Het bericht ‘Komende acht jaar tekort woningen voor ouderen en gehandicapten’ |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Komende acht jaar tekort woningen voor ouderen en gehandicapten»?1
Ja
Deelt u de conclusie dat de benodigde aanpassingen van woningen op het bordje zullen komen van de gemeenten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
Het is allereerst de verantwoordelijkheid van mensen zelf om zich voor te bereiden op de toekomst met beperkingen, ook in hun woning. Daarnaast hebben woningcorporaties een rol om zorg te dragen voor geschikte woonruimte voor hun huurders.
Gemeenten zullen bij aanvaarding van het wetsvoorstel Wmo 2015 gehouden zijn beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in hun zelfredzaamheid en participatie. Wanneer iemand onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, zal de gemeente een (individuele) maatwerkvoorziening verstrekken. Een dergelijke maatwerkvoorziening kan bestaan uit diensten, hulpmiddelen en ook woningaanpassingen, als bijdrage aan het verbeteren of het in stand houden van zelfredzaamheid en participatie.
Is met de stijging van deze kosten in het kader van de uitvoering van de Wmo rekening gehouden bij de vaststelling van de bezuiniging die opgelegd gaat worden aan gemeenten? Zo ja, wilt u daar uiterlijk 17 februari 2014 inzage in verschaffen, in verband met het uitbrengen van verslag over het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Kamerstukken 33 841)? Zo nee, zijn gemeenten zich bewust van de stijgende kosten voor woningaanpassingen?
Het uitgangspunt is dat gemeenten bij rijksbeleid dat leidt tot nieuwe verantwoordelijkheden en taken hiertoe de toereikende instrumenten en middelen ontvangen. Vanaf 2015 krijgen gemeenten aanvullende middelen voor de extra taken waarvoor zij verantwoordelijkheid gaan dragen. De verwachting is dat met deze middelen, het wetsvoorstel Wmo 2015 en de nog uit te werken eigen bijdragesystematiek, de gemeenten in staat zijn hun ingezetenen met een ondersteuningsbehoefte waar nodig een passende voorziening aan te bieden. In dit verband merk ik op dat ik de Algemene Rekenkamer heb verzocht een toets te doen op de wijze van berekening van het budget voor de nieuwe Wmo (en de Jeugdwet).
Deelt u de verwachting dat gemeenten terughoudend zullen zijn met het verlenen van toestemming voor woningaanpassingen?
Het wetsvoorstel Wmo 2015 bevat bepalingen die waarborgen dat in die situaties waarin na onderzoek blijkt dat een individuele (maatwerk)voorziening, als bijdrage in de zelfredzaamheid van mensen, noodzakelijk is, deze voorziening door de gemeente ook geleverd wordt. Dit betreft ook woningaanpassingen.
Gaat u het halen om, zoals de Kamer bij motie Knops/Keijzer (Kamerstuk 32 847 nr. 104) heeft gevraagd, voor 1 april 2014 te komen met een inventarisatie van de risico’s en knelpunten voor de vastgoedpositie van zorginstellingen als gevolg van de decentralisaties en de extramuralisering, zoals bijvoorbeeld weergegeven in de transitieagenda van koepelorganisatie Actiz, en de Kamer daarover voor 1 april 2014 te informeren?
De in de motie Knops/Keijzer gevraagde reactie zal worden betrokken in de brief over Wonen en Zorg die ik samen met de minister voor Wonen en Rijksdienst schrijf mede naar aanleiding van het recente advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur2. Ik verwacht uw Kamer begin april te informeren.
Wat is het antwoord dat u gaat geven aan al de mensen die straks niet in staat zullen zijn een geschikte, betaalbare woning te vinden?
Het streven is er op gericht om te investeren in de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Het is niet zo dat de gehele groep mensen die het aangaat wil of moet verhuizen. Zij zullen worden ondersteund om zo lang mogelijk in de eigen woning te kunnen blijven, waar nodig en mogelijk na aanpassing van die woning. Daar waar dat niet mogelijk is zullen mensen met hulp van onder meer woningcorporaties en gemeenten bezien op welke wijze verhuizing naar een meer geschikte woning kan plaatsvinden.
Het bericht dat patiënten die het slachtoffer zijn geworden van schade door medisch handelen met lege handen staan na het faillissement van een ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat patiënten die het slachtoffer zijn geworden van schade door medisch handelen met lege handen staan na het faillissement van een ziekenhuis?1
Ik heb kennis genomen van de problemen van patiënten die bij het Ruwaard van Putten nog schadeclaims in wilden dienen na het faillissement. Ik vind het vervelend voor deze patiënten dat zij in deze situatie terecht zijn gekomen, zij weten immers niet waar zij aan toe zijn.
Donderdag 9 januari 2014 hebben de curatoren bekend gemaakt een kort geding aan te spannen tegen MediRisk. Dit kort geding heeft 28 januari 2014 gediend bij Rechtbank Midden-Nederland. Op 12 februari jl. heeft de rechtbank uitspraak gedaan. Deze is echter nog niet onherroepelijk, het is mogelijk dat één van de partijen hoger beroep instelt. Ik vind het derhalve niet opportuun om een inhoudelijk oordeel te geven over deze zaak. De uitspraak heeft immers gevolgen voor de positie van deze patiënten en of de verzekeraar al dan niet over dient te gaan tot het behandelen van deze claims, evenals het eventuele uitkeren van deze claims.
Wat vindt u ervan dat claims die zijn ingediend na het faillissement van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis niet door verzekeraar Medirisk in behandeling worden genomen? Klopt dit wettelijk? Hoe zit dit precies? Handelt Medirisk in strijd met de GOMA (Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid)?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat elf patiënten van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis hierdoor gedupeerd zijn? Kunt u een beschrijving geven van de aard van deze klachten?
Op dit moment heeft MediRisk nog 39 claims van patiënten en nabestaanden in behandeling die voor 1 juli 2013 zijn gemeld bij het ziekenhuis. Daarna zijn er bij het ziekenhuis 11 claims ingediend. Zes daarvan zijn gemeld bij MediRisk.
De aard van deze klachten is mij niet bekend. Het gaat om medisch inhoudelijke informatie.
Vindt u het acceptabel dat deze patiënten nu mogelijk een claim moeten leggen op de boedel, waardoor zij een lange procedure moeten doorlopen en de kans zeer klein is dat hun schade wordt vergoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel Nederlandse ziekenhuizen hebben een polis afgesloten die na een faillissement niet uitkeert? Kunt u een opsomming geven van deze ziekenhuizen?
Het is mij onbekend welke ziekenhuizen welke polis hebben afgesloten. Er heeft zich nooit eerder een soortgelijke casus voorgedaan. De definitieve uitspraak van de rechter zal weergeven of de verzekeraar al dan niet over dient te gaan tot het behandelen van deze claims op basis van de polisvoorwaarden.
Vindt u dat u een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van de gedupeerde patiënten, gezien het gegeven dat u het Ruwaard van Putten Ziekenhuis niet te hulp wenste te schieten, en gezien uw eerdere uitspraak – ook in relatie tot deze casus – dat het voor mensen «eenvoudiger» en «laagdrempeliger» moet worden om hun recht te halen?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat verzekeraar Medirisk deze patiënten bij een gegronde claim een schadevergoeding moet uitkeren? Wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kunt u garanderen dat deze situatie bij een nieuw faillissement van een ziekenhuis niet weer voorkomt? Betekent dit dat u er in de toekomst niet weer voor kiest een ziekenhuis failliet te laten gaan?
Het is nog niet zeker of MediRisk of een andere verzekeraar de claims niet in behandeling neemt. Dit is afhankelijk van de uitspraak van de rechter. Het is niet aan mij een dergelijke situatie al dan niet te voorkomen.
In reactie op het gedeelte van uw vraag dat ziet op faillissementen is mijn reactie dat in het Nederlandse zorgstelsel de verantwoordelijkheid voor de zorg primair bij private partijen (zorgaanbieders en zorgverzekeraars) ligt en niet bij de overheid. Ziekenhuizen die hun zaken niet op orde hebben, kunnen failliet gaan. De overheid garandeert de beschikbaarheid van cruciale zorg.
Heeft een overnemende partij, zoals in dit geval het VanWeel-Bethesda Ziekenhuis, het Ikazia Ziekenhuis en het Maasstad Ziekenhuis, de plicht om de claims van patiënten ordentelijk af te handelen, en Medirisk de opdracht te geven de claims normaal te behandelen? Zo neen, hoe kan dan wettelijk worden geborgd dat patiënten met een medische letselschadeclaim bij een faillissement hun rechten niet verliezen?
Zie antwoord vraag 1.
Problemen in het gevangenisziekenhuis |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Argos van zaterdag 25 januari 2014 over nog meer klachten en zelfs een nieuw sterfgeval in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg, voorheen het Justitieel Medisch Centrum?1 Herinnert u zich de eerdere uitzending over hetzelfde onderwerp?2
Ja, beide uitzendingen zijn mij bekend. Feitelijk betreft het overigens een sterfgeval in een burgerziekenhuis, namelijk het Medisch Centrum Haaglanden Westeinde, waarnaar de betreffende gedetineerde vanuit het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) op advies van de dienstdoende arts was overgebracht. Aldaar is de gedetineerde op diezelfde dag ‘s avonds overleden.
Bent u geschrokken van deze nieuwe informatie? Hoe verhouden deze nieuwe signalen dat er problemen zijn zich tot uw antwoorden op eerdere vragen hierover op 10 december 2013 dat de problemen in het verleden zijn opgelost, dat de aanbevelingen zijn doorgevoerd en dat de zaak nu «op orde» is?3
In de uitzending van Argos wordt onder andere gesproken over een recent overlijdensgeval in het JCvSZ. Het politieonderzoek naar het overlijden van de betreffende gedetineerde is recent afgesloten. De uitkomsten hiervan vormen vooralsnog geen aanleiding voor nader onderzoek met betrekking tot het JCvSZ. Daarnaast is, zoals gebruikelijk bij overlijdensgevallen in detentie, een calamiteitenonderzoekscommissie ingesteld. Deze commissie zal aan de directeur van de inrichting rapporteren over haar bevindingen ten aanzien van het ontstaan van de calamiteit en het zorgproces. De directeur informeert nabestaanden over de uitkomsten. Bij ieder overlijdensgeval in detentie worden ook de Inspectie Veiligheid en Justitie en Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte gebracht. Indien de inspecties daar aanleiding toe zien, kunnen zij nader onderzoek verrichten.
Inherent aan het organiseren van een centrale locatie voor de verzorging van justitiabelen, met een afdeling voor verpleeghuiszorg en in voorkomende gevallen palliatieve zorg, is dat er een groter risico bestaat op overlijden. Diverse calamiteitenonderzoeken wezen uit dat er onder meer op het gebied van aansturing, regievoering, dossiervorming en multidisciplinair zorgaanbod verbetering noodzakelijk was. Het JCvSZ werd daarom in april 2013 onder geïntensiveerd toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gesteld.
Op 10 december 2013 heb ik uw Kamer tijdens het mondeling vragenuur op de hoogte gesteld van een voorlopig oordeel van de IGZ, dat toen duidde op een adequate invoering van benodigde verbetermaatregelen. De IGZ presenteert nu haar eindrapport en beëindigt de periode van intensief toezicht. Op basis hiervan vertrouw ik erop dat de zorg in JCvSZ thans op orde is. De IGZ concludeert immers dat de noodzakelijke verbeteringen zijn gerealiseerd en dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor kwalitatief goede zorg. De IGZ constateert één aandachtspunt ten aanzien van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) en doet een aantal aanbevelingen gericht op borging van de geboekte resultaten.
Voor het overzicht van de getroffen verbetermaatregelen en de beoordeling van de IGZ daaromtrent, verwijs ik naar het eindrapport en mijn reactie daarop. Beide worden gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer toegezonden.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven welke verbeteringen er de afgelopen jaren precies zijn doorgevoerd en welke gevolgen dat heeft gehad, die maken dat alles nu «op orde» is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u motiveren waarom de naam in de afgelopen jaren een aantal keer is gewijzigd van Penitentiair Ziekenhuis naar Justitieel Medisch Centrum en nu Justitieel Centrum voor Somatische Zorg? Welke inhoudelijke gevolgen hebben deze naamswijzigingen met zich meegebracht?
In 2010 heeft de naamswijziging plaatsgevonden van Penitentiair Ziekenhuis naar Justitieel Medisch Centrum. De kwalificatie «ziekenhuis» was niet geëigend omdat daarvoor te weinig specialisten werkzaam waren. De naam JMC gaf beter aan dat het een sectoroverstijgend medisch centrum betrof voor (medische) zorg, niet alleen voor gedetineerden maar voor alle justitiabelen die tot plaatsing waren geïndiceerd. In de daaropvolgende jaren heeft de functie van het JMC zich verder ontwikkeld, mede ingegeven door de benodigde kwaliteitsontwikkeling en adviezen van de IGZ. Met de naamswijziging van JMC naar JCvSZ is beoogd om de nieuwe afbakening in het zorgpalet weer te geven. Het JCvSZ voorziet uitsluitend nog in niet-spoedeisende somatische zorg voor justitiabelen, namelijk postoperatieve zorg, verpleeghuiszorg en somatische zorg die overstijgend is voor een justitiële inrichting. Op aangeven van de IGZ is bijvoorbeeld de operatiekamer gesloten. De nieuwe naam markeert deze ontwikkeling.
Wat is uw reactie op de klachten die in de uitzending van 25 januari jl. zijn geuit over het gebrekkige regime (23 uur per dag op cel), de gegrond verklaarde klachten daarover, dat mensen er eenzaam zijn opgesloten, de gebrekkige wijze waarop mensen moeten luchten, en dat mensen het Centrum zieker uitkomen dan dat ze er in kwamen? Bent u bereid al deze klachten te laten onderzoeken en te bezien hoe de situatie kan verbeteren?
Het verblijf in het JCvSZ is primair gericht op de verpleging, revalidatie en behandeling in een beveiligde omgeving. Vanwege die doelstelling is er geen dagprogramma mogelijk dat vergelijkbaar is met een reguliere penitentiaire inrichting. De Commissie van Toezicht heeft opgemerkt hier begrip voor te hebben, maar vraagt aandacht voor het activiteitenaanbod voor gedetineerden die langdurig in het JCvSZ verblijven. Hierop is door het JCvSZ een aangepast dagprogramma vastgesteld. De volgende activiteiten worden aangeboden: dagelijks 1 uur luchten, en wekelijks 1 uur bezoek, 1 uur bibliotheekbezoek, 1 uur gespreksgroep van de geestelijke verzorging en in het weekeinde een kerkdienst. Indien mogelijk, worden extra bezoekmomenten en (re)creatieve activiteiten aangeboden. Op indicatie komt daar individuele sportbegeleiding bij. In voorkomende gevallen is deelname aan deze activiteiten echter niet of beperkt aan de orde vanwege de gezondheidstoestand.
Is reeds apart onderzoek ingesteld naar het recente sterfgeval? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de afgeronde onderzoeken, alsmede informatie over de lopende onderzoeken, naar de Kamer te sturen met daarbij uw beleidsreactie en een plan van aanpak teneinde de situatie in het gevangenisziekenhuis te verbeteren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het stopzetten van de procedure naar het opsporen van doodsoorzaken van minderjarigen per 1 januari 2014 |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en Publieke Gezondheid en Veiligheid (PGV) Nederland over het stopzetten van NODO (Nader Onderzoek DoodsOorzaak)-procedure per 1 januari 2014?1
Ja.
Deelt u de mening dat de wettelijke verplichting voor behandelend artsen om bij elk overlijden van een minderjarige te overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts) blijft bestaan, ook vanaf 1 januari 2014? Zo ja, in welke gevallen moet er momenteel nader onderzoek plaatsvinden en wat houdt dit onderzoek precies in? Zo nee, waar baseert u dat op?
De bepalingen uit de Wet op de lijkbezorging (Wlb) ten aanzien van het verplichte overleg tussen de behandelend arts en de lijkschouwer bij overleden minderjarigen en het nader onderzoek zijn onveranderd gebleven.
De wettelijke verplichting voor behandelend artsen om bij elk overlijden van een minderjarige te overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer voor het afgeven van de verklaring van overlijden (artikel 10a lid 1 Wlb) is op 1 januari 2010, vooruitlopend op de implementatie van de NODO-procedure, in werking getreden. Hierdoor wordt voor een groot deel tegemoet gekomen aan de wens van de Tweede Kamer om meer aandacht te besteden aan het overlijden van minderjarigen.
De wet veronderstelt verder dat een nader onderzoek naar de doodsoorzaak bij onverklaard overlijden van minderjarigen wordt gedaan (artikel 10a lid 2 Wlb), maar bepaalt niet in welke gevallen een nader onderzoek moet plaatsvinden en wat dit onderzoek inhoudt. Dat gebeurt op basis van protocollen die door het veld zijn opgesteld.
Vanuit de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) en het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) zijn onderling werkafspraken gemaakt die erop zijn gericht sinds 1 januari 2014 de voorkomende gevallen van onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen lokaal te onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de onduidelijkheid en verwarring onder forensisch artsen en kinderartsen over wat er moet gebeuren in het geval een kind onverwacht overlijdt met een onbekende doodsoorzaak?
Zoals gezegd hebben de NVK en het FMG onderling werkafspraken gemaakt die erop zijn gericht sinds 1 januari 2014 voorkomende gevallen van onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen lokaal te onderzoeken. En zoals eerder aangegeven in de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties d.d. 16 december 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 80) zullen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik samen met de deelnemende organisaties bekijken hoe hiermee kan worden omgegaan. Uitgangspunt daarbij is dat de sector hier zelf verder invulling aan geeft, maar dat we vanuit het Rijk bekijken hoe we hierbij kunnen ondersteunen.
Deelt u de mening dat het NODO-onderzoek gezondheidswinst oplevert door het opsporen van genetische aandoeningen en infectieziekten en de kwaliteit van zorg kan verbeteren? Zo ja, op welke wijze is de medische kennis rondom onverklaard overlijden bij minderjarigen naar uw mening beter te ontsluiten?
De NODO-procedure is niet specifiek ontwikkeld voor het behalen van gezondheidswinst noch voor het opsporen van genetische aandoeningen en infectieziekten. Daarnaast is de procedure niet ontwikkeld om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Het doel van de NODO-procedure was het achterhalen en registreren van het overlijden bij overleden kinderen in die gevallen waarin in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden kan worden gevonden.
Hoewel de bevindingen uit de huidige NODO-procedure te divers zijn om algemene conclusies te kunnen trekken, is VWS bereid om met het veld in overleg te treden om te bezien of en zo ja hoe medische kennis rond onverwacht overlijden ontsloten zou kunnen worden.
De sector is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Om de kwaliteit van zorg te verbeteren zijn andere instrumenten voorhanden, zoals de aanbevelingen van het Kwaliteitsinstituut. Daarnaast speelt de IGZ een rol bij het handhaven van de kwaliteit.
Waaruit blijkt dat de NODO-procedure voor de opsporing van fatale gevallen van kindermishandeling niet effectief is geweest?
De NODO-procedure is effectief in het achterhalen van de aard van het onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen in Nederland bij de onderzochte 40 cases. In 38 van de 40 gevallen is een verklaring voor natuurlijk overlijden afgegeven. In twee gevallen is een verklaring voor niet-natuurlijk overlijden afgegeven. Er is in deze gevallen geen sprake geweest van kindermishandeling. De deelnemende organisaties hebben zelf in eerste instantie ook aangegeven per 1 januari 2014 te stoppen met de uitvoering van de NODO-procedure in de vorm zoals deze tot 31 december 2013 werd uitgevoerd. Zij achten de procedure niet duurzaam. Een van de redenen daarvoor is dat de doelstelling van de NODO-procedure wordt gezien als hybride. De procedure combineerde een doelstelling van justitiële aard – namelijk het opsporen van kindermishandeling – en een doelstelling van medische aard – het achterhalen van de doodsoorzaak.
Uit de evaluatie van PWC blijkt dat de doelstelling van het opsporen van fatale gevallen van kindermishandeling tijdens de startfase van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 niet is behaald.
Bent u van mening dat ouders het recht hebben om te weten wat de mogelijke doodsoorzaak is van hun kind via onderzoek in een niet-justitiële setting?
Door de onderlinge werkafspraken die de NVK en de FMG gemaakt hebben, is het thans nog steeds mogelijk om in voorkomende gevallen de mogelijke doodsoorzaak van onverwacht en onverklaard overleden kinderen te onderzoeken, met medewerking van de sector op lokaal niveau.
Bent u bereid om de opgebouwde kennisinfrastructuur te behouden en een zorgvuldige overgangsperiode in het leven te roepen? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties d.d. 16 december 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 80) is toegezegd om met de betrokken organisaties en het veld in overleg te treden om te bezien of en zo ja hoe medische kennis rond onverwacht overlijden ontsloten zou kunnen worden. Daarbij zal ook van gedachten gewisseld worden over de mogelijkheden van een vervolg van de NODO-procedure. In dit overleg zullen de bevindingen en adviezen van de PWC evaluatie betrokken worden. Wij zijn bereid het gesprek open en constructief in te gaan, zonder vooruit te lopen op het resultaat. Het eerste gesprek zal op 17 maart a.s. plaatsvinden, zoals eerder toegezegd zal uw kamer over de uitkomsten daarvan door het Ministerie van VWS worden geïnformeerd.
Wat vindt u van het voorstel om de NODO-procedure om te vormen tot een decentrale uitvoering met een centrale analyse van gegevens, zoals in het evaluatierapport van PWC wordt geadviseerd?
Zie antwoord vraag 7.
Uitsluiting van autoverzekering op grond van leeftijd |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ouderen bij verschillende verzekeraars en aanbieders van verzekeringsproducten, waaronder de Hema, geen autoverzekering kunnen afsluiten vanwege hun leeftijd?1 Is het waar dat, ondanks het feit dat de Hema nu haar beleid heeft aangepast, nog steeds ongeveer één derde van de verzekeraars géén nieuwe klanten accepteert die 64 jaar of ouder zijn?
Ik heb kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van dinsdag 24 januari 2014.
De Consumentenbond geeft aan dat autoverzekeraars de afgelopen jaren de leeftijdsgrenzen voor nieuwe klanten hebben verruimd. De bond stelt op zijn website dat in 2011 meer dan de helft van de autoverzekeraars (19 van de 35) nog een leeftijdsgrens hanteerde. In 2012 was dit afgenomen tot ongeveer één derde. Toen hanteerden 17 van de 43 onderzochte autoverzekeraars een leeftijdsgrens of accepteerden verzekerden vanaf een bepaalde leeftijd alleen onder bepaalde voorwaarden, zoals minimaal vijf schadevrije jaren, maximale cataloguswaarde van de te verzekeren auto of acceptatie vanaf 70 jaar alleen na overleg.2 In de informatie van de Consumentenbond wordt één verzekeraar genoemd, die een leeftijdsgrens van 65 jaar hanteert voor het afsluiten van een nieuwe verzekering, tegenover drie verzekeraars die het op 70 jaar houden. Ik heb geen reden om aan de cijfers van de Consumentenbond te twijfelen.
Bent u van mening dat weigering van een autoverzekering enkel op grond van leeftijd een vorm van leeftijdsdiscriminatie is? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ongerechtvaardigd onderscheid, op welke grond dan ook, is niet acceptabel. Dat geldt ook voor leeftijdsdiscriminatie bij het afsluiten van een autoverzekering. Of onderscheid naar leeftijd in dit concrete geval ongerechtvaardigd is, en derhalve leeftijdsdiscriminatie oplevert, kan ik echter niet beoordelen. Verzekeraars hebben immers een zekere vrijheid acceptatienormen te hanteren en daarbij in beginsel de leeftijd van de verzekerde mee te wegen.
De gehanteerde acceptatienormen verschillen per verzekeraar en hangen samen met onder meer ondernemingsdoelstellingen, marktverhoudingen en de financiële situatie van een verzekeraar. Acceptatienormen van verzekeraars komen tot stand op basis van verzamelde statistische gegevens. Risicobepalende factoren zijn lichamelijke en geestelijke conditie, schadeverleden en andere individuele omstandigheden van de aspirant-verzekerde. Deze factoren kunnen samenhangen met leeftijd. Leeftijd kan verzekeringstechnisch relevant zijn voor het door een verzekeraar in te schatten risico. Ik ben van mening dat verzekeraars leeftijdscriteria zorgvuldig moeten hanteren. Zij moeten zich daarbij mede bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. De meeste verzekeraars doen dit ook op een zorgvuldige wijze.
De acceptatienormen kunnen overigens worden bijgesteld en de praktijk wijst uit dat dit regelmatig gebeurt. Indien een verzekeraar bijvoorbeeld een groter marktaandeel wenst te veroveren, kan hij besluiten zijn acceptatienormen te versoepelen.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat verzekeraars in de praktijk leeftijdsgrenzen voor de verkrijging van een autoverzekering onvoldoende communiceren en motiveren? Bent u met de Consumentenbond eens, dat de toelichting van verzekeraars op, en de communicatie over het acceptatie- en premiebeleid beter zouden kunnen en moeten zijn?2 Welke stappen onderneemt u om u hiervoor actief in te zetten?
Verzekeraars en verzekeringstussenpersonen zijn verplicht om hun cliënten voor de totstandkoming van een overeenkomst inzake een verzekering de informatie te verstrekken die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van dat product (artikel 4:20 van de Wet op het financieel toezicht). In de Beleidsregel Informatieverstrekking (Stcrt. 2013, 26584) heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uitgewerkt wat volgens haar de relevante kenmerken voor uiteenlopende producten zijn. Onder een relevant kenmerk van een product wordt verstaan een productkenmerk waarover de consument informatie nodig heeft om een product te kunnen begrijpen. De consument moet na het lezen van de relevante kenmerken weten wat hij mag verwachten van het product. Voor wat betreft autoverzekeringen noemt de AFM onder meer:
Verzekeraars worden geacht zich hiernaar te richten. De AFM heeft kennis genomen van de constateringen van de Consumentenbond en zal hier in haar toezicht aandacht aan besteden. De AFM heeft daarvoor een breed scala aan toezichtinstrumenten en zal handelen waar dit effectief kan zijn.
Het Verbond van Verzekeraars verstrekt onder meer via internet (www.allesoververzekeren.nl ) algemene informatie over verzekeringen, waaronder algemene informatie over verschillen in premies bij autoverzekeringen. Desgevraagd heeft het Verbond van Verzekeraars mij laten weten dat de constateringen van de Consumentenbond de aandacht van het Verbond hebben en dat het Verbond deze bevindingen ook onder de aandacht van zijn leden zal brengen.
Wat is momenteel de stand van zaken met betrekking tot de Europese «Richtlijn gelijke behandeling buiten de arbeid», welke richtlijn er onder andere voor moet gaan zorgen dat leeftijdsdiscriminatie bij dienstverlening niet meer mogelijk zal zijn?
Op 2 juli 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Deze conceptrichtlijn is van toepassing buiten de arbeid. Het voorstel schept een kader voor het verbod van discriminatie op de hierboven genoemde gronden. Het vormt een aanvulling op het bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding.
Het richtlijnvoorstel houdt de mogelijkheid open dat lidstaten voor de verstrekking van financiële diensten proportionele verschillen in behandeling toestaan wanneer het gebruik van leeftijd of handicap voor het betrokken product een essentiële factor is in de risicobeoordeling, op basis van relevante en accurate statistische gegevens.
Het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 19, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hetgeen onder meer betekent dat de besluitvorming geschiedt op basis van unanimiteit. De onderhandelingen tussen de lidstaten zijn gaande, maar hebben tot dusver niet tot overeenstemming geleid en verlopen zeer moeizaam vanwege de onduidelijkheid over de financiële en juridische implicaties van het richtlijnvoorstel. Ook de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen is gericht op het verder verduidelijken van de tekst, zodat gepreciseerd wordt wat er wel en niet onder de richtlijn valt, en op het doorvoeren van zodanige aanpassingen dat de financiële gevolgen sterk gemitigeerd worden.
Nederland heeft met een positieve grondhouding onderhandeld over dit richtlijnvoorstel met als doel het bereiken van consensus tussen de lidstaten. Deze inzet is onveranderd. Gezien het feit dat alle lidstaten moeten instemmen met een onderhandelingsresultaat en de uiteenlopende posities van lidstaten is de verwachting echter dat het onderhandelingsproces zeer moeizaam zal blijven verlopen.
Kunt u aangeven waarom precies de onderhandelingen over deze richtlijn «zeer moeizaam» verlopen?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om u ten volle in te zetten voor de spoedige totstandkoming van deze Richtlijn en hoe gaat u dat de komende tijd concreet doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid buiten de Europese richtlijn om op nationaal niveau een verbod op leeftijdsdiscriminatie bij goederen en diensten in de wet op te nemen? Zo nee, kunt u de reden daarvan toelichten?
Het kabinet heeft geen plannen om, vooruitlopend op de Europese richtlijn, op nationaal niveau een voorstel te doen voor wetgeving betreffende ongelijke behandeling op grond van leeftijd op het terrein van goederen en diensten. Dit geldt te meer nu het aantal autoverzekeraars dat nieuwe verzekerden op basis van hun leeftijd weigert, is afgenomen zonder dat wetgeving hen daartoe heeft verplicht.
Het banenverlies in de zorg in Groningen, Friesland en Drenthe |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat in het Noorden de komende jaren 4% van de banen in de zorg verdwijnt?1
Ja. Naar verwachting daalt de werkgelegenheid voor het verplegend, verzorgend en opvoedkundig personeel in Noord-Nederland met circa 4% (ongeveer 4.000 personen) in de periode van 2012 tot en met 2017. De verwachting is gebaseerd op prognoses uit het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Dit onderzoeksprogramma laat ik samen met sociale partners in de zorg en Calibris uitvoeren door een onderzoeksbureau. Regionale samenwerkingsverbanden in de zorg, zoals ZorgpleinNoord en Venturaplus, laten de prognoses uit het onderzoeksprogramma doorvertalen naar hun naar regio’s. Ik ondersteun hen daarbij.
Bent u ervan op de hoogte dat het verdwijnen van de banen volgens het aangehaalde onderzoek van Zorgpleinnoord en Venturaplus niet betekent dat er geen nieuwe mensen in de zorg nodig zijn, maar dat integendeel juist meer mensen moeten instromen? Kan het opstellen van een sectorplan daarbij helpen?
Het is inderdaad nodig dat nieuwe mensen blijven instromen in zorg en welzijn. Op dit moment is weliswaar sprake van een krimp in werkgelegenheid, maar de vervangingsvraag (vervanging van uitstromend personeel vanwege onder andere pensionering) blijft aanwezig. Uit arbeidsmarktinformatie dient te blijken in welke mate nieuwe instroom van jongeren en zij-instromers nodig is. Een sectorplan kan mogelijk een bijdrage leveren hieraan.
Is u bekend dat er al aan een dergelijk plan wordt gewerkt door werkgevers, overheden, onderwijsinstellingen en sociale partners, zodat een deel van de beschikbare 600 miljoen euro ingezet wordt voor de benodigde opleidingen, en voor om-, bij- en nascholing van de noordelijke werknemers?
Ja. ZorgpleinNoord bekijkt momenteel de mogelijkheden voor een sectorplan dat zich richt op zorg en welzijn in Noord-Nederland. Hierbij wordt samengewerkt met zorgorganisaties, sociale partners, Venturaplus, lokale overheden, onderwijsinstellingen en partijen uit andere arbeidsmarktsectoren.
Als er niet aan een dergelijk plan wordt gewerkt, zou het aanbieden van een ondersteuningsteam dat helpt bij de totstandkoming van dat plan, zoals toegezegd in het laatste algemeen overleg Arbeidsmarkt zorgsector op 28 november 2013, een uitkomst zijn?
Het is goed om te constateren dat er reeds aan een plan wordt gewerkt dat zich richt op zorg en welzijn in Noord-Nederland. Cliënten en professionals verdienen het dat alle partijen zich maximaal inzetten. Om die reden zal ik nagaan of de regio Noord-Nederland nog specifieke ondersteuning nodig heeft.
Bent u bereid te informeren of er behoefte is aan een ondersteuningsteam om dit sectorplan tot stand te brengen? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat, gezien de urgentie voor de stimulering van de werkgelegenheid in het noorden en het behoud van de kwaliteit en de continuïteit van de zorg, de aanpak van de werkgelegenheid een urgente zaak is? Hebt u nog andere plannen die zouden kunnen helpen? Zo ja, welke zijn dat?
Het is belangrijk dat zorginstellingen in een regio, zoals Noord-Nederland, zich gezamenlijk inzetten om zoveel mogelijk adequaat geschoolde medewerkers beschikbaar te hebben en te houden voor de zorg. Om die reden ga ik door met het versterken van het regionale arbeidsmarktbeleid in de zorg. Door RegioPlus is daartoe een programma ontwikkeld. Daarin is ruimte gemaakt voor de infrastructuur, voor programmalijnen en voor specifieke pilotprojecten. Tot en met 2015 stel ik daarvoor jaarlijks € 7,5 miljoen beschikbaar. Voor een nadere omschrijving van mijn overige maatregelen op het terrein van de arbeidsmarkt in de zorg verwijs ik u naar mijn Arbeidsmarktbrief2.
Het bericht dat fabrikanten van levensmiddelen verdoezelen hoeveel suiker in producten zitten |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Consumentenbond pakt fabrikanten aan»1 over levensmiddelenfabrikanten die op creatieve wijze het woord suiker vermijden om producten zo gezonder te doen lijken dan ze zijn?
Ja.
Deelt u de mening dat het hanteren van meer dan 50 verschillende benamingen voor suiker er voor zorgt dat de consumenten op het verkeerde been worden gezet, doordat zij denken dat het om verschillende ingrediënten gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee. Het is wettelijk (Europese verordening) verplicht om in de lijst met ingrediënten op het etiket elk ingrediënt van een levensmiddel met de specifieke naam te vermelden. Ingrediënten als bijvoorbeeld basterdsuiker, honing, geconcentreerd appelsap worden alle gebruikt om een levensmiddel te zoeten, maar zijn verschillend. Deze ingrediënten moeten dan ook met hun specifieke naam worden vermeld. Daarnaast is in Nederland het Warenwetbesluit suikers van kracht. Hierin zijn definities opgenomen voor verschillende vormen van suikers en is vastgelegd welke benamingen zijn toegestaan.
Al deze ingrediënten komen in de voedingswaardedeclaratie terug als «suiker» en in de calorievermelding.
Is het waar dat het wettelijk niet toegestaan is «zonder toegevoegde suikers» te vermelden op het etiket als er vruchtensapconcentraat, zoals geconcentreerd appel- of druivensap, aan het product is toegevoegd? Zo ja, waarom heeft de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit hier niet ingegrepen?
Ja. Voor de voedingsclaim «zonder toegevoegde suikers» geldt dat deze alleen is toegestaan als aan het product geen mono- of disacchariden of andere vanwege hun zoetkracht gebruikte levensmiddelen zijn toegevoegd. Als een levensmiddel van nature suikers bevat en de voedingsclaim «zonder toegevoegde suikers» wordt gebruikt, moet ook de volgende vermelding op het etiket staan: «dit product bevat van nature aanwezige suikers».
De NVWA heeft de afgelopen jaren een aantal malen onderzoek gedaan naar voedingsclaims op levensmiddelen. Bij overtredingen werden de fabrikanten gewaarschuwd. Bij herhaalde overtreding maakte de NVWA een boeterapport op. De resultaten van deze onderzoeken zijn te raadplegen op www.nvwa.nl .
Welke vermelding op het etiket is vereist op basis van de Warenwet als er suiker in een product zit? Welke vermelding op het etiket acht u wenselijk om de duidelijkheid over suikergehaltes van producten voor de consument te verbeteren?
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de vermelding van suiker als ingrediënt (in de ingrediëntenlijst) en de vermelding van suiker als voedingsstof (in de voedingswaardedeclaratie). Zie ook het antwoord op vraag 2 over de verplichte vermelding in de ingrediëntenlijst en de voedingswaardedeclaratie.
Als er bijvoorbeeld honing in een levensmiddel is verwerkt dan moet «honing» in de lijst met ingrediënten worden vermeld en niet «suiker». Honing bevat van nature suiker en deze komt in de voedingswaardeclaratie tot uiting.
Vermelding van de voedingswaarde is op dit moment nog niet verplicht. Momenteel staat op circa 80% van de etiketten al de voedingswaardedeclaratie. Bij een groot deel hiervan wordt ook de hoeveelheid suiker vermeld. Voor deze voedingsinformatie wordt onder suiker(s) verstaan: alle in voedsel aanwezige mono- en disachariden, met uitzondering van polyolen.
Vanaf 13 december 2016 wordt op grond van de nieuwe Europese Verordening voedselinformatie voor consumenten de vermelding van de voedingswaarde verplicht op het etiket. De aanwezige hoeveelheid van het voedingsstof suiker per 100 gram moet dan vermeld worden.
Wat is uw oordeel over het feit dat verborgen suikers ook in producten voor kinderen zitten, met claims als «afgestemd suikergehalte voor je peuter» of «een verantwoord tussendoortje»?
Ook op etiketten van levensmiddelen voor kinderen staat de lijst met ingrediënten en vaak de voedingswaardeinformatie vermeld. Wanneer een voedingsclaim wordt gebruikt, is de voedingswaardedeclaratie verplicht.
Het is mogelijk dat de vermeldingen «afgestemd suikergehalte voor je peuter» en «een verantwoord tussendoortje» claims zijn, waarvoor de Verordening voor voedings- en gezondheidsclaims van toepassing is. Of bepaalde claims zijn toegestaan of voldoen aan de wetgeving hangt van meerdere factoren af (zoals de plaats op de verpakking, andere reclame-uitingenen etc.). De NVWA beoordeelt dit per geval.
Naar mijn mening zit er ten algemene nog teveel suiker in ons levensmiddelenaanbod.
Daarom heb ik in het Akkoord Verbetering Productsamenstelling met verschillende aangesloten partijen, waaronder de levensmiddelenindustrie, afgesproken om voor 2020 de energiedichtheid van levensmiddelen te verlagen via reductie van suiker en/of (verzadigd) vet en/of portiegrootte. Levensmiddelen die bedoeld zijn voor kinderen krijgen hierbij de prioriteit. Bovendien span ik mij in om met betrokken partijen te overleggen om te komen tot een gezond aanbod in schoolkantines, kinderopvang, sportkantines etcetera.
Deelt u de mening dat juist op producten voor kinderen klip en klaar op het etiket moet staan dat het product suiker bevat? Gaat u dit aanpakken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Preventiebeleid op 27 januari 2014?
Het bericht dat zorgverzekeraar De Friesland studenten probeert te lokken door ze een gratis schoonmaakster aan te bieden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat zorgverzekeraar De Friesland studenten probeert te lokken door ze een gratis schoonmaakster aan te bieden?1
Zorgverzekeraars proberen via reclames op radio en televisie en door het aanbieden van cadeaus verzekerden over te halen om over te stappen naar hun zorgverzekering. Het aanbieden van een gratis schoonmaak van maximaal 3 uur bij het overstappen naar De Friesland is een voorbeeld van een dergelijke wervingsactiviteit. Het is aan zorgverzekeraars om hun strategie te bepalen om meer verzekerden aan zich te binden. Zorgverzekeraars dienen hun zorgplicht na te komen. Zij kunnen echter zelf bepalen òf en zo ja op welke manier zij reclame maken en hoeveel geld zij hieraan besteden. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid.
Wanneer u een keuze moet maken, vindt u dan dat studenten een hulp in de huishouding nodig hebben òf de ouderen die hun thuiszorghulp dreigen kwijt te raken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld dienen zorgverzekeraars hun zorgplicht na te komen. Een verzekeraar dient ervoor te zorgen dat zijn verzekerden zorg of een vergoeding voor deze zorg ontvangen wanneer zij hier recht op hebben. De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen.
De genoemde actie van De Friesland is een voorbeeld van een wervingsactiviteit van een zorgverzekeraar om verzekerden over te halen om over te stappen naar hun zorgverzekering. Zorgverzekeraars zijn zelf verantwoordelijk voor hun marktpositioneringstrategie. Zij hebben de vrijheid om zelf te bepalen hoeveel geld zij uitgeven aan het aantrekken van verzekerden. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid als minister. Mijn oordeel over deze wervingsactiviteit doet derhalve niet terzake.
Vindt u het niet zuur dat studenten wel hulp in de huishouding krijgen betaald uit zorggeld, terwijl veel ouderen hun thuiszorghulp dreigen kwijt te raken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waar denkt u dat Nederlanders het collectief opgebrachte zorggeld liever aan besteed zien worden: een schoonmaakster voor studenten of aan thuiszorg voor ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat geld dat voor zorg bedoeld is, ook besteed moet worden aan mensen die deze zorg nodig hebben? Is daar volgens u hier sprake van?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar De Friesland er liever voor kiest geld te besteden aan een schoonmaakhulp voor studenten, dan dat geld te besteden aan mensen die echt zorg nodig hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke post behoort De Friesland deze voorziening te boeken in de jaarrekening? Hoort dit onder zorgkosten, acquisitiekosten, promotie of reclame? Bent u bereid uit te zoeken waar De Friesland dit in de jaarrekening boekt en of dit rechtmatig is? zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en het gecombineerde antwoord op de vragen 2 tot en met 6 is genoemd, is er hier sprake van een wervingsactiviteit door een zorgverzekeraar. De marktpositioneringstrategie van zorgverzekeraars valt buiten mijn verantwoordelijkheid.
Uiteraard kunnen zorgverzekeraars de kosten voor dergelijke wervingsacties niet ten laste van de Zorgverzekeringswet declareren, aangezien het geen kosten betreffen van zorg die tot het basispakket behoort. De NZa ziet hier op toe.
Ik heb begrepen dat De Friesland de kosten voor deze actie in de jaarrekening onder «beheerskosten» opneemt, onder «overige beheerskosten». De Friesland maakt hierbij geen onderscheid in bijvoorbeeld acquisitiekosten en/of promotie- of reclamekosten.
Kunt u een overzicht verstrekken welke aanbiedingen zorgverzekeraars de afgelopen overstapperiode gedaan hebben die niets met zorg te maken hebben om klanten te lokken? Wat is uw oordeel over deze lokkertjes?
Ik heb geen overzicht welke aanbiedingen zorgverzekeraars verstrekken om nieuwe verzekerden aan hen te binden. Zorgverzekeraars bepalen zelf op welke wijze zij reclame maken en hoe hoog het budget is dat zij hieraan besteden. Iedere zorgverzekeraar stelt zijn eigen marktpositioneringstrategie vast en houdt hierbij rekening met zijn concurrentiepositie. Zoals hiervoor reeds aangegeven, valt dit buiten mijn verantwoordelijkheid als minister.
Wanneer u zich zorgen maakt over de zorgkosten, is het dan niet verstandig om er zorg voor te dragen dat zorggeld ook wordt besteed aan zorg in plaats van aan lokkertjes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u ondernemen om te garanderen dat zorggeld in de toekomst besteed wordt aan zorg voor die mensen die het echt nodig hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2012 aan totale promotie, reclame en acquisitie 541 miljoen euro is uitgegeven, waarmee het bedrag per overstappende verzekerde uit kwam op zeker vijf maandpremies (500 euro)? Is dat bedrag voor 2013 gelijk of ligt het hoger omdat er erg weinig overstappers zijn geweest?
Dit bedrag wordt genoemd in een artikel in de Telegraaf van 14 oktober 2013. Het is mij onbekend hoe tot dat cijfer is gekomen. Ik wil benadrukken dat zorgverzekeraars de vrijheid hebben om zelf te bepalen hoeveel geld ze aan het werven van klanten besteden en dat ik daar als Minister niet over ga. Het is mij dan ook niet bekend hoe hoog deze bedragen voor 2013 zijn.
Kunt u het overzicht sturen van de winstramingen van de zorgverzekeraars over 2013? Zo neen, wanneer kan De Nederlandsche Bank deze winstraming afgeven? Wilt u deze dan per ommegaande aan de Kamer toesturen?
Ik kan nog geen verwachting uitspreken over het resultaat dat zorgverzekeraars hebben behaald over 2013. Verzekeraars publiceren hun jaarcijfers in de jaarverslagen 2013. Deze zullen in de loop van het tweede kwartaal van 2014 beschikbaar komen. Rond die tijd zal ook De Nederlandsche Bank een landelijk beeld over 2013 kunnen geven.
De beoordeling van euthanasie door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «KNMG: Toetsing euthanasie moet op de schop»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja. In de beantwoording op de overige vragen treft u onze mening hierover aan.
Waarom trekken toetsingscommissies de richtlijnen van beroepsgroepen soms in twijfel, of worden deze niet meegenomen in de oordeelsvorming? Kunt u aangeven hoe toetsingscommissies behoren om te gaan met de richtlijnen van de beroepsgroep? Behoren richtlijnen van de beroepsgroep niet de maatstaf te zijn voor de oordeelsvorming van de toetsingscommissies? Zo nee, waarom niet?
Standpunten en richtlijnen van wetenschappelijke verenigingen en beroepsgroepen spelen een belangrijke rol bij de toetsing van euthanasiemeldingen door de Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte). Zoals ook tijdens de evaluatie van de Euthanasiewet werd geconcludeerd, is er sprake van een belangrijke wisselwerking: «Oordelen van de commissies beïnvloeden standpunten van beroepsorganisaties, maar ook vormen die standpunten voor de commissies vaak een nuttig referentiekader». De Rte hebben een eigen verantwoordelijkheid en zijn op grond van de wet niet gehouden de richtlijnen te volgen, maar toetsen de meldingen aan de Euthanasiewet. Daarbij beoordelen zij tevens of er naar heersend wetenschappelijk verantwoord medisch inzicht en naar de in de medische ethiek geldende normen, aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.
Richtlijnen vormen een maatstaf voor de beoordeling, maar artsen mogen «afdoende beargumenteerd» afwijken van een richtlijn van hun beroepsgroep. Wanneer een richtlijn van de beroepsgroep en de toetsing door de Rte niet synchroon lopen, kan dit aanleiding zijn voor onduidelijkheid. Daarom is het van groot belang dat duidelijk is hoe de Rte toetsen en welke normen zij daarbij hanteren. Het evaluatierapport was hier kritisch over: «Welke normen de commissies hanteren ten aanzien van specifieke thema’s is overigens niet in alle gevallen eenvoudig vast te stellen, doordat de formuleringen in de jaarverslagen soms niet duidelijk zijn en de website met geanonimiseerde uitspraken niet up-to-date is». Om hieraan tegemoet te komen hebben wij recent extra middelen beschikbaar gesteld om de website versneld te moderniseren en hierop ook het beoordelingsproces inzichtelijker te maken. Dit zal onder meer gebeuren door de wijze waarop de oordelen worden weergegeven beter aan te laten sluiten bij de wensen van de gebruikers van de website, waaronder veel artsen. Ook zal de zoekfunctie worden verbeterd. Ten slotte zal er een overzicht worden gemaakt van de beoordelingen van de Rte over de afgelopen periode, zodat de ontwikkeling van het beoordelingskader van de Rte meer transparant wordt. Het aanbestedingstraject voor de website zal deze maand van start gaan.
Wat vindt u van het pleidooi van de KNMG dat er een gebrek is aan mogelijkheden om geschillen over uitspraken in voorkomende gevallen voor te leggen aan een met rechtseenheid belaste onafhankelijke instantie? Wilt u dit idee onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Wij sluiten onze ogen niet voor de wijze waarop de Rte kritisch worden gevolgd. Er zijn momenteel verschillende ontwikkelingen op dit terrein gaande en het is goed dat de betrokkenen bij de praktijk van dit gevoelige en belangrijke onderwerp elkaar daarbij scherp houden. Wij kunnen ons voorstellen dat het pleidooi voor een dergelijke instantie een gevolg is van het feit dat de beoordeling van meldingen door de Rte nog niet voldoende transparant is en dat de KNMG het in uitzonderingsgevallen niet eens is met deze oordelen. Een dergelijke geschilleninstantie achten wij niettemin niet wenselijk, omdat het niet zou bijdragen aan het oplossen van beide genoemde punten. Het is heel goed mogelijk dat de KNMG in bepaalde gevallen het niet eens is met de beoordeling door de Rte. Beiden hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid waaraan wij niet willen afdoen.
Voor wat betreft de transparantie het volgende. De Rte toetsen zorgvuldig en onafhankelijk aan de zorgvuldigheidscriteria uit de wet. De rechtseenheid wordt bevorderd doordat de Rte in hun werkwijze steeds streven naar uniformering van de beoordeling. Zo zijn het voorzittersoverleg, het secretarissenoverleg en de themabijeenkomsten bedoeld om bij te dragen aan deze uniformiteit. Bovendien worden alle voorgenomen «onzorgvuldig verklaringen» voor commentaar aan alle leden van alle commissies gestuurd. Bijzondere meldingen die «zorgvuldig» zijn verklaard, worden inclusief oordeel ter kennisname rondgestuurd. Deze werkwijze heeft uniformering van de beoordeling tot resultaat. Wij zullen de coördinerend voorzitter verzoeken blijvend aandacht te schenken aan de nadere uniformering van de oordelen, zodat de rechtszekerheid en transparantie verder worden bevorderd. Ons inziens zal het zeer beperkte aantal verschillen van inzicht over uitspraken ook zeer beperkt blijven.
Voor zaken waarin de Rte tot het oordeel zijn gekomen dat de arts onzorgvuldig heeft gehandeld voorziet de Euthanasiewet in het vervolg. Deze zaken worden altijd doorgezonden aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het College van Procureurs-Generaal van het Openbaar Ministerie (OM). De IGZ beoordeelt of de randvoorwaarden voor verantwoorde zorg aanwezig zijn en of herhaling kan worden voorkomen. In voorkomende gevallen kan de IGZ een maatregel nemen of een tuchtprocedure starten. Ook belanghebbenden hebben overigens de mogelijkheid een tuchtprocedure te starten als zij daar aanleiding toe zien. Het College bepaalt aan de hand van het dossier, het Rte-oordeel en de Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek of er aanleiding is voor een strafrechtelijk onderzoek. Ook de reactie van de IGZ kan bij die beoordeling worden betrokken. Deze beslissing wordt ter instemming aan de minister van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Het strafrecht is in dit soort zaken ultimum remedium, maar in gevallen waarin vervolging is geïndiceerd, zal het OM tot vervolging overgaan, tenzij opportuniteitsoverwegingen zich hiertegen verzetten. In het uiterste geval staan voor belanghebbenden rechtsmiddelen open tegen deze beslissing (artikel 12, Wetboek van Strafvordering). In de jaarverslagen van de Rte is terug te vinden hoe het OM en de IGZ zaken hebben afgehandeld.
Voor zaken waarin de Rte hebben geoordeeld dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld, geldt dat dit in vrijwel alle gevallen een eindoordeel is. Echter, als er nieuwe, zwaarwegende feiten bekend worden, bijvoorbeeld door aangifte van een derde of door een melding bij of door de IGZ, kan het OM te allen tijde de zaak nader onderzoeken en zo nodig vervolging instellen. Wij achten het niet wenselijk dat in andere situaties bezwaar tegen een Rte-oordeel openstaat. Dit zou afbreuk doen aan de rechtszekerheid voor artsen en zou er toe kunnen leiden dat de meldingsbereidheid van artsen afneemt.
Heeft een gesprek met de KNMG over de toetsing van de Regionale Toetsingscommissies al plaatsgevonden, aangezien in het algemeen overleg Euthanasie van 19 december jl. de minister van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven dat hij, wanneer hij een signaal zou krijgen vanuit de KNMG over behoefte aan aanpassing van toezicht, hij in gesprek zou gaan? Zo ja, wat is de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, wilt u spoedig een afspraak over dit onderwerp maken?
Er is regelmatig contact met de KNMG over medisch-ethische onderwerpen. Medio 2013 is, in het kader van periodiek overleg met de KNMG, ook gesproken over de brief waarin de KNMG zijn standpunt over de evaluatie van de euthanasiewet en over de toetsing van Rte-oordelen kenbaar heeft gemaakt. Dit onderwerp heeft niet specifiek op de agenda gestaan. Wij hebben de KNMG uitgenodigd voor een gesprek om het standpunt van de KNMG hierover nader te vernemen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van de zeer binnenkort te houden tweede termijn van het algemeen overleg Euthanasie, waarvan op 19 december 2013 de eerste termijn heeft plaatsgevonden?
Ja.
Het bericht dat zorgverzekeraars risicoselectie toepassen op buitenlandse werknemers die in Nederland actief zijn door ze een polis zonder eigen risico aan te bieden |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat zorgverzekeraars risicoselectie toepassen op buitenlandse werknemers die in Nederland actief zijn door ze een polis zonder eigen risico aan te bieden?1
In de uitzending bij RTL Nieuws is aandacht geschonken aan een zorgverzekering voor buitenlandse seizoenarbeiders, waarbij het verplicht en/of vrijwillig eigen risico is herverzekerd via een aanvullende verzekering. Ik ben bekend met constructies waarbij via de aanvullende verzekering het verplicht en/of vrijwillig eigen risico wordt herverzekerd. Dergelijke constructies worden aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals aan buitenlandse (seizoen)arbeiders, expats, uitkeringsgerechtigden en minima. En tot afgelopen jaar ook aan studenten2.
In 2009 heeft de NZa een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico en zij zagen toen geen problemen met dergelijke constructies. De constructies doen zich namelijk voor buiten het wettelijk kader van de Zvw, in de aanvullende verzekering. Daarnaast wordt het herverzekeren van het (verplichte danwel vrijwillige) eigen risico via de aanvullende verzekering veelal via een collectiviteit aan specifieke doelgroepen aangeboden. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep.
De NZa concludeerde in 2009 dat de constructies een beperkte omvang hebben en dat niet is vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Ik heb destijds met de NZa afgesproken dat zij de ontwikkelingen rondom het herverzekeren zouden volgen. Dit doen zij nog steeds en de NZa rapporteert jaarlijks over de omvang van verzekerden die een herverzekering van het eigen risico hebben.
De constructies hebben nog steeds een beperkte omvang. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 van de NZa volgt dat in 2013 minder dan 2% van de verzekerden het verplicht danwel vrijwillig eigen risico heeft herverzekerd. In 2013 is het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk gedaald ten opzichte van 2012 (met 22%).
Is het wat u betreft acceptabel dat deze groep premiebetalers wordt gevrijwaard van het betalen van een eigen risico, terwijl voor andere premiebetalers het eigen risico inmiddels 360 euro is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij verzekeraars die een herverzekering van het eigen risico aan buitenlandse seizoensarbeiders aanbieden, blijkt dat hiervoor een specifieke reden is. Zij willen namelijk zekerheid hebben dat het eigen risico wordt betaald als er zorgkosten worden gemaakt. Zoals bekend kan het enige tijd duren voordat declaraties van behandelingen door de zorgaanbieder worden ingediend bij de zorgverzekeraar. Vaak is op dat moment de seizoensarbeider al niet meer werkzaam in Nederland waardoor de rekening voor het eigen risico dus niet betaald wordt, aangezien de seizoensarbeider dan meestal niet meer vindbaar is. Dit heeft verzekeraars en daarmee de overige premiebetalers in het verleden geld gekost en is voor hen een reden om het eigen risico voor de deze doelgroep te herverzekeren. Ook de premiebetaling verloopt via de werkgever om oninbare premies te voorkomen.
Overigens zijn er voor bijstandsgerechtigden en minima bijvoorbeeld ook collectiviteiten (in samenwerking met gemeenten) waarbij het verplichte eigen risico wordt herverzekerd; dit om eventuele betalingsproblemen rondom het eigen risico bij deze groep te voorkomen.
De verzekeraars die het eigen risico herverzekeren voor buitenlandse seizoenarbeiders, geven overigens aan dat dit niet gratis is. Het eigen risico wordt niet individueel maar op groepsniveau (dus collectief) herverzekerd. De premie voor de collectieve verzekering wordt onder andere gebaseerd op de ingeschatte werkelijke kosten die onder het eigen risico vallen van de gehele groep. Die kan laag blijven omdat deze groep weinig zorg gebruikt. Uiteindelijk betalen alle seizoensarbeiders binnen de collectiviteit de rekeningen voor het eigen risico samen.
Kunt u een compleet overzicht geven welke zorgverzekeraars de betreffende polis aanbieden?
Voor zover bij mij bekend worden door verzekeraars Achmea, CZ en ENO collectieve verzekeringen aangeboden aan buitenlandse seizoenarbeiders waarbij het eigen risico wordt herverzekerd via de aanvullende verzekering. Overigens, nagenoeg alle verzekeraars bieden samen met gemeenten ook collectiviteiten aan voor minima en bijstandsgerechtigden waarbij het verplichte eigen risico wordt herverzekerd. Ik verwijs u graag naar de marktscan Zorgverzekeringsmarkt 2009–2013 van de NZa3, waar informatie is opgenomen over het herverzekeren van het eigen risico.
Kunt u precies aangeven welke maas in de wet door de zorgverzekeraars wordt gebruikt om deze polis aan te bieden?
Er is geen sprake van een maas in de wet. De herverzekering van het eigen risico voor buitenlandse seizoenarbeiders en die voor minima en bijstandsgerechtigden wordt aangeboden via een aanvullende verzekering en voor zover bij mij bekend binnen een collectiviteit. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep. Daarnaast kunnen verzekeraars zelf bepalen wie zij aanvullend willen verzekeren. Er geldt namelijk geen acceptatieplicht voor een aanvullende verzekering, zoals deze wel geldt voor de basisverzekering.
Hoe reageert u op de uitspraak van een woordvoerster van Achmea dat buitenlandse werknemers die in Nederland actief zijn «nagenoeg geen zorg gebruiken, daarop is de premie ook afgestemd»? Deelt u de mening dat dit het bewijs is dat deze polis enkel tot doel heeft risicoselectie toe te passen?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 reeds heb aangegeven, heeft de NZa in 2009 een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico. Daarbij is niet vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Verzekeraars bieden herverzekeringen van het eigen risico aan, aan specifieke doelgroepen (zoals buitenlandse seizoenarbeiders en minima en bijstandsgerechtigden), om te voorkomen dat het eigen risico niet geïnd kan worden en daarmee te voorkomen dat alle verzekerden hier financieel voor opdraaien.
Overigens hebben verzekeraars na het verschijnen van de evaluatie van de risicoverevening4 (cie Don), waarin risicoselectie een specifiek aandachtspunt was, opnieuw overwogen aan welke doelgroepen zij het herverzekeren van het eigen risico aanbieden. Hierdoor zijn er per 2014 geen herverzekeringen van het eigen risico meer voor studenten.
Blijft u er ook, gezien eerdere voorbeelden, bij dat risicoselectie slechts beperkt wordt toegepast door zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3 4
Ja, ik heb tot op heden van de NZa geen signalen ontvangen over schending van acceptatieplicht, het verbod op premiedifferentiatie of andere vormen van risicoselectie die in strijd zijn met de Zorgverzekeringswet. Graag verwijs ik u ook naar de Kamervragen van het lid Bouwmeester (PvdA) over risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering (ingezonden 30 december 2013), die ik zeer recentelijk heb beantwoord.
Deelt u de visie dat deze maas in de wet gedicht moet worden, om deze vorm van risicoselectie uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij een voorstel verwachten?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 5 ben ik niet van mening dat het herverzekeren van het eigen risico zoals dit momenteel plaatsvindt als doel heeft risicoselectie toe te passen.
Omdat het herverzekeren van het eigen risico via de aanvullende verzekering plaatsvindt, en de aanvullende verzekering de verantwoordelijkheid is van zorgverzekeraars, kan ik dergelijke verzekeringen ook niet verbieden. De vraag is ook of dat in het belang zou zijn van de overige premiebetalers. Daarnaast is er geen sprake van een maas in de wet.
De NZa ziet op dit moment geen aanleiding om het herverzekeren van het eigen risico opnieuw onder de loep te nemen. Wel heb ik de NZa inmiddels opnieuw verzocht aan dit onderwerp in de jaarlijkse marktscan zorgverzekeringsmarkt extra aandacht te besteden.
Moet het eigen risico niet van tafel, zowel om principiële redenen – een oneerlijke drempel voor mensen die zorg nodig hebben – als vanwege het feit dat het kan leiden tot risicoselectie? Zo ja, gaat het u dan het eigen risico afschaffen? Zo neen, waarom niet? Oudere betaalt meer voor aanvullende verzekering, 5 november 2013,
Zoals aangegeven in mijn reactie op de vraag 5 ben ik niet van mening dat het herverzekeren van het eigen risico zoals dit momenteel plaatsvindt als doel heeft risicoselectie toe te passen. Voor wat betreft het afschaffen van het eigen risico om principiële redenen, merk ik op dat het afschaffen van het eigen risico een premieverhoging voor alle verzekerden betekent. Ergens moet de zorg van betaald worden. Er zit een maximum aan wat verzekerden bereid zijn om te betalen voor iets waarvan zij zelf geen gebruikmaken. Het is van belang het draagvlak voor de ziektekostenverzekering zo breed mogelijk te houden. Zodat er ook draagvlak is onder de groep verzekerden die geen gebruik maken van zorg. Het evenwicht tussen wat verzekerden moeten betalen die geen gebruik maken van zorg en wat verzekerden betalen die voor hele hoge bedragen gebruik maken van zorg, vind ik in balans. Om de solidariteit verder te waarborgen worden verzekerden met de laagste inkomens in 2014 via de zorgtoeslag met € 287 gecompenseerd voor de kosten van het eigen risico. Netto betalen zij dus € 73 aan eigen risico. Naarmate het inkomen stijgt, zal de compensatie voor het eigen risico via de zorgtoeslag afnemen.
Oudere betaalt meer voor aanvullende verzekering, 5 november 2013,
Het artikel “Patiënten in verkeerde bedden” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Patiënten in verkeerde bedden»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Op 6 februari heb ik over intramurale herstelzorg na ziekenhuisopname een brief (Kamerstuk 30 597, nr. 420) aan uw Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat (veelal oudere) patiënten noodgedwongen langer in het ziekenhuis moeten verblijven omdat er geen adequate nazorg voor hen is, hetzij doordat zij door de aangescherpte regels niet meer in een verzorgingshuis terecht kunnen, hetzij doordat zij onvoldoende opvang of zorg thuis hebben?
Ik acht het niet wenselijk dat patiënten langer dan medisch noodzakelijk in het ziekenhuis zijn opgenomen doordat de zorg in de thuissituatie niet afdoende kan worden geregeld. Ik vind het wel van belang dat zowel patiënten en zorgverleners zich inspannen om te kijken wat er mogelijk is om zorg in de thuissituatie te regelen zodat de patiënt na een ziekenhuisopname niet afhankelijk is van intramurale herstelzorg. In mijn brief (Kamerstuk 30 597, nr. 420) van 6 februari 2014 heb ik aangegeven dat ik voor de groep die daadwerkelijk niet in een thuisomgeving terecht kan en aangewezen is op intramurale herstelzorg heb besloten om in het jaar 2014 de mogelijkheid tot tijdelijke opname in een AWBZ-instelling in verband met herstelzorg na ziekenhuisopname opnieuw te accommoderen.
Wat vindt u ervan dat sommige ziekenhuizen de regels zodanig strikt hanteren dat patiënten, die mogelijk nazorg behoeven, onvoldoende zorg of hulp thuis hebben, maar niet terecht kunnen in een verzorgingshuis, worden ontslagen uit het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat iedereen die na opname in een ziekenhuis verdere zorg nodig heeft, deze ook moet ontvangen? Zo ja, hoe gaat u dit beter organiseren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het ermee eens dat mensen die na een ziekenhuisopname verdere zorg nodig hebben, deze ook moeten ontvangen. Hierbij moet in de eerste plaats gekeken worden hoe deze zorg in de thuissituatie kan worden geboden. Zorgorganisaties hebben reeds diverse stappen gezet om de benodigde zorg met behulp van mantelzorg samen met de professionele zorgverleners thuis aan de cliënt te bieden. Als de zorg thuis niet afdoende kan worden geregeld, is zorg in een intramurale instelling gewenst. Voor het continueren van tijdelijke AWBZ-opnames in verband met herstelzorg heb ik, zoals hiervoor al aangegeven, voor 2014 maatregelen genomen. Verder kan ik zeggen dat ik in samenhang met alle plannen rondom de hervorming langdurige zorg zal bezien of, en zo ja, welke acties er nodig zijn bij het regelen van deze zorg in 2015.
Bent u ervan op de hoogte dat veel verpleeg- en verzorgingshuizen appartementen die leeg staan als zorghotel verhuren aan mensen die nazorg behoeven? Welke haalbare oplossing ziet u voor mensen met een laag inkomen in een dergelijke situatie, die zo’n arrangement niet kunnen betalen?
Ik ben ermee bekend dat er zorgaanbieders zijn die vastgoed aanbieden als zorghotel. Voor patiënten waarvan de zorg niet in de thuisomgeving kan worden gerealiseerd en dus «tijdelijk niet thuis kunnen zijn» na een ziekenhuisopname acht ik het niet wenselijk dat cliënten geconfronteerd worden met voor hen hoge kosten voor alternatieve vormen van intramurale herstelzorg. Daarom heb ik besloten om voor deze patiënten in het jaar 2014 de mogelijkheid tot tijdelijke opname in een AWBZ-instelling in verband met herstelzorg opnieuw te accommoderen.
Wat vindt u ervan dat door deze ontwikkeling andere patiënten minder snel in een ziekenhuis opgenomen kunnen worden, en dat er wellicht een opstopping ontstaat?
Ik heb geen signalen dat patiënten minder snel in een ziekenhuis opgenomen worden.
Bent u het ermee eens dat deze ontwikkeling een zeer ongewenst en kostenverhogend effect is van het ingezette beleid in de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven heb ik geen signalen dat deze ontwikkeling zich voordoet.
Welke acties gaat u ondernemen om de doorstroom van en nazorg aan ouderen na ziekenhuisopname te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Discriminerende zorgverzekeraars die een spotgoedkope zorgverzekering met nul eigen risico aanbieden aan uitsluitend buitenlanders |
|
Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending over de spotgoedkope zorgverzekeringen met nul eigen risico die uitsluitend gelden voor buitenlanders?1
In de uitzending bij RTL Nieuws is aandacht geschonken aan een zorgverzekering voor buitenlandse seizoenarbeiders, waarbij het verplicht en/of vrijwillig eigen risico is herverzekerd via een aanvullende verzekering. Ik ben bekend met constructies waarbij via de aanvullende verzekering het verplicht en/of vrijwillig eigen risico wordt herverzekerd. Dergelijke constructies worden aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals aan buitenlandse (seizoen)arbeiders, expats, uitkeringsgerechtigden en minima. En tot afgelopen jaar ook aan studenten2.
In 2009 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico en zij zagen toen geen problemen met dergelijke constructies. De constructies doen zich namelijk voor buiten het wettelijk kader van de Zorgverzekeringswet, in de aanvullende verzekering. Daarnaast wordt het herverzekeren van het (verplichte danwel vrijwillige) eigen risico via de aanvullende verzekering veelal via een collectiviteit aan specifieke doelgroepen aangeboden. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep.
De NZa concludeerde in 2009 dat de constructies een beperkte omvang hebben en dat niet is vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Ik heb destijds met de NZa afgesproken dat zij de ontwikkelingen rondom het herverzekeren zouden volgen. Dit doen zij nog steeds en de NZa rapporteert jaarlijks over de omvang van verzekerden die een herverzekering van het eigen risico hebben.
De constructies hebben nog steeds een beperkte omvang. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 van de NZa volgt dat in 2013 minder dan 2% van de verzekerden het verplicht danwel vrijwillig eigen risico heeft herverzekerd. In 2013 is het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk gedaald ten opzichte van 2012 (een daling van 22%).
Waarom komen alleen buitenlandse werknemers in aanmerking voor een dergelijke superzorgpolis?
Uit navraag bij verzekeraars die een herverzekering van het eigen risico aan buitenlandse seizoensarbeiders aanbieden, blijkt dat hiervoor een specifieke reden is. Zij willen namelijk zekerheid hebben dat het eigen risico wordt betaald als er zorgkosten worden gemaakt. Zoals bekend kan het enige tijd duren voordat declaraties van behandelingen door de zorgaanbieder worden ingediend bij de zorgverzekeraar. Vaak is op dat moment de seizoensarbeider al niet meer werkzaam in Nederland waardoor de rekening voor het eigen risico dus niet betaald wordt, aangezien de seizoensarbeider dan meestal niet meer vindbaar is. Dit heeft verzekeraars en daarmee de overige premiebetalers in het verleden veel geld gekost en is voor hen een reden om het eigen risico voor de deze doelgroep te herverzekeren. Ook de premiebetaling verloopt via de werkgever om oninbare premies te voorkomen.
Verzekeraars spelen dus in op problematiek bij specifieke groepen. Zo zijn er voor bijstandsgerechtigden en minima bijvoorbeeld ook collectiviteiten (in samenwerking met gemeenten) waarbij het verplichte eigen risico wordt herverzekerd; dit om eventuele betalingsproblemen rondom het eigen risico bij deze groep te voorkomen.
De verzekeraars die het eigen risico herverzekeren voor buitenlandse seizoenarbeiders, geven overigens aan dat dit niet gratis is. Het eigen risico wordt niet individueel maar op groepsniveau (dus collectief) herverzekerd. De premie voor de collectieve verzekering wordt onder andere gebaseerd op de ingeschatte werkelijke kosten die onder het eigen risico vallen van de gehele groep. Die kan laag blijven omdat deze groep weinig zorg gebruikt. Uiteindelijk betalen alle seizoensarbeiders binnen de collectiviteit de rekeningen voor het eigen risico samen.
Wordt het kwijtschelden van het eigen risico bij buitenlandse werknemers ingegeven door het feit dat het eigen risico toch niet te innen valt, omdat ze dan al weer uit Nederland vertrokken zijn?
Er is geen sprake van het kwijtschelden van het eigen risico. Het eigen risico wordt verzekerd via de aanvullende verzekeringen en daarvoor wordt extra premie betaald. Zie verder mijn reactie op vraag 1, 2 en 4.
Deelt u de mening dat de gewone Nederlanders ernstig gedupeerd worden door dit soort constructies, omdat de zorg voor hen alleen maar duurder wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in mijn reactie op vraag 2 bieden verzekeraars herverzekeringen van het eigen risico aan specifieke doelgroepen aan, om te voorkomen dat het eigen risico niet geïnd kan worden en daarmee te voorkomen dat alle verzekerden hier financieel voor opdraaien. «Gewone Nederlanders» hebben hier derhalve financieel baat bij.
Verzekeraars hebben na het verschijnen van de evaluatie van de risicoverevening (commissie Don), waarin risicoselectie een specifiek aandachtspunt was, opnieuw overwogen aan welke doelgroepen zij het herverzekeren van het eigen risico aanbieden. De verzekeraars die een dergelijke verzekering ook aan studenten aanboden, hebben besloten dit uit te faseren. Hierdoor zijn er per 2014 geen herverzekeringen van het eigen risico meer voor studenten.
Zoals reeds bij het antwoord op vraag 1 aan de orde is gekomen, blijkt uit de marktscan van 2013 dan ook dat het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk is gedaald ten opzichte van 2012 (met 22%). Minder dan 2% van de verzekerden heeft het eigen risico herverzekerd.
Bent u bereid hier onmiddellijk een einde aan te maken, en de zorgverzekeraars te verplichten dergelijke polissen ook aan Nederlanders aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Omdat het herverzekeren van het eigen risico via de aanvullende verzekering plaatsvindt, en de aanvullende verzekering de verantwoordelijkheid is van zorgverzekeraars, kan ik dergelijke verzekeringen niet verbieden. Daarnaast is de de vraag of dat verstandig zou zijn. Deze verzekeringen worden niet alleen aan buitenlandse seizoensarbeiders aangeboden, maar bijvoorbeeld ook aan minima en bijstandsgerechtigden.
De NZa ziet op dit moment geen aanleiding om het herverzekeren van het eigen risico opnieuw onder de loep te nemen, wel heb ik de NZa opnieuw verzocht aan dit onderwerp in de jaarlijkse marktscan zorgverzekeringsmarkt extra aandacht te besteden.
Het sluiten van de apotheekdiensten in Lelystad na 22.00 uur |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de nachtservice van de apotheek in Lelystad gesloten is?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht waarover de heer Van Gerven (SP) eveneens Kamervragen heeft gesteld.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de nachtservice voor inwoners die ‘s nachts dringend medicatie nodig hebben?
Ten algemene geldt dat op zorgverzekeraars de plicht rust om voldoende verantwoorde zorg te contracteren voor hun verzekerden. Daaronder valt ook de farmaceutische zorg die in de avond, nacht en op zondag (ANZ) wordt geleverd. Zoals al eerder in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Gerven (SP) is aangegeven, rust op apothekers de plicht om 7 dagen per week en 24 uur per dag toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten te organiseren. De vorm waarin apothekers de toegang tot farmaceutisch zorg in de avond, nacht en op zondagen organiseren, is vrij. Apothekers kunnen deze diensten zelf leveren dan wel in samenwerking met andere apotheken (rouleren) of uitbesteden aan een, al dan niet gezamenlijke, dienstapotheek.2 Of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht of er verantwoorde zorg wordt geleverd door apothekers.
Het feit dat er ‘s nachts geen apotheek geopend is in Lelystad betekent niet dat er ‘s nachts geen spoedmedicatie beschikbaar is in Lelystad of dat er zal moeten worden gereisd door de patiënt of zijn vertegenwoordiger.
Enerzijds omdat spoedmedicatie veelal door de (huis)arts wordt verstrekt. Anderzijds omdat verstrekken van spoedmedicatie ook op een andere, meer klantvriendelijke, snellere en goedkoper manier kan worden georganiseerd waarbij de medicatie wordt thuisbezorgd.
Klopt het dat de nachtservice gesloten is omdat de betreffende zorgverzekeraar de vergoeding die nodig is voor het open houden van de nachtservice van apotheken niet wil verlenen?
Blijkens het nieuwsbericht van omroep Flevoland (zie onderstaande link) hebben de apothekers aangegeven dat zo weinig mensen gebruik maken van de nachtapotheek dat de nachtapotheek daardoor onbetaalbaar is geworden. In een interview met omroep Flevoland geeft zorgverzekeraar Achmea aan dat de nachtapotheek in Lelystad een erg dure voorziening is (300 keer zo duur als de gewone apotheek). Achmea geeft verder aan dat spoedmedicatie voor het beperkte aantal patiënten zal worden betrokken van de apotheek van het Flevoziekenhuis in Almere waarbij de spoedmedicatie ook zal worden thuisbezorgd per taxi: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1386317 .
Volledigheidshalve merk ik op dat het ook de taak van zorgverzekeraars is om de zorg betaalbaar te houden en zo nodig om betaalbare zorg te organiseren.
Deelt u de mening dat het kwalijk is dat de meer dan 75.000 inwoners van Lelystad nu 35 kilometer 's nachts moeten reizen om spoedmedicatie te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat bij meerdere middelgrote steden de nachtservice gesloten gaat worden omdat de zorgverzekeraar niet langer wil vergoeden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of er meer gemeenten zijn waarbij deze ontwikkeling zich voordoet. Teneinde zorg te dragen dat farmaceutische spoedzorg voor alle Nederlandse ingezetenen beschikbaar en betaalbaar blijft, ook in minder bevolkte gebieden, kopen zorgverzekeraars vanaf dit jaar de farmaceutische spoedzorg gezamenlijk in op basis van een representatiemodel. Dit is een uitvloeisel van de kwaliteitsagenda die is vastgesteld in het kader van het Bestuurlijk overleg farmacie naar aanleiding van de bevindingen van de verkenners extramurale farmacie, de heren Rinnooy Kan en Reibestein. Achterliggende gedachte hierbij is om een volledige spreiding en dekking van farmaceutische spoedzorg te bewerkstellingen en daarbij aansluiting te zoeken bij de reguliere acute zorgstructuur.
Nogmaals merk ik op dat een gezamenlijk dienstapotheek niet de enige organisatievorm is om de farmaceutische spoedzorg te organiseren. Zie verder het antwoord op de vragen 2, 4 en 9 waar gewezen wordt op de zorgplicht van zorgverzekeraars en van apothekers en op het toezicht van de NZa en de IGZ.
Is het sluiten van de nachtservice in middelgrote steden niet in strijd met de zorgplicht van zorgverzekeraars?
Het sluiten van een nachtservice is als zodanig niet in strijd met de zorgplicht van zorgverzekeraars of die van apothekers. Bepalend is of spoedmedicatie tijdig beschikbaar is voor de patiënten die dat nodig hebben. Zie verder de antwoorden op de vragen 2, 4, 5 en 9 waar is ingegaan op de zorgplicht van zorgverzekeraars en apothekers en het toezicht daarop door de NZa en de IGZ.
Hoe verhoudt het sluiten van de nachtapotheken zich tot de kabinetswens om mensen langer thuis te laten wonen, en dat ook verantwoord mogelijk te maken?
Er is geen directe relatie tussen beide, hoewel het thuis bezorgen van spoedmedicatie past in de wens om mensen langer thuis te laten wonen.
Welke norm hanteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor de bereikbaarheid van beschikbare nachtapotheken, en levert de ontstane situatie in Lelystad strijd met deze norm op? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er is geen veldnorm opgenomen voor de bereikbaarheid van beschikbare nachtapotheken in de Nederlands Apotheeknorm 2006 (NAN) waaraan de IGZ kan toetsen. In het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid van 12 december 2012 heb ik aangegeven dat er geen afstandcriterium is vastgesteld maar dat wel een tijdscriterium van 45 minuten overeenkomstig het beleid bij ziekenhuizen geldt. Of de ontstane situatie strijd oplevert met deze norm staat ter beoordeling van de IGZ.
Wat moeten ouderen in Lelystad doen die geen eigen vervoer hebben, en afhankelijk zijn van vervoer van derden als ze ‘s nachts spoedmedicatie nodig hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Een toename in de diefstal van Canta’s (voertuigen voor invaliden) |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met cijfers van de Amsterdamse politie betreffende de diefstal van Canta’s?1
Ja.
Zijn er cijfers bij u bekend die een indicatie geven van het landelijk beeld van Canta-diefstallen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, in hoeverre corresponderen de cijfers uit Amsterdam met het landelijk beeld?
Alle aangiften van misdrijven, dus ook diefstallen van Canta’s, worden opgenomen en bijgehouden in het bedrijfsprocessensysteem (BVH) van de politie. Doordat de hoedanigheid van een Canta niet voor een ieder direct duidelijk is, wordt de diefstal hiervan in BVH soms geregistreerd als diefstal van een invalidenwagen of van een vergelijkbaar voertuig, zoals een brommobiel. Het werkelijke aantal gestolen Canta’s is derhalve niet goed herleidbaar uit BVH. Op mijn verzoek heeft de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV) een analyse gemaakt uit het Vermiste Auto Register inzake diefstal van Canta’s. Uit deze analyse blijkt dat diefstal van Canta’s overwegend een probleem van (Stadsregio) Amsterdam is, waar circa 74% van de diefstallen worden gepleegd.
In hoeverre worden cijfers van diefstallen van invalidevoertuigen accuraat bijgehouden? Klopt het dat ruis ontstaat in de cijfers door foute registratie van diefstallen, bijvoorbeeld door Canta’s als brommobiel te registreren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering van de Amsterdamse politie dat een kentekenplicht voor gemotoriseerd gehandicaptenvoertuig mogelijk de aantrekkelijkheid van het stelen van een Canta kan verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een dergelijke kentekenplicht voor Canta’s landelijk in te voeren?
Een kentekenplicht voor gemotoriseerde gehandicaptenvoertuigen kan tot gevolg hebben dat Canta’s minder aantrekkelijk zijn voor diefstal en zou de mogelijkheden voor opsporing van gestolen Canta’s kunnen vergroten. Daarbij moet wel in aanmerking worden genomen dat Canta’s momenteel geen officieel identificatienummer zoals een chassisnummer of een voertuig identificatienummer (VIN) hebben, maar uitsluitend een intern fabrieksnummer, dat alleen in het dealersysteem is geregistreerd en niet voldoet aan de internationaal gestelde eisen ten aanzien van voertuigregistratie.
De verwachting is dat bij invoering van een kentekenplicht uitsluitend vanuit de optiek van diefstalpreventie, de administratieve lasten niet opwegen tegen de potentiële baten.
Bent u van plan andere maatregelen te nemen tegen de toegenomen diefstal van Canta’s? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het voorkomen van diefstal van een voertuig is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de eigenaar of gebruiker. De VbV adviseert Canta-eigenaren en de zorginstellingen die deze verstrekken om een VbV/SCM goedgekeurd brom/scootervolgsysteem in te laten bouwen, bij welk advies ik mij aansluit. Een dergelijk volgsysteem vergemakkelijkt de opsporing na diefstal.
Hoe reageert u op het bericht dat patiënten met schildklierproblemen van geneesmiddel moeten wisselen, ondanks dat de NHG-richtlijn en de KNMP-richtlijn anders voorschrijven?1 2
In tegenstelling tot wat wordt aangegeven in het door de heer Van Gerven aangehaalde blog, wordt er geen preferentiebeleid gevoerd voor Levotyroxine door zorgverzekeraars voor zover mij bekend. Voor zover wisseling plaatsvindt naar een andere variant van levotyroxine liggen daar kennelijk andere oorzaken aan ten grondslag. In zijn algemeenheid merk ik op dat op de websites van de zorgverzekeraars is na te gaan of er een preferentiebeleid wordt gevoerd voor een geneesmiddel.
Bent u er van op de hoogte dat patiënten die middelen gebruiken met de werkzame stof levothyroxine problemen kunnen ondervinden bij het overstappen naar een ander merk geneesmiddel, omdat de dosering anders is en de hulpstoffen anders zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er voorts van op de hoogte dat patiënten derhalve bij het wisselen van merk extra controle moeten ondergaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u er in dat verband van dat zorgverzekeraars patiënten dwingen over te stappen op een ander merk geneesmiddel omdat dit preferent is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de paar euro die bespaard wordt door een preferent middel te verstrekken opweegt tegen de last die patiënten met schildklierproblemen hierdoor ondervinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voorrekenen hoeveel bespaard wordt door een preferent middel te verstrekken? Kunt u daarnaast voorrekenen hoeveel kosten gemoeid zijn met de extra controles die moeten worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke zorgverzekeraars gaan voorbij aan de richtlijnen van het NHG en de KNMP, en patiënten met schildklierproblemen dwingen over te stappen op een ander merk?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars op de stoel van de arts en de apotheker gaan zitten, en voorschrijven welk geneesmiddel de patiënt krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de visie dat zowel de NHG-richtlijn als een KNMP-richtlijn nooit door een zorgverzekeraar mogen worden overruled? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze praktijk te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er naast levothyroxine nog andere geneesmiddelen waar dit probleem zich voordoet? Welke last ondervinden patiënten in die gevallen van dit beleid van de zorgverzekeraars? Wat gaat u daartegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Een Turkse wet over het verlenen van eerste hulp |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Turkey signs law «criminalizing» medical first aid without govt permit»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in Turkije een wet is aangenomen die op straffe van hoge boetes of meerdere jaren gevangenisstraf vereist dat artsen vooraf toestemming van de autoriteiten moeten verkrijgen voordat spoedeisende eerste hulp mag worden verleend? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Inderdaad is in Turkije een wet aangenomen, maar nog niet van kracht geworden, die onder meer bepaalt dat noodhulp alleen verleend kan worden door geautoriseerde medici totdat formele medische hulpverlening is gearriveerd en medische hulpverlening op gang is gekomen. Als medici die daartoe niet geautoriseerd zijn desondanks hulp bieden, kan hen dat een gevangenisstraf opleveren van één tot drie jaar of een boete van maximaal 400.000 euro. Turkije stond niet open voor overleg met de EU over de ontwerpwet.
Het kabinet betreurt dat deze wet, die niet in overeenstemming is met de medische beroepscode, is aangenomen. Het kabinet zal dit dan ook bilateraal en in EU-verband bij de Turkse regering aankaarten, in lijn met mijn uitlatingen over dit onderwerp tijdens het algemeen overleg van juni 2013.
Deelt u de stevige kritiek op de wet van meerdere artsenorganisaties en van de VN-rapporteur ter zake, onder andere dat deze wet ingaat tegen de ethische en professionele verantwoordelijkheden van artsen? Indien neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitlatingen tijdens een algemeen overleg over Turkije in juni 2013, waarin u onder meer stelde dat het ernstig is als artsen zich bezwaard of beperkt voelen bij het voldoen aan hun hippocratische eed doordat ze bang zijn dat ze daarvoor zullen worden gestraft door een overheid?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij uw Turkse collega’s uw zorgen over de nieuwe wet te uiten en erop aan te dringen dat artsen onder geen beding moeten worden tegengewerkt bij het uitvoeren van hun hippocratische eed?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat nazorg ontbreekt na opname in de gesloten jeugdzorg |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat nazorg ontbreekt na opname in gesloten jeugdzorg?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het item dat het radio 1-programma Argos hierover heeft gemaakt en uitgezonden. Het onderzoek waarop het item gebaseerd is, is een onderzoek naar jonge vrouwen (nu gemiddeld 20 jaar oud) die 5 jaar geleden een justitiële jeugdinrichting (JJi) hebben verlaten. Destijds zaten deze jonge vrouwen in een JJi op een civielrechtelijke of strafrechtelijke titel. Het onderzoek maakt hier geen onderscheid tussen.
De periode (eind 2008) waarin de bij het onderzoek betrokken jonge vrouwen de justitiële jeugdinrichting hebben verlaten was ook de periode van het ontstaan van de gesloten jeugdzorg. Tussen 2008 en 2010 is het nieuwe jeugdzorgaanbod gesloten jeugdzorg ontstaan en er voldoende capaciteit gecreëerd. Vanaf 1 januari 2010 zit er geen jongere meer met een civielrechtelijke machtiging in een justitiële jeugdinrichting.
In eerdere berichten over het onderzoek, onder andere op de website van het Nederlands Jeugdinstituut, heb ik al kennisgenomen van de genoemde cijfers.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur van Transferium dat hij soms zijn hart vasthoudt op het moment dat jeugdigen de instelling verlaten?
De manager van Transferium Jeugdzorg spreekt herkenbare zorgen uit, zeker als het gaat om jongeren die 18 worden, nog zorg nodig hebben, maar daar niet voor open staan. Want wanneer een jongere dat wel wil, biedt de huidige Wet op de Jeugdzorg en de nieuwe Jeugdwet de doorloopregeling. Hierdoor kunnen jongeren ook na hun 18de levensjaar, op vrijwillige basis, hulp voor hun opvoed- en opgroeiproblemen ontvangen. Echter, internationale verdragen laten het niet toe om jongeren, die op hun 18de wettelijk volwassen worden, tegen hun wens in te helpen voor opvoed- of opgroeiproblemen.
Aangezien de internationale verdragen een gegeven zijn, is het bij jongeren die bijna 18 jaar worden de kunst om zoveel mogelijk de benodigde behandeling te bieden en behandelingsbereidheid te stimuleren. Echter, tegelijkertijd zal voor deze jongeren vooral ook gezorgd moeten worden dat zij na hun 18de een goede verblijfplaats, goede dagbesteding (werk, onderwijs) en goede begeleiding ontvangen.
De Kinderombudsman heeft onlangs ook een aantal suggesties gedaan om de begeleiding van deze groep kwetsbare jongeren te verbeteren. Idee van de Kinderombudsman is om aan deze jongeren een mentor toe te wijzen. Momenteel worden deze suggesties door mij verkend.
Behoudens de internationale verdragen zijn er verder geen wettelijke belemmeringen voor vervolgzorg, omdat jongeren na hun 18e jaar zorg of ondersteuning kunnen ontvangen op basis van de Zorgverzekeringswet, Algemene wet bijzondere ziektekosten of de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Gemeenten kunnen hier, ook vanwege de verantwoordelijkheden die met de WMO en de Participatiewet naar hen overkomen, in overleg met zorgverzekeraars een belangrijke rol spelen.
Herkent u de cijfers van de universiteit Leiden, zoals gepresenteerd in de genoemde uitzending van Argos, dat 90% van de meisjes 5 jaar nadat ze uit een gesloten jeugdzorginstelling werden ontslagen slecht functioneert, de helft niet beschikt over een baan of naar school gaat, en een derde inmiddels zelf kinderen heeft, waarvan een kwart door jeugdzorg uit huis is geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is de aanpak verbeterd sinds de invoering van Jeugdzorg-Plus? Wordt er nu meer en langer gedaan aan nazorg?
De belangrijkste reden van het ontstaan van de gesloten jeugdzorg (jeugdzorgplus) was de situatie dat jongeren met een civielrechtelijke machtiging, bij gebrek aan een beter passend jeugdzorgaanbod, in een justitiële jeugdinrichting werden geplaatst. Zowel in de samenleving als in de politiek groeide de weerstand hiertegen.
Het ontstaan van jeugdzorgplus heeft er in belangrijke mate aan bijgedragen dat er een sterke verbinding met de jeugdzorgketen is ontstaan.
De invoering van het werken in trajecten heeft dat versterkt. Hierdoor moeten de instellingen voor jeugdzorgplus niet alleen oog hebben voor het gesloten gedeelte van de zorg voor de jongere. Zij moeten op basis van een vooraf bepaald perspectief, in samenwerking met andere zorgaanbieders, een volledig, aansluitend en doorlopend zorg- en onderwijsaanbod vormgeven.
Deze ontwikkelingen maken dat te verwachten is dat de zorg voor jongeren die op enig moment in de jeugdzorgplus verblijven, is verbeterd.
De monitor jeugdzorgplus die samen met de instellingen voor jeugdzorgplus is ontwikkeld zal hier daadwerkelijk inzicht in moeten gaan bieden. De monitor meet niet alleen de behaalde effecten bij het verlaten van geslotenheid, maar ook de duurzaamheid van de effecten een half jaar na uitstroom.
Is uw verwachting dat de resultaten en effectiviteit van Jeugdzorg-Plus beter zullen zijn in vergelijking met de vroegere justitiële instellingen waarop het in Argos genoemde onderzoek is gericht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dit meten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de jeugdigen die nu in een Jeugdzorg-Plus-instelling verblijven te blijven volgen en longitudinaal te onderzoeken, om te kijken hoe het hen op langere termijn vergaat?
Zie antwoord vraag 4.
Wat verwacht u in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg van de gemeenten op dit punt? Hoe blijft u ook na 2015 de kwaliteit van de gesloten jeugdzorg toetsen, en ook de effectiviteit van de jeugdzorg jaren daarna?
Ik verwacht positieve effecten van de decentralisatie van de jeugdzorg, mede in relatie met de Participatiewet en de aanpassing van de WMO, op de nazorg aan jongeren die in jeugdzorgplus hebben verbleven. Het is in het belang van gemeenten om deze jongvolwassenen, die kampen met één of meerdere ongunstige omstandigheden, langer te ondersteunen, zorg te bieden en te begeleiden, opdat zij een goede plaats in de maatschappij weten te verwerven.
De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie Gezondheidszorg blijven, net als in het huidige stelsel, de kwaliteit van de jeugdhulp toetsen.
Wat vindt u van het feit dat Ierland in 2013 heeft besloten een recht op een nazorgplan in te voeren voor kinderen in de jeugdzorg? Zou dat ook voor Nederland een goed idee zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, overweegt u dit in te voeren, en zo ja op welke wijze?
Met de Jeugdwet krijgen gemeenten per 1 januari 2015 een jeugdhulpplicht. Gemeenten zijn hiermee verplicht om jongeren die jeugdhulp nodig hebben, deze hulp ook te bieden. Dit betreft zowel lichtere als zwaardere vormen van hulp. Omdat gemeenten voor alle jeugdhulp verantwoordelijk worden, hebben zij er baat bij om te voorkomen dat jeugdigen na hun behandeling weer terugvallen. De jeugdhulplicht geldt voor jongeren tot het 18e levensjaar. Een recht op een nazorgplan voegt hieraan niets toe.
Bent u van mening dat het huidige wettelijk kader belemmeringen opwerpt voor een goede nazorg, in het bijzonder wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Vormen de uitkomsten van het onderzoek voor u aanleiding om de huidige wet- en regelgeving aan te passen?
Zie antwoord vraag 2.
Het inkoopbeleid van zorgkantoren |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er volgens Actiz (brancheorganisatie voor zorgaanbieders) nog veel belemmeringen bestaan voor de hervorming van de langdurige zorg door het inkoopbeleid van zorgkantoren voor 2014?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomst van de enquête die Actiz onder haar leden heeft gehouden over AWBZ-zorgcontractering, waaruit blijkt dat vele leden van Actiz de oude regels van budgetbeheersing van zorgkantoren en afspraken voor één jaar als belemmering zien voor vernieuwing in de langdurige zorg?
Bij brief van 27 januari 2014 (Kamerstuk II 29 515, nr. 351) heb ik uw Kamer het rapport «Op weg naar minder administratieve lasten» toegestuurd ter uitvoering van de motie-Van Dijk c.s. (Kamerstuk II 30 597, nr. 356) Eén van de verbetervoorstellen betreft het mogelijk maken van meerjarenafspraken over de productie. Daarmee hebben zorgaanbieders onder andere meer zekerheid over hun inkomsten, waardoor zij gerichter kunnen investeren in onder andere kwaliteit, huisvesting, zorginnovatie en ketensamenwerking. Zoals ik u heb laten weten, neem ik de verbetervoorstellen ter hand in het kader van de besprekingen met de brancheorganisaties en zorgkantoren over de inkoop van intramurale langdurige zorg voor het jaar 2015 en volgende jaren.
Deelt u de mening dat vernieuwing in de langdurige zorg hard nodig en zeer gewenst is, en aansluit bij de visie van het kabinet op de hervorming van de langdurige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel die opvatting van harte. Met de voorgestelde maatregelen in het kader van de hervorming van de langdurige zorg wil de regering een omslag in het denken over de langdurige zorg en het handelen in de praktijk bewerkstelligen. Daarbij horen ook nieuwe zorgarrangementen. Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over de innovatie in de zorg en de beleidsvoornemens die ik daarbij voor ogen heb.
Deelt u voorts de mening dat een meerjarenperspectief, en aansluitend meerjarig inkoopbeleid door zorgkantoren, bij de transitie van de langdurige zorg hard nodig is om tot vernieuwing in de zorg te komen, zonder ongewenste effecten voor cliënten en zorgaanbieders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bovendien van mening dat het onwenselijk is dat zorgkantoren een voorschot nemen op bezuinigingen die in 2015 ingaan, en dat dit juist door het voor slechts één jaar afspraken willen maken met zorgaanbieders in de hand gewerkt wordt? Deelt u de mening dat dit mogelijk tot ongewenste gevolgen voor cliënten en zorgaanbieders in de langdurige zorg leidt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat de zorgkantoren niet vooruit moeten lopen op beleidsmaatregelen die pas voor 2015 voorzien zijn. Ik volg de situatie op dit punt nauwlettend en houd de zorgkantoren aan de afspraken die ik met hen gemaakt heb.
Wat gaat u doen om het inkoopbeleid van zorgkantoren te beïnvloeden, zodat er ook in de AWBZ tot de gewenste vernieuwing gekomen kan worden, met zo min mogelijk ongewenste gevolgen voor cliënten en zorgaanbieders?
Zoals gezegd, ben ik in overleg met ZN, de zorgkantoren en de brancheorganisaties over de zorginkoop voor het jaar 2015. Onderdeel daarvan zijn ook de vernieuwingen, zoals die in het kader van de Wet langdurige zorg vorm zullen krijgen. Het desbetreffende wetsvoorstel verwacht ik binnenkort bij uw Kamer in te kunnen dienen. Deze wet biedt mij ook een grondslag om waar nodig sterker invloed uit te oefenen op het inkoopbeleid voor de langdurige zorg.
Kunt u de Kamer voor 1 maart 2014 inlichten over de genomen acties richting de zorgkantoren om hun inkoopbeleid te veranderen, en ook via inkoopbeleid door zorgkantoren in de AWBZ tot de gewenste vernieuwing, toekomstbestendigheid en goede toegankelijkheid van kwalitatieve langdurige zorg te komen?
Zoals ik u in de brief van 27 januari 2014 (Kamerstuk II 29 515, nr. 351) waarmee ik uw Kamer het rapport «Op weg naar minder administratieve lasten» heb aangeboden – heb laten weten, zal ik de Kamer komend voorjaar informeren over de uitkomsten van de besprekingen en hoe die hun beslag hebben gekregen in de kaders voor de inkoop van langdurige zorg in 2015.
Het bericht op de site van de VNG waarin een handleiding aan gemeenten wordt aangereikt ten behoeve van de inkoop van (specialistische) jeugdzorg |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de handleiding op de site van de VNG over de inkoop van (specialistische) jeugdzorg?1 Is hierover overleg met u gepleegd?
Ik heb kennis genomen van het initiatief van vijf grote gemeenten, die het voortouw hebben genomen bij het opstellen van deze handreiking. Dit om gemeenten te helpen bij de stappen die zij in 2014 moeten zetten. De partijen hebben samenwerking gezocht met de transitiebureaus VWS/VNG Jeugd en Wmo en uiteraard is inhoudelijk meegelezen vanuit Transitiebureaus/VWS en VNG.
Deelt u de mening dat deze handreiking zich primair richt op de financiële sturing en bekostigingsprikkels? Dienen gemeenten zich, naast kostenbeheersing en sturing aan de poort, ook op kwaliteit en samenwerking te richten?
Deze handreiking beoogt gemeenten richting te geven bij het inrichten van het stelsel voor Wmo en Jeugd. Uitgangspunt is dat de keuzes die gemaakt worden rond sturing en bekostiging moeten aansluiten bij het beleid van gemeenten, waar ook kwaliteit en samenwerking onder vallen. Door deze keuzes in samenhang te bezien kunnen gemeenten de publieke belangen beschikbaarheid, kwaliteit en betaalbaarheid waarborgen.
Heeft u kennisgenomen van hoofdstuk 6, waarin het toegangsbesluit tot de tweedelijnshulp zoveel mogelijk neergelegd wordt bij generalistische, sociale wijkteams, en waarbij opgemerkt wordt dat zo voorkomen kan worden dat andere basisvoorzieningen in het gemeentelijke domein (lees: de jeugdarts) naar de tweede lijn verwijzen? Heeft u gezien dat daarin geadviseerd wordt dat het sociale wijkteam altijd toestemming moet geven, alvorens de tweedelijns aanbieder betaald wordt? Deelt u de mening dat dit in strijd is met uw toelichting op de wet, waarin u tijdens de plenaire behandeling van de Jeugdwet aangaf dat een gemeente een verwijzing door een huisarts niet mag weigeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
In de Jeugdwet is opgenomen dat een jeugdige via twee wegen toegang kan krijgen tot jeugdhulp: via de gemeentelijke toegangspoort zoals het sociaal wijkteam, en via de huisarts, jeugdarts of medisch specialist, een verwijzing geeft direct toegang tot jeugdhulp.
Vervolgens bepaalt de jeugdhulpverlener welke behandeling de jeugdige nodig heeft. De gemeente moet een passend jeugdhulpaanbod ingekocht hebben dat daaraan tegemoet komt.
Sturing zal plaats vinden op een meer geaggregeerd niveau door middel van zorginkoop en afspraken over het leveren van spiegelinformatie en benchmarkgegevens tussen de gemeenten en de zorgaanbieders. Dit is vergelijkbaar met zoals nu door verzekeraars gedaan wordt binnen de Zvw.
De handreiking, die zowel voor het domein van de Wmo als voor het domein van de Jeugdwet is opgesteld, geeft op dit punt onvoldoende duidelijk aan dat bij de doorverwijzing door een huisarts het Sociaal Wijkteam (SWT)» niet als tussenschakel door een cliënt moet worden doorlopen. Ik heb daarom de stellers gevraagd de tekst (par. 6.3.2.) in de handreiking te wijzigen in de volgende passage:
In de wet is opgenomen dat de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts direct kunnen doorverwijzen naar jeugdhulp en dat gemeenten hier met deze artsen en zorgverzekeraars afspraken over maken. De gemeente kan hier niet interveniëren door er een extra stap tussen te zetten bijvoorbeeld in de vorm van een diagnostisch team. De gemeente heeft invloed door duidelijke afspraken bij de inkoop te maken met jeugdhulpaanbieders over de voorwaarden waaronder zij jeugdhulp mogen verlenen en hoe/wanneer zij afstemmen met het SWT. Daarnaast is het voor alle (zowel verwijzende als behandelende) partijen van belang dat zij onderling afspraken maken over de uitvoering volgens het 1-gezin, 1-plan, 1-regisseursprincipe. Ook is het belangrijk dat de huisarts, medisch specialist en jeugdarts weten wat de gemeente heeft ingekocht, en dat zij dus inzicht hebben in de zogenaamde «sociale kaart». De gemeente moet hierbij voorzien in een passend aanbod. Voor benodigde jeugdhulp die de gemeente niet heeft ingekocht geldt dat de gemeente dit alsnog kan inkopen of een pgb beschikbaar kan stellen. Specifiek bij de huisarts kan de gemeente ook afspraken maken over de inzet van een praktijkondersteuner voor jeugd. Dit kan een goede verbinding tussen huisarts en gemeentelijke toegang bevorderen.
Daarnaast wordt de volgende passage in par. 6.2.2 geschrapt.: het uitgangspunt is dat er toestemming moet zijn vanuit het SWT voordat een 2e-lijn betaald wordt.
Het feit dat de gemeente geen directe invloed kan uitoefenen op de verwijzing door de professional, wil niet zeggen dat de gemeente geen afspraken dient te maken met de huisarts en zorgverzekeraar. Enerzijds betreffen deze afspraken bijvoorbeeld de samenwerking tussen huisarts en sociaal wijkteam, anderzijds kunnen zij op basis van spiegelinformatie het gesprek voeren over patronen in de doorverwijzing.
De gemeente kan zelf de huisarts vragen benchmarkgegevens te registreren, maar ook afspraken met de huisarts maken om inzicht te krijgen in de geanonimiseerde gegevens die de huisarts op verzoek van verzekeraars ook al registreert. Een belangrijke parameter waar de zorgverzekeraar de huisarts op beoordeelt, is zijn doorverwijsgedrag. Verwijzingen inzake de jeugd-ggz maken daar nu ook deel van uit. Met deze benchmarkgegevens kan de gemeente verwijsgedrag van huisartsen vergelijken met het aantal doorverwijzingen van andere huisartsen.
Bij grote verschillen kan de gemeente met de huisarts in gesprek gaan over de mogelijke oorzaak hiervan. Hieruit kan bijvoorbeeld blijken dat de populatie van deze huisarts zodanig is dat de doorverwijzingen daardoor verklaard kunnen worden, dat in deze buurt eventueel meer inzet op preventie gewenst is, of dat de huisarts onvoldoende inzicht heeft in het gemeentelijke aanbod.
De gemeente kan er als dat nodig is voor kiezen de huisarts ondersteuning te bieden vanuit samenwerking met een sociaal wijkteam of een praktijkondersteuner.
De verzekeraar is en blijft de financier van de huisarts. De gemeente kan daarover het gesprek met de zorgverzekeraar aangaan. Zo wordt in de nieuwe huisartsenbekostiging ook aandacht besteed aan het leveren van samenhangende zorg in de wijk. De verzekeraar kan de huisarts voor hoge kwaliteit van deze samenwerking extra belonen, de gemeente kan hierbij aansluiten. Ook over de inzet van de POH-GGZ, die Zvw-gefinancierd blijft, kunnen aanvullende afspraken worden gemaakt.
De in deze vragen genoemde passages uit de handreiking doelen op dit type afspraken. De stellers van de handreiking hebben de bovenstaande zienswijze bij navraag vanuit mijn departement bevestigd: «Onze passage heeft geenszins de bedoeling gehad om de onafhankelijke positie van de huisarts te betwisten.» Met de genoemde aanpassingen is beter recht gedaan aan deze bedoeling.
Heeft u kennisgenomen van paragraaf 8.2.2, waarin het toekomstplaatje geschetst wordt waarin het sociale wijkteam toegang geeft tot alle specialistische hulp? Deelt u de mening dat in de praktijk, en ingevolge de Jeugdwet zoals die nu bij de Eerste Kamer ligt, jeugdigen ook worden verwezen naar de (gespecialiseerde) jeugd-ggz door de huisarts/jeugdarts of een andere medisch specialist? Is het waar dat dit in de Handreiking als een risico wordt gezien, en dat daarom wordt geadviseerd met zorgverzekeraars afspraken te maken, zodat verzekeraars bij de inkoop de huisarts kunnen binden aan verwijsafspraken die aansluiten bij de beleidsdoelen van de gemeente? Deelt u de mening dat dit in strijd is met uw toelichting op de wet, zoals door u gegeven tijdens de plenaire behandeling van de Jeugdwet met betrekking tot de professionele standaard die de huisarts, jeugdarts en medisch specialisten bij verwijzing hanteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat verzekeraars voor de jeugd-ggz ondersteuning gaan bieden bij de inkoop gedurende drie jaar? Hoe staat het momenteel met de samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten bij de inkoop van de jeugd-ggz in de jaren 2015–2017? Welke stappen onderneemt u in deze om de beoogde transitie per 1 januari 2015 te realiseren?
Zoals blijkt uit de brief die ik op 10 februari naar uw kamer heb gestuurd (Kamerstuk 31 839, nr. 344) hebben de VNG en Zorgverzekeraars Nederland afspraken gemaakt over de zachte landing van de jeugd-GGZ in het nieuwe stelsel. De kern van deze afspraken houdt in dat:
Ik acht deze gezamenlijke afspraak een belangrijke stap in het proces. Het vervolg op deze stap zal ik blijven volgen.
Is het waar dat uit de handreiking voortvloeit dat de bekostiging van de toegang (het sociale wijkteam) in de komende jaren doorontwikkeld zal moeten worden tot een model van populatiebekostiging, met financiële prikkels voor sociale wijkteams om toegangsbesluiten te nemen op kwaliteit en gepaste zorg? Is populatiebekostiging ook geschikt voor kleinere doelgroepen met een specialistische zorgbehoefte? Zo ja, hoe ziet u dit dan? Is de schaal van de samenwerkingsregio's hier geschikt voor, of is deze eigenlijk te klein?
In de handreiking zijn systematisch alle relevante sturings- en bekostigingsvraagstukken van de decentralisaties AWBZ en Jeugd bij het zetten van de benodigde stappen voor de inrichting, aansturing en bekostiging van specialistische ondersteuning in nauwe samenhang met de nulde- en eerstelijn verkend en uitgediept. Dit om gemeenten te helpen bij de stappen die zij in 2014 moeten zetten. Popluatiebekostiging is daarbij genoemd als een van de mogelijkheden, waarvan de voor- en nadelen zijn geschetst. Populatiebekostiging is bijvoorbeeld in theorie een geschikte oplossing als de aanbieders van tweedelijnszorg een rol krijgen bij het verlenen van toegang, dit geldt ook voor kleinere doelgroepen met een specialistische zorgbehoefte. Het overzicht met voor- en nadelen helpt gemeenten bij het maken van de juiste keuzes over financiële prikkels en de inrichting van het opdrachtgeverschap.
Bent u ervan op de hoogte dat tijdens de najaarsledenvergadering van de VNG bindende afspraken zouden worden gemaakt tussen gemeenten, bijvoorbeeld via een representatieafspraak, voor specialistische zorg voor die inwoners die zorg nodig hebben die door de desbetreffende gemeenten niet gecontracteerd is? Is dit inmiddels gebeurd? Zo ja, hoe zien deze er uit? Hoe kunnen burgers daar een beroep op doen?
Tijdens de najaarsledenvergadering van de VNG zijn er afspraken gemaakt over randvoorwaardelijke functies, die apart gefinancierd worden zoals de Kindertelefoon. De afspraken over specialistische zorg die niet door de betreffende gemeente is ingekocht, bijvoorbeeld de representatie-afspraak, worden in VNG-verband nader afgestemd met de branche-organisaties. Besluitvorming hierover vindt plaats in de bestuurlijke commissie Jeugd van de VNG.
Past het naar uw mening bij de doelgroep van kwetsbare kinderen en gezinnen, dat de handreiking de nadruk legt op marktprikkels, kostenbeheersing en sturing aan de poort? Zo nee, wat gaat u doen om gemeenten te overtuigen dat de focus alleen op marktprikkels en kostenbeheersing bij de inkoop een te beperkte is?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen voor 10 februari 2014 beantwoorden, in verband met de behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer?
De beantwoording is helaas vertraagd.
De behandeling van een diabetespatiënte door particuliere beveiligers en de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Diabetespatiënte aangezien voor plassende junk», «Minister Opstelten op matje geroepen vanwege behandeling Haagse diabetespatiënte door beveiliging en politie» en «Diabetespatiënte niet vervolgd voor plassen in pashokje HEMA Den Haag»?1 2 3
Ja.
Bevat het eerstgenoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke onjuistheden? Kunt u een feitenrelaas geven vanaf het moment van de aanhouding door de beveiligers tot aan het moment van vrijlating door de politie?
Het eerstgenoemde mediabericht geeft een beeld van hoe genoemde mevrouw de situatie heeft ervaren. Ik kan me voorstellen dat deze situatie op haar veel impact heeft gehad. Samen met het bevoegd gezag ben ik echter van mening dat de politie in deze situatie rechtmatig en professioneel heeft gehandeld.
Aan het begin van de avond is de genoemde mevrouw door de beveiliging overgedragen aan de politie. Op basis van de op dat moment beschikbare informatie is de politie uitgegaan van opzettelijk handelen van de verdachte. Zij is op verdenking van vernieling meegenomen naar het politiebureau. De verdachte wenste gebruik te maken van een advocaat waardoor het verhoor en haar invrijheidstelling langer op zich lieten wachten. Circa vier uur na haar overdracht aan de politie is de verdachte weer in vrijheid gesteld. De officier van justitie heeft de zaak geseponeerd, mede gelet op de medische situatie van betrokkene.
Zijn er bij de behandeling van deze zaak door de beveiligers of politie fouten gemaakt? Zo ja, welke fouten zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de mij beschikbare informatie ben ik van mening dat er zowel door de beveiliging als door de politie professioneel is gehandeld.
Is er tegen de genoemde mevrouw, toen zij op het politiebureau haar medicijnen liet zien, door agenten daadwerkelijk gezegd dat dit vast een truc was om eerder weg te mogen uit de cel en dat veel allochtonen dit doen (of woorden van gelijke strekking)? Zo ja, deelt u dan de mening dat deze agenten daarmee hun boekje te buiten zijn gegaan?
De politie constateert op basis van navraag dat in deze bewuste situatie dergelijke uitlatingen niet zijn gedaan. Samen met het bevoegd gezag concludeer ik, dat er in deze situatie professioneel door de politie is opgetreden.
De politieorganisatie heeft de laatste jaren medewerkers meer en meer bewust gemaakt van de gedragscode lifestyle-neutraliteit. Deze gedragscode houdt onder andere in dat politiemedewerkers leren hoe ze om kunnen gaan met culturele verschillen.
Beschikte de politie over aanwijzingen dat de genoemde mevrouw opzettelijk in het pashokje geürineerd had? Zo ja, waar bestonden die aanwijzingen uit?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u excuses door de politie aan de genoemde mevrouw op zijn plaats? Zo ja, waarom en zijn die excuses inmiddels aangeboden? Zo nee, waarom niet?
De politie begrijpt dat deze situatie een grote impact op genoemde mevrouw heeft gehad. Gelet op de afhandeling zoals hiervoor geschetst bestaat echter geen aanleiding voor excuses.
Kunt u deze vragen beantwoorden na afronding van deze zaak door politie en justitie?
De officier van justitie heeft de zaak afgedaan door middel van een sepot. Bij deze derhalve de antwoorden op de door u gestelde vragen.