Het bericht over een dreigend tekort aan euthanasieartsen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tekort euthanasie-artsen dreigt door nieuwe wet»?1
Ja.
Is het waar dat er vanwege nieuwe regels over registratie van artsen van de 650 SCEN-artsen er ruim 100 hun registratie verliezen, en daardoor geen euthanasie-aanvragen meer mogen beoordelen? Over welke gegevens beschikt u?
Als gevolg van de regeling uit 2012 inzake de periodieke herregistratie in het BIG-register moeten artsen in 2017 voldoen aan herregistratie-eisen BIG-register. Het federatiebestuur van de KNMG vindt het noodzakelijk dat een SCEN-arts in de praktijk werkzaam is en over kennis en vaardigheden met betrekking tot het geregistreerde specialisme beschikt. Inschrijving in het Register Geneeskundig Specialismen is daarom hoofdregel. Daarop zijn uitzonderingen mogelijk als gelijkgestelde werkzaamheden worden verricht, zoals in een hospice. Aan SCEN-artsen worden kortom strenge eisen gesteld om de kwaliteit te borgen. Als aan die eisen wordt voldaan, betekent dat ook een registratie als basisarts mogelijk is. Naar schatting zullen ruim 100 SCEN-artsen zich niet meer herregistreren.
Is het waar dat SCEN-groepen in Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Groningen, Friesland, Drenthe en Almere tot soms een derde van hun SCEN-artsen verliezen? Over welke gegevens beschikt u?
In enkele van de genoemde regio’s is inderdaad sprake van een uitstroom van een kwart tot een derde van de SCEN-artsen. De KNMG en VWS zagen echter in 2012 reeds aankomen dat er vanaf 2017 een aantal SCEN-artsen niet meer aan de gestelde eisen zou kunnen voldoen. De KNMG heeft daarom de opleidingscapaciteit vergroot, maar heeft ook veel overleg met de SCEN-groepen over de benodigde capaciteit. De KNMG spant zich samen met alle groepen SCEN-artsen in om daar waar nodig nieuwe SCEN-artsen te werven en op te leiden. Deze inspanningen hebben gewerkt, want sinds 2012 zijn 167 nieuwe SCEN-artsen aan de slag gegaan en er worden dit jaar nog eens bijna dertig opgeleid. In de genoemde SCEN-groepen moeten voor 2017 per groep tussen de twee en vier nieuwe SCEN-artsen worden geworven en opgeleid. In de groep SCEN-Utrecht, waar naar verwachting een derde van SCEN-artsen niet meer wordt geherregistreerd in het BIG-register, is er inmiddels een wachtlijst voor artsen die tot SCEN-arts willen worden opgeleid.
Hoe verhoudt de toename van het aantal euthanasie-aanvragen zich tot de dreigende afname van het aantal SCEN-artsen?
In 2013 hebben de 668 registreerde SCEN-artsen naar schatting 7.000 consultaties uitgevoerd. Dat is gemiddeld bijna 11 consultaties per SCEN-arts per jaar. De benodigde capaciteit wordt mede bepaald op basis van de behoefte aan capaciteit van SCEN-artsen in een regio. Het totaal aantal SCEN-artsen neemt niet af, maar de KNMG houdt continu de vinger aan de pols om te zorgen dat er in iedere groep voldoende SCEN-artsen zijn. Ook in de financiering vanuit VWS wordt rekening gehouden met de mogelijke uitbreiding van het aantal SCEN-artsen.
Heeft het verminderen van het aantal SCEN-artsen tot gevolg dat er waardevolle kennis, ervaring en capaciteit met betrekking tot euthanasie-aanvragen, en het collegiaal toetsen daarvan, verloren gaat? Zo ja, welke gevolgen kan dat in de praktijk van de euthanasie hebben? Zo nee, waarom niet?
