ook is gecorrigeerd in een aanvullende brief. De wijze waarop in de eerste brief is gecommuniceerd naar bewoners en een bezuiniging centraal is gezet, keur ik af en het is goed dat hier een rectificatie op is gekomen.
Ik heb contact gehad met de zorgorganisatie en men streeft juist naar aandacht voor kwaliteit, beleving en sfeer van de maaltijden en maaltijden passend bij de persoonlijke behoeften van de bewoner. Daarnaast zie ik een positieve ontwikkeling in het bewust kijken naar duurzaamheid in de zorg. Het delen van ervaringen en goede voorbeelden over hoe dat kan met inachtneming van de wensen en behoeften van bewoners is daarom van belang.
Weet u hoeveel voedsel er in totaal maandelijks wordt weggegooid in zorgcentra zoals Die Buytenweye? Is de verspilling dusdanig dat geconstateerd kan worden dat er structureel te veel gekookt wordt voor de hoeveelheid bewoners van dit soort zorgcentra? Zo ja, hoe kan het dat er dus op een inefficiënte manier wordt ingekocht en klaargemaakt? Indien u niet weet hoeveel er verspild wordt, kunt u hier dan breed onderzoek naar doen in de ouderenzorg in Nederland?
Er zijn geen cijfers over de hoeveelheid voedselverspilling in zorgcentra. Er zijn twee monitors in opdracht van LNV die inzicht geven in de mate van voedselverspilling in Nederland; de monitor voedselverspilling in Nederland en de monitor voedselverspilling bij huishoudens in Nederland. De eerste monitor gaat over de verspilling in de keten en geeft een beeld van de totale omvang van voedselresten in Nederland. Binnen deze monitoring is geen specificatie naar de zorgsector. De Stichting Samen Tegen Voedselverspilling en de Wageningen Universiteit zijn, in samenwerking met enkele zorginstellingen, voornemens om dit jaar aan de slag te gaan om inzicht te krijgen in de voedselverspilling bij zorginstellingen. Door voedselverspilling te verminderen kan je veel klimaatimpact voorkomen en kosten besparen. Er is al veel kennis voorhanden voor bedrijven om zelf aan de slag te gaan om voedselverspilling te voorkomen en er zijn bedrijven die daar oplossingen voor aanbieden voor bijvoorbeeld menuplanning en inkoop.2 Het is goed dat een zorginstelling probeert verspilling van eten te verminderen en dat doet door het eten anders uit te serveren. Kleinere porties serveren en extra opscheppen als iemand nog trek heeft. Er zijn intussen al veel voorbeelden en zo heeft bijvoorbeeld het programma Waardigheid en trots op locatie onlangs een aantal tips gedeeld om hiermee aan de slag te gaan.3
Weet u of dergelijke rantsoeneringen in meer zorgcentra in Nederland aan de orde zijn? Zo nee, gaat u hier onderzoek naar doen? Zo ja, in hoeveel centra gebeurt dit en wat zijn hiervoor de overwegingen?
Nee dit is mij niet bekend. Zoals ik in de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven is er een voornemen voor onderzoek om inzicht te krijgen in voedselverspilling bij zorginstellingen.
Bent u het eens dat er betere manieren zijn om duurzamer te werken in zorgcentra voor ouderen en dat bezuinigen, mocht dat toch (ook) de reden zijn voor dergelijke rantsoeneringen, beter op andere zaken dan maaltijden kan? . Bent u zich ervan bewust dat de maaltijden in zorgcentra voor de bewoners een belangrijk sociaal element zijn, dat deze groep mensen vaak al geïsoleerd en eenzaam is en dat beknibbelen op voedsel en het maaltijdmoment inbreuk maakt op hun kwaliteit van leven? Zo ja, vindt u dan niet dat het rantsoeneren van maaltijden voor bewoners uit den boze zou moeten zijn? Voldoet een zorgcentrum wel aan de zorgplicht en rechten van de bewoners als er voedsel wordt gerantsoeneerd?
Duurzaamheid strekt zich uit over de hele keten van de zorg. Dit is ook de maaltijd. Hoe wordt deze geproduceerd, geconsumeerd en wat wordt met afval gedaan? Het is goed dat een zorginstelling probeert verspilling van eten te verminderen en dat doet door het eten anders uit te serveren. Kleinere porties serveren en extra opscheppen als iemand nog trek heeft. Het is dus belangrijk om de persoon te kennen en in een maaltijd te voorzien die passend is bij de persoonlijke behoeften van de betreffende persoon. De betreffende organisatie neemt deel aan de Green Deal 3.0, waarin verschillende facetten op het gebied van duurzaamheid in de zorg aan de orde komen. Dit betreft onder andere het verminderen van CO2 uitstoot.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat in een land als Nederland ouderen op rantsoen worden gezet, waarschijnlijk uit bezuinigingsoogpunt, terwijl er wel miljarden worden uitgegeven aan andere zaken, zoals een stikstofprobleem dat niet bestaat, of het bouwen van genderneutrale toiletten in publieke ruimtes?
Ja, maaltijden zijn zeker een belangrijk sociaal element van de zorg in zorgcentra en daarom ook onderdeel van de verzekerde Wlz-zorg en het kwaliteitskader verpleeghuiszorg als het gaat om het wooncomfort en welzijn. Het Zorginstituut noemt het beschikbaar stellen en organiseren van al het gebruikelijke eten en drinken. Naast de 3 maaltijden omvat het ook voldoende drinken, tussendoortjes, fruit, koffie, thee en dergelijke. Het eten en drinken moet voldoen aan de basale kwaliteitseisen van bijvoorbeeld het Voedingscentrum. Voldoende en gezonde voeding en drinken is ook een onderwerp waar tijdens de zorgplanbespreking in ieder geval aandacht aan wordt besteed. 4
Na contact met de zorginstelling is gebleken dat de brief aan bewoners niet verstuurd had moeten worden en intussen ook is gecorrigeerd in een aanvullende brief. De zorginstelling geeft aan dat men juist streeft naar aandacht voor kwaliteit, beleving en sfeer van de maaltijden en maaltijden passend bij de persoonlijke behoeften van de bewoner.
Hoe reflecteert u op de structurele bezuinigingen op en verschraling van de zorg van de afgelopen jaren, als u nu ziet dat het gevolg daarvan onder andere is dat onze ouderen minder te eten krijgen en daardoor soms misschien met honger naar bed gaan?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven is uit contact met de zorginstelling gebleken dat de brief aan bewoners niet verstuurd had moeten worden en intussen ook is gecorrigeerd in een aanvullende brief.
Wat zijn de (medische) gevolgen van het potentieel ondervoeden van ouderen voor de volksgezondheid en voor de (druk op) de zorg? Deelt u de mening dat het rantsoeneren van voedsel voor ouderen mogelijk kan leiden tot tekorten bij deze bevolkingsgroep en daarnaast voor psychologische problemen? Kunt u inventariseren welke gezondheidsproblemen, zowel fysiek als mentaal, hieruit voort zouden kunnen vloeien?
De afgelopen jaren zijn de uitgaven aan verpleeghuiszorg gegroeid. Ook deze kabinetsperiode groeit het budget voor verpleeghuiszorg, hoewel met een aantal maatregelen uit het coalitieakkoord deze groei wordt afgeremd. De suggestie dat ouderen minder eten krijgen door bezuinigingen is inmiddels door de zorginstelling gerectificeerd. Ik zie het veronderstelde verband tussen bezuinigingen en minder eten niet, zoals blijkt uit mijn beantwoording. Ik vind het een goede zaak als zorgorganisaties aandacht hebben voor de kwaliteit, beleving en sfeer van de maaltijden en maaltijden passend bij de persoonlijke behoeften van de bewoner en daarbij duurzaamheid en kosten niet uit het oog verliezen door verspilling tegen te gaan.
Bent u voornemens om uit te zoeken of deze rantsoenering bij zorgcentrum Die Buytenweye voortkomt uit bezuinigingen als gevolg van slecht (gemeentelijk) financieel overheidsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Bij het ouder worden is een goede voeding, samen met beweging, belangrijk voor het behoud van spierkracht en conditie. Er kunnen verschillende gevolgen voor de gezondheid zijn indien de voeding niet op orde is zoals: verminderde weerstand, maar ook grotere kans op vallen, langzamer herstel na een operatie of ziekte, sociaal isolement en lagere kwaliteit van leven.
De gevolgen zijn bekend en al jaren onder de aandacht via het huidige Kenniscentrum Ondervoeding. Ook in de programma’s Waardigheid en trots op locatie en Zorg voor beter is aandacht voor dit onderwerp.
Bent u voornemens om contact op te nemen met zorgcentrum Die Buytenweye over deze kwestie? Zo ja, gaat u het centrum dan verzoeken de rantsoenering van voedsel terug te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord 2 heb aangeven heb ik contact gelegd met de zorgorganisatie. Het betreft volgens de organisatie geen bezuinigingsmaatregel. De locatie is juist bezig om samen met bewoners en cliëntenraad de beleving en kwaliteit verder te verbeteren, met een wisselend assortiment en maaltijden meer passend bij de persoonlijke behoeften van de bewoners.
Wat gaat u doen om situaties zoals deze bij andere zorgcentra in Nederland te voorkomen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er nergens meer getornd wordt aan de kwaliteit van leven van onze ouderen?
Ja, ik heb al contact opgenomen met de zorgorganisatie en het bericht aan bewoners is gerectificeerd.
Het gebrek aan hulp voor nabestaanden van moord met psychische problematiek |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Slachtofferhulp: te weinig hulp voor nabestaanden van moord met zware psychische problemen» van het Algemeen Dagblad van 28 december 2022?1
Ja, wij hebben dit artikel gelezen.
Wat vindt u van het artikel en van de noodoproep van Slachtofferhulp Nederland over het gebrek aan zorg voor nabestaanden die een geliefde zijn kwijtgeraakt door een misdrijf?
Onze gedachten gaan uit naar een ieder die als gevolg van een misdrijf een naaste is verloren. Dat zou niemand mogen overkomen. Deze nabestaanden verdienen bijstand en ondersteuning in de nasleep en verwerking van wat hen is overkomen en het gemis waarmee zij moeten leven. Het is een belangrijk signaal dat er nabestaanden zijn die een gebrek aan zorg ervaren, wat hun herstel in de weg staat. Met welke bijstand en ondersteuning iemand is geholpen kan evenwel per nabestaande verschillen. Dit benadrukt de noodzaak voor maatwerk.
Wat vindt u van het gegeven dat nabestaanden die iemand door een misdrijf zijn verloren ongeveer 50 procent kans hebben om een Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS) op te lopen, een stoornis die afgelopen zomer officieel erkend is?2
Het verlies van een naaste als gevolg van een misdrijf heeft op elke nabestaande een onvoorstelbaar grote impact. Tegelijk gaat iedere nabestaande anders om met zijn of haar gemis. In onze ogen is vooral van belang dat iedere nabestaande – wanneer daar aanleiding voor is en behoefte aan bestaat – kan worden gediagnosticeerd en behandeld op een wijze waarmee een zo groot mogelijke bijdrage wordt geleverd aan zijn of haar herstel. Als de officiële erkenning van PCRS daarbij helpt, vinden wij dat een belangrijke ontwikkeling.
Bent u het eens met de analyse van de Federatie van Nabestaanden Geweldslachtoffers dat er nog te weinig besef is bij bedrijfsartsen, arbodiensten en ook in het zorgveld voor PCRS waardoor mensen die kampen met PCRS nog te weinig hulp krijgen?
Het is van groot belang dat er vanuit werkgevers voldoende aandacht is voor het leed bij mensen die een naaste verliezen als gevolg van een misdrijf. In het artikel en de analyse van de Federatie voor Nabestaanden Geweldslachtoffers wordt aangegeven dat artsen en bedrijven aanraden snel weer aan het werk te gaan.
De beroepsgroep van bedrijfsartsen (NVAB) geeft aan de problemen die met ernstige rouw samenhangen te erkennen. Ten aanzien van de begeleiding van deze mensen werkt de bedrijfsarts vanuit het zogenoemde biopsycho-sociale model. Bij de hantering van dit model zal een «life-event», zoals het verlies van een naaste door een misdrijf, vanuit de anamnese ter tafel komen. Daarbij is het bieden van een luisterend oor van belang, op grond waarvan de bedrijfsarts ook een gerichte begeleiding kan geven. De bedrijfsarts steunt voor wat zijn inhoudelijke kennis betreft op (na)scholing op het gebied van rouw. In dit verband zal de Commissie Beroepsuitoefening en Ethiek van de NVAB dit jaar specifieke aanbevelingen ontwikkelen voor het begeleiden van werknemers met rouwklachten. In de gangbare praktijk van de bedrijfsarts is «het weer proberen wat te gaan doen», onderdeel van de begeleiding. Vaak schrijft de bedrijfsarts dan ook voor dat als het toch niet blijkt te gaan, iemand dan ook minder mag werken. Is bij ernstige rouwklachten verdere gespecialiseerde hulp nodig, worden via de arbodienst specifieke deskundigen op dit werkterrein voor de begeleiding ingezet. Verder zal, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 8, de beroepsvereniging van bedrijfsartsen het belang van een goede intake bij dit type klachten nog eens extra onder de aandacht van haar leden brengen.
Voor de ggz geldt dat in het genoemde artikel de Federatie niet ingaat op een gebrek aan besef in deze sector. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) geeft ook aan dat vanuit de psychiatrie een gebrek aan besef over complexe rouw niet wordt herkend. De problematiek van gecompliceerde rouw is goed bekend en wordt ook als zodanig behandeld.
Ziet u, met ons, dat vaak nabestaanden zelf moeten opdraaien voor de kosten van psychologische ondersteuning na een verlies door moord omdat er nog weinig bewustzijn is over deze stoornis bij verzekeraars?
Een dergelijk signaal is niet bij ons bekend. Daarbij geldt – specifiek waar het PCRS betreft – dat dit ook niet het geval mag zijn. Behandeling voor PCRS wordt vergoed vanuit de basisverzekering.
Wat vindt u inhoudelijk van de brief die Slachtofferhulp naar verenigingen van bedrijfsartsen, huisartsen en de GGZ heeft gestuurd om ervoor te pleiten dat deze groep nabestaanden voorrang krijgt?
Iedereen die een zorgvraag heeft moet zo snel en goed mogelijk geholpen worden, daarbij is het niet wenselijk om te prioriteren tussen patiënten. Het is aan medische professionals om een inschatting te maken van de urgentie van de hulpvraag. Wanneer sprake is van spoed kunnen mensen terecht in de acute geestelijke gezondheidszorg (ggz). Anders volgt het reguliere proces, waarbij er voor sommige aandoeningen sprake is van (te lange) wachttijden. Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden verschillende acties uitgevoerd om de wachtlijsten terug te dringen zodat mensen zo snel mogelijk kunnen worden geholpen, ook mensen met PCRS. Daarom zijn er in het integraal zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt over de behandelcapaciteit en het terugdringen van wachttijden. Met veldpartijen is afgesproken dat alle mensen met een psychische hulpvraag binnen de Treeknorm geholpen worden en de gemiddelde wachttijd 5 weken wordt. Om dit mogelijk te maken willen de partijen de behandelcapaciteit vergroten door in te zetten op hybride en digitale zorg. Ook willen de partijen die het IZA hebben ondertekend de instroom van mensen in de ggz beperken, onder meer door het voeren van het zogenaamde «verkennende gesprek». Ook is afgesproken op regionaal niveau op de wachttijden sturen op basis van een actueel overzicht van wachtenden en wachttijden. Bij knelpunten wordt het overzicht aan de regionale transfertafels besproken en worden er acties uitgezet. Ook maken verzekeraars en aanbieders afspraken over inkoop en passende bekostiging van zorg.
Ziet u, met ons, het capaciteitsgebrek bij de GGZ als een serieuze barrière voor de hulp voor mensen die kampen met PCRS?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid zich in te zetten om het bewustzijn over PCRS in onder andere het werkveld en de zorg te vergroten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn er geen signalen dat er in de zorg onvoldoende bewustzijn is over PCRS. Indien hier wel zorgen over zijn, dan geldt in algemene zin dat het in eerste instantie aan de beroepsgroepen is om het bewustzijn onder zorgprofessionals van specifieke aandoeningen of ontwikkelingen met betrekking tot diagnose of behandeling van aandoeningen te vergroten.
Zoals ook aangekondigd via de media waaraan wordt gerefereerd in deze vragen, stuurde Slachtofferhulp een brief naar verenigingen van bedrijfsartsen, huisartsen en de ggz om dit probleem beter kenbaar te maken. Naar aanleiding van dit bericht van Slachtofferhulp zal, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, de NVAB het belang van een goede intake bij dit type klachten nog eens onder de aandacht van haar leden brengen. Ook zal de Commissie Beroepsuitoefening en Ethiek van de NVAB dit jaar specifieke aanbevelingen ontwikkelen voor het begeleiden van werknemers met rouwklachten.
Kunt u ingaan op de vervolgstappen betreffende voortgang die te behalen is op het gebied van herkenning, diagnostiek en voldoende behandelcapaciteit op het gebied van PCRS?
Zoals aangegeven in reactie op vraag 4 en 8 zijn er nu geen signalen dat er vanuit de zorg onvoldoende erkenning van PCRS zou zijn. Er is daarom ook geen aanleiding om op dit vlak (aanvullende) stappen te zetten in de bedrijfsgezondheidszorg. Wat betreft de wachttijden in de ggz ontvangt uw Kamer halfjaarlijks de monitor wachttijden van de NZa. In het eerste kwartaal van 2023 kun u de volgende rapportage tegemoetzien. Daarnaast zal er ook een dashboard ggz worden ontwikkeld, hierover zijn afspraken opgenomen in het IZA. Dit dashboard zal onder andere inzicht moeten geven in de capaciteit in de ggz en de vraag die er is naar ggz zorg.
De berichtgeving over de commerciële overname van huisartsenpraktijken |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Meer huisartsenpraktijken in commerciële handen: toenemend aantal klachten bij inspectie»?1
Ja.
Wat vindt u van de toenemende trend van huisartsenpraktijken die worden overgenomen door commerciële bedrijven? Kunt u een analyse geven van wat naar uw mening hiervan de oorzaak is? Wat is wat u betreft de rol van de aanhoudende bezuinigingen op de zorg van de afgelopen jaren?
Het vergt een zorgvuldige afweging van de kansen en risico’s van nieuwe vormen van huisartsenzorg om hier een uitspraak over te doen. Ik wil daarbij ook niet vooruitlopen op het onderzoek dat de IGJ en NZa naar innovatieve ketens van huisartsenzorg zijn gestart.2 Vooropstaat dat elke aanbieder van huisartsenzorg moet voldoen aan geldende wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Deze wet schrijft voor aan welke (kwaliteits)eisen zorgaanbieders moeten voldoen, waarbij de beroepsgroep zelf definieert volgens welke richtlijnen de huisartsenzorg moet worden geleverd. De IGJ ziet hierop toe.
Ik maak me dus ook zorgen over de signalen dat toegankelijkheid en kwaliteit van de huisartsenzorg onder druk staan bij een aantal nieuwe aanbieders en vind het goed dat de IGJ hier onderzoek naar doet.
Binnen de geldende kaders en normen hebben aanbieders van huisartsenzorg veel vrijheid om de (organisatie)vorm waarin deze geleverd wordt zelf in te vullen. Ik zie dat in een toenemend aantal regio’s de huisartsenzorg onder druk staat en begrijp dus dat zowel zorgverzekeraars als andere organisaties zoeken naar manieren om de huisartsenzorg toegankelijk te houden. Dat biedt enerzijds kansen om op innovatieve manieren de huisartsenzorg toegankelijk te houden. Anderzijds kunnen zich risico’s voordoen, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van winst een groter belang krijgt dan de kwaliteit van zorg. Of wanneer nieuwe praktijken zich niet committeren aan regionale samenwerkingsafspraken, bijvoorbeeld rondom de organisatie van spoedzorg. Dat vind ik uiteraard onwenselijk.
De suggestie dat er aanhoudend is bezuinigd op de zorg herken ik niet. De afgelopen jaren zijn de uitgaven aan zorg in Nederland sterk gestegen, ook de komende jaren zal deze stijging doorzetten. Hoewel we in eerdere hoofdlijnenakkoorden en in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken hebben gemaakt over een afremming van deze uitgavengroei, groeit het budget voor de huisartsenzorg de komende jaren juist sterk, met gemiddeld zo’n 3% per jaar.
Dit is nodig om de ambities voor een sterke eerstelijnszorg uitvoering te kunnen geven.
Kunt u reflecteren op het groeiende tekort aan huisartsen, waardoor het steeds lastiger wordt om huisartsenpraktijken draaiende te houden zonder commerciële inmenging? Waarom kiezen steeds minder jonge mensen voor het beroep van huisarts? Denkt u dat de toenemende administratielast, de hoge werkdruk en de bezuinigingen op de zorg het beroep van huisarts voor jonge mensen onaantrekkelijk hebben gemaakt?
Ik herken de suggestie niet dat steeds minder jonge mensen voor het beroep van huisarts kiezen. Het aantal opleidingsplekken voor huisartsen is de afgelopen jaren sterk verhoogd, van 750 plekken in 2019 tot 870 opleidingsplaatsen in 2023. Het aantal huisartsen in opleiding is de afgelopen jaren dus ook gestegen. Daarnaast bracht het Capaciteitsorgaan (CO) op 13 januari jl. een nieuw advies uit om het aantal opleidingsplekken huisartsgeneeskunde te verhogen naar 1.190. Voor de zomer van 2023 komt mijn collega, de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, met een reactie op het advies van het CO.
Ook de suggestie dat er is bezuinigd op de zorg herken ik niet. De afgelopen jaren zijn de uitgaven aan zorg in Nederland sterk gestegen, ook de komende jaren zal deze stijging doorzetten. Hoewel we in eerdere hoofdlijnenakkoorden en in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken hebben gemaakt over een afremming van deze uitgavengroei, groeit het budget voor de huisartsenzorg de komende jaren juist sterk, met gemiddeld zo’n 3% per jaar. Dit is nodig om de ambities voor een sterke eerstelijnszorg uitvoering te kunnen geven.
In gesprekken die ik voer met jonge huisartsen en huisartsen in opleiding hoor ik dat jonge huisartsen andere verwachtingen en wensen hebben ten opzichte van het «traditionele» praktijkhouderschap. Jonge huisartsen hechten doorgaans meer waarde aan flexibiliteit, hebben vaak een werkende partner om rekening mee te houden, en willen liever samenwerken in een groepspraktijk dan een solopraktijk te voeren. Dit soort overwegingen kunnen eraan bijdragen dat jonge huisartsen ervoor kiezen om langer als waarnemer te werken of voor een dienstverband in loondienst te kiezen. Uit een vragenlijst die de Landelijke Organisatie van Aspirant Huisartsen (LOVAH) heeft uitgezet onder huisartsen in opleiding blijkt dat 83% van de huisartsen in opleiding zichzelf 10 jaar na de opleiding werkzaam ziet zijn als praktijkhouder.
De veranderingen in het huisartsenvak zijn zichtbaar in recente cijfers van het NIVEL over de verschillende soorten huisartsenpraktijken. In 2012 was 23,8% van de huisartsenpraktijken een solopraktijk, tegenover nog maar 7,1% in 2022. Het aandeel duopraktijken is in dezelfde periode ook licht gedaald van 38,4% tot 31,8%. Daar staat tegenover dat het aandeel groepspraktijken (3 of meer praktijkhoudend huisartsen) in dezelfde periode sterk is gestegen van 37,7% naar 61,1%.3
Wat gaat u de komende jaren ondernemen om het beroep van huisarts voor jonge dokters weer aantrekkelijk te maken? Gaat u actief proberen om de commerciële overnames van huisartsenpraktijken een halt toe te roepen door het beroep van huisarts binnen een eigen of gedeelde praktijk voor jonge dokters weer aantrekkelijker te maken?
Zoals geschetst in het antwoord op vraag 3, hebben jonge huisartsen andere wensen en verwachtingen ten aanzien van het praktijkhouderschap dan oudere huisartsen en werken zij doorgaans liever samen in een groepspraktijk.
Ik vind het belangrijk dat het praktijkhouderschap aantrekkelijk is en blijft. In het IZA heb ik daarom onder meer afspraken gemaakt om «meer tijd voor de patiënt» landelijk op te schalen, de avond-, nacht- en weekendzorg door huisartsen anders te organiseren en de aanpak van administratieve lasten. Daarnaast treed ik regelmatig in gesprek met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Huisartsopleiding Nederland (HON), de SBOH (werkgever van huisartsen in opleiding) en de LOVAH over het aantrekkelijk houden van het huisartsenvak voor jonge generaties.
Daarnaast hebben regionale huisartsenorganisaties een belangrijke rol in het ondersteunen van huisartsenpraktijken, bijvoorbeeld door het ondersteunen van praktijken via de betaaltitels voor organisatie & infrastructuur, of door namens en met huisartsen in een bepaalde regio in gesprek te treden met gemeenten en zorgverzekeraars over lokale knelpunten in de huisvesting van huisartsenpraktijken. Daarnaast zie ik ook dat er in het veld initiatieven ontstaan waarbij huisartsen ondersteuning wordt geboden bij de praktijkvoering door organisaties zoals Flexdokters of Buurtdokters.
Wat zijn de gevolgen van de steeds verder toenemende verschraling van de huisartsenzorg in Nederland? Gaat u in kaart brengen welke impact het heeft op de samenleving en de volksgezondheid als er steeds meer huisartsenpraktijken worden overgenomen door commerciële bedrijven? Gaat u hiervoor een impactanalyse maken en/of een onderzoek doen?
In de afgelopen jaren, maar ook in de komende jaren, wordt er stevig geïnvesteerd in de huisartsenzorg en in de gehele eerstelijnszorg. Hierover heb ik met partijen afspraken gemaakt in het IZA. Als antwoord op vraag 2 heb ik al toegelicht dat er soms andere, innovatieve, vormen van praktijkvoering benodigd zijn om de kwaliteit en vooral toegankelijkheid van zorg te kunnen borgen, ook in de toekomst. Ik ben bezig met de uitvoering van de motie Hijink en Van den Berg4 en zal in mijn kamerbrief over de motie verder ingaan op de stappen die ik voornemens ben te zetten. Daarnaast verwachten de IGJ en NZa voor de zomer met de resultaten van hun onderzoek naar risico’s van innovatieve ketens in de huisartsenzorg af te ronden. Dit zal ook relevante informatie opleveren over de impact van deze praktijken.
Welke risico's levert het op als patiënten lastig, of geen, contact kunnen krijgen met een arts bij een commercieel gerunde huisartsenpraktijk en/of steeds minder fysieke consulten kunnen krijgen? Worden er hierdoor niet potentieel (veel) diagnoses gemist en/of verkeerde behandelingen en/of medicatie gegeven, waardoor er op de lange termijn vervolgens een nog grotere druk op de zorg ontstaat doordat mensen meer en/of complexere zorg nodig hebben als gevolg van ontoereikende triage van de huisartsenzorg, die zou moeten optreden als poortwachter?
Het is van primair belang dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars de kwaliteit en toegankelijkheid van huisartsenzorg kunnen borgen. Daar waar signalen zijn dat deze zorg onder druk staat, hebben de toezichthouders instrumentarium om hierop te interveniëren. De IGJ onderzoekt samen met de NZa momenteel (het ontstaan van) nieuwe initiatieven in de huisartsenzorg en de potentiële risico’s die daarmee gepaard gaan. Dit bredere algemene onderzoek is vooral bedoeld om vast te stellen of er sprake is van potentiële nieuwe risico’s voor de patiëntveiligheid en de kwaliteit van zorg, die gepaard gaan met nieuwe vormen van zorgaanbod en andere organisatie- en ondernemingsvormen. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer verwacht. Hieruit zal ook blijken of het toezicht op deze praktijken anders moet worden vormgegeven. Ik zal naar aanleiding van het onderzoek van de IGJ en de NZa ook met hen in gesprek gaan om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Anderzijds doet de IGJ onderzoek naar aanleiding van meldingen over specifieke praktijken/praktijklocaties van zorgaanbieders. Dergelijke onderzoeken door de IGJ leiden indien noodzakelijk tot het nemen van verbetermaatregelen. Waar nodig kan de IGJ handhavingsmaatregelen treffen, zoals het geven van een aanwijzing of een bevel.5 De IGJ doet geen uitspraken over lopende onderzoeken.
Hoe verhoudt zich de toenemende agressie en geweld tegen zorgverleners tot de steeds verder toenemende verschraling van de zorg, waardoor patiënten lang moeten wachten, geen relatie op kunnen bouwen met een vaste huisarts, onvoldoende zorg krijgen en te maken krijgen met bureaucratie en rigide protocollen? Denkt u niet dat de commercialisering van de huisartsenzorg gaat leiden tot nog meer afstand tot de patiënt, die daardoor nog meer vertrouwen in de zorg zal verliezen en toenemend gefrustreerd raakt richting zorgverleners?
Als een patiënt of zijn familieleden teleurgesteld zijn over de zorg die hij of zij ontvangt kan dat mogelijk leiden tot frustratie en uitmonden in een vorm van agressie. Agressie tegen zorgverleners is te allen tijde onacceptabel, ongeacht de context of de aanleiding. Binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg ondersteunt het Ministerie van VWS werkgevers in de zorg in het (door)ontwikkelen van een eigen branchegerichte aanpak agressie. De Stichting Sociaal Fonds Huisartsenzorg heeft aangegeven dat het thema agressie wordt meegenomen in een bredere subsidieaanvraag onder de MDIEU-regeling6 van het Ministerie van SZW. Daarnaast ben ik in gesprek met de eerstelijnszorg over subsidie voor onderzoek en het (aanvullend) ontwikkelen van een branchegerichte aanpak binnen de eerstelijnszorg. De LHV is één van de betrokken partijen binnen de eerstelijnszorg.
Toegankelijkheid staat in sommige regio’s onder druk, dat leidt tot volle(re) praktijken en langere wachttijden. Dit kan inderdaad leiden tot teleurstellingen bij patiënten. Innovatieve vormen van huisartsenzorg kunnen – wanneer van goede kwaliteit – juist leiden tot betere toegankelijkheid van zorg. Ik heb voorbeelden gezien waarbij digitale vormen van huisartsenzorg leiden tot laagdrempeliger en sneller contact tussen patiënt en huisarts. Ik ben dus van mening dat innovatieve vormen van huisartsenzorg niet per definitie leiden tot minder vertrouwen in de zorgverlening.
Bent u het eens dat het huisartsensysteem in Nederland een belangrijk zorgkostenbesparend onderdeel is van ons zorgstelsel, aangezien het voorkomt dat mensen onnodig in het ziekenhuis terechtkomen en dus overbodige en dure zorg ontvangen? Zo ja, onderkent u dan dat het steeds verder verschralen van de huisartsenzorg in Nederland uiteindelijk zal leiden tot hogere zorgkosten, waardoor mensen individueel en de samenleving als geheel in de problemen komen omdat de zorg in ons land niet meer te betalen zal zijn?
De huisartsenzorg en eerstelijnszorg in den brede is een belangrijke pijler onder ons zorgstelsel en draagt bij aan de kwaliteit, betaalbaarheid én toegankelijkheid van onze zorg. De eerstelijnszorg, waaronder de huisartsenzorg, kan veel zorgvragen zelf afhandelen. Deze zorg is in veel gevallen direct toegankelijk voor mensen met een zorgvraag en is vaak dichtbij georganiseerd en relatief goedkoop. De huisarts is poortwachter naar meer specialistische zorg, waarmee in veel gevallen onnodige gespecialiseerde zorg kan worden voorkomen. Om de eerstelijnszorg verder te versterken en toekomstbestendig in te richten trekt dit kabinet extra geld uit, waarover ik in het IZA afspraken heb gemaakt met betrokken partijen.
Heeft u inzicht in de overwegingen die commerciële bedrijven, zoals Co-Med, maken bij het bepalen van hun zorgverleningsstrategie? Op basis van welke criteria, kennis en expertise wordt door dergelijke bedrijven afgewogen of een patiënt wel of geen consult/behandeling/medicatie nodig heeft?
Iedere zorgaanbieder moet voldoen aan de toetredingseisen vastgelegd in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Zorgaanbieders hebben een meldplicht. Voor een instelling met meer dan tien zorgverleners geldt dat zij op grond van deze wet over een toelatingsvergunning moet beschikken. Een toelatingsvergunning wordt niet verleend als aannemelijk is dat de instelling niet voldoet aan een aantal randvoorwaarden voor het verlenen van goede zorg.
Op grond van de WTZi en het Uitvoeringsbesluit WTZi is het niet alle zorgaanbieders toegestaan winstoogmerk te hebben, maar voor onder andere huisartsenzorg geldt hierop een uitzondering.7
Ik heb geen beeld welke overwegingen bij elke huisartsenpraktijk een rol spelen bij het bepalen van zorgverleningsstrategie.
Iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving, onder meer op het gebied van kwaliteit en besturing van de zorginstelling. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Deze wet schrijft voor aan welke (kwaliteits) eisen zorgaanbieders moeten voldoen, waarbij de beroepsgroep zelf definieert volgens welke richtlijnen de huisartsenzorg zal moeten worden geleverd. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven ziet de IGJ daar op toe en doet zij samen met de NZa onderzoek naar potentiële risico’s voor patiëntveiligheid en kwaliteit van zorg die mogelijk gepaard gaan met nieuwe vormen van zorgaanbod en andere organisatie- en ondernemingsvormen.
Worden de commerciële bedrijven die huisartsenpraktijken overnemen getoetst middels bepaalde (medische) kwaliteitskaders waaraan zij moeten voldoen en op basis waarvan wordt bepaald of zij adequate zorg kunnen leveren? Bent u voornemens om voor dit soort overnames en bedrijven richtlijnen en kwaliteitskaders op te stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u zicht op de verdienmodellen op basis waarvan dit soort commerciële bedrijven de overgenomen huisartsenpraktijken laten draaien? Welke keuzes worden gemaakt, op basis van welke overwegingen en door wie?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u actief inzetten op het controleren van commerciële partijen die huisartsenpraktijken overnemen en welke stappen gaat u ondernemen op het moment dat er over zo’n bedrijf meerdere klachten binnenkomen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)?
De IGJ is onafhankelijk toezichthouder op de zorg.
Enerzijds doet de IGJ onderzoek naar aanleiding van meldingen over specifieke praktijken/praktijklocaties van zorgaanbieders. Dergelijke onderzoeken door de IGJ leiden indien noodzakelijk tot het nemen van (verbeter)maatregelen. Waar nodig kan de IGJ handhavingsmaatregelen treffen, zoals het geven van een aanwijzing of een bevel.8De IGJ doet geen uitspraken over lopende onderzoeken.
Anderzijds onderzoekt de IGJ het ontstaan van deze «innovatieve» initiatieven en potentiële risico’s die daarmee gepaard gaan. Dit onderzoek doet de IGJ samen met de NZa. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer verwacht. Hieruit zal ook blijken of het toezicht op deze praktijken anders moet worden vormgegeven. Ik zal naar aanleiding van het onderzoek van de IGJ ook met hen in gesprek gaan om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het Wob-besluit Data Protection Impact Assessment (DPIA) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de «Data Protection Impact Assessment» van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die op 23 december 2022 naar de Tweede Kamer is gestuurd?1
Ja.
In dit stuk staat vermeld (pagina 9) dat personen die zijn overleden niet meegenomen worden in het onderzoek, kunt u aangeven over welke personen dit gaat? Gaat het om personen die voor de vaccinatiecampagnes zijn overleden, of gaat het om alle personen die tot nu toe zijn overleden?
Helaas is gebleken dat de door u ontvangen DPIA een onjuistheid bevat. De bewoording in de DPIA lijkt, zoals u terecht opmerkt, erop te wijzen dat overleden personen en niet-gevaccineerden niet in het oversterfteonderzoek meegenomen kunnen worden. Dit is echter abuis. Beide groepen maken wel degelijk deel uit van verscheidene datasets (o.a. CIMS, sterfteregister, doodsoorzakengegevens) die binnen de beveiligde onderzoeksomgeving van het CBS onder strikte voorwaarden toegankelijk zijn voor onderzoekers binnen het oversterfteonderzoek. Het CBS en het RIVM hebben aangegeven deze passage in de DPIA aan te zullen passen.
Kunt u uitleggen waarom personen waarvan geen vaccinatie is geregistreerd niet meegenomen zullen worden in het onderzoek, gezien het feit dat dit wordt vermeld in de publicatie? Begrijpt u dat deze groep voor het onderzoek als controlegroep van groot belang is? Begrijpt u dat zonder zo’n controlegroep het onderzoek naar de oorzaken van de oversterfte ernstig belemmerd wordt?
Ik begrijp uw interpretatie als gevolg van de onjuiste formulering zoals genoemd in het antwoord op de vorige vraag. Het klopt dat personen waarvan geen vaccinatie is geregistreerd niet in het CIMS vaccinatieregister staan, maar deze personen zijn wel in andere databronnen meegenomen. Met behulp van die andere databronnen kan door de onderzoekers die controlegroep geïdentificeerd en ingezet worden in het oversterfteonderzoek.
Kunt u deze vragen voor het einde van deze maand beantwoorden, aangezien 31 januari 2023 de deadline bij ZonMw is voor onderzoeksaanvragen in het kader van fase drie van het oversterfteonderzoek?
Ja.
Het nieuws dat steeds meer huisartsenpraktijken in commerciële handen komen |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het nieuws over een toename in het aantal huisartsenpraktijken dat wordt overgenomen door commerciële partijen, die hand in hand gaat met een toename in het aantal klachten door patiënten?1
Ja.
Hoeveel huisartsenpraktijken zijn in handen van commerciële bedrijven? Hoe verhoudt dit aantal zich tot de afgelopen vijf jaar?
Ik beschik niet over deze cijfers. Dat heeft er ook mee te maken dat de term «commerciële bedrijven» niet duidelijk is afgebakend. Een nadere toelichting op dit punt neem ik mee in de uitwerking van de motie van de leden Hijink en van den Berg.2
Hoe beoordeelt u de rol van commerciële partijen in de huisartsenzorg?
Het vergt een zorgvuldige afweging van de kansen en risico’s van nieuwe vormen van huisartsenzorg om hier een uitspraak over te doen. Voorop staat dat elke aanbieder van huisartsenzorg moet voldoen aan wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Deze wet schrijft voor aan welke (kwaliteits)eisen zorgaanbieders moeten voldoen, waarbij de beroepsgroep zelf definieert volgens welke richtlijnen de huisartsenzorg moet worden geleverd. De IGJ ziet hierop toe.
Binnen deze wettelijke kaders hebben aanbieders van huisartsenzorg veel vrijheid om de (organisatie)vorm waarin deze geleverd wordt zelf in te vullen. Dat biedt enerzijds kansen om op innovatieve manieren de huisartsenzorg toegankelijk te houden. Anderzijds kunnen zich risico’s voordoen, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van winst een groter belang krijgt dan de kwaliteit van zorg. Of wanneer nieuwe praktijken zich niet committeren aan regionale samenwerkingsafspraken, bijvoorbeeld rondom de organisatie van spoedzorg. Dat vind ik uiteraard onwenselijk.
Ik zie dat in een toenemend aantal regio’s de huisartsenzorg onder druk staat en begrijp dus dat zowel zorgverzekeraars als andere organisaties zoeken naar manieren om de huisartsenzorg toegankelijk te houden. Tegelijkertijd maak ik me zorgen over de signalen dat toegankelijkheid en kwaliteit van de huisartsenzorg onder druk staan bij een aantal nieuwe aanbieders en vind het daarom goed dat de IGJ en de NZa hier gezamenlijk onderzoek naar doet.3 Ik kijk uit naar de uitkomsten van dit onderzoek.
Hoe beoordeelt u signalen dat er gemiddeld genomen bij private financiering van huisartsenpraktijken grotere druk is om een winstmarge te maken op de geleverde zorg?
Uitgangspunt is dat een zorgaanbieder zorg van goede kwaliteit aanbiedt en voldoet aan de kwaliteits- en toegankelijkheidseisen zoals in antwoord 3 omschreven. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 3, kunnen zich onwenselijke risico’s voordoen wanneer het realiseren van winst meer prioriteit krijgt dan kwaliteit van zorg. Ik kan op dit moment niet beoordelen of dit bij bepaalde aanbieders zo is; de exacte risico’s van de nieuwe ketens zullen moeten blijken uit het onderzoek dat IGJ en NZa gezamenlijk uitvoeren.
Op grond van de WTZi en het Uitvoeringsbesluit WTZi is het voor huisartsen toegestaan om een winstoogmerk te hebben.4 Wel reguleert de NZa de tarieven in de huisartsenzorg. Zo gelden er maximumtarieven voor onder andere het inschrijftarief en het consulttarief. Deze tarieven zijn voor elke huisarts gelijk, ze zijn landelijk gemiddeld kostendekkend en worden gebaseerd op een kostenonderzoek dat met enige regelmaat wordt uitgevoerd, zo ook in 2023 (resulterend in een herijking van de tarieven met ingang van 1 januari 2025). Binnen de geldende kaders hebben aanbieders van huisartsenzorg veel ruimte om hun bedrijfsvoering vorm te geven.
Vindt u de inmenging van commerciële partijen een wenselijk gevolg van marktwerking in de zorg? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Zijn er maatregelen genomen of op handen om de commercialisering van de huisartsenzorg te verminderen? Zo ja, welke?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 en 4 heb aangegeven bestaan er veel mogelijke organisatievormen van huisartsenzorg binnen het stelsel van gereguleerde marktwerking. Het stelsel is erop ingericht om betaalbare zorg van goede kwaliteit te bieden en tegelijkertijd de zorg toegankelijk te houden. «Commerciële» partijen kunnen daar ook een invulling aan geven door bijvoorbeeld met innovatieve zorgvormen de huisartsenzorg toegankelijk te houden in gebieden waar de toegankelijkheid onder druk staat. Ik vind het waardevol dat ons stelsel de ruimte biedt voor veel verschillende vormen van huisartsenzorg, zolang deze voldoen aan alle geldende kaders. Tegelijkertijd zie ik ook risico’s wanneer financiële belangen zwaarder gaan wegen dan zorginhoudelijke belangen. Of dat bij «commerciële» partijen in sommige gevallen zo is, kan ik op dit moment niet aangeven.
De IGJ onderzoekt samen met de NZa momenteel (het ontstaan van) deze nieuwe initiatieven in de huisartsenzorg en de potentiële risico’s die daarmee gepaard gaan. De IGJ doet geen uitspraken over lopende onderzoeken en ik zal naar aanleiding van het onderzoek van de IGJ en de NZa met hen in gesprek gaan om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Daarnaast ben ik bezig met de uitvoering van de motie van de leden Hijink en van den Berg5 en zal dit voorjaar in mijn brief daarover verder ingaan op de stappen die ik voornemens ben te zetten.
Vindt u het wenselijk dat ook buitenlandse private equity partijen met winstoogmerk een rol kunnen spelen in het opkopen van huisartsenpraktijken? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid in kaart te brengen welke maatregelen hiertegen genomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Onderzoekt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de toename van het aantal klachten van patiënten? Heeft het IGJ hierbij specifiek aandacht voor de rol van gecommercialiseerde zorg? Zo ja, wanneer worden de resultaten van dit onderzoek verwacht? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit onderzoek alsnog op te starten?
Ja. Enerzijds doet de IGJ onderzoek naar aanleiding van meldingen over specifieke praktijken/praktijklocaties van zorgaanbieders. Dergelijke onderzoeken door de IGJ leiden indien noodzakelijk tot het nemen van verbetermaatregelen. Waar nodig kan de IGJ handhavingsmaatregelen treffen, zoals het geven van een aanwijzing of een bevel.6 De IGJ doet geen uitspraken over lopende onderzoeken.
Anderzijds onderzoekt de IGJ samen met de NZa het ontstaan van deze «innovatieve» initiatieven en potentiële risico’s die daarmee gepaard gaan. Dit bredere algemene onderzoek is vooral bedoeld om vast te stellen of er sprake is van potentiële nieuwe risico’s voor de patiëntveiligheid en de kwaliteit van zorg, die gepaard gaan met nieuwe vormen van zorgaanbod en andere organisatie- en ondernemingsvormen. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer verwacht. Hieruit zal ook blijken of het toezicht op deze praktijken anders moet worden vormgegeven. Ik zal naar aanleiding van het onderzoek van de IGJ en de NZa ook met hen in gesprek gaan om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Wat kan de IGJ doen als blijkt dat een commerciële partij inderdaad niet kwalitatief goede zorg kan leveren?
Elke zorgaanbieder in Nederland, «commerciële» partij of niet, dient kwalitatief goede zorg te verlenen. Elke aanbieder van huisartsenzorg moet voldoen aan dezelfde randvoorwaarden en kwaliteitskaders die volgen uit wet- en regelgeving en veldnormen. De IGJ zet waar mogelijk in op stimulerend toezicht. Waar nodig kan de IGJ handhavingsmaatregelen treffen, zoals het geven van een aanwijzing of een bevel.
Erkent u het belang van een vaste huisarts voor de patiënt om nabijheid en continuïteit van zorg te verzekeren? Zo ja, wordt dit meegenomen als kwaliteitscriterium voor huisartsenpraktijken? Zo nee, waarom niet?
De beroepsgroep zelf noemt onder andere «persoonsgericht» en «continu» als twee van de kernwaarden van de huisartsenzorg.7 Uit verschillende onderzoeken blijkt ook dat continuïteit in de (huis)arts-patiëntrelatie bijdraagt aan de kwaliteit van zorg. Maar met een veranderend zorglandschap is er meer nodig om de nabijheid en continuïteit van zorg in de toekomst te kunnen borgen. Denk aan goede samenwerking tussen (eerstelijns) zorgverleners, inclusief goede informatieoverdracht. Op dit moment spreek ik met partijen uit de eerstelijnszorg over een visie op de eerste lijn in 2030. Hierbij gaat het ook over de vraag wat de eerste lijn in de toekomst moet (blijven) bieden aan burgers en hoe we dat gaan organiseren.
Welke rol ziet u voor uzelf in de vormgeving van de huisartsenzorg? Ligt die rol, zoals u eerder noemde met betrekking tot de verhouding tussen praktijkhouders en waarnemers, vooral bij de beroepsgroep zelf? Wanneer grijpt u daar op in?2
De eerstelijnszorg, waaronder de huisartsenzorg, is een belangrijke pijler onder ons zorgstelsel. In het IZA heb ik daarom stevige afspraken gemaakt over de versterking van de (organisatie van de) eerstelijnszorg. Daartoe ben ik in gesprek met eerstelijnspartijen om te komen tot een visie (voor het jaar 2030) en een plan van aanpak (t/m 2026). De visie en het plan van aanpak moeten de kaders bieden om gezamenlijk toe te werken naar een eerstelijnszorg die, ondanks de toenemende zorgvraag en krappe arbeidsmarkt, toegankelijk en van hoge kwaliteit is voor iedereen die deze nodig heeft. Ik verwacht dat er uit het plan van aanpak ook acties voor het Ministerie van VWS voortkomen, bijvoorbeeld op het gebied van wet- of regelgeving, financiering, bekostiging of aanspraken van de zorg. Daarnaast zijn in de paragraaf over eerstelijnszorg in het IZA concrete afspraken opgenomen om de huisartsenzorg te versterken. Ik ben samen met partijen al sinds de zomer hard aan de slag om deze zo snel mogelijk uit te voeren, met als resultaat dat er concrete uitwerkingen liggen om «meer tijd voor de patiënt» via de zorginkoop landelijk op te schalen en de avond-, nacht- en weekendzorg door huisartsen anders te organiseren. Dit laatste punt draagt bij aan een eerlijkere verdeling van de verantwoordelijkheden tussen praktijkhouders en waarnemers.
De huisartsen spelen een belangrijke rol binnen de eerstelijnszorg. Die rol staat om meerdere redenen onder druk. Dit vraagt ook om een stevig gesprek over waar de huisarts (nu en in de toekomst) wel én niet van is. Om zo de kracht van de huisartsenzorg te kunnen behouden. Hierin moeten we scherpe keuzes maken. Hier horen ook keuzes bij over de vormen waarin huisartsenzorg wordt geleverd en hoe de praktijken van de toekomst eruitzien. De gezamenlijke visie op de eerstelijnszorg geeft hier richting aan, die door de beroepsgroep zelf verder kan worden uitgewerkt en ingevuld. Ik help hen hier graag bij.
Welke acties uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) helpen om praktijkhouderschap te stimuleren (zoals aangekondigd in de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Kuiken (PvdA)) om zo de kans te verkleinen dat commerciële partijen in de markt kunnen komen?3
Om te zorgen dat de huisartsenzorg nu en in de toekomst toegankelijk blijft, en dat het beroep van huisarts aantrekkelijk blijft voor beginnende huisartsen, zet ik in op verschillende sporen. Zo staan er afspraken in het IZA over het landelijk beschikbaar stellen van «meer tijd voor de patiënt». Zorgverzekeraars zullen dit vanaf 2023 in de contracten opnemen met als doel om alle huisartsenpraktijken die dit wensen, per 2024 te laten deelnemen aan «meer tijd voor de patiënt». Dit moet bijdragen aan meer werkplezier voor de huisarts en hun personeel en aan een hogere kwaliteit van de huisartsenzorg.
Daarnaast heb ik de NZa gevraagd om met ingang van januari 2023 hogere en gedifferentieerde tarieven voor de avond-, nacht- en weekend- (ANW-)diensten mogelijk te maken. Deze tarieven dragen bij aan een nieuwe organisatie van de ANW-zorg waarbij een evenwichtiger verdeling van de diensten tussen praktijkhouders en waarnemers wordt nagestreefd. Partijen hebben landelijke afspraken over de implementatie van deze nieuwe organisatie en tarieven gemaakt, die momenteel worden vertaald naar de regionale samenwerkingsafspraken.
Ook zet ik met partijen in op de versterking van de eerstelijnszorg in den brede. Een goed georganiseerde eerstelijnszorg moet bijdragen aan het verminderen van de werkdruk van de huisarts. Hiertoe komen partijen dit voorjaar met een visie op de eerstelijnszorg van 2030 en daaraan gekoppeld een plan van aanpak tot en met 2026.
Verder staan er in het IZA afspraken (en ben ik reeds met partijen in gesprek) over de huisvesting van huisartsenpraktijken, de arbeidsmarkt, samenwerking met de GGZ en het gemeentelijke domein. Al deze afspraken moeten onder meer bijdragen aan een vermindering van de druk op de (praktijkhoudend) huisarts en verhoging van het werkplezier.
Tot slot wil ik benoemen dat ik met partijen in het IZA afspraken heb gemaakt over de vermindering van regeldruk, met de voortzetting van het programma [Ont]Regel de Zorg, door een stevigere aanpak van regeldruk en vermindering van administratieve lasten.
Hoe beoordeelt u het statement dat commerciële partijen zich mogelijk focussen op achterstandswijken of buurten met veel ouderen, omdat ze van hen een hoger bedrag aan inschrijfgeld krijgen uitgekeerd, en vervolgens bezoeken door patiënten aan de praktijk proberen te voorkomen?4
Ik kan de suggestie die gedaan wordt in het statement van vraag 12 niet bevestigen. Wel is het zo dat de zorgvraag in achterstandswijken gemiddeld genomen hoger en complexer is. Daarom krijgen huisartsenpraktijken in deze wijken ook een opslag op het reguliere inschrijftarief.
Ik ben het met u eens dat juist in wijken met een kwetsbare populatie aandacht moet zijn voor (laagdrempelige) toegankelijkheid van eerstelijnszorg. Ook in deze wijken kan het voorkomen dat er tekorten aan huisartsen(praktijken) ontstaan. Om de kwaliteit en toegankelijkheid van huisartsenzorg ook in deze wijken te overeind te houden, kan het daarom benodigd zijn dat er innovatieve vormen van (digitale) zorg worden ingezet om de toegankelijkheid te borgen. Zoals aangegeven gelden voor deze nieuwe vormen van huisartsenzorg dezelfde kaders en richtlijnen als voor «traditionele» huisartsenzorg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze commerciële partijen zich focussen op achterstandswijken, waar patiënten extra kwetsbaar zijn en toegankelijkheid van zorg juist belangrijk is? Zo ja, welke concrete acties heeft u genomen om dit tegen te gaan en op welke daarvan gaat u inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Commerciële huisartsenpraktijken |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u de berichten «Meer klachten over commerciële huisartsenpraktijken: IGJ doet onderzoek» en «Meer huisartsenpraktijken in commerciële handen: toenemend aantal klachten bij inspectie»?1, 2
Ja.
Kent u de met grote meerderheid aangenomen motie van de leden Hijink en Joba van den Berg over kwalijke praktijken van commerciële overnames van huisartsenpraktijken, waardoor jonge huisartsen geen mogelijkheid hebben praktijkhouder te worden? Zo ja, wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie?3
Ja. Ik ben momenteel bezig met de uitvoering van deze motie en zal uw Kamer hierover zoals toegezegd dit kwartaal informeren.
Kent u het CDA-actieplan huisartsen? Kunt u aangeven welke acties het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft ondernomen naar aanleiding van punt 3 uit het actieplan: «Laat onderzoeken hoe het programma van de Regionale Huisartsen Organisaties verder kan worden uitgebouwd. Deze regionale organisaties ondersteunen namelijk de praktijkhouders. Laat Nivel daarnaast in kaart brengen welke huisartsen een solo-praktijk hebben: jonge huisartsen werken namelijk liever in een meerpersoonspraktijk»?4
Ja, ik ben bekend met het CDA-actieplan huisartsen.
Ik ben het met u eens dat regionale huisartsenorganisaties een belangrijke rol hebben in het ondersteunen van praktijkhouders, onder meer in de organisatie van keten- en spoedzorg. Op verschillende plekken zie ik ook mooie voorbeelden waar regio-organisaties werk uit handen nemen van praktijkhouders, bijvoorbeeld door het aanbieden van digitale oplossingen of het faciliteren van multidisciplinaire samenwerking. Verzekeraars en aanbieders maken dergelijke afspraken onder meer via de daarvoor beschikbare Organisatie en infrastructuur (O&I) prestaties.
Ook ondersteunen regionale organisaties praktijkhouders bij praktijkovernames. Daarnaast zie ik ook dat er in het veld initiatieven ontstaan waarbij huisartsen ondersteuning wordt geboden bij de praktijkvoering door organisaties zoals Flexdokters of Buurtdokters.
Om de regionale ondersteuning en samenwerking verder te stimuleren, heb ik in het Integraal Zorgakkoord (IZA) met partijen afspraken gemaakt over een versterking van de organisatie van de eerstelijnszorg. Die moet onder meer leiden tot meer werkplezier van zorgprofessionals, bijvoorbeeld door het «ontzorgen» van individuele zorgverleners en zorgaanbieders. Hierbij is uiteraard een belangrijke rol weggelegd voor eerstelijns regio-organisaties.
Ook zorgverzekeraars hebben een belangrijke rol bij de regionale organisatie van de huisartsenzorg. Dat kunnen zij doen door voldoende zorg in te kopen, waaronder ook activiteiten die worden uitgevoerd door de regio-organisaties ter ondersteuning van de praktijken. In het IZA is afgesproken dat hier ruime mogelijkheden voor beschikbaar zijn in de financiële kaders huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg. Deze activiteiten kunnen onder andere bekostigd worden via de betaaltitels voor organisatie & infrastructuur. Daarnaast kunnen zorgverzekeraars ook zelf meer het initiatief nemen, bijvoorbeeld door met de betreffende lokale partijen afspraken te maken over de continuïteit van huisartsenzorg, bijvoorbeeld bij op handen zijnde praktijkovernames.
Het klopt dat huisartsen nu anders werken dan tien jaar geleden. Deze veranderingen in het huisartsen vak zijn zichtbaar in recente cijfers van het NIVEL over de verschillende soorten huisartsenpraktijken. In 2012 was 23,8% van de huisartsenpraktijken een solopraktijk, tegenover nog maar 7,1% in 2022. Het aandeel duopraktijken is in dezelfde periode ook licht gedaald van 38,4% tot 31,8%. Daar staat tegenover dat het aandeel groepspraktijken (3 of meer praktijkhoudend huisartsen) in dezelfde periode sterk is gestegen van 37,7% naar 61,1%.5
Bent u het eens dat de kern van huisartsenzorg de continuïteit van zorg is en de kennis van de patiënten en hun omgeving en dat de huisarts de poortwachter van de zorg is?
De beroepsgroep zelf noemt onder andere «persoonsgericht» en «continu» als twee van de kernwaarden van de huisartsenzorg.6 Uit verschillende onderzoeken blijkt ook dat continuïteit in de (huis)arts-patiëntrelatie bijdraagt aan de kwaliteit van zorg. Het is een belangrijke vraag hoe deze kernwaarden kunnen worden geborgd in een veranderend zorglandschap met een veranderende en steeds krappere arbeidsmarkt.
De huisarts is direct toegankelijk voor mensen met een zorgvraag en de huisarts handelt het grootste deel van deze zorgvragen zelf af. Ook andere eerstelijnszorgverleners zijn veelal direct toegankelijk en kunnen veel zorgvragen beantwoorden. Indien gespecialiseerde zorg nodig is, is de huisarts poortwachter. Dit is een belangrijke rol om te voorkomen dat mensen onnodig een beroep doen op gespecialiseerde zorg. In het IZA heb ik met partijen afspraken gemaakt om de continuïteit, toegankelijkheid en poortwachtersrol van de eerstelijnszorg toekomstbestendig vorm te geven.
Klopt het dat er weliswaar een toename is van het aantal huisartsen, maar met name bij de waarnemers?
Ja, dat klopt. Uit cijfers van het NIVEL blijkt dat zowel het aantal huisartsen als het aantal fte’s aan huisartsen is gestegen. Daar staat tegenover dat het aantal praktijkhoudende huisartsen relatief en absoluut is gedaald terwijl het aantal (vaste) waarnemers is gestegen.7
Kunt u aangeven hoeveel artsen er de afgelopen jaren als huisarts zijn afgestudeerd, hoeveel uur zij momenteel werken en in welke hoedanigheid (praktijkhouder, waarnemer, in loondienst) en hoeveel huisartsen ermee zijn gestopt?
Sinds 2010 is het aantal geregistreerde huisartsen elk jaar gegroeid. Uit gegevens van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RSG) blijkt dat het aantal huisartsen tussen 2010 en 2021 gegroeid is met 3.387.8 Het werkelijke aantal afgestudeerde huisartsen in deze periode ligt nog hoger, omdat er in de tussentijd ook huisartsen zijn gestopt, bijvoorbeeld omdat zij de pensioenleeftijd hebben bereikt. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de hoedanigheid waarin pas afgestudeerde huisartsen werkzaam zijn.
Het is lastig in kaart te brengen hoeveel huisartsen er zijn gestopt. Uit cijfers van het NIVEL blijkt dat er in 2022 ten opzichte van 2021 726 regulier gevestigde huisartsen niet meer geregistreerd staan. Van deze groep is niet met zekerheid te zeggen of deze huisartsen gestopt zijn met hun werkzaamheden. Zij kunnen namelijk ook als wisselend waarnemer werkzaam zijn geworden, maar wisselende waarnemers worden niet opgenomen in de Nivel-huisartsenregistratie.9
Bent u het eens dat een van de kernproblemen is dat jonge artsen het niet meer aantrekkelijk vinden praktijkhouder te worden, onder andere vanwege de administratieve lasten en de meer aantrekkelijke tarieven als waarnemer?
In gesprekken die ik voer met jonge huisartsen en huisartsen in opleiding hoor ik dat jonge huisartsen andere verwachtingen en wensen hebben ten opzichte van het «traditionele» praktijkhouderschap. Jonge huisartsen hechten doorgaans meer waarde aan flexibiliteit, hebben vaak een werkende partner om rekening mee te houden, en willen liever samenwerken in een groepspraktijk dan een solopraktijk te voeren. Dit soort overwegingen kunnen eraan bijdragen dat jonge huisartsen ervoor kiezen om langer als waarnemer te werken of voor een dienstverband in loondienst te kiezen.Uit een vragenlijst die de Landelijke Organisatie van Aspirant Huisartsen (LOVAH) heeft uitgezet onder huisartsen in opleiding blijkt dat 83% van de huisartsen in opleiding zichzelf 10 jaar na de opleiding werkzaam ziet zijn als praktijkhouder.
De veranderingen in het huisartsenvak zijn zichtbaar in recente cijfers van het NIVEL over de verschillende soorten huisartsenpraktijken, zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven.
Ik vind het belangrijk dat het praktijkhouderschap aantrekkelijk is en blijft. In het IZA heb ik daarom onder meer afspraken gemaakt om «meer tijd voor de patiënt» landelijk op te schalen, de avond-, nacht- en weekendzorg door huisartsen anders te organiseren en de administratieve lasten aan te pakken. Daarnaast treed ik regelmatig in gesprek met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Huisartsopleiding Nederland (HON), de SBOH (werkgever van huisartsen in opleiding) en de LOVAH over het aantrekkelijk houden van het huisartsenvak voor jonge generaties.
Kunt u aangeven welke acties u heeft ingezet om de administratieve lasten voor huisartsen te verlagen en hoe nu de tariefstelling is van praktijkhouder, arts in loondienst, vaste waarnemer en flexibele waarnemer?
Vanuit [Ont]regel de Zorg pakken we de regeldruk in alle zorgsectoren, waaronder de huisartsenzorg aan, met een programma voor de periode 2022–2025 waarin vier actielijnen zijn opgenomen:
Om regeldruk in de huisartsenzorg aan te pakken werken de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en VWS samen in de werkgroep Bureaucratie & Administratieve Lasten (B&AL). De werkgroep zet zich ervoor in om met elkaar concrete afspraken te maken om regeldruk te verminderen, door het schrappen van regels en formulieren en ook door ervoor te zorgen dat al gemaakte afspraken daadwerkelijk nageleefd worden in de praktijk. Een initiatief vanuit huisartsen zelf, de verscheurkalender van Daisy Pors, heeft bijvoorbeeld duidelijk gemaakt dat veel regeldruk voortkomt uit het feit dat huisartsen niet weten dat bepaalde afspraken om regeldruk te verminderen al zijn gemaakt. In de communicatie over gemaakte afspraken werkt VWS dan ook samen met de LHV en VPH om zodoende de huisartsen goed te kunnen bereiken met deze informatie. Ook via de communicatiekanalen van [Ont]Regel de Zorg, zoals LinkedIn en www.ordz.nl worden huisartsen geïnformeerd over en betrokken bij de aanpak van regeldruk.
In het IZA is afgesproken dat in 2025 de tijdsbesteding aan administratieve werkzaamheden in alle sectoren met 5%-punt gedaald is ten opzichte van 2020.
De arbeidskosten voor de praktijkhouder worden normatief onderbouwd, op basis van onderzoek. Daarin wordt rekening gehouden met de factor praktijkhouderschap. Ook de functiezwaarte weegt mee bij het bepalen van de arbeidskosten, die voor praktijkhouders hoger zijn dan voor huisartsen in loondienst. Voor de verdere onderbouwing van de (maximum)tarieven in de huisartsenzorg verwijs ik u naar bijlage 1 van de NZa beleidsregel huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg.10 Arbeidskosten voor waarnemers verschillen en zijn ten dele ook onbekend. Zo worden vaste waarnemers veelal beloond via de cao-huisartsenzorg en gelden voor flexibele waarnemers markttarieven.
Kunt u aangeven wanneer de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) denkt de resultaten van het onderzoek beschikbaar te hebben?
Enerzijds doet de IGJ onderzoek naar aanleiding van meldingen over specifieke praktijken/praktijklocaties van zorgaanbieders. Dergelijke onderzoeken door de IGJ leiden indien noodzakelijk tot het nemen van (verbeter)maatregelen. Waar nodig kan de IGJ handhavingsmaatregelen treffen, zoals het geven van een aanwijzing of een bevel.11 De IGJ doet geen uitspraken over lopende onderzoeken.
Anderzijds onderzoekt de IGJ het ontstaan van deze «innovatieve» initiatieven en potentiële risico’s die daarmee gepaard gaan. Dit onderzoek doet de IGJ samen met de NZa. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer verwacht. Hieruit zal ook blijken of het toezicht op deze praktijken anders moet worden vormgegeven. Ik zal naar aanleiding van het onderzoek van de IGJ en de NZa ook met hen in gesprek gaan om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Pharmacokinetics Pfizer Comirnaty |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het document van 8 januari 2021, dat via een freedom of information (FOI) aanvraag is gepubliceerd door de Australische gezondheidsautoriteit Therapeutic Goods Administration (TGA) en waarin de farmacokinetiek van het Comirnaty vaccin staat beschreven?1
Ja.
Wat vindt u van de observaties in de tabel op pagina 45, waaruit blijkt dat het lipid nanoparticles-messengerRNA (LNP-mRNA) platform zich vrij snel na de injectie via de bloedbaan door het hele lichaam verspreidt en accumuleert in organen als eierstokken, lever, beenmerg, et cetera?
Het onderzoek waarop de tabel op pagina 45 betrekking heeft is uitgevoerd op ratten. Hierin worden concentraties van lipid nanoparticles (LNP), ook wel de vetbolletjes waarin het mRNA dat codeert voor het spike-eiwit van het coronavirus is ingepakt, na intramusculaire vaccinatie beschreven. Enzymen in de omgeving en in ons lichaam kunnen mRNA heel snel afbreken, wat de levering van mRNA aan bijvoorbeeld onze afweercellen bemoeilijkt. Daarom wordt het mRNA verpakt in deze zogenoemde LNP’s. Door de concentratie LNP’s te meten, kan worden achterhaald in welke mate het mRNA naar verschillende cellen wordt getransporteerd. Het LNP levert het mRNA af bij de cellen waar het vervolgens wordt opgenomen. In de cellen kan het, net als andere lichaamseigen mRNA-moleculen, worden omgezet in eiwit. In dit geval codeert het mRNA voor delen van het spike-eiwit van het coronavirus, wat er vervolgens weer voor zorgt dat antistoffen en andere immuuncellen tegen het coronavirus worden aangemaakt. Hier is veel onderzoek naar gedaan. Omdat mRNA heel instabiel is, wordt het snel weer afgebroken in de cellen. In het onderzoek dat hierboven wordt aangehaald, is dan ook benoemd dat de concentraties LNP-mRNA snel verdwijnen. Daarbij laat een toxiciteitsstudie zien dat er geen effect is op de organen.
Vindt u gezien deze farmacokinetiek niet dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de instructie voor het injecteren van mRNA vaccins zou moeten aanpassen en het advies zou moeten geven om wél op het aanprikken van het bloedvat te controleren (paragraaf «aspireren»)? Zo ja, wilt u het RIVM vragen om dat advies aan te passen? Zo nee, waarom niet, aangezien volgens deze in vivo studie het per abuis raken van een bloedvat leidt tot een significante toename van myopericarditis?
De COVID-19-vaccins worden bij mensen intramusculair toegediend in de bovenarm of het bovenbeen. In de LCI-richtlijnen voor vaccinatie staat duidelijk aangegeven op welke plaats en met welke hoek het vaccin toegediend moet worden. Vanwege het ontbreken van grote bloedvaten op deze plekken is de kans zeer klein dat er per ongeluk vaccin in een bloedvat wordt gespoten.
In de vraagstelling wordt gesuggereerd dat in het meegestuurde evaluatierapport uitspraken worden gedaan over een toename van myopericarditis door het per abuis raken van een bloedvat. Dit wordt echter nergens in het rapport besproken. Daarbij wordt aspireren zowel in Nederland als in het buitenland al sinds lange tijd niet meer toegepast in vaccinatieprogramma’s. Er is geen wetenschappelijk bewijs voor het nut van aspireren. Dit wordt door de WHO onderschreven. Aspireren is een handeling die tot fouten kan leiden; zo kunnen naald en spuit loskomen van elkaar of kan de naald bewegen.
Was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van bovengenoemde farmacokinetiek eerder al op de hoogte, bijvoorbeeld via rapporten van de European Medicines Agency (EMA)? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden hierboven is toegelicht biedt het onderzoek dat door de indiener wordt aangehaald geen onderbouwing voor de effecten die in de vragen worden gesuggereerd. Het Europese Beoordelingscomité (CHMP) van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) hanteert strenge eisen bij de beoordeling van de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins. Informatie over de kwaliteits- en veiligheidsbeoordeling van het BioNTech/Pfizer-vaccin is bij mij bekend en voor iedereen te raadplegen in het openbare beoordelingsrapport van het EMA.2 De onderzoeken waar in vraag 2 naar verwezen wordt en die onderdeel uitmaakte van het dossier dat door de Australische Therapeutic Goods Administration (TGA) is beoordeeld, zijn ook meegenomen in de beoordeling van het EMA, zoals terug te lezen in de genoemde openbare rapporten.
Hoe ziet u deze observaties in relatie tot uitspraken van diverse experts die in de publieke media verzekerden dat het vaccin op de plek van inenting bleef, ook gelet op de coördinerende rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het voorkomen van het verspreiden van desinformatie over vaccins?
Met dergelijke uitspraken ben ik niet bekend. De vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna bevatten een stukje genetische informatie van het coronavirus in de vorm van synthetisch messenger RNA (mRNA). Dit mRNA zorgt voor het aanmaken van een kenmerkend eiwit van het coronavirus, het spike-eiwit. Stukjes van dit eiwit worden herkend door de afweercellen in het lichaam. Als reactie hierop maakt het lichaam antistoffen aan. Het lichaam breekt het vaccin daarna vanzelf af. De afweercellen en antistoffen bevinden zich onder andere in het bloed en zijn dus door het gehele lichaam te vinden. Op de websites van onder andere de rijksoverheid, het RIVM en het CBG is toegankelijke informatie te vinden over de werking van de COVID-19-vaccins.
Wat is het gevolg van de verspreiding van het vaccin naar de diverse organen, zoals bijvoorbeeld de eierstokken? Kan het vaccin spike eiwit presenteren op cellen in de (reproductieve) organen en ontstekingen veroorzaken? Zo ja, zou dat schadelijke gevolgen kunnen hebben? Kunt u deze gevolgen expliciet uitsluiten, dat wil zeggen met observationeel onderzoek waarin causale verbanden zijn onderzocht tussen verspreiding naar bepaalde organen en eventuele calamiteiten? Wilt u bij het beantwoorden van deze vraag niet de ad ignorantiam stijlvorm gebruiken zoals «er is geen bewijs dat», of «mij is niet bekend», of woorden van gelijke strekking? Wilt u evenmin verwijzen naar onderzoeken die geen causale verbanden onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het recente onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar de oversterfte?2
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5, bevatten de mRNA-vaccins een stukje genetische informatie van het spike-eiwit van het coronavirus in de vorm van synthetisch messenger RNA (mRNA). Het mRNA wordt door lichaamscellen omgezet naar het spike-eiwit. Dat eiwit wordt door antigeen-presenterende cellen van het afweersysteem gepresenteerd aan andere immuuncellen, die het herkennen als lichaamsvreemd. Op die manier wordt het immuunsysteem aangezet tot productie van antistoffen en andere afweercellen die van belang zijn voor het opruimen van het virus na latere blootstelling. Hoewel dit voor het grootste deel lokaal zal worden omgezet, kan dit ook elders in het lichaam plaatsvinden. Ook op die plekken zullen cellen van het immuunsysteem dit eiwit herkennen als lichaamsvreemd, waardoor het immuunsysteem aangezet wordt tot productie van antistoffen en andere afweercellen. Het mRNA-vaccin en het eiwit worden afgebroken en verdwijnen. Het is niet zo dat de weefsels waarin de cellen zitten vervolgens worden aangevallen door het immuunsysteem en daar een chronische ontsteking veroorzaken.
Indien u dergelijke calamiteiten niet expliciet kunt uitsluiten, hoe ziet u in relatie tot het bovenstaande de nog steeds geldende adviezen over vaccinatieplicht, recent nog in het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) aanbevolen als uiterste middel in het arsenaal van maatregelen? Beschikt de WRR over de studie naar farmacokinetiek, of bovenvermeld observationeel onderzoek? Zo nee, hoe heeft de WRR dan een risicoanalyse kunnen uitvoeren?3
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 6. Vaccineren is in Nederland een persoonlijke keuze. Het kabinet heeft geen voornemens of plannen om een vaccinatieplicht in te voeren. Het is overigens onjuist dat de WRR heeft geadviseerd om een vaccinatieplicht te overwegen, zoals ik eerder ook heb toegelicht in het antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga).5 De WRR en de andere betrokken organisaties zijn onafhankelijk en gaan zelf over de inhoud van hun eigen publicaties. Voor vragen over de onderbouwing van de analyses in het rapport verwijs ik daarom naar het rapport en naar de organisaties die het advies hebben opgesteld.
Wilt u de voor Nederland relevante rapporten van de Comirnaty farmacokinetiek doen laten publiceren en de documentatie en informatie die wordt verstrekt aan het publiek ten behoeve van een geïnformeerde toestemming daarop aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
De kabinetsreactie ‘Bijeenkomst EU Health Security Committee d.d. 29 december’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u van mening dat de ad-hocbijeenkomst van de EU Health Security Committee van 29 december jongstleden effectief heeft bijgedragen aan het doel van deze commissie, namelijk het coördineren bij ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen en daarmee het minimaliseren van de volksgezondheidsrisico’s in de lidstaten? Zo ja, welke besluiten zijn genomen die daaraan bijdragen? Zo nee, wat heeft deze effectiviteit belemmerd?1
Het Health Security Committee (HSC) van de EU is het centrale overlegorgaan waarin de Europese aanpak van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen gecoördineerd wordt, (wetenschappelijke) informatie wordt gedeeld en eventuele maatregelen worden afgestemd. De HSC wordt voorgezeten door de Europese Commissie en bestaat uit vertegenwoordigers van lidstaten, het Europese Centrum voor Ziektepreventie en -Bestrijding (ECDC), het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en de nieuw opgerichte Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA). Als zodanig heeft de HSC niet het mandaat om besluiten te nemen, maar kan deze de Raad van de EU en de Europese Commissie adviseren over – bijvoorbeeld – te treffen maatregelen bij een grensoverschrijdende gezondheidsbedreiging. Ook wisselen de Europese lidstaten beleid met elkaar uit om te komen tot een gecoördineerde aanpak om gezondheidsrisico’s te mitigeren. Ik ben van mening dat de bijeenkomst van 29 december jl. hieraan heeft bijgedragen. De lidstaten hebben tijdens deze bijeenkomst de laatste inzichten en stand van zaken inzake het nationale beleid van de lidstaten met elkaar besproken. Ook is tijdens de bijeenkomst gebleken dat er brede steun was voor het bijeenroepen van de IPCR op 4 januari jl. Deze IPCR-bijeenkomst heeft bijgedragen aan de coördinatie van de inzet van reismaatregelen.
Is er de afgelopen twee jaar een draaiboek gemaakt voor een grote golf in een ander land en welke actie Europese landen dan samen nemen? Kunt u dat draaiboek openbaar maken? Zo nee, wat is de reden dat dit niet is gedaan en er dus niet is geleerd sinds begin 2020?
De competentie tot het instellen van maatregelen ter bestrijding van een A-ziekte met pandemisch potentieel ligt bij de lidstaten. Wel kunnen binnen de EU afspraken worden gemaakt over de inzet van deze maatregelen.
Binnen Europa zijn afspraken gemaakt in de vorm van Raadsaanbevelingen. Deze bevatten afspraken over o.a. maatregelen die lidstaten gezamenlijk nemen in het geval van een externe gezondheidsdreiging voor de Europese Unie of om het intern verkeer binnen de Schengenzone op een gecoördineerde, veilige en verantwoorde wijze te bevorderen gedurende een gezondheidsdreiging. Deze afspraken zijn een aantal keer herzien en zijn openbaar2. Zoals het recente overleg van de IPCR d.d. 4 januari jl. laat zien, zijn lidstaten in staat om, in lijn met afgesproken Raadsaanbevelingen, maatregelen op een geharmoniseerde wijze te implementeren in een situatie die u beschrijft.
Betekent uw conclusie dat wanneer een ander land (in dit geval China) geen data deelt, er geen overzicht is en er dus geen maatregelen worden genomen? Is dat niet een wel heel onlogische conclusie? Wat gaat u doen om de benodigde informatie toch van of uit China te krijgen? Hoe rijmen de testresultaten in andere Europese landen, waaruit blijkt dat 45 procent van de inreizenden uit China positief test op COVID, met uw conclusie?
Het delen van data en informatie is essentieel in de internationale bestrijding van een pandemie. In Europees verband zet de Europese Dienst voor extern optreden zich in om meer informatie en data te vergaren over de situatie in China. In WHO- verband wordt China tevens aangespoord informatie en data over de epidemiologische ontwikkelingen te delen. Ik steun deze inzet in Europees en multilateraal verband en mijn departement is hier nauwgezet op aangesloten.
Mede dankzij deze inzet heeft China recent sequenties ge-upload in de GISAID EpiCoV database. Deze data zijn echter nog onvoldoende om een goed beeld te krijgen van de epidemiologische ontwikkelingen in dat land.
Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol geïntensiveerd. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband, aangevuld met een advies tot het dragen van een mondneusmasker gedurende de vlucht van en naar China.
Welke scenario’s heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gemaakt met betrekking tot de kans op nieuwe coronagolven in dit nieuwe jaar? Zijn hierbij actuele gegevens uit China meegenomen? Bent u bereid deze scenario’s met de Kamer te delen?
Eerder hebben de WRR en KNAW verschillende scenario’s3 opgesteld waar de situatie met betrekking tot COVID-19 zich naar toe kan bewegen, welke reeds met uw Kamer zijn gedeeld4. Deze scenario’s gebruikt het RIVM als leidraad voor de mogelijke toekomstige situaties van de pandemie5. De voornaamste dreiging vanuit China is op dit moment dat er door de hoge circulatie van het virus in China een nieuwe variant kan ontstaan die besmettelijker of ziekmakender is en ook in Nederland geïntroduceerd wordt. De mogelijkheid van de introductie van een dergelijke variant wordt ook genoemd in deze toekomstscenario’s. Op dit moment worden daarom maatregelen op het gebied van monitoring verder uitgewerkt en genomen. Zo analyseert de rioolwatersurveillance viermaal per week afvalwater van Schiphol. Daarnaast wordt onderzocht of afvalwater in vliegtuigen, afkomstig uit individuele vluchten (uit bijvoorbeeld China), getest kan worden op de aanwezigheid van verschillende (sub)varianten.
In welke mate verwacht u dat de inreizigers een bijdrage leveren aan de verdere toename van besmettingen met SARS-CoV-2 in Nederland? Bent u van mening dat alleen inreizigers uit China zelftesten en voorlichting nodig hebben om dit risico te beperken? Indien ja, waarom? Indien nee, wat gaat u doen om de toename van besmettingen terug te dringen?
De met corona besmette inreizigers zijn besmet met dezelfde omikronvarianten die in Nederland en de rest van Europa dominant zijn en zich ook hier snel verspreiden. Dankzij onze vaccins en opgebouwde immuniteit als gevolg van eerder doorgemaakte infectie zijn wij goed beschermd tegen ernstige ziekte als gevolg van infectie door omikron. Ik verwacht daarom niet dat inreizigers uit China aanzienlijk zullen bijdragen aan het aantal besmettingen in Nederland. Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband, aangevuld met een advies tot het dragen van een mondneusmasker gedurende de vlucht van en naar China.
Hoe beoordeelt u het besluit van Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk om van reizigers te vragen om zich te laten testen en dat zij alleen kunnen vliegen als zij geen corona hebben? Wat is de reden dat Nederland zich niet bij deze landen aansluit?
Ik heb er begrip voor dat landen besloten hebben om uit voorzorg maatregelen te treffen nu China onvoldoende epidemiologische data deelt. Het kabinet heeft op 6 januari jl. besloten om de in Europees verband aanbevolen testverplichting in te stellen voor reizigers afkomstig uit Volksrepubliek China. Hierover heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd6. Zoals bij uw Kamer bekend, ontbreekt vooralsnog de juridische grondslag om (verdergaande) afdwingbare maatregelen, zoals de genoemde testplicht voor het inreizen, in te stellen.
Hoe weegt u de moeite van mogelijke reisbeperkende maatregelen enerzijds ten opzichte van de zorgen van Nederlanders, en vooral mensen met een kwetsbare gezondheid, als het gaat om het risico op een nieuwe coronagolf anderzijds? Wat gaat u doen om deze zorgen dan weg te nemen?
Ik begrijp de zorgen die mensen hebben over de coronasituatie in China, in het bijzonder die van mensen met een kwetsbare gezondheid. Reizigers die met corona vanuit China naar Nederland reizen, zijn besmet met dezelfde omikronvariant die in Nederland en de rest van Europa dominant is en zich ook hier snel verspreidt. Dankzij onze vaccins en opgebouwde immuniteit als gevolg van eerder doorgemaakte infectie zijn wij goed beschermd tegen ernstige ziekte als gevolg van infectie door omikron. Ik verwacht daarom niet dat inreizigers uit China aanzienlijk zullen bijdragen aan het aantal besmettingen in Nederland.
Op dit moment deelt China onvoldoende epidemiologische data met de internationale gemeenschap. Dit maakt het lastig om op basis van wetenschappelijke gegevens een duiding te geven van de coronasituatie in dat land. De mogelijkheid bestaat dat zich in China of elders in de wereld een nieuwe variant ontwikkelt. Inmiddels is bekend dat reisbeperkende maatregelen de intrede van een nieuwe variant niet geheel kunnen tegenhouden. Wel is het mogelijk om deze te vertragen en om goed zicht te blijven houden op de ontwikkeling van het coronavirus. Daarom heb ik ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol en onderzoek ik de mogelijkheid om ook het afvalwater uit vliegtuigen afkomstig uit China te monitoren. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband.
In hoeverre denkt u dat het uitdelen van gratis, vrijwillige zelftesten aan inreizigers uit China bijdraagt aan het minimaliseren van de kans dat het SARS-COV-2-virus vanuit China Nederland binnenkomt? Wat is bekend over het gedrag van mensen die zo lang in zeer strikte lockdown hebben moeten leven? Hoe gaan zij om met dit soort vrijblijvende verzoeken? Welke wetenschappelijke kennis over gedrag is gebruikt bij het kiezen voor deze maatregel?
Op basis van wetenschappelijke literatuur en onderzoek van de RIVM Gedragsunit7 is het aannemelijk dat de kans dat mensen een zelftest afnemen groter is als men deze in bezit hebben. Deze kans wordt groter als mensen op dat moment corona-gerelateerde klachten hebben of als ze een dreiging voelen van het virus. Samengenomen is het aannemelijk dat uitdelen van gratis zelftesten aan inreizende mensen vanuit China bijdraagt aan het daadwerkelijke testgedrag.
Het uitdelen van gratis zelftesten, inclusief ondersteunende informatie en voorlichting over het belang van isolatie, is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen dat we als Nederland hebben ingesteld. Door reizigers uit China op Schiphol van een gratis zelftest met voorlichting over het belang en uitleg van testen en isolatie te voorzien, verkleinen we de kans op verspreiding van het virus doordat mensen geattendeerd worden op het belang van isolatie bij een positief testresultaat.
Hoe gaat Nederland om met de gezondheidsrisico’s van reizigers vanuit China die besmet blijken te zijn? Is er voldoende zorgcapaciteit om dit op te vangen? Klopt het dat ingevlogen reizigers vanuit China minder immuniteit hebben, zowel natuurlijk als via minder en andere vaccinaties, en daarmee meer ziektelast? Kunt u aangeven of en welke scenario’s er liggen voor de impact op de Nederlandse zorgcapaciteit?
De COVID-instroom en COVID-bezetting is stabiel in de kliniek én op de IC (weekgemiddelde week 2/2023, LCPS). Er zijn geen scenario’s voor de impact van Chinese reizigers op de Nederlandse zorgcapaciteit. We gaan uit van het LNAZ Opschalingsplan, waarin afspraken zijn gemaakt hoe kan worden gehandeld bij een verhoogde zorgvraag.
Het is lastig om een uitspraak te doen over de mate van immuniteit onder Chinese reizigers. Dit hangt onder andere af van hun vaccinatiestatus, het type vaccin waar zij mee zijn gevaccineerd en of zij (recent) een infectie hebben doorgemaakt. Wat we wel weten is dat het relatieve aantal coronabesmettingen sinds de start van de pandemie in China door het daar gevoerde beleid lager is en er dus minder natuurlijke immuniteit is opgebouwd, en dat bepaalde van de in China gebruikte vaccins minder effectief zijn dan de vaccins die in Nederland worden gebruikt. De ziektelast die een besmetting bij reiziger uit China mogelijk kan veroorzaken kan daarom ook per persoon verschillen en is op voorhand niet in te schatten.
In hoeverre biedt het door u ingezette rioolwateronderzoek voldoende tijdig resultaten en mogelijkheden om een nieuwe coronagolf in Nederland te voorkomen? In hoeverre is het mogelijk om door middel van rioolwateronderzoek onderscheid te maken tussen de verschillende (sub)varianten van omikron en/of eventuele nieuwe varianten? Bent u bereid om onderzoeksresultaten hierover met de Kamer te delen? Wat is de huidige inzet van sequentiëringsonderzoek en in hoeverre biedt dat voldoende tijdig resultaten en mogelijkheden om een nieuwe coronagolf met nieuwe varianten te voorkomen?
De rioolwatersurveillance heeft aangetoond een goed instrument voor vroegsignalering te zijn, bijvoorbeeld omdat de verzameling van data niet afhankelijk is van de testbereidheid van mensen. Het RIVM houdt sinds 2020 zicht op de verspreiding van het Sars-Cov-2 virus in de Nationale Rioolwatersurveillance (NRS). Informatie over de aanwezigheid van de aangetroffen varianten worden gerapporteerd aan het Ministerie van VWS door middel van wekelijkse rapportages en via directe rapportages doorgegeven aan het Ministerie van VWS in het geval van opvallende waarnemingen.
De resultaten van het rioolwateronderzoek zijn op het Coronadashboard van de rijksoverheid te vinden8.
Op Schiphol wordt ook al sinds november 2021, meermaals per week sequencing toegepast om een inzicht te krijgen in eventueel binnenkomende nieuwe (sub)varianten. Daarnaast is zoals aangegeven in Kamerbrief van 30 december9 de rioolwatersurveillance per direct geïntensiveerd voor Schiphol. Een korte rapportage hiervan wordt opgenomen in de wekelijkse publieksrapportage over varianten. Het RIVM onderzoekt hiernaast of en op welke manier de uitkomsten van de sequentie-analyses op een inzichtelijke manier publiek gemaakt kunnen worden.
Met de toepassing van sequencing kan binnen twee weken inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van nieuwe (sub)varianten van het virus. Dit is vergelijkbaar met de andere monitoringsinstrumenten voor variantdetectie, zoals de kiemsurveillance. Het blijft echter een monitoringsinstrument. Het voorkomen van een nieuwe golf met nieuwe varianten door maatregelen hangt van veel factoren af, waaronder de kennis over de werking van de nieuwe (sub)varianten en de effecten van de opgebouwde immuniteit door vaccinaties of doorgemaakte infectie. Hiernaast wordt samen met het RIVM en Schiphol de mogelijkheid onderzocht om, in lijn met de conclusies van de IPCR van 4 januari jl., het afvalwater uit specifieke vliegtuigen te controleren op voorkomende varianten.
Bent u op de hoogte van de surveillancestudie van het AmsterdamUMC betreffende het sequentiëren van varianten uit zelftesten? Bent u bereid om een uitbreiding van deze studie te faciliteren om zicht te houden op virusvarianten uit China? Zo ja, hoe gaat u dit faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van de studie van het Amsterdam UMC betreffende het sequentiëren van varianten uit zelftesten.
Het Responsteam COVID-19 heeft op 4 januari 2023 aangegeven dat de zelftesten die vanaf 5 januari worden meegegeven aan reizigers minder geschikt zijn voor surveillancedoeleinden, omdat de opvolging en doorgifte van uitslagen onzeker is, en deze testen waarschijnlijk door een deel van de reizigers pas op een later tijdstip zullen worden gebruikt, waardoor besmetting ook in Nederland opgelopen kan zijn.
Op dit moment zet ik in op een intensivering van de monitoring van het virus. Zo heb ik het RIVM verzocht om de rioolwatersurveillance rondom Schiphol te intensiveren. Door sequentieonderzoek kunnen in het rioolwater de voorkomende (sub)varianten van Sars-CoV-2 worden gedetecteerd. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om afvalwater uit vliegtuigtoiletten afkomstig vanuit China te controleren op voorkomende varianten. Gegeven de al ingezette intensivering van de monitoring van het virus en het advies van het Responsteam COVID-19 acht ik het niet noodzakelijk een uitbreiding van deze studie te faciliteren.
Bij welke situatie en op basis van welke data overweegt u alsnog Nederlandse maatregelen, zoals inreisbeperkingen? Wat gaat u doen om te zorgen dat er duidelijke en voorspelbare afspraken zijn, zowel Nederland-specifiek als op EU-niveau?
Op dit moment deelt China onvoldoende epidemiologische data met de internationale gemeenschap. Dit maakt het lastig om op basis van wetenschappelijke gegevens een duiding te geven van de coronasituatie in dat land. Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik onder meer ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance. Daarnaast heeft het kabinet per 10 januari jl. een testverplichting voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen.
Binnen Europa zijn afspraken gemaakt in de vorm van Raadsaanbevelingen. Deze bevatten afspraken over o.a. maatregelen die lidstaten gezamenlijk nemen in het geval van een externe gezondheidsdreiging voor de Europese Unie of om het intern verkeer binnen de Schengenzone op een gecoördineerde, veilige en verantwoorde wijze te bevorderen gedurende een gezondheidsdreiging. Deze afspraken zijn een aantal keer herzien en zijn openbaar. Binnen de EU blijf ik me inzetten voor Europees gecoördineerde maatregelen
Bent u bekend met uw reactie op de drie arresten van de Hoge Raad van 9 december 2022?1
Ja, ik ben bekend met de arresten die de Hoge Raad als hoogste rechter in civiele zaken op 9 december 2022 heeft gewezen over artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) en met mijn brief aan uw Kamer van 30 december 2022.
Heeft u deze drie arresten van de Hoge Raad wel gelezen of zat u al aan de oliebollen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat de Hoge Raad onze hoogste rechter is?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, waarom verwijst u gedupeerden van de voorgenomen generieke tariefverlagingen van 25 tot 35% voor ongecontracteerde geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en thuiszorg dan naar de rechter?
Ik lees de uitspraak van de Hoge Raad zo dat een generiek kortingspercentage in algemene zin is toegestaan. Dat neemt niet weg dat een vergoeding – ook op basis van een generiek kortingspercentage – in bepaalde gevallen in strijd kan zijn met het hinderpaalcriterium. Of dat zo is, dient volgens de Hoge Raad te worden beoordeeld op het moment waarop de verzekerde voor de keuze staat of hij gebruik wil maken van een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Bij deze beoordeling spelen blijkens het arrest diverse feiten en omstandigheden een rol. Zorgverzekeraars zullen bij de vaststelling van de vergoeding voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder daarom altijd een zorgvuldige afweging moeten maken. Als de verzekerde het niet eens is met de vergoeding of meent dat de vergoeding in strijd is met het hinderpaalcriterium, kan hij een klacht indienen bij zijn zorgverzekeraar. De verzekerde die dan geen gehoor vindt bij de zorgverzekeraar, kan zich wenden tot de geschilleninstantie of de rechter.
Wat is uw reactie op de bevestiging in de arresten van de Hoge Raad dat het beleid van zorgverzekeraars om te werken met generieke kortingspercentages zonder duidelijke uitzonderingen voor duurdere vormen van zorg en met vrijblijvende en onzekere hardheidsclausules niet langer houdbaar is?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaan verzekeraars bij de vaststelling van de vergoeding voor ongecontracteerde zorg zorgvuldig aandacht besteden aan het hinderpaalcriterium nu de arresten hen daartoe dwingen? Hoe gaat dat in zijn werk?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de wob-stukken waaruit blijkt dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en zorgverzekeraars al langere tijd onderkennen dat zorgverzekeraars nu niet in lijn met het hinderpaalcriterium in de Zorgverzekeringswet handelen?
De wob-stukken bevatten een ambtelijke analyse uit medio 2021 naar de toenmalige stand van zaken in de jurisprudentie over de toepassing van het hinderpaalcriterium. In die analyse stond centraal de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2020. Die uitspraak is bij arrest van de Hoge Raad van 9 december 2022 deels vernietigd. Daardoor is de ambtelijke analyse inmiddels achterhaald.
Heeft u onderzoek gedaan naar de redenen waarom sommige psychiaters, psychologen, wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden het verkiezen om ongecontracteerd te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit onderzoek met ons delen?
Op 28 maart 2022 heb ik de Monitor Contractering wijkverpleging 2022 van de NZa3 naar uw Kamer gestuurd. Uit deze monitor komt naar voren dat zorgaanbieders een aantal redenen noemen om geen contract af te sluiten:
het door de zorgverzekeraar geboden tarief is te laag is en er is geen onderhandeling mogelijk;
de zorgaanbieder kan hogere tarieven rekenen zonder contract;
de zorgverzekeraar heeft geen contract aangeboden;
het niet kunnen voldoen aan de contractvoorwaarden, als voorbeeld wordt genoemd niet kunnen voldoen aan het criterium dat maximaal 1/3e van de medewerkers werkt als zzp-er.
Redenen die zorgverzekeraars noemen om een nieuwe zorgaanbieder af te wijzen voor een contract zijn:
issues met integriteit en fraude;
twijfels over de kwaliteit van de zorgverlening;
de zorgaanbieder kan de inzet van hbo-verpleegkundigen niet garanderen;
de zorgaanbieder kan geen integraal zorgaanbod leveren;
een aantal zorgverzekeraars biedt zzp’ers geen contract aan.
Op 22 juni 2022 heb ik de Monitor Contractering ggz 2022 van de NZa4 naar uw Kamer gestuurd. Uit deze monitor komt naar voren dat de belangrijkste redenen voor zorgaanbieders om wel een contract af te sluiten zijn: de duidelijkheid en betaalbaarheid voor de patiënt, gevolgd door zekerheid voor de praktijk/instelling. Daarnaast spelen tevredenheid over het tarief en goede ervaringen met de zorgverzekeraar een rol. De redenen voor zorgaanbieders om niet te contracteren zijn hetzelfde als in eerdere jaren, namelijk vooral het omzetplafond en ontevredenheid over het tarief. Daarnaast geven 6% van de instellingen en 26% van de vrijgevestigde zorgaanbieders aan dat zij om principiële redenen geen contract afsluiten.
Redenen die zorgverzekeraars noemen om een contractverzoek af te wijzen zijn: twijfel aan doelmatigheid, kwaliteit of integriteit, geen overeenstemming over de tarieven, of al voldoende zorg ingekocht.
Bent u ervan op de hoogte dan aanbieders van thuiszorg in kleine dorpjes soms de omzetdrempels niet halen en daarom ongecontracteerd zijn? Waarom geeft u deze mensen zo’n duw?
In het IZA hebben partijen met elkaar vastgesteld dat contractering van belang is om de beweging naar passende zorg tot stand te brengen. In het IZA zijn daarom afspraken gemaakt om de contractering te verbeteren. Daarbij is ook afgesproken om een verkenning uit te voeren op welke mogelijkheden en noodzakelijkheden er momenteel zijn voor kleinere zorgaanbieders om gezamenlijk op te trekken in het contracteerproces en hoe dit kan worden vereenvoudigd.
Bent u ervan op de hoogte dat veel verpleegkundigen die hand-in-hand 48-uurszorg in de stervensfase aanbieden soms de omzetdrempels niet halen en daarom ongecontracteerd zijn? Waarom geeft u deze mensen een duw? Bent u ermee bekend dat veel ongecontracteerde psychologen en psychiaters in een bepaald vakgebied zo gespecialiseerd en daarmee duurder zijn dat zij er qua omzet niets van zullen merken als de mensen die minder geld verdienen van hun wachtlijst af gaan en niet bij hen in zorg komen? Zo ja, waarom blokkeert u duurdere zorg voor mensen met minder geld?
Zie antwoord vraag 9.
De zorgverzekeringswet zou toch zorgen voor gelijke toegang tot zorg voor mensen met meer en minder geld? Zo ja, waarom handhaaft u dit principe niet?
Iedereen die in Nederland woont of rechtmatig arbeid verricht, is verplicht een zorgverzekering te hebben. Afhankelijk van hun inkomen, kunnen verzekerden een zorgtoeslag ontvangen ter compensatie van de nominale premie en het verplicht eigen risico. De zorg die onder de dekking van de zorgverzekering valt, het zogenoemde basispakket, is voor iedere verzekerde hetzelfde. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht jegens zijn verzekerden. Hij moet voor verzekerden met een naturapolis voldoende zorg inkopen, zodat iedere verzekerde gebruik kan maken van een gecontracteerde zorgaanbieder voor zijn behoefte aan zorg uit het basispakket.
Heeft u het rondetafelgesprek in de Kamer van 5 december 2022 over dit onderwerp gezien? Wat is uw reactie op elk van de bijdragen van de volgende genodigden: de heer King (Consumentenbond), mevrouw Ter Avest (MIND), mevrouw Veenendaal (LVVP), mevrouw Veldman (Patiëntenfederatie Nederland) mevrouw Brouwer (Epos), de heer Mous (advocaat gezondheidszorg), de heer Jager (Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze), de heer Wallage (gepromoveerd op het onderwerp en tevens advocaat) en de heer Koolman (gezondheidseconoom)?
Ik heb het rondetafelgesprek met belangstelling gevolgd.
Mijn reactie op de punten die genoemd zijn door de door u genoemde genodigden:
Dat vind ik ook van groot belang. Dat is in Nederland ook goed geborgd. Elke verzekerde kan ieder jaar opnieuw kiezen voor een polis die het beste bij hem of haar past. Alle polissen bieden een voldoende ruime tot zeer ruime keuze aan zorgverleners waar verzekerden naar toe kunnen gaan; de zorgverzekeraar moet immers aan zijn zorgplicht voldoen. De zorgtoeslag zorgt ervoor dat de polissen betaalbaar zijn, ook voor mensen met een lager inkomen.
In het IZA zijn afspraken gemaakt om de transparantie voor verzekerden te verbeteren over de contractering en de risico’s van niet-gecontracteerde zorg.
In het IZA hebben partijen met elkaar vastgesteld dat contractering van belang is om de beweging naar passende zorg tot stand te brengen. Om contractering te stimuleren is het enerzijds van belang dat de contractering verbetert, maar anderzijds ook dat het minder aantrekkelijk wordt om geen contract af te sluiten. Daarom hebben de IZA-partijen afgesproken de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders te verlagen.
In het IZA zijn afspraken gemaakt om te komen tot meer en meer eenduidige informatie over de kwaliteit van de zorgverlening zodat daar onder meer bij zorginkoop beter rekening mee gehouden kan worden.
In het IZA zijn afspraken gemaakt om de contractering te verbeteren.
Onderzoek in de afgelopen jaren heeft laten zien dat in enkele (deel)sectoren de kosten van zorgverlening door niet-gecontracteerde zorgaanbieders – ondanks de lagere vergoeding – hoger zijn dan van gecontracteerde zorgaanbieders. Dat komt doordat er voor vergelijkbare cliënten veel meer uren zorg geleverd wordt. Met de huidige krapte op de arbeidsmarkt in de zorg is dat niet houdbaar.
De zorgverzekeraar moet uit hoofde van zijn zorgplicht voldoende zorg contracteren voor zijn verzekerden met een naturapolis. Desondanks kan het soms voorkomen dat er geen zorg beschikbaar is. Bijvoorbeeld door gebrek aan personeel bij de gewenste zorgverlener. De zorgverzekeraar is dan verplicht zich in te spannen om een passende oplossing te vinden voor de verzekerde. Als een verzekerde genoodzaakt is zich tot een niet-gecontracteerde zorgaanbieder te wenden omdat de zorgverzekeraar zijn zorgplicht heeft geschonden, moeten de zorgkosten in beginsel volledig vergoed worden.
In het IZA is als randvoorwaarde afgesproken het hinderpaalcriterium in acht te nemen bij het verlagen van de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders. De afspraak is om daarbij ook nadere richting te geven aan de invulling van het hinderpaalcriterium.
Dit is een van de redenen waarom de IZA-partijen hebben afgesproken om de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg te verlagen. Er moet voor zorgaanbieders een prikkel zijn om een contract aan te gaan met de zorgverzekeraar en daarbij afspraken te maken over het leveren van passende zorg.
Behalve de door u genoemde genodigden hebben ook de NZA, de ACM en zorgverzekeraars deelgenomen aan het rondetafelgesprek.
Vond u het ook zo gênant dat de regeringspartijen bewust afwezig waren bij dit rondetafelgesprek?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de aan- of afwezigheid van leden van uw Kamer bij het rondetafelgesprek.
Hoe lang kunnen verzekeraars ondanks deze arresten nog doorgaan met het hanteren van generieke kortingspercentages die niet gedifferentieerd zijn naar zorgvorm en -kosten en geen uitzondering vormen voor duurdere vormen van zorg, waardoor de door de Nederlandse Zorgautoriteit geconstateerde klassenzorg nog verder toeneemt?3
Het hinderpaalcriterium ligt besloten in de wet. Het is aan de geschilleninstantie en de rechter om in specifieke gevallen te beoordelen of de vergoeding van de zorgverzekeraar in strijd is met het hinderpaalcriterium.
In het IZA wordt geen afbreuk gedaan aan het hinderpaalcriterium. Bij de afspraak in het IZA over het verlagen van de vergoeding is immers als randvoorwaarde opgenomen om daarbij het hinderpaalcriterium in acht te nemen. De ambitie is om bij de uitvoering van deze afspraak in het IZA tevens nadere richting te geven aan de invulling van het hinderpaalcriterium.
Waarom gaat het kabinet verschillend om met rechterlijke uitspraken die het kabinetsbeleid treffen? Wanneer draait u het Integraal Zorgakkoord (IZA) op dit punt terug?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe kan het dat u hierbovenop accepteert dat zorgverzekeraars in 2023 zelfs nog lagere vergoedingspercentages hanteren?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u hier voor 31 december om 0:00 uur een stokje voor steken, zodat mensen met een lager inkomen zonder financiële barrière gebruik kunnen blijven maken van hun ongecontracteerde psycholoog, psychiater of wijkverpleegkundige en zodat ik ook gerustgesteld van een oliebol kan genieten?
Zie antwoord vraag 14.
Het schrappen van honderden banen van jeugdhulpverleners in Limburg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderd banen verdwijnen bij Xonar' en «Xonar schrapt ruimt honderd banen en zoekt een fusiepartner»?1, 2
Ja.
Wat zijn de oorzaken van de problemen bij (jeugd)hulpaanbieder Xonar? Wordt er gesaneerd op grond van enkel financiële overwegingen of zijn er andere oorzaken?
Xonar identificeert een aantal hoofdoorzaken voor de huidige financiële problematiek, zoals inefficiënties in governance, aansturing en organisatie-inrichting, disbalans tussen overhead vs. veronderstelling in tarieven, disbalans tussen inzet en normering per zorgvorm/client, te hoge kosten zorgpersoneel vs. tarieven, verlies vanuit JENS-samenwerkingsverband, niet (volledig) vergoede activiteiten/kosten en meerkosten corona.3
Sinds wanneer zijn deze (financiële) problemen bekend? Wanneer was de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en wanneer was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hiervan op de hoogte? Wat is er sindsdien ondernomen?
Wanneer sprake is van een aanbieder die met (mogelijke) financiële problemen te maken heeft werken de desbetreffende aanbieder, gemeenten, de JA en het Rijk samen aan de hand van het draaiboek «Continuïteit jeugdhulp», als onderdeel van het convenant «Bevorderen continuïteit jeugdhulp».4 Doel van dit draaiboek is de continuïteit van zorg voor jeugdigen te borgen als risico’s zich aandienen. In dit draaiboek staan de rollen en verantwoordelijkheden van de partijen en het proces dat deze partijen met elkaar moeten doorlopen beschreven.
Naar aanleiding van de jaarcijfers van 2020 heeft de JA in november 2021 geconstateerd dat Xonar zich op trede 2 van het draaiboek bevond: de situatie was «risicovol» (trede 2) maar niet «zorgelijk» (trede 3). Vanaf dat moment heeft de JA de financiële ontwikkelingen bij Xonar, conform haar rol, elk kwartaal gemonitord. Tevens is een accounthoudende regio toegewezen die namens het collectief van gemeenten optreedt als regievoerder.
Eind juli 2022 heeft de JA VWS geïnformeerd dat Xonar mogelijk op korte termijn trede 3 van het draaiboek zou bereiken. In september 2022 hebben betrokken partijen gezamenlijk vastgesteld dat Xonar zich bevond op trede 3 van het draaiboek continuïteit jeugdhulp en is Xonar gestart met het opstellen van een herstelplan. Dit plan richt zich op een gecontroleerde bijsturing naar een herstel binnen zes maanden door oplossingen in de brede bedrijfsvoering en contractering. Het conceptherstelplan is in december 2022 gedeeld met de 16 betrokken gemeenten.
De IGJ is sinds eind 2021 op de hoogte van de situatie bij Xonar.
Op welke manier wordt het Ministerie van VWS op de hoogte gebracht van jeugdzorginstellingen die de deuren sluiten, moeten saneren of fuseren?
Zoals hierboven beschreven werken de partijen volgens het draaiboek «Continuïteit jeugdhulp». VWS heeft op reguliere basis contact met de JA en de IGJ over aanbieders waarbij mogelijk sprake is van risico’s voor de continuïteit van zorg.
Daarnaast informeert het JA het Ministerie van VWS conform het relatiestatuut over continuïteitsvraagstukken, bijvoorbeeld wanneer een aanbieder een trede opschaalt.5 In het geval dat alle mogelijkheden van de JA zijn uitgeput zonder dat de kwestie is opgelost, besluit de JA om te escaleren naar het Ministerie van VWS.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van dit besluit?
De JA heeft VWS eind juli 2022 geïnformeerd dat Xonar mogelijk op korte termijn trede 3 van het draaiboek zou bereiken. Onderdeel van trede 3 van het draaiboek «Continuïteit jeugdhulp» is het opstellen van een herstelplan. Deze wordt momenteel uitgewerkt door Xonar.
Welke rol heeft u, als stelselverantwoordelijke, bij het sluiten van (grote) jeugdzorgaanbieders?
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke zie ik toe op de continuïteit van zorg voor jeugdigen. Waar nodig ondersteun ik partijen bij het nemen van hun verantwoordelijkheid conform het draaiboek «Continuïteit jeugdhulp». Jeugdhulpaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en governance. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Ook na een eventuele sluiting van een jeugdhulpaanbieder moeten zij zorgen dat kinderen en hun gezinnen passende jeugdhulp krijgen. Indien gemeenten die verantwoordelijkheid niet nakomen, spreek ik gemeenten daarop aan via het interbestuurlijk toezicht. Het interbestuurlijk toezicht kent verschillende stappen die doorlopen dienen te worden.
Zo vindt er eerst signalering en factfinding plaats. Waarna ik, indien nodig, afspraken met gemeenten maak over acties, termijnen en vervolg om de continuïteit van zorg te kunnen borgen.
Is er een voorgenomen besluit tot sanering voorgelegd aan betrokken gemeenteraden? Zo ja, aan welke gemeenteraden is dit voorgelegd en welke colleges van burgemeester en wethouders zijn betrokken?
Ik begrijp uit de openbare Raadsinformatiebrief6 dat de gemeente Maastricht en de overige 15 samenwerkende gemeenten in de jeugdhulpregio Zuid-Limburg op 8 december jl. zijn geïnformeerd over de actuele ontwikkelingen bij Xonar. Daarin wordt aangegeven dat zodra er inzicht is in het herstelplan samen met de regievoerder en Xonar een planning voor het besluitvormingstraject in de gemeenten wordt opgesteld. Later in het traject wordt dit voorgenomen besluit voorgelegd aan de gemeenteraden.
Zo nee, op welke manier vindt democratische controle plaats op besluiten zoals deze?
De democratische controle is in beginsel lokaal belegd bij de gemeenteraden. Gemeenteraden hebben een controlerende functie op de besluiten die de Colleges van burgemeester en Wethouders in betreffende gemeenten nemen. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Indien zij die verantwoordelijkheid niet nakomen, spreek ik ze daarop vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke aan via interbestuurlijk toezicht.
Hoe kan het dat de laatste openbare jaarrekening op de website die van 2018 is? Wie controleert of de publicatie van jaarstukken volgens de regels verloopt?
Jeugdhulpaanbieders zijn wettelijk verplicht jaarlijks een jaarverantwoording te deponeren. De IGJ ziet hierop toe. Op de website www.jaarverantwoordingzorg.nl zijn de verplichte jaarstukken van Xonar gepubliceerd t/m 2021. Xonar heeft daarmee aan de jaarverantwoordingsplicht voldaan.
Deelt u de mening dat de openbare jaarstukken op de website erg summier zijn en controle daarop dus moeilijk?
De jaarverantwoording, die moet worden gepubliceerd op de website www.jaarverantwoordingzorg.nl, moet aan bepaalde eisen voldoen zodat controle mogelijk is. De jaarverantwoording bestaat uit een jaarrekening, een accountantsverklaring en overige informatie over bijvoorbeeld de bedrijfsstructuur, personeel, het aantal cliënten en inzicht in eventuele onderaannemers.
Kunt u een overzicht geven van de bezoldiging van bestuurders (inclusief de ad interim bestuurder) en toezichthouders van Xonar in het kader van de Wet Normering Topinkomens?
Zoals elke WNT-instelling is ook Xonar verplicht hun WNT-verantwoording online openbaar te maken. Dit kunnen zij via hun eigen website doen of via www.jaarverantwoordingzorg.nl. Het meest recente overzicht van de bestuurders (inclusief interim-bestuurders) en van de toezichthouders van Xonar is hier te vinden.
Hoe kan het dat in de jaarrekening van 2018 nog wordt geconstateerd dat het eigen vermogen 7,4 miljoen euro bedraagt, de liquiditeitspositie 3,7 miljoen euro en er nagenoeg geen uitstaande schulden zijn bij kredietinstellingen, maar er enkele jaren later toch grote financiële problemen zijn?3
Jeugdhulpaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en governance. Xonar identificeert zelf een aantal hoofdoorzaken voor de huidige financiële problematiek. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2. Omwille van het lopende proces kan ik niet verder op deze specifieke casus ingaan.
Klopt het dat Xonar praktisch monopolist was in de regio? Zo ja, hoe wordt in de toekomst voorkomen dat het wegvallen van een grote speler een groot gat in het hulpaanbod veroorzaakt?
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Gemeenten werken daarin samen in een jeugdhulpregio. Ik zie toe op de continuïteit van zorg voor jeugdigen. Om meer collectief en lokaal te kunnen sturen op de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen werk ik aan het wettelijk bestendigen van een onafhankelijke autoriteit die zicht houdt op de beschikbaarheid van zorg op het gehele terrein van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en die de risico’s voor de beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen vroeg signaleert.
Ik heb van de accounthoudende gemeente Maastricht begrepen dat er meerdere aanbieders van jeugdhulp zijn. Enkele specifieke zorgvormen kunnen niet zondermeer overgedragen worden aan andere jeugdhulpaanbieders. Dit is een uitwerkingsvraag binnen het herstelplan zodra dit plan definitief is vastgesteld.
Waar kunnen de jongeren en de gezinnen terecht, nu Xonar bepaalde zorg niet meer biedt en de gemeenten de zorg ingekocht heeft bij Xonar en niet meer bij kleine aanbieders?
Een deel van het zorgaanbod wordt, als onderdeel van het uiteindelijke herstelplan, overgedragen aan andere aanbieders die deze hulp kunnen bieden. Bovendien is de zorg bij meerdere partijen ingekocht en niet alleen bij Xonar.
Hoe wordt zorgcontinuïteit gegarandeerd voor jongeren en gezinnen die nu gebruik maken van de diensten van Xonar? Hoe wordt gezorgd dat jongeren en gezinnen dezelfde hulpverleners kunnen behouden?
Bij een beslissing om te stoppen met een activiteit blijft continuïteit van zorg voor de cliënten de hoogste prioriteit. Uit de Raadsinformatiebrief van 15 december 2022 is op te maken dat Xonar in dat geval alle contracten uitdient. Lopende arrangementen worden afgerond (waar overdracht lastig lijkt) en daarbij wordt de kwaliteit van zorg gewaarborgd.
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten te zorgen voor voldoende passende zorg. Het waarborgen hiervan is onderdeel van het besluitvormingsproces over en de uitwerking van het herstelplan van Xonar.8
Het is ook de verantwoordelijkheid van gemeenten toe te zien dat indien sprake is van overdracht van jeugdhulp aan andere aanbieders, de aanbieder in overleg treedt over de overname van het betrokken personeel en het zoveel mogelijk voorzetten van bestaande hulpverleningsrelaties tussen jeugdhulpverleners en jeugdigen of diens ouders.
Wat betekent dit besluit voor het aanbod van jeugd- en opvoedhulp, pleegzorg, vrouwenopvang en beschermde opvang in Limburg?
Gemeenten zien vanuit hun rol en verantwoordelijkheid erop toe dat voldoende passende zorg beschikbaar is – zie ook antwoord 13, 14 en 15. Een deel van het zorgaanbod van Xonar wordt, als onderdeel van het uiteindelijke herstelplan, overgedragen aan andere aanbieders die deze hulp kunnen bieden.
Kunt u van elk van de diensten die Xonar nu biedt beschrijven hoe deze in de (nabije) toekomst worden ingevuld?
Een deel van het zorgaanbod van Xonar wordt, als onderdeel van het uiteindelijke herstelplan, overgedragen aan andere aanbieders die deze hulp kunnen bieden. Besluitvorming over het herstelplan moet nog plaatsvinden.
Hoe wordt voorkomen dat hulpverleners die nu in dienst zijn bij deze aanbieder de sector verlaten? Welke stappen worden er gezet om medewerkers voor de sector te behouden?
Voor de kinderen en hun naasten is het van belang dat de continuïteit en kwaliteit van zorg gewaarborgd blijft. Uit de raadsinformatiebrief van 15 december 2022 blijkt dat Xonar binnen haar herstelplan streeft naar een snelle transformatie, minimale impact op het primair proces en zoveel mogelijk behoud van medewerkers voor Xonar.
Wat vindt u van de constatering van zorgeconoom Wim Groot in het artikel, die het «onwaarschijnlijk» acht dat er een fusiepartner te vinden is omdat er weinig zorgbedrijven zijn die een financieel ongezond bedrijf zullen overnemen? Deelt u die constatering? Zo ja, wat betekent dit voor de fusieplannen?
Er zijn verschillende scenario’s mogelijk voor aanbieders in de financiële problemen. Op deze specifieke casus kan ik, in het belang van het lopende proces, niet nader ingaan.
Het bericht ‘EU Covid-19 Vaccination Adverse reactions report’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u de EU Covid-19 Vaccination Adverse reactions report, van Hendrikus Erik Boomsma, ontvangen? Zo ja, wanneer heeft u dit rapport ontvangen?1
Het genoemde stuk is, in tegenstelling tot wat in de vraagstelling gesuggereerd wordt, geen wetenschappelijke analyse of officieel rapport, maar een brief van een individuele burger op persoonlijke titel. Er heeft geen peer review plaatsgevonden, zoals bij wetenschappelijke publicaties gebruikelijk is, en de brief bevat voornamelijk persoonlijke meningen van de briefschrijver die niet of nauwelijks worden onderbouwd. Het Ministerie van VWS ontvangt zeer veel brieven van burgers en behandelt deze op volgorde van ontvangst. Het stuk waaraan gerefereerd wordt is gedateerd op 28 december 2022 en de verwerking hiervan neemt enige tijd in beslag. Het stuk is overigens ook op internet terug te vinden.
De brief bevat berekeningen over een vermeend «daadwerkelijk» aantal bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie, op basis van het feitelijk gemelde aantal bijwerkingen in Nederland. Zoals ik desgevraagd meermaals heb aangegeven in reactie op Kamervragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga), worden niet alle na vaccinatie gemelde bijwerkingen ook daadwerkelijk door vaccinatie veroorzaakt. Hier wordt in de brief ten onrechte wel vanuit gegaan. De heer Boomsma gaat er in zijn berekeningen -zonder gedegen verantwoording- vanuit dat het aantal gemelde bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie slechts 6% van het totaal aantal bijwerkingen betreft omdat er sprake zou zijn van een onderrapportage van 94%. Vervolgens wordt het aantal gemelde bijwerkingen hiervoor gecorrigeerd. Dit percentage is volledig gebaseerd op één wetenschappelijke publicatie uit 2006. In dit artikel, dat meerdere studies met betrekking tot gemelde bijwerkingen bij diverse soorten geneesmiddelen met elkaar vergelijkt, wordt echter expliciet het volgende vermeld: «It would be inappropriate to apply a standard «correction factor» based on the results of this study, since there is inevitably considerable variation in under-reporting for different drugs and types of ADRs, in different and at different points in time.»2 Het toepassen van een dergelijke uniforme correctiefactor, zoals in de brief van de heer Boomsma gebeurt, is vanuit wetenschappelijk oogpunt geenszins te verantwoorden.
Op basis van de bovengenoemde berekeningen komt de briefschrijver tot de conclusie dat er wereldwijd meer dan 7,5 miljoen mensen zouden zijn overleden aan «experimentele vaccins» en dat iedereen die betrokken is geweest bij COVID-19-vaccinatie voor een internationaal tribunaal dient te worden gebracht. Ik betreur het dat leden van uw Kamer op basis van brieven met dergelijke evidente onjuistheden suggereren dat deze zouden moeten leiden tot heroverweging van beleid. Beleid dat tot stand is gekomen op basis van grondige en deskundige medisch-wetenschappelijke advisering.
Heeft u kennisgenomen van de analyse in dit rapport, aangaande de bijwerkingen van de coronavaccins van AstraZeneca, Pfizer, Moderna en Janssen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reflecteert u op de aantallen bijwerkingen van de coronavaccins die in deze analyse worden gegeven, op basis van een berekende significante onderrapportage? Bent u eerder op de hoogte gesteld van dergelijke mogelijke percentages?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe reflecteert u op de conclusie in dit rapport dat er waarschijnlijk sprake is van een onderrapportage van bijwerkingen in de Europese Unie (EU) van maar liefst 94 procent, welke wordt gestaafd door wetenschappelijke rapporten over de onderrapportage van vaccinatie-bijwerkingen uit het verleden? Bent u het eens met deze conclusie? Zo nee, waarom niet en kunt u aantonen dat dit percentage niet klopt? Welk percentage onderrapportage is naar uw mening dan wel realistisch en op welke data baseert u dat? Waarom is de in de afgelopen jaren wetenschappelijk berekende onderrapportage van vaccinatiebijwerkingen op de coronavaccins niet van toepassing?
Zie antwoord vraag 3.
Is er in EU-verband gesproken over de realistische mogelijkheid van aanzienlijke onderrapportage en zo ja, hoe is hierop door de betrokken partijen gereflecteerd? Welke risico- en impactanalyses zijn op basis hiervan gemaakt en kunt u deze delen?
Het is belangrijk dat vermoedens van bijwerkingen gemeld en zorgvuldig onderzocht worden. Dit is bij COVID-19-vaccins veelvuldig gebeurd. Zorgverleners zijn volgens de Geneesmiddelenwet verplicht om bij het Lareb melding te maken van ernstige bijwerkingen. Individuele personen kunnen ook vermoedens van bijwerkingen van vaccinatie laagdrempelig melden via de website van het Lareb. Daarbij is bekend dat sommige meldingen gaan over klachten die geen bijwerkingen van het vaccin betreffen, terwijl andere bijwerkingen minder frequent gemeld worden. Het doel van het meldsysteem voor bijwerkingen is dat via deze weg, na deskundige analyse van deze meldingen, eventuele nieuwe bijwerkingen in beeld komen. Ik heb uw Kamer desgevraagd en uitgebreid op de hoogte gesteld van de zorgvuldige wijze waarop bijwerkingen van COVID-19-vaccinaties in Nederland worden gemonitord, bijvoorbeeld in mijn brief van 4 juli jl.3 en in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.,4 25 juli jl.,5 25 augustus jl.,6 31 augustus jl.7 Ik heb vertrouwen in deze werkwijze en de deskundigheid van de betrokken professionals en zie geen aanleiding om deze werkwijze aan te passen.
Als er inderdaad sprake is van een aanzienlijke onderrapportage, zelfs als deze kleiner is dan de in deze analyse berekende 94 procent, moeten wij dan niet concluderen dat het aantal (ernstige) bijwerkingen en overlijdens door coronavaccins veel groter is dan op dit moment is berekend en dat er dus een sterk vertekend beeld bestaat van de veiligheid van de coronavaccins? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit gedetailleerd onderbouwen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen waarom de bevolkingsbrede coronavaccinatiecampagnes niet gestaakt zijn na het relatief grote aantal meldingen van bijwerkingen dat, zelfs zonder medeneming van de verwachte onderrapportage, in Europa is geregistreerd? Waarom gebeurde dat bij voorgaande pandemieën, zoals de «Swine Flu»-pandemie in 2009 wel en nu niet, terwijl er significant meer doden na vaccinatie zijn gemeld? Op basis van welke overwegingen heeft men de vaccinatiecampagnes doorgezet zonder te analyseren hoe groot de gevolgen van de verwachte onderrapportage zijn?
Ik ben in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) al meermaals en uitgebreid ingegaan op de grote hoeveelheid wetenschappelijk bewijs met betrekking tot de gezondheidswinst die dankzij COVID-19-vaccinatie kan worden bewerkstelligd. Dit weegt ook bij de herhaalprik op tegen de kleine kans op doorgaans milde bijwerkingen. Er zijn wereldwijd inmiddels rond de 13 miljard doses van de COVID-19-vaccins toegediend waarvan de eerste vaccinaties al bijna twee jaar geleden gegeven zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen geven die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins. Hier is brede wetenschappelijke consensus over. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Kunt u aangeven of het juist is dat er eerder geregistreerde meldingen van bijwerkingen verdwenen zijn uit de EudraVigilance database, zoals in deze analyse wordt gemeld? Was u hiervan op de hoogte en zo ja, heeft u hieraan opvolging gegeven en op welke manier? Heeft u contact gezocht met EMA om hierover opheldering te vragen?
In de brief wordt zonder onderbouwing, toelichting of verwijzing gesteld dat er een aantal meldingen zou zijn verdwenen uit de database van EudraVigilance. Op basis van deze informatie acht ik het niet zinvol om hierop in te gaan.
Bent u ervan op de hoogte dat EudraVigilance database een passief systeem is, dat wordt gevoed door andere organisaties zoals nationale meldingsorganisaties zoals in Nederland het Lareb en farmaceutische bedrijven? Als er inderdaad meldingen verdwijnen uit EudraVigilance, bent u dan voornemens te onderzoeken of de meldingsplichtige organisaties in Nederland daar op enige manier een aandeel in hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u voornemens een onderzoek in te stellen naar aanleiding van de analyse in dit rapport en zo ja, wanneer en hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet? Kunt u onderbouwd uitleggen waarom u het niet nodig vindt om deze analyse te laten toetsen?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Heeft u na ontvangst van dit rapport de conclusies daarvan laten beoordelen en toetsen door onafhankelijke deskundigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over dit rapport en de conclusies daarvan, indien naar uw mening onjuist, niet onderbouwd ontkracht?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat alle afzonderlijke leden van het kabinet dit rapport hebben ontvangen? Zo ja, is er binnen het kabinet over dit rapport gesproken en op basis van welke overwegingen is er geen opvolging richting de Kamer en het publieke domein gegeven?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat ook gemeentelijke overheden en de landelijke pers dit rapport heeft ontvangen? Is er hierover contact geweest tussen het kabinet en gemeenten en de pers? Heeft iemand van deze partijen ooit contact gezocht met uw departement en/of de rijksoverheid over dit rapport? Heeft u deze partijen actief gevraagd/opgedragen geen ruchtbaarheid te geven aan dit rapport?
Zie antwoord vraag 10.
De inmenging van de Rijksoverheid in het publieke debat over de coronacrisis en het censureren van kritische burgers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de invloed van de rijksoverheid op het publieke debat over de coronacrisis?1
Dit artikel was ons niet bekend tot u dit onder onze aandacht bracht.
Kunt u bevestigen dat de «desinformatie-operatie» inderdaad heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel?
Alvorens in te gaan op de strategie van de rijksoverheid voor de aanpak van desinformatie, is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving volgens het kabinet een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Er heeft derhalve geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven op welke manier het volgens u grondwettelijk en rechtstatelijk te verantwoorden is dat de Nederlandse overheid op een dusdanige manier heeft ingegrepen in het vrije, maatschappelijke debat en in het leven van individuele burgers die gebruik maakten van de vrijheid van meningsuiting?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. De Nederlandse overheid heeft ook niet op een dergelijke manier ingegrepen in het vrije maatschappelijke debat of het leven van individuele burgers.
Waarom heeft u steeds beweerd dat het kabinet geen invloed uitoefende op de media tijdens de coronacrisis, terwijl uit Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken duidelijk blijkt dat het kabinet op eigen initiatief actief samenwerking met de pers heeft gezocht en de media heeft gevoed met een bepaald narratief en een communicatielijn die moesten worden ingezet? Kunt u reflecteren op de noodzakelijke onafhankelijkheid van de journalistiek en de controlerende taak die journalisten dienen uit te voeren, juist ook in tijden van crisis, en op hoe dit door deze inmenging van de overheid in gevaar is gekomen?
Het kabinet heeft geen invloed op de manier waarop media hun informatie verspreiden of welke boodschap deze informatie bevat. De overheid is er wel verantwoordelijk voor dat informatie over het handelen van haar eigen instituten voldoende beschikbaar is. Om dat te bereiken wordt de pers geïnformeerd en voorzien van informatie. Het gaat hier om antwoorden op vragen die gesteld worden, informatie over maatregelen en aanpak, maar bijvoorbeeld ook over uitkomsten en analyses vanuit de kennisinstituten die met de pers gedeeld worden.
Onafhankelijke controle door journalistiek is onmisbaar in een democratische samenleving, te meer in tijden van crisis. De uitvoering van deze taak is niet door de overheid in gevaar gebracht.
Kunt u aangeven of er sancties stonden op het publiceren van kritische en/of onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het beleid door de officiële pers? Zo ja, wat zouden hiervan de consequenties zijn, welke afspraken zijn hierover gemaakt en door/met wie?
Er bestaan en bestonden geen sancties voor het verspreiden van kritische dan wel onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het overheidsbeleid daaromtrent en deze zijn ook niet overwogen.
Kunt u inzicht geven in de «rijksbrede aanpak» die naar aanleiding van druk vanuit de Europese Unie (EU) door het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd vormgegeven voor het bestrijden van «desinformatie»? Kunt u dit plan van aanpak delen? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de strategie en alle daarbij behorende acties, doelstellingen en resultaten?
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Deze informatie bevat ook een gedetailleerde uiteenzetting over de strategie van de rijksoverheid of het Ministerie van BZK en de daarbij behoorde acties, doelstellingen en resultaten. Zie bijvoorbeeld:
Vind u het geoorloofd dat de rijksoverheid een dusdanig verregaande invloed uitoefent op onafhankelijke organisaties zoals techbedrijven en zorgautoriteiten, teneinde een specifiek «staatsnarratief» uit te dragen en daarbij bovendien tegengestelde en/of ongewenste communicatie onderdrukt, zonder dat gebruikers van deze diensten daarvan op de hoogte zijn? Kunt u aangeven op welke manier dat in lijn is met de principes van onze democratische rechtsstaat?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in het artikel of de vraagstelling.
Over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen bent u op 21 september 2021 geïnformeerd.8
Kunt u uiteenzetten wat de rol van de EU in deze «informatie-oorlog» precies is geweest? Welke afspraken zijn er gemaakt, met wie en wanneer? Welke rol heeft de Nederlandse overheid gespeeld en op welke manier waren welke ministeries precies betrokken?
Er heeft geen «informatie-oorlog» plaatsgevonden.
Waarom mochten de betrokkenen binnen de desinformatie-organisatie kritische burgers «surveilleren», terwijl hiervoor geen wettelijke grondslag was en de Kamer hierover bovendien al eerder aan de bel had getrokken, nadat uit eerdere Wob-verzoeken bleek dat het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zich bedienden van dergelijke tactieken?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het LIMC heeft geen kritische burgers «gesurveilleerd». Hiervoor verwijst de Minister van Defensie naar het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, dat op 13 januari jl. samen met de beleidsreactie naar de Kamer is gestuurd (uw kenmerk 32761–258). Anders dan het artikel suggereert is het LIMC nooit door de NCTV aangestuurd. Wij verwijzen in dit verband ook naar de beantwoording van uw vragen van 26 januari 2023.9
Waarom is eerder ontkend dat de overheid gebruik heeft gemaakt van zogenaamde «avatars» en «trollen» om het publieke debat op social media te beïnvloeden en critici te «debunken», terwijl uit vrijgekomen Wob-documentatie nu blijkt dat de overheid deze tactiek wel degelijk heeft ingezet? Waarom is hierover gelogen en kunt u dan nu volledig inzichtelijk maken op welke manier en schaal deze avatars en trollen zijn ingezet door de overheid?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat in de vraagstelling wordt gesuggereerd.
Debunking door de overheid is erop gericht om feitelijke informatie te bieden in reactie op vragen of onjuiste informatie. Ik verwijs in dit verband ook naar de toelichting in de beantwoording op eerdere Kamervragen.10 Daarin is ook vermeld dat er geen trollen door de rijksoverheid zijn ingezet.
Voor zover met de inzet van avatars in de berichtgeving wordt verwezen naar het gebruik van internetmonitoring door de NCTV verwijst de Minister van JenV naar de diverse correspondentie met uw Kamer over de grondslagen NCTV en de verwerking van persoonsgegevens.11
Defensie is op de hoogte van de verwijzing in desbetreffende Wob-documentatie naar het mogelijk gebruik van avatars door het LIMC. Uit het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, waar in antwoord op vraag 9 naar wordt verwezen, is echter «uit de beschikbare informatie en gesprekken niet gebleken dat het LIMC gebruik heeft gemaakt van online schuilnamen, zogenaamde avatars, om informatie op te halen of personen te benaderen.»
Bent u zich ervan bewust dat het stiekem in de gaten houden van burgers, bijvoorbeeld middels bovengenoemde avatars en trollen, wettelijk niet mag? Kunt u uitleggen waarom u buiten de wet heeft gehandeld?
Het kabinet is bekend met de geldende wet- en regelgeving. Het onderzoek doen naar burgers in verband met mogelijke strafbare feiten en mogelijke bedreigingen voor de nationale veiligheid is voorbehouden aan de opsporingsinstanties en inlichtingen en veiligheidsdiensten op basis van specifieke wet- en regelgeving. Voor verdere toelichting verwijst het kabinet u naar de antwoorden op vragen 9 en 10.
Welke gevolgen gaat het onwettelijk handelen van de overheid tijdens de coronacrisis hebben? Bent u het eens dat de grootschalige (bewuste) juridische dwaling die heeft plaatsgevonden niet zonder consequenties mag blijven? Wanneer en hoe gaan de verantwoordelijken hiervoor verantwoordelijk gehouden worden?
Zie de antwoorden op vragen 9 en 10. Er heeft hier geen juridische dwaling plaatsgevonden. Wij nemen daarom ook afstand van deze vraag.
Waarom waren ambtenaren van de rijksoverheid gemachtigd om zelfstandig onwelgevallige informatie te «debunken»? Op welke manier waren zij hiervoor bevoegd? Beschikten zij over de juiste kennis en expertise om (medische) informatie goed te kunnen beoordelen? Zo ja, kunt u dit aantonen? Zo nee, waarom werden leken dan toch in staat gesteld om «desinformatie» aan te merken en te censureren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie en duiden wat de dan heersende inzichten zijn over het virus en de pandemie. Daarbij horen ook antwoorden op veel gestelde vragen of misvattingen die zich de ronde doen. Deze reguliere informatie werd in bepaalde gevallen verschaft door ambtenaren van de rijksoverheid. Dit betreft geenszins medische beoordeling van een persoonlijke situatie.
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van bepaalde organisaties die een persoonlijk belang hadden bij het faciliteren van de desinformatie-aanpak van de overheid, bijvoorbeeld omdat zij subsidies van de overheid nodig hadden? Bent u het eens dat er sprake was van grootschalige belangenverstrengeling, die het publieke debat oneigenlijk en oneerlijk heeft beïnvloed, wederom zonder medeweten van de burger?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat geschetst wordt in de vraagstelling.
Nee.
Klopt het dat er vanuit de rijksoverheid gecoördineerde «aanvallen» op kritische burgers en/of professionals werden georkestreerd, waarbij deze personen door zogenaamde «debunkers» die werden aangestuurd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, middels een vooraf vormgegeven strategie werden aangesproken op hun uitingen teneinde dit geluid te onderdrukken?
Dit klopt niet.
Hoe reflecteert u op het feit dat een aanzienlijk deel van de informatie die door de overheid aangestuurde «factcheckers» als «desinformatie» werd bestempeld, later toch waar bleek te zijn? Waarom is met een dusdanige grote stelligheid informatie als «onjuist» en/of «misleidend» bestempeld terwijl er nog grote (wetenschappelijke) onduidelijkheid bestond over het coronavirus, de maatregelen en de vaccins? En op welke manier heeft de overheid de media beïnvloed deze informatie toch te publiceren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM. Het ROVM duidt, op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie, de inzichten over het virus en de pandemie. Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie.
De rijksoverheid stelt informatie beschikbaar aan pers en media die is geduid door kennisinstituten zoals het RIVM. De rijksoverheid beïnvloedt geen pers of media om deze informatie op welke manier dan ook te publiceren.
Hoe veel geld is er besteed aan het faciliteren van de desinformatie-organisatiestructuur in Nederland? Kunt u deze uitgaven gedetailleerd specificeren? Over welke «Nederlandse projecten» binnen het «Digital News Initiative» waarover in de Wob-verzoeken wordt gesproken gaat het, wat hielden deze projecten precies in en wie waren daarbij betrokken? Wie hebben er in Nederland geld onttrokken aan de journalistieke fondsen die door techbedrijven werden opgezet voor het desinformatie-nieuwssysteem en waarvoor?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Er is geen geld besteed aan het faciliteren van een desinformatie-organisatie structuur in Nederland. Personele kosten zitten in de begrotingen van betrokken ministeries. Voor de maatregelen tegen desinformatie die worden genoemd in de Kamerbrieven onder het antwoord op vraag 6 komt het budget ook uit de bestedingsruimte van de betrokken ministeries.
Het Digital News Initiative is een Europese organisatie opgezet door Google. Het is ons niet bekend welke Nederlandse projecten hierbij betrokken zijn geweest.
Wat vindt u van het feit dat uit de Wob-documentatie blijkt dat de NCTV journalisten heeft bedreigd toen deze niet wilden ingaan op bepaalde verzoeken? Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de overheid de mond vol heeft over het belang van de veiligheid en bescherming van journalisten, maar deze zelf kennelijk niet respecteert? Hoe reflecteert u in dat licht op het initiatief van Persveilig, dat mede vanuit de overheid is opgezet? Hoe kunnen journalisten hun werk naar behoren doen en geacht worden altijd onafhankelijk en objectief te blijven als de overheid hen daarin niet faciliteert en zelfs actief tegenwerkt?
De rijksoverheid ondersteunt het initiatief Persveilig. Over de aangehaalde correspondentie tussen een medewerker van de NCTV en een journalist is op 13 april 2021 gesproken in de Tweede Kamer, en over de publicatie is uitgebreid gereageerd in een brief aan de Tweede Kamer.12
Kunt u uitleggen waarom de overheid de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en/of de Inspelctie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op kritische burgers en professionals afstuurde, terwijl zij de wet helemaal niet overtraden? Op welke manier is dergelijke intimidatie van onschuldige mensen wat u betreft te verantwoorden?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling en het artikel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft bij voorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer13. Ook heeft zij zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
De taken van de politie waren voor, tijdens en na de corona-crisis hetzelfde, zoals ook vastgelegd is in de Politiewet; Het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde (tijdens de coronacrisis dus ook de handhaving van de anti-coronaregels, zoals die van de anderhalve meter afstand), en de opsporing van strafbare feiten. Wijkagenten zijn de oren en ogen in de wijk en zijn ook continu in gesprek met burgers. Hier kunnen en moeten ook juist kritische burgers bij horen. Het is daarbij echter nooit de bedoeling om te intimideren. De politie herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld van de vraag.
Hoe kwamen de door de overheid aangestuurde «debunkers» aan persoonlijke informatie van kritische burgers en professionals, die vervolgens werd gebruikt voor «doxing» en het verklikken en aangeven van deze mensen, bijvoorbeeld bij hun werkgevers?
Zie het antwoord op vragen 14 en 15.
Waarom zijn er geen criteria en toetsingskaders voor wat kan worden geclassificeerd als «desinformatie»? Waar is deze classificatie dan op gebaseerd en aan welke richtlijnen moesten betrokkenen bij de desinformatie-organisatie zich houden bij hun werkzaamheden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Voor de definities die de rijksoverheid hanteert voor desinformatie en misinformatie verwijzen wij u naar de meest recente Kamerbrief hierover.14
In deze brief staat ook dat het uitgangspunt is en blijft dat het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak is van overheden. Onafhankelijke media en factcheckers spelen hier een belangrijke rol in. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken. Dit kan ook gebeuren wanneer er schadelijke misinformatie wordt verspreid. Daarbij geldt dat iedere overheidsorganisatie een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het formuleren van een effectieve en gepaste reactie op desinformatie waarvan de inhoud raakt aan het eigen beleidsterrein. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid staan daarbij centraal.
Kunt u aangeven of de overheid actief en bewust gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology (BDM) tijdens de coronacrisis, met als doel het gedrag van de Nederlandse bevolking op basis van specifiek geclassificeerde doelgroepen verregaand te beïnvloeden?
Voor zover bekend is niet actief of bewust gebruik gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology tijdens de coronacrisis.
Blijft de tijdens de coronacrisis opgezette desinformatie-organisatie infrastructuur behouden en zal deze in de toekomst blijvend worden ingezet voor het bestrijden van desinformatie? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier en in wat voor soort situaties u dit geoorloofd vindt? Blijft de rijksoverheid gebruik maken van dergelijke verregaande en wettelijk onrechtmatige tactieken teneinde de publieke opinie te beïnvloeden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Wij herkennen ons dan ook niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling.
U bent recentelijk geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze Kamerbrief bevat ook een overzicht van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken ministeries.15
Kunt u de beantwoording van deze vragen toevoegen aan de eerder gestelde vragen van de Groep Van Haga met betrekking tot de Denktank Desinformatie van dinsdag 27 december 2022 en kunt u alle vragen voor het einde van het kerstreces beantwoorden?
I.v.m. de benodigde interdepartementale afstemming was dit niet mogelijk. De antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over vrijgegeven documentatie met betrekking tot de Denktank Desinformatie (2022Z26425) worden vrijwel gelijktijdig aan uw Kamer verzonden.
Het zo snel mogelijk starten met de volgende fase van het experiment gesloten coffeeshopketen |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het voor het draagvlak voor het experiment gesloten coffeeshopketen en de uitvoering van afspraken daaromtrent nodig is om op korte termijn een aantal maatregelen te nemen om (ten minste op sommige plekken) alvast aan te kunnen vangen met een volgende fase en het tempo van de voorbereidingen te versnellen?
Nu het startmoment door de opgelopen vertraging niet in 2023 kan plaatsvinden maar in begin 2024 ligt, kijken we of een alternatief mogelijk is om op kleinere schaal toch in 2023 te starten met de levering aan coffeeshops. Daarvoor werken we een initiatief van de burgemeesters van Breda en Tilburg verder uit. Afgelopen tijd zijn wij met gemeenten, toezichthouders, het openbaar ministerie, de politie, telers en coffeeshophouders in gesprek gegaan over de mogelijkheid van een zogenaamde aanloopfase. Het is belangrijk dat er bij alle partijen voldoende draagvlak is voor dit initiatief. Aan een aanloopfase zitten zowel kansen als risico’s die bij het besluit tegen elkaar worden afgewogen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid zullen hier binnenkort een besluit over nemen en daarna uw Kamer informeren.
Kunt u gedetailleerd toelichten van welk tijdspad u uitgaat tot het daadwerkelijk starten van de overgangsfase en welke actie(s) u onderneemt om te zorgen/faciliteren dat de obstakels die de verschillende stakeholders in dit proces zijn tegengekomen of tegenkomen weg worden genomen?
Telers zijn om dit moment druk bezig om zich voor te bereiden op de start van het experiment. Op basis van gesprekken met telers verwachten we dat in het eerste kwartaal van 2024 gestart kan worden met de overgangsfase. Naar verwachting is dit het moment dat de kwaliteit, diversiteit en kwantiteit van de geproduceerde cannabis voldoende is om de coffeeshops te bevoorraden. Wij hechten veel waarde aan dit experiment en daarom blijven wij ons ten volste inzetten om dit in goede banen te leiden. Zo hebben we periodieke overleggen met de telers om de voortgang te monitoren waarin we eventuele knelpunten en potentiële oplossingen bespreken. Waar mogelijk ondersteunen we de telers. Zo zijn er telers die moeite hebben met het verkrijgen van een bankrekening. Via de Nederlandse Vereniging van Banken hebben we de actuele status bij banken geïnventariseerd.
Veel problemen waar telers tegen aan lopen vallen echter buiten onze invloedsfeer, zoals toegenomen (bouw- en energie)kosten en langere levertijden op bouwmaterialen.
Deelt u de mening dat elke gram wiet/hasj die in een coffeeshop wordt verkocht en niet illegaal is geteeld, maar van een gereguleerde teler is ingekocht, winst betekent in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit?
We begrijpen uw redenering, maar we kunnen niet op de zaken vooruit lopen. Het doel van het experiment is om ervaring op te doen met het decriminaliseren van de hele keten en de effecten daarvan op criminaliteit, veiligheid en volksgezondheid onafhankelijk te laten onderzoeken.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot het toevoegen van de eerstvolgende teler die op de wachtlijst staat?
Zoals in de Kamerbrief van 2 december 2022 vermeld staat, hebben we vanwege het intrekken van de aanwijzing van de tiende teler de eerstvolgende aanvrager op de wachtlijst benaderd voor deelname. Voor deze aanvrager is de selectieprocedure in een vergevorderd stadium. De Bibob-procedure is afgerond en we hebben van de burgemeester van de vestigingsgemeente het advies in het kader van de openbare orde inmiddels ontvangen.
Bent u bereid om te zorgen dat het onverhoopt uitvallen van andere telers niet zal leiden tot verdere vertraging (bijvoorbeeld vanwege een BIBOB-toets) door daar nu reeds de mogelijke voorbereidingen voor te treffen?
Niet alle tien de telers hoeven gereed te zijn voor levering voor de start van de overgangsfase. Naar verwachting zal het uitvallen van een enkele teler dan ook niet voor verdere vertraging zorgen. Desalniettemin zullen wij alles op alles zetten om de aanwijzingsprocedure zo vlot mogelijk te laten verlopen. Elke teler dient echter onderworpen te worden aan een Bibob-toets. Hiervoor gelden de wettelijk bepaalde doorlooptijden, waarop wij geen invloed hebben.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot uw inspanningen om te zorgen dat alle ingelote en door Landelijk Bureau BIBOB getoetste telers toegang krijgen tot een bankrekening? Kunt u daarbij per oplossingsrichting specificeren van welke actoren – in ieder geval ten aanzien van de banken, telers, toezichthouders – u welke handelingen verwacht om op zeer korte termijn tot een daadwerkelijke oplossing te komen?
Zoals bekend geeft een aantal telers dat deelneemt aan het experiment gesloten coffeeshopketen aan problemen te hebben met het verkrijgen van een bankrekening. Banken benadrukken dat geen sprake is van collectieve uitsluiting, wat ook blijkt uit de reeds geopende rekeningen voor een aantal telers. Banken ervaren verschillende belemmeringen met betrekking tot het acceptatiebeleid of de risicobeoordeling. Deze belemmeringen om dienstverlening aan bepaalde telers aan te bieden, vloeit met name voort uit hun verplichtingen vanuit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Wwft1 verplicht banken om cliëntenonderzoek te verrichten. Het is de bank niet toegestaan een zakelijke relatie aan te gaan met een klant indien het cliëntenonderzoek niet voltooid kan worden of indien een klant een dermate hoog risico vormt dat dit niet-mitigeerbaar is voor de bank. De belemmeringen hebben met name betrekking op de herkomst van vermogen, dat de bank dient vast te stellenen het moeilijk kunnen voltooien van het cliëntenonderzoek omdat de bedrijfsstructuur niet inzichtelijk is. Hierbij speelt volgens banken tevens hun beperkte informatiepositie met betrekking tot telers een rol. Tot slot zien banken belemmeringen om dienstverlening aan telers aan te bieden vanwege de algemene voorwaarden die zij hanteren, of vanwege het feit dat de teler niet past binnen hun klantenbestand.
In onze brief van 7 juli 2022 (Kamerstuk 24 077, nr. 502) hebben wij de Kamer reeds geïnformeerd dat de concrete belemmeringen om een bankrekening te verstrekken, voor zover bekend, per teler verschillen. Daarbij is aangegeven het van belang blijft dat banken bij de toepassing van de Wwft een individuele risicobeoordeling maken en in gesprek gaan met de teler indien er mogelijke risico’s zijn bij het toewijzen van een bankrekening aan een teler.
De ministeries van JenV, VWS en FIN zijn nog in gesprek met betrokken partijen over de belemmering die sommige telers ervaren bij het verkrijgen van een bankrekening. Begin dit jaar is geconcludeerd dat een informatiedelingsovereenkomst, zoals eerder werd verkend, geen oplossing vormt voor de ervaren belemmeringen. Met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is afgesproken dat de banken de voor hen relevante informatie- en documentatie zullen delen met telers. Dan is duidelijk wat van de telers verwacht wordt. Verder heeft de NVB een inventarisatie gedaan naar de telers en in welke fase van het verkrijgen van een bankrekening zij zich bevinden. Wij begrijpen dat momenteel vier telers beschikking hebben over een bankrekening, één teler zit in het aanvraagproces en twee telers voeren momenteel gesprekken met banken voorafgaand aan het aanvraagproces. Bij vijf telers is de aanvraag niet gehonoreerd, omdat de bank het Wwft-onderzoek niet kon voltooien, dan wel dat geconstateerde risico’s niet gemitigeerd kunnen worden.2 Verder is afgesproken dat op korte termijn duidelijkheid geboden wordt aan telers over de vraag of zij een bankrekening kunnen krijgen bij een bank. De NVB geeft aan dat een bank er ongeveer zes weken over doet, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van benodigde informatie, om een risicobeoordeling te doen. Een eventuele afwijzing zal gepaard gaan met een toelichting op de afwijzingsredenen. Het staat een teler binnen het experiment vrij om bij meerdere banken een aanvraag in te dienen.
Kunt u daarbij specifiek toelichten hoe het staat met de uitwerking van de suggesties zoals ik die heb gedaan tijdens het commissiedebat drugsbeleid van 12 mei jl. (regulatory sandbox, een vaststellingsovereenkomst vooraf)?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 7 juli jl. is afgelopen jaar het afwijken van bestaande wet- en regelgeving door het bieden van experimenteerruimte (ook wel «regulatory sandbox» genoemd) onderzocht. Er zijn twee mogelijke vormen van experimenteerruimte verkend, die naar onze opvatting onvoldoende soelaas bieden. De eerste optie is het laten vervallen van de geheimhoudingsplicht op het Bibob-onderzoek voor betrokken telers, waardoor deze informatie met de banken gedeeld kan worden. Deze optie wordt als onwenselijk beschouwd om dat de Bibob-toets niet kan dienen ter vervanging van het cliëntenonderzoeken dat de bank moet uitvoeren en het aanpassen van de geheimhoudingsplicht een verregaand instrument is vanwege de zeer privacygevoelige informatie over betrokkenen én derden die deel uitmaken van het Bibob-advies. De tweede mogelijke vorm van experimenteerruimte betreft het aanpassen van de Wet Experiment gesloten coffeeshopketen om de verhouding met de Wwft aan te passen. Met experimenteerwetgeving kan een uitzondering worden gemaakt op onderdelen van de Wwft (rekening houdend met Europese regelgeving) en vereisten aan het cliëntenonderzoek waarbij banken mogen vertrouwen op een Bibob-advies en de aanwijzing als teler voor het experiment. Een uitzondering maken op onderdelen van de Wwft voor bijvoorbeeld telers of verplichtingen voor banken op telers vergt een wetswijziging van de Wwft en is niet mogelijk door middel van een vaststellingsovereenkomst. We zijn van oordeel dat het ook niet wenselijk is dat aangewezen telers integraal worden uitgezonderd van cliëntonderzoek door banken. Dit staat op gespannen voet met de Wwft-verplichting van voortdurende controle op de relatie en transacties. Het is van belang dat banken hun rol als poortwachter blijven vervullen op grond van de Wwft.
Welke mogelijkheden ziet u om aangewezen (ingelote en BIBOB-getoetste) telers, die nog steeds geen bankrekening bij een commerciële bank hebben kunnen krijgen, in staat te stellen een bankrekening te openen bij BNG als deze telers de daarvoor benodigde medewerking verlenen?
BNG Bank is een bank voor de publieke sector. Aangewezen telers vallen buiten het – door de statuten afgegrensde – werkterrein van de bank.
Welke mogelijkheden ziet u voor de aangewezen telers om binnen de regels van het experiment hun rekeningen en/of leningen via een buitenlandse bank te regelen, bijvoorbeeld in landen als Zwitserland of Malta, waar evenals hier initiatieven met de regulering van de cannabisteelt lopen?
Op grond van de regels van het experiment dienen telers een sluitende en transparante administratie te voeren. Zolang aan deze eis wordt voldaan, staat de regelgeving voor het experiment er niet aan in de weg een rekening en/of lening bij een buitenlandse bank aan te vragen. Het is aan de teler en de buitenlandse bank of dit (een) werkbaar (alternatief) is voor de onderneming. Daarbij merken we op dat eventuele wet- en regelgeving van het land in kwestie ook in de weg kunnen staan aan het verlenen van een bankrekening.
Bent u bekend met het feit dat in Canada grote hoeveelheden legaal geproduceerde cannabis/marihuana worden vernietigd, met schattingen van wel 425 miljoen gram vorig jaar?1
Ja.
Deelt u de mening dat er strikte regels gelden voor telers die deze cannabis produceren?2
Ja.
Bent u bereid te verkennen op welke wijze het op korte termijn mogelijk kan worden gemaakt om (mede) middels het importeren van «legaal geteelde» cannabis uit Canada binnen het kader van het experiment een gesloten keten te verzekeren om zo eerder te kunnen starten met een volgende fase, desnoods met de aanloopfase in enkele gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Wij waarderen het voorstel voor een oplossing om zo snel mogelijk te starten met het experiment. Maar het is niet mogelijk om cannabis uit het buitenland te importeren. Het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen verbiedt immers het transport van drugs en dus ook cannabis. Hierdoor is het importeren van deze «legaal geteelde» cannabis uit Canada verboden. Het importeren van deze cannabis sluit bovendien niet aan bij de doelstelling van het experiment gesloten coffeeshopketen om te onderzoeken of het mogelijk is een gereguleerde cannabisketen, inclusief de productie ervan, te creëren. We bekijken of het mogelijk is om op kleine schaal in 2023 te starten met het leveren van gereguleerde cannabis aan coffeeshops door een zogenaamde aanloopfase uit te rollen en daarmee het kunnen leveren op kleine schaal te versnellen. We zullen hier binnenkort een besluit over nemen.
Indien u specifiek problemen ziet met betrekking tot Canadese cannabis, zijn er andere landen waarvoor u bovenstaande vragen bevestigend zou kunnen beantwoorden?
Nee, om de in antwoord 12 genoemde reden.
Herkent u de signalen uit het bericht «burgemeester Berry Link van Veendam wil geen wietfabriek, maar die komt er wel: «Ondanks de tegenwerking van de heer Link'»?3
Wij zijn op de hoogte van het artikel. Burgemeester Link heeft zijn zorgen over de vestiging van een teeltbedrijf ook aan ons kenbaar gemaakt, waarna gesproken is over de landelijke eisen die gelden voor telers. Over lokale eisen aan vestiging kunnen wij geen uitspraken doen.
Kunt u nader toelichten welke signalen bij u bekend zijn van problemen met, of vertraging door, het lokaal bevoegd gezag die telers ondervinden bij het verkrijgen van vergunningen of anderszins om hun productielocatie te kunnen bouwen? Kunt u tevens toelichten welke bevoegdheden van burgemeester of gemeenteraad hierbij een rol spelen en welke acties u onderneemt om vertraging hierdoor te voorkomen?
In algemene zin kunnen wij niet ingaan op individuele gevallen van telers of gemeenten waar deze gevestigd zouden kunnen zijn. Bij eventuele signalen van problemen of vertraging door lokaal bevoegd gezag zullen wij altijd in gesprek gaan met de betreffende gemeente. De meeste telers vragen na het verkrijgen van hun aanwijzing een omgevingsvergunning aan. Hierbij heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een Bibob-onderzoek uit te laten voeren.
Hoe oordeelt u over het op lokaal niveau verplicht stellen van een BIBOB-toets voor telers nu deze ook reeds op landelijk niveau voor deze telers is uitgevoerd?
Het staat een gemeente vrij om zelf een Bibob-onderzoek te starten naar een teler. De wet Bibob is per 1 oktober 2022 gewijzigd. Gemeenten kunnen hierdoor bij het LBB de gevaarsconclusie van het Bibob-onderzoek dat reeds is uitgevoerd opvragen. Dit kan het proces versnellen als daardoor blijkt dat nieuw onderzoek niet nodig is. Omdat die versnelling onze voorkeur geniet, wijzen wij gemeenten actief op deze mogelijkheid die de doorlooptijd voor de integriteitstoets bij een lokale vergunning aanzienlijk kan verkorten.
Kunt u bevestigen dat vanuit de regelgeving, zoals die is gepubliceerd in het Staatsblad nr. 185 van het Koninkrijk der Nederlanden van 15 juni 2020, specifiek staat vermeld dat de Inspectie Justitie en Veiligheid is belast met het toezicht op de geslotenheid van de gehele keten?
Ja. Er zijn door de ministers twee landelijke toezichthouders aangewezen, de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Dit volgt uit artikel 2 van het Besluit aanwijzing toezichthouders naleving Wet experiment gesloten coffeeshopketen [...]. Zoals omschreven in de toelichting van het Besluit experiment gesloten coffeeshopketen, houdt de IJenV toezicht op de naleving van eisen die samenhangen met de geslotenheid van de keten (inclusief beveiliging teeltlocaties, afvalstromen en vervoer). De geslotenheid van de keten loopt vanaf de teelt van cannabis bij de aangewezen teler tot en met de verkoop hiervan in de coffeeshop. De NVWA is toezichthouder op de kwaliteit en de verpakking van de producten. Ten derde zijn de burgemeesters van deelnemende gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht ten aanzien van de in die gemeente gevestigde coffeeshophouders.
Kunt u nader toelichten aan welke inrichtingseisen de voertuigen die belast zijn met het transport van de cannabis moeten voldoen? Zijn deze eisen ook al bekend bij de waardetransporteurs die (zullen) meedoen aan het wietexperiment? Zo nee, waarom niet en wanneer worden deze inrichtingseisen gedeeld met de waardetransporteurs?
De aangewezen teler dient zorg te dragen voor het vervoer van de door hem geproduceerde hennep en/of hasjiesj naar de betreffende coffeeshops. Hij is daarbij gehouden aan maatregelen die noodzakelijk zijn voor de beveiliging van de hennep en hasjiesj. Zo moet het vervoer binnen het experiment uitgevoerd worden door een geld- en waardetransportbedrijf dat beschikt over een vergunning op basis van artikel 3, aanhef en onderdeel c, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR). Nadere eisen waar de waardetransporteurs aan moeten voldoen zijn opgenomen in artikel 23 en bijlage 5 van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (RPBR). Bijlage 5 is niet openbaar en ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De waardetransporteurs met een vergunning zijn bekend met de inhoud van deze bijlage.
Op dit moment zijn wij in overleg met de betrokken partijen over eventuele aanvullende eisen of noodzakelijk aanpassingen aan de bijlage met betrekking tot de inrichtingseisen en voor het vervoer van hennep en hasjiesj binnen het experiment. Indien aanpassingen nodig zijn, worden de bedrijven met een vergunning hierover geïnformeerd. Wij streven ernaar de waardetransporteurs op korte termijn duidelijkheid te geven over de definitieve inrichtingseisen van het vervoer binnen het experiment.
Kunt u toelichten in hoeverre het systeem van beveiligd vervoer entrack and trace gebruiksklaar is? Hoeveel waardetransporteurs hebben op dit moment alle benodigde vergunningen en toestemming om aan te vangen met het vervoeren van gereguleerde geteelde cannabis? Op welke wijze zal de Kamer geïnformeerd worden over de voortgang hieromtrent?
Het track and trace systeem is gebruiksklaar. Het wordt al gebruikt door één teler en de toezichthouders van de NVWA en de IJenV. Medewerkers van teeltbedrijven en coffeeshops en andere toezichthouders worden, voorafgaand aan hun individuele startdatum, geïnstrueerd over de werking van het systeem.
Alle geld- en waardetransportbedrijven met een vergunning op basis van de WPBR is het toegestaan de gereguleerde geteelde cannabis binnen het experiment te vervoeren. Op dit moment beschikken dertien bedrijven over een dergelijke vergunning Op dit moment zijn wij in overleg met de betrokken partijen over eventuele aanvullende eisen of noodzakelijk aanpassingen aan de bijlage met betrekking tot de inrichtingseisen en voor het vervoer van hennep en hasjiesj binnen het experiment. Indien aanpassingen nodig zijn, worden de bedrijven met een vergunning hierover geïnformeerd. Wij streven ernaar de waardetransporteurs op korte termijn duidelijkheid te geven over de definitieve inrichtingseisen van het vervoer binnen het experiment.
Kunt u nader toelichten welke informatie ten grondslag zal liggen aan de conclusie die u voornemens bent in 2024 te trekken, en wat de status van het kabinetsstandpunt zal zijn dat u in 2024 aan de Kamer zal toezenden?4
Aangezien de overgangsfase niet eerder zal starten dan het eerste kwartaal van 2024, zal geen onderzoeksrapportage over het eerste experimentjaar kunnen worden betrokken bij het bepalen van een kabinetsstandpunt in 2024. Wel zijn de afgelopen jaren waardevolle ervaringen opgedaan in de voorbereidende fase van het experiment. Zo heeft het onderzoeksconsortium metingen verricht die de situatie voorafgaand aan het experiment in kaart hebben gebracht (de nulmeting). Ook zal gedurende het eerste experimentjaar nuttige kennis kunnen worden vergaard op allerlei gebieden, waaruit we lessen kunnen trekken. Van de eerste bevindingen over de werking van het track and trace-systeem tot aan de eerste ervaringen van de telers. Tot slot wordt het draagvlak voor het experiment bij alle betrokken partijen in kaart gebracht en worden de internationale ontwikkelingen rond het cannabisbeleid gevolgd ten behoeve van het kabinetsstandpunt. We zullen in 2024 bezien welke conclusies getrokken kunnen worden uit de hierboven genoemde beschikbare informatie en welke status aan het standpunt kan worden gegeven.
Zwaargewonden die niet naar een traumacentrum worden gebracht. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers |
|
Welk percentage van de patiënten met ernstige verwondingen komt in een ander ziekenhuis terecht dan in een van de elf traumacentrum waar zij moeten worden behandeld?1
Het percentage ernstig gewonde patiënten behandeld in een traumacentrum varieert per ROAZ-regio en ligt tussen de 50 en de 87% (2021). Gemiddeld ligt het percentage van ernstige gewonden patiënten die niet naar een traumacentrum worden gebracht, rond de 30% (2017–2021)2.
Gaat u iets ondernemen om ervoor te zorgen dat de gewenste 90 procent van de categorie patiënten met de zwaarste verwondingen in een gespecialiseerd ziekenhuis wordt opgenomen?
Ja. Meervoudig gewonde patiënten worden in Nederland behandeld in een traumacentrum, omdat de zorg die daar kan worden verleend het beste is voor de gezondheidsuitkomsten van de patiënt. Dat is het doel dat we willen bereiken. De norm die daarom is vastgesteld, is dat minstens 90% van de multitraumapatiënten direct in een traumacentrum wordt gepresenteerd. Deze norm wordt structureel niet gehaald en in de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg3 heb ik al benadrukt dat we ons daar niet bij neer mogen leggen. Daarvoor zijn de gezondheidseffecten op patiënten te groot.
Ik heb daarom in het Integraal Zorgakkoord (IZA) onder meer het volgende afgesproken met partijen:
Zorgaanbieders en zorgprofessionals maken concrete afspraken om ervoor te zorgen dat alle multitraumapatiënten (Injury Severity Score (ISS) >15) worden behandeld in een level 1 traumacentrum, met de gestelde regionale norm van 90% als absolute ondergrens.
Het Zorginstituut Nederland (ZIN) komt in samenspraak met de direct betrokken zorgpartijen uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 met een advies hoe de implementatie van deze bestaande norm kan worden bevorderd.
Daarnaast heb ik in de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg als verdere inzet opgenomen:
Ik verwacht van zorgverzekeraars dat zij bijdragen aan de realisatie van de normen voor multitraumazorg, bijvoorbeeld met hun inkoop en contractering.
Het ZIN zet onder andere in op het optimaliseren van preklinische triage in de ambulancezorg.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zal specifieke aandacht geven aan het realiseren van de 90%-norm en overige kwaliteitsnormen rondom multitrauma door zorgaanbieders.
Welke maatregelen of sancties gaat u regio’s opleggen die in 2024 de norm niet halen?
In de eerste plaats houden de ondertekende partijen van het IZA elkaar aan de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt en zo nodig spreekt men elkaar daarop aan. Dat betreft ook de afspraken die over de multitraumanorm zijn gemaakt. Ik zal de voortgang op deze afspraken periodiek agenderen in het overleg dat in het kader van het IZA over de acute zorg wordt gevoerd.
Verder neemt de IGJ de naleving van de normen rondom multitrauma actief mee in haar toezicht. Het is aan de IGJ om bij de situatie passend instrumentarium in te zetten als de naleving achterblijft bij de normen. Ik verwacht daarnaast van de zorgverzekeraars dat zij bij de inkoop van passende acute zorg maximaal rekening houden met de naleving van deze normen en hier waar mogelijk hun inkoop op sturen.
Waarom is er in de afgelopen jaren weinig vooruitgang geboekt?
Het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) geeft aan dat er om verschillende redenen beperkt vooruitgang is geboekt:
Bij de prehospitale triage op straat is het soms lastig om de ernst van het letsel vast te stellen. Daarbij is er (nog) vaak sprake van een gebrekkige feedbackmogelijkheid tussen het ziekenhuis en de ambulance medewerkers, waardoor het leren en het verbeteren wordt belemmerd. Zo blijkt uit nader onderzoek dat er bijvoorbeeld nog sprake is van ondertriage bij vrouwen en ouderen.
Daarnaast blijkt uit onderzoek dat de naarmate afstand tot een traumacentrum groter is, een patiënt eerder naar een dichterbij gelegen ziekenhuis wordt vervoerd. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn, waaronder de wens om voor de patiënt niet onnodig door te rijden en een ambulance snel weer beschikbaar te hebben voor een volgende inzet. Dit laatste is gekoppeld aan de prestatie-indicatoren van de ambulancedienst.
Als resultante zorgt dit ervoor dat de 90% doelstelling landelijk niet wordt gehaald.
Op basis van deze inzichten wordt door betrokken partijen gewerkt aan oplossingsrichtingen om wel aan deze norm te gaan voldoen. Het commitment hieraan blijkt onder andere uit de IZA-afspraken. Daarbij is het goed te verduidelijken dat het voldoen aan deze norm alleen gerealiseerd kan worden door samenwerking tussen partijen. Oplossingsrichtingen die momenteel onderzocht en aan gewerkt worden zijn:
Afstemming over verfijning van het Landelijk Protocol Ambulancezorg en de verkenning van het gebruik van de Trauma triage app.
Het versterken van de opvang en stabilisering van de ernstig gewonde patiënt in het level 1 traumacentrum, waarbij tevens afspraken worden gemaakt over de mogelijkheid tot het opvangen in en/of overplaatsen van (gestabiliseerde) traumapatiënten naar de regionale level 2 en 3 ziekenhuizen.
De inzet van technologie om de ambulanceprofessional op afstand te ondersteunen (onder andere met de mogelijkheid om mee te kijken met de ambulance, vanuit het traumacentrum).
De mogelijkheid om de inzet te evalueren tussen het traumacentrum en de ambulancedienst met als doel om te leren en de ambulancedienst te informeren over de ernst van het letsel in relatie tot de triage en of de patiënt naar het juiste ziekenhuis is vervoerd.
Het agenderen en delen van kennis en data-analyses in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ), over de aard en achtergrond van realisatie van de 90% norm, en om hier aansluitend afspraken over te maken.
Het auditeren van level 1 Traumacentra, op basis van de levelcriteria van de beroepsvereniging van de Nederlandse vereniging voor traumatologie (NVT), met aandacht voor het realiseren van de 90%-norm en ook de geldende volumenormen voor deze centra.
Het publiceren van ondersteunend wetenschappelijk onderzoek ter versterking van het draagvlak bij de implementatie van de norm (onder andere op basis van de Landelijke Traumaregistratie).
Het onderzoeken van de mogelijkheid van transport door Mobiele Medische Teams (MMT), met behulp van traumahelikopters of grondgebonden MMT’s vanaf de plaats van het ongeval, bijvoorbeeld in geval van langere afstanden.
Wat is de reden dat vooral de regio’s Noord-Nederland, Brabant en Noord-Holland/Flevoland achterblijven?
Deze regio’s scoren met name laag op de 90% norm. Hiervoor zijn, behalve geografische, geen specifieke redenen aan te wijzen. Ook in deze regio’s worden passende oplossingsrichtingen uitgewerkt en uitgevoerd met als doel om aan de norm te voldoen.
Welke consequenties voor de organisatie van de spoedeisende hulp heeft het inzicht dat veel zwaargewonde patiënten in een aantal regio’s niet naar een traumacentrum worden gebracht?
Nederland kent op jaarbasis zo’n 4.800 multitrauma patiënten. Dit zijn gemiddeld dertien patiënten per dag. Hiervan komt 30%, dat zijn vier patiënten per dag, niet op de SEH van één van de elf daarvoor aangewezen level 1 traumacentra terecht. De SEH’s en de traumateams van deze elf level 1 traumacentra zijn erop ingericht om dit extra aantal van gemiddeld 4 patiënten per dag op te kunnen vangen. Het gaan voldoen aan de 90% norm, waarbij de patiënt de juiste zorg op de juiste plek krijgt, zorgt voor het ontlasten van spoedeisendehulpzorg in de overige ziekenhuizen en het voorkomt secundair vervoer met ambulances.
Vrijgegeven documentatie met betrekking tot de Denktank Desinformatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de onlangs vrijgegeven informatie rondom de bezigheden en de werkwijze van de Denktank Desinformatie ter ondersteuning van het coronabeleid?1
Uiteraard heb ik hier kennis van genomen, de denktank desinformatie valt in mijn portefeuille als Staatssecretaris van VWS. Om die reden heb ik ook op uw verzoek de vrijgegeven documenten aan de Tweede Kamer toegezonden.
Wat vindt u van het grote aantal prominente organisaties dat betrokken was bij de Denktank Desinformatie? Kunt u reflecteren op de onafhankelijkheid van verschillende van deze instituten, die door de directe betrokkenheid bij de Denktank Desinformatie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wellicht in het geding is gekomen?
Ik ben blij dat mensen van verschillende organisaties deelnemer zijn van de denktank, omdat ik mij hard maak voor het weerspreken van onjuiste informatie over vaccinaties en het vindbaar maken van de juiste informatie. De deelnemers van denktank dragen hieraan bij vanuit hun verschillende achtergronden en ik vind dit van belang. Deelnemers van de denktank maken een eigen afweging of zij reageren op desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Daarmee is de onafhankelijk geborgd.
Was het wat u betreft geoorloofd dat leden van de denktank opdrachten gaven aan sociale mediaplatforms/BigTech bedrijven om bepaalde pagina’s/groepen/berichten te verwijderen, omdat de content het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onwelgevallig was? Op basis van welke bevoegdheid en/of afspraken werden deze opdrachten gegeven? Hoe raakt dit wat u betreft aan de vrijheid van meningsuiting van burgers?
Bedrijven die een melding ontvangen, maken hun eigen onafhankelijke afweging over of sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is. Het staat eenieder vrij een bericht te rapporteren bij een vermoeden van desinformatie. Het ministerie en de denktank hebben via deze kanalen geen bevoegdheid bepaalde content te laten verwijderen en geven ook geen opdracht daartoe.
Vindt u het geoorloofd dat leden van de denktank opdrachten gaven aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om bepaalde personen, zoals kritische huisartsen, te benaderen/blokkeren/censureren, omdat de informatie die zij deelden het coronabeleid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onwelgevallig was? Op basis waarvan waren de leden van de denktank bevoegd om dit te doen?
De inspectie baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. Een belangrijk doel van de denktank is het over en weer delen van signalen over desinformatie. Zo heeft IGJ signalen uit de denktank gedeeld binnen haar organisatie. Indien het vermoeden bestond dat mogelijk wetgeving werd overtreden, adviseerde IGJ dit formeel te melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg of het Meldpunt IGJ. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft bijvoorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer.2 Ook heeft de inspectie zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
Wat vindt u van de duidelijke verstrengeling tussen de leden van de Denktank Desinformatie en de pers en daarmee indirect dus ook met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Is het wat u betreft geoorloofd dat beide entiteiten elkaar actief voeden, uitingen toesturen en laten checken en een innige samenwerking onderhouden teneinde het coronabeleid en het narratief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te faciliteren? Hoe reflecteert u op de gewenste onafhankelijkheid van de journalistiek, als die vanuit een samenwerking met een aan de overheid gelieerde organisatie betrokken is bij het beïnvloeden van de publieke opinie?
Het kabinet heeft geen invloed op de manier waarop media hun informatie verspreiden of welke boodschap deze informatie bevat. De overheid is er wel verantwoordelijk voor dat informatie over het handelen van haar eigen instituten voldoende beschikbaar is. Om dat te bereiken wordt de pers geïnformeerd en voorzien van informatie. Het gaat hier om antwoorden op vragen die gesteld worden (persvragen), informatie over maatregelen en aanpak, maar bijvoorbeeld ook uitkomsten en analyses vanuit de kennisinstituten. Deze informatievoorziening geeft geen enkele verplichting voor de pers om op bepaalde wijze of bepaalde inhoud te publiceren.
Onafhankelijke controle door journalistiek is onmisbaar in een democratische samenleving, te meer in tijden van crisis. De uitvoering hiervan is niet door de overheid in gevaar gebracht.
Kunt u uitleggen waarom het concurrerende Russische Sputnik-vaccin op sociale media niet mocht worden «aangeprezen» door gebruikers en waarom de denktank actief werk maakte van het censureren van dergelijke berichten, terwijl er wel «reclame» gemaakt mocht worden voor andere vaccins?
Er is geen sprake van een concurrerend vaccin, gezien het Sputnik-vaccin niet is geregistreerd bij het Europees Medicijn Agentschap (EMA) en derhalve nooit is toegelaten op de Nederlandse markt. Of en hoe deelnemers van de denktank hebben gereageerd is aan hen geweest. Tevens wil ik duidelijk weergeven dat ik nadrukkelijk afstand neem van termen als «censureren».
Klopt het dat de denktank actief contact opnam met journalisten voor rectificaties/herzieningen als er informatie in de media was verschenen die de denktank en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onwelgevallig was? Zo ja, hoe reflecteert u dan op uw eerdere uitspraken, onder andere in de beantwoording op Kamervragen van de Groep Van Haga, dat de media in Nederland onafhankelijk zijn en de politiek daar dus geen invloed op uitoefent? Is er nou wel of geen (indirecte) beïnvloeding vanuit het kabinet geweest op de berichtgeving rondom het coronavirus in de pers en het classificeren van «desinformatie»?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er actief werk is gemaakt van het positioneren van leden van de denktank in de media, bijvoorbeeld door deelname aan televisieprogramma’s? Kunt u uitleggen wat hiervoor de strategie was? Zijn er afspraken gemaakt met programma’s voor het «leveren» van prominenten, bijvoorbeeld voor talkshows en actualiteitenprogramma’s? Wat was hierbij de rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Dit klopt niet. De denktank desinformatie heeft geen communicatiestrategie. Deelnemers van de denktank maken zelf, op basis van hun expertise, de afweging of zij reageren op desinformatie en wat deze reactie inhoudt.
Kunt u aangeven of de leden van de Denktank Desinformatie allemaal adequaat onderlegd waren om feitelijk en wetenschappelijk juiste informatie rondom het coronavirus, vaccins, maatregelen, et cetera te verstrekken aan het publiek? Hoe zijn de leden van de denktank geselecteerd? Op basis van welke criteria is dit gebeurd?
In mijn beantwoording van 29 augustus 20223 heb ik beschreven hoe de denktank tot stand is gekomen. De deelnemers van de denktank hebben zich aangemeld naar aanleiding van een oproep van mijn voorganger bij een bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie. De denktank is opgericht vóór het uitbreken van COVID-19 en dit heeft dan ook geen rol gespeeld toen de deelnemers zich aanmeldden.
Klopt het dat de leden van de Denktank Desinformatie zich naar eigen inzicht in het publieke debat mochten mengen om het gewenste narratief uit te dragen en daarbij dus onder andere medisch advies verschaften? Zo ja, werden al hun uitlatingen getoetst op feitelijke juistheid? Zo ja, door wie?
Zoals beschreven in mijn beantwoording van 29 augustus 2022 richt de denktank zich op het weerspreken van desinformatie op sociale media en het beschikbaar en vindbaar maken van de juiste en betrouwbare informatie. Deelnemers van de denktank reageren op persoonlijke titel en vanuit eigen expertise op basis van de meest recent beschikbare wetenschappelijk kennis. Er is geen toetsingsproces ingericht hiervoor, deelnemers van de denktank maken zelf, op basis van hun expertise, de afweging of zij reageren en wat deze reactie inhoudt.
Wat houdt de zogenaamde «faciliterende rol» van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport precies in? Vindt u het gerechtvaardigd dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief burgers en informatie «aangeeft» die door de denktank in de gaten gehouden en/of gecensureerd moesten worden?
Het Ministerie van VWS zit de live-bijeenkomsten van de denktank voor en kan signalen die naar VWS worden gestuurd, doorzetten naar de andere deelnemers van de denktank. Er is absoluut geen sprake van «aangeven» en zoals al benoemd in mijn antwoord op vraag 6, neem ik afstand van dergelijke beweringen.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de Denktank Desinformatie actief de algoritmes van de verschillende sociale media platforms heeft proberen te beïnvloeden, teneinde bepaalde berichtgeving van gebruikers de kop in te drukken? Bent u het met de vragenstellers eens dat burgers daarmee actief een eerlijk en onafhankelijk informatie-aanbod is onthouden, wat onder andere de vrije gedachtevorming, het recht op informed consent en het recht op lichamelijke integriteit schendt?
Dit klopt niet. Er is sprake van informatie-uitwisseling met de online platformen. In het kader van de contractvrijheid staat het aanbieders van online platformen vrij om grenzen te stellen aan het soort content op hun platform en de manier waarop hun platform wordt gebruikt. Ook staat het hen vrij actie te ondernemen indien zij van mening zijn dat gebruikers hun gebruiksvoorwaarden overtreden. Dat behelst ook de mogelijkheid om content te verwijderen of een gebruikersaccount op te schorten. Gebruikers hebben de vrijheid te kiezen of ze met deze voorwaarden akkoord gaan.4
Klopt het dat de Denktank Desinformatie ook actief is ingezet om niet alleen burgers, maar ook zorgverleners zelf mee te krijgen in het narratief van het coronabeleid van het kabinet? Klopt het dat actief is ingezet op het sussen van de vele zorgen en vragen, onder andere over de coronavaccins, die ook bij zorgpersoneel leefden?
Dit klopt niet.
Heeft de Denktank Desinformatie actief geprobeerd zorgverleners, zoals bijvoorbeeld verzorgenden en wijkverpleegkundigen een communicatielijn richting kritische/bezorgde patiënten/cliënten op te leggen? Kunt u uitleggen of en op welke manier de denktank beschikte over meer expertise dan deze zorgverleners zelf?
Er is geen sprake van een vastgestelde communicatielijn vanuit de denktank desinformatie.
Wat vindt u van de zogenaamde «Twitter files» die duidelijk zouden maken dat de Amerikaanse overheid op grote schaal sociale media hebben ingezet om onwelgevallige meningen rondom Covid-19 en de pandemiebestrijding de kop in te drukken en kritische mensen monddood te maken? Kunt u aangeven of en op welke schaal dat in Nederland ook is gebeurd?
In Nederland is geen sprake geweest van hetgeen wordt beschreven.
Op basis van welke criteria/overwegingen is informatie door de Denktank Desinformatie en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangemerkt als zijnde desinformatie? Zijn deze criteria gedurende de coronacrisis gewijzigd/herzien/aangepast? Zo ja, hoe en waarom?
Zoals ook benoemd in mijn beantwoording van 29 augustus 2022 is hier geen toetsingsproces voor ingericht.
Wat is het EU Rapid Alert System? Wat is hiervan het doel? Hoe wordt het ingezet? Op welke manier is er door de Nederlandse overheid en/of de Denktank Desinformatie gebruik van gemaakt? Wat is de functie van Twitter Reporting Portal? Kunt u de betrokkenheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toelichten met betrekking tot het bestrijden van desinformatie over Covid-19? Kunt u aangeven of er overleggen zijn geweest tussen verschillende Nederlandse ministeries en techbedrijven met betrekking tot het uitwisselen van strategieën voor het bestrijden van desinformatie? Zo ja, wat zijn de uitkomsten geweest van deze overleggen? Zijn hier afspraken gemaakt en/of samenwerkingen aangegaan?
In aanloop naar de verkiezingen van het Europees Parlement hebben de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) in 2019 het Rapid Alert System (RAS) opgezet. Dit systeem heeft als doel snel meldingen over desinformatiecampagnes te kunnen delen tussen de Europese Commissie, EDEO en de lidstaten. In de praktijk blijkt het RAS vooral een systeem om onderling kennis en goede voorbeelden uit te wisselen. De denktank desinformatie heeft geen toegang tot het Rapid Alert System.
Zoals aangegeven in eerdere Kamervragen heeft het Ministerie van BZK bij twitter de status van «trusted flagger». Bij het ontbreken van een duidelijke naam hiervoor is hier door ambtenaren van BZK per e-mail aan Twitter wel eens naar verwezen als «Twitter reporting portal». Trusted flaggers» meldingen worden door de genoemde sociale media platformen met prioriteit behandeld. Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen.5
In verband met de coördinerende taak van de Minister van BZK op het beleid tegen desinformatie is het Ministerie van BZK betrokken geweest bij het bestrijden van desinformatie over COVID-19. Hier is uw Kamer op verschillende momenten over geïnformeerd.6
In 2020 hebben verschillende overleggen plaatsgevonden tussen Nederlandse ministeries en techbedrijven over het bestrijden van COVID-19 gerelateerde desinformatie. Doel van deze overleggen was om meer inzicht te krijgen in de maatregelen die platformen namen om schadelijke content en misinformatie over COVID-19 aan te pakken. Daarbij was en is het voor het kabinet van belang dat bij deze acties de grondrechten van burgers gewaarborgd waren en zijn. Informatie over de communicatie tussen het Ministerie van BZK en techbedrijven gedurende de covid-19 crisis is recentelijk vrijgegeven in een besluit op een Woo-verzoek.7
In hoeverre is de Denktank Desinformatie op dit moment nog actief en zal dit orgaan in de toekomst worden ingezet voor het bestrijden van desinformatie, al naar gelang u daartoe aanleiding ziet? Zo ja, is hiervoor al een plan, welke maatschappelijke taak en invloed zal de Denktank hebben en wie zullen er deel van uit (blijven) maken?
De afgelopen periode is er geringe activiteit geweest binnen de denktank. De komende periode zal ik me bezinnen op wat voor rol er in de toekomst voor de denktank is weggelegd.
Voor meer informatie over het beleid tegen desinformatie van de rijksoverheid voor de komende jaren verwijs ik u graag naar de meest recente Kamerbrief hierover.8
Zal de internationale samenwerking op het gebied van de bestrijding van desinformatie en de infrastructuur die daarvoor tijdens de coronacrisis is opgebouwd in de toekomst verder worden uitgebouwd? Zo ja, op welke manier? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de plannen en initiatieven die er op dit moment zijn en de bedrijven/personen die hierbij betrokken zijn?
Tijdens de coronacrisis is internationale samenwerking versterkt door samenwerking en informatie-uitwisseling binnen bestaande instituten en mechanismen zoals het Rapid Alert System en de Hybrid Fusion Cell te versterken. Over de plannen die er op dit moment zijn binnen de EU om samenwerking op het gebied van de bestrijding van desinformatie te versterken bent u recentelijk geïnformeerd in de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie.9
Een naderend ‘medicijninfarct’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van het Algemeen Dagblad met betrekking tot een dreigend «medicijninfarct»?1
Ja.
Hoe is het naar uw mening mogelijk dat Nederland sinds 2007 het grootste geneesmiddelentekort heeft gemeld van alle Europese landen?
Het is helaas niet mogelijk om conclusies te trekken over hoe het aantal geneesmiddelentekorten in Nederland zich verhoudt tot het aantal tekorten in andere Europese landen. De studie van de Europese Commissie, waarnaar verwezen wordt in het artikel, heeft getracht de beschikbare data van alle lidstaten met elkaar te vergelijken. Echter bleek dat de huidige wijze van dataverzameling binnen Europa te sterk verschilt om conclusies te kunnen trekken. Zo verschilt hetgeen wat gemeld moet worden in landen (bijvoorbeeld alle tekorten of alleen tekorten van kritische producten) en voor hoeveel jaren er data beschikbaar was. Voor Nederland geldt daarnaast dat alleen data van meldingen van mogelijke leveringsonderbrekingen konden worden doorgegeven en niet het daadwerkelijke aantal tekorten. Daarbij worden in Nederland zeer regelmatig zekerheidshalve meldingen gedaan die vaak niet leiden tot een tekort. Deze studie kan dus niet gebruikt worden voor een dergelijke conclusie. Voor een volledige appreciatie van de studie verwijs ik u naar mijn brief van 2 juni 20222.
Hoe is het mogelijk dat deze situatie al jarenlang bestaat? Wat is er de afgelopen jaren vanuit uw ministerie gebeurd om het geneesmiddelentekort te verhelpen? Kunt inzichtelijk maken wat uw departement heeft ondernomen om perverse prikkels bij zorgverzekeraars aan banden te leggen?
Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de aanpak rondom geneesmiddelentekorten en het versterken van de leveringszekerheid van medische producten3, 4, 5. Er wordt langs verschillende beleidslijnen gewerkt om de leveringszekerheid te versterken en (dreigende) geneesmiddelentekorten zo goed als mogelijk te ondervangen. Denk hierbij aan de werkzaamheden van het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten (hierna: het Meldpunt) om geneesmiddelentekorten tijdig te signaleren en waar mogelijk te mitigeren, het voorraadbeleid en Europese inzet om strategische afhankelijkheden te verminderen. Hierbij geldt echter dat de overheid helaas geen invloed heeft op alle (complexe) factoren die bijdragen aan het ontstaan van tekorten en dat het borgen van de beschikbaarheid van geneesmiddelen een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van vele partijen in de internationale en nationale keten.
Onderschrijft u de conclusie van directeur Lucas Wiardi van InnoGenerics, dat Nederland inmiddels afstevent op een «medicijninfarct»?
Ik deel niet de conclusie dat een «medicijninfarct», al dan niet als (direct) gevolg van het faillissement van Innogenerics, dreigt. Gelukkig was er in de afgelopen jaren voor 99% van de geneesmiddelentekorten een oplossing voor de patiënt6. Zo kon in veel gevallen een patiënt worden overgezet op een ander merk. Ik realiseer me wel dat dit extra werk oplevert voor zorgverleners, waaronder apothekers, die op zoek gaan naar een passend alternatief voor hun patiënt. Verder erken ik dat het in specifieke gevallen vervelend kan zijn als een patiënt moet wisselen of hierdoor een tijd in onzekerheid verkeert over diens behandeling.
In de 1% van de gevallen dat er geen oplossing voorhanden was voor een tekort, worden de beroepsgroepen door het Meldpunt gevraagd om met een advies te komen over hoe de schaarse voorraad ingezet moet worden, bijvoorbeeld bij de patiënten die het geneesmiddel het hardst nodig hebben en niet kunnen wisselen. De patiënt wordt dan via diens zorgverleners geïnformeerd over wat dit betekent voor diens specifieke situatie.
Wat zullen de gevolgen van een dergelijk «medicijninfarct» voor Nederland zijn en vindt u het dan realistisch om te zeggen dat patiënten die in problemen komen maar moeten «overleggen met hun arts»? Kunt u uitleggen wat patiënten dienen te doen wanneer er na overleg met hun arts geen, of niet de juiste, medicijnen voor hen beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen waarom, voor de miljoenen patiënten die ervan afhankelijk zijn, de prijs van medicijnen prevaleert boven de leveringszekerheid? Waarom staat de overheid zorgverzekeraars al jaren toe te werken via het «preferentiemodel onder couvert», terwijl er al jaren een nijpend geneesmiddelentekort is?
Ik onderschrijf niet dat de prijs van een geneesmiddel prevaleert boven de leveringszekerheid. Zowel de beschikbaarheid als betaalbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten zijn belangrijke pijlers in mijn beleid. Geneesmiddelentekorten ontstaan door diverse oorzaken, zoals productieproblemen bij de fabrikant of (onverwachte) fluctuaties aan de vraagzijde. Preferentiebeleid speelt daarbij niet altijd een rol; tekorten ontstaan ook bij geneesmiddelen die niet in het preferentiebeleid zitten, alsmede in landen waar hele andere inkoopmodellen voor geneesmiddelen gelden. Voor mijn inzet rondom het inkoopbeleid van geneesmiddelen, waaronder het preferentiebeleid, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u voornemens om deze manier van werken van zorgverzekeraars aan te pakken, nu er een «medicijninfarct» dreigt? Zo ja, heeft u hiervoor een plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met de meest betrokken partijen om gezamenlijk te komen tot verbetermogelijkheden binnen de huidige inrichting van het inkoopbeleid, waaronder het preferentiebeleid ten behoeve van de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten.
Gezien de complexiteit van geneesmiddelentekorten en de mondiale invloeden die een rol spelen (zie het antwoord op vraag 6), is het inkoopbeleid van zorgverzekeraars niet dé oorzaak van, en dé oplossing voor, alle geneesmiddelentekorten. Er zijn immers ook leveringsproblemen bij niet-preferente middelen en ook het voorkeursbeleid van groothandels en de keuze van apothekers voor bepaalde geneesmiddelen heeft invloed op de markt. Dit neemt niet weg dat we, samen met alle betrokken partijen, kijken waar we wel tot verbeteringen kunnen komen.
Weet u hoe snel er een probleem ontstaat wanneer de aanvoerstructuur van geneesmiddelen vanuit Azië onverhoopt stokt? Is er hierop een impactanalyse gemaakt? Zo ja, kunt u deze delen? Bent u voornemens noodvoorraden aan te leggen?
Het is niet mogelijk om een impactanalyse uit te voeren op dergelijk scenario’s omdat de benodigde aanpak sterk zal afhangen van de exacte ontwikkelingen.
Sinds 1 januari 2023 zijn de beleidsregels aangaande de veiligheidsvoorraad geneesmiddelen ingegaan7. Hiermee wordt de reeds geldende voorraadverplichting voor groothandelaren en handelsvergunninghouders verder verduidelijkt. Groothandelaren en handelsvergunninghouders moeten uiteindelijk gezamenlijk voorraden aanhouden van in totaal 2,5 maand. Ik ben niet voornemens om extra noodvoorraden aan te leggen. Mochten er concrete geneesmiddelentekorten dreigen, dan zal allereerst teruggevallen worden op de reeds bestaande structuren. Handelsvergunninghouders van geneesmiddelen zijn wettelijk verplicht verwachte leveringsonderbrekingen tijdig te melden bij het Meldpunt. Niet al deze mogelijke leveringsonderbrekingen leiden daadwerkelijk tot tekorten. Of er daadwerkelijke tekorten optreden met impact voor patiënten wordt nauwlettend gevolgd door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Er wordt ook bekeken welke oplossingsrichtingen eventueel nodig zijn om de tekorten te mitigeren, zoals het vragen aan andere bedrijven of zij kunnen opschalen of het door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd laten nemen van een tekortenbesluit. Met een tekortenbesluit mogen fabrikanten, groothandelaren en apotheekhoudenden een vergelijkbaar geneesmiddel uit andere lidstaten halen, zonder dat ze van tevoren toestemming aan IGJ hoeven te vragen.
Bij het eventueel dreigen van een bredere crisissituatie wordt bekeken of de nieuwe Europese crisisstructuren die zijn opgericht om de beschikbaarheid van geneesmiddelen te borgen, zoals de uitbreiding van het EMA-mandaat, geactiveerd zouden moeten worden voor Europese coördinatie en samenwerking. Hetzelfde geldt voor mogelijke aanvullende nationale crisisstructuren waar tijdens de Covid-19 crisis goede ervaring mee is opgedaan, zoals de inzet van het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen en een intensief ketenoverleg om signalen tijdig te verzamelen en uit te wisselen.8
Wat gaat u doen op het moment dat er daadwerkelijk sprake is van een «medicijninfarct»? Is er hiervoor een plan van aanpak, of bent u voornemens een crisisaanpak vorm te geven?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u inzichtelijk maken wat een «medicijninfarct» gaat betekenen voor de druk op de zorg in Nederland, zowel op de korte als de lange termijn? Hoe veel meer patiënten zullen dan extra/complexe/langdurige/structurele zorg nodig hebben, om welke aandoeningen gaat het dan naar alle waarschijnlijkheid en hoeveel mensen zullen er als gevolg van dat infarct bij benadering komen te overlijden?
Nee, dat kan ik niet. Het is onduidelijk wat precies wordt bedoeld met een «medicijninfarct» en de reikwijdte hiervan. De gevolgen zullen sterk afhangen van deze concrete omstandigheden.
Gaat u naar aanleiding van deze berichtgeving werk maken van een meer autonome medicijnproductie voor Nederland, zo nodig in Europees verband? Hoe gaat u proberen te realiseren? Bent u in gesprek met de Europese Unie (EU) omtrent deze problematiek?
Zoals vermeld in vraag 4, heeft de actualiteit rondom de berichtgeving waar u naar verwijst zich inmiddels verder ontwikkeld. Ik verwijs u naar mijn brief van vrijdag 20 januari jl. waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over de doorstart van de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics.9 Hierin verwijs ik ook naar mijn acties om te werken aan de leveringszekerheid van medische producten. Het is niet mogelijk om alles zelf te produceren in Nederland. Daarom zet ik binnen de EU in op het vergroten van de productiecapaciteit en de open strategische autonomie. Ik ben hierover in Europees verband in gesprek met andere lidstaten, maar ook bijvoorbeeld binnen HERA.10
Bent u voornemens in gesprek te gaan met zorgverzekeraars over dit dreigende medicijninfarct en gaat u een beleidslijn opstellen om ervoor te zorgen dat financiële overwegingen niet langer leidend zijn bij de vergoeding van geneesmiddelen en dat variabelen zoals voorkeur/noodzaak van patiënten voor een bepaald geneesmiddel, productie dichtbij huis en duurzaamheid een prominente rol gaan spelen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u het eens dat het niet alleen voor patiënten, maar ook voor zorgverleners, waaronder apothekers, van belang is dat dit medicijninfarct wordt afgewend, aangezien de agressie richting professionals in de zorg groeiende is en het gebrek aan (de juiste) medicijnen hier onderdeel van uitmaakt?
Ja, ik ben het met u eens dat een «medicijninfarct» onwenselijk is. Het is belangrijk om (dreigende) geneesmiddelentekorten tijdig op te sporen, waar mogelijk te voorkomen of in ieder geval goed te ondervangen met zo min mogelijk gevolgen voor zorgverleners en patiënten. Dit is reeds staand beleid.
Hoe reflecteert u op de groeiende onvrede over en het toenemende wantrouwen jegens ons zorgsysteem, in het licht van de geneesmiddelenvoorziening in Nederland en de grote invloed van zorgverzekeraars op de toegankelijkheid, beschikbaarheid, het aanbod en de vergoeding van zorg? Bent u het eens dat het verregaande belang van zorgverzekeraars en het verdienmodel dat ons zorgstelsel is geworden in hoge mate heeft geleid tot verschraling van de zorg en daarmee gepaard gaande polarisatie en toename van gezondheidsproblemen in ons land?
In Nederland hebben we een solidair zorgstelsel waarbij iedereen bijdraagt aan de zorgkosten. De inrichting van ons zorgstelsel beoogt evenwichtige verhoudingen tussen alle betrokken partijen (zorgverzekeraars/Wlz-uitvoerders, zorgverleners en mensen die zorg nodig hebben). Met dat doel is de marktwerking in de zorg gereguleerd en hebben zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht op basis waarvan zij, samen met zorgverleners, inzetten op toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van zorg. Het is aan zorgverzekeraars om samen met zorgaanbieders alles in het werk te stellen om problemen in de toegankelijkheid van zorg te voorkomen.
Toezichthouders in de zorg toetsen doorlopend of aan de wettelijke normen wordt voldaan en delen hun bevindingen ter (verdere) verbetering van de uitvoering. De houdbaarheid van de zorg staat met name onder druk door factoren zoals bevolkingsgroei, vergrijzing, personeelstekorten en andere maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Dat vergt naar de toekomst toe een omslag in denken en doen van alle betrokken partijen. Daarom zetten we met diverse recent afgesloten akkoorden en programma’s in op het toegankelijk houden van de zorg voor iedereen die het nodig heeft, nu en in de toekomst11.