Het bericht dat huisartsen als strenge poortwachters bijdragen aan de hoge kankersterfte in Nederland |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel «De huisarts als strenge poortwachter draagt bij aan hoge kankersterfte»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
In hoeverre kunt u zich vinden in de stelling van de columnist dat kankerpatiënten door het strenge doorverwijsbeleid van de huisarts regelmatig te laat worden behandeld door een specialist en dat dit tot hoge kankersterfte in Nederland leidt?
Ik zie geen reden om aan te nemen dat kankerpatiënten door een streng doorverwijsbeleid van de huisarts regelmatig te laat worden behandeld door een specialist en dat dit leidt tot hoge kankersterfte in Nederland. Het onderzoek in de Lancet, waar de columnist in zijn opinie naar verwijst, betreft een onderzoek naar de kans op overleving bij kanker in de periode 1999–2007 in verschillende Europese landen. In alle Europese landen is de prognose bij kanker de afgelopen jaren verbeterd. Nederland scoort in het algemeen beter dan het Europese gemiddelde wat betreft de prognose van kankerpatiënten, met uitzondering van de overleving van nier- en maagkanker. Die ligt onder het Europese gemiddelde.
In het onderzoeksartikel van de Lancet worden mogelijke verklaringen gegeven voor de verschillen tussen de landen, zonder dat dit onderbouwd wordt met data, zoals het stadium van de kanker waarmee de patiënt binnenkomt, verschillen in aanpak bij diagnosestelling en screening en socio-economische factoren zoals leefstijl en de algemene gezondheid. In het artikel wordt aangegeven dat verder onderzoek nodig is om de bevindingen nader te duiden.
Heeft u data tot uw beschikking om de stelling van de columnist te bevestigen dan wel te ontkrachten? Gaat u deze data analyseren?
Er zijn geen aanwijzingen dat de poortwachterrol van de huisarts een negatieve rol speelt bij de overleving van kanker. Nederlands onderzoek laat zien dat er wat betreft het zorgtraject bij colorectale kanker geen sprake is van vertraging in het zorgproces door de rol van de huisarts2.
Zoals ik in mijn beantwoording van vraag 2 heb aangegeven, geeft het onderzoek, dat gepubliceerd is in de Lancet, ook geen inzicht in factoren die de Europese verschillen verklaren. Diverse experts hebben in de media gereageerd op het onderzoek in de Lancet. Daarbij wordt onder andere gewezen op de relatief goede landelijke Nederlandse kankerregistratie, waardoor de vergelijking met andere landen voorzichtig moet worden geïnterpreteerd. Door minder goede registratie kan er sprake zijn van overschatting van de overleving in sommige andere landen3.
Krijgt u van huisartsen signalen dat zij beschikken over onvoldoende instrumenten/vaardigheden om te beslissen over een eventuele doorverwijzing als er vermoedens bestaan over de aanwezigheid van kanker?
Het Nederlands huisartsen genootschap (NHG) geeft aan dat er geen signalen bekend zijn van huisartsen dat zij over onvoldoende instrumenten of vaardigheden beschikken om te beslissen over een eventuele doorverwijzing bij een vermoeden van kanker. Het verwijsbeleid van de huisarts is gebaseerd op medisch inhoudelijke gronden, met een zorgvuldige triage van de klachten en klachtpatronen, waarmee patiënten zich presenteren. Bij aspecifieke klachten en symptomen is het beloop daarbij een belangrijk gegeven. Diagnostiek, behandeling, begeleiding en verwijzing vinden plaats op basis van wetenschappelijk onderbouwde en landelijk gedragen richtlijnen voor oncologische zorg, zodat de juiste zorg door de juiste zorgverlener wordt geboden. Het beleid wordt in overleg met de patiënt bepaald. Bij twijfel of verdenking op kanker verwijst de huisarts altijd door voor nadere diagnostiek.
Krijgt u vaker signalen van kankerpatiënten dat zij van mening zijn dat zij te laat zijn doorverwezen naar specialistische zorg?
De inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft geen landelijk beeld over het al dan niet doorverwijzen van kankerpatiënten door de huisarts. De IGZ ontvangt incidenteel meldingen van patiënten of naasten die aangeven dat ze te laat zijn doorverwezen door de huisarts naar de tweede lijn. Er is hier echter geen trend uit op te maken. Ik zie dan ook geen reden om aan te nemen dat huisartsen in het algemeen te streng hun poortwachtersol vervullen.
Wie dient naar uw mening de doorslaggevende stem te hebben in het huisartsconsult? Is dat de patiënt die zich zorgen maakt over de aanwezigheid van kanker, en wellicht al te maken heeft met relevante klachten/symptomen, of is dat de huisarts die rationeel tracht te handelen, conform richtlijnen vanuit zijn poortwachtersfunctie? Welke rol dient shared-decisionmaking te spelen in het huisartsenconsult?
Ik ben van mening dat de huisarts in goed overleg met de patiënt gezamenlijk tot een keuze moet komen over de gewenste te volgen behandeling. Het behoort tot de deskundigheid van de huisarts om een inschatting te maken of (diagnostische) verwijzing al dan niet geboden is. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de patiënt en diens (medische) voorgeschiedenis (zoals verhoogd risico op kanker vanwege erfelijkheid of familiaire belasting). Het behoort ook tot de taak van de huisarts om patiënten op te vangen en begeleiden, die zich zorgen maken over hun gezondheid. De besluitvorming moet dus afgestemd worden op het individuele risico en de verwachtingen van de patiënt.
Acht u het opportuun om huisartsen beter te equiperen om verstandige keuzes te maken met betrekking tot doorverwijzing bij vermoedens van kanker, zonder daarbij overdiagnose en overbehandeling in de hand te werken? Zo ja, welke rol ziet u weggelegd voor opleidingen en richtlijnen? Zo nee, waarom niet?
Het NHG werkt voortdurend aan ondersteuning van de beroepsgroep met state-of-the art richtlijnen, implementatiematerialen en producten en scholing. Op gebied van oncologische zorg wordt hiervoor samengewerkt met andere partijen zoals het Integraal kankercentrum Nederland (IKNL). Binnenkort verschijnt er een NHG-standpunt over oncologische zorg door de huisarts. Daarnaast wordt om de kwaliteit van kankerzorg te bevorderen een zorgstandaard kanker ontwikkeld, deze zal dit jaar verschijnen.
Het bericht dat zorgverzekeraars risicoselectie toepassen bij de aanvullende verzekering |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Had u ook gereageerd op de open brief van Daniël de Rijke als deze niet breed in het nieuws was gekomen?1
Ja. Mensen die mij een brief schrijven krijgen in principe altijd een reactie van mij.
Wat zegt het u dat Daniël in zeer korte tijd massaal steun heeft gekregen voor zijn strijd tegen risicoselectie? Deelt u de visie dat dit erop wijst dat Nederland risicoselectie als niet solidair ervaart?
Het feit dat het bericht van Daniël in korte tijd via de social media zoveel aandacht heeft gekregen, geeft aan dat veel mensen betrokken zijn bij zijn verhaal. Het voert mij echter te ver om te stellen dat, omdat er in de aanvullende verzekering risicoselectie kan plaatsvinden, ons zorgstelsel niet solidair is. De overheid is verantwoordelijk voor de basisverzekering. Voor de basisverzekering geldt dat deze voor iedereen toegankelijk is, zorgverzekeraars een acceptatieplicht hebben en er niet op grond van bijvoorbeeld leeftijd of ziekte gedifferentieerd mag worden naar premie. Ook uit internationale vergelijkingen blijkt dat ons ziektekostenstelsel een solidair systeem is. Voor niet medisch noodzakelijke zorg of zorg die in beginsel vanuit de eigen middelen betaald kan worden, kan men zich desgewenst aanvullend verzekeren. De derde schaderichtlijn binnen de Europese Unie is van toepassing op de aanvullende verzekering. Ik kan daarom geen voorwaarden, zoals acceptatieplicht, opleggen aan deze aanvullende verzekering. De aanvullende verzekering behoort per definitie geheel tot de vrije markt en is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars; ik ga daar niet over. Het is aan verzekeraars om te bepalen wat in het aanvullende pakket zit, welk acceptatiebeleid wordt gevoerd en welke prijs ze ervoor vragen.
Het is dus ook aan verzekeraars om te bepalen of zij medische selectie toepassen bij de aanvullende verzekerden en of er ten behoeve daarvan formulieren moeten worden ingevuld bij de toelating tot de aanvullende verzekering.
Erkent u dat de situatie van Daniël de Rijke niet op zichzelf staat, maar een voorbeeld is van hoe zorgverzekeraars omgaan met mensen die een medisch risico kunnen vormen, dat kan leiden tot hoge zorgkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het rechtvaardig dat Daniël en andere mensen met een medische geschiedenis eerst formulieren moeten invullen voordat zij eventueel worden toegelaten tot de aanvullende zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar ONVZ Daniël karakteriseert als «brandend huis» dat je niet verzekert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen dat ONVZ deze uitspraak betreurt.
Vindt u het rechtvaardig dat Zilveren Kruis, Avéro en ONVZ Daniël zelfs direct hebben geweigerd voor de aanvullende zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Blijft u erbij dat zorgverzekeraars slechts beperkt risicoselectie toepassen via de aanvullende zorgverzekering? Hoe reageert u in dat verband op de stelling van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) dat «een verhaal als dat van Daniël vaker voor komt»?2
Het is mij bekend dat ook andere verzekerden, bijvoorbeeld reumapatiënten, soms te maken hebben met risicoselectie voor de aanvullende verzekering. In de Marktscan 2013 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waarbij onder andere de toegankelijkheid van de verzekering wordt onderzocht, constateert de NZa dat de aanvullende verzekering zeer toegankelijk is. Overigens is – gelet op de hierboven genoemde derde schaderichtlijn – risicoselectie via de aanvullende verzekering niet bij wet verboden.
Vindt u werkelijk dat uw stelling dat «solidariteit een belangrijke drager is van ons zorgstelsel» samen gaat met het toestaan van medische selectie voor de aanvullende verzekering? Denkt u dat Daniël en zijn lotgenoten dat als solidair ervaren? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het werkelijk eerlijk dat Daniël de keuze heeft uit zes zorgverzekeraars, terwijl Nederlanders die niet kampen of hebben gekampt met gezondheidsproblemen uit alle aanvullende verzekeringen kunnen kiezen?
De zes zorgverzekeraars is het aantal verzekeraars waar hij voor een aanvullende verzekering met een onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie terecht kan. De overige verzekeraars bieden daarnaast ook pakketten aan met een beperktere vergoeding voor fysiotherapie waar Daniël zich zonder medische selectie kan aanmelden.
Om de premie voor het huidige verzekerdenbestand voor de aanvullende verzekering betaalbaar te houden passen sommige verzekeraars medische selectie toe. Andere verzekeraars hebben de onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie met ingang van 2014 gemaximeerd. Hierbij speelt mogelijk een rol dat het aantal mensen dat een aanvullende verzekering met onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie afsluit kleiner wordt waardoor het draagvlak voor deze aanvullende verzekering afneemt. Het is aan de verzekeraars om te beoordelen welke maatregelen zij hiertegen treffen, rekening houdend met alle voor hen relevante aspecten zoals hun concurrentiepositie op de markt.
Vindt u het niet gek dat Daniël voor een aanvullende verzekering voor fysiotherapie geweigerd wordt vanwege zijn medische geschiedenis met kanker? Leidt het gehad hebben van kanker tot aantoonbaar meer gebruik van fysiotherapie?
Het staat de zorgverzekeraar vrij om bij de acceptatie voor de aanvullende verzekering iemands ziektegeschiedenis te betrekken. Mijn oordeel over de criteria doet hierbij niet terzake.
Erkent u dat de weigering – op medische gronden – van mensen voor de aanvullende verzekering ook leidt tot verminderde aantrekkelijkheid van de basisverzekering? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik kan mij voorstellen dat de keuze voor een verzekeraar mede bepaald wordt door de aantrekkelijkheid van de aanvullende verzekering. Ik wil er wel op wijzen dat koppelverkoop niet is toegestaan en dat verzekerden altijd voor de basisverzekering van verzekeraar kunnen wisselen, ook als zij de aanvullende verzekering bij de «oude» verzekeraar willen houden. De verzekeraar mag die dan niet eenzijdig opzeggen.
Deelt u de visie dat het verkleinen van het basispakket in combinatie met risicoselectie mensen als Daniël, maar ook ouderen en chronisch zieken, voor grote problemen stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor wijzigingen van het basispakket laat ik mij altijd adviseren door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Belangrijke aspecten waarop het CVZ toetst zijn medische noodzakelijkheid, effectiviteit of aantoonbare werking, kosteneffectiviteit en of de behandeling redelijkerwijze voor eigen rekening en verantwoordelijkheid is te dragen. Het is derhalve niet zo dat er willekeurig in het basispakket wordt geschrapt en dat mensen daarvoor vervolgens zijn aangewezen op de aanvullende verzekering. Overigens lopen alle besluiten over de inhoud van de basisverzekering, zowel in het verleden, het heden als in de toekomst via het parlement dat expliciet goedkeuring verleent.
Welke garantie kunt u geven dat volgend jaar, of in de jaren daarna, niet alle zorgverzekeraars medische selectie toepassen op de aanvullende verzekering? Waar kan Daniël in dat geval terecht voor een aanvullende zorgverzekering?
Die garantie kan ik niet geven, zoals gezegd is het de eigen verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar. De NZa volgt met de jaarlijkse Marktscan de ontwikkelingen met betrekking tot de zorgverzekering. Ook de aanvullende verzekering maakt daar onderdeel van uit. Langs die weg houd ik een vinger aan de pols. Zoals ik hiervoor al heb opgemerkt, concludeerde de NZa in de Marktscan 2013 nog dat de aanvullende verzekeringen zeer toegankelijk waren.
Deelt u de mening dat risicoselectie via de aanvullende verzekering uitgebannen moet worden door een acceptatieplicht in te voeren? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het is niet mogelijk een acceptatieplicht toe te passen op de aanvullende verzekering vanwege de Europese schaderichtlijnen. Zie voorts mijn gecombineerde antwoord op de vragen 2,3,4,6 en 8.
Het bericht dat jonge medisch specialisten steeds vaker onbetaald werken in ziekenhuizen en maatschappen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jong, specialist en onbetaald aan het opereren»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat medische handelingen worden uitgevoerd door medisch specialisten die daarvoor niet worden betaald?
Vanuit medisch inhoudelijk perspectief heb ik er geen problemen mee, dat men in het licht van het op peil houden van de beroepsvaardigheden, medische handelingen verricht. Wel dient er aan alle veiligheids- en wettelijke (onder andere cao-verplichtingen) normen te worden voldaan,
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat maatschappen en ziekenhuizen jonge medisch specialisten onbetaald werkzaamheden laten verrichten waar deze maatschappen en ziekenhuizen een vergoeding voor ontvangen van zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Er gelden prestaties met onderhandelbare prijzen (maximumtarieven in het gereguleerd segment en vrij overeen te komen prijzen in het vrije segment). In de afspraken met de verzekeraars kan dus rekening worden gehouden met de feitelijke kosten die het ziekenhuis maakt.
Klopt het dat door het onbetaald aanstellen van medisch specialisten banen voor diezelfde jonge medisch specialisten wegvallen, en dat een mogelijk effect is dat jonge medisch specialisten moeilijker aan een baan zullen komen? Zo nee, waarom niet?
Het is onbekend hoeveel medisch specialisten onbetaald werken. Dit wordt niet geregistreerd. Volgens de enquête van de Jonge Specialisten zou het om tientallen gaan. Ook is de omschrijving van hun functie niet bekend. Daardoor kan geen oordeel worden gevormd of er sprake is van verdringing van reguliere werkzaamheden en van de inschaling van de functie.
In welke maatschappen en ziekenhuizen zijn onbetaalde of onderbetaalde medisch specialisten aangesteld? Worden door deze medisch specialisten werkzaamheden uitgevoerd die normaal door betaalde specialisten worden uitgevoerd? Welke werkzaamheden vallen hieronder?
Er wordt geen registratie bijgehouden. Ik heb uit de media begrepen dat er bij twee ziekenhuizen zes beginnend medisch specialisten ervaring opdoen. In één van de zorginstellingen betreft het twee personen die voor respectievelijk één en twee dagen in de week ervaring opdoen. Deze afgestudeerde medisch specialisten voeren werkzaamheden uit, die binnen hun deskundigheid vallen.
Wat gaat u ondernemen om tegen te gaan dat medische handelingen waar zorgverzekeraars vergoedingen voor uitkeren, uitgevoerd worden door medisch specialisten die daarvoor niet worden betaald?
Ziekenhuizen worden afgerekend op de Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s) die ze verrichten. Daarvoor gelden prestaties met onderhandelbare prijzen (maximumtarieven in het gereguleerd segment en vrij overeen te komen prijzen in het vrije segment). In de afspraken met de verzekeraars kan dus rekening worden gehouden met de feitelijke kosten die het ziekenhuis maakt. Daarom zal in dit verband de kwalificatie van fraude niet voor de hand liggen.
Hoe verhoudt het feit dat net afgestudeerde medisch specialisten gedwongen worden onbetaald te werken om aan voldoende «vlieguren» te komen zich in uw ogen tot de exorbitante inkomens van andere medisch specialisten, die u weigert onder de Balkenendenorm te brengen?
Ik vind dat er geen relatie is tussen het ene en het andere onderwerp uit uw vraag. Het arbeidsrecht, de cao’s en het feit dat betrokkenen hier niet toe gedwongen worden, geeft de afgestudeerde medisch specialisten voldoende mogelijkheden om voor hun rechten op te komen.
Over de beloning van de medisch specialisten is in het regeerakkoord vastgelegd dat daarvoor het rapport van de commissie Meurs als uitgangspunt wordt gebruikt. Er is op dit punt ook een taakstelling ingeboekt van € 100 miljoen.
Het Academisch Medisch Centrum (AMC) dat jonge werkloze medische specialisten met behoud van uitkering aan het werk zet |
|
Sadet Karabulut , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat jonge medisch specialisten onbetaald werken in Nederlandse ziekenhuizen?1
Wie werkt dient daarvoor een passende beloning te ontvangen, dat wil zeggen dat het AMC zich aan de wettelijke en cao-verplichtingen moet houden. Vanuit medisch inhoudelijk perspectief heb ik er geen problemen mee, dat men in het licht van het op peil houden van de beroepsvaardigheden medische handelingen verricht. Wel dient aan alle veiligheids- en wettelijke normen en cao-verplichtingen te worden voldaan.
Hoeveel medisch specialisten werken in Nederland on(der)betaald? Hoeveel medisch specialisten werken in Nederland voor een salaris boven de Balkendendenorm?
Het is onbekend hoeveel medisch specialisten onbetaald werken. Dit wordt niet geregistreerd. Volgens de enquête van de Jonge Specialisten waar in de berichten naar wordt verwezen, zou het om tientallen gaan.
Hoeveel medisch specialisten in loondienst meer verdienen dan de norm van de Wet normering topinkomens is op dit moment niet bekend. Dat gegeven komt eind dit jaar beschikbaar omdat het op grond van de Wet normering topinkomens gemeld moet worden. In 2014 komen eventuele meldingen binnen over 2013, het eerste jaar dat de Wet normering topinkomens van kracht is.
Kunt u toelichten of de functie van «medische specialist» in Nederlandse ziekenhuizen regulier werk is? Zo ja, is er naar uw mening sprake van verdringing en uitbuiting van werknemers? Zo nee, waarom niet en hoe zou u het dan noemen?
De functie van medisch specialist in Nederlandse ziekenhuizen is regulier werk. Ik heb geen signalen dat er sprake is van verdringing en uitbuiting van werknemers.
Is er naar uw mening in genoemde situaties sprake van ontduiking van het wettelijk minimumloon? Zo ja, ben u bereid om de arbeidsinspectie en de inspectie voor de gezondheidszorg onderzoek te laten doen naar onderbetaling van medisch specialisten en foute werkgevers op te sporen en te beboeten? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van ontduiking van het wettelijk minimumloon zal moeten worden vastgesteld op basis van de feiten en omstandigheden van het geval. Over het AMC zijn geen meldingen binnen gekomen bij genoemde inspecties. Indien een melding wordt ontvangen zal daar door de bevoegde inspectie naar gekeken worden. Er loopt thans geen onderzoek.
Is het waar dat medisch specialisten dit onbetaalde werk moeten doen om hun kennis en kunde op peil te houden? Is het niet aannemelijker dat jonge specialisten die afgestudeerd zijn en bevoegd zijn volledig zelfstandig patiënten te behandelen de benodigde kennis en kunde reeds bezitten? Op welke wijze houden betaalde medische specialisten hun kennis en kunde op peil?
Het komt voor dat er medisch specialisten actief zijn in ziekenhuizen om hiermee de kennis en kunde op peil houden. Hierbij dient aan de veiligheids- en wettelijke normen te worden voldaan. De feiten en omstandigheden zijn daarbij bepalend. Daarnaast zullen zij volgens de normen van de beroepsgroep ook bij- en nascholing volgen om de kennis en kunde geactualiseerd te houden en dus gekwalificeerd te blijven. Het is inderdaad zo dat jonge medisch specialisten die met goed gevolg de opleiding hebben afgerond de benodigde kennis en kunde bezitten om patiënten te mogen behandelen.
Betaalde medisch specialisten houden de kennis en kunde op peil door te werken alsmede bij- en nascholing te volgen.
Hoeveel hebben de ziekenhuizen die medisch specialisten onbetaald laten werken verdiend door deze constructies, doordat zij wel de volledige vergoedingen van de zorgverzekeraars ontvangen, maar de uitkeringsinstanties laten opdraaien voor de «loonkosten»? Is dit naar uw mening een vorm van fraude?
Ziekenhuizen worden afgerekend op basis van de Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s) die ze verrichten. Daarvoor gelden prestaties met onderhandelbare prijzen (maximumtarieven in het gereguleerd segment en vrij overeen te komen prijzen in het vrije segment). In de afspraken met de verzekeraars kan dus rekening worden gehouden met de feitelijke kosten die het ziekenhuis maakt. Daarom zal in dit verband de kwalificatie van fraude niet voor de hand liggen.
Op welke wijze gaat u een einde maken van onderbetaling van medisch specialisten?
Op grond van de arbeidsvoorwaarden medisch specialisten is er in mijn ogen geen sprake van onderbetaling van medisch specialisten. Voor zover daar in individuele gevallen toch sprake van zou zijn verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Het besluit van Transvision om bij een vervoersreservering voor het bovenregionale Valysvervoer voor dezelfde dag 3 euro boete op te leggen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u er van dat Transvision alle gebruikers een brief heeft gestuurd, waarin staat dat vanaf 2014 een boeking voor een taxirit op dezelfde dag (of voor de volgende dag, maar na 21.00 uur geboekt) per 1 januari 3 euro extra zal kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Pashouders kunnen tot 21.00 uur op de dag voorafgaand aan de rit, zonder bijkomende kosten, reserveren. Aan pashouders die na 21.00 uur op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de rit Valysvervoer boeken, wordt € 3 aan boekingskosten in rekening gebracht. Deze maatregel heb ik in afstemming met cliëntenorganisaties opgenomen in het Programma van Eisen van de aanbesteding voor het Valysvervoer.
In het bestek van de nieuwe voorziening is gezocht naar een pakket van maatregelen dat leidt tot een kwalitatief goed en betaalbaar Valysvervoer. De meeste ritten binnen het Valysvervoer betreffen gecombineerd vervoer, de mogelijkheid van een goede planning van de ritten is daarom van groot belang voor de duur van de door een pashouder geboekte rit. De introductie van boekingskosten bij late boekingen vergroot naar verwachting het percentage tijdige boekingen en daarmee de planbaarheid. De omrijtijden die de vervoerder contractueel mag hanteren zijn als gevolg hiervan verkort en bedragen nu nog 1,5 keer de reguliere reistijd. Dit was 2 keer de reguliere reistijd.
In juli 2012 is het Programma van Eisen in concept aan de Tweede Kamer voorgelegd, daarin was dit punt ook reeds opgenomen.
Was u op de hoogte van deze wijziging? Zo ja, waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd? Zo neen, mogen de algemene voorwaarden zomaar gewijzigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook absurd dat mensen met een beperking, die afhankelijk zijn van vervoer via Valys, geen spontane bezoeken meer mogen afleggen, zonder dat zij een boete krijgen van 3 euro? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat mensen met een beperking, die afhankelijk zijn van vervoer via Valys, hun hele leven zo moeten plannen dat de uitvoerder van het bovenregionale vervoer er «de minste administratieve last» van heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maatregel is niet primair gericht op het verminderen van de administratieve lasten van de uitvoerder, maar op het vergroten van de planbaarheid om zodoende de omrijtijden voor pashouders zoveel mogelijk te beperken.
Bent u bereid uw macht als opdrachtgever van Valysvervoer in te zetten, en het beleid van 3 euro extra administratiekosten bij een boeking voor dezelfde dag (of na 21 uur gemaakt voor de volgende dag) van tafel te halen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de onderbouwing verwijs ik u naar bovenstaande antwoorden.
De boete voor mensen die gebruik maken van Valyvervoer |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat, wanneer iemand op de dag van de reservering van het Valysvervoer hiervan gebruik wenst te maken, de reiziger hier 3 euro voor moet betalen? Zo ja, bent u bereid deze boeteregeling in te trekken voor 1 januari 2014, omdat mensen zonder beperking hier ook niet mee te maken hebben als ze met het openbaar vervoer reizen?
Het is juist dat bij een late boeking € 3 aan boekingskosten in rekening wordt gebracht. Deze maatregel heb ik in goede afstemming met cliëntenorganisaties opgenomen in het Programma van Eisen van de aanbesteding voor het Valysvervoer. In het bestek van de nieuwe voorziening is gezocht naar een pakket van maatregelen dat leidt tot een kwalitatief goed en betaalbaar Valysvervoer.
Valyspashouders kunnen tot 21.00 uur op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de rit gratis reserveren. Daarna wordt er € 3 aan boekingskosten in rekening gebracht. Er is geen sprake van een boeteregeling. De meeste ritten binnen het Valysvervoer worden gecombineerd uitgevoerd. De planning van de ritten is daarom van groot belang voor de duur van een geboekte rit. Deze maatregel vergroot de planbaarheid van de ritten waardoor de reistijd van het vervoer voor pashouders kan worden teruggebracht. De omrijtijden die de vervoerder contractueel mag hanteren zijn als gevolg daarvan verkort en bedragen nu nog maar 1,5 keer de reguliere reistijd. Dit was 2 keer de reguliere reistijd. In juli 2012 heb ik het Programma van Eisen in concept aan de Tweede Kamer voorgelegd, daarin was dit punt ook reeds opgenomen. Ik ondersteun deze maatregel en zal hem dan ook niet intrekken.
Klopt het dat het hoge tarief vanaf 1 januari 2014 van € 1,22 naar € 1,31 gaat? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Binnen het Valysvervoer worden twee typen reizigersgroepen onderscheiden. De grote meerderheid van de reizigers betreft de pashouders die gegeven hun beperking ook van het OV gebruik kunnen maken. Dit zijn de pashouders met een standaard persoonlijk kilometerbudget (pkb), dat is vastgesteld op 600 kilometer per kalenderjaar. De overige pashouders zijn zodanig beperkt dat voor het merendeel van deze groep niet verwacht mag worden dat zij ooit van het OV gebruik zullen kunnen maken. Dit zijn de pashouders met een zogenaamd «hoog pkb», dat is vastgesteld op 2.250 km per kalenderjaar. Pashouders die binnen hun pkb reizen betalen € 0,20 cent per kilometer. Een pashouder die buiten zijn pkb reist, betaalt het zogenaamde commerciële tarief. Voor 2014 is dit tarief vastgesteld op € 1,31. Het commerciële tarief wordt jaarlijks geïndexeerd en daardoor ieder jaar hoger. De wijze van indexeren vloeit voort uit het Programma van Eisen dat eerder aan de Tweede Kamer is voorgelegd. Overigens bevindt het commerciële tarief zich ruim onder dat van de reguliere taxitarieven. Pashouders kunnen vanaf 2014, door gebruik te maken van de ketenrit, meer reizen binnen het pkb omdat een deel van de reis per trein kan worden afgelegd.
Waarom betaalt iemand met een beperking 5,5 keer zo veel, en iemand zonder beperking een bovenregionaal gemiddeld treintarief van 20 cent per kilometer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de kilometergrens en de registratie van de afgelegde kilometers per 2014 te schrappen en hiermee eventuele meerkosten te dekken? Zo nee, waarom niet?
In het Algemeen Overleg van 14 november jl. heb ik toegezegd om schriftelijk te reageren op deze vraag. Ik verwijs u voor het antwoord naar mijn brief van 19 december 2013 (Kamerstuk II 25 847, nr. 123).
Het bericht dat ‘plain packaging’ als effect heeft dat sigaretten minder aantrekkelijk worden gevonden en rokers meer geneigd zijn te stoppen |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen («plain packaging») als effect hebben dat rokers meer geneigd zijn om te stoppen met roken?1
Sinds 1 december 2012 worden sigarettenpakjes in Australië uitsluitend verkocht zonder merksymbolen (generieke verpakkingen of «plain packaging»).
In Australië is de maatregel onderdeel van de nationale tabaksstrategie die loopt van 2012 tot 2018 en die tot doel heeft de gezondheid van de Australiërs te bevorderen.
Ruim een jaar na invoering verschijnen de eerste onderzoeksresultaten, waaronder de door de heer Van Gerven aangehaalde onderzoeken, die lijken te wijzen op positieve effecten op zowel rokers als jongeren die nog niet roken.
In beide onderzoeken wordt echter ook opgemerkt dat verder onderzoek nodig is om te kunnen stellen dat de maatregel ook langetermijneffecten op rokers en jongeren heeft. Dat lijkt mij op dit moment ook de meest verstandige keuze. Tijdens het AO over de Europese Tabaksproductenrichtlijn van 28 februari 2013 heb ik al aangegeven dat we er nu nog te weinig van weten, maar dat ik de ontwikkelingen op de voet volg.
Wat vindt u ervan dat de tabaksindustrie de merksymbolen op sigarettenpakjes gebruikt om goed zichtbaar te zijn in verkooppunten? Vindt u deze vorm van marketing voor dit dodelijke product wenselijk?
Pakjes sigaretten dienen voor jongeren niet extra aantrekkelijk te worden gemaakt. Om die reden zullen pakjes sigaretten, shagtabak en waterpijptabak binnen een paar jaar worden voorzien van grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto. Deze waarschuwingen dienen volledig zichtbaar te zijn en daarom aan de bovenkant van de verpakking te worden geplaatst.
Deze maatregel vloeit voort uit de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn, waarin nog meer eisen worden gesteld ten aanzien van de etikettering en verpakking van tabaksproducten.
Zo worden bijvoorbeeld ook eisen gesteld aan hoe het product gepresenteerd moet worden: sigarettenpakjes mogen niet lijken op cosmetische producten of de schijn wekken dat het product minder schadelijk is dan andere tabaksproducten.
Deelt u de mening dat het positief is dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen het effect hebben op rokers dat zij sigaretten als kwalitatief minder goed beoordelen? Deelt u voorts de mening dat het positief is dat deze rokers hierdoor ook minder voldoening haalden uit het roken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de studie van KWF Kankerbestrijding, waaruit duidelijk wordt dat kinderen sigarettenpakjes met verleidelijke, vrolijk gekleurde afbeeldingen associëren met gezond, vakantie en hun lievelingskleuren?2 3
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat er in Nederland dagelijks 200 kinderen beginnen met roken? Ziet u hier een verband met de aantrekkelijke verpakkingen van sigaretten?
Mijn beleid is erop gericht om roken onder jongeren tegen te gaan. De meeste jongeren beginnen wanneer ze 15 of 16 zijn. Na het 18e jaar zijn er nog maar weinig jongeren die beginnen met roken. Om die reden heb ik de minimumleeftijd voor de verkoop van tabak verhoogd van 16 naar 18 jaar en ben ik een meerjarige campagne gestart die rookgedrag verder moet helpen denormaliseren. Ook maatregelen specifiek gericht op de verpakking en samenstelling van het product horen maken hier deel van uit, zoals de grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto en een verbod op kenmerkende aroma’s in tabaksproducten.
Bent u van mening dat de maatregelen die nu worden ingevoerd (leeftijdsverhoging en sociale norm campagne en rookvrije horeca) afdoende zijn om substantieel verandering te brengen in het aantal kinderen dat begint met roken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken. Daarvoor wordt een groot aantal instrumenten ingezet, zoals de hierboven genoemde maatregelen, maar ook andere wettelijke maatregelen (een algeheel rookverbod, het reclame- en sponsoringverbod), het accijnsbeleid, voorlichting via school en internet en verschillende acties die in het kader van het NPP in gang zijn gezet, zoals de rookvrije schoolpleinen en een versterkte handhaving van de leeftijdsgrens voor tabak. De combinatie van al deze maatregelen moet het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken.
Deelt u voorts de mening dat de tabaksindustrie de mogelijkheid moet worden ontnomen sigaretten als aantrekkelijk te presenteren? Is dit voor u reden om in navolging van Australië en Ierland ook in Nederland «plain packaging» in te voeren?
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 1,2, 3 en 4 worden al diverse maatregelen genomen om de aantrekkelijkheid van de sigarettenpakjes te doen verminderen. Een maatregel als «plain packaging» dient eerst uitvoerig te worden geëvalueerd, in het bijzonder de effecten op de gezondheid en intellectuele eigendom.
Deelt u de visie dat het beperken van de verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken als effect heeft dat sigaretten minder zichtbaar en grijpbaar zijn? Is genoemde berichtgeving voor u aanleiding uw standpunt te herzien, en te kiezen voor het beperken van verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken?
Tijdens het debat over de verhoging van de minimumleeftijd voor tabak heb ik de Tweede Kamer toegezegd om onderzoek te laten uitvoeren naar de effectiviteit van aanvullende maatregelen om tabaksgebruik verder terug te dringen, waaronder het terugdringen van het aantal verkooppunten. Mijn streven is de Tweede Kamer hier voor het Zomerreces over te informeren.
Prijsafspraken voor vruchtbaarheidsmiddelen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Omstreden afspraken zwangerschapsmiddel»?1
Ik ben niet betrokken bij vermeende prijsafspraken en ben van de inhoud dan ook niet op de hoogte.
Ik heb uw Kamer in juni 2012 geïnformeerd over de alternatieve bezuinigingen op de vergoeding voor in-vitrofertilisatie (ivf). De sector had mij gevraagd om het aantal vergoedde IVF-pogingen niet te beperken maar de besparing op een andere manier te bereiken. Ik heb de voorstellen van de sector door het CVZ laten uitrekenen en het CVZ kwam op een besparingspotentieel van circa € 30 miljoen. Ik ben daarmee akkoord gegaan en heb die afspraak aan u gemeld. Ik vind het een goede zaak dat de sector zelf actief aan de slag gaat om zorg zinnig en zuinig te laten plaatsvinden en zo de betaalbaarheid van de zorg te bevorderen.
De gynaecologen hebben begin 2013 in een overleg aangegeven dat zij voldoende keuze in het gebruik van geneesmiddelen wilden houden en daarom hun keuze niet wilden beperken tot uitsluitend de goedkopere, urinaire middelen. Vervolgens is vanuit het ministerie van VWS aangegeven dat het hen vrij staat om eventueel te onderhandelen met de geneesmiddelenfabrikanten over de prijs van de duurdere middelen. Hierbij is ook duidelijk vermeld dat het ministerie van VWS geen partij is in eventuele onderhandelingen.
Onderhandelingen over prijzen worden door zorgaanbieders overigens vaker gevoerd bij het aanschaffen van geneesmiddelen en andere (medische) producten. Dergelijke onderhandelingen zijn van belang voor het betaalbaar houden van de zorg. Uiteraard moet bij het maken van dergelijke afspraken de wet- en regelgeving en in casu de Mededingingswet in acht worden genomen.
Klopt het dat u op de hoogte was van deze prijsafspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat hierdoor goedkopere middelen van de markt geweerd worden?
Zolang de afspraken het gebruik van andere effectieve middelen zoals het gebruik van urinaire hormonen niet uitsluiten, is er mijns inziens geen sprake van het weren van alternatieve middelen en behandelingen.
Zijn er nog meer prijsafspraken gemaakt om bezuinigingen in te vullen?
Ik ben daarvan niet op de hoogte. Daarenboven ben ik ook geen partij in prijsonderhandelingen of prijsafspraken van zorgaanbieders en geneesmiddelenfabrikanten. Onderhandelingen tussen zorgaanbieders en geneesmiddelenfabrikanten over geneesmiddelenprijzen die resulteren in een afspraak over een prijs zijn toegestaan en zijn van belang voor het betaalbaar houden van de zorg, zolang de afspraken binnen de kaders van de Mededingingswet worden gemaakt. De Mededingingswet verbiedt prijsafspraken die er toe strekken of tot gevolg hebben dat de mededinging wordt beperkt.
Bent u ervan op de hoogte dat prijsafspraken tussen fabrikanten volgens de Mededingingswet verboden zijn?
De Mededingingswet is mij bekend.
Hoeveel duurder is de premiebetaler uit door deze prijsafspraken?
Zoals aangegeven ben ik niet op de hoogte van vermeende prijsafspraken.
Uit de berichtgeving maak ik op dat enkele fabrikanten hun prijzen hebben verlaagd. Dit zou betekenen dat de zorguitgaven lager uitvallen.
Ik kan geen uitspraak doen over de wijze waarop zorgverzekeraars dit in hun premiestelling meenemen en ik beschik ook niet over cijfers om een inschatting te maken van het effect op de premie. Zorgverzekeraars stellen de premie zelfstandig vast.
Deelt u de mening dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) deze kwesties moet onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Consument en Markt houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet. De ACM gaat over het eigen toezichtsbeleid en stelt haar eigen prioriteiten.
Het bericht dat MC Zuiderzee BV nu de enige aandeelhouder is van het Slotervaartziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat MC Zuiderzee BV nu de enige aandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis is?1
Ik heb inderdaad kennis genomen van het feit dat de MC Groep het Slotervaartziekenhuis overneemt en daartoe overeenkomst heeft bereikt met de betrokken bestuurders van de partijen die nu de aandelen van het Slotervaartziekenhuis in bezit hebben. De aandelenoverdracht heeft 31 december 2013 plaatsgevonden. De MC Groep is hiermee de enige aandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis geworden.
Welke rol speelt het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (AVL)? Is het waar dat het AVL delen van het Slotervaartziekenhuis overneemt?
Het Slotervaartziekenhuis werkt van oudsher nauw samen met het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis op een aantal specialistische gebieden zoals oncologie, microbiologie, spoedeisende eerste hulp, neurologie etc. en op het gebied van de apotheek. Het Slotervaartziekenhuis heeft laten weten voornemens te zijn deze samenwerking te versterken en uit te breiden ten behoeve van de patiënt. Het Slotervaartziekenhuis heeft bovendien laten weten voornemens te zijn de apotheek en bijbehorende onderzoeksactiviteiten, een stuk tussen beide ziekenhuizen in gelegen grond en de oncologische neurochirurgie aan het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis over te dragen. De apotheek werkt ook nu al in grote mate (> 80% van de omzet) voor het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis. Het Slotervaartziekenhuis heeft laten weten met het bedrag dat met de overdracht gemoeid is zijn schuldpositie verder af te bouwen, zodat jaarlijks minder geld besteed wordt aan kapitaallasten/rente en meer geld besteed kan worden aan de zorg. Bovendien komt dit de solvabiliteit van het Slotervaartziekenhuis ten goede, zo stelt het Slotervaartziekenhuis.
Is het waar dat met de nieuwe eigenaar van het Slotervaartziekenhuis overeen is gekomen dat de afdelingen oncologische neurochirurgie, verloskunde, gynaecologie en de apotheek overgaan naar het AVL? Zijn er naast deze afdelingen meer afdelingen die dreigen te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Slotervaartziekenhuis heeft laten weten het voornemen te hebben om de bestaande samenwerking met het Antoni van Leeuwenziekenhuis te verdiepen. Ik heb begrepen dat alleen de apotheek en oncologische neurochirurgie wordt overgenomen, niet de verloskunde en gynaecologie. Van het sluiten van afdelingen is mij vooralsnog niets bekend.
Vindt u het acceptabel dat de nieuwe eigenaar van plan is het Slotervaartziekenhuis uit te kleden? Welke gevolgen heeft dit voor patiënten en personeel?
Het is mij niet bekend dat de nieuwe eigenaar van het Slotervaartziekenhuis het ziekenhuis wil uitkleden. De nieuwe eigenaar geeft aan een «zo compleet mogelijk algemeen ziekenhuis» te willen behouden.2 Ik ga overigens niet over keuzes die ziekenhuizen maken om zich meer of minder op specifieke gebieden van zorg te concentreren.
Kunt u volledige helderheid scheppen wie nu de nieuwe eigenaar is c.q. nieuwe eigenaren zijn van het Slotervaartziekenhuis?
Met ingang van 31 december 2013 is de MC Groep de enige aandeelhouder cq eigenaar van het Slotervaartziekenhuis.
Hoeveel geld is er betaald voor de overname van het Slotervaartziekenhuis? Kunt u dat bedrag specificeren? Kunt u dat bedrag uitsplitsen per partij die heeft geparticipeerd in de overname?2
Het bedrag is mij niet bekend.
Welke gevolgen heeft de beslaglegging van de familie Erbudak op de aandelen van het ziekenhuis?3
Het beslag is inmiddels opgeheven en de verkoop is geschied.
Welke rol heeft zorgverzekeraar Achmea gespeeld bij de overname van het ziekenhuis? Is het waar dat Achmea heeft gedreigd niets meer voor te schieten? Wat zouden de gevolgen voor het Slotervaartziekenhuis zijn geweest? Bestaat deze dreiging nog steeds? Heeft Achmea op enigerlei andere wijze druk uitgeoefend om deze overname door te laten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Achmea, de gemeente Amsterdam en de ING bank hebben laten weten vertrouwen te hebben in de overnemende partij van het Slotervaartziekenhuis en daarmee in een stabiele toekomst voor het Slotervaartziekenhuis. Voor deze externe partijen met grote financiele belangen bij het Slotervaartziekenhuis is er als gevolg van de overname een einde gekomen aan de onzekerheid en relatieve instabiliteit van het Slotervaartziekenhuis. Wat er gebeurd zou zijn als de MC Groep niet voornemens zou zijn om het Slotervaartziekenhuis over te nemen, weet ik niet. In het algemeen is het zo dat schuldeisers en andere financieel belanghebbenden hun financiële belang proberen af te bouwen dan wel veilig te stellen als een onderneming in onrustig vaarwater komt.
Welke rol heeft de ING Bank gespeeld bij de overname van het ziekenhuis? Is het waar dat de ING Bank de kredieten razendsnel heeft afgebouwd? Wat zouden de gevolgen voor het Slotervaartziekenhuis zijn geweest als dit was gebeurd? Bestaat deze dreiging nog steeds? Heeft de ING Bank op enigerlei andere wijze druk uitgeoefend om deze overname door te laten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat de gemeente Amsterdam heeft gedreigd haar lening aan het Slotervaartziekenhuis per direct terug te trekken? Wat zouden de gevolgen voor het Slotervaartziekenhuis zijn geweest als dit was gebeurd? Bestaat deze dreiging nog steeds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u duidelijkheid scheppen over de rol van de onafhankelijke bewindvoerder C.I. in deze overname? Waarom heeft zij besloten de deal tussen de erven Schram en MC Zuiderzee BV door te laten gaan?
De onafhankelijke bewindvoerder is door de rechter aangesteld. De rechter heeft in een procedure die door mevrouw Erbudak was gestart, geconcludeerd dat er mogelijkerwijs sprake is of is geweest van wanbeleid bij twee BV’s die aandelen van het Slotervaartziekenhuis hadden. Het betreft Jeemer B.V. en Meromi Holding B.V. Deze BV’s maakten onderdeel uit van de erfenis van de heer Jan Schram. Na deze erfenis is, zoals u weet, onenigheid tussen de erfgenamen ontstaan ten aanzien van deze BV’s. De onafhankelijke bewindvoerder die door de rechter is aangesteld heeft gemeld alle mogelijkheden zorgvuldig te hebben afgewogen en is tot de conclusie gekomen om de transactie met de MC Groep voort te zetten.
In welke handen is op dit moment het vastgoed van het Slotervaartziekenhuis? Is dat ook volledig overgegaan naar MC Zuiderzee BV?
Het vastgoed van het Slotervaartziekenhuis is eigendom van het Slotervaartziekenhuis, de aandelen van het Slotervaartziekenhuis zijn in handen van de MC Groep.
Wat is er waar van de berichten dat er wanbeleid is gevoerd bij het Slotervaartziekenhuis door Delta Onroerend Goed? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat Meromi Holding B.V. en/of Jeemer B.V. onzorgvuldig heeft gehandeld tegenover een of meerdere aandeelhouders van die B.V’s. De rechter heeft echter, voor zo ver mij bekend is, niet geconstateerd dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er sprake is van wanbeleid bij of door het Slotervaartziekenhuis of Delta Onroerend Goed.
Is hiermee de machtsstrijd, die al bijna een jaar aan de gang is, binnen het Slotervaartziekenhuis afgesloten, of bestaat de kans dat deze voortwoedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voormalige aandeelhouders waartussen, volgend op een erfenis, onenigheid is ontstaan zullen nu verder onderling hun meningsverschil moeten oplossen.
Is de machtsstrijd binnen het Slotervaartziekenhuis volgens u ten goede gekomen aan de zorg die in het Slotervaartziekenhuis wordt geboden?
De IGZ ziet toe op randvoorwaarden voor verantwoorde zorg en heeft bij het Slotervaartziekenhuis niet geconstateerd dat gedurende de onenigheid tussen aandeelhouders sprake is geweest van onverantwoorde zorg.
Hoe denkt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de situatie in het Slotervaartziekenhuis? Is er sprake van extra controles op de kwaliteit van de zorg?
De IGZ heeft geen signalen ontvangen dat er door de situatie bij het Slotervaartziekenhuis risico’s voor patiëntveiligheid zijn ontstaan. De IGZ houdt zicht op de ontwikkelingen met betrekking tot veiligheid en kwaliteit via haar reguliere toezicht.
Op welke manier zijn het personeel, de medische staf en patiënten betrokken bij de overname? Hebben zij ingestemd met de overname van het Slotervaartziekenhuis? Zo ja, deden zij dit van harte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens het bestuur van het Slotervaartziekenhuis steunen de raad van bestuur, de raad van commissarissen, het bestuur medische staf, de ondernemingsraad en cliëntenraad van het Slotervaart de transactie.
Kunt u garanderen dat de kwaliteit van de zorg in het Slotervaartziekenhuis niet lijdt of heeft geleden onder de onduidelijke en onzekere situatie die nu al bijna een jaar bij het Slotervaartziekenhuis bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 16. Het ziekenhuis is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de door haar geleverde zorg. Naar het oordeel van de Raad van Bestuur van het Slotervaartziekenhuis heeft de kwaliteit van zorg niet geleden onder de bedoelde situatie.
Wat gaat u ondernemen tegen de plannen om het Slotervaartziekenhuis uit te kleden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat vindt u ervan dat er bijna een jaar een machtsstrijd heeft gewoed over het eigendom van het ziekenhuis? Vindt u dat in het belang van het ziekenhuis en haar patiënten en medewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is spijtig dat er onduidelijkheid is ontstaan over het eigenaarschap van het Slotervaartziekenhuis. Ik wijs u er echter op dat zakelijke meningsverschillen kunnen voorkomen en voor kunnen blijven komen, ook bij zorgaanbieders, ongeacht eigendomsstructuur of rechtsvorm.
Blijft u erbij dat de aandeelhoudersconstructie in de zorg niet verboden moet worden? Zo ja, hoe kunt u die stelling volhouden, gezien de grote problemen bij het Slotervaartziekenhuis die hierdoor zijn veroorzaakt?5
Ja. Ik ben van mening dat aandeelhouders kunnen bijdragen aan het verbeteren van de gezondheidszorg in Nederland. Hun investeringen dragen namelijk bij aan de doelmatigheid van een zorgaanbieder en maken innovatie en kwaliteitsverbetering mogelijk. Bovendien komen investeringen van aandeelhouders de solvabiliteit en continuïteit van de instelling ten goede. Private investeerders hebben er immers belang bij dat hun zorgaanbieder uitblinkt, zodat het geïnvesteerd kapitaal de waarde behoudt. Dit is duidelijk in het belang van de patiënt.
Wordt u gelukkig van wat er in Amsterdam rond het Slotervaartziekenhuis heeft plaatsgevonden? Vindt u dit een goed voorbeeld over de toekomst van de gezondheidszorg, waarin aandeelhouders gaan bepalen welke toekomst een ziekenhuis heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gebeurtenissen rondom het Slotervaartziekenhuis hebben enerzijds laten zien dat het systeem goed werkt en anderzijds dat er nog omissies zijn in de regelgeving. Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij zorg ontvangen die voldoet aan de daarvoor geldende eisen. De IGZ heeft nadat er onduidelijkheid ontstond over de situatie bij het Slotervaartziekenhuis, de naleving van de wetgeving en normen op het gebied van governance laten onderzoeken.
Mocht een ziekenhuis onverhoopt in surseance raken of failliet gaan dan ziet de IGZ toe op de naleving van randvoorwaarden voor verantwoorde zorg. De verzekeraars zijn verantwoordelijk voor het garanderen van continuïteit van zorg voor hun verzekerden. De NZa controleert of de zorgverzekeraars hun zorgplicht voldoende naleven.
Ik betreur het dat er onduidelijkheid is ontstaan over wie de eigenaar van het Slotervaartziekenhuis precies was. Onder de huidige wetgeving is niet openbaar wie de aandeelhouders van een besloten vennootschap (zoals het Slotervaart-ziekenhuis) zijn, tenzij er slechts één aandeelhouder is. Dit kabinet wil daar verandering in brengen. De Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) heeft wetgeving in voorbereiding die strekt tot de instelling van een centraal aandeelhoudersregister. Dit register biedt de mogelijkheid eenvoudig vast te stellen wie de aandeelhouders zijn en welke aandelen (in welke rechtspersonen) bepaalde personen hebben.
Erkent u dat de ruzie rond het Slotervaartziekenhuis laat zien dat het bij aandeelhouders gaat om een ordinaire centenkwestie, in plaats van inhoudelijke zorgkeuzes? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kijkt u uit naar meer van dit soort conflicten in de zorg, nadat uw grootste wens om aandeelhouders toe te laten is uitgekomen?6
Inhoudelijke zorgkeuzes hangen vaak samen met financiële aspecten. Zo gaan verbeteringen in de zorg vaak gepaard met extra investeringen. Ik denk dat het één niet los gezien kan worden van het ander. Aandeelhouders zijn reeds toegelaten. Vrijwel alle zorgaanbieders in Nederland zijn private organisaties. Soms hebben zij aandeelhouders en soms niet. Het beleid van het kabinet brengt daar in beginsel geen verandering in.
De bezuinigingen op bewoners en personeel in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo triest dat zorgaanbieder Careyn 1.000 medewerkers boventallig heeft verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Uit navraag bij Careyn blijkt dat zij geen 1.000 medewerkers boventallig hebben verklaard. In de reorganisatieplannen van Careyn voor 2014 is opgenomen dat 1.000 arbeidsplaatsen verdwijnen. Dit komt overeen met ongeveer 650 fte. Met natuurlijk verloop, beëindiging van tijdelijke contracten en de inspanningen op interne herplaatsing resulteert dit, met de kennis van nu, in tussen de 200 en 300 boventallige medewerkers bij Careyn in 2014. Ook voor deze medewerkers zal Careyn alles er aan doen om ander werk te vinden, wat echter wel veelal buiten Careyn ligt. Het gaat om medewerkers die intern niet meer herplaatsbaar bij Careyn zijn, zoals administratieve, facilitaire en straffuncties en deels ook lagere niveaus zorg- en welzijnsfuncties.
Vindt u het wenselijk dat Careyn voornemens is personeel bij herplaatsing in een lagere salarisschaal te zetten, en het salaris op de persoonlijke schaal te bevriezen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen treffen?
Instellingen zijn en blijven zelf primair verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en personeelsbeleid. Het is dus niet aan mij om hierover te oordelen, indien men binnen de vigerende wet- en regelgeving handelt. Ik heb van Careyn vernomen dat hun reorganisatieplannen een positief advies van de centrale ondernemingsraad en de bedrijfsondernemingsraden hebben gekregen. De Centrale Cliëntenraad brengt nog een definitief advies uit, maar heeft aangegeven dat de Raad van Bestuur van Careyn mag doorgaan met de voorstelde maatregelen om de bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe situatie met minder inkomsten.
Careyn zet in op interne herplaatsing en dit is voor zorgfuncties vanaf niveau 3 zeker mogelijk. Voor andere functies, zoals facilitaire en staffuncties, is dit echter niet altijd het geval en kan Careyn – zo stelt men – niet anders dan inzetten op begeleiding naar ander werk. Hierbij geldt wel een einddatum voor het dienstverband, maar geen einddatum op de deskundige begeleiding bij het vinden van nieuw werk. Careyn heeft een addendum op het sociaal plan vastgesteld. Hierin is opgenomen dat bij herplaatsing in een functie met een lagere salarisschaal het salaris op de persoonlijke schaal wordt bevroren. Dit komt bij deze reorganisaties in 2014 voor Careyn alleen voor bij staffuncties; en geldt alleen bij herplaatsing. Het FWG-systeem blijft onverkort gehanteerd.
Erkent u dat, als u de loondump bij Careyn toestaat, hiermee het hek van de dam zal zijn, en dat vele andere zorgaanbieders zullen volgen? Wilt u verantwoordelijk zijn voor de volgende loondumpgolf in de zorg; in dit geval in de verzorgings- en verpleeghuissector?
Dat erken ik niet. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn de instellingen zelf primair verantwoordelijkheid voor hun bedrijfsvoering en personeelsbeleid. Daarbij geldt uiteraard ook dat de bedrijfsondernemingsraden en de centrale cliëntenraad van Careyn een verantwoordelijkheid dragen om de belangen van de werknemers te behartigen. Ik heb van Careyn vernomen dat zij bij de afweging die zij hebben gemaakt intensief overleg hebben gevoerd met betrokkenen. Het gaat hier om een specifieke afweging van Careyn. Ten aanzien van de meer algemene arbeidsmarktgevolgen heb ik in mijn brief met mijn visie op de arbeidsmarkt in de zorg een agenda omschreven waarmee ik, samen met de Minister van VWS, partijen wil ondersteunen bij het realiseren van de noodzakelijke veranderingen.
Met welke reden wil Careyn geen baangarantie in het sociaal plan opnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Careyn heeft aangegeven dat zij geen baangarantie op hebben genomen in het sociaal plan, omdat het bieden van een baangarantie naar hun inzicht niet kan leiden tot een financieel houdbare positie de komende jaren.
Hoeveel kost deze ontslagronde aan maatschappelijke kosten? Hoeveel uitkeringen zullen er nodig zijn?
Het antwoord op deze vraag is op voorhand niet te geven. Zoals aangegeven gaat het hier om een combinatie van natuurlijk verloop, het beëindigen van tijdelijke contracten en interne herplaatsing. Hiernaast wordt voor die medewerkers die boventallig zijn alles in het werk gesteld om ander werk te vinden. Afhankelijk van de definitieve uitwerking van deze maatregelen kan een inschatting worden gemaakt van de kosten.
Wat bedoelt Careyn met de opmerking «de noodzaak om te investering in vernieuwing van de zorg»? Heeft zij naast deze ontslagen wel geld over voor «vernieuwing»? Zo ja, hoeveel geld betreft dat, en betreft dat elke «vernieuwing»?2
De hervorming van de langdurige zorg vraagt dat zorgaanbieders hun aanbod (alsmede de inzet van professionals) moeten herijken. Careyn heeft aangegeven in te zetten op nieuwbouw volgens het «scheiden wonen en zorg»-principe en wil deze vernieuwing kunnen blijven doorzetten. Investeren in de kwaliteit van haar professionals en toekomstbestendige nieuwbouw voor de zware zorgvraag is de innovatie waar Careyn naar streeft.
Vindt u het acceptabel dat Careyn voorstelt dat er drie opties zijn voor bewoners van verzorgingshuizen: verpleeghuis cliënt worden, verhuizen naar een eigen zelfstandige woonruimte en thuiszorg ontvangen of verhuizen? Wat is er van uw bewering overgebleven dat «het extramuraliseren van de lage ZZP’s (zorgzwaartepakketten) alleen nieuwe bewoners treft»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is zo niet gesteld door Careyn. Careyn heeft aangegeven dat de afschaffing van de lichte zorgzwaartepakketten de zorgaanbieder voor keuzes plaatst. Per 1 januari 2014 is de hoeveelheid gecontracteerde verzorgingshuisplaatsen sterk afgenomen. De instroom voor cliënten met een ZZP 1 en 2 is komen te vervallen. Voor Careyn zijn er drie alternatieven beschikbaar voor de bestaande verzorgingshuizen om op deze afname van de instroom van cliënten te anticiperen: ombouw van het verzorgingshuis tot verpleeghuis, het scheiden van wonen en zorg of, al dan niet op termijn, sluiting van een verzorgingshuis. Deze keuze voor een verzorgingshuis hangt af van o.a. de plaatselijke omstandigheden, behoeften en samenstelling van de bewonerspopulatie tot de exploitatiekosten en de bouwkundige staat van de locatie en de eisen die aan een locatie voor de verlening van zware zorg worden gesteld. Dit laat onverlet dat de huidige bewoners met een lage ZZP recht blijven houden op een plaats in een verzorgingshuis.
Op welke wijze zijn de bewoners, hun familie en het personeel van de 13 verzorgingshuizen die Careyn heeft betrokken bij de besluitvorming om òf een verpleeghuis te worden, òf de appartementen te gaan verhuren onder het regime «scheiden van wonen en zorg», òf te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van dat bewoners worden gedwongen weer zelfstandig te gaan wonen. Cliënten behouden immers hun recht op een plaats in het verzorgingshuis. Wat betreft de afname van de instroom van cliënten met een lage ZZP, anticipeert Careyn daarop zoals beschreven in antwoord op vraag 7. Dit heeft geresulteerd in een voorgenomen besluit om bepaalde locaties op termijn te sluiten.
Careyn realiseert zich dat dit voor alle betrokkenen ingrijpende consequenties heeft. Careyn heeft geinvesteerd in intensief overleg met alle betrokkenen over de koerswijziging die van de zorgorganisatie wordt gevraagd, en welke consequenties dat heeft. Dit blijkt ook uit het advies van de medezeggenschapsorganen van medewerkers en cliënten. Eveneens zijn met zorgkantoren en gemeenten overleggen gevoerd.
Op welke wijze zijn de gemeenten waarin Careyn zijn 13 verzorgingshuizen heeft staan betrokken bij het besluit om bewoners weer zelfstandig te laten wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat bewoners en personeel van verzorgingshuis Voornesteyn, locatie van Careyn, 6.897 handtekeningen hebben opgehaald tegen de sluiting van het verzorgingshuis? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 8 en 9. Ik realiseer me dat het sluiten van een verzorgingshuis een ingrijpende gebeurtenis is, in de eerste plaats voor de bewoners die het betreft. Ik vind het van belang dat zorginstellingen in een vroeg stadium in overleg treden met bewoners om de gevolgen van een voorgenomen sluiting zo goed mogelijk met hen te bespreken. Het betreft een voorgenomen sluiting per eind 2017. Careyn is hierover in overleg getreden met alle betrokkenen en heeft aangegeven dat de bewoners er zo lang als mogelijk kunnen blijven wonen.
Hoeveel handtekeningenacties zijn nodig om u ervan bewust te maken dat deze bezuinigingen niet verantwoord zijn? Kunt u dit aangeven?
Ik heb uw Kamer, middels diverse brieven en debatten, geïnformeerd over het nut en de noodzaak van de hervormingen van de langdurige zorg. De hervormingen zijn niet altijd gemakkelijk, maar ik blijf er van overtuigd dat deze hervormingen noodzakelijk en verantwoord zijn.
Hoe hoog is de tariefskorting die Careyn volgend jaar krijgt op de verpleeghuiszorg en de thuiszorg? Vindt u dat een acceptabele tariefskorting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Careyn is werkzaam in drie zorgkantoorregio's. De zorgkantoren hadden, binnen de Aanwijzing en beleidsregels contracteerruimte de ruimte om de bezuinigingen in een korting op de prijs of de hoeveelheid op te leggen. De lichte zorgzwaartepakketten (ZZP 1–3) hebben veelal een korting van 20–25% op de hoeveelheid gekregen. Dit mede als gevolg van het beleid van extramuralisering. De thuiszorg heeft de wettelijk voorgeschreven korting (n.a.v. de afgesproken verzachting in het zorgakkoord) op persoonlijke verzorging van 7% op de prijs of hoeveelheid gekregen.
Wat vindt u ervan dat Platform VG, KansPlus, het LSR en de CG-Raad een meldactie «reorganisatie in de zorg» zijn begonnen, omdat zij zich grote zorgen maken over de gevolgen van de bezuinigingsplannen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zoals eerder heb aangegeven hecht ik er waarde aan dat reorganisaties binnen instellingen worden doorgevoerd met instemming van betrokken ondernemingsraden en cliëntenraden. Vanuit dat oogpunt is het goed dat organisaties de mogelijkheid bieden om melding te maken van reorganisaties waarbij deze inbreng in het geding is.
Wilt u een overzicht sturen van alle zorginstellingen die inmiddels gesloten zijn en van alle zorginstellingen die voornemens zijn om te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk overzicht heb ik niet voorhanden. Bovendien zou een dergelijk overzicht maar een partieel beeld geven. Voor het meten van de effecten van de hervormingen op de arbeidsmarkt baseer ik mij op de tweede fase van de Arbeidsmarkt Effect Rapportage (AER) waarover ik uw Kamer zal informeren.
Het vertrek van de topman van zorgaanbieder Aafje |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van Aafje aftreedt, en een wachtgeldregeling tot 630.000 euro opstrijkt? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In de Wnt, die op 1 januari 2013 van kracht is geworden, is het partijen verboden om een uitkering overeen te komen wegens beëindiging van het dienstverband die meer bedraagt dan een jaarsalaris, maar ook niet meer mag bedragen dan € 75.000. De vrijheid van een rechter om een bedrag te bepalen als schadevergoeding bij een geschil over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst, is daarmee evenwel niet ingeperkt.
Een regeling voor bovenwettelijke aanvulling op de WW valt evenwel buiten de genormeerde beëindigingsvergoeding.
In dit geval heeft de betrokken bestuursvoorzitter tal van (kostbare) bestaande contractuele afspraken over een beëindigingsvergoeding laten vallen, maar zijn contractuele aanspraak op de cao-conforme wachtgeldvergoeding behouden. Daarvoor gelden echter anticumulatieregels in geval van inkomsten uit anderen hoofde tijdens de wachtgeldperiode. Volgens de boekhoudregels is een instelling echter verplicht om in het jaar dat het arbeidsovereenkomst eindigt, het maximaal mogelijke bedrag in het jaarverslag op te nemen dat de bovenwettelijke regeling kan gaan kosten (brutosalaris plus werkgeverslasten sociale zekerheid en pensioen). In de praktijk blijkt dat er altijd weer sprake is van andere inkomsten van de wachtgeldgerechtigde waardoor de totale kosten uiteindelijk lager gaan uitvallen dan in eerste instantie is gereserveerd.
In deze casus zijn de geldende regels toegepast. Wel wil ik er nog op wijzen dat het kabinet, samen met de sociale partners, met beleid bezig is om de kosten van het beëindigen van een arbeidsovereenkomst te beperken.
Deelt u de mening dat dit geld bestemd is voor de zorg is en dat dit niet terecht hoort te komen in de zakken van een bestuurder? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Deze redenering is te kort door de bocht: met het geld uit de AWBZ en de Zvw wordt het mogelijk gemaakt om zorginstellingen te exploiteren. In de exploitatie van een zorginstelling zitten tal van soorten kosten. Die hoeven op het eerste oog niet meteen iets met zorg te maken te hebben (bv. software voor tekstverwerking, kosten van een tuinman). Zo ook de kosten van personeel: om een zorginstelling draaiend te houden zijn er meer functies die bemensd moeten worden dan alleen verplegende en verzorgende functies.
In dit geval gaat het om een functie van bestuursvoorzitter.
De bemensing van die functie zal in de loop der jaren opeenvolgend door verschillende personen wordt ingevuld, waarbij er sprake kan zijn van overgangskosten wanneer de ene bestuursvoorzitter de ander opvolgt. Het zijn dus onvermijdbare kosten die gemaakt moeten worden om zorg te kunnen verlenen. Maar alle onvermijdbare kosten moeten natuurlijk ook echt onvermijdbaar zijn anders is er sprake van verspilling. Er liggen hier geen feiten en omstandigheden voor om te kunnen concluderen dat er in deze casus sprake is van vermijdbare kosten. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Waarom heeft deze oud-bestuurder geen gehoor gegeven aan het verzoek van de Raad van Toezicht van Aafje om af te zien van een deel van de vertrekregeling? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Uit de berichtgeving komt naar voren dat de betrokken bestuursvoorzitter gehoor heeft gegeven aan het appèl om deels af te zien van zijn contractuele aanspraken. Aafje bevestigt dit desgevraagd. Op dit moment is nog niet duidelijk in hoeverre andere te verwerven inkomsten van de oud-bestuursvoorzitter gaan leiden tot een lager kostenbeslag dan de nu gereserveerde middelen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Vindt u het moreel rechtvaardig dat de oud-bestuurder zorggeld in zijn zakken steekt, met het argument «in de geest van de huidige maatschappelijke normen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat deze oud-bestuurder 630.000 euro wachtgeld krijgt, terwijl hij werkzaam is in de maatschap voor Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels, hij president-commissaris is bij Potenco BV, president- commissaris is bij Avenu beheer BV, hij in het bestuur zit van PGGM, hij president-commissaris is van Rijnmond Reintegratie BV, hij president-commissaris is van VB Aanbeeld, en hij president-commissaris is voor BV aanbouw Rotterdam? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
De oud-bestuursvoorzitter krijgt geen bedrag ineens uitgekeerd. Zoals uit de bovenstaande antwoorden blijkt, is de € 630.000 euro de maximale verplichting van Aafje in de komende 51 maanden voor hem als wachtgeldgerechtigde. Op deze regeling zijn anticumulatiebepalingen van toepassing. Indien de wachtgeldgerechtigde met ingang van of na de dag waarop het wachtgeld is ingegaan, inkomsten uit arbeid of bedrijf geniet, worden deze inkomsten op het wachtgeld in mindering gebracht, indien en voor zover zij tezamen met het wachtgeld meer bedragen dan het laatstgenoten salaris. Jaarlijks zal de oud bestuurder hierover verantwoording moeten afleggen naar de organisatie.
Kunt u uitleggen waarom een bestuurder in de zorg wachtgeld kan ontvangen, terwijl deze elders werk heeft? Zo nee, waarom niet? Vindt u het wenselijk?
Zie de antwoorden op met name de vragen 1 en 5.
Is uw indruk ook dat deze bestuurder bij het vormen van de maatschap voor Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels betrokken is geweest, waar hij na zijn vertrek bij Aafje een betrekking heeft gevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: Het innovatieve karakter van de zorghotels van Aafje bracht met zich mee dat diverse partijen (zowel zorgorganisaties als commerciële organisaties) kennis van zowel Aafje als van externe deskundigen wilden betrekken. Dat kennis delen verloopt nu via de door u genoemde maatschap. Aafje is lid van die maatschap en niet de bestuurder als (privé)persoon. De oud-bestuurder heeft Aafje in het verleden dan ook als Aafje-bestuurder vertegenwoordigd en was dus geen lid op persoonlijke titel. Door het ontslag is de betrokkenheid van de oud-bestuurder bij deze maatschap beëindigd.
Vindt u het niet vreemd dat de maatschap Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels vele opdrachten van Aafje heeft uitgevoerd in de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: De maatschap is opgericht op 1 oktober 2012, na afronding van de oprichting van de beide Zorghotels van Aafje. Deze maatschap heeft nooit een opdracht voor Aafje uitgevoerd.
Vindt u het normaal dat de directeur Vastgoed van Aafje maar liefst zeven jaar lang als interim-directeur heeft gewerkt, terwijl deze ook een van de leden is van de maatschap? Wat vindt u van deze zweem van belangenverstrengeling? Kunt u garanderen dat er geen financieel nadeel heeft plaatsgevonden bij deze constructie?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: Het dienstverband met de oud-manager vastgoed van Aafje is beëindigd vóór de oprichting van de maatschap. Er is dus geen sprake van gelijktijdige activiteiten, maar van volgtijdelijke.
Het oprichten van de maatschap had ten doel dat de maten inkomen konden genereren met de opgedane kennis. De eventuele inkomsten uit de maatschap zijn pro rata ook voor Aafje als maat van de maatschap bestemd. Daardoor is er volgens Aafje geen sprake van financieel nadeel in deze constructie. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Wat vindt u ervan dat ook de projectdirecteur voor de bouw van zorghotels voor Aafje, die tevens directeur behandeling was, jarenlang als zelfstandige is ingehuurd? Is deze persoon ook betrokken bij de nieuwe maatschap waarbij de oud- bestuurder nu actief is?
Het staat een organisatie vrij externe deskundigheid of capaciteit in te huren. Verder deelt Aafje mij op dit punt het volgende mee: het betreft hier specifieke hotelkennis die niet binnen de organisatie zelf aanwezig was. De hier genoemde projectdirecteur maakt deel uit van de maatschap op persoonlijke titel en is niet verbonden aan Aafje. De oud-bestuursvoorzitter maakt trouwens geen deel uit van de maatschap zoals uit het antwoord op vraag 7 blijkt.
Herkent u ook een patroon waarbij zichtbaar wordt dat de voormalig bestuurder van Aafje mensen inhuurde waarmee hij later een commerciële maatschap vormde? Wat vindt u hiervan?
Uit de bovenstaande antwoorden op de vragen 7 t/m 10 blijkt dat uw veronderstelling een verkeerde is.
Vindt u het wenselijk dat een bestuurder van een zorginstelling actief meewerkt aan een commercieel project van diezelfde instelling waarmee er gemeenschapsmiddelen voor commerciële doeleinden worden ingezet? Hoe is het controleerbaar voor accountants om de bezien of investeringen het belang van de instelling of een commerciële zuster- of dochteronderneming dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een dergelijke situatie (van bestuurlijke bemoeienis met zowel de collectief bekostigde zorg als commercieel gerichte zorg) vraagt uiteraard om een zorgvuldig toezicht van de Raad van Toezicht om ongewenste effecten te kunnen vermijden. Transparantie, glasheldere verantwoording en beheersing van risico’s zijn dan cruciaal.
In zijn algemeenheid acht ik terughoudendheid gepast bij gemengde exploitaties.
Het bericht Ombudsman: "fraude valt mee." |
|
Lilian Helder (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de Nationale Ombudsman: «fraude valt mee»?1
Ja.
Deelt u de mening dat elk geval van fraude keihard aangepakt moet worden en de aangekondigde fraudeaanpak dan ook zo spoedig mogelijk doorgang moet vinden? Zo nee, waarom niet?
Elke vorm van fraude is onacceptabel. Daarom wil het kabinet fraude zo veel mogelijk voorkomen en waar toch fraude plaatsvindt deze aanpakken. Uw kamer ontving op 20 december de Rijksbrede aanpak Fraude. Verder verwijs ik naar het plan van aanpak zorgfraude en de voortgangsrapportage daarover2.
Onderschrijft u de stelling van de Nationale Ombudsman dat er zoiets bestaat als «fraude die wel meevalt»? Zo ja, welke fraude is hier mee bedoeld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort uitspraken van de Nationale Ombudsman een belediging is voor al diegenen die netjes hun belasting en/of premies betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De Nationale Ombudsman heeft tot taak om toe te zien op de overheid en daarover uitspraken te doen.
Bacteriën zonder vijand |
|
Henk van Gerven , Gerard Schouw (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de tv-uitzending «Bacterie zonder vijand» van 8 december 2013?1
Ja.
Kent u het artikel «Ban resistant strains from food chain» van 19 september 2013?2
Ja.
Kunt u de consequenties schetsen, indien Carbapenem-resistente Enterobacteriën (CRE’s), zoals een variant van de Klebsiella Pneumoniae die resistent is tegen alle antibiotica, zich via voedsel in Nederland zou verspreiden?
Een en ander is al eerder gewisseld in het VSO antibioticaresistentie van donderdag 12 december jl. Carbapenems zijn antibiotica die – als een van de laatste redmiddelen – worden ingezet bij besmettingen met multiresistente bacteriën. Ik zie deze vorm van resistentie als een serieuze dreiging voor de volksgezondheid en neem dit probleem zeer serieus. De geuite zorgen deel ik. Het is van belang te voorkomen dat deze resistentie in Nederland via de veehouderij of langs andere wegen wordt geïntroduceerd in de voedselketen. Vanuit de overheid is en wordt er met wetenschappers uit verschillende domeinen overleg gevoerd over deze problematiek. Er is echter nog veel onbekend over het vóórkomen van deze vorm van resistentie o.a. in het milieu/het ecosysteem, over de wijze van verspreiding (transmissieroutes) en over de wijze en mogelijke bronnen van besmetting. Omdat we de carbapenemase problematiek uiterst serieus nemen, hebben de Staatssecretaris van EZ en ik het RIVM opdracht gegeven tot het opstellen van een integraal advies over deze problematiek, waar ook het effect van mogelijke maatregelen deel van uitmaakt. Humane en veterinaire experts zullen onder leiding van de directeur van het Centrum voor Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in gezamenlijkheid werken aan dit advies. In dit advies wordt gekeken naar het totaalbeeld van CRE risico’s in de veterinaire en humane gezondheidszorg en de vraag waar wij het beste maatregelen kunnen treffen om de volksgezondheid of de voedselveiligheid optimaal te waarborgen.
Klopt het dat er recent in Duitsland CRE’s zijn aangetroffen in de voedselketen? Wanneer en waar zijn CRE’s in Europa in voedsel aangetroffen? Welke acties zijn daarop in Duitsland of andere landen ondernomen?
CRE's zijn in 2011 incidenteel aangetoond bij varkens en pluimvee in Duitsland. Ons is niet bekend welke acties er ondernomen zijn naar aanleiding van deze bevindingen. CRE's zijn voor zover ons bekend nog niet aangetoond op voedsel.
Wat is uw reactie op uitspraken van hoogleraar microbiologie Kluytmans dat het slechts een kwestie van tijd is voordat CRE’s in Nederland in voedsel zullen verschijnen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de inschatting dat in 2007 1.500 doden vielen in Europa door Escherichia Coli, die resistent is tegen derde generatie antibiotica?3
Het aantal in 2007 in Europa overleden patiënten met een bloedbaaninfectie met de hier bedoelde resistente Escherichia coli (E. coli) werd geschat op 2.712. Het getal 1.500 wordt door de onderzoekers geschat als dat deel van de humane sterfgevallen dat zij relateren aan antibioticaresistentie bij pluimvee. De kans op sterfte wordt 2,5 keer hoger geschat bij een resistente E.coli in vergelijking met een gevoelige (bacteriën die nog wel reageren op antibiotica) E. coli. Overigens is het aantal sterfgevallen door gevoelige E. coli’s in absolute zin veel hoger dan het aantal sterfgevallen door resistente E. coli’s (in Europa 8.377 versus 2.712, in Nederland 267 versus4. Dit onderstreept dat niet alleen moet worden ingezet op het verminderen van resistentie en tijdige adequate antibiotische behandeling, maar ook het voorkómen van zorg gerelateerde infecties in algemene zin.
Door de lage incidentie van bloedbaaninfecties door derde generatie cephalosporinen resistente E. coli in Nederland, lag het aantal gerelateerde sterfgevallen relatief laag.
In hoeverre wordt er gecontroleerd op CRE’s in voedsel door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Gebeurt dit systematisch? Zo ja, met welke frequentie? Welk percentage wordt gecontroleerd?
Er wordt sinds 2011 systematisch gemonitord op CRE organismen in vlees en andere producten. Vanuit kaas, vlees, kruiden, groenten en fruit zijn ruim 4600 monsters en 1100 isolaten onderzocht. Hierin zijn tot nu toe geen bacteriestammen aangetroffen die resistent zijn tegen carbapenems.
Inmiddels zijn de eerste stappen voor een geharmoniseerde Europese monitoring van CRE’s door de lidstaten in een uitvoeringbesluit van de Europese Commissie opgenomen, dat afgelopen november is gepubliceerd. Hieraan zijn geen verdere handhavingmaatregelen gekoppeld zoals traceerbaarheid en vernietiging.
Wordt er gecontroleerd op CRE’s door de voedingsindustrie? In hoeverre zijn bedrijven hiertoe verplicht?
Het bedrijfsleven is primair verantwoordelijk voor de voedselveiligheid, en zij voert de controles uit op microbiologische risico’s zoals in de Europese wet- en regelgeving zijn vastgesteld. Deze bevatten geen verplichtingen tot controle op CRE’s.
Bent u bereid systematisch te laten controleren op de aanwezigheid van CRE’s in voedsel in Nederland, gezien de ernst van de gevolgen van een mogelijke besmetting?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat is de huidige procedure, mochten CRE’s in voedsel worden aangetroffen? Is tracering en vernietiging verplicht? Zo neen, bent u bereid deze maatregel te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wilt u zich sterk maken voor een nul tolerantie beleid in Europa op deze zeer gevaarlijke multiresistente CRE’s in voedsel?
Zoals ik in de beantwoording van de vragen 3 en 5 heb aangegeven heb ik het RIVM gevraagd ons te adviseren over de effectiviteit van mogelijke maatregelen, onder andere op voedsel. Ik verwacht dit advies binnen 3 maanden. Zoals toegezegd in de brief van 16 december jl. zal uw Kamer naar aanleiding van dit advies nader worden geïnformeerd.
Bent u bereid op korte termijn de mogelijkheid van het invoeren van een nul tolerantie beleid in Nederland van de gevaarlijke multiresistente CRE-bacterie te onderzoeken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u uiteenzetten welke rol de intensieve veehouderij en het gebruik van de diverse soorten antibiotica in de veehouderij speelt bij het vraagstuk van de CRE’s? Kunnen er in dit verband preventieve maatregelen worden getroffen in de intensieve veehouderij? Zo ja, welke?
Carbapanems zijn in de EU niet toegelaten voor gebruik in voedselproducerende dieren. Dit gaat de ontwikkeling van CRE in de veehouderij tegen. Omdat resistentie (vanuit een ander domein, bijvoorbeeld via het milieu) mogelijk geïntroduceerd kan worden in de veehouderij, voeren we in de veehouderij systematische monitoring uit op CRE. De Europese overheden worden in een recent EFSA-advies (december 2013) aanbevolen om pro-actief beheersmaatregelen te formuleren die gericht zijn op het zo veel mogelijk voorkomen van de verspreiding van carbapenemase-producerende bacterien onder landbouwhuisdieren. Ik heb het RIVM gevraagd het EFSA advies mee te nemen in het door ons gevraagde advies.
Welke niet vrijblijvende maatregelen gaat u nemen om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te bevorderen?
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 2 juli 2013 en in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van deze brief, is de ontwikkeling van nieuwe antibiotica primair een zaak van de industrie. Echter wanneer marktwerking vooralsnog onvoldoende leidt tot benodigde producten dient de overheid stimulerend op te treden. Dit gebeurt al sinds 2009 met het ZonMw programma «Priority medicines antimicrobiële resistentie». Dit programma loopt vooralsnog tot 2018 en heeft een budget van ruim 14 miljoen euro. De focus van het programma ligt op antibioticaresistentie. In dat kader wordt primair bijgedragen aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën, snellere vormen van diagnostiek, optimaliseren van de behandeling met antibiotica (dosis en gebruik) en het zoeken naar mechanismen en targets voor nieuwe antibiotica. ZonMw werkt daarbij nauw samen met ondermeer het Europese netwerk rond het Joint Programming Initiative on Antimicrobial Resistance en met IMI, het Innovative Medicines Initiative (IMI). IMI betreft een groot Europees publiek-privaat initiatief voor onderzoek naar, en de ontwikkeling van geneesmiddelen (ruim € 2 miljard in de afgelopen periode). Ook in IMI2, waarvoor het programma thans wordt vormgegeven, krijgt antibioticaresistentie de nodige aandacht. De voorgenomen bijdrage van de industrie wordt hierbij 1 op 1 gematched met een bijdrage vanuit de Europese onderzoeksmiddelen. Naast de industrie, dragen ook academische en andere researchinstellingen bij. Binnen IMI wordt niet enkel gewerkt aan geheel nieuwe antibiotica. Ook bijvoorbeeld door een beter gecombineerd gebruik van bestaande middelen en een aanpassing van bestaande middelen, blijkt het mogelijk om bestaande resistentie teniet te doen.
Ik vind het belangrijk dat de industrie bezig blijft met de ontwikkeling van antibiotica. De industrie is immers voor de ontwikkeling en grootschalige productie van antibiotica prima geëquipeerd. Wat echter onvoldoende aanwezig is, zijn prikkels voor en bij de industrie en andere bij de ontwikkeling van antibiotica betrokken partijen om de schaarste aan effectieve antibiotica op te lossen. Met het oog daarop dienen naast het inzetten van push-factoren in grootschalige programma’s als het Innovative Medicines Initiative (IMI) ook de pullfactoren te worden versterkt. In mijn brief noem ik daarbij als voorbeeld de mogelijkheid van patentverlenging. Ik bespreek deze en andere mogelijkheden die ik daarvoor zie met de Europese Commissie. En zal blijvend nieuwe mogelijkheden om deze processen te versnellen verkennen.
Het BNN-programma “Tot op het bot” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het programma «Tot op het bot» gezien?1
Ja, dit programma heb ik gezien.
Klopt het dat ongeveer 10% van de veelal jonge patiënten met anorexia nervosa in Nederland overlijdt?
Het is juist dat 10% van de anorexia patiënten overlijdt. Dat zijn internationale cijfers.
Bent u bekend met het feit dat een behandeling in het kader van een eetstoornis die alleen gericht is op het herstel van een gezond gewicht geen duurzame werking heeft, indien er geen adequate psychologische of psychiatrische interventies plaatsvindt?
Ik ben me er van bewust dat gewichtsherstel bij de behandeling van een eetstoornis op zich pas het begin is en dat de werkelijke uitdaging is om een adequate psychologische of psychiatrische interventie te bieden.
Bent u op de hoogte van het feit dat er ziekenhuizen zijn die zich bij de opname van een anorexiapatiënt alleen focussen op het herstel van een gezond gewicht, al dan niet door het toedienen van sondevoeding?
Er is een multidisciplinaire richtlijn Eetstoornissen, die op initiatief en onder auspiciën van de Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ is ontwikkeld. Ik vertrouw erop dat de betreffende behandelaren in de ziekenhuizen deze richtlijn kennen en hun behandeling inzetten volgens deze ontwikkelde richtlijn.
Deelt u de mening dat het contraproductief is als een ziekenhuis zich bij de opname en ontslag van een anorexiapatiënt alleen focust op het herstellen van een gezond gewicht, in plaats van de onderliggende factoren aan te pakken die de eetstoornis veroorzaken? Zo ja, hoe kunnen ziekenhuizen hierop worden aangesproken?
Ik heb in antwoord op vraag 3 aangegeven dat ik van mening ben dat beide elementen, dus het herstellen van gezond gewicht in combinatie met het psychosociale element, onderdeel moeten zijn van de behandeling. De relatie psyche en somatiek is een essentieel onderdeel in de hele keten van zorg, zowel in de psychiatrie als in de ziekenhuiszorg en de huisartsenzorg. Dit houdt dus ook in dat er aandacht moet zijn voor de psychische component bij patiënten die primair met somatische klachten worden opgenomen of een zware behandeling ondergaan. Er is een medische richtlijn eetstoornissen, de beroepsgroep dient deze derhalve toe te passen.
Ik ben van mening dat aan de relatie tussen psyche en somatiek meer aandacht kan worden besteed in de zorg. In het bestuurlijk akkoord GGZ zijn daarom reeds afspraken gemaakt om de ziekenhuispsychiatrie verder te versterken en daarnaast wil ik in 2014 verkennen of er nog verdere stappen gezet kunnen worden op dit onderwerp.
Deelt u mening dat er een goede en directe overdracht moet plaatsvinden van anorexia- en andere eetstoornispatiënten uit het ziekenhuis naar behandelende GGZ Eetstoornisklinieken, en niet – zoals nu voorkomt – dat bij gebrek aan adequate aansluitende behandeling patiënten weer in het ziekenhuis terecht komen?
Ik ben van mening dat het voor deze patiënten van groot belang is dat er een sluitende keten van zorg is, met een goede overdracht vanuit het ziekenhuis naar de ggz-zorg.
Ziet u meerwaarde om te komen tot een algemene richtlijn voor opname van anorexia- en andere eetstoornispatiënten in ziekenhuizen, opgesteld door deskundige partijen, zoals de patiëntenorganisatie?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 al heb aangegeven, is er in 2006 al een multidisciplinaire richtlijn opgesteld. Verder verwijs ik naar de antwoorden op de vorige vragen.
Multiresistente bacteriën bij deelnemers aan de jihad in Syrië |
|
Reinette Klever (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten uit Israël dat jihadisten afkomstig uit Syrië besmet kunnen zijn met multiresistente bacteriën?1
Ja
Wat is uw inschatting van het gevaar voor Nederland? Waarop baseert u dit?
De Werkgroep Infectiepreventie (WIP) stelt richtlijnen op voor infectiepreventie in ziekenhuizen. Deze richtlijnen zeggen onder andere dat mensen die in een buitenlands ziekenhuis opgenomen zijn geweest en vervolgens in een Nederlands ziekenhuis moeten worden opgenomen een risicogroep zijn en in isolatie moeten worden verpleegd totdat is onderzocht of de patiënt een resistente bacterie bij zich draagt. Wanneer dit niet het geval is kan de isolatie worden opgeheven.
Ook jihadisten die in een buitenlands ziekenhuis behandeld zijn en vervolgens in Nederland in een ziekenhuis worden opgenomen vallen onder deze richtlijnen.
Wanneer er geen ziekenhuisopname in het buitenland heeft plaatsgevonden worden de jihadisten (vanuit gezondheidsperspectief) beschouwd als «gewone» reizigers, waar het besmetting met multiresistente bacteriën betreft. Ook «gewone» reizigers kunnen namelijk multiresistente bacteriën oplopen. Het risico hierop is echter klein ten opzichte van het risico hierop tijdens een ziekenhuisopname in een buitenlands ziekenhuis. In tegenstelling tot patiënten die in een buitenlands ziekenhuis zijn behandeld, worden «gewone» reizigers volgens de huidige richtlijnen niet gezien als een risicogroep voor de verspreiding van multiresistente bacteriën. Ze worden dan ook niet standaard bij opname in een ziekenhuis in Nederland in isolatie verpleegd of gescreend op dragerschap.
Worden naar Nederland terugkerende jihadisten gescreend op ziektes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat alle terugkerende jihadisten behalve opgepakt, ook in quarantaine moeten totdat duidelijk is dat ze niet besmet zijn met gevaarlijke ziektes en bacteriën? Zo nee, waarom niet?
Nee. Omdat het risico op verspreiding beperkt is en niet anders dan bij «gewone» reizigers is het onnodig deze persoon in quarantaine te plaatsen. Voor wat betreft het oppakken van terugkerende jihadisten, is het aan het openbaar ministerie om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Ik verwijs u graag naar de brief aan uw Kamer met de beleidsopvolging op het 34e Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Daarin worden de zorgen geuit over radicalisering en jihadgang van Nederlandse moslims en worden de maatregelen beschreven die ingezet worden tegen de dreiging van geradicaliseerde jihadisten (Kamerstuk 29 754-238).
De levensomstandigheden van psychiatrische patiënten bij langdurige opname |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Joana in de GGZ»?1
Ja.
Wat vindt u van de kennelijke levensomstandigheden die in het artikel beschreven worden?
De in het artikel beschreven omstandigheden, waarin de moeder haar dochter aantreft, vind ik erg naar om te lezen. Als minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ben ik echter niet bevoegd om te bemiddelen in individuele gevallen. Ik ben verantwoordelijk voor het systeem van de gezondheidszorg en de beroepsgroepen en zorgaanbieders en behandelaars zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de inhoud van de zorg. Dit neemt niet weg dat ik mij de gevoelens van onmacht en frustratie van de moeder goed kan voorstellen. Iedere ouder wenst dat zijn kind de beste zorg en behandeling krijgt die voorhanden is en dat die zorg ook aanslaat.
Vormen de levensomstandigheden zoals die in het artikel beschreven worden volgens u een afspiegeling van de omstandigheden in de vijf Klinieken voor Intensieve behandeling (KIB's) en de andere instellingen waar zware psychiatrische patiënten langdurig worden opgenomen?
Nee. De vijf Klinieken voor Intensieve Behandeling (KIB) bieden een hoogwaardige en zeer specialistische behandelfunctie aan voor mensen die sterk ontregeld zijn en niet meer te behandelen zijn binnen de reguliere GGZ. De KIB’s zijn gespecialiseerd om cliënten weer in balans te krijgen en te stabiliseren. Tevens hebben de KIB’s veel expertise om goed om te gaan met ontwrichtend en zelfbeschadigend gedrag. Het zorgprogramma op de KIB’s voorziet enerzijds in de behandeling van de stoornis en anderzijds in het doen van een uitgebreide analyse van de ontwrichting. Hierbij dient de familie te worden betrokken. De behandeling van de stoornis is gebaseerd op de laatste state-of-the-art ontwikkelingen en richtlijnen. Er wordt gebruik gemaakt van medicatieprotocollen. Er is een uitgebreid therapie- en programma- aanbod en er is veel aandacht voor het leefklimaat. Hoewel veel aandacht wordt besteed aan het motiveren van mensen tot een gezond leefpatroon bij de doelgroep in de KIB’s, is dit in de praktijk moeilijk: het belang enerzijds voor respect voor de autonomie van de patiënt en anderzijds de behandel- en begeleidingsdoelen staan soms op gespannen voet met elkaar. De balans daartussen vinden is een dagelijkse uitdaging binnen de klinieken. De inhoud van de zorg en de keuzes daarbinnen vallen onder de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders, de zorgprofessionals en de wetenschappelijke verenigingen, net zoals dat in de somatische zorg is geregeld.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de levensomstandigheden van zware psychiatrische patiënten die intramuraal zorg ontvangen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) besteedde in de Staat van de Gezondheidszorg 2012 aandacht aan een specifieke doelgroep binnen de GGZ: patiënten met anti-psychoticagebruik. De inspectie inventariseerde in dit rapport op basis van bestaande richtlijnen welke inspanningen GGZ-instellingen moeten leveren om somatische complicaties te voorkomen bij intramurale patiënten die langdurig anti-psychotica slikken. De inspectie constateerde dat de instellingen al goed op weg waren met een somatische screening, maar dat een integrale – preventieve – benadering voor leefstijlbegeleiding nog onvoldoende was. Zo hadden instellingen bijvoorbeeld wel aandacht voor gezond eten en bewegen, maar nauwelijks voor ondersteuning bij stoppen met roken. De inspectie verwacht dat instellingen in 2014 een integrale aanpak hebben geïnternaliseerd. Zij zal hier op toezien waarbij de aandacht specifiek uitgaat naar de somatische screening.
Deelt u de opvatting dat gezonde voeding, lichaamsbeweging, fatsoenlijke leefomgeving en voldoende buitenlucht van evident belang zijn voor patiënten in de GGZ en basisvoorwaarden vormen voor gezondheid? Zo nee, waarom niet?
Een gezonde leefstijl is voor een ieder van belang dus ook voor patiënten in de GGZ.
De GGZ-instellingen dienen hier aandacht aan te besteden. De wijze waarop GGZ-instellingen daaraan invulling geven behoort tot het kwaliteitsbeleid van de betreffende GGZ-instelling. Vanzelfsprekend is het ook van belang dat de patiënt zelf tot inzicht komt dat hij moet letten op zijn voeding en dat hij voldoende moet bewegen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
In hoeverre kunt u garanderen dat GGZ-patiënten worden voorzien in deze basisvoorwaarden?
Zie mijn antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van onderzoeker Smilde dat het ontbreken van het eerder afgeschafte «bestwil criterium» goede zorg voor GGZ-patiënten in de weg staat?
Nee, deze opvatting deel ik niet. De zorgprofessionals zijn verantwoordelijk voor inhoud van de behandeling en voor de afweging wat het beste is voor de individuele patiënt. In welke gevallen zorg onder dwang effect kan hebben en wanneer dat juist contraproductief werkt is een zorginhoudelijke afweging. Ik ben er geen voorstander van om hiervan een politieke afweging te maken.
Biedt het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg mogelijkheden voor het opnieuw toepassen van het «bestwil criterium»?2 Zo ja, hoe is dat geborgd? Zo nee, waarom niet?
Het bestwil criterium lag ooit ten grondslag aan de Krankzinnigenwet (uit 1841). De wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (wet Bopz) gaat uit van het gevaarscriterium, waarin de autonomie van de patiënt centraal staat. De Wet verplichte GGZ hanteert het schadecriterium, waarmee aangesloten wordt bij de praktijk en internationale verdragen waar over «harm» wordt gesproken. Alleen indien er sprake is van een aanzienlijk risico op ernstige schade voor de patiënt zelf of voor anderen, kan verplichte zorg aan de orde zijn. Verschil met de Wet bopz is dat niet langer de opname van de cliënt centraal staat, maar zijn behandeling. De Wet verplichte GGZ kent daartoe meer interventiemogelijkheden dan de Wet Bopz, waardoor de cliënt zorg op maat wordt geboden. Hiermee kan nog nadrukkelijker dan onder de wet bopz ingezet worden op het verbeteren van de geestesstoornis zelf (inclusief herstel van autonomie) en kan de noodzakelijke zorg worden geboden. Voor alle verplichte zorg geldt echter dat deze getoetst moeten worden aan de beginselen subsidiariteit, proportionaliteit, doelmatigheid en veiligheid. Daarnaast moet de cliënt altijd worden gehoord. Daarmee moet ook in de Wet verplichte GGZ een afweging worden gemaakt tussen de autonomie van cliënt en de zorg en bescherming die zij nodig hebben.
Deelt u de mening van onderzoeker Smilde dat medewerkers werken in een «verantwoordingscultuur» waarbij talloze protocollen goede zorg en levensomstandigheden in de weg staan? Zo ja, hoe denkt u die cultuur te gaan doorbreken?
Nee, deze mening deel ik niet. De laatste jaren wordt in de psychiatrie hard gewerkt om de diagnostiek en behandeling van psychiatrische stoornissen te verbeteren, ondermeer met behulp van multidisciplinaire GGZ richtlijnen. In toenemende mate worden door het veld protocollen ontwikkeld die bijdragen aan het behandelen van psychiatrische stoornissen en het leveren van goede zorg aan patiënten. Te denken valt onder andere aan de richtlijnen voor de behandeling van depressies en schizofrenie. Genoemde richtlijnen staan de levensomstandigheden in de klinieken niet in de weg.
Ook de KIB’s zullen voor de komende jaren een gezamenlijke agenda opstellen voor het ontwikkelen van veldnormen, prestatie-indicatoren en kennisdeling met andere organisaties. Op deze wijze wordt zoveel gewerkt aan verbetering en uniformering van de behandeling van psychiatrische ziekten.
De hoge kankersterfte in Nederland |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Kankersterfte Nederland hoger dan bij buren»?1
Ik heb met belangstelling kennis genomen van het bericht.
Is er volgens u een relatie met het fenomeen «zorgmijden», waardoor mensen vanwege het hoge eigen risico of de eigen bijdrage niet of te laat naar de arts gaan?
Het onderzoek van de Lancet betreft cijfers over de jaren 2000 tot en met 2007. Gedurende deze periode waren de eigen bijdragen of eigen risico relatief beperkt. Daarnaast kennen veel landen behoorlijke eigen betalingen, daarin is Nederland zeker geen uitzondering.
Is er volgens u een relatie met de discussie over de hoge prijzen voor kankermedicijnen in Nederland?
Ik zie geen verband tussen de prijzen van kankermedicijnen en kankersterfte in Nederland. Indien geneesmiddelen voor vergoeding uit het pakket in aanmerking komen, mogen de kosten van de behandeling voor de behandelaar geen reden zijn om medisch noodzakelijke zorg uit het basispakket te onthouden.
De kosten van nieuwe kankermedicijnen vragen zeker de aandacht. Ik constateer dat ook behandelaren zich zorgen maken over de hoge prijzen van deze middelen. Ik ga met hen daarover in gesprek.
Overigens is het zo dat deze medicijnen niet alleen in Nederland hoge prijzen kennen. Uit internationale uitwisseling blijkt dan ook dat in alle lidstaten overheden aandacht hebben voor de prijs- en kostenontwikkeling van nieuwe kankermedicijnen.
Bent u van mening dat er een maximumvergoeding voor kankermedicijnen moet komen? Zo ja, hoe legt u dat uit aan mensen die hierdoor niet meer behandeld kunnen worden?
Ik hecht eraan om nieuwe effectieve en medisch noodzakelijke kankermedicijnen toegankelijk te maken voor artsen en patiënten, waarbij er ook aandacht moet zijn voor de betaalbaarheid ervan. De basisverzekering is juist bedoeld voor medisch noodzakelijke zorg die niet voor eigen rekening kan komen. Ik denk ook dat de verzekerde toegang tot deze zorg betaalbaar kan blijven mits er naast een redelijke prijsstelling ook sprake is van een gepaste en doelmatige inzet van deze geneesmiddelen. Wat dat laatste betreft ligt er een belangrijke taak bij behandelaren om deze behandelingen op effectieve en doelmatige wijze in te zetten. Wat de prijsstelling betreft voorziet de Wet Geneesmiddelenprijzen (WGP) erin dat de prijs in Nederland niet hoger kan zijn dan de gemiddelde lijstprijzen in onze buurlanden. In gevallen dat een nieuw kankermedicijn ondanks de WGP maximumprijs alsnog een hoog kostenbeslag met zich meebrengt kan ik gebruik maken van een prijsarrangement waarbij rekening kan worden gehouden met het volume, zodat ook bij grotere patiëntenaantallen het kostenbeslag van het betreffende geneesmiddel binnen de perken blijft. Over deze prijsarrangementen ontvangt u zoals eerder toegezegd van mij nog een brief. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Gaat u actie ondernemen naar aanleiding van dit onderzoek in The Lancet? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om naar aanleiding van dit onderzoek specifieke actie te ondernemen. Het is aan de betrokken beroepsgroepen en de universitaire medische centra om kennis te nemen van dit onderzoek, het te duiden en daar zo nodig actie op te ondernemen. Ik heb er ook alle vertrouwen in dat de betreffende beroepsgroepen van behandelaren hiertoe het initiatief zullen nemen.
Het bericht dat de VN geen inzage krijgt in misbruikdossiers van Vaticaan |
|
Magda Berndsen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het Vaticaan geen informatie wil geven aan de Verenigde Naties over geestelijken die kinderen hebben misbruikt?1
Het VN-Comité voor de Rechten van het Kind bestaat uit onafhankelijke experts die toezien op de naleving van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De Heilige Stoel is partij bij het Verdrag en dient medewerking te verlenen aan verzoeken van het Comité. Die plicht gaat echter niet zo ver dat partijen gedetailleerde informatie over individuele gevallen aan het Comité moeten verstrekken. Dat geldt voor de Heilige Stoel en evenzogoed voor de landen waarin het misbruik heeft plaatsgevonden. De Heilige Stoel verleent overigens wel medewerking aan rechtshulpverzoeken van landen waar kindermisbruik door geestelijken wordt vervolgd.
Het VN-verdrag richt zich hoofdzakelijk op de plicht van partijen om kinderen tegen alle vormen van exploitatie en seksueel misbruik te beschermen. Het is in dat kader van belang dat de Paus onlangs een panel van experts heeft ingesteld voor het tegengaan van misbruik binnen de kerk.
Vindt u dat deze informatie alleen gevraagd kan worden aan rechtsinstanties van de landen waar misbruik heeft plaatsgevonden, of deelt u de mening dat het in het belang is van het onderzoek van de VN-commissie voor de Rechten van het Kind om gedetailleerde informatie te verkrijgen over kindermisbruikzaken die sinds 1995 bij het Vaticaan zijn aangegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt volgens u de opstelling van het Vaticaan zich met het feit dat de Heilige Stoel sinds 20 april 1990 partij is bij het VN-verdrag inzake de rechten van het kind, in het bijzonder met artikel 34 en artikel 39 van dat Verdrag?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat deze informatie noodzakelijk is voor het aanbieden van hulp, het erkennen van het aangedane leed en het bieden van genoegdoening aan de slachtoffers?
Ik kan bij gebrek aan kennis van de precieze aan de Heilige Stoel gevraagde informatie geen inschatting geven van het belang daarvan voor de slachtoffers. In het algemeen geldt dat de kerkprovincies autonoom zijn in de wijze waarop zij met seksueel misbruik omgaan. Voor de Nederlandse kerkprovincie is het misbruik door de Commissie Deetman onderzocht. De Nederlandse Bisschoppenconferentie en de Konferentie Nederlandse Religieuzen hebben de onafhankelijke Stichting Beheer en Toezicht in het leven geroepen. Daarin zijn een platform hulpverlening, een klachtencommissie en een compensatiecommissie ondergebracht. Op die manier kan dicht bij de bron erkenning en genoegdoening plaatsvinden en hulp worden geboden.
Bent u bereid in contacten met de Heilige Stoel te bevorderen dat relevante documenten kunnen worden ingezien door de VN-commissie, specifiek in aanloop naar de ondervraging door de commissie van vertegenwoordigers van het Vaticaan in januari 2014?
De Nederlandse ambassadeur bij de Heilige Stoel volgt deze zaak nauwlettend. Gezien het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 ligt het echter niet in de rede dat Nederland de Heilige Stoel hierop aanspreekt.
Het bericht ‘tandarts maakte behandelingen niet duurder’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Tandarts maakte behandelingen niet duurder»?1
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving van de Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT) en het onderzoek van onderzoeksbureau Milliman.
Hoe beoordeelt u de resultaten van onderzoeksbureau Milliman dat tandartsen in 2012 slechts een inflatiecorrectie hebben doorgevoerd tijdens het experiment met vrije tandartstarieven, in plaats van prijsstijgingen van meer dan 10%, zoals aangegeven door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?
De NZa heeft in haar marktscans de prijsverandering tussen 2011 en 2012 onderzocht voor 26 meest voorkomende behandelingen in de mondzorg. Gezien de verandering van prestatielijst tussen deze twee jaren was het nodig om prestaties van 2011 te converteren naar die van 2012. De NZa heeft daarbij gekeken naar wat er in 2011 daadwerkelijk gedeclareerd is door mondzorgaanbieders. De NZa is transparant geweest over deze conversiemethode alsook over de daarbij geldende beperkingen en het effect van deze beperkingen. Daarnaast heeft zij brancheorganisaties de gelegenheid gegeven om alternatieven aan te dragen.
Onderzoeksbureau Milliman heeft op verzoek van de ANT een review uitgevoerd op de NZa-marktscan. De ANT en Milliman zelf geven aan dat het verschil in uitkomsten van de NZa-marktscans en het jongste onderzoek van Milliman voornamelijk veroorzaakt wordt door het feit dat de NZa de prijsverandering bij méér prestaties heeft onderzocht. Milliman heeft van de 26 door de NZa gebruikte prestaties slechts 5 meegenomen in de analyse.
Het kwantitatieve deel van het onderzoek van Milliman is daarnaast gebaseerd op een dataset van slechts één factoringmaatschappij, terwijl de NZa de gegevens gebruikt heeft van alle factoringmaatschappijen én van de verzekeraars. Dit verschil in methodische aanpak heeft geleid tot een afwijkende bevindingen door het bureau Milliman.
Bent u van mening dat naar aanleiding van de bevindingen van onderzoeksbureau Milliman de NZa de marktscans inzake de vrije tandartstarieven moet herzien, en haar onderzoeksmethoden moet evalueren?
Op basis van de toelichtingen op de gebruikte methoden door Milliman en de NZa heb ik geen aanleiding te twijfelen aan de uitkomsten van de NZa-marktscans. Ik zie dan ook geen reden om de NZa te vragen haar onderzoeksmethoden te evalueren.
Deelt u de mening dat het experiment met vrije tandartstarieven onnodig voortijdig is gestaakt op basis van onjuiste marktscans van de mondzorgmarkt?
Het experiment vrije tandartstarieven is op verzoek van de Tweede Kamer gestaakt ten aanzien van de marktscans.
Wat is de stand van zaken van het mondzorgonderzoek dat onderzoeksbureau Deloitte uitvoert namens de NZa naar de opbrengsten, productie, praktijkkosten en tijdbesteding bij aanbieders van mondzorg?
Nu de mondzorgsector sinds 1 januari 2013 opnieuw gereguleerd is, is de NZa gestart met een onderzoek naar de kosten, opbrengsten en structuurkenmerken. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door onderzoeksbureau Deloitte. Dit bureau heeft bij een groot aantal praktijken gegevens opgevraagd, maar is aanmerkelijk meer tijd kwijt aan het verzamelen van gegevens dan verwacht. Om die reden is de rapportage van de resultaten later beschikbaar dan verwacht.
Klopt het dat het onderzoek naar de mondzorgtarieven meer tijd en geld zal gaan kosten dan verwacht? Zo ja, om hoeveel extra tijd en geld gaat het naar verwachting?
Zie het antwoord op vraag 5. De NZa heeft op 11 oktober 2013 bekend gemaakt dat het onderzoek nog niet afgerond is en een eventuele tariefherijking daarom vooralsnog in de loop van 2014 kan worden doorgevoerd. Op 2 december 2013 heeft de NZa bericht dat het onderzoek meer tijd in beslag neemt doordat veel mondzorgaanbieders nog aanvullend benaderd zijn door Deloitte met het verzoek om toelichting te geven op ingediende gegevens of ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren. Dit proces kost veel tijd, maar is in het belang van de betrouwbaarheid van het onderzoek cruciaal. Hoeveel tijd daarmee gemoeid is, is op dit moment niet bekend. Datzelfde geldt voor de kosten, maar wel is duidelijk dat het onderzoek meer geld zal gaan kosten dan aanvankelijk begroot.
Wat is uw oordeel over de transparantie van de kosten, opbrengsten en kwaliteitsindicatoren van mondzorgaanbieders?
Ik vind het een ernstig signaal dat het opleveren van gegevens over kosten en opbrengsten door mondzorgpraktijken zo moeizaam verloopt.
In hoeverre konden mondzorgaanbieders het afgelopen jaar met vragen over de vragenlijsten in het kader van het kostenonderzoek terecht bij de NZa?
Zoals genoemd onder vraag 5, wordt het onderzoek uitgevoerd door Deloitte. Dit bureau heeft een uitgebreide helpdesk opgezet gedurende de uitvraagperiode. In eerste instantie was die ook in de avonduren en op zaterdag open, zodat mondzorgpraktijken maximaal ondersteund werden bij het invullen van de vragenlijsten. De helpdesk bood zowel technische als inhoudelijke ondersteuning. De betrokken praktijken hebben ruimhartig gebruik gemaakt van deze ondersteuning.
Bent u van mening dat de NZa over voldoende kennis beschikt om de tarieven van mondzorg aanbieders te monitoren en berekenen, wanneer u het rapport van onderzoeksbureau Milliman in ogenschouw neemt? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om dit te verbeteren?
Ik stel voorop dat de marktscans van de NZa en het onderzoek van Milliman in een ander kader hebben plaatsgevonden dan het nu lopende kostenonderzoek. In het eerste geval gaat het om de vraag of en in welke mate er prijsveranderingen hebben plaatsgevonden tijdens het experiment vrije prijsvorming («monitoring van de markt»). Bij het kostenonderzoek gaat het om het verzamelen van de gegevens die nodig zijn voor het herijken van de tarieven voor de mondzorg («reguleren»). Ik heb geen reden te twijfelen aan de beschikbaarheid van voldoende kennis bij de NZa voor deze taken.
In hoeverre acht u het vaststellen van adequate landelijke tarieven in de mondzorg überhaupt mogelijk, gezien de constatering uit het «Visiedocument bekostigingsstructuur Mondzorg» dat de werkelijke kosten per aanbieder altijd zullen afwijken als gevolg van onder meer de lokale kostprijsverschillen en schaalverschillen?2
Op dit moment is er sprake van landelijk geldende tarieven. De NZa laat een kostenonderzoek uitvoeren om deze tarieven te «herijken». Daarvoor is het nodig om te bepalen of de huidige onderbouwing voldoende overeenstemt met de werkelijkheid.
Inherent aan het vaststellen van uniforme tarieven geldt dat de werkelijke, individuele kosten zullen afwijken. In hoeverre dat het geval is voor de mondzorg en welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden, is de NZa nu nog niet bekend en ik wil daar niet op vooruitlopen. Op basis van het «Visiedocument bekostigingsstructuur Mondzorg» kan overigens niet de conclusie worden getrokken dat landelijk geldende tarieven voor de mondzorg niet mogelijk zijn.
Bent u bereid, gezien de resultaten van onderzoeksbureau Milliman, de problemen rondom het huidige kostenonderzoek en de eerdere constateringen uit het Visiedocument, te onderzoeken of een nieuw experiment met vrije prijzen mogelijk is, om te beginnen met bijvoorbeeld de sector orthodontie? Zo nee, waarom niet?
We hebben van de sector veel gevraagd in aanloop naar en tijdens het experiment. Op verzoek van de Tweede Kamer is dit experiment vroegtijdig gestaakt. Ondanks mijn uitdrukkelijke advies om dit niet te doen, heeft de Tweede Kamer anders besloten. Gelet op de spanningen die zich rondom het experiment met de vrije prijzen hebben voorgedaan, zowel politiek/maatschappelijk als bij de betrokken beroepsgroepen, kies ik nu voor het creëren van rust en stabiliteit binnen de sector. Om die reden ben ik met de sector in gesprek om een meerjarenagenda op te stellen. Een nieuw experiment met vrije prijzen maakt daarvan geen onderdeel uit.
Het gebruik van xtc onder jongeren |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Ard van der Steur (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «60% procent van de uitgaande jongeren gebruikt xtc»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van «Het Grote Uitgaansonderzoek 2013» van het Trimbos Instituut?
Allereerst merk ik op dat het «Grote Uitgaansonderzoek» uitgevoerd is onder een specifieke groep jongeren, namelijk frequente party- en clubbezoekers met een voorkeur voor techno- en hardhousemuziek. In deze groep is het middelengebruik veel hoger dan onder de jongeren die niet dergelijke evenementen bezoeken of die minder uitgaan.
Het middelengebruik onder deze specifieke groep vaak uitgaande jongeren vind ik absoluut zorgelijk, evenals het frequent voorkomen van riskant gezondheidsgedrag in relatie tot dergelijk middelengebruik. Mede om die reden heb ik het Trimbos-instituut opdracht gegeven om, zoals ook is aangekondigd in het Nationaal Programma Preventie (NPP), in 2014 te starten met het programma Veilige en Gezonde Horeca en Evenementen (VGHE). Doel is het middelengebruik (tabak, alcohol, drugs, inclusief roekeloos gedrag) en daarmee samenhangende problemen van jongeren in de leeftijd van 16 tot 24 jaar terug te dringen, in samenwerking met de instellingen voor verslavingszorg. Ik ben alert op ontwikkelingen in het middelen gebruik onder jongeren en heb het Trimbos-instituut gevraagd extra aandacht te hebben voor verschuivingen in de jongerencultuur in relatie tot middelengebruik. Dit kan leiden tot aanvullingen van het programma VGHE. In het programma VGHE worden gemeenten ondersteund bij het vormgeven van een gezond en veilig horeca- en evenementenbeleid. Onderdeel van dit programma is bovendien een goede voorlichting aan jongeren en hun ouders over de risico’s van middelengebruik. Het Trimbos-instituut gaat ook in overleg met relevante andere thema-instituten om te bezien of voorlichting over andere thema’s via VGHE kan worden ontsloten. Tot slot zal het Trimbos samenwerken met het door het Ministerie van VenJ gefinancierde Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Het bundelen van preventieve activiteiten op verschillende thema’s krijgt hiermee steeds meer vorm.
Het programma VGHE wordt een vervolg op het project Uitgaan Alcohol en Drugs. Binnen dit project staat voorlichting aan uitgaanders over alcohol en drugs en daarmee samenhangende risico’s zoals geweld centraal. Het programma VGHE gaat, anders dan het huidige project, gemeenten en lokale professionals ondersteunen bij de ontwikkeling van gezond en veilig horecabeleid (handhaving DHW, rookvrije horeca, faciliteren nieuwe leeftijdsgrens tabak, uitvoering Opiumwet) en legt ook meer relaties met andere leefstijlthema’s zoals seksuele gezondheid.
Daarnaast blijf ik natuurlijk doorgaan met het faciliteren van partijen als het Trimbos-instituut die zorg dragen voor voorlichting aan jongeren en hun ouders over middelengebruik via websites, schoolprogramma’s, informatielijnen e.d.
Deelt u de opvatting dat het hoge percentage jongeren dat xtc gebruikt zorgwekkend is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de problematiek van het hoge xtc-gebruik ook leidt tot meer ziekenhuisopnames?
Uit de incidentenmonitor van het Trimbos-instituut komt inderdaad een toename naar voren. In deze monitor worden in 8 regio’s gegevens van hulpdiensten, waaronder spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen, verzameld. Over de periode 2009–2012 steeg daar het percentage XTC-incidenten van 3 naar 11% van het totaal aantal geregistreerde drugsincidenten.
Meer dan door ziekenhuizen worden incidenten na XTC-gebruik gemeld door de deelnemende EHBO-posten op grootschalige evenementen. Het aandeel XTC-incidenten binnen deze diensten is toegenomen van 39% in 2009 naar 61% in 2012.
Hoe is het mogelijk dat xtc ogenschijnlijk zo gemakkelijk te verkrijgen is?
Synthetische drugs zijn, na cannabis, nog steeds de op één na meest gebruikte drugssoort ter wereld. De vraag naar dergelijke drugs tijdens festivals en party’s is groot, ook in Nederland. Dat leidt ertoe dat dealers in deze middelen zich juist op deze plekken richten.
Ondanks de maatregelen die worden genomen is het lastig om deze middelen helemaal buiten de deur te houden. Dat onderstreept het belang van een forse inzet op het aanpakken van de productie en handel in deze middelen. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Op welke wijze worden jongeren gecontroleerd op het bezit van harddrugs in het uitgaansleven? Op welke gegevens baseert u dit antwoord?
De zorg voor de orde en veiligheid tijdens een evenement is in beginsel een verantwoordelijkheid van de betreffende organisator. Het is van belang dat organisatoren in overleg met plaatselijke instanties als de GGD, politie en de brandweer de veiligheidsmaatregelen rond grootschalige evenementen voorbereiden. Veelal is dat ook een eis voordat een vergunning wordt afgegeven. Bij grootschalige evenementen zoals party’s, festivals en concerten is bij de ingang vrijwel altijd security aanwezig en moet elke bezoeker zijn tas laten onderzoeken en door een poortje lopen. XTC-pillen zijn echter van een dermate kleine omvang dat het ondanks de security en fouillering bij de ingang mogelijk is dat mensen in bezit van drugs ertussendoor glippen. Bovendien kan het XTC-gebruik ook buiten het terrein van het evenement plaatsvinden. Daarom is het van groot belang om naast de controles bij grootschalige evenementen fors in te zetten op de aanpak van de productie van en de handel in synthetische drugs. Het kabinet doet dit onder andere door de opsporing en ontmanteling van XTC-labs en vervolging van de daders. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de inspanningen op dit vlak verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 13 maart 2013 over de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit2.
Deelt u voorts de opvatting, aangezien het bezit van harddrugs strafbaar is en de percentages van het bezit van xtc schrikbarend hoog zijn, er beter gecontroleerd moet worden op het bezit van xtc? Zo ja, hoe wilt u zich hiervoor inzetten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u bovendien de opvatting dat de risico’s die gepaard gaan met het nemen van één of twee pillen anno 2013 veel groter zijn dan enkele jaren geleden?
Die mening deel ik zeker. Eind 2009 bedroeg volgens het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) het gemiddelde gehalte aan MDMA van de XTC-pillen die om te testen werden aangeboden 70 mg, eind 2013 ligt dit gemiddelde op 140 mg. Deze ontwikkeling verhoogt vanzelfsprekend de gezondheidsrisico’s bij gelijksoortig gebruik.
Op welke manier kunnen volgens u ouders, evenementenorganisatoren en gemeenten een intensievere rol spelen bij drugspreventie?
Zie het antwoord op vraag 2. Daarnaast kunnen ouders een belangrijke rol vervullen als het gaat om voorlichting aan hun kinderen over de risico’s van drugs. Voor betrouwbare informatie kunnen zij terecht bij het Trimbos-instituut. Voor opvoedtips kunnen zij terecht op de website www.hoepakjijdataan.nl . Ook is het bijvoorbeeld mogelijk een gratis cursus «Praten met uw kind» te volgen.