Het projectteam en de adviesraad van SCEN besteden uitgebreid aandacht aan het vraagstuk van overdracht van kennis en intercollegiale toetsing. Er is geen reden om aan te nemen dat de in- en uitstroom van SCEN-artsen gevolgen heeft voor de praktijk van euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Deelt u de mening van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de directeur van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde dat er voldoende nieuwe SCEN-artsen zullen bijkomen om knelpunten in de praktijk te voorkomen? Zo ja, geldt dit ook voor de regio's waar een derde van het aantal SCEN-artsen uitgeschreven raakt? Zo nee, waarom niet? Wat kunt u doen om die knelpunten te voorkomen?
Ja, zie ook mijn antwoord op vragen 3 en 4.
De nieuwe zorgverzekeraar Anno12 |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar Anno12 vanaf volgend jaar zorgverzekeringen gaat aanbieden?1
Ik vind het een goede zaak dat een nieuwe zorgverzekeraar de markt gaat betreden. Hiermee wordt de concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt bevorderd, wat een positief effect heeft op de betaalbaarheid van zorg.
Hoe beoordeelt u het dat Anno12 verzekerden stimuleert ledencertificaten aan te schaffen van de gelijknamige coöperatie die eigenaar is van de verzekeraar, in ruil voor korting op de premie van de verzekering?
De coöperatie (ANNO12 U.A.) en de zorgverzekeraar (ANNO12 zorgverzekeraar N.V.) zijn twee gescheiden organisaties. Door lidmaatschap van de coöperatie wordt een aandeel in de verzekeraar verkregen. Dit geschiedt door aanschaf van een ledencertificaat. ANNO12 heeft mij laten weten dat de verzekeraar verzekerden niet stimuleert om lid te worden van de coöperatie. Omgekeerd stimuleert de coöperatie wel haar leden om een zorgverzekering bij de zorgverzekeraar af te sluiten. Blijkens de website van ANNO12 geschiedt het aanprijzen van de zorgverzekering door onder meer het aanbieden van een premiekorting op de zorgverzekering. Tussen de zorgverzekeraar en de coöperatie wordt hiertoe een collectiviteitsovereenkomst gesloten conform de vereisten in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Als lid van de coöperatie is het overigens niet verplicht om een zorgverzekering af te sluiten bij ANNO12. De mogelijkheid bestaat om te opteren voor een andere zorgverzekeraar. Het lid zal in dat geval wel een derde moeten aanwijzen die op het ledencertificaat verzekerd wil zijn. Er dient namelijk altijd een verzekerde gekoppeld te zijn aan het ledencertificaat.
Wat wordt de premie voor de basisverzekering van Anno12, en hoe hoog is de korting voor verzekerden met een ledencertificaat? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De premies van de zorgverzekeringen van ANNO12 zijn op dit moment nog niet bekend. ANNO12 zal de premie voor de basisverzekering naar verwachting op korte termijn bekend maken. Leden van de coöperatie profiteren van een collectiviteitskorting van 10%. Een korting van 10% is in de Zvw toegestaan. Ik onderschrijf dat ANNO12, net als andere verzekeraars die een collectiviteitsovereenkomst hebben gesloten, zich dient te houden aan de bepalingen in de Zvw.
Erkent u dat de korting die Anno12 aan verzekerden met ledencertificaat geeft niet hoger mag zijn dan het collectiviteitenpercentage? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat, ongeacht de constructies die zorgverzekeraars bedenken, het uitgangspunt moet blijven dat er geen risicoselectie plaats mag vinden op de basisverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Zvw is het uitgangspunt dat voor alle zorgverzekeraars een acceptatieplicht geldt. Iedere verzekeringsplichtige die kiest voor een door een bepaalde zorgverzekeraar aangeboden polis moet door die zorgverzekeraar worden geaccepteerd. Daarnaast geldt onverkort het verbod op premiedifferentiatie. Met de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie wordt bewerkstelligd dat het basispakket voor iedereen toegankelijk is. Dat moet het uitgangspunt blijven. Ik vind het daarom van belang dat de NZa toeziet op naleving van de Zvw en ontwikkelingen rondom aangeboden constructies nauwlettend volgt.
Erkent u dat het voor mensen met een laag inkomen (die statistisch vaker hogere zorgkosten hebben) niet haalbaar is een ledencertificaat à 850 euro aan te schaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
ANNO12 heeft aangegeven dat diverse minima en mensen met uitsluitend een AOW-uitkering lid zijn geworden van de coöperatie. ANNO12 is in gesprek om een lidmaatschapsovereenkomst met één of meerdere sociale diensten of werkgevers te sluiten. Deze partijen zouden dan de ledencertificaten betalen. Met één werkgever is een dergelijke overeenkomst reeds gesloten. ANNO12 heeft te kennen gegeven dat daarnaast door enkele partijen buiten ANNO12 gewerkt wordt aan het opzetten van een fonds waarop mensen met een laag inkomen een beroep kunnen doen. De haalbaarheid hiervan is afhankelijk van partijen die maatschappelijk willen investeren in een dergelijk fonds. Er lijkt derhalve van alles aan te worden gedaan om de toegang tot het lidmaatschap van de coöperatie voor iedereen mogelijk te maken.
Iedereen die zich aanmeldt voor een verzekering bij ANNO12 wordt geaccepteerd. De aanschaf van een ledencertificaat wordt niet verplicht gesteld. Dus ook mensen die de inleg van 850 euro niet willen of kunnen doen, kunnen zich verzekeren bij ANNO12. Verzekerden zonder ledencertificaat krijgen dezelfde verzekering als verzekerden met certificaat. Daarin is geen verschil. Om die reden is de aanschaf van het ledencertificaat niet in strijd met de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie. Ik merk op dat verzekeringsplichtigen zelf opteren voor een zorgverzekeraar. Daarbij ga ik ervan uit dat iedereen zelf afweegt of zij deze eenmalige inleg wil doen om een participatie in ANNO12 te verkrijgen.
Is het bieden van korting in ruil voor de aanschaf van een ledencertificaat à 850 euro niet het opwerpen van een financiële drempel, en daarmee een vorm van risicoselectie op de basisverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de vrees dat met de komst van Anno12 de strijd om de gezonde verzekerde (vanwege de beperkte of afwezige schadelast) absurde vormen gaat aannemen? Kunt u aangeven waar voor u de grens ligt met het paaien van gezonde (en rijke) verzekerden?
Die vrees deel ik niet. ANNO12 richt zich op alle potentiële verzekerden en niet uitsluitend op gezonde verzekerden. Zo heeft ANNO12 in haar uitingen op de website en in de media aangegeven dat ook zieke verzekerden welkom zijn. Het toetsen van de gezondheidstoestand van een potentiële verzekerde zou niet stroken met de acceptatieplicht. Op grond daarvan mag een verzekeringsplichtige die een zorgverzekering bij een zorgverzekeraar wil afsluiten namelijk niet worden geweigerd, ongeacht zijn of haar gezondheidstoestand. Overigens zijn, door de inrichting van het risicovereveningssysteem, zieke en minder vermogende verzekerden ook interessant voor een zorgverzekeraar. De bijdrage die een zorgverzekeraar krijgt is immers van een aantal factoren afhankelijk, waaronder de (chronische) gezondheidstoestand. Een zorgverzekeraar betaalt voor een jonge, gezonde verzekerde en ontvangt een bijdrage voor oudere en zieke verzekerden. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars niet toch op een bepaalde wijze risicoselectie toepassen. Indien signalen ontstaan dat ANNO12 drempels opwerpt die de toegankelijkheid van verzekerden aantast, zal de NZa ANNO12 hierop aanspreken. Ik verwijs u tevens naar mijn antwoord op de vragen 6 en 7.
Erkent u dat de mogelijkheid om een polis af te sluiten niet betekent dat er geen risicoselectie plaatsvindt, omdat de prijs voor de polis wel degelijk zo nadelig kan zijn dat het feitelijk mensen ontmoedigt?
In het algemeen kan premiehoogte verzekerden ontmoedigen om over te stappen naar een andere verzekeraar. Dat geldt niet alleen voor ANNO12 maar ook voor andere verzekeraars die een hogere basispremie hanteren dan de verzekeraar waarmee een verzekerde al een overeenkomst heeft gesloten. Iedere verzekeringsplichtige is vrij in de keuze voor een zorgverzekeraar. Voor de een zullen bij deze keuze andere motieven een rol spelen dan voor de ander. Zorgverzekeraar ANNO12 kan juist – los van de premiehoogte – om andere redenen aantrekkelijk zijn voor verzekerden. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars niet op risico’s selecteren door een bepaalde groep potentiële verzekerden feitelijk te ontmoedigen.
Bent u bereid Anno12 aan te spreken op het feit dat hij zich richt op welgestelde verzekerden die over het algemeen een betere gezondheid hebben? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
ANNO12 richt zich op alle potentiële verzekerden en niet uitsluitend op welgestelde (veelal gezonde) verzekerden. Zie verder mijn antwoord onder vraag 8.
Hoe oordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit over het polis- en ledenbeleid van Anno12?
De NZa heeft aangegeven dat ANNO12 haar ledenbeleid aan haar heeft voorgelegd. De NZa heeft dit beleid getoetst aan het verbod op premiedifferentiatie. De leden die participeren in de coöperatie krijgen een vergoeding voor hun participatie indien het resultaat van de coöperatie daartoe aanleiding geeft. Dit is geen korting op de te betalen premie. Wel kan ANNO12 deze vergoeding verrekenen met de te betalen premie voor een zorgverzekering bij ANNO12. Hiernaast worden de leden lid van een collectiviteit. Op basis daarvan ontvangen leden een collectiviteitskorting op de zorgverzekering bij de zorgverzekeraar. Deze collectiviteitskorting mag maximaal 10% bedragen van de premiegrondslag. Het is aan de zorgverzekeraar zelf om te bepalen tegen welke premie hij de zorgverzekering aanbiedt. De basispremie is bij ANNO12 voor iedere verzekerde hetzelfde, dus zowel voor leden als voor niet-leden. Leden krijgen enkel een collectiviteitskorting. Voorgaande voldoet naar het oordeel van de NZa aan de Zvw en is derhalve niet in strijd met het verbod op premiedifferentiatie. ANNO12 heeft ook haar polisvoorwaarden aan de NZa voorgelegd. De NZa beoordeelt of deze polisvoorwaarden in overeenstemming zijn met de Zvw.
Bent u ervan op de hoogte dat Anno12 vorig jaar heeft besloten rond deze tijd niet van start te gaan vanwege de «prijzenslag» die onder de grote verzekeraars gaande was? Wat is de reden dat deze verzekeraar nu heeft besloten zich wel aan te melden bij De Nederlandsche Bank?3
Ik ben hiervan op de hoogte. ANNO12 heeft mij laten weten dat de door u genoemde «prijzenslag» niet de enige reden was om op 22 oktober 2013 aan te kondigen dat ANNO12 niet van start ging per 1 januari 2014. Het feit dat de vergunning van DNB nog niet rond was alsmede onduidelijkheid over op welke termijn deze zou kunnen worden verkregen, resulteerden in een te korte periode om een succesvolle campagne te kunnen voeren. De zorgverzekeraar heeft zich naar eigen zeggen op basis van de vele ontvangen reacties op voornoemde aankondiging nader georiënteerd op de prijselasticiteit van de premie. Het onderzoek van Nivel en de Open Universiteit, gepubliceerd in het artikel «Premieverschillen te klein voor wisseling zorgverzekeraar» in ESB gezondheidszorg van 8 november 2013, is hiervoor de basis geweest. ANNO12 heeft de procedure voor het verkrijgen van de vereiste vergunningen en goedkeuringen na de aankondiging van 22 oktober 2013 overigens voortgezet.
Wat zijn de eisen voor Anno12 met betrekking tot eigen vermogen, weerstandsvermogen en solvabiliteit? Hoeveel procent van de verzekerden dient een ledencertificaat aan te schaffen om aan deze eisen te kunnen voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
ANNO12 dient aan alle eisen te voldoen waaraan bestaande zorgverzekeraars ook zijn gehouden. ANNO12 geeft hieraan invulling door het uitgeven van ledencertificaten door de coöperatie. Door aanschaf van het ledencertificaat brengt iedere verzekerde eigen solvabiliteit in. Dit bedrag wordt teruggestort indien de verzekerde vertrekt of komt te overlijden. In de vergunning is op voorstel van ANNO12 zelf als voorschrift opgenomen dat de coöperatie op 1 januari 2015 minimaal 10.000 ledencertificaten moet hebben. Er zijn door DNB geen eisen gesteld aan een percentage. In het prospectus ledencertificaat heeft de coöperatie aangegeven dat minimaal 75% van de verzekerden een ledencertificaat moet hebben dan wel gekoppeld moet zijn aan een ledencertificaat. Indien het percentage lager ligt dan kan de zorgverzekeraar naar eigen zeggen niet voldoen aan de gestelde solvabiliteitseisen.
Het gebrek aan voorlichting aan meisjes en vrouwen met kanker over het behoud van hun vruchtbaarheid |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meisjes en vrouwen hebben recht op een goede uitleg over het behoud van hun vruchtbaarheid» en het bericht «Kankerpatiënte kan veel vaker vruchtbaarheid behouden»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat uit het promotieonderzoek blijkt dat slechts 1 op de 10 vrouwen wordt doorverwezen naar een specialist om te bespreken wat de mogelijkheden zijn om hun vruchtbaarheid te behouden na chemo- of radiotherapie?
Uit het betreffende promotieonderzoek komt naar voren dat er in 2011 9.8% van de vrouwelijke kankerpatiënten in de regio van het Radboud UMC werd doorverwezen voor voorlichting over behoud van hun vruchtbaarheid. Het is mij niet bekend wat het cijfer voor het overige deel van Nederland is.
Ik kan mij goed voorstellen dat het bespreekbaar maken van de kwaliteit van leven na een behandeling van grote waarde voor de patiënt is en integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling. De Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) heeft mij desgevraagd laten weten dat dit een integraal onderdeel van de zorg betreft. De NVMO geeft aan dat er voor fertiliteitsbehoud bij een kankerbehandeling verschillende richtlijnen bestaan te weten (1) behoud van ovariële functie na kankerbehandeling; (2) cryopreservatie van ovariumweefsel; (3) cryopreservatie van zaadcellen bij oncologiepatiënten3. Daarnaast wordt in verschillende andere oncologische richtlijnen, zoals bijvoorbeeld in die over het mammacarcinoom, testiscarcinoom en cervixcarcinoom expliciet aandacht besteed aan fertiliteitsbehoud. In de richtlijn over het behoud van ovariële functie na kankerbehandeling staat onder andere dat het noodzakelijk is om met alle premenopauzale vrouwen en meisjes die een kankerbehandeling ondergaan waarbij de kans reëel is dat de ovariële functie door de behandeling vermindert, een counselinggesprek te voeren voordat de behandeling start.
Het veld is zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de richtlijnen en de naleving daarvan.
De NVMO stelt dat als er bij jonge patiënten vragen zijn ten aanzien van fertiliteitsbehoud, er ook actie wordt ondernomen. De ervaring van de NVMO is dat de internist-oncoloog, met wie het eerste gesprek over dit onderwerp plaatsvindt, de vragen meestal zelf voldoende kan beantwoorden. Bij mannen kan er semen-preservatie plaatsvinden, bij vrouwen zijn er mogelijkheden voor ovariële protectie, IVF en/of ovariumweefselpreservatie. Indien passend verwijst de internist-oncoloog naar de gynaecoloog of de uroloog. De NVMO geeft hierbij echter ook aan dat er bij verschillende behandelingen sprake is van verschillende kansen op genezing, verschillende bijwerkingen en verschillende kans op fertiliteitsbehoud. De NVMO realiseert zich dat fertiliteitsbehoud grote invloed heeft op de kwaliteit van leven na een kankerbehandeling, maar dat bij sommige tumortypes minder kans op fertiliteitsbehoud is dan bij andere. Bij sommige tumortypes is er ook weinig tijd om de behandeling te starten en daaraan voorafgaand een fertiliteitsbehandeling te doen. Daarnaast zijn er risico’s verbonden aan fertiliteitsbehandelingen en brengt een dergelijke behandeling vaak een grote belasting voor de patiënt met zich mee. Naast het feit dat internist-oncologen veel vragen over fertiliteit zelf kunnen beantwoorden, kan het volgens de NVMO dus ook zo zijn dat een patiënt niet in aanmerking komt voor doorverwijzing voor voorlichting over fertiliteit of dat de patiënt er geen behoefte aan heeft.
Deelt u de mening dat het mogelijkerwijs kunnen behouden van vruchtbaarheid voor veel vrouwen een belangrijk aspect is van de kwaliteit van leven na de behandeling van hun kanker?
Ja. Overigens ben ik van mening dat dit niet alleen geldt voor vrouwen die een kankerbehandeling hebben gehad, maar evengoed voor mannen.
Bent u van mening dat het bespreekbaar maken van de kwaliteit van leven na de behandeling een integraal onderdeel van de behandeling zou moeten zijn? Zo ja, hoe wilt u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de hoogleraar gynaecologische oncologie aan het UMC Utrecht «dat niet doorverwijzen geen onwil is, maar dat er simpelweg te weinig kennis bij medisch specialisten bestaat»?
Zoals aangegeven wordt er in verschillende richtlijnen aandacht aan dit onderwerp besteed. Indien het zo zou zijn dat er te weinig kennis is bij de medisch specialisten, is het aan het veld zelf om de richtlijnen zo nodig aan te passen en onder de aandacht te brengen. Zodra een richtlijn is vastgesteld is het voor het veld geen vrijblijvende zaak meer zich aan zo’n richtlijn te houden.
De NVMO heeft mij gemeld dat er de laatste jaren in het veld veel aandacht geweest voor behoud van vruchtbaarheid. Zo is het Nederlands Netwerk Fertiliteitspreservatie (NFF) opgericht4. Het NNF stimuleert zorg voor en onderzoek naar het behoud van de mogelijkheid tot voortplanting wanneer vruchtbaarheid bedreigd wordt door (de behandeling van) ziekte. Binnen dit samenwerkingsverband van zowel umc’s als algemene ziekenhuizen werken voortplantingsgeneeskundigen en embryologen samen met als doel dat fertiliteitspreservatie voor patiënten uit heel Nederland beschikbaar is/wordt indien relevant. In elke deelnemend ziekenhuis wordt uniform gecounseld over de (on)mogelijkheden van fertilititeitspreservatie en kan psychosociale ondersteuning worden geboden. Daarbij biedt het netwerk informatievoorziening over fertiliteitspreservatie aan patiënten, behandelend artsen en publiek.
Hoe kan worden bevorderd dat medisch specialisten op de hoogte zijn van de mogelijkheden die er zijn om de vruchtbaarheid te behouden? Acht u meer uitgebreide informatievoorziening over dit onderwerp wenselijk?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze kan het bespreekbaar maken van de mogelijkheden die er zijn om vruchtbