De antwoorden op vragen over de herkomst van het SARS-COV-2 virus en het onderdrukken van de ‘lableak-theorie’ door een OMT-lid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Waarom bent u van mening dat uw ministerie en/of het kabinet niet op de hoogte hoefde te zijn van de deelname van het OMT-lid Koopmans aan de teleconferentie van 1 februari 2020, gezien het feit dat het hier niet slechts ging om een «wetenschappelijke gedachtewisseling», maar een overleg betrof over de herkomst van een virus dat een wereldwijde gezondheidscrisis heeft veroorzaakt, wat vele bestuurlijke gevolgen heeft gehad, en mevrouw Koopmans als OMT-lid bovendien actief betrokken was bij het vormgeven en uitzetten van overheidsbeleid om deze crisis in Nederland te bestrijden?1
Een wetenschappelijke gedachtewisseling over de herkomst van het virus heeft geen bestuurlijke gevolgen.
Is het niet zo dat personen die direct betrokken zijn bij het maken van kabinetsbeleid de verantwoordelijkheid en de plicht hebben om transparant te zijn met betrekking tot hun informatie en activiteiten die in het verlengde van deze betrokkenheid/publieke taak liggen en deze openbaar te maken? Vindt u niet dat zowel het Parlement als de burgers van Nederland recht hebben op volledige openheid over wat personen op dat gebied weten en ondernemen, zodat zij daarover inspraak en daarop controle hebben en er verantwoording kan worden afgelegd?
Leden van het OMT zijn niet direct betrokken bij het maken van kabinetsbeleid. Noch het kabinet, noch het Parlement heeft een rol bij, inspraak in of controle op wetenschappelijk discours en daarover hoeven wetenschappers dus ook geen verantwoording af te leggen aan de politiek.
Bent u niet van mening dat de democratie ondermijnd wordt wanneer over zulke belangrijke informatie opzettelijk en actief gezwegen wordt door iemand die een dusdanig grote betrokkenheid bij en invloed op het openbaar bestuur en de democratische rechtsstaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Waarom is het wat u betreft geen probleem dat de wetenschappelijke/epidemiologische overwegingen van mevrouw Koopmans en de beleidskeuzes die daaruit voortvloeiden onmogelijk objectief en onafhankelijk en puur «evidence-based» kunnen zijn geweest, aangezien zij actief heeft gepoogd een wetenschappelijke theorie/hypothese te ontkrachten en de kop in te drukken, terwijl zij daarvoor nog geen (voldoende) bewijslast/onderbouwing had en zij daar bovendien persoonlijke belangen bij had in verband met haar werkzaamheden met betrekking tot gain-of-function onderzoek? Hoe kunt u haar persoonlijke belangen en invloed op het kabinetsbeleid los zien van haar deelname aan deze «wetenschappelijke gedachtewisseling»? Kunt u een uitgebreide onderbouwing geven?
De suggestie die gewekt wordt dat de wetenschappelijke/epidemiologische overwegingen van professor Koopmans niet objectief en onafhankelijk zijn, herken ik niet.
Hoe onderbouwt u uw stelling dat iemand die zitting neemt in een door de overheid in het leven geroepen orgaan zoals het OMT, wat ten doel heeft advies te geven over het vormgeven en implementeren van nationaal beleid, slechts deelneemt aan «wetenschappelijke discussie» en de wetenschappelijke onafhankelijkheid bij het maken van nationaal beleid daardoor niet in het geding komt, wanneer zij gelijktijdig betrokken is bij topoverleg over hetgeen waarvoor zij zitting neemt in bovengenoemd orgaan en het kabinet daarover adviseert?
Deelname aan een wetenschappelijke discussie hoort bij wetenschappelijke onafhankelijkheid.
Nogmaals de vraag: op welk moment was uw departement en/of het kabinet op de hoogte van de deelname van mevrouw Koopmans aan bovengenoemde teleconferentie en vanaf wanneer wist u dat zij bij dit overleg actief heeft gepleit voor het onderdrukken van de hypothese dat het coronavirus uit een laboratorium zou kunnen zijn ontsnapt? En waarom heeft u daar op dat moment niet direct de Kamer over geïnformeerd?
Het departement was niet op de hoogte van deze teleconferentie. Het ministerie heeft ook geen rol bij een wetenschappelijke gedachtewisseling.
Denkt u niet dat het voor het kabinet en alle andere partijen die betrokken waren bij het op nationaal niveau bestrijden van de coronacrisis van belang was geweest om direct op de hoogte te zijn van de informatie de mevrouw Koopmans had en haar deelname aan de teleconferentie, teneinde de bestuurlijke gedachte- en besluitvorming op basis van volledigheid van informatie te kunnen doen? Is het niet waarschijnlijk dat met deze informatie wellicht andere overwegingen en keuzes zouden gemaakt en/of de publieke opinie en het draagvlak voor het beleid anders zouden zijn geweest?
Nee.
Zijn er, voordat het OMT operationeel werd voor de bestrijding van de coronacrisis, afspraken gemaakt met de leden over welke informatie en activiteiten zij binnen het OMT en het kabinet moesten delen? Staan deze afspraken en/of voorwaarden op schrift en zo ja, kan de Kamer deze stukken inzien? Zo nee, waarom zijn hierover geen afspraken gemaakt en/of richtlijnen opgesteld?
Om transparant te zijn en belangenverstrengeling te voorkomen, vult elk lid voor een OMT een belangenverklaring in.
Nogmaals de vraag: op welke manier vindt u het geoorloofd dat mevrouw Koopmans, met het oog op haar «dubbelrol» als wetenschapper en nationaal beleidsmaker, op een dusdanige manier heeft gepoogd het wetenschappelijke en publieke debat te beïnvloeden, zonder sluitende wetenschappelijke onderbouwing en data en zonder hierover openheid van zaken te geven?
Professor Koopmans is geen beleidsmaker.
Nogmaals de vraag: waarom volgt u op dit moment over deze kwestie de mondiale wetenschappelijke lijn opeens niet meer en wordt er door het kabinet in Nederland niet openlijk gesproken over de toch wel steeds aannemelijker wordende mogelijkheid dat de oorzaak van de coronapandemie weleens een «lableak» zou kunnen zijn geweest, terwijl dat in andere landen door overheden en door de wetenschap inmiddels wel wordt onderkend en daar transparant over wordt gecommuniceerd?
Iedereen mag in Nederland speculeren zo veel hij of zij wil over de herkomst van het SARS-COV-2 virus. Wetenschappers onder leiding van de WHO doen onderzoek naar de herkomst van het virus. Ik wacht de onderzoeksresultaten met belangstelling af.
Het bericht ‘Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft’. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het landelijk lachgasverbod nog niet volledig kan worden gehandhaafd?
Allereerst is het belangrijk om te vermelden dat er op dit moment wel degelijk tegen het bezit van lachgas wordt opgetreden. De politie neemt sinds 1 januari 2023 aangetroffen lachgas in beslag. Er zijn sinds 1 januari diverse relatief kleine, maar ook diverse grote partijen gasflessen met lachgas in beslag genomen.2 Het gaat bij grote hoeveelheden om bijvoorbeeld ruim 200 tot bijna 500 gasflessen met lachgas. Voor gebruikershoeveelheden geldt dat deze na inbeslagname vernietigd worden. Als de politie een grote hoeveelheid lachgas aantreft, wordt dit in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding, waarbij eventuele vervolging op grond van de Opiumwet later plaatsvindt.
Handhaven gebeurt daarnaast ook al op grond van andere geldende wet- en regelgeving, namelijk APV-bepalingen (waar het gaat om overlast en het ventverbod) en bijzondere strafwetgeving, zoals rijden onder invloed volgens de Wegenverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieuwetgeving. Met de plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is een extra mogelijkheid om te handhaven gecreëerd, naast de al geldende wet- en regelgeving.
Er zijn goede redenen om voor de volledige handhaving van het nieuwe verbod een ingroeimodel te hanteren. De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals ik hierboven aangeef gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn er landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig.
Welke concrete knelpunten zijn er waardoor de handhaving en vervolging niet volledig kunnen worden opgepakt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20213 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten. Zoals toegezegd in de brief, zijn we vooruitlopend op het voorgenomen verbod in overleg gegaan met betrokken partijen over hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden, zodat een verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Bij de politie gaat het vooral om het inrichten van het gehele logistieke proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging. Lachgas is een gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan de wijze van opslag, beslaglegging, vervoer en vernietiging.
Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment aangepast en ingevoerd. Zo moet het Openbaar Ministerie lachgas hebben opgenomen in de strafvorderingsrichtlijn softdrugs Opiumwet. Daarnaast wordt er met input van de politie een Richtlijn voor de vervolging gemaakt. Dit alles heeft ook gevolgen voor de ICT-systemen van het Openbaar Ministerie en de politie.
Daarnaast is het op dit moment nog niet mogelijk om makkelijk te kunnen testen of het daadwerkelijk om de stof lachgas gaat. Er loopt in opdracht van de politie een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid lachgas te detecteren in ademlucht. De eerste resultaten van het onderzoek naar detectie van lachgas in ademlucht zijn positief en er wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit nader onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u het eens met de stelling dat uitstel van de handhaving van het lachgasverbod, dat per 1 januari 2023 van kracht is, een enorme tegenvaller is, waardoor het schadelijke middel nog langer zonder directe consequenties kan worden verkocht en gebruikt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20214 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten.
Daarnaast lopen overtreders nu ook al risico op bestraffing. Zie ook mijn toelichting bij vraag 2. Naast het verbod opgenomen in de Opiumwet kan er ook worden gehandhaafd op lachgas op basis van bestaande APV’s in gemeenten en reeds geldende wet- en regelgeving, zoals de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving en de Wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) wordt per 1 januari 2023 in beslag genomen. Eventuele vervolging voor zaken met grote hoeveelheden lachgas vindt later plaats, in afstemming met het Openbaar Ministerie.
Hoe kan het dat na de inwerkingtreding van het lachgasverbod de handhaving nog niet mogelijk blijkt te zijn wegens praktische bezwaren, terwijl het lachgasverbod al jarenlang in de lucht heeft gehangen?
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn tijdens het wetgevingstraject betrokken in het proces. Uitvoeringsorganisaties beginnen niet eerder met het aanpassen van hun processen dan dat een wetswijziging definitief is. Er kan immers altijd nog iets veranderen of een voorgenomen wetsvoorstel kan helemaal niet doorgaan. Bij sommige trajecten worden met uitvoeringsorganisaties afspraken gemaakt over een specifieke implementatiefase.
De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals bij vraag 2 aangegeven, gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig. Door middel van het ingroeimodel hebben de uitvoeringsorganisaties de benodigde tijd voor de implementatie van de wetswijziging in de werkprocessen.
Zijn in aanloop naar de invoering van het verbod deze knelpunten niet eerder boven tafel gekomen?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 5 voor nadere duiding.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het lachgasverbod zo snel mogelijk te kunnen handhaven en daarmee te voorkomen dat er nog meer slachtoffers vallen als gevolg van het gebruik van lachgas?
Het Openbaar Ministerie en de politie doen er alles aan om op 1 juli 2023 alle logistieke en procesmatige aspecten gereed te hebben, zodat er dan volledig en uniform gehandhaafd wordt op het lachgasverbod.
Daarnaast heb ik met een tijdelijke ontheffingsregeling van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) geregeld dat opsporingsdiensten het ingenomen lachgas kunnen vervoeren. De ontheffing is per 1 januari jl. afgegeven en gedeeld met de relevante uitvoeringsorganisaties. De tijdelijke ontheffing geldt tot 1 juli 2023. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt momenteel aan een structurele ontheffing.
Wat zijn de te verwachten gevolgen ten aanzien van overlast en slachtoffers door gebruik van lachgas in de periode dat de politie en het Openbaar Ministerie het lachgasverbod nog niet kunnen handhaven?
Er wordt wel degelijk gehandhaafd op het lachgasverbod door de politie en Openbaar Ministerie. Bij overtreding van bijvoorbeeld de APV, de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving of de wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen kan er direct een boete worden uitgedeeld of op een andere manier vervolging ingesteld. Als het gaat om een grotere hoeveelheid vervolgt het Openbaar Ministerie op een later moment mogelijk op grond van het verbod in de Opiumwet. Daarnaast gaat ook inbeslagname overlast en slachtofferschap tegen, want per 1 januari 2023 neemt de politie de door haar aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) in beslag.
Het bericht dat de kinder-ic’s vol liggen met jonge RS-patiëntjes. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht: «Kinderintensivecares vol door jonge patiënten met RS-virus»1?
Ja.
Hoe verklaart u dat nu in december de kinder-IC’s al vol lagen, aangezien de piek van besmettingen met het Respiratoir Syncytieel (RS)-virus meestal in januari en februari ligt?
Door de coronamaatregelen is de verspreiding van RS-virus en andere luchtwegvirussen beperkt geweest in de afgelopen seizoenen. We zien daardoor dat in de periode sinds het uitbreken van de COVID-19 pandemie verschillende luchtwegvirussen waaronder het RS-virus een afwijkend seizoenspatroon2 vertonen. Zo was er in de winter van 2020–2021 geen griepepidemie en was er slechts sprake van beperkte circulatie van RS-virus. De epidemie van het RS-virus startte pas in juni 2021 en er was lange tijd sprake van verhoogde circulatie buiten het gebruikelijke seizoen. Nu de maatregelen zijn opgeheven, neemt de circulatie van luchtwegvirussen weer toe. Het jaarlijkse patroon van het RS-virus in Nederland zal zich op den duur waarschijnlijk weer terugbewegen naar wat voor de coronatijd gebruikelijk was.
De RS-virus epidemie van 2022/2023 begon enkele weken eerder dan gebruikelijk waardoor in december veel kinderen met RSV-bronchiolitis in ziekenhuizen waren opgenomen. Door de beperkte circulatie van het virus in 2020 en 2021 is het aantal vatbare mensen nu mogelijk groter dan in de winters vóór de COVID-19 pandemie. De RS-virus epidemie van zomer 2021 heeft wel bijgedragen aan herstel van groepsimmuniteit. Kinderen die in de afgelopen jaren niet in aanraking zijn gekomen met luchtweginfecties waaronder het RS-virus, hebben nu het meeste last van deze acute luchtweginfectie.
Is de piek inmiddels voorbij of worden nog meer doodzieke patiëntjes verwacht de komende maanden?
We kunnen voorzichtig aannemen dat de aantallen patiënten met luchtweginfecties en het aantal RS-virus-diagnoses aan het dalen zijn sinds het begin van dit kalenderjaar. Dit blijkt uit de meest recente weekcijfers van het Nivel, gebaseerd op de surveillance van patiënten met luchtweginfecties gezien in de huisartsenpeilstations3 en gegevens van de virologische laboratoria en de ziekenhuizen4. Zodra alle gegevens en bijbehorende rapportages bekend zijn, kunnen de daadwerkelijke ontwikkelingen worden bevestigd.
Zijn er kinderoperaties uitgesteld omdat de kinder-IC’s vol lagen met RS-patiëntjes? Zo ja waar, en hoeveel? Hoeveel gezonde levensjaren van kinderen zijn hiermee verloren gegaan?
De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) herkent dat er sprake was van een piek aan opnames vanwege besmettingen met het RS-virus. Deze piek was vergelijkbaar met andere winters. Kinderafdelingen konden de drukte aan en er is op geen enkel moment onvoldoende beschikbaarheid geweest. Professionals hebben optimale zorg kunnen blijven bieden aan kinderen en er zijn geen gezonde levensjaren verloren gegaan.
Professionals in de zorg werken samen om dergelijke piekbelastingen op te vangen. Wanneer in een bepaald ziekenhuis geen plek was om de zorg te leveren is in overleg met de ouders gekeken naar een alternatief, zoals een ziekenhuis in de buurt waar de zorg alsnog geleverd kon worden. Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding ondersteunt de ziekenhuizen bij het zoeken naar een geschikt IC-bed voor kinderen. Daarvoor is in samenwerking met de kinderartsen en ROAZ-regio's een plan opgesteld.
Daarnaast is op initiatief van de NVK de website «kind zoekt bed» in het leven geroepen. Hiermee is beter inzicht op de beddencapaciteit op de kinderafdelingen wat bijdraagt aan een optimaal gebruik van de capaciteit.
Bent u van plan het aantal kinder-IC’s uit te breiden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er altijd voldoende IC-bedden voor kinderen beschikbaar zijn. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft geen signalen ontvangen dat er op dit moment te weinig kinder-IC bedden beschikbaar zijn. Daarnaast geeft de NVK aan dat er wel sprake was van drukte maar dat er op geen enkel moment onvoldoende beschikbaarheid is geweest.
Wat gaat u doen aan het structureel tekort aan IC-verpleegkundigen, nu de benodigde opleidingsinstroom voor 2020 – 2023 bij lange na niet gehaald wordt, zoals blijkt uit het recente adviesrapport van het Capaciteitsorgaan (Capaciteitsplan 2022 – 2025)?2
Ondanks kostendekkende financiering en een stijgende instroom van IC-verpleegkundigen in de laatste jaren, wordt het instroomadvies van het Capaciteitsorgaan niet gehaald. Eind september 2022 is het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) met uw Kamer gedeeld6. Binnen het programma is het leren en ontwikkelen één van de thema’s waar afspraken zijn gemaakt over het opleiden voor tekortsectoren en krapteregio’s. Het gaat daarin ook expliciet over het nastreven van de instroomadviezen.
Aangaande de Fonds Ziekenhuis Opleidingen (FZO), zoals voor IC-verpleegkundige, heeft de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ) in de Verklaring Versterken Arbeidsmarkt Zorg de ambitie uitgesproken om conform raming op te leiden7. We blijven met de sector in gesprek over de opschalingsplannen die daarvoor gemaakt moeten worden. Daarnaast wordt gewerkt aan de Subsidieregeling opleidingsmodule Basis Acute Zorg (BAZ). Dit is een opvolger van de Subsidieregeling Opschaling Curatieve Zorg COVID-19. De nieuwe regeling biedt ruimte aan ruim 1.000 BAZ-opleidingsplekken.
De verkorte opleiding BAZ richt zich op het breder opleiden van mensen die al in de zorg werkzaam zijn. Verpleegkundigen met een BAZ-certificaat kunnen indien nodig worden ingezet op (andere) acute afdelingen, zoals de IC.
Wanneer gaat in Nederland de vaccinatie van start, aangezien het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) in september 2022 een vaccin tegen het RS-virus heeft goedgekeurd?
Ik kan nu nog niet voorspellen hoe snel een dergelijk vaccin aangeboden kan worden. Het begint met een advies van de Gezondheidsraad. De werkagenda van de Gezondheidsraad is begin februari met u gedeeld door de Staatssecretaris van VWS en daarop ziet u dat de Gezondheidsraad in Q4 van dit jaar zal adviseren over monoklonale antilichamen tegen het RS-virus. Op basis van het advies kan vervolgens besluitvorming plaatsvinden.8
Deelt u inmiddels de mening dat 100 kinder-IC-bedden te weinig is? Zo nee, kunt u een cijfermatige onderbouwing geven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 vind ik het van belang dat er altijd voldoende IC-bedden voor kinderen beschikbaar zijn. Er zijn bij mij geen signalen bekend dat er te weinig kinder-IC bedden zijn.
Het bericht 'Radioloog.nu bindt strijd aan met wervingsbureaus vanwege ‘absurd’ hoge marges' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Radioloog.nu bindt strijd aan met wervingsbureaus vanwege «absurd» hoge marges»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat er een einde moet komen aan de torenhoge marges en transferkosten van medische wervingsbureau’s en intermediairs? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Uiteraard ben ik van mening dat teveel marge niet goed is. Het gaat hierbij vooral om de vraag in hoeverre bemiddelingsbureaus, gegeven de krapte op de arbeidsmarkt in de zorg, hun winstmarge kunnen verhogen boven de reguliere marges voor de totale uitzend- en bemiddelingsbranche. Slechts een beperkt deel van de totale loonkosten voor medewerkers niet in loondienst bij zorginstellingen is te betitelen als winstmarge voor commerciële bemiddelingsbureaus (zie ook vraag 3).
Verder is relevant in welke mate de medewerkers in de zorg, die in loondienst zijn bij een van de bemiddelingsbureaus, vanwege de krapte op de arbeidsmarkt een hoger salaris krijgen dan op grond van de relevante zorg-CAO gangbaar zou zijn. Dit aanvullende bedrag komt overigens volledig ten goede van de betrokken medewerkers in de zorg. Hier geldt dat op dit moment geen betrouwbare inschatting is te maken hoeveel flexwerkers in de zorg meer verdienen dan medewerkers die in dienst zijn bij een zorginstelling.
Gezien de toename van het aantal flexwerkers (uitzendkrachten, gedetacheerden en zzp’ers) en de signalen over de ontwikkeling van de tarieven, ben ik in gesprek met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus om te bekijken hoe zij via een door hen op te stellen gedragscode kunnen bijdragen aan een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg.
Wat vindt u een schappelijke marge voor bemiddeling door een wervingsbureau of intermediair?
Ten aanzien van de tarieven van intermediairs is belangrijk te realiseren dat het grootste deel van het tarief betrekking heeft op «reguliere werkgeverslasten». Bij de meeste bemiddelingsbureaus is sprake van een winstmarge van 10 – 20% waarover ook nog vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting betaald moet worden. Slechts een klein deel van de kosten voor het inzetten van een wervingsbureau of intermediair, beslaat een winstmarge voor de verschillende typen bemiddelingsbureaus. Deze bemiddelingsbureaus hebben medewerkers in de zorg in loondienst. Het bedrag is grotendeels bestemd om de salarissen,
loonbelasting, sociale verzekeringen en onkosten van personeel niet in loondienst bij zorginstellingen (maar dus wel in loondienst bij deze bureaus, dan wel bemiddeld via hen) te betalen.
Hieronder ga ik daar nader op in. De ingehuurde medewerker in de zorg verdient zijn brutosalaris. Net zoals zorginstellingen hebben de verschillende typen bemiddelingsbureaus boven op dit brutosalaris zoals genoemd aanvullende werkgeverslasten voor hun personeel in loondienst. Ook voor zorgmedewerkers die in dienst zijn van bijvoorbeeld een detacheringsbureau dient de werkgever de diverse werkgeverslasten (o.a. bijdrage werknemersverzekeringen, zorgverzekeringswet, bijdrage premie voor pensioen en arbeidsongeschiktheid, doorbetaling bij vakantie en ziekte etc) te betalen.
Naast deze «standaard werkgeverslasten» berekenen de verschillende typen bemiddelingsbureaus een opslag op het totaaltarief van bemiddelde medewerkers. Deze opslag is ter dekking van hun eigen overhead en winstmarge, en tevens ter dekking van het eventuele risico van non-declarabele uren van te bemiddelen werknemers. Tot slot dient het bemiddelende bureau, indien de betreffende medewerker bij hen in loondienst is, over het geheel 21% btw in rekening te brengen en af te dragen aan de Belastingdienst. Dit deel van de kosten is dus ook geen opbrengst voor het bureau. Rekening houdend met deze aspecten is bij een te betalen totaaltarief bij bemiddeling tot ongeveer 200 procent ten opzichte van het bruto uurloon nog geen sprake van een winstmarge. Waarschijnlijk ligt dit zelfs iets hoger. Een exact antwoord is hierin niet te geven, daar dit afhankelijk is van hoe bemiddelingsbureaus hun interne processen hebben vormgegeven.
Wat zijn de (geschatte) kosten als gevolg van het inzetten van een wervingsbureau of intermediairs?
Uit gegevens van het CBS over het jaar 2020 blijkt dat voor de vijf grootste zorgsectoren cumulatief 3,4 miljard aan kosten voor personeel niet in loondienst2 wordt uitgegeven. Zoals bij vraag drie toegelicht is het zeker niet zo dat dit volledige bedrag een jaarlijkse winstmarge is voor de verschillende typen bemiddelingsbureaus. Deze bemiddelingsbureaus hebben medewerkers in de zorg in loondienst. Het bedrag van € 3,4 miljard bestaat voor verreweg het grootste deel uit de salarissen, loonbelasting, sociale verzekeringen en onkosten van personeel niet in loondienst bij zorginstellingen (maar dus wel in loondienst bij deze bureaus, dan wel bemiddeld via hen).
Deelt u de mening dat dit graaien uit de zorgruif nu eens moet stoppen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit gegraai te stoppen?
Om zorg te dragen voor realistische marges en een goede balans tussen vast en flexibel personeel, ben ik, zoals ook vermeld bij het antwoord op vraag 2, in gesprek met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus om te bekijken hoe zij via een door hen op te stellen gedragscode kunnen bijdragen aan een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg.
Daarnaast hebben we, binnen het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ)»3 diverse acties in gang gezet.
Zo is er een kerngroep met veldpartijen opgericht die zich gaat buigen over de volgende thema’s:
Daarnaast stimuleren we via het programma TAZ «regionaal werkgeverschap» met als doel:
De onacceptabele gezondheidsschade door stikstofuitstoot |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Kuipers |
|
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen heeft geschreven dat in Nederland jaarlijks 7.500 tot 9.000 mensen vroegtijdig sterven door fijnstof in de lucht en dat de landbouwsector is betrokken bij ruim de helft van deze fijnstofconcentraties?1
In antwoorden op vragen aan de Staatssecretaris van IenW is aangegeven dat uit berekeningen van het RIVM voor het in 2020 afgesloten Schone Lucht Akkoord (SLA) blijkt dat ongeveer 7.500 vroegtijdige sterfgevallen aan fijnstof zijn toe te schrijven. Het resultaat van deze berekening, die is uitgevoerd voor het SLA referentiejaar 2016, ligt in dezelfde orde van grootte als het door het Europese Milieuagentschap berekende aantal van 9.000. Het verschil ligt waarschijnlijk aan afwijkende uitgangspunten. Ook is aangegeven dat in principe gesteld kan worden dat de landbouwsector betrokken is bij (ruim) de helft van de fijnstofconcentraties in Nederland.
Kunt u bevestigen dat de betrokkenheid van de landbouwsector bestaat uit de stikstofuitstoot (ammoniak bij secundair fijnstof) en uit deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel (primair fijnstof)?2
De bron die wordt aangehaald beschrijft inderdaad de bijdrage van de landbouwsector aan primair fijnstof door deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel. Dezelfde bron beschrijft dat secundair fijnstof niet wordt gevormd in stallen, maar in de atmosfeer. Uitgelegd wordt dat dit secundair genoemd wordt, omdat het pas «in tweede instantie» wordt gevormd. Secundair fijnstof wordt gevormd uit ammoniak (NH3), zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NO en NO2). Gasvormig ammoniak komt uit stallen, mestopslagen en bij het aanbrengen van mest op akkers en weilanden. In de atmosfeer vormen ammoniak en de andere gassen het secundair fijnstof. Secundair fijnstof bestaat vooral uit ammoniumsulfaat en ammoniumnitraat.3
Kunt u bevestigen dat ook de industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden? Bij welk deel van de fijnstofconcentraties zijn de sectoren industrie en mobiliteit betrokken?
Ik kan bevestigen dat industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) mede verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden.4 Op basis van berekeningen die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) jaarlijks uitvoert ten behoeve van de Grootschalige Concentraties en Deposities in Nederland (GCN/GDN), kan gesteld worden dat de bijdrage van de industrie (bijdrage uit binnen- en buitenland) aan de concentratie van PM2.5 (primair en secundair) in de orde van grootte van 15–20% ligt. Datzelfde geldt voor de verkeerssector en voor de (Nederlandse en buitenlandse) landbouw. Tot slot valt 20% in de categorie «Overig», waarbij gedacht moet worden aan de zeescheepvaart, zeezout en bijtellingen.5
Klopt het dat in 2021 de normoverschrijdingen van fijnstof PM10 op landelijk niveau zijn toegenomen ten opzichte van 2020, met name in gebieden met intensieve veehouderij? Hoe beoordeelt u dit?3
Uit de NSL monitoringsrapportage 2022 blijkt inderdaad dat in 2021 de etmaalnorm voor PM10 op 15 toetspunten is overschreden, waar dit in 2020 nog 13 toetspunten betrof. 7
In 2020 en 2021 waren de concentraties van fijnstof en stikstofdioxide lager in vergelijking met voorgaande jaren. Dit is het gevolg van de lockdownmaatregelen en lagere economische activiteit tijdens de coronapandemie. In 2021 is de economische activiteit toegenomen ten opzichte van 2020 waardoor de concentraties in Nederland ook licht zijn toegenomen. Dit heeft bijgedragen aan de kleine stijging in het aantal overschrijdingen voor PM10 in gebieden met intensieve veehouderij. Dit laat onverlet dat de achtergrondconcentraties naar de toekomst toe naar verwachting verder zullen afnemen.
Kunt u bevestigen dat fijnstof PM2,5 (onder andere gevormd door ammoniak en stikstofoxiden) leidt tot verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten?4
Een aantal studies ondersteunen inderdaad een causale relatie tussen luchtverontreiniging en diverse gezondheidseffecten zoals verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten. Studies tonen ook aan dat als de blootstelling aan luchtverontreiniging wordt verminderd, de effecten van luchtverontreiniging onder de algemene bevolking ook sterk afnemen.9
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie in 2015 heeft geconcludeerd dat er een significante relatie bestaat tussen fijnstof PM2,5 en longkanker, blaaskanker en leukemie bij kinderen en dat meerdere wetenschappelijke studies een relatie leggen tussen PM2,5 en de toename van borstkanker?
In 2013 heeft de International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) fijnstof als kankerverwekkend voor mensen geclassificeerd10. Het meeste onderzoek is gedaan naar longkanker, maar er komt steeds meer onderzoek beschikbaar naar de relatie met andere vormen van kanker, waaronder blaaskanker, leukemie bij kinderen en borstkanker. In twee recente publicaties wordt ook een relatie tussen borstkanker incidentie en PM2.5 gevonden.11, 12 Een vergelijkbare studie voor Nederland zal door het RIVM worden uitgevoerd.
Klopt het dat Nederland het tweede land ter wereld is waar het vaakst blaaskanker en borstkanker voorkomt? Aan welke factoren wordt dit toegeschreven?5, 6
Het klopt dat het World Cancer Research Fund International rapporteert dat Nederland het tweede land ter wereld is waar de incidentie (aantal nieuwe gevallen per 100.000 personen per jaar) van blaaskanker het hoogst is; voor vrouwen het tweede land, voor mannen het vierde land.15 Het is goed om daarbij te bedenken dat er binnen landen grote regionale verschillen kunnen zijn in de incidentie. Het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) beschrijft als belangrijkste risicofactor voor blaaskanker in Nederland roken (rokers hebben ongeveer drie keer zoveel kans op blaaskanker als niet-rokers; 30–40% van de mensen met blaaskanker hebben de ziekte gekregen doordat zij rookten). Ook mensen die veel in aanraking zijn geweest met bepaalde stoffen (aromatische aminen die vroeger gebruikt werken in textiel- en verfindustrie) hebben een verhoogd risico op blaaskanker. Ook kan een erfelijke aanleg een rol spelen.16
Ik kan ook bevestigen dat in het overzicht van het World Cancer Research Fund International Nederland op nummer twee staat van incidentie (aantal nieuwe gevallen per jaar) van borstkanker wereldwijd in 2020.17 Ongeveer 1 op de 7 vrouwen in Nederland krijgt borstkanker in haar leven. Vrouwen met een erfelijke aanleg hebben meer kans om borstkanker te krijgen. Er zijn ook andere risicofactoren bekend, maar die hebben minder invloed op de kans op borstkanker.18 Meer informatie kunt u vinden op www.vzinfo.nl.
Kunt u bevestigen dat u schreef dat het behalen van het stikstofdoel uit het regeerakkoord (50 procent emissiereductie in 2030) tot een aanvullende winst van 15.000 levensjaren kan leiden, bovenop wat kan worden bereikt door de maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA)? Waarom heeft u deze cruciale reden voor stikstofreductie vooralsnog niet benadrukt in het stikstofdebat?7
Dat klopt. Deze aantallen zijn berekend op basis van het behalen van het in het regeerakkoord genoemde stikstofdoel (50 procent emissiereductie in 2030).20 Elke inwoner van Nederland moet in schone lucht kunnen leven. Ook met het SLA zetten wij in op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De voortgangsmeting van het SLA, die in maart 2022 aan de Tweede Kamer is gestuurd, laat zien dat ook als gevolg van het SLA de luchtkwaliteit in Nederland verbetert. Een verbetering van luchtkwaliteit en gezondheidswinst wordt via zowel het SLA als het stikstofdoel bereikt.
De nadruk in het stikstofdebat ligt vooral op het herstel van de natuur, vergunningverlening en de reductieopgaven van de sectoren. Echter wordt ook in het stikstofdebat en de communicatie over de opgaven binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) benadrukt dat de transtitie veel maatschappelijke belangen dient, zoals de gezondheid van mensen en het belang van schone lucht. In het NPLG zijn daarom ook meekoppelende structurerende keuzes opgenomen die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de vermindering van fijnstof en geurhinder.
Vindt u deze gezondheidswinst ook cruciaal? Zo ja, wat is uw inzet om deze stikstof- en luchtkwaliteitsdoelen daadwerkelijk te realiseren?
Ja, dat vind ik cruciaal. Daarom zijn de doelen van het NPLG zodanig opgesteld dat we kunnen borgen dat Nederland een land is met schoon drinkwater, een schone bodem en een schone lucht en werk ik hard aan het behalen van deze doelen. Met het NPLG stuur ik op deze doelen en zal ook het doel voor stikstof bereikt worden. Daarmee zorgen we voor een gezondere leefomgeving. Zoals ik in de vorige vraag heb geantwoord, hebben we naast de doelen ook meekoppelende structurende keuzes opgenomen in het NPLG, die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de verminder van fijnstof en geurhinder. Naast het NPLG wordt met de uitvoering van het SLA, alsook de inzet op maatwerkafspraken met grote emittenten van luchtverontreinigende stoffen hard gewerkt aan het realiseren van gezondheidswinst.
Beaamt u dat de huidige stikstofaanpak, met onder andere het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), alleen is gericht op het ontlasten van natuurgebieden en niet op het verbeteren van de volksgezondheid, omdat het verplaatsen van vervuilende bedrijven tot de maatregelen behoort?
Nee, dat beaam ik niet. Het NPLG brengt belangen van de boeren, natuur, water en klimaat samen met het oog op een vitaal platteland. Waarom we deze belangen en doelen samenbrengen draait in de kern om onze leefbaarheid en gezondheid, waarbij dus ook aandacht is voor factoren die hierop van invloed kunnen zijn, zoals de uitstoot van fijnstof, ervaren geurhinder en andere effecten van veehouderij.21
In de startnotitie NPLG is opgenomen dat het uitgangspunt voor de integrale gebiedsprogramma’s moet zijn dat er in elk geval geen (lokale) verslechtering optreedt in luchtkwaliteit en leefbaarheid (inclusief geurhinder) en waar mogelijk een verbetering. Dit uitgangspunt voorkomt dat luchtkwaliteit plaatselijk verslechtert door het verplaatsen van bedrijven.22 De handreiking voor de gebiedsprogramma’s van het NPLG werkt dit uit voor de eerder genoemde meekoppelende structurerende keuzes (zie vraag 9). Het gaat hier onder meer om geadviseerde afstandscriteria tussen veehouderijen en woonkernen die grotendeels in lijn zijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. In vervolgcommunicatie zal ook in meer detail worden ingegaan op hoe gebiedsprogramma’s om kunnen gaan met het risico op uitbraken met en verspreiding van (zoönotische) ziekteverwekkers bij het onder meer verplaatsen van bedrijven.
Beaamt u dat bij het verplaatsen van veehouderijen weg van natuurgebieden het risico reëel is dat deze veehouderijen dichter in de buurt van woonkernen komen waarmee ze de volksgezondheid verder belasten? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het verkleinen van de afstand van veehouderijen tot woonkernen leidt tot hogere blootstelling aan fijnstof en geurhinder. De concentraties nemen af naarmate de afstand tot veehouderijen groter wordt. Onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat het risico op longontsteking significant is verhoogd bij omwonenden van geitenhouderijen en, hoewel minder consistent, ook rondom pluimveehouderijen. De specifieke oorzaak voor de gevonden associatie bij geitenbedrijven blijft vooralsnog onduidelijk.23 Op basis van de diverse onderzoeken is nog onvoldoende duidelijk over het oorzakelijke karakter van de gevonden verbanden, maar de risico’s zijn voldoende aannemelijk om handelen uit voorzorg te rechtvaardigen. In de handreiking van het NPLG zijn adviezen opgenomen voor de meekoppelende structurerende keuze op het terrein van volksgezondheid. Deze gaan ook in op concrete afstandsmaten tussen veehouderijen en woonkernen. Door een specifieke afstand te noemen, stimuleert de overheid dat in situaties met een mogelijk risico voor de publieke gezondheid, gezondheid wordt meegewogen in de besluitvorming.
Deze adviezen zijn grotendeels in lijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. Deze handreiking bestaat sinds 2019 en is bedoeld om decentrale overheden te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden.
Gaat u het verplaatsen van vervuilende bedrijven, waaronder veehouderijen, schrappen als maatregel uit de stikstofaanpak, omdat dit neerkomt op het verplaatsen van problemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ga ik niet schrappen omdat verplaatsing naar bepaalde plekken wel degelijk kan, mits dit passend is bij de kenmerken van dat gebied. Als er wordt gekozen voor verplaatsing moet er een bijdrage worden geleverd aan het komen tot doelbereik. Dit kan het geval zijn aangezien de depositie op een specifiek natuurgebied afneemt door de verplaatsing. Dit is gebiedsgericht maatwerk. Provincies zullen aan de hand van structurerende keuzes van het NPLG de ruimtelijke puzzel gaan leggen samen met de partners in het gebied. Ook geurhinder en fijnstof worden daarin meegenomen (zie vraag 10).
Deelt u de zorg over het feit dat deelname aan het SLA, onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat, volledig vrijwillig en niet juridisch bindend is waardoor er geen garantie is dat de maatregelen voor een betere luchtkwaliteit, waaronder stikstof, daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd en effect zullen hebben? Zo ja, wat is uw inzet om de maatregelen uit het SLA verplicht te stellen?
Het Schone Lucht Akkoord is vrijwillig maar niet vrijblijvend. De meer dan 100 deelnemers aan het Akkoord moeten de maatregelen uit het Akkoord uitvoeren zoals is afgesproken. Met meer dan 90 aangesloten gemeenten24, woont de meerderheid van mensen in Nederland in een gemeente die bij het SLA aangesloten is. Ook zijn zowel alle provincies als het Rijk deelnemers aan het Akkoord. Maatregelen op landelijk niveau hebben een positief effect op iedereen in Nederland.
Het blijft belangrijk om zicht te houden op de uitvoering en resultaten van het SLA. Daarom moeten alle deelnemers aan het Akkoord elk jaar over de voortgang van hun maatregelen rapporteren. Ook berekent het RIVM om het jaar het verwachte doelbereik van het SLA. Op basis van deze stappen kan het Akkoord gaandeweg bijgestuurd worden, als dat nodig blijkt.
Het bericht Zoekactie naar vermiste Michael |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zoekactie naar vermiste Michael»?1
Ja. In reactie op het bericht wil ik benadrukken hoe het mij treft wanneer ik verhalen hoor en lees waarin mensen worstelen met zichzelf en met het leven. En hoe pijnlijk en ingewikkeld dat is, allereerst voor henzelf en daarnaast ook voor hun naasten en verdere omgeving. Ook voor zorgverleners, die zich dagelijks inzetten om deze mensen waar mogelijk te ondersteunen, is dat zwaar. Zeker wanneer de zorg haar grenzen kent en het niet lukt om het gehoopte te bereiken.
In de beschreven casus, waarbij deze persoon is overleden, is dat voor iedereen die betrokken is enorm zwaar. Allereerst gaat daarvoor mijn medeleven uit naar de nabestaanden.
De vragen van uw Kamer gaan in detail in op de gebeurtenis. Bij de beantwoording past mij terughoudendheid om casuïstiek op detailniveau met u te bespreken. Hoewel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over informatie beschikt over casuïstiek, valt deze voor een groot deel onder het medisch beroepsgeheim en kan deze niet vrijelijk met mij of uw Kamer gedeeld worden.
Klopt het dat Michael op basis van een rechterlijke machtiging in een gesloten afdeling was opgenomen?
Ik kan hier vanuit mijn positie geen uitspraken over doen. Informatie over iemands gezondheid betreft bijzondere persoonsgegevens die niet zomaar met derden gedeeld kunnen worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Is de vermissing van Michael door ggz-instelling Parnassia als calamiteit gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo ja, kunt u aangeven welke acties zijn genomen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is Parnassia dan nalatig geweest en welke juridische stappen kunnen worden gezet?
De inspectie heeft geen melding van de vermissing van Parnassia ontvangen. Op basis van de informatie in het artikel kan ik geen uitsluitsel geven of deze casus als calamiteit gemeld had moeten worden. In zijn algemeenheid kan ik u zeggen dat zorgaanbieders op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht zijn om in geval van een calamiteit een melding te doen bij IGJ en er vervolgens onderzoek plaatsvindt naar de toedracht, door de instelling of door de IGJ. Daarbij is een calamiteit geformuleerd als een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid. Belangrijk doel daarvan is dat er geleerd wordt zodat de kans op herhaling zo klein mogelijk wordt. Dat is dan ook het kernpunt in de beoordeling van de inspectie.
Hoeveel vermissingen van ggz-patiënten worden er jaarlijks bij de IGJ gemeld?
Onttrekkingen aan gedwongen verblijf zijn op zichzelf geen calamiteit en hoeven daarom niet bij IGJ gemeld te worden. Pas wanneer de vermissing tot een calamiteit leidt, is deze meldplichting. De inspectie kan op het punt van onttrekkingen aan gedwongen verblijf dus geen registratie bijhouden.
Hoeveel vermissingen van ggz-patiënten worden er jaarlijks bij de politie gemeld?
De politie maakt in hun systemen geen gebruik van een aparte registratiecategorie voor ggz-patiënten. Het is daarom niet mogelijk om deze vraag te beantwoorden.
Klopt het dat de moeder van Michael om 12.50 uur is gebeld over dat haar zoon was weggelopen, maar dat de politie pas 14.30 uur is gebeld?
De politie doet geen uitspraken in individuele casussen. In algemene zin kan echter worden gesteld dat hetgeen in de vraag wordt geschetst past binnen het reguliere beeld van meldingen van vermissingen bij de politie. Wanneer iemand vermist is wordt niet direct de politie ingeschakeld, omdat een eerste stap vaak een eigen zoekslag betreft. Wanneer dat niets oplevert kan een volgende stap zijn de politie in te schakelen.
Is het zo dat de instelling onmiddellijk actie moet ondernemen als iemand met een rechterlijke machtiging wegloopt?
Ja, in geval van een vermissing van iemand die verplichte zorg krijgt vereist de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) dat direct actie wordt ondernomen. Hoe in een dergelijke situatie moet worden gehandeld hangt af van de precieze omstandigheden en de urgentie van de vermissing. Dit is nader uitgewerkt in afspraken tussen de ketenpartners Wvggz. Zie de Handout vermissingen2 en de uitvoeringsafspraken in de keten Wvggz ten aanzien van onttrekkingen en vermissingen3.
Zijn instellingen verplicht een protocol te hebben over hoe te handelen als ggz-patiënten die gedwongen zijn opgenomen plots verdwijnen?
Een dergelijk protocol wordt van iedere zorgaanbieder verwacht die verplichte zorg aanbiedt en daarmee ook voor Parnassia. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Is er bij Parnassia een standaardprotocol over hoe om te gaan met ggz-patiënten die gedwongen opgenomen zijn en vervolgens verdwijnen?
Zie antwoord vraag 8.
Amerikaanse berichtgeving inzake overschatting Covid-19 ziekenhuisopnames en doden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «We are overcounting Covid deaths and hospitalizations. That’s a problem»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de uitspraken van de in het artikel genoemde artsen, die aangeven dat het aantal ziekenhuisopnames en overledenen dat wordt toegeschreven aan COVID-19 veel groter is dan daadwerkelijk het geval is, aangezien te weinig onderscheid wordt gemaakt tussen patiënten die door COIVD en met COVID in het ziekenhuis terechtkomen en/of sterven?
Het betreffende artikel richt zich op de situatie in de VS. In Nederland houdt het LCPS elke werkdag bij hoeveel patiënten er in het ziekenhuis liggen en COVID-19 hebben. Iemand die positief getest wordt moet, ongeacht de opname-indicatie, gedurende de besmettelijke periode geïsoleerd behandeld worden, om verdere besmettingen te voorkomen. Dit legt extra druk op de zorg, daarom is het van belang om het aantal bedden met coronazorg te registreren.
Stichting NICE registreert de opnamereden van nieuwe patiënten met een bevestigde COVID-19-besmetting. Zo kan onderscheid gemaakt worden tussen patiënten waarbij COVID-19 de belangrijkste reden (of een van de opnameredenen) was en patiënten die positief zijn getest op COVID-19 maar om een andere reden in het ziekenhuis zijn opgenomen.
Zodra iemand komt te overlijden, dragen artsen de verantwoordelijkheid voor het registreren van de oorzaak van overlijden. De onderliggende doodsoorzaak – dit is de oorzaak van overlijden die als doodsoorzaak geregistreerd wordt – wordt gecodeerd volgens de internationaal vastgestelde ICD-10 classificatie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Voor COVID-19 (Corona Virus ziekte 2019) zijn door de WHO nieuwe codes uitgegeven, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen vastgestelde COVID-19 of vermoedelijke COVID-19.
Hoe reflecteert u op de analyse uit dit artikel, dat veel patiënten die binnenkomen in het ziekenhuis vanwege andere redenen dan COVID-19 toch als COVID-patiënt worden geregistreerd, omdat zij standaard getest worden op het coronavirus en deze testen in veel gevallen positief uitvallen, terwijl deze patiënten helemaal niet ziek zijn van het coronavirus en/of niet als gevolg van klachten veroorzaakt door het coronavirus worden binnengebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vertaalt de analyse van de artsen in dit artikel zich tot de situatie in Nederland? Weet u of het aantal mensen dat in Nederland wordt aangemerkt als opgenomen en/of overleden door, in plaats van met, COVID-19 potentieel ook sterk overschat wordt en hoelang dit al het geval is? Indien u dit niet weet, gaat u dit uitvragen bij ziekenhuizen en artsen?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat een dergelijke analyse al heel snel in de coronapandemie door verschillende medische professionals wereldwijd werd aangehangen? Vindt u, terugkijkend op de afgelopen jaren, dat actief en voldoende gepoogd is om het onderscheid tussen door en met COVID-19 adequaat te maken bij het in kaart brengen van de hoeveelheid coronapatiënten en doden? Zo ja, kunt u dan onderbouwen dat altijd alle normale protocollen en processen zijn doorlopen bij het diagnosticeren van mensen als zijnde coronapatiënten? Of is het wel degelijk zo dat patiënten met een positieve test primair werden geregistreerd als zijnde opgenomen en/of overleden als gevolg van een infectie met het coronavirus en ook daarop toegespitste zorg ontvingen, terwijl de werkelijke oorzaak van hun gezondheidsproblemen (in ieder geval mede) ergens anders aan ten grondslag lag?
De registratie van personen met een positieve COVID-19 test had als belangrijkste doel de druk op de zorg te monitoren, vanwege de specifieke zorg (isolatie) die dit vereist. Zodra deze personen niet meer besmettelijk zijn en niet meer geïsoleerd behandeld hoeven te worden, wordt de COVID-19 registratie van deze patiënt opgeheven. De registratie staat dan ook los van de behandeling. Artsen zijn opgeleid om juiste diagnoses te stellen en de juiste behandeling in te zetten. Ik vertrouw op hun professionaliteit. Ik heb dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat er sprake is geweest van overdiagnostisering, dan wel het missen van andere diagnoses.
In hoeverre zijn door de potentiële overdiagnosticering van COVID-19 andere diagnoses gemist, waardoor patiënten niet de juiste zorg/behandeling hebben gekregen en/of zelfs zijn komen te overlijden en/of uiteindelijk langduriger en complexer zorg nodig hadden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft de potentiële overschatting van het aantal COVID-19-patiënten voor gevolgen gehad voor de logistieke/operationele situatie in ziekenhuizen? Is, doordat geanticipeerd werd op het na een bepaalde periode afnemen van een «coronagolf», bijvoorbeeld onvoldoende rekening gehouden met bezetting van bedden en beroep op personele capaciteit als gevolg van andere aandoeningen, zoals influenza, andere (seizoensgerelateerde) virusuitbraken of kanker, waardoor ook na de vermeende coronagolven capaciteitsproblemen bleven ontstaan als gevolg van ontoereikend zicht op de medische situatie en de reguliere, actuele zorgvraag in de populatie?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe worden patiënten die op dit moment in Nederland het ziekenhuis binnenkomen en die positief worden getest op het coronavirus, terwijl zij mogelijk door een andere oorzaak in het ziekenhuis terechtkomen, geclassificeerd? Wordt op dit moment actief diagnostisch gedifferentieerd tussen opnames en overlijdens door en met het coronavirus en wordt met deze gegevens een analyse gemaakt, waarin ook met terugwerkende kracht wordt gekeken naar de opnames en overlijdens van de afgelopen coronajaren?
Zie de beantwoording van vraag 2, 3 en 4.
Onderschrijft u de conclusie uit het artikel van The Washington Post dat het van groot belang is om te achterhalen welke patiënten daadwerkelijk door en dus niet alleen met COVID-19 zijn opgenomen in het ziekenhuis en/of overleden, om in kaart te kunnen brengen welke bevolkingsgroepen daadwerkelijk een noemenswaardig gezondheidsrisico lopen door het coronavirus, zodat in de toekomst gerichter en toereikender (preventie)beleid gemaakt en gevoerd kan worden met betrekking tot COVID-19, soortgelijke infectiebedreigingen en het gevolg daarvan voor de zorg?
In het kader van (preventie)beleid is het inderdaad van belang om te weten welke personen hoog risico lopen op een ernstig beloop van COVID-19 en welk onderliggend lijden of welke onderliggende kenmerken extra kwetsbaar maken. Er zijn dan ook verscheidene wetenschappelijke studies opgezet op dit onderwerp.2
Indien ook in Nederland sprake is van (aanzienlijke) overraportage van ziekenhuisopnames en overlijdens door COVID-19, welke stappen gaat u ondernemen om dit in de toekomst (en bij andere gezondheidscrises) te voorkomen? Op welke manier gaat u de diagnostische protocollen en procesvoering in het geval van een dergelijke gezondheidscrisis aanpassen? Op welke manier gaat u beter differentiëren en hoe gaat u ervoor zorgen dat de dataverzameling voor het in kaart brengen van het klinische beeld van patiënten vanaf het begin van een gezondheidscrisis adequaat en volledig geschiedt?
Er was geen sprake van overrapportage, zie ook mijn beantwoording hierboven.
Het feit dat GGZ patiënten niet thuis mogen slapen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom beantwoording van eerdere schriftelijke vragen zo lang heeft geduurd, terwijl het antwoord eigenlijk alleen de mededeling betreft dat een experiment «herstel ondersteunende begeleiding met nachtverlof" is gestart, waarbij patiënten in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) drie keer thuis mogen slapen? Is gewacht met het sturen van de antwoorden aan de Kamer, totdat het experiment was gestart? Zo ja, waarom?1
De beantwoording van de vragen heeft langer geduurd omdat afstemming nodig was met verschillende partijen, waaronder de toezichthouders (NZa en IGJ). Er is niet gewacht met het sturen van de antwoorden naar de Kamer totdat het experiment is gestart, het experiment is namelijk al gestart op 29 april 2020.
Is dit experiment gestart naar aanleiding van de eerdere vragen over het feit dat GGZ-patiënten niet thuis mogen slapen? Zo nee, wat was de aanleiding? Zo ja, waarom wordt dat niet in de beantwoording benoemd?
Nee, dit experiment loopt al sinds april 2020. De aanleiding was een aanvraag van dit experiment bij de NZa van zorgaanbieder Yulius en zorgverzekeraar VGZ.
Welke eerdere signalen hebben het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) of Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gekregen dat GGZ-patiënten niet thuis mogen slapen en wanneer, gezien uw antwoord dat «mede» door de schriftelijke vragen dit feit onder de aandacht van toezichthouders is gebracht?
Er zijn eerder geen signalen ontvangen door het Ministerie van VWS, de NZa of de IGJ dat patiënten niet met nachtverlof mogen in verband met financiële afwegingen. Bij de NZa was wel bekend dat er behoefte was om te experimenteren met andere vormen van bekostiging van het nachtverlof.
Naar aanleiding van uw vragen is vanuit het Ministerie van VWS contact gezocht met zorgverzekeraars, zorgaanbieders en zorgprofessionals die aangeven dat zij dit signaal herkennen. Vervolgens zijn uw vragen samen met de signalen van zorgverzekeraars, zorgaanbieders en professionals onder de aandacht gebracht bij de NZa en de IGJ.
Waarom wordt gekozen voor een experiment «herstel ondersteunende begeleiding met nachtverlof», terwijl duidelijk is dat patiënten alleen maar geholpen kunnen worden door toe te staan dat zij thuis mogen overnachten, ter voorbereiding op ontslag uit de inrichting? Welke argumenten zijn er om dit nu niet meteen toe te staan? Wat is de meerwaarde van een experiment?
Het huidige financieringssysteem voorziet reeds in de bekostiging van het nachtverlof via een «opslag» in het tarief voor een verblijfsprestatie. Het tarief voor verblijfsdagen is gebaseerd op de feitelijk geleverde verblijfszorg en houdt rekening met leegstand van bedden door bijvoorbeeld patiënten die met nachtverlof zijn.
Het experiment «herstel ondersteunende begeleiding met nachtverlof» is gestart omdat de betreffende zorgaanbieder «Yulius» meer nachtverlof wilde inzetten en daarvoor andere financiering van belang vond. Door het inzetten van meer nachtverlof verwacht Yulius dat terugval kan worden voorkomen. Ook verwacht Yulius dat de gemiddelde opnameduur en -intensiteit wordt verlaagd met nachtverlof. Eind april 2023 loopt dit experiment af en zal de NZa samen met betrokken partijen bezien welke vervolgstappen nodig zijn. Ik heb de NZa gevraagd mij hierover t.z.t. te informeren.
Hoe is het instellen van een experiment te rijmen met uw stelling dat «de zorginhoudelijke afwegingen altijd moeten prevaleren boven financiële afwegingen» en dat «als een weekendverlof ten goede komt aan het herstel van de patiënt, of bijdraagt aan de resocialisatie voorafgaand aan het ontslag, dan moet dit mogelijk gemaakt worden door de instellingen.»?
Een deel van het experiment «herstel ondersteunende begeleiding met nachtverlof» omvat een andere manier van financiering. Buiten dit experiment om is het al mogelijk om patiënten met nachtverlof te laten gaan, zie ook het antwoord op vraag 4.
Voor hoeveel instellingen en patiënten geldt dit experiment? Voor hoeveel instellingen en patiënten geldt dat zij nu nog steeds geen slaapverlof krijgen?
Het experiment is een initiatief van Yulius in samenwerking met VGZ. Er zijn tot op heden geen andere zorgaanbieders die zich bij dit experiment hebben aangesloten. Voor hoeveel instellingen het geldt dat patiënten geen slaapverlof krijgen is niet bekend. De NZa en de IGJ hebben hier eerder geen signalen over ontvangen.
Waarom is gekozen voor maximaal drie nachten slaapverlof in het experiment? Is dit overlegd met behandelaren? Waarom zou het niet denkbaar zijn dat een patiënt in voorbereiding tot ontslag vaker thuis mag slapen? Welke argumenten zijn er voor de keuze van maximaal drie nachten?
De keuze voor maximaal drie nachten slaapverlof is gemaakt door de aanvragers van het experiment, Yulius en VGZ.
Klopt het dat patiënten die zijn opgenomen in (academische) ziekenhuizen wél een weekend naar huis kunnen wanneer hun behandelend arts dat goed vindt? Zo ja, wat is precies het verschil tussen de regeling die geldt voor de GGZ en voor ziekenhuizen? Waarom is er sprake van verschil?
Er zijn geen verschillen tussen de bekostigingsregels die gelden voor ggz-zorg binnen ggz-instellingen en voor ggz-zorg binnen (academische) ziekenhuizen.
Het verdwijnen van specialistische GGZ behandelplekken |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), waarin zij hun zorgen uiten over de beschikbaarheid van hoog complexe geestelijke gezondheidszorg (GGZ), het artikel «Een derde van de specialistische ggz-bedden opgeheven, zorg zakt door een ondergrens?» en «Psychiaters bezorgd om patiënten na sluiting kliniek»?1, 2, 3
Ja
Wat vindt u van de constatering dat in 2022 het totaal aantal bedden voor mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen met 34 procent is afgenomen (van 207 naar 137 bedden)? Kloppen deze cijfers en klopt het dat een derde van de klinische behandelplekken voor volwassenen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen hiermee in 2022 is gesloten? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Deelt u de zorgen van de NVvP hierover?
Het is niet te zeggen wat de exacte afname van de klinische behandelcapaciteit is, omdat dit niet alleen gaat om het aantal beschikbare (fysieke) plekken, maar ook om de beschikbaarheid van behandelaren. Het is daarom lastig om deze cijfers te beoordelen. Tegelijkertijd vind ik wel van groot belang dat er meer zicht en grip komt op het aanbod van cruciale ggz. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn hiertoe afspraken gemaakt met als doel om zicht te krijgen op de benodigde capaciteit, voorzieningen en infrastructuur van (boven)regionaal cruciaal zorgaanbod, passend bij de zorgvraag van de patiënt. De NVvP is, als onderdeel van de Federatie Medisch Specialisten (FMS), één van de ondertekende partijen van de afspraken in het IZA en actief betrokken bij de uitwerken van deze afspraak.
Hoe kan het dat behandelaars een dergelijke inventarisatie wel kunnen maken, maar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet over deze cijfers beschikt? Hoe staat het met de afspraak uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars vorig jaar gezamenlijk tot een definitie van cruciale zorg zouden komen en hiervoor een handreiking zouden formuleren? Is dit gelukt? Zo ja, kan dit naar de Kamer gestuurd worden? Zo niet, waarom is dat nog niet gelukt?
De cijfers van de behandelaars zien op de afname van het aantal bedden voor een specifieke doelgroep en zijn gebaseerd op een eigen inventarisatie op basis van het checken van websites van instellingen en het nabellen van behandelaren. Het is de rol van de verzekeraars om er zorg voor te dragen dat zij voldoende zorg inkopen. Hiertoe is goed inzicht nodig in het noodzakelijk aanbod van cruciale ggz. Daarom heb ik hierover afspraken gemaakt met partijen in het IZA. De eerste afspraak in het IZA was om voor eind 2022 een handreiking cruciale ggz vast te stellen, waarin o.a. staat opgenomen wat we verstaan onder cruciale ggz en hoe we het aanbod van cruciale ggz transparant kunnen maken (inventarisatiemodel). Deze voorbereidende fase is inmiddels afgerond. In het Bestuurlijk Overleg IZA op 21 december is de handreiking cruciale ggz vastgesteld en gepubliceerd.4 Met de IZA voortgangsbrief die in het eerste kwartaal naar de Kamer wordt verstuurd, zal deze handreiking aan de Kamer worden aangeboden.
Wordt inmiddels gewerkt aan het in beeld brengen van het landelijk aanbod en regionaal aanbod van cruciale zorg, waaronder Specialistische GGZ? Wat is voor u de ondergrens van het aantal bedden dat er moet zijn voor Specialistische GGZ?
Zoals in het antwoord op vraag 3 beschreven is de handreiking cruciale ggz inmiddels vastgesteld.5 Nu is de volgende fase aangebroken. Het initiatief tot het gesprek en het vullen van de inventarisatie is vanaf januari gestart door de ggz-kerninstelling in de regio. Elke regio brengt aan de hand van een inventarisatiemodel in beeld welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken naar hoeveel vraag er is naar cruciale ggz. De inventarisatie in de regio kost tijd, omdat het voor veel betrokken partijen een nieuw proces is dat onderlinge afstemming en zorgvuldigheid vraagt. Vanaf juli worden de overzichten per regio landelijk gebundeld, zodat er een eerste overzicht ontstaat van welk aanbod er is als het gaat om cruciale ggz. Op basis van dit overzicht en inzicht in de vraag naar cruciale ggz wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden. De uitkomsten hiervan worden door de zorgverzekeraars besproken en vertaald naar de individuele inkoop. Met deze afspraken krijgen zorgverzekeraars en zorgaanbieders beter zicht op het zorgaanbod en zullen zij hierover sneller en beter met elkaar in gesprek komen indien de zorgplicht in het geding dreigt te komen.
Bent u het eens met de constatering van de NVvP dat complexe of hoogspecialistische zorg een behandeling vraagt die in het grotere geheel kosteneffectief is, maar op het niveau van de individuele aanbieder financieel onaantrekkelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het eens dat dit dan een wijziging vraagt in de manier van financiering?
Iedere patiënt moet de zorg krijgen die passend is. Hoogspecialistische zorg moet daarom voor een individuele aanbieder aantrekkelijk zijn. Uitgangspunt van de nieuwe bekostiging voor de ggz (het zorgprestatiemodel) is om gepaste zorg te bevorderen. Voor de hoogspecialistische ggz zijn er om die reden ook aparte prestaties vastgesteld die een hoger tarief kennen. Op deze manier zou alleen de zorgvraag van de patiënt moeten bepalen welke zorg een zorgaanbieder levert. Zodra er declaratiedata beschikbaar is, zal de setting hoogspecialistisch en de tarieven daarvoor, één van de onderwerpen zijn waarop de NZa het zorgprestatiemodel gaat monitoren. Ik wil eerst zien hoe het zorgprestatiemodel uitpakt, voordat ik vooruitloop op een eventuele wijziging in de manier van financieren.
Hoe kijkt u met de kennis van nu naar de afspraken die zijn gemaakt in het bestuurlijk akkoord toekomst GGZ uit 2012 en de verlenging daarvan, met name als het gaat over de ambulantisering? Bent u het eens dat mede in het licht van de kritische evaluatie van het Trimbos-instituut verdere ambulantisering in de GGZ onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het tij te keren?4
Bij het inzetten van de beweging naar ambulantisering in 2013 zagen kennisinstituten en experts goede voorbeelden in Europa die uitgingen van een wijkgerichte aanpak, (maatschappelijke) participatie, ambulantisering en het terugdringen van dwang en drang. Nederland bleef destijds bij deze ontwikkelingen achter. In 2013–2014 is daarom de bestuurlijke afspraak gemaakt dat in 2020 het aantal klinische plaatsen met 30% afgenomen zou moeten zijn (t.o.v. 2008) en dat deze afbouw gesubstitueerd zou moeten worden door ambulante zorg.6 Deze richting en afspraak werd breed gesteund, door zorgaanbieders, cliëntenorganisaties en verzekeraars.
Een conclusie van het Trimbos in de Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige GGZ is dat de nadruk niet langer zou moeten liggen op de afbouw van klinische bedden als zodanig. Ik deel deze conclusie en vind dat er een zekere ruimte en beschikbaarheid van voldoende bedden nodig is om de zorg te kunnen leveren die nodig is in sommige gevallen. In het IZA hebben we afspraken gemaakt om de cruciale zorgfuncties zowel op regionaal als landelijk niveau in kaart te brengen. Op basis van de regionale beelden en het landelijke beeld wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden. De uitkomsten hiervan worden vertaald naar de individuele inkoop door zorgverzekeraars.
Wat vindt u van de constatering van de NVvP dat ambulante zorg voor een groep patiënten van klinieken die recent zijn gesloten of afgeschaald (onder meer Pro Persona, Klinieken voor Intensieve Behandeling (KIB), Arkin en de Somatische Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK)-kliniek van Altrecht) geen betere oplossing is? Bent u het met deze constatering eens? Zo nee, waarom niet?
Ik vind gezamenlijke besluitvorming (tussen client, zijn/haar netwerk, professional, behandelaar, zorgverzekeraar) over wat nodig is voor een patiënt essentieel. Meerdere organisaties hebben hierin een rol en verantwoordelijkheid. De afbouwende zorgaanbieder, de nieuwe zorgaanbieder en de medisch adviseur van de zorgverzekeraar moeten nauw met elkaar in contact staan om tot passende zorg elders te komen.
In het geval van deze groep patiënten gaat het om specialistische zorg aan een kleine, maar complexe groep. Voor deze patiënten kan bijvoorbeeld klinisch aanbod passend zijn conform de geldende richtlijn en zorgstandaard. Het is echter niet te zeggen of ambulante zorg per definitie geen betere oplossing is. Het is aan het veld om te oordelen over de effectiviteit van behandelingen en op basis daarvan richtlijnen eventueel aan te passen.
Hoe beoordeelt u de signalen van de NVvP dat een aantal patiënten weliswaar is ondergebracht bij andere aanbieders, maar in de praktijk geen passende zorg krijgen?
Voor een beeld over of patiënten passende zorg hebben ontvangen, baseer ik me op signalen van de IGJ. De IGJ geeft dat dat ze ten tijde van de aangekondigde sluitingen ongeveer tien signalen heeft ontvangen. Deze signalen betroffen zorgen over de overdracht van zorg naar een andere aanbieder, de gevolgen voor cliënten en angst voor wachtlijsten. De IGJ heeft deze signalen meegenomen in het toezicht naar hoe de zorgaanbieder de zorgplicht heeft uitgevoerd. De IGJ heeft recent geen signalen ontvangen over de continuïteit of passendheid van zorg. Op basis van de brief van de NVvP heeft IGJ de NVvP gevraagd concrete en recente signalen met hen te delen.
De signalen die de NVvP aankaart, kunnen alleen worden opgepakt wanneer cliënten zich melden bij hun zorgverzekeraar. Mochten er cliënten zijn die toch onterecht op een wachtlijst terecht zijn gekomen of naar hun mening toch geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een alternatieve zorgaanbieder. Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar. Het Zorginstituut kan aanbieders en zorgverzekeraars helpen de juiste, zorginhoudelijke keuzes te maken voor de meest passende behandeling.
In de beantwoording van een schriftelijk overleg van oktober 2022 liet u weten dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) nog voor eind 2022 bij de bezochte zorgverzekeraars langs zou gaan om te controleren of alle voormalige cliënten die zorg nodig hebben passende zorg hebben gekregen en aan de zorgplicht is voldaan, is dit gebeurd? Zo ja, wat waren de conclusies van de NZa? Heeft u signalen gekregen van de NZA dat de continuïteit van zorg voor een deel van de patiënten in het geding is gekomen? Zo nee, hoe kan het dat NVvP deze signalen krijgt en de NZa niet?5
Uit de eerdere uitvraag van de NZa bleek dat eén zorgverzekeraar naar aanleiding van de sluitingen drie zorgbemiddelingsverzoeken had gehad die in behandeling zijn genomen. Deze verzoeken zijn inmiddels afgerond. De NZa heeft, zoals toegezegd, in december een uitvraag gedaan bij de bezochte zorgverzekeraars. Naar aanleiding van deze uitvraag geven alle vier de zorgverzekeraars aan geen aanvullende signalen te hebben ontvangen van cliënten die in behandeling waren of op de wachtlijsten stonden bij één van de drie instellingen en naar hun mening toch geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen. Het verschil tussen de signalen van de NVvP en de uitvraag van de NZa kan zitten in dat de NZa alleen zicht heeft op de signalen die zorgverzekeraars hebben van cliënten die zich daar gemeld hebben. Mochten er cliënten zijn die naar hun mening toch geen adequate
vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder.
Wat vindt u van de kanttekeningen van NVvP bij de conclusie van de rode draden analyse van de NZA dat de zorgplicht niet is geschonden? Bent u het met de kanttekeningen van de NVvP eens?
De NVvP stelt dat de conclusie van de NZa dat aan de zorgplicht voldaan is te beperkt is, omdat deze gebaseerd is op een getalsmatige analyse, waardoor het inhoudelijk perspectief van de patiënt en de behandeling ontbreekt. Ik deel deze conclusie van de NVvP niet. De zorgplicht ziet op dat er passende vervangende zorg wordt gevonden voor een cliënt in het geval van een sluiting. De behandelaar bepaalt waar mogelijk in afstemming met de client, wat de meest aangewezen vervolgzorg is op het moment dat de huidige behandeling niet langer beschikbaar is als gevolg van wijziging in het behandelaanbod. Verzekeraars moeten bij sluitingen ook uit zichzelf nagaan of de vervangende zorg voor hun patiënten goed geregeld is, niet pas als ze daarop worden bevraagd door de toezichthouder. Het is aan de NZa in haar rol als toezichthouders om vast te stellen of er aan de zorgplicht is voldaan. Wat een passend alternatief zorgaanbod is aan de betrokken professionals en de medisch adviseurs van de zorgverzekeraar.
Hoe is dit te rijmen met de antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u aangeeft «De NZa geeft aan dat de betrokken verzekeraars aangeven dat de patiënten hun lopende behandeling kunnen afmaken en/of er binnen de regio gezocht wordt naar passende behandeling bij een andere zorgaanbieder,»? Deelt u de mening dat deze signalen laten zien dat de praktijk anders heeft uitgepakt en er op z’n minst zorgen zijn over of dit voornemen is gelukt? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat deze patiënten passende, niet-ambulante hulp krijgen?6
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 kan het verschil tussen de signalen van de NVvP en de uitvraag van de NZa zitten in dat de NZa alleen zicht heeft op de signalen die zorgverzekeraars hebben ontvangen van cliënten die zich daar actief gemeld hebben. Mochten er cliënten zijn die naar hun mening toch geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder. Op basis van de brief van de NVvP heeft IGJ de NVvP gevraagd concrete en recente signalen met hen te delen.
Is duidelijk genoeg welke vormen van GGZ-zorg beter geboden kunnen worden via ambulante begeleiding? Zo ja, kunt u voorbeelden noemen van klinieken waar ambulantisering van de zorg heeft geleid tot betere resultaten?
Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer9 weten we op basis van signalen uit de praktijk dat het effectief kan zijn om bepaalde behandelingen (bijvoorbeeld bij angststoornissen) ambulant vorm te geven. Dit kan echter per patiënt en behandeling verschillen. Er is daarmee geen generiek antwoord te geven op deze vragen. Door de ingezette beweging van ambulantisering werken veel ggz-instellingen inmiddels met FACT-teams, waarbij cliënten zoveel mogelijk in de eigen omgeving worden behandeld. FACT staat voor Flexible Assertive Community Treatment. Deze methode is gericht op het verminderen van symptomen en leren omgaan met de aandoening. Begeleiding kan zich richten op alle levensgebieden en de teams kunnen op maat samenstellen zodat de cliënt altijd de juiste zorg krijgt. Een ander voorbeeld van de meerwaarde van ambulante zorg is de nauwe samenwerking tussen de ggz en sociale buurtteams en huisartsen in Utrecht, in zogenoemde wijkteams. Hierdoor zijn er korte lijnen en begeleiding en behandeling vinden geïntegreerd plaats door het wijkteam. Ervaringsdeskundigen maken ook deel uit van het wijkteam.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de reorganisatie van GGZ-instelling Emergis in Kloetinge?7
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn niet verplicht om reorganisaties bij de toezichthouders te melden, doorgaans informeren instellingen de IGJ over organisatie ontwikkelingen. Dat is ook gebeurd in het geval van Emergis. Op basis van de contacten tussen Emergis en de IGJ, ziet de IGJ geen risico’s voor de kwaliteit en de continuïteit van zorg.
Sinds wanneer zijn cliënten en personeelsleden op de hoogte? Hebben zij inspraak in de reorganisatie? Zijn de beoogde plannen besproken met cliënten die op de lijst stonden voor opname zodat zij zich konden voorbereiden?
Ik ben hiervan niet op de hoogte. Zoals in het antwoord op vraag 13 toegelicht is er contact geweest tussen Emergis en de IGJ en ziet de IGJ geen risico’s voor de kwaliteit en de continuïteit van zorg.
Kunt u uitleggen waarom het voor de patiënten die daar in behandeling zijn (onder meer mensen met autisme) beter is om ambulante hulp te krijgen dan in een kliniek? Is hier wetenschappelijk onderzoek naar gedaan of zijn er praktijkvoorbeelden? Zo nee, waarom is dit besloten?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 12 weten we op basis van signalen uit de praktijk dat het effectief kan zijn om bepaalde behandelingen (bijvoorbeeld bij angststoornissen) ambulant vorm te geven. Het is aan het veld om te oordelen over de effectiviteit van behandelingen en op basis daarvan richtlijnen eventueel aan te passen. Het Zorginstituut kan aanbieders en zorgverzekeraars helpen de juiste, zorginhoudelijke keuzes te maken voor de meest passende behandeling.
Op welke manier wordt zorgcontinuïteit voor deze patiënten gegarandeerd? Kunt u dit garanderen gezien de wachtlijsten en personeelstekorten in de GGZ?
Zorgverzekeraars moeten vanuit hun wettelijke zorgplicht proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor verzekerden organiseren. Dit betekent dat zorgverzekeraars voldoende zorg moeten inkopen voor hun verzekerden en dat vraag en aanbod moeten matchen. Bij de afbouw of ombouw van zorg is het aan de zorgverzekeraar om te overwegen of er voldoende alternatieven van vervangende zorg zijn voor zijn verzekerden. De behandelaar bepaalt waar mogelijk in afstemming met de client, wat de meest aangewezen vervolgzorg is op het moment dat de huidige behandeling niet langer beschikbaar is als gevolg van wijziging in het behandelaanbod. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg.
Patiënten en behandelaren kunnen zich tot de IGJ wenden, wanneer zij zich zorgen maken over de kwaliteit van zorg. Patiënten kunnen de NZa aanschrijven indien zij van mening zijn dat verzekeraars hun zorgplicht niet nakomen. Op deze manier is de continuïteit van zorg geborgd. Ik word actief door de NZa en de IGJ geïnformeerd als er signalen zijn dat dit niet goed loopt. Naar aanleiding van eerdere signalen van voorgenomen sluitingen is in het Integraal Zorgakkoord de afspraak gemaakt om zicht en grip te krijgen op cruciale ggz. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt op dit moment gewerkt aan het in beeld brengen van het landelijke aanbod en regionale aanbod van cruciale ggz. Dit met als doel om zicht te krijgen op de benodigde capaciteit, voorzieningen en infrastructuur van (boven)regionaal cruciaal zorgaanbod, passend bij de zorgvraag van de patiënt.
Hoe gaat worden voorkomen dat hulpverleners gedwongen worden ontslagen en misschien wegtrekken uit de sector?
Voor een groot deel raakt uw vraag aan de keuzes die afzonderlijke organisaties als werkgever maken in hun personeelsbeleid. Waar ik me vanuit mijn rol hard voor maak, is om medewerkers voor de zorgsector te behouden. Zo zet ik met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ), in samenwerking met partijen (o.a. V&VN en deNLggz), in op de urgente uitdagingen die er liggen op de arbeidsmarkt, ook voor de ggz-sector. Het programma richt zich op meer ruimte voor innovatieve werkvormen, meer ruimte voor goed werkgeverschap en voor scholing en ontwikkeling. Door meer zeggenschap te stimuleren en daardoor het werkplezier te vergroten, moeten zorgmedewerkers behouden blijven voor de zorg.
Ouderen met onderkoeling |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ouderen vaker met onderkoeling in ziekenhuis door valpartijen: «Liggen soms uren op de grond»»?1
Ja
Hoe reflecteert u op de constatering van medici dat de werkdruk voor huisartsen heden ten dage zo groot is dat zij niet meer in staat zijn om alle patiënten in hun praktijk te kennen en te screenen, waardoor kwetsbare ouderen tussen wal en schip vallen, met ongelukken en schrijnende situaties als gevolg?
Ik herken niet dat kwetsbare ouderen tussen wal en schip vallen, doordat huisartsen niet meer in staat zijn om alle patiënten in hun praktijk te kennen en te screenen. Dat er ouderen vallen en gebruik moeten maken van spoedzorg betekent niet per se dat zij niet in beeld waren bij hun huisarts.
De werkelijkheid is complexer. Natuurlijk proberen alle zorgprofessionals die bij een oudere betrokken zijn te voorkomen dat kwetsbare mensen vallen. Tegelijkertijd willen veel (kwetsbare) ouderen op een fijne, veilige en vertrouwde manier zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven. Crisissituaties, onder- en overbehandeling en de noodzaak van langdurige zorg willen de Minister voor Langdurige Zorg en ik zoveel mogelijk voorkomen. Het uitbannen van elk risico is echter onhaalbaar en ook niet gewenst als dit betekent dat mensen disproportioneel in hun bewegingsvrijheid worden beperkt of dag en nacht in de gaten moeten worden gehouden.
Dat neemt niet weg dat ik erken dat de huisartsenzorg onder druk staat. Daarom heb ik het in Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt om de werkdruk van huisartsen te verlichten. Zo zet ik onder andere in op het opleiden van meer huisartsen en heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) met ingang van januari 2023 hogere en gedifferentieerde tarieven voor de avond-, nacht- en weekend (ANW-)diensten vastgesteld. Ook zijn er afspraken gemaakt over het landelijk beschikbaar stellen van «meer tijd voor de patiënt» voor 100% van de huisartsenpraktijken per 2024. Dit moet bijdragen aan meer werkplezier voor de huisarts en ondersteunend personeel in de huisartsenzorg, en zorgt ervoor dat huisartsenpraktijken het werk slimmer kunnen organiseren waardoor er ook meer tijd beschikbaar is voor kwetsbare patiënten.
Hoe reflecteert u op de ingeboekte bezuiniging op de wijkverpleging in de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, terwijl dit soort zorg nu al ontoereikend is, er grote personeelstekorten zijn, ouderen vaak lang moeten wachten op zorg en minder zorg krijgen en de sociale controle die nodig is om deze kwetsbare mensen in het vizier te houden afkalft, waardoor deze patiënten in gevaar komen?
Er is geen sprake van een bezuiniging. Bij vaststelling van het IZA is het niveau van het macrokader van de wijkverpleging bijgesteld naar aanleiding van voortdurende onderbesteding. Vergeleken met de realisatie van 2022 laat het budgettair kader 2023 en verder groei zien.
Groeipercentages
Wijkverpleging
2,0%
2,4%
3,0%
3,5%
Bedragen x € 1 miljoen
Wijkverpleging
3.802
3.870
3.973
4.100
Bent u bereid de bezuinigingen op de wijkverpleging/thuiszorg te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een bezuiniging.
Kunt u inschatten in hoeverre de coronacrisis en het coronabeleid van invloed is geweest op het feit dat kwetsbare ouderen regelmatig met niet-gediagnosticeerde aandoeningen en/of onopgemerkte klachten rondlopen, waardoor zij nog kwetsbaarder worden voor bijvoorbeeld valpartijen? In welke mate is alle uitgestelde zorg hiervan (mede) de oorzaak? Weet u hoeveel ouderen tijdens de coronaperiode niet met klachten naar de huisartsen durfden of mochten komen, in verband met het coronavirus?
Het RIVM heeft over dit onderwerp twee onderzoeken gepubliceerd, 2, 3. Hieruit blijkt dat zorg tijdens de pandemie is uitgesteld. Dit heeft ertoe geleid dat een deel van de gezondheidswinst waar deze zorg normaliter toe geleid zou hebben, niet behaald is. Omgerekend in verwachte QALY’s (extra levensjaren in goede gezondheid) betreft dit 18% van de verwachte gezondheidswinst in 2020 en 2021. Vaak ging dit echter niet om verlening van acute/hoog urgente zorg.
Ook hebben mensen de huisartsenzorg vermeden. Tussen maart en juni 2020 (eerste golf) lag het totaal aantal bezoeken aan de huisartsen gemiddeld 11% lager dan in dezelfde periode in 2019. Het aandeel huisartsbezoeken naar aanleiding van symptomen die mogelijk duiden op ernstige klachten, zoals kanker of hartziekten, was deze periode 21% lager dan in 2019. Er zijn hierbij echter duidelijke verschillen zichtbaar naar leeftijd. Uit het onderzoek blijkt dat bij ouderen veel minder sprake was van een daling in het aantal huisartsconsulten. Bij 85-plussers lag het aantal consulten vanaf de eerste golf tot het einde van 2020 zelfs hoger dan in 2019. Wel waren er duidelijk minder huisartsvisites bij ouderen thuis. Artsen geven aan dat zij de «sociale» visites bij kwetsbare ouderen veelal vervangen hebben door telefonische consulten. Tijdens de zomer en tweede golf lag het gemiddelde aantal huisartsconsulten weer op het niveau van 2019.
Wat betekent het gestegen aantal ouderen dat door valpartijen en onderkoeling in het ziekenhuis terechtkomt voor de druk op de ziekenhuiszorg en vervolgens voor de druk op de wijkverpleging en de thuiszorg?
Het kabinet zet in op het zoveel mogelijk voorkomen van valpartijen door ouderen thuis. Gezien de vergrijzing is extra inzet in de komende jaren op valpreventie cruciaal. Dit kan letsel voorkomen en onnodige druk op de zorg. Samen met onder meer gemeenten, GGD-en en maatschappelijke partijen – zoals VeiligheidNL – zetten we vanaf dit jaar in op het beperken van risico op vallen door ouderen. Onder meer door ervoor te zorgen dat ouderen met een verhoogd valrisico sneller in beeld komen en een effectief valpreventief beweegaanbod aangeboden krijgen. In de Kamerbrief van de Staatssecretaris van VWS over de onderwerpen bevordering gezondheid, preventie en leefstijl van 2 december 20224 bent u geïnformeerd over alle acties die in het kader van valpreventie in gang zijn gezet. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, de Staatssecretaris van VWS, en ik zullen in het najaar uw Kamer over de voortgang hiervan informeren.
Wat vindt u ervan dat ouderen als gevolg van de hoge energieprijzen hun huis niet meer voldoende (kunnen) verwarmen, waardoor zij onderkoeld raken en dus kwetsbaarder worden? Hoe verhoudt de plicht die de overheid heeft om de volksgezondheid te waarborgen zich ten opzichte van de gevolgen van de keuze van diezelfde overheid om de energieprijzen dusdanig te laten oplopen en geen werk te maken van energiesoevereiniteit, dat mensen noodgedwongen in de kou gaan zitten en daardoor ziek worden?
Dat ouderen onderkoeld kunnen raken als zij lang op de grond liggen na een val is bekend. Er is mij geen onderzoek bekend naar een directe relatie tussen het lager zetten van de thermostaat en de klachten waarmee ouderen in het ziekenhuis belanden. Energiekosten van ouderen hebben wel de aandacht. Ik verwijs u naar eerdere Kamerbrieven4 waarin uitgebreid wordt ingegaan op de maatregelen die dit kabinet neemt om ook ouderen te ondersteunen bij hun gestegen energiekosten.
Hoe reflecteert u op de keuze van het kabinet om te streven naar het zo lang mogelijk thuis laten wonen van ouderen, om de druk op de zorg te beteugelen en zorgkosten te verlagen, terwijl het resultaat van die keuze het tegenovergestelde bewerkstelligt, aangezien veel ouderen hierdoor kwetsbaarder en zieker worden, vaker ongelukken krijgen en dus uiteindelijk langer, complexer en kostbaarder zorg nodig hebben?
De voorkeuren van ouderen zijn veranderd. Zij willen graag zo lang mogelijk, veilig en vertrouwd, thuis wonen en met de juiste zorg en ondersteuning kan dat ook. Wij ondersteunen met de maatregelen in programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) en het IZA versterking van de zorg thuis, zodat crisissituaties, onder- en overbehandeling en de noodzaak van Wlz-zorg gaan afnemen. Helaas hebben kwetsbare ouderen een hoger risico om te vallen, zowel ouderen die hun zorg thuis krijgen, als ouderen die zijn opgenomen in een ziekenhuis of verpleeghuis. Het voorkomen van valincidenten is voor alle kwetsbare ouderen van belang.
Deelt u de mening dat het moreel onverantwoord is om onze ouderen als gevolg van financiële overwegingen op deze manier te verwaarlozen en dat het bovendien leidt tot minder vertrouwen in de politiek, de zorg en zorgt voor nog meer onvrede en polarisatie in de samenleving?
Nee, ik deel niet het beeld dat ouderen worden verwaarloosd. Het beleid is er juist op gericht om toegang van zorg te borgen voor die mensen die haar nodig hebben, waaronder (kwetsbare) ouderen.
Kunt u in kaart brengen wat de financiële gevolgen zijn van de onderkoeling en valpartijen bij ouderen? Hoeveel kost alle extra zorg die als gevolg hiervan moet worden verleend?
Volgens VeiligheidNL (kenniscentrum voor letselpreventie) zijn de totale zorgkosten (Wmo, Zvw en Wlz) van ouderen (65 jaar en ouder) in 2021 die met een letsel vanwege een valincident (in huis, buiten of in een zorginstelling) een afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) bezochten en/of opgenomen werden in ziekenhuis in totaal 1,15 miljard euro. Het gaat dan om de medische kosten van de behandeling en nazorg gedurende het eerste jaar na het valincident, waarbij naast de kosten van SEH-bezoek, polikliniekconsulten en opnamen ook de kosten van bijvoorbeeld revalidatie, huisartszorg, fysiotherapie, thuiszorg, verpleeghuiszorg zijn inbegrepen. De verwachting is dat in april 2023 een landelijk overzicht van de zorgkosten van valpartijen over 2022 beschikbaar is. In welke mate bij de valincidenten ook sprake is van onderkoeling, is onbekend.
Weet u hoeveel ouderen als gevolg van valpartijen en onderkoeling eerder komen te overlijden dan wanneer zij wel bij huisartsen en wijkverpleging/thuiszorg in beeld waren geweest?
Met betrekking tot een correlatie tussen niet in beeld zijn, vallen en overlijden zijn geen cijfers beschikbaar.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat ouderen niet meer onderkoeld in het ziekenhuis terechtkomen na valpartijen?
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, de Staatssecretaris van VWS en ik zetten ons gezamenlijk in voor passende zorg. In het kader van deze vraag hoort daarbij voortzetting van de beleidsaandacht voor de signalering van kwetsbaarheid bij ouderen thuis, valpreventie en acute zorg voor ouderen. Bij het laatste hoort vanzelfsprekend ook aandacht voor het kunnen alarmeren en snel opvolgen van deze alarmering.
Het besluit over het concentreren van de kinderhartchirurgie in Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kuipers negeert advies zorgautoriteit en zet concentratie kinderhartchirurgie door»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het risico van het concentreren van de kinderhartchirurgie, dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in kaart heeft gebracht voor de algehele kinderhartzorg en andere urgente/acute zorg voor kinderen in Nederland, wat u betreft ondergeschikt is aan de vermeende urgentie om de kinderhartchirurgie te concentreren in twee centra in Nederland? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel meer kinderen een gezondheidsrisico lopen als de hartchirurgie niet op korte termijn geconcentreerd wordt ten opzichte van het aantal kinderen (en volwassenen) die belangrijke zorg mislopen als gevolg van deze concentratie?
Het proces van concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen bij kinderen en de complexe interventies bij volwassenen, is juist bedoeld om risico’s te voorkomen. De wijze waarop deze vorm van zorg is georganiseerd is kwetsbaar, zeker op de langere termijn. Concentratie van de interventies leidt tot betere zorg doordat in grotere teams chirurgen gezamenlijk operaties kunnen uitvoeren, voor elkaar kunnen invallen en verder kunnen specialiseren. De verenigingen van betrokken artsen hebben vastgesteld dat concentratie nodig is om deze patiënten de beste kansen op een goede kwaliteit van leven te geven.2 De patiëntenorganisaties geven aan blij te zijn dat dit eindelijk gebeurt.
Het transitieproces zal zorgvuldig en beheerst moeten verlopen zodat kinderen of volwassenen geen belangrijke zorg mislopen als gevolg van concentratie. De discussie hierover loopt al dertig jaar. Het is van belang dat er duidelijkheid komt voor patiënten en zorgverleners, om de beste zorg te kunnen bieden in Nederland.
Hoe denkt u de verwachte personele problemen die gepaard gaan met de concentratie van de kinderhartchirurgie op te gaan lossen? Hoe denkt u bijvoorbeeld de benodigde verpleegkundigen over te halen in een ander centrum te gaan werken? Waarom zouden hartchirurgen minder diensten gaan draaien als niet alle (hoogspecialistische) kinderhartchirurgen meegaan naar de aangewezen centra? Wat gaat u doen als de centra benodigde personele bezetting voor de geconcentreerde hartzorg niet rond krijgen?
De NFU heeft in haar advies aangeboden daar met mij over in gesprek te gaan. In mijn brief van 13 februari3 heb ik daar naar verwezen en heb ik ook aan gegeven dat ik in overleg met de NFU een commissie van onafhankelijke, gezaghebbende deskundigen zal instellen om deze transitie te begeleiden. In dit transitieproces zal uiteraard ook de personele bezetting aan de orde komen.
Heeft u in kaart gebracht wat het betekent als door deze concentratie van hartzorg bepaalde centra hun kinder-Intensive Cares (IC’s) zullen moeten sluiten, zoals de NZa heeft aangegeven dat waarschijnlijk het geval zal zijn? Wat betekent dat voor de regiofuncties van deze centra en de toegankelijkheid van zorg voor de gemeenschap in de betreffende regio’s? Weet u hoeveel kinderen voor acute zorg zullen moeten worden overgebracht naar centra verder van huis en wat dat voor gevolgen heeft voor hun acute gezondheid, de behandelingen die zij moeten ondergaan en hun gezondheid en prognoses op de langere termijn?
Voor mij staat de beste kwaliteit van zorg voor patiënten voorop. Dat betekent dat de zorg zo wordt ingericht dat kinderen (en volwassenen) toegang hebben en ook blijven hebben tot zorg die hen de beste kansen biedt op een goede kwaliteit van leven. Door deze interventies te concentreren krijgen kinderen met een aangeboren hartafwijking, zoals gezegd, betere kansen op een goede kwaliteit van leven, ook op de langere termijn. De (kinder)IC en acute zorg moeten altijd voor iedereen toegankelijk zijn, in alle regio’s. Daarover zullen dan dus ook goede afspraken moeten worden gemaakt. Het is niet mogelijk nu al precieze uitspraken te doen over óf er maatregelen nodig zijn om ic’s open te houden en hoe die vorm krijgen. Dat is maatwerk en moet aansluiten bij de precieze situatie van het betreffende umc en de wensen en mogelijkheden van betrokken zorgverleners en patiënten. Ook dat komt in het in vraag 3 bedoelde transitieproces aan de orde.
Kunt u garanderen dat de capaciteit van de kinder-IC’s die het sluiten van andere kinder-IC’s moeten opvangen, toereikend is? Zijn de ziekenhuizen waar deze kinderen naartoe gebracht worden, berekend op deze extra patiëntjes en wat gebeurt er als deze kinder-IC’s vol liggen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Wat zijn de gevolgen van het verliezen van de academische status van een ziekenhuis, bijvoorbeeld als gevolg van het noodgedwongen moeten sluiten van een kinder-IC? Welke gevolgen heeft dat voor het krijgen van subsidies, het aantrekken van artsen en verpleegkundigen, opleidingstrajecten en plaatsen, internationale kennisdeling en samenwerking, etc.? Hoe gaat u eventuele schade van een dergelijk statusverlies opvangen? Wat zal dit doen met de kwaliteit van zorg in een bepaalde regio?
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bepaalt wanneer sprake is van een academisch ziekenhuis. Academische ziekenhuizen zijn werkzaam op het gebied van de patiëntenzorg en staan mede ten dienste van het wetenschappelijk geneeskundig onderwijs en onderzoek aan de universiteiten waaraan zij zijn verbonden. Zij vervullen mede topklinische en topreferentiefuncties in de gezondheidszorg. Voorts verlenen zij medewerking aan de opleiding tot medisch specialist. Dat hangt dus niet af van één discipline, zoals de congenitaal cardiothoracale chirurgie. Van noodgedwongen sluiting van kinder-IC’s is ook geen sprake. Mocht een ziekenhuis onvoldoende bezetting hebben van de kinder-IC doordat de interventies voor patiënten met een aangeboren hartafwijking elders worden geconcentreerd, dan zal in de transitiefase gekeken moeten worden hoe dat opgevangen wordt. Het belang van de patiënt staat hierbij, zoals vermeld, voor mij voorop. Ook heb ik reeds aangegeven dat er altijd voldoende (kinder)ic capaciteit beschikbaar moet zijn.
Weet u wat de concentratie van de kinderhartchirurgie gaat doen met de personeelstekorten in de zorg en de druk op de zorgverleners? Is het aannemelijk dat nog meer mensen de zorg zullen verlaten, omdat zij niet langer hun specialisme kunnen uitoefenen en/of niet meer op de afdeling van hun keuze kunnen werken? Wordt het overvraagde personeel in de centra waar deze hartzorg wordt geconcentreerd dan niet nog verder belast, met uitval van personeel, uitstel en vertraging van urgente zorg en verdere verschraling van het zorgstelsel als gevolg? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u een dergelijk scenario voorkomen?
Eén van de doelen van concentratie is juist de druk op de specialistische zorgverleners die bij deze interventies betrokken zijn, te verminderen. Door te concentreren kan de dienstbelasting bijvoorbeeld beter worden afgewisseld en ontstaat ruimte voor een evenwichtigere werk-privé balans. Aan de hand van de impactanalyse van de NZa en mitigerende maatregelen die nodig zullen zijn zal gekeken moeten worden hoe de transitie voor zorgverleners zo goed mogelijk kan worden vorm gegeven. Die transitie zal zorgvuldig moeten plaatsvinden om de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg voor patiënten te borgen. Daarbij zal speciale aandacht worden besteed aan de werkomstandigheden voor zorgverleners en de uitdagingen van de arbeidsmarkt.
Wat zal de impact zijn van het feit dat ouders straks verder zullen moeten reizen om hun kind te voorzien van benodigde hartzorg, bijvoorbeeld op het mentale welzijn en daarmee de gezondheid van deze ouders en hun participatie op de arbeidsmarkt die potentieel in gevaar komt door de grote afstand ten opzichte van hun zieke kind en alles wat daarbij (logistiek) komt kijken?
In mijn brief aan de NFU van 16 januari heb ik aangegeven dat ik toegankelijkheid van zorg en regionale spreiding een belangrijk aspect vind op basis waarvan de locatie voor concentratie moet worden vastgesteld. Daarmee wil ik juist voorkomen dat mensen straks onnodig ver moeten reizen.
Overigens is een grotere afstand alleen aan de orde voor interventies, en dan ook nog afhankelijk van de locaties waar concentratie zal plaatsvinden. Die interventie hoeft een patiënt zoals gezegd, slechts één of enkele keren te ondergaan in het leven. Alle reguliere cardiologische zorg, zoals controles, onderzoek, poliklinische behandelingen, voor- en nazorg voor interventies, blijft beschikbaar in het eigen ziekenhuis voor alle patiënten. Daarom verwacht ik geen direct effect van de reistijd voor deze interventies op het mentale welzijn of de arbeidsmarktparticipatie van ouders. Ook patiëntenorganisaties onderstrepen de noodzaak tot concentratie van deze interventies, omdat betere kansen op een goede kwaliteit van leven zich goed verhouden tot de eenmalige extra reistijd. Patiënten geven aan dat de kwaliteit van zorg een belangrijke reden is om een interventie elders te willen ondergaan.4
Heeft een dergelijke concentratie van kinderhartzorg mogelijk tot gevolg dat huisartsen minder snel door zullen verwijzen naar een gespecialiseerd centrum en/of dat ouders er in sommige gevallen voor zullen kiezen om hartzorg uit te stellen, of daarvan af te zien, aangezien de grote afstand obstakels voor hen zal opwerpen? Indien u hiervan geen inschatting kunt maken, gaat u hiernaar dan onderzoek doen?
Volgens de betrokken beroepsgroepen van artsen verbetert de kwaliteit van deze zorg door concentratie.5 Daardoor verwacht ik niet dat huisartsen minder snel gaan verwijzen naar een gespecialiseerd centrum. Uit de impact analyse van de NZa blijkt niet dat ouders afzien van operaties vanwege de reisafstand, of ze uitstellen. Integendeel, de meeste mensen zijn bereid naar een ander centrum te gaan voor een betere kwaliteit van zorg.6
Waarom bent u van mening dat de verschillende medische centra in Nederland nu wel in staat zullen zijn om zelf met een beslissing over de concentratie van de kinderhartchirurgie in Nederland te komen, terwijl zij hier al jaren niet toe in staat blijken en er veel (financiële) belangen en overwegingen spelen die niet specifiek in het belang zijn van het zorgbehoevende kind en/of zijn/haar gezin?
De reden om nu wederom de umc's te vragen zelf met een voorstel te komen was tweeledig. Ten eerste gaven de umc's eind 2021 aan er zelf niet uit te komen maar was het argument ook dat de coronapandemie hen zou beletten om er voldoende tijd aan te besteden om met een gedegen en gedragen voorstel te komen. Inmiddels zijn we ruim een jaar verder. De tweede reden is dat er nu een impactanalyse van de NZa ligt die de centra ondersteunt bij het nemen van gemeenschappelijke, passende maatregelen om ongewenste effecten te mitigeren. Deze twee redenen brachten mij er toe de vraag nogmaals aan de umc's voor te leggen.
Als de medische centra aangeven de risico’s die de NZa signaleert als gevolg van de concentratie van de kinderhartchirurgie niet adequaat te kunnen opvangen, wat is dan uw plan van aanpak? Hoe gaat u deze potentieel problematische gevolgen oplossen, als de ziekenhuizen zelf aangeven dat zij daartoe geen mogelijkheid zien?
Het plan is maatwerk. Wat nodig is om de bijkomende onwenselijke gevolgen op te kunnen vangen, hangt af van de centra waar wel en niet geconcentreerd wordt en de maatregelen die zij (al dan niet samen) kunnen nemen. Ik heb aangegeven dat van de kant van het Ministerie van VWS alle medewerking en ondersteuning zal worden geboden die nodig is, juist ook in de transitie.
Heeft u een risicoanalyse gemaakt ten aanzien van de vraag hoeveel kinderen potentieel zullen sterven doordat er geen kinderhartcentrum in hun relatieve nabijheid meer is en wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Toegang tot acute zorg moet altijd geborgd zijn. Zoals de beroepsgroepen en de NZa aangeven komt spoed bij deze operaties zelden voor. Een ambulance of traumahelikopter kan in zeldzame gevallen dat toch spoed nodig is ingezet worden. De verwachting is juist dat door deze interventies meer bij elkaar te brengen bij twee teams op twee locaties, zorgverleners er meer routine in krijgen en vermijdbare risico’s voorkomen kunnen worden. De effecten van de transitie worden vanzelfsprekend zorgvuldig gemonitord.
De betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de DJI bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de zaak Engel (dossiernummer 10-043746-22)?
Ja.
Bent u op de hoogte gehouden van het onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtszaak? Zo ja, waarom1?
Nee, ik ben niet op de hoogte gehouden van dit onderzoek.
Is er in deze procedure een conceptdagvaarding gedeeld met Justis? Zo ja, waarom?
Justis behandelt aanvragen voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) namens de Minister voor Rechtsbescherming. Ik ga er daarom vanuit dat u met deze vraag doelt op een VOG-aanvraag. Over specifieke VOG-aanvragen doe ik geen uitspraken. Een VOG-beoordeling verloopt via een vaste procedure, die ik hieronder verder toelicht. Hierbij wordt eerst getoetst aan een objectief criterium, en vervolgens aan het subjectieve criterium. Voor het zorgvuldig nemen van een beslissing kan door Justis daarnaast nadere informatie bij het OM worden opgevraagd over (lopende) strafzaken. Dit in navolging van artikel 36, lid 3 van de Wjsg.
Binnen het objectieve criterium wordt allereerst beoordeeld of de justitiële gegevens op naam van de aanvrager in het Justitieel Documentatie Systeem, wanneer de gedragingen die aan de gegevens ten grondslag liggen herhaald zouden worden, een belemmering vormen voor het doel waarvoor de VOG is aangevraagd, gelet op het risico voor de samenleving. Als voldaan wordt aan het objectieve criterium, oftewel er is sprake van relevante strafbare feiten binnen de terugkijktermijn, wordt de aanvraag getoetst aan het subjectieve criterium.
Bij de subjectieve beoordeling wordt afgewogen of er omstandigheden zijn die aanleiding geven om toch over te gaan tot afgifte van de VOG. Bij die afweging worden in elk geval betrokken: de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en hoelang geleden de strafbare feiten zijn gepleegd. Daarbij wordt beoordeeld of het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de gevraagde VOG zwaarder dient te wegen dan het risico voor de samenleving.
Werd er een instructie gegeven om op 23 maart 2022 de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) op basis van deze dagvaarding af te wijzen? Zo ja, waarom?
Ik doe geen uitspraken over de inhoud van specifieke VOG-aanvragen. Een VOG-beoordeling vindt altijd plaats volgens de beschreven procedure in het antwoord op vraag 3. Binnen het proces van de VOG-beoordeling is geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden. Dit geldt voor alle VOG-aanvragen.
Heeft u bij de rechtbank een verzoek tot geheimhouding van een of meerdere stukken gedaan?2 Zo ja, waarom?
Over een specifieke procedure doe ik geen uitspraak. Ik kan wel uitleggen hoe de algemene procedure eruitziet. Een VOG-aanvrager kan een beroepsprocedure starten om een weigering van een VOG te laten toetsen door de bestuursrechter. Voor een beroepsprocedure moeten alle relevante stukken worden ingebracht door de betrokken partijen. Bij het indienen van de stukken kunnen beide partijen op grond van artikel 8:29 van de Awb de rechtbank verzoeken om een stuk onder geheimhouding in te brengen. Dit houdt in dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van het desbetreffende stuk. Justis maakt zeer terughoudend gebruik van deze mogelijkheid, maar kan genoodzaakt zijn om zo’n verzoek in te dienen als zij een stuk heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie over een openstaande strafzaak. Het verzoek tot geheimhouding wordt door de rechtbank beoordeeld of kan tussentijds worden ingetrokken door de verzoeker. Als de rechtbank het verzoek afwijst of het verzoek wordt tussentijds ingetrokken, dan kan het desbetreffende stuk alsnog worden vrijgegeven aan de andere procespartij.
Waarom werd het document uiteindelijk toch vrij gegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Is het gebruikelijk dat stukken van het OM op deze manier worden gedeeld met andere diensten?
Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich niet met de lopende strafzaak. In het kader van de VOG-beoordeling geldt dat in artikel 36, lid 1 van de Wjsg staat dat de Minister alle justitiële gegevens bij de beoordeling kan betrekken. Voor een goede en volledige oordeelsvorming in het kader van de VOG vallen daar ook openstaande strafzaken onder. Deze zaken worden enkel voor de beoordeling van de VOG-aanvraag betrokken. De strafzaak staat geheel los van de VOG-beoordeling. De VOG-beoordeling betreft een bestuursrechtelijke procedure, er wordt daarin geen oordeel gegeven over de (on)schuld van de betrokkene. Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich dan ook niet met de lopende strafzaak.
Is het gebruikelijk dat het ministerie zich op deze wijze bemoeit met zaken die nog voor de rechter moeten worden gebracht?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom mocht het Kamerlid Van Haga niet op bezoek bij Engel in de Penitentiaire Inrichting (PI) Hoogvliet?
Op 28 maart 2022 heeft de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, het lid Van Haga per mail laten weten dat hij van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW).
Bent u het eens dat deze beslissing verkeerd was, gelet op art. 68 en 70 van de Grondwet die resulteren in art. 37.1b Penitentiaire beginselenwet: de geprivilegieerde status van Kamerleden?
Zie antwoord vraag 9.
Is er contact geweest tussen het ministerie en de directie van PI Hoogvliet? Zo ja, waarom?
Nee, er is geen contact geweest met tussen de directie van de PI en het ministerie.
De betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zaak Engel (dossiernummer 10-043746-22)?
De Minister van Justitie en Veiligheid wordt door het Openbaar Ministerie op hoofdlijnen geïnformeerd over het verloop van bepaalde strafrechtelijke onderzoeken voor zover de Minister deze nodig heeft zoals wettelijk is geregeld in artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie. Door mij te informeren over de hoofdlijnen van een strafzaak word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het Openbaar Ministerie. Ik ben echter niet betrokken bij de inhoudelijke afwegingen die het Openbaar Ministerie in zaken heeft gemaakt of zal maken. De zaak die u in vraag 1 noemt valt hieronder en dus ben ik over die zaak zoals voornoemd geïnformeerd.
Is er contact geweest tussen het Openbaar Ministerie (OM) en het ministerie over de zaak Engel?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte gebracht van het onderzoek van het OM en de rechtszaak? Zo ja, waarom?1, 2, 3
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, hoe lang is de Minister al betrokken bij deze zaak?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, kunt u al het email-, SMS-, WhatsAppverkeer of enige andere communicatie aangaande de zaak Engel openbaar maken?
Ik lees in deze vraag aldus dat er door het lid Van Haga een beroep wordt gedaan op artikel 68 van de Grondwet teneinde gevraagde informatie van het Openbaar Ministerie aan de Tweede Kamer te doen verstrekken. De Tweede Kamer heeft op grond van artikel 68 van de Grondwet recht op inlichtingen van het kabinet en zulks kan slechts worden geweigerd indien de verstrekking daarvan in strijd is met het belang van de Staat. In dit geval doet zich zo’n belang voor, alleen al omdat de gevraagde informatie gaat over een strafzaak die nog niet onherroepelijk is. Gelet daarop zal ik niet tot verstrekking overgaan.
Zo ja, bent u ook betrokken bij andere strafzaken?
Zoals ik in antwoord op de vragen 1 tot en met 4 heb aangegeven word ik op grond van artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie door het Openbaar Ministerie geïnformeerd over strafrechtelijke onderzoeken zodat ik in staat ben mijn politieke verantwoordelijkheid te nemen voor gedragingen van het OM.
Heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) contact gehad met het OM en het ministerie inzake de zaak Engel? Zo ja, waarom?
Nee.
Verzamelt de NCTV data over actiegroepen?4 Zo ja, waarom en op basis van welke juridische grondslag wordt dit gedaan?
De NCTV verzamelt voor zijn coördinatiefunctie alleen gegevens gericht op het in beeld brengen van trends en fenomenen op het terrein van nationale veiligheid. Het kan voorkomen dat bij de uitoefening van die functie ook gegevens van actiegroepen in beeld komen als die onlosmakelijk verbonden zijn met fenomenen die voor de taken van de NCTV relevant zijn. Er zijn echter geen op organisaties gerichte dossiers opgebouwd.
In afwachting van de totstandkoming van het voorstel van wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid is de NCTV gestopt met het signaleren en duiden van dergelijke ontwikkelingen die onlosmakelijk verbonden zijn met (uitingen en gedragingen van) personen op sociale media.
Worden specifieke accounts gemonitord?5 Zo ja, waarom en op basis van welke juridische grondslag wordt dit gedaan?
Nee, de NCTV monitort geen specifieke accounts van organisaties.
Houdt de NCTV zich bezig met individuele rechtszaken?6 Zo ja, waarom?
Waar het strafrechtelijke onderzoeken betreft waarbij sprake is van een verdenking van een terroristisch misdrijf verloopt de informatievoorziening van het Openbaar Ministerie richting de Minister via de NCTV. De reden hiervoor is dat de NCTV verantwoordelijk is voor het beleidsterrein contraterrorisme.
Verandering van regels voor het medisch eigen risico |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kabinet verandert regels voor medisch eigen risico»?1
Ja ik heb kennisgenomen van het bericht.
Bent u zich ervan bewust dat, hoewel deze verandering positief uitvalt voor patiënten die eenmalig een medisch-specialistische behandeling nodig hebben, juist ook het tegenovergestelde kan gaan gelden voor mensen die meerdere behandelingen nodig hebben en/of chronisch zieke patiënten, die dus meerdere keren een eigen risico bijdrage moeten betalen?
Het lid Van Haga wijst er terecht op dat deze maatregel ertoe leidt dat een deel van de zorggebruikers minder eigen risico gaat betalen dan dat nu het geval is. Door een maximumbedrag van € 150 per prestatie (een dbc of een ozp) te hanteren voor medisch-specialistische zorg zullen ongeveer 1 miljoen verzekerden op jaarbasis gemiddeld genomen € 100 minder aan verplicht eigen risico betalen. Het gaat dan om verzekerden die één of enkele onderzoeken of behandelingen nodig hebben per jaar. Momenteel zullen zij veelal wel hun verplicht eigen risico volmaken, omdat het bedrag van € 385 nu vaak al bereikt wordt na één gedeclareerde dbc.
Het klopt ook dat er een groep verzekerden is die met deze wijziging meerdere keren een bijdrage voor het eigen risico gaat betalen. Zij hoeven niet in één keer hun gehele eigen risico te betalen als de zorgkosten € 385 of meer bedragen, maar betalen een bedrag per prestatie van maximaal € 150. Echter, anders dan dat het lid Van Haga veronderstelt, heeft de maatregel géén nadelig effect voor deze groep. Door de maatregel gaat namelijk niemand méér eigen risico betalen, omdat het maximale eigen risico € 385 blijft.
Realiseert u zich dat sommige mensen hierdoor zullen afzien van medisch-specialistische hulp, of deze zullen uitstellen, uit kostenoverwegingen?
Ik ben het met het lid Van Haga eens dat het ongewenst is als mensen vanwege kosten afzien van noodzakelijke zorg. Ik ben echter van mening dat het introduceren van een maximumbedrag van € 150 de financiële drempel bij de toegang tot medisch-specialistische zorg juist minder hoog maakt. Want in de huidige situatie betalen mensen vaak bij het eerste consult al het gehele verplicht eigen risico van € 385. De drempel voor toegang tot zorg wordt dus aanzienlijk lager.
Omdat het ongewenst is als mensen afzien van noodzakelijke zorg uit kostenoverwegingen, neemt het kabinet verschillende maatregelen om mogelijke ongewenste zorgmijding om financiële redenen tegen te gaan, namelijk het bevriezen van de hoogte van het eigen risico tot en met 2025, de maximering van de eigen bijdrage van het geneesmiddelenvergoedingssysteem in 2023 en tot slot wordt een monitor opgezet om meer inzicht te krijgen in de mate van stapeling van eigen betalingen over de stelsels heen2. Voor mensen met een laag inkomen bestaat bovendien al de zorgtoeslag als tegemoetkoming voor de premie en het eigen risico. Daarnaast beschikken gemeenten over de instrumenten en financiële middelen om maatwerk te bieden voor mensen die moeite hebben om hun zorgkosten te betalen.
Realiseert u zich dat dit potentieel kan leiden tot gezondheidsschade voor deze mensen, omdat zij niet (op tijd) worden geholpen en/of waardoor hun aandoeningen verergeren en/of co-moborditeiten ontstaan, waardoor zij op de lange termijn meer, complexer en kostbaarder medisch-specialistische zorg nodig hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat burgers/patiënten zelf in staat zijn om een inschatting te maken over de noodzaak van een medisch-specialistische behandeling en de mogelijkheid om hiervan af te zien, of deze uit te stellen? Realiseert u zich dat veel mensen in Nederland momenteel moeite hebben om financieel rond te komen en dat een dergelijke maatregel voor veel mensen een noodgedwongen besparingsmethode zal worden? Deelt u de mening dat zij op deze manier worden gemanipuleerd om de door kabinet gewenste bezuinigingen op de zorg te realiseren?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wat u betreft wenselijk dat de zorgvraag van de bevolking financieel gestuurd wordt vanuit een kostenbesparende prikkel van de overheid, die daarmee dus niet opereert vanuit het belang van de volksgezondheid, maar vanuit het financieel belang van de Rijksoverheid?
Het Nederlandse zorgstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van solidariteit: gezonde, jonge mensen en mensen met een hoger inkomen betalen mee aan de zorgkosten voor zieke, oudere mensen met een lager inkomen. Het verplicht eigen risico legt inderdaad een deel van de zorgkosten nadrukkelijk bij de zorggebruiker. Door deze medefinanciering wordt de druk op de nominale premie voor alle verzekerden beperkt. Het eigen risico maakt mensen daarnaast kostenbewust. Dit wordt het remgeldeffect genoemd. Ook daarmee wordt een stijging van de nominale premie gedempt. Deze effecten vergroten het draagvlak voor de hoge mate van solidariteit binnen ons zorgstelsel.
Vindt u het geoorloofd om te proberen de Nederlandse bevolking te bewegen af te zien van zorg, omdat het zorgstelsel inmiddels zo duur is geworden en volstrekt is vastgelopen door falend overheidsbeleid, in plaats van werk te maken van het hervormen van dat beleid en het zorgstelsel zelf? Waarom legt u deze verantwoordelijkheid neer bij de burger, in plaats van bij het kabinet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u een impactanalyse gemaakt ten aanzien van deze stelselverandering? Hoeveel «onnodige» zorg zal dit schelen en hoeveel gemiste diagnoses, medisch-specialistische behandelingen en uitgestelde zorg gaat dit opleveren? Hoeveel kosten worden bespaard en hoeveel zorgkosten levert het juist op, ook op de lange termijn? Hoe verhoudt dit zich tot elkaar? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te doen?
Naar verwachting resulteert de maatregel in een afname van zorggebruik en daardoor een daling van de collectieve zorguitgaven van € 317 miljoen per jaar. Dit gedragseffect is gebaseerd op berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB), aan de hand van een microsimulatiemodel3. Dit model wordt voor verschillende doorrekeningen gebruikt en is gebaseerd op individuele gegevens van zorggebruik en -kosten van verzekerden in de Zvw over een periode van zes jaar.
De hervorming maakt het eigen risico een effectiever instrument. Op dit moment betalen mensen in de medisch-specialistische zorg vaak al voor het eerste consult bij een medisch specialist het gehele verplicht eigen risico. Door het maximumbedrag van € 150 per prestatie zullen mensen minder snel hun volledige verplicht eigen risico volmaken. Dat heeft naar verwachting een gunstig effect op het voorkomen van uitstel van zorg of zorgmijding bij mensen die afgeschrikt worden door het vooruitzicht van een betaling van € 385. Hoewel de financiële drempel lager is, loopt de drempel wel langer door. Dat komt doordat voor vervolgzorg (na de eerste dbc) of een nieuwe zorgvraag opnieuw een bedrag wordt gerekend voor het verplicht eigen risico, tot het gehele verplicht eigen risico is volgemaakt. Hierdoor worden verzekerden langer gestimuleerd na te denken of een (vervolg) behandeling passend en nodig is.
Als toenemend kostenbewustzijn leidt tot een minder hoge zorgvraag is dat een gewenst effect. Mocht er door de verlengde drempel afgezien worden van passende zorg, dan is dat vanzelfsprekend geen gewenst effect.
Omdat de hoogte van het maximale eigen risico niet toeneemt is de hoop dat zo’n effect niet optreedt. Ik ben uiteraard voornemens om de effecten van deze maatregel te evalueren.
Weet u hoeveel mensen op dit moment «onnodig» medisch-specialistische behandelingen ondergaan, omdat hun eigen risico «toch al op is»? Om wat voor behandelingen gaat het dan bijvoorbeeld en welk deel van de totale zorgkosten beslaat deze, eventueel overbodige, zorg?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet beter om te besparen op andere zorgkosten, bijvoorbeeld door anders om te gaan met bevolkingsonderzoeken, waarop door vele medici steeds meer kritiek wordt geleverd aangezien deze ook zouden leiden tot overmedicalisering van de samenleving en kostbare onderzoeken en behandelingen die voor veel patiënten niet nodig zijn?
De bevolkingsonderzoeken naar kanker leveren gezondheidswinst op, omdat de gescreende aandoeningen in een vroeger stadium worden ontdekt waardoor de behandeling een grotere kans van slagen heeft.
Voor de volledigheid: de bevolkingsonderzoeken naar kanker vallen niet onder de Zorgverzekeringswet en worden door de overheid gefinancierd.
Wat voor effect heeft deze verandering op de toegankelijkheid van de Nederlandse zorg en de algehele volksgezondheid? Bent u van mening dat deze verandering dit niet nadelig zal beïnvloeden? Kunt u dit onderbouwd uitleggen?
Ik verwacht géén nadelig, maar juist een positief effect op de toegankelijkheid van de Nederlandse zorg. Allereerst wordt de financiële drempel lager voor gebruikers van medisch-specialistische zorg omdat het verplicht eigen risico verlaagd is naar € 150 per prestatie. Dit is een lagere drempel dan de huidige situatie waarin het bedrag van € 385 vaak na één medisch specialistische behandeling al behaald wordt.
Hierdoor zal ongeveer 1 miljoen verzekerden minder eigen risico gaan betalen, terwijl er géén verzekerden meer eigen risico gaan betalen. Alhoewel dit leidt tot minder opbrengsten van het eigen risico zal er ook minder zorgvraag zijn, zoals ik in antwoord op vraag 8 en 9 toelichtte. Per saldo heeft de maatregel daarom naar verwachting een dempend effect op de premies. In de nota van toelichting zal ik gedetailleerd ingaan op deze effecten.
Bent u niet bang dat deze verandering van het eigen risico leidt tot een tweedeling in de samenleving, waarbij vermogende mensen betere en meer toegang en kwaliteit van zorg krijgen omdat zij zich dat kunnen veroorloven en armere mensen hierop zullen moeten inboeten omdat zorg voor hen een besparingspost wordt?
Deze vrees deel ik niet. Zoals hierboven aangegeven zijn er geen verzekerden die méér eigen risico gaan betalen en gaat een deel van de verzekerden minder eigen risico betalen. Dit heb ik nader toegelicht in de bovenstaande antwoorden. De maatregelen om de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen heb ik antwoord op de vragen 3, 4 en 5 toegelicht.
Door welk onderzoeksbureau is het in de door u eerder beantwoorde Kamervragen genoemde onderzoeksrapport, geïnitieerd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, naar aanleiding van het onderzoek van financieel recherchebureau Interludium gedaan? Kunt u de onderzoeksopdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport delen? Zo nee, waarom niet? Is dit onderzoek aanbesteed en op basis van welke overwegingen is de opdracht toegekend aan het betreffende onderzoeksbureau?1
Het onderzoek naar het rapport van Interludium is uitgevoerd door het forensisch bureau Hoffmann. Het onderzoek is niet aanbesteed omdat de waarde van de opdracht onder de aanbestedingsdrempel valt. Het onderzoek is toegekend aan het betreffende onderzoeksbureau omdat dit bureau veel ervaring heeft met dergelijke onderzoeken.
Ik kan het onderzoeksrapport naar het rapport van Interludium alleen vertrouwelijk met u en uw Kamer delen, omdat het onderzoeksrapport vertrouwelijk verstrekte bedrijfsinformatie bevat (verschoningsgrond «belang van de staat, Grondwet artikel2 en informatie uit het onderzoeksrapport naar de betrokken personen herleidbaar is en openbaarmaking een inbreuk van hun persoonlijke levenssfeer zou betekenen. Indien uw Kamer dit wenst zal ik het vertrouwelijk delen van het onderzoeksrapport in gang zetten via het reguliere proces met uw Kamer.
Op welke manier en op basis van welke criteria en onderzoeksmethoden zijn de conclusies van het onderzoek van Interludium getoetst door het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingezette onderzoeksbureau?
Het onderzoeksbureau heeft bureauonderzoek, feitenonderzoek en interviews gedaan. Op basis van de opgehaalde informatie en hun expertise zijn de conclusies van het Interludium rapport getoetst.
Welke feitelijke onjuistheden zijn in het onderzoek van Interludium gevonden? Kunt u concreet aangeven welke informatie uit het rapport van Interludium er niet klopt en hiervoor de bewijslast delen? Zo nee, waarom niet?
De belangrijkste bevindingen zijn dat de in het Interludium rapport aangegeven overboekingen en afschrijvingen niet blijken te bestaan c.q. niet hebben plaatsgevonden. Ook zijn tal van andere beweringen, zoals het bestaan van offshore vennootschappen en buitenlandse bankrekeningen, niet bewezen. Op bovenstaande punten wordt gedetailleerd ingegaan in het onderzoeksrapport van Hoffmann Recherche wat, indien u dit wenst, vertrouwelijk aan uw Kamer aangeboden kan worden.
Waarom bent u niet bereid het in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgeleverde onderzoeksrapport met de Kamer te delen, voordat eventuele juridische stappen worden gezet? Vindt u niet dat de Kamer het recht en de plicht heeft om te controleren of het handelen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake deze kwestie geoorloofd is en onder de juiste voorwaarden en criteria gebeurt? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide onderbouwing van de rechtvaardiging om de Tweede Kamer hierbij buitenspel te zetten geven?
Ik deel zeker de mening dat de Kamer in staat moet worden gesteld om het handelen van mijzelf en mijn ministerie te controleren. Tegelijkertijd is het zo dat indien er sprake is van mogelijke juridische procedures de openbaarmaking van informatie opgeschort kan worden. Daarnaast is het ook belangrijk om zorgvuldig om te gaan met het beschermen van de persoonlijke levenssfeer van individuen. Ondanks dat er sprake is van het herhaaldelijk beschadigen van de eer en goede naam van betrokkenen, is na zorgvuldige overweging van zowel de kant van de Staat als van de andere betrokken partijen besloten om voorlopig geen juridische procedures te starten. Ik kan het rapport dan ook nu, indien u dit wenst, met uw Kamer delen. Dit weliswaar vertrouwelijk om de persoonlijke levenssfeer van de betrokken individuen te beschermen.
Indien u de mening deelt dat de Kamer recht heeft op inzage in dit rapport, kunt u het rapport dan alsnog per ommegaande aan de Kamer doen toekomen, met een toelichting van uw departement met betrekking tot de conclusies?
Zie antwoord vraag 4.
Aan welke «mogelijke juridische procedures en maatregelen» naar aanleiding van de uitkomsten van het in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgeleverde onderzoeksrapport wordt gedacht?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens het in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgeleverde onderzoeksrapport alsnog met de Kamer te delen als er duidelijkheid is over het wel of niet overgaan tot juridische procedures en maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u dat hierover een besluit wordt genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Was de Stichting Open Nederland betrokken bij het instellen van het onderzoek vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar het rapport van Interludium? Zo ja, op welke manier en welke personen zijn betrokken geweest?
Stichting Open Nederland (SON) was niet betrokken bij het instellen van het onderzoek. SON is door het onderzoeksbureau wel benaderd en bevraagd voor het onderzoek.
Heeft de Stichting Open Nederland informatie aangeleverd voor het vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde onderzoek naar het rapport van Interludium? Zo ja, welke informatie en hoe is deze getoetst op juistheid en volledigheid?
Ja, SON heeft alle medewerking verleend. Het onderzoeksbureau heeft gesprekken gevoerd met SON en SON heeft inzage geven in al haar administratie in het bijzijn van een forensisch accountant.
Is Interludium zelf op enige manier betrokken geweest bij het vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde onderzoek? Is er aan hoor en wederhoor gedaan door de onderzoekers en is Interludium gevraagd naar de onderzoeksmethoden en data die werden gebruikt voor het vermeende «feitelijk onjuiste» onderzoek? Zo nee, waarom niet en bent u niet van mening dat dat wel had moeten gebeuren in het kader van de volledigheid van het onderzoek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Interludium is benaderd door het onderzoeksbureau. Hierbij is ook ingegaan op de gehanteerde onderzoeksmethodiek van Interludium.
Wat zijn de kosten geweest voor dit door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde onderzoek?
De kosten voor dit onderzoek waren in totaal € 25.419,11.
De 43 miljoen die O2 Health aan de Staat moet terugbetalen voor slechte mondkapjes |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Bedrijf moet Staat 43 miljoen terugbetalen voor ondeugdelijke mondkapjes»1?
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een dergelijk kostbare deal sloot met O2 Health, terwijl dit bedrijf niet in staat was om aan de voorwaarden voor levering en kwaliteit te voldoen? Kunt u inzichtelijk maken welke voorwaarden door het ministerie zijn gesteld en op welke criteria is getoetst alvorens uw departement met O2 Health in zee ging?
De deal is onder hoge druk tot stand gekomen in de eerste twee weken van de crisis. We werkten toen samen met de UMC’s om mondkapjes in te kopen en deze leverancier deed al zaken met een UMC. Het was vrijwel de enige leverancier die in staat leek, juist in die eerste weken, in enig volume mondkapjes van enige kwaliteit te leveren. De eerste partij met geleverde mondmaskers werd goedgekeurd en de Staat heeft deze ook behouden. Nadien is gebleken dat de leverancier dit niet kon volhouden, in tegenstelling tot wat was overeengekomen.
Maakt de 45 miljoen euro die voor deze deal is aanbetaald door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deel uit van de 5,1 miljard euro die onrechtmatig is uitgegeven aan coronamateriaal en waarvan een groot deel niet is verantwoord?
Ja, deze opdracht maakt deel uit van de € 5,1 miljard die als onrechtmatig is beoordeeld.
Wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het uiteindelijke akkoord gegeven voor de deal met O2 Health? Op welke manier wordt deze persoon ter verantwoording geroepen voor de fouten die hierbij zijn gemaakt en wat zijn hiervan de consequenties?
De beleidsverantwoordelijke Minister heeft de eindverantwoordelijkheid en legt verantwoording af aan het parlement, ook over handelingen van betrokken ambtenaren en diens voorgangers. Om privacy redenen kunnen de namen van de medewerkers van VWS die bij deze inkoop betrokken waren, niet worden gedeeld.
Welke personen waren allemaal betrokken bij deze deal en op basis waarvan hadden zij een aandeel in de besluitvorming over deze deal?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de notulen van de overleggen met alle betrokken partijen over deze deal met de Kamer delen, alsmede de gesloten contracten en de inkooporders? Zo nee, waarom niet?
In het vonnis van de rechtbank van 21 december 2022 vindt u informatie over de betrokken partijen, de gevoerde gesprekken en gegeven inkooporders. Dit vonnis is openbaar2. Ik ben nagegaan welke informatie ik u verder nog kan verstrekken. Met het oog op onder meer het procesbelang van de Staat en de nog door de Staat te nemen acties om het geld daadwerkelijk terug te krijgen, zal ik u vertrouwelijk van informatie over de aan O2 Health gegeven inkooporders voorzien. Het betreft een vijftal pro forma offertes en de daarop aansluitende opdrachtbrieven. Er zijn geen aparte contracten of door beide partijen vastgestelde notulen over deze transacties. Ik verzoek de voorzitter de stukken ter vertrouwelijke inzage te leggen voor de leden van uw Kamer3.
Wat gaat er gebeuren met de 43 miljoen euro die door O2 Health moet worden terugbetaald aan de Staat? Vloeit dit onrechtmatig uitgegeven belastinggeld terug naar de gemeenschap en zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en hoe wordt het dan wel besteed?
De Staat spant zich in om dit bedrag terug te krijgen en neemt gepaste actie, waaronder het leggen van beslag in privé en op aandelen. Eventuele ontvangsten gaan conform de begrotingsregels terug naar de algemene middelen.
Bent u voornemens een onderzoek te starten naar alle bedrijven waarmee tijdens de coronacrisis door de overheid deals zijn gesloten voor het inkopen/leveren/produceren van coronamateriaal, om in kaart te brengen welke gelden onrechtmatig zijn uitgegeven en/of niet de beoogde (kwaliteit en hoeveelheid van) materialen hebben opgeleverd? Zo ja, heeft u hiervoor een onderzoeksplan en kunt u dit delen? Zo nee, waarom gaat u geen onderzoek doen?
Op 16 september 2022 heeft uw Kamer het rapport «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.» met kabinetsreactie op dit rapport ontvangen4. In die brief staat tevens genoemd dat er nog twee deelonderzoeken naar de overige inkopen van persoonlijke beschermingsmiddelen lopen. Wanneer de andere deelonderzoeken gereed zijn, worden deze met een kabinetsreactie aan uw Kamer gestuurd.
Hoe reflecteert u in het licht van deze deal op het rapport van de Algemene Rekenkamer dat concludeert dat het financieel beheer van uw departement ondermaats is? Staat u nog altijd achter het eerdere statement van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat de coronacrisis ertoe leidde dat er «ongekende maatregelen» genomen moesten worden? Hoeveel onzorgvuldigheid is naar uw mening nog geoorloofd, wanneer er zoveel gemeenschapsgeld mee gemoeid is?2
Ik sta nog steeds achter het statement dat de coronacrisis ertoe leidde dat er ongekende maatregelen moesten worden genomen. Het betrof een uitzonderlijke situatie waarbij er wereldwijd tekorten waren aan Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM). Medewerkers van het Ministerie van VWS zijn, mede op verzoek van uw Kamer6, dag en nacht bezig geweest om PBM voor de zorg in te kopen, waaronder de onderhavige transactie met O2 Health.
In 2020 constateerde de Algemene Rekenkamer ernstige tekortkomingen in het financieel beheer bij het Ministerie van VWS. Op 19 mei 2021 heeft de Minister van VWS een plan van aanpak verbetering financieel beheer aan uw Kamer gezonden7. Ondanks de in 2021 ingezette verbeteringen, uitbreiding van het aantal medewerkers in de financiële functie en verkregen inzicht in de benodigde vervolgstappen, erkent het Ministerie van VWS dat de tekortkomingen niet in een jaar kunnen worden opgelost. Deels ook vanwege de aanhoudende hectiek en urgentie van de coronabestrijding. Wel nam het aantal tekortkomingen met betrekking tot onrechtmatigheid af. Het Ministerie van VWS werkt aan verdere stappen om haar financieel beheer te verbeteren. U bent hierover op 12 mei 2022 geïnformeerd via de voortgangsbrief over het financieel beheer van het Ministerie van VWS8.
Welke stappen zijn inmiddels ondernomen om het financieel beheer van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te verbeteren? Is er een plan van aanpak en zo ja, kunt u dit delen?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn er personen/partijen die winst hebben gemaakt met deze deal? Zo ja, welke personen/partijen zijn dat en om welke bedragen gaat het?
Dat is mij niet bekend.
Wat gaat er gebeuren met de door O2 Health geleverde mondkapjes die niet aan de kwaliteitseisen voldoen en dientengevolge niet zijn gebruikt? Worden deze mondkapjes, net zoals de slechte mondkapjes van de heer van Lienden, vernietigd? Zo ja, wat zijn hiervan de kosten?
Een deel van de mondkapjes is niet geaccepteerd en weer opgehaald door de leverancier. De overige mondmaskers die door O2 Health zijn geleverd, zijn niet gebruikt en liggen op dit moment in een loods vanwege de juridische procedure. Nu de rechter de overeenkomst (grotendeels) heeft ontbonden, liggen de maskers in principe klaar voor O2 om te worden opgehaald. Indien O2 de maskers ophaalt, is het de verantwoordelijkheid van O2 als distributeur dat de afgekeurde maskers niet kunnen worden ingezet.
Indien O2 de maskers niet ophaalt, zullen deze mogelijk (duurzaam) worden verwerkt. De kosten voor eventuele duurzame verwerking zijn bekend na gunning van de aanbesteding van deze verwerking.
Volledigheidshalve verwijs ik -ten aanzien van de kwaliteit van de mondkapjes van RGA- naar mijn brief van 16 september 20229. Daarin staat dat in het hoofdstuk «Kwaliteit» (van het «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.») de controle van de kwaliteit van de geleverde RGA-mondmaskers wordt beschreven. Hoewel er bij aanvang verschillende vragen waren over de kwaliteit van de geleverde PBM, is uiteindelijk door een zogeheten notified body vastgesteld dat de kwaliteit van de door RGA geleverde producten in orde was, zoals met de Kamer is gecommuniceerd.
De berichtgeving over schrijnende situaties bij terminale patiënten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Stervende patiënten liggen in eigen ontlasting: «Als we gaan besparen op broekjes, zijn we diep gezonken»», van De Telegraaf?1
Ja.
Herkent u de situaties zoals beschreven in bovengenoemd artikel en kunt u aangeven, of in ieder geval een inschatting geven, van op welke schaal dit soort situaties zich in Nederland voordoen? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid om dit in kaart te brengen?
Op welke schaal in de palliatief-terminale zorg de problemen voorkomen die in het artikel genoemd worden, is niet precies duidelijk. De beroepsvereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&VN) heeft mij laten weten dat zij enkele signalen hebben ontvangen over vergelijkbare situaties. Het Praktijkteam Palliatieve zorg, een netwerk van zorgverleners, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en het Ministerie van VWS, ontving het afgelopen jaar drie meldingen over problemen met de levering van zorgmaterialen.
Ik vind het vanzelfsprekend onwenselijk dat deze situaties überhaupt voorkomen. ZN en V&VN gaan hun leden en gecontracteerde hulpmiddelenleveranciers oproepen deze situaties zo concreet mogelijk te melden. Op deze manier zal het veld in kaart brengen of de bestaande afspraken over de levering van hulpmiddelen aan palliatieve patiënten worden nageleefd en welke verbeteringen mogelijk zijn. Ik heb begrepen dat dit inmiddels in gang is gezet.
Zorgverzekeraars hebben toegezegd om vervolgens in gesprek te gaan met hulpmiddelenleveranciers. Het doel hiervan is de dienstverlening verder te verbeteren op basis van de reeds gemaakte kwaliteitsafspraken. In deze kwaliteitsafspraken is opgenomen dat hulpmiddelen, zoals continentiemateriaal, bij spoed binnen zes uur door de leverancier worden afgeleverd op elk adres in Nederland. Van spoed is bijvoorbeeld sprake bij palliatief-terminale zorg. Overigens organiseert ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op dit moment gesprekken om knelpunten boven water te krijgen (zie hiervoor het antwoord op vraag 3).
Hoe reflecteert u op de kostenbesparingsoverweging om medische hulpmiddelen door leveranciers en/of verzekeraars te laten inkopen, in plaats van de directe zorgverlener, zoals de wijkverpleegkundige, hiervoor de verantwoordelijkheid te geven, als u ziet dat het resultaat hiervan vertraging en verschraling van de zorg oplevert?
Zorgverzekeraars kopen hulpmiddelenzorg in bij medisch speciaalzaken. Deze medisch speciaalzaken hebben een uitgebreid assortiment en hebben onder meer continentieverpleegkundigen in dienst die opgeleid zijn om bij iedere zorgvraag het juiste hulpmiddel te kunnen verstrekken. In principe zou dit dus niet tot verschraling of vertraging van zorg mogen leiden.
Ik heb signalen ontvangen dat zich knelpunten kunnen voordoen in de samenwerking tussen wijkverpleegkundigen en de medisch speciaalzaken. De NZa organiseert op dit moment gesprekken om deze en andere knelpunten in de extramurale hulpmiddelenzorg boven tafel te krijgen. Ook levering in spoedsituaties staat op de agenda.
Kunt u uitleggen waarom niet de hulpverlener aan het bed, maar de leveranciers en zorgverzekeraars bepalen welke en hoeveel medische hulpmiddelen er nodig zijn voor een patiënt? Vindt u het verantwoord om deze beslissingen neer te leggen bij partijen die niet over de juiste kennis, expertise en ervaring beschikken? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Op basis waarvan bent u van mening dat zorgverzekeraars medische en/of diagnostische beoordelingen kunnen doen en waarom gaan deze beoordelingen boven de beoordeling van de zorgprofessional die de daadwerkelijke zorg verleent aan de patiënt en daarvoor is opgeleid?
De zorgprofessional aan het bed is verantwoordelijk voor het stellen van een diagnose. Deze staat in contact met de continentieverpleegkundige van de medisch speciaalzaak om gezamenlijk te bepalen welk hulpmiddel de patiënt geleverd krijgt. Het veld heeft gezamenlijk een «module continentiehulpmiddelen» opgesteld, waarin deze verantwoordelijkheden beschreven staan. Zoals aangegeven vind ik het belangrijk dat eventuele knelpunten in deze samenwerking boven tafel komen en opgelost worden.
Hoe verhoudt zich de vermeende kostenbesparing die deze manier van werken moest opleveren, ten opzichte van de kosten die alle vertraging en complicaties die daarvan het gevolg zijn opleveren? Kunt u specificeren of onderaan de streep inderdaad wordt bezuinigd, of dat (op de langere termijn) juist meer kosten worden gemaakt?
Voor de goede orde: van een door de overheid geïnitieerde stelselverandering met als doel kostenbesparing is geen sprake. Zorgverzekeraars hebben zelf hun werkwijze aangepast, door voortaan hulpmiddelenzorg in te kopen bij medisch speciaalzaken. Hiermee wilden zij een breder assortiment bieden aan hun
verzekerden, inclusief gespecialiseerde expertise bij het voorschrijven. Ik kan mij indenken dat dit een grote verandering is geweest voor zorgprofessionals. Daarom is het goed dat eventuele knelpunten zo snel mogelijk worden opgelost.
Bent u het eens dat financiële overwegingen niet leidend zouden moeten zijn bij het leveren van zorg aan terminale patiënten? Zo ja, bent u dan bereid om de in 2021 doorgevoerde stelselverandering met betrekking tot de inkoop van medische hulpmiddelen terug te draaien of in ieder geval te herzien? Zo nee, waarom niet? Kunt u een onderbouwde argumentatie geven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat doet de noodgedwongen ontoereikende hulp aan terminale patiënten met de druk op zorgverleners, die hierdoor onder andere meer administratielast, minder praktische hulp en een fysiek zwaardere belasting te verwerken krijgen, omdat zij niet over de juiste (hoeveelheid) middelen beschikken om hun werk te kunnen doen? Hoeveel minder uren daadwerkelijke zorg krijgen patiënten hierdoor?
Ik heb van V&VN begrepen dat aanvragen die niet goed verlopen inderdaad kunnen zorgen voor meer administratielast. Ik kan mij goed indenken dat dit frustrerend is. Dit draagt bij aan de werkdruk, die in de zorg toch al hoog is. Om die reden vind ik het een goede zaak dat de initiatieven die genoemd zijn in de antwoorden op vraag 2 en vraag 3 genomen worden. Ik zal de ontwikkelingen de komende tijd nauwlettend volgen.
Vindt u dat u zich aan artikel 22 van de Grondwet houdt, dat bepaalt dat de overheid de volksgezondheid moet bevorderen, als ernstig zieke mensen in hun eigen ontlasting moeten liggen en niet de medische middelen krijgen die zij nodig hebben, met alle gevolgen en complicaties van dien, die zijn weerslag hebben op de fysieke en mentale gezondheid van zowel de patiënt zelf, als zijn/haar omgeving en de zorgverlener? Zo ja, kunt u dit uitleggen, aangezien ontoereikende zorg onvermijdelijk leidt tot gezondheidsproblemen?
Zoals aangegeven zal ik, vanuit mijn verantwoordelijkheid, met het veld diverse acties ondernemen om een beter zicht te krijgen op de problematiek en om de zorgverlening waar nodig te verbeteren. Dat is niet alleen van belang voor de mensen die gebruikmaken van deze hulpmiddelen zelf, maar ook voor naasten en zorgverleners.
Weet u op welke schaal de symptomen/aandoeningen van terminale patiënten toenemen/verslechteren en/of er co-morbiditeiten optreden als gevolg van ontoereikende zorg en/of het ontbreken van (genoeg) medische hulpmiddelen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Nee. Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 2, waarin ik uiteenzet welke acties worden ondernomen om meer inzicht te krijgen in hoe vaak dit soort situaties zich voordoen.
Weet u of terminale patiënten als gevolg van deze ontoereikende zorg en het gebrek aan medische hulpmiddelen eerder komen te overlijden? Indien u dat niet weet, bent u dan bereid daar onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat er sprake is van medische nalatigheid als terminale patiënten dusdanig ontoereikende zorg ontvangen? Zo ja, bent u het dan eens dat daar juridische consequenties voor de leveranciers, verzekeraars en de overheid aan zouden moeten zitten? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide onderbouwing geven?
Het is lastig om op basis van de beschikbare informatie hier iets over te kunnen zeggen en dat is ook niet aan mij. Voor zorgverlening die tekortschiet, bestaan verschillende juridische kwalificaties en mogelijke consequenties. Mensen kunnen tegen tekortkomingen in de zorgverlening in actie komen, variërend van het indienen van een klacht bij een geschillencommissie tot het doen van een melding bij de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ).
Bent u het eens dat de (arbeids)rechten van zorgverleners en de Arbeidsomstandighedenwet geschonden worden door het gebrek aan medische hulpmiddelen, aangezien de zorgverleners daardoor onder slechte en te zware omstandigheden moeten werken? Zo nee, waarom niet? Kunt u onderbouwen dat zorgverleners, ondanks de ontoereikende middelen en alle gevolgen daarvan nog altijd onder verantwoorde, veilige en gezonde omstandigheden hun werk kunnen doen?
Een gebrek aan continentiemateriaal waar in het artikel naar wordt verwezen is – hoe schrijnend ook – geen arbeidsrisico in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 kan ik mij goed indenken dat het frustrerend is als aanvragen niet goed verlopen. Dit draagt bij aan de werkdruk, die in de zorg toch al hoog is. Het oplossen van eventuele knelpunten is niet alleen voor de mensen die gebruikmaken van deze hulpmiddelen een goede zaak, maar ook voor de zorgverlener.
Hoe verhouden zich dergelijke misstanden in de zorg voor terminale patiënten tot de Wet marktordening gezondheidszorg, die weliswaar onder andere ten doel heeft kostenbeheersing in de zorg te waarborgen, maar tevens vereist dat de positie van de consument/patiënt wordt beschermd en bevorderd en moet zorgen voor beteugeling en adequate regulering van het machtsverschil van partijen in de zorg?
Er is geen direct verband tussen de in het artikel beschreven situatie en de Wet marktordening gezondheidzorg (Wmg). De Wmg heeft namelijk betrekking op marktontwikkeling en marktordening in de zorg. Die wet voorziet daarvoor onder meer in prestatie- en tariefregulering en informatieverplichtingen voor zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars. Daarmee wordt ook de positie van de consument verbeterd en beschermd. De NZa houdt toezicht op de naleving van de Wmg.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat terminale patiënten in Nederland verzekerd zijn van toereikende zorg en medische hulpmiddelen? Gaat u hierover in gesprek met brancheorganisaties, zorgverleners, leveranciers, verzekeraars en patiëntenorganisaties en gaat u de richtlijnen en kwaliteitskaders hiervoor herzien? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer periodiek op de hoogte houden van de voortgang? Zo nee, waarom gaat u geen stappen ondernemen?
De middelen uit het Coalitieakkoord voor de palliatieve zorg en geestelijke verzorging thuis worden ingezet om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de palliatieve zorg te verbeteren. Daarmee wordt een tijdelijke impuls gegeven onder andere aan het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (2021 -2026) en de doorontwikkeling van het kwaliteitskader en richtlijnen palliatieve zorg. Voor het eind van dit jaar informeer ik uw Kamer over de voortgang hiervan.
Het bericht in Trouw over het gebrek aan landelijk overzicht van de wachttijden in de jeugdzorg |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is op dit moment de gemiddelde wachttijd per regio voor de meest voorkomende vormen van jeugdzorg?1
Het is niet bekend wat op dit moment de gemiddelde wachttijd per regio is voor de meest voorkomende vormen van jeugdzorg.
Klopt het dat er op dit moment nog steeds geen eenduidig landelijk overzicht bestaat van de wachtlijsten in de jeugdzorg?
Er bestaat inderdaad geen eenduidig landelijk overzicht van wachttijden in de jeugdzorg.
Welke acties zijn er ondernomen sinds de start van de Jeugdwet in 2015 om te komen tot een landelijk overzicht van de wachtlijsten en waarom hebben deze nog geen succes gehad?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van jeugdhulp en dus ook voor het sturen op wachttijden. Door de jaren heen is de zorgvraag gegroeid en zijn wachttijden toegenomen. In 2021 hebben we daarom afgesproken om ook als Rijk op wachttijden in te zetten en zo om samen de druk op de jeugdzorg te verminderen. Uit deze afspraken is de Aanpak Wachttijden ontwikkeld. Deze bestaat uit een regionale werkwijze en een landelijk traject.
De regionale werkwijze bestaat uit het werken aan inzicht in oorzaken van wachttijden, oplossingen in kaart brengen, inzetten van het gemeentelijk dashboard als middel om in de regio het goede gesprek aan te gaan en verbeteringen aan te brengen en, tot slot, door concreet met regio’s aan de slag te gaan om het primaire proces te verbeteren. Het landelijk traject richt zich op het opzetten van een leernetwerk om te stimuleren dat regio’s van elkaar leren, en om opgedane kennis uit te wisselen en te borgen.
Daarnaast wordt gewerkt aan een landelijk beeld van wachttijden op basis van regionale beelden. Dit sluit aan bij de bredere doelstelling van beter inzicht in de werking van het jeugdzorgstelsel over de jaren heen en in de effecten van landelijk, regionaal en gemeentelijk beleid.
Het komen tot een landelijk beeld is geen eenvoudige opgave. Regio’s hebben nog beperkt inzicht in hun wachttijden. Er is toestemming nodig van alle 342 gemeenten om de data uit het berichtenverkeer te kunnen gebruiken. Dit betekent dat er ook evenzoveel data protection impact assessments (DPIA’s) moeten plaatsvinden. Daarnaast wordt door gemeenten en regio’s verschillend gebruik gemaakt van definities, productcodes en het berichtenverkeer. Dit betekent dat data niet zomaar met elkaar kunnen worden vergeleken. (zie ook antwoord op vragen 4 en 5).
Welke doelen worden er op dit moment gesteld voor de vermindering van de wachtlijsten en op welke manier worden die gemonitord als een adequaat overzicht van de wachtlijsten ontbreekt?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp en dus ook voor het sturen op wachttijden. Specifieke doelen voor het verminderen van wachttijden kunnen dus per regio verschillen en zijn afhankelijk van de oorzaken waardoor wachttijden daar ontstaan. Een overzicht van wachttijden is geen doel op zich, maar een middel om met behulp van data in de regio te kunnen sturen op het verminderen van wachttijden. Op landelijk niveau is het doel het verkrijgen van inzicht in de werking van het jeugdzorgstelsel en in de effecten van landelijk, regionaal en gemeentelijk beleid. Inzicht in en een overzicht van regionale wachttijden kan daarbij helpen. (zie ook antwoord op vraag 3).
Zullen acties om te komen tot een overzicht van de wachtlijsten in de jeugdzorg onderdeel zijn van de hervormingsagenda? Zo ja, op welke manier wordt gezorgd dat deze acties nu wel tot resultaat leiden? Zo nee, waarom niet?
In de Hervormingsagenda is een van de doelstellingen betere data om te sturen in het jeugdstelsel. Inzicht in wachttijden is onderdeel van deze bredere doelstelling om met verbeterde data en monitoring het functioneren van het stelsel beter in beeld te brengen op de doelen kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid. (zie ook antwoord op vragen 3, 4 en 9).
Ik wil tot resultaten komen door in de regio gemeenten en aanbieders samen te brengen, en met elkaar inzicht in wachttijden te krijgen. Daarnaast stimuleer ik dat organisaties in een regio collectieve verantwoordelijkheid nemen en met elkaar verbeteringen aanbrengen. Tot slot wil ik gemeenten en regio’s stimuleren van elkaar te leren. Hiervoor wordt een landelijk leernetwerk opgezet.
Is een goed overzicht van de wachtlijsten in de jeugdzorg niet voorwaardelijk voor de ontwikkeling van de landelijke kennisagenda en een kennisinfrastructuur jeugdhulp?
Een goed overzicht van wachttijden in de jeugdhulp is niet voorwaardelijk voor de ontwikkeling van de landelijke kennisagenda en een kennisinfrastructuur jeugdhulp. Deze kennisagenda reikt veel verder en richt zich ook op kwaliteitsverbetering en inzicht in effectiviteit van de zorg. Er is veel afstemming tussen mensen die betrokken zijn bij de Aanpak Wachttijden en de kwartiermaker die in het kader van de Hervormingsagenda werkt aan de opzet van een kennisagenda, maar het zijn twee verschillende trajecten.
In hoeverre heeft de kwartiermaker die aangesteld is voor de ontwikkeling van de landelijke kennisagenda en een kennisinfrastructuur jeugdhulp opdracht gekregen om te werken aan een adequaat landelijk overzicht van wachtlijsten in de jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Zorgen gebreken in het inzicht van wachtlijsten in de jeugdzorg er op dit moment ook voor dat professionals minder goed zicht hebben hoe ze kinderen snel kunnen helpen met de juiste behandeling?
Inzicht in wachttijden zal zeker helpen, maar dit is niet de enige manier waarop professionals snel kinderen kunnen helpen aan passende zorg. Er zijn diverse succesvolle of veelbelovende initiatieven en methodes die in de praktijk beproefd worden. Enkele voorbeelden daarvan zijn: een goede sociale kaart, initiatieven om het gewone leven te versterken, zorgbemiddelingstafels, poh jeugd, inzet van ervaringsdeskundigen en laagdrempelige toegang in de wijk. Professionals zitten dus niet stil als het gaat om het zoeken naar oplossingen om kinderen te helpen. Zie voor meer voorbeelden de publicatie Wachttijden aanpakken in de praktijk2. Verder zijn er regionale expertteams en bovenregionale expertisenetwerken die kunnen helpen bij het organiseren van passende zorg.
Waarom vormen acties om snel te komen tot een landelijk overzicht van de wachtlijsten in de jeugdzorg geen onderdeel van de Kamerbrief ten aanzien van de hervormingen in de jeugdzorg van 13 mei 2022?2
De aanpak van wachttijden hoeft niet te wachten op de Hervormingsagenda (zie ook antwoord op vraag 5). We zijn namelijk al sinds 2021 aan de slag met de Aanpak Wachttijden, zoals destijds met gemeenten is besloten.
Hoe verlopen op dit moment de pogingen om verbeteringen aan te brengen op dit vlak in de regio Rijnmond, wanneer hadden de voorgenomen acties klaar moeten zijn en wat is daarvan op dit moment de planning?
Het OZJ heeft zijn betrokkenheid in regio Rijnmond inmiddels afgerond. Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Stand van zaken jeugdzorg» van 14 november 2022 heeft de samenwerking met het OZJ destijds geleid tot o.a. een merkbare beperking van wachttijden bij specialistische ambulante jeugdhulp (van meer dan acht maanden naar maximaal drie maanden) en het aantal wachtenden (afname van 30%). Ook is er over het algemeen beter zicht op het aantal wachtenden op specialistische jeugdhulp. Acties om verbeteringen aan te brengen lopen echter door: het aanpakken van wachttijden betekent het systeem verbeteren en daar is continue inspanning voor nodig. Zo ook in de regio Rijnmond.
Samenwerking tussen retailers en de tabaksindustrie om extra tabakswinkels te openen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Supermarkten openen steeds meer tabakswinkels, vergunningstelsel is noodzaak» en het bericht «Plus in Soesterberg met afzonderlijke tabakszaak»?1, 2
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe kijkt u vanuit een gezondheidsperspectief naar de trend waarbij supermarkteigenaren vlakbij of direct naast hun supermarkt een tabakszaak openen?
Vanuit een gezondheidsperspectief zie ik uiteraard graag zo min mogelijk verkooppunten van tabak. Echter op dit moment rookt helaas nog ongeveer 1 op 5 volwassenen en is er dus nog vraag naar tabaksproducten. De verwachting is wel dat het aantal (volwassen) rokers de komende jaren zal afnemen. Door de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten, zoals e-sigaretten, te verbieden in supermarkten, worden kinderen en jongeren minder vaak blootgesteld aan deze producten. Bovendien worden mensen die willen stoppen met roken of al gestopt zijn minder in de verleiding gebracht toch tabaksproducten en aanverwante producten te kopen.
Bent u bekend met andere tabaksfabrikanten die, net als British American Tobacco, inspelen op het aanstaande tabaksverkoopverbod in supermarkten door de opening van nieuwe tabakszaken te stimuleren? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit? Hoe beoordeelt u dit?
Op basis van artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging stelt de overheid zich terughoudend op in het contact met de tabaksindustrie. Contact is alleen toegestaan om wet- en regelgeving goed uit te voeren. Ik ben dan ook niet op de hoogte van dergelijke plannen van de tabaksindustrie. Ik had wel reeds vernomen dat de in het artikel genoemde supermarktketen een samenwerking is aangegaan met een bekende gemakszaak-keten om in de supermarkt een gemakszaak te openen. Het voornemen bestaat deze constructie van een shop-in-shop te verbieden bij de invoering van het verkoopverbod van tabaksproducten en aanverwante producten in supermarkten, en zal dus vanaf 1 juli 2024 niet meer zijn toegestaan.
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat met steun van de industrie een verschuiving plaatsvindt van de verkoop in supermarkten naar de verkoop in nieuwe tabaksverkooppunten in de directe omgeving van supermarkten en er dus de facto weinig verandert aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten door het verkoopverbod in supermarkten?
Op dit moment stuurt de overheid actief op het soort verkooppunten waar verkoop van tabaksproducten nog is toegestaan, maar niet op de locatie daarvan. Zoals in de brief aan uw Kamer van 2 december jl. is aangekondigd, zal op 1 juli 2023 het verbod op de online verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten in werking treden en per 1 juli 2024 gaat het verbod op verkoop in supermarkten en soortgelijke verkooppunten in. Daarnaast is het kabinet voornemens in 2025 de verkoop van e-sigaretten enkel nog toe te staan in tabaksspeciaalzaken. Vanaf 2030 bestaat het voornemen de verkoop van tabaksproducten enkel nog toe te staan in gemakszaken en tabaksspeciaalzaken en vanaf 2032 is het kabinet voornemens de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten alleen nog toe te staan in tabaksspeciaalzaken.3 Onderzoek van SEO Economisch onderzoek wijst uit dat deze aanpak van de overheid leidt tot een flinke reductie in het aantal verkooppunten. Het aantal verkooppunten daalt naar verwachting van 10.000 in 2021 naar 4.400 in 2024 door verbod op de verkoop in supermarkten en zal uiteindelijk dalen tot minder dan 2000 tabaksspeciaalzaken als de verkoop alleen nog in speciaalzaken mogelijk is. Het beeld dat er de facto weinig verandert aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten deel ik daarom niet.
Hoe houdt u zicht op een toename van het aantal tabaksverkooppunten in 2023 als gevolg van dit soort acties vanuit de tabaksindustrie, aangezien de registratieplicht voor tabaksverkooppunten pas ingaat vanaf 2024?
In het debat over concrete maatregelen in het kader van het Nationaal Preventieakkoord van 3 september 2019 dienden de leden Kuik en Dik-Faber een later aangenomen motie4 in waarin de regering onder meer werd verzocht een nulmeting van het aantal tabaksverkooppunten in Nederland uit te voeren, alsmede de komende jaren te monitoren hoe dit aantal zich ontwikkelt. De nulmeting is in 2020 uitgevoerd en door mijn ambtsvoorganger naar uw Kamer gestuurd.5 De vervolgmeting heb ik eind vorig jaar naar uw Kamer verzonden.6 Deze metingen zijn gebaseerd op data van Locatus, leverancier van retailinformatie. SEO Economisch Onderzoek (SEO) heeft op basis van deze data een betrouwbare schatting gemaakt van het aantal verkooppunten van tabak. Vanwege het grote aandeel in de nationale tabaksomzet dat vrijvalt met het verkoopverbod in supermarkten kan ik niet uitsluiten dat er veranderingen plaatsvinden in het type winkels dat tabaksproducten zal aanbieden. Mede daarom zet ik in op een registratiesysteem om nog exacter in beeld te krijgen waar de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten plaatsvindt. De verzamelde gegevens in 2024 kan ik naast de huidige gegevens leggen om zodoende een betrouwbaar beeld te schetsen van de toename, indien aanwezig. Voor het in laten gaan van een registratieplicht is een wetswijziging nodig is. Wetswijzigingen vergen een zorgvuldig proces. Ik werk er hard aan deze wetswijziging in 2024 van kracht te laten zijn, maar 2023 is, gezien dit langdurige proces, helaas niet mogelijk.
Welk groeipercentage verstaat u onder de term «wildgroei van tabaksspeciaalzaken», zoals u die term gebruikte in het commissiedebat Leefstijlpreventie van 14 december 2022, toen u sprak over een mogelijke wildgroei aan tabaksspeciaalzaken na 2024 als aanleiding voor verdere maatregelen?
In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat het aantal verkooppunten wordt verminderd om de blootstelling aan tabaksproducten te verminderen en bij te dragen aan de norm dat roken niet normaal is. Het verbod op tabaksverkoop in supermarkten dient dan ook bij te dragen aan dat doel. Ultimo 2021 waren er ruim 6.000 supermarkten die tabaksproducten verkochten7, stuk voor stuk winkels die na 2024 geen tabaksproducten en aanverwante producten meer mogen verkopen. Wanneer het aantal nieuw geopende verkooppunten een aanzienlijk deel van de daling van 6.000 verkooppunten teniet dreigt te doen, zie ik dat als aanleiding voor verdere maatregelen.
Deelt u de zorgen dat een mogelijke wildgroei aan tabaksverkooppunten vanaf 2024 niet zichtbaar wordt, als tussen nu en het ingaan van de registratieplicht er al talloze nieuwe tabaksverkooppunten bij komen en de sterke toename dus al in 2023 plaatsvindt? Zo ja, bent u bereid om de registratieplicht eerder in te laten gaan en 1 januari 2023 als uitgangspunt te nemen om de groei van het aantal tabaksverkooppunten in de toekomst te kunnen meten?
Zie antwoord op vraag 5.
Verwacht u dat de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten werkelijk zal verminderen, gegeven de stimulans die de tabaksindustrie geeft aan de oprichting van nieuwe tabaksspeciaalzaken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u daartegen doen?
SEO heeft in opdracht van mijn ambtsvoorganger onderzoek laten doen naar de te verwachten ontwikkelingen in het aantal verkooppunten ten gevolge van de voorgestelde maatregelen om het aantal verkooppunten te verminderen. Hieruit valt op te maken dat de maatregelen een flinke daling van het aantal verkooppunten veroorzaken: van ca. 10.000 in 2021 tot minder dan 2.000 in 2032.8 De stimulans die de tabaksindustrie geeft aan de oprichting van nieuwe tabaksspeciaalzaken neemt niet weg dat de marges op tabaksproducten laag zijn en het voor tabaksspeciaalzaken niet eenvoudig is genoeg klandizie te genereren
om rendabel te zijn. Daarnaast heb ik in de brief aan uw Kamer van 2 december jl. aangekondigd dat vanaf 2032 tabaksproducten en aanverwante producten alleen nog verkocht mogen worden bij winkels die naast deze producten alleen loten en dagbladen mogen verkopen (tabaksspeciaalzaken). Deze maatregel verkleint de aantrekkelijkheid van het beginnen van een tabaksverkooppunt.
Hoe beoordeelt u het idee om de optionele bevoegdheid voor gemeenten om in het omgevingsplan regels te stellen om de vestiging van nieuwe ongezonde voedselaanbieders te beperken, uit te breiden voor tabaksspeciaalzaken?
De Tabaks- en rookwarenwet biedt veel mogelijkheden om de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten te beperken tot specifieke verkooppunten, waarbij landelijk hetzelfde beleid kan worden gevoerd. Uit onderzoek blijkt dat het verbod op de verkoop van sigaretten in supermarkten in 2024 het aantal verkooppunten meer dan halveert, ook wanneer de te verwachten nieuw te openen verkooppunten worden meegenomen. Ik verwacht geen additioneel effect van de voorgestelde gemeentelijke bevoegdheid op het aantal tabaksverkooppunten.
Deelt u de mening dat een vergunningsstelsel met vergunningen met een maximale geldigheidsduur de beste oplossing is om een wildgroei te voorkomen? Zo ja, wanneer wilt u dit invoeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij ingaan op de voordelen van de door u gekozen oplossing om wildgroei te voorkomen?
Om het aantal verkooppunten te verminderen zullen strenge eisen worden gesteld aan het assortiment van winkels die tabaksproducten en aanverwante producten mogen verkopen. Gezien de grote afname in het aantal verkooppunten die wordt verwacht met de nu voorgestelde beleidsmaatregelen (zie antwoord op vraag 4) en gelet op de hoge administratieve lasten en kosten van een vergunningsstelsel, zie ik geen meerwaarde in het realiseren van een vergunningsstelsel met vergunningen met een maximale geldigheidsduur. Dit ontneemt de mogelijkheid om wendbaar te zijn in het maken van beleid om verkooppunten te verminderen.
Wilt u deze vragen voor het tweeminutendebat Leefstijlpreventie beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving over de drukte in de ziekenhuizen als gevolg van de griepepidemie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Te veel opnames in korte tijd, patiënten overnachten noodgedwongen op spoedeisende hulp: «Dit wil je niet»«?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de huidige drukte in de ziekenhuizen ten opzichte van de drukte in de winter/tijdens het griepseizoen, voordat de coronacrisis begon? Kunt u aangeven of deze drukte nu vergelijkbaar is met bijvoorbeeld, de situatie in de ziekenhuizen tijdens het griepseizoen van 2018, toen de ziekenhuizen ook «uitpuilden» van de patiënten? Zou u zeggen dat ten opzichte van voor de coronacrisis dus eigenlijk niets is veranderd in de zorg en dat nu dus bovendien eigenlijk exact dezelfde situatie plaatsvindt als tijdens de coronacrisis?2
Een inschatting of het aantal heftige griepvirusinfecties anders is ten opzichte van voorgaande griepepidemieën en wat het gevolg daarvan is, is op dit moment lastig te maken, onder andere omdat we niet weten hoe de griepepidemie die net begonnen is zich verder zal ontwikkelen. De cijfers duiden nu op een aanhoudende epidemie, met een lage intensiteit,3 maar we weten ook niet hoe lang die zal duren en met welke omvang, welke influenzavirussen zullen domineren en wat de uiteindelijke effectiviteit van het griepvaccin zal zijn. Ook is het niet goed in te schatten wat SARS-CoV-2 verder zal doen de komende maanden. Als de griepepidemie zich ontwikkelt zoals de griepepidemie van 2017/2018, dan resulteert dit in een behoorlijke druk op de zorg (beschikbaarheid bedden en zorgpersoneel) en een verhoogde mortaliteit als gevolg van griep. Echter, de griepepidemie van 2017/2018 was uitzonderlijk over de 10 jaren voor de COVID-19 pandemie. Ook houden we er rekening mee dat door het gelijktijdig epidemisch rondgaan van de verschillende luchtwegvirussen inclusief SARS-CoV-2 al deze infecties en dus niet alleen de griepvirusinfecties bijdragen aan de druk in de zorg.
Ik herken dat de toegankelijkheid van de zorg onder druk staat. Op diverse plekken in de zorg zijn de wachttijden lang en is er sprake van schaarste aan zorgpersoneel. Om hier verbetering in te brengen, onderneem ik diverse acties. Ik verwijs u kortheidshalve naar – onder meer – de acties ten behoeve van de aanpak van de wachtlijsten in de medisch-specialistische zorg4 en naar het Integraal Zorgakkoord voor de aanpak in de periode tot en met 2026.5
Hoe reflecteert u op de hypothese dat er nu verschillende virussen tegelijk rondgaan waar meer mensen relatief zieker van lijken te worden dan tijdens een normaal griep/virus-seizoen, omdat de coronacrisis en de maatregelen en lockdowns ervoor hebben gezorgd dat mensen kampen met een verminderde afweer, waardoor relatief jonge mensen bijvoorbeeld hevige longontstekingen krijgen? Bent u het daarmee eens en zo nee, hoe is het dan mogelijk dat de griep opeens «terug» is uit het niets? Of is het misschien geen griep, maar corona, of was corona misschien wel gewoon de griep, of maakt het eigenlijk helemaal niets uit wat het was, of is, omdat het resultaat defacto hetzelfde is?
Het klopt dat er momenteel verschillende virussen circuleren die luchtweginfecties veroorzaken, naast de drie verschillende typen influenzavirussen, A(H1N1)pdm09, A(H3N2) en B/Victoria, zijn dat o.a. RS-virus, hMPV en rhinovirus. Het gelijktijdig rondgaan van deze virussen en SARS-CoV-2 maakt dat er veel mensen last hebben van een acute luchtweginfectie. Dat is normaal voor de tijd van het jaar, maar de afgelopen twee winters vertoonden verschillende luchtwegvirussen een afwijkend seizoenspatroon.6 Zo was er in de winter van 2020-2021 sprake van beperkte circulatie van luchtwegvirussen en was er geen griepepidemie. De epidemie van het RS-virus startte pas in juni 2021 en er was lange tijd sprake van verhoogde circulatie buiten het gebruikelijke seizoen. In de winter van 2021-2022 was er wel weer een griepepidemie maar deze startte relatief laat.
Het is bekend dat de algemene coronamaatregelen ook werken tegen de verspreiding van andere luchtwegvirussen. Nu de maatregelen zijn opgeheven, neemt de circulatie van luchtwegvirussen weer toe. Mensen – vooral jongeren – die in de afgelopen jaren niet ziek zijn geworden door verschillende luchtwegvirussen anders dan SARS-CoV-2, hebben nu het meeste last van een acute luchtweginfectie, waaronder ook infectie met het griepvirus. Het totaal aantal vatbare mensen is nu mogelijk groter dan in de winters vóór de COVID-19 pandemie.
Mensen die al eens door deze virussen geïnfecteerd zijn, zullen in elk geval nog gedeeltelijke immuniteit hebben. Dat is niet anders dan vóór de COVID-19 pandemie. De griepepidemie in het voorjaar van 2022 heeft ook bijgedragen aan herstel van de groepsimmuniteit tegen griep. De griep is dus nu niet opeens «terug». Feitelijk lijkt het patroon van tijdstip van de jaarlijkse griepepidemie zich te herstellen, vergelijkbaar met voor de COVID-19 epidemie. Griepvirussen veranderen voortdurend, waardoor de bestaande immuniteit mogelijk niet meer toereikend is en een nieuwe infectie mogelijk is. Daarop wordt de griepprik steeds aangepast en biedt een zo breed mogelijke bescherming. De prik bevat sinds 2019 vier verschillende typen influenzavirussen (A(H1N1)pdm09, A(H3N2), B/Victoria en B/Yamagata). Mensen die een verhoogd risico hebben om ernstig ziek te worden van griep hebben ook tijdens de COVID-19-pandemie, en voor dit seizoen ook weer, de griepprik aangeboden gekregen, waardoor deze groep in elk geval gedeeltelijk beschermd is tegen ernstige ziekte door griepvirussen.
Sommige luchtwegvirussen, zoals het RS-virus, geven makkelijk een nieuwe infectie omdat het lichaam vaak een suboptimale afweer tegen zo’n virus aanmaakt na infectie. Van andere luchtwegvirussen, zoals het rhinovirus, bestaan meer dan 100 verschillende typen waardoor opnieuw geïnfecteerd worden, maar dan door een ander type, niet ongebruikelijk is.
Weet u de Infection Fatality Rate (IFR) van dit influenzavirus en wat de gemiddelde leeftijd is van de personen die (mede) als gevolg van dit influenzavirus komen te overlijden? Hoe verhoudt zich dat tot dezelfde gegevens met betrekking tot het coronavirus? Gaat u na dit griepseizoen in kaart brengen hoeveel mensen als gevolg dit influenzavirus zijn gestorven, welk deel van de populatie dat was, zodat de impact kan worden vergeleken met de impact van de coronagolven?
Er zijn twee maatstaven die worden gebruikt om het aandeel geïnfecteerde personen met fatale afloop te beoordelen. De eerste is de infection fatality ratio (IFR), het risico op sterfte per infectie. Om dit te kunnen bepalen is grootschalig serologisch onderzoek nodig zowel voor als na de griepepidemie om de immuniteit van de Nederlandse bevolking tegen influenzavirus en het aantal geïnfecteerde mensen te bepalen. Deze informatie is niet beschikbaar. De tweede is de case fatality ratio (CFR), het percentage van de sterfgevallen onder geïdentificeerde bevestigde gevallen. Hierbij is het belangrijk te melden dat de CFR aanzienlijk hoger is dan de IFR, omdat slechts een zeer klein deel van alle geïnfecteerden (d.w.z. mensen zonder klachten dan wel milde of zware klachten) met een laboratoriumtest bevestigd worden.
Aangezien influenza, anders dan SARS-CoV-2, niet meldingsplichtig is, is slechts beperkte data beschikbaar, afkomstig uit wekelijkse influenza surveillance. De incidentie van het influenzavirus wordt bijgehouden in het landelijk netwerk van huisartsenpraktijken van het Nivel, op basis van het aantal patiënten met griepachtige klachten en testen van keel- en neusmonster bij een deel van deze patiënten. Daarnaast komt wekelijks data binnen van 19 virologische laboratoria en van een groot aantal ziekenhuislaboratoria die monsters insturen naar het Nationaal Influenza Centrum (een samenwerking tussen het RIVM en het Erasmus Medical Center) voor (sub)typering en karakterisering van de match met de griepprik. Er is in Nederland geen actueel landelijk overzicht van het aantal mensen met (complicaties van) griep waarvoor ziekenhuisopname noodzakelijk is.
Op basis van historische data voor de influenzaseizoenen 2011/12 tot 2019/20 is middels modellering een CFR bepaald voor elk van de drie typen influenzavirussen. Een manuscript met deze data wordt binnenkort ingediend voor publicatie. Uit de voorlopige resultaten blijkt dat de CFR voor mensen van 55 jaar en ouder 0,28%, 0,58% en 0,49% is, voor mensen van 55-84 jaar 0,14%, 0,27% en 0,24%, en voor mensen van 85 jaar en ouder 2,51%, 4,76% en 4,08% voor respectievelijk influenzavirus A(H1N1)pdm09, influenzavirus A(H3N2) en influenzavirus type B. Hoe hoger de leeftijd, hoe hoger het risico op overlijden. Het is niet mogelijk om een overall CFR voor het gehele griepseizoen te geven omdat deze, naast leeftijd, ook afhankelijk is van de verschillende typen influenzavirus en in welke verhouding deze gedurende het seizoen circuleren.
Na afloop van het huidige griepseizoen (na week 20 2023) kan de CFR voor de influenzavirussen op dezelfde manier opnieuw door modellering geschat worden.
Voor het kalenderjaar 2021 is de CFR voor SARS-CoV-2 berekend naar leeftijdsgroep met behulp van de geschatte aantallen symptomatische infecties (hetzij met milde of zware klachten).7 De CFR van SARS-CoV-2 voor de leeftijdsgroepen 55 jaar en ouder, 55-84 jaar, en 85 jaar en ouder is respectievelijk 1,8%, 1,2% en 8,1%. Een hoge leeftijd geeft een hoger risico op overlijden als gevolg van een SARS-CoV-2 infectie, net zoals bij influenzavirus. De CFR voor SARS-CoV-2 is voor alle leeftijdsgroepen hoger dan die voor elk van de influenzavirus typen.
Hoe reflecteert u op het feit dat veel zorgpersoneel thuis zit met een burn-out, of Long Covid, waardoor de druk op de zorg toe blijft nemen? Deelt u de mening dat een pro-actiever opschalingsbeleid, betere werkomstandigheden en betere beloning – zowel tijdens de coronacrisis als structureel – dit in ieder geval deels had kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Het afgelopen jaar is het ziekteverzuim in de zorgsector gestegen: van 6,2% in Q3 2021 naar 7,1% in Q3 2022. De oorzaak van ziekte wordt niet geregistreerd, maar ongetwijfeld zullen zorgmedewerkers zijn uitgevallen als gevolg van burn-out- of post-COVID klachten. Een hoog ziekteverzuim zal de druk op het personeel verder laten toenemen. Ik deel uw mening echter niet dat dit grotendeels voorkomen had kunnen worden met pro-actiever beleid vanuit het Ministerie van VWS. Graag licht ik dit toe.
Goede werkomstandigheden en beloning zijn van belang om medewerkers voor de zorg te behouden en uitval te voorkomen. Beloning in de vorm van salaris speelt daarin een rol. Uit het uitstroomonderzoek van PFZW (2022)8 blijkt echter dat het management/organisatie (36%) en de inhoud van het werk (33%) de belangrijkste redenen zijn voor vertrek. De financiële beloning (22%) als vertrekreden is minder belangrijk. Het is in de eerste plaats aan de werkgevers om, samen met hun medewerkers, een goed beeld te krijgen van de oorzaken en mogelijke oplossingsrichtingen van het vertrek en het hoge ziekteverzuim in hun organisatie. Daarnaast zet het kabinet, samen met alle partijen, binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn in op de transitie om anders te werken in de zorg, onder andere door het vergroten van werkplezier en zeggenschap. Goed werkgeverschap vormt hier expliciet onderdeel van. Ik ondersteun werkgevers hierbij. Een van de concrete acties is het subsidiëren van een data-gedreven pilot met als doel om meer zicht en handelingsperspectief te verkrijgen om het verzuim en het verloop binnen de zorg te verminderen.
Weet u hoeveel zorgpersoneel momenteel thuis zit omdat zij een positieve coronatest hebben, terwijl zij misschien helemaal niet ziek zijn, maar vanwege de quarantainerichtlijnen die zijn overgebleven uit de coronacrisis niet kunnen komen werken? Indien u dit niet weet, gaat u dit dan in kaart brengen?
Zoals ik in mijn brief van 9 december jl heb gemeld heeft het Deskundigenberaad (DB) geadviseerd om het test- en inzetbeleid van zorgmedewerkers, gezien de huidige epidemiologische situatie van COVID-19, de ziektelast van COVID-19 en de impact op de zorgketen en zorgcapaciteit, aan te passen. Het DB adviseert onder andere dat het advies voor inzet van zorgmedewerkers binnen het ziekenhuis en voor de huisartsenzorg aangepast kan worden. Voor zorgpersoneel van ziekenhuizen en in de huisartsenzorg betekent dit dat zij niet per se thuis zitten omdat zij een positieve coronatest hebben.
Hoe reflecteert u op de situatie dat patiënten vanuit het ziekenhuis niet kunnen doorstromen naar andere vormen van zorg en/of revalidatie en dus te lang en onnodig ziekenhuisbedden bezet houden, omdat de keten van voor tot achter verstopt zit? Kunt een analyse geven van welke invloed de coronacrisis en de maatregelen op deze verstopping hebben gehad?
De toegankelijkheid van de zorg staat onder druk en op diverse plekken in de zorg zijn de wachttijden lang. Overal is sprake van schaarste aan zorgpersoneel. De coronacrisis heeft de bestaande knelpunten in de zorg vergroot, maar ons ook inzicht in mogelijke oplossingsrichtingen opgeleverd zoals betere zorgcoördinatie en intensieve regionale samenwerking. Deze inzichten werken door in de verschillende akkoorden die ik de afgelopen heb gesloten.9 Zo zijn er in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt om regioplannen op te stellen, met als doel knelpunten in de zorgketen te identificeren en de doorstroom te verbeteren.
Bent u voornemens om te gaan onderzoeken in hoeverre de coronamaatregelen en de lockdowns van invloed zijn geweest op de afweer van de Nederlandse bevolking, om zo een eventueel verband tussen de vele en uitzonderlijk zieke patiënten en het coronabeleid vast te stellen, of uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Lijkt het u niet nuttig om een kosten-baten analyse te maken, met het oog op potentiele toekomstige (nieuwe) pandemieën, zorgcrises en de beoogde «pandemische paraatheid»?
De corona uitbraak is intensief gemonitord. Er wordt zowel op het gebied van COVID-19 als in de bredere infectieziekten bestrijding periodiek gemonitord op het vóórkomen van aandoeningen, en de samenhang hierin tussen de coronapandemie en andere infectieziekten. Causale gevolgtrekkingen specifiek op
het effect van (corona)maatregelen op afweer zijn niet te maken. Immers, ook wanneer er geen maatregelen vanuit de overheid werden genomen nemen mensen op eigen initiatief voorzorgsmaatregelen ter bescherming van zichzelf en hun naasten tegen COVID-19 en andere infectieziekten. Er wordt op gebied van infectieziekten veel onderzoek gedaan naar de uitbraken, maatregelen en immuniteit. Bijvoorbeeld door het RIVM in het PIENTER en het PIENTER-corona onderzoek en via ZonMw door programma besmetting en verspreiding.10, 11
Kunt u een inschatting maken van het gevolg van het relatief grote aantal heftige virusinfecties ten opzichte van voorgaande griepjaren voor de kwetsbare en chronisch zieke mensen in de Nederlandse bevolking? Hoeveel van deze kwetsbare mensen zullen hierdoor meer, complexer en langduriger zorg nodig hebben? Hoeveel mensen lopen hierdoor permanente gezondheidsschade op, of ontwikkelen andere/extra aandoeningen en/of comorbiditeiten? Wat betekent dit voor de (druk op de) zorg op de lange termijn? Indien u hiervan geen inschatting kunt maken, bent u dan bereid hiervoor een impactanalyse te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, is het niet te voorspellen hoe de griepepidemie zich zal ontwikkelen en daarom niet mogelijk om op voorhand een inschatting te maken van de gevolgen en die te vergelijken met eerdere griepseizoenen. De griepseizoenen verschillen in duur en omvang afhankelijk van o.a. de typen virus die circuleren, welke type virus domineert, het aantal vatbare personen en de match van het circulerende virussen met die van de virusstammen opgenomen in de griepprik. Als de griepepidemie zich gaat ontwikkelen als de griepepidemie van 2017/2018, dan zal er een behoorlijke impact zijn op de druk op de zorg (beschikbare bedden en beschikbaar zorgpersoneel) als ook mortaliteit als gevolg van griep. Echter, de omvang griepepidemie van 2017/2018 was uitzonderlijk groot in de tien jaren voor de COVID-19 pandemie. De druk op de zorg en sterfte zal daarnaast bepaald worden door het gelijktijdig circuleren van verschillende luchtwegvirussen inclusief SARS-CoV-2. Ook daarvan is niet te voorspellen hoe dat zich zal ontwikkelen. Vooral kwetsbare en chronisch zieke mensen lopen door elk van die verschillende soorten virussen een verhoogd risico op complicaties. Vaccinatie tegen SARS-CoV-2 en griep helpen om een deel daarvan te voorkomen. Algemene maatregelen zoals thuisblijven wanneer je klachten hebt, niezen of hoesten in de ellenboog, frequent handen wassen, afstand houden, ventileren en extra voorzichtig zijn bij kwetsbare mensen, helpen om de impact van alle luchtwegvirusinfecties in te perken.
Zoals ook in het antwoord op vraag 7 aangegeven, herken ik dat de toegankelijkheid van de zorg onder druk staat. Dit is een ingewikkeld vraagstuk waar vanwege verschillende factoren zoals ook ziekteverzuim en schaarste aan personeel geen snelle oplossing voorhanden is. De toegenomen zorgvraag sluit onvoldoende aan bij de huidige capaciteit. In het IZA zijn zoals gezegd hierover afspraken gemaakt voor de inrichting van het toekomstig zorglandschap.
Voor de medisch-specialistische zorg heb ik aanvullend afspraken gemaakt voor de kortere termijn om ervoor te zorgen dat de wachttijden teruggedrongen worden. Hiervoor verwijs ik naar mijn recente brief van 13 december jl.12
Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid uitgestelde zorg die het gevolg zal zijn van de overlopende ziekenhuizen, omdat minder urgente patiënten langer moeten wachten op een behandeling? Heeft u een plan om deze uitgestelde zorg, bovenop de zorg die al werd uitgesteld als gevolg van het coronabeleid, in te halen? Zo ja, kunt u dat plan delen?
Het is niet mogelijk een inschatting te maken of en hoeveel zorg ziekenhuizen uitstellen. Het wisselt per ziekenhuis en regio hoe groot de (ervaren) druk is. Op dit moment is op basis van gegevens van de NZa niet te zien dat ziekenhuizen minder zorg kunnen leveren vanwege de huidige griepepidemie.
Voor de medisch-specialistische zorg heb ik aanvullend afspraken gemaakt voor de kortere termijn om ervoor te zorgen dat de wachttijden teruggedrongen worden. Hiervoor verwijs ik naar mijn recente brief van 13 december jl.13 De NZa en IGJ houden hier toezicht op.
Wat is het gevolg van de uitgestelde zorg door de huidige drukte in de ziekenhuizen voor de volksgezondheid in Nederland? Kunt u inschatten hoeveel diagnoses gemist zullen worden en hoeveel mensen erger ziek zullen worden dan nodig zou zijn geweest? Wat is hiervan, zowel op de korte als op de langere termijn weer het gevolg voor de (druk op de) zorg?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven is op dit moment niet te zien dat ziekenhuizen minder zorg kunnen leveren vanwege de huidige griepepidemie. Door drukte op onderdelen in de zorg is het cruciaal is dat er goede triage plaatsvindt zodat mensen die risico lopen op verdere achteruitgang bij langer wachten op een behandeling tijdig de benodigde zorg krijgen. Het is aan de zorgprofessionals om deze triage uit te voeren en te beoordelen welke patiënten als eerste geholpen moeten worden om verdere gezondheidsschade te voorkomen. Over de stand van zaken toegankelijkheid medisch specialistische zorg heb ik u geïnformeerd op 13 december jl.
Vindt u inmiddels wel dat de zorg structureel dient te worden opgeschaald, aangezien de hele keten vastloopt en zorgmedewerkers wederom de noodklok luiden en aangeven dat dit probleem al jaren speelt en alsmaar erger wordt? Zo nee, waarom niet? Als u niet wilt opschalen, hoe gaat u dit jaarlijks terugkerende probleem dan wel aanpakken?
Om beter voorbereid te zijn op een volgende crisis, is het belangrijk om te werken aan een flexibele opschaling van zorgcapaciteit. Een flexibele opschaling vraagt om paraatheid op verschillende vlakken, waaronder brede inzetbaarheid van personeel zodat, indien nodig, medewerkers flexibel kunnen worden ingezet. De stijgende zorgvraag in combinatie met de brede arbeidsmarktkrapte maakt het niet realistisch om in te zetten op het vergroten van het aantal zorgmedewerkers. De komende tijd zal daarom ten behoeve van de flexibele opschaling ingezet worden op het optimaal benutten van sociale en technologische innovatie en het flexibel opleiden van medewerkers zodat brede inzetbaarheid wordt geborgd. Een voorbeeld hiervan is het voornemen voor een subsidieregeling in het kader van het financieren van de opleiding Basis Acute Zorg. Hiervoor trekt het kabinet 20 miljoen uit. Ook kan in tijden van crisis een beroep worden gedaan op de Nationale Zorgreserve, hetgeen bijdraagt aan een flexibele opschaalbaarheid van zorg.
Mocht de druk op de zorg de komende tijd nog groter worden, bent u dan voornemens om collectieve maatregelen af te kondigen? Zo ja, welke maatregelen en welke wetenschappelijke epidemiologische onderbouwing heeft u hiervoor? Zo nee, waarom niet, aangezien het tijdens de coronacrisis ook «voor de zorg» werd gedaan?
We monitoren de druk op de zorg en indien noodzakelijk zullen we onderbouwde maatregelen treffen. Het kabinet laat zich hierbij adviseren door het RIVM. Op dit moment gelden er drie adviezen om zowel het coronavirus als ook andere infectieziekten, zoals griep en verkoudheid, te voorkomen: was vaak en goed uw handen met water en zeep, hoest of nies in uw ellenboog en zorg voor voldoende ventilatie. Specifiek voor corona gelden drie basisadviezen om verspreiding te voorkomen: blijf thuis en doe een zelftest bij klachten, ga in isolatie na een positieve test en haal uw (herhaal)prik tegen corona. Voor bescherming tegen griep konden risicogroepen tussen half oktober en half november gevaccineerd worden.
Tijdens de beginfase van de coronapandemie hadden we te maken met een onbekend en ziekmakend virus waarvoor we geen immuniteit hadden. Het kabinet heeft destijds inderdaad collectieve maatregelen getroffen om de zorg toegankelijk te houden. Het uitgangspunt van het kabinet is sinds 2022, zoals opgenomen in de langetermijnstrategie COVID-19, een open samenleving. In geval van een opleving van het COVID-19-virus heeft het kabinet twee gelijkwaardige en nevengeschikte doelen: het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen én de sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit.
Welke «epidemiologisch effectieve» maatregelen neemt u momenteel uit eigen beweging om het goede voorbeeld te geven aan de bevolking?
De geldende adviezen en maatregelen zijn op iedereen van toepassing, dus ook op mij. De huidige maatregelen en adviezen vindt u op www.rijksoverheid.nl.14 Uiteraard pas ik deze ook toe om mezelf en anderen te beschermen tegen verdere verspreiding van het virus.
Mogen (huis)artsen patiënten die binnenkomen met verkoudheids- en luchtwegklachten, maar niet positief testen op COVID-19, of überhaupt geen coronatest krijgen, behandelen met off-label medicatie naar hun eigen medisch inzicht?
Nee, een arts mag niet altijd behandelen met een geneesmiddel naar eigen medisch inzicht. Uit de Geneesmiddelenwet volgt de hoofdregel dat een geneesmiddel mag worden voorgeschreven voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd. Deze indicatie(s) staan in het registratiedossier dat door het CBG of EMA is beoordeeld. Alleen in uitzonderingssituaties en onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om hiervan af te wijken (het off-label voorschrijven).
Een van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan is dat de behandelend arts de behandelrichtlijn van de beroepsgroep volgt. Hierin zijn actuele wetenschappelijke en klinische inzichten meegenomen. Mocht er geen behandelrichtlijn zijn, of wanneer deze nog in ontwikkeling is, dan moet de arts overleggen met de apotheker over het mogelijke off-label voorschrijven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eind van het griepseizoen?
Ja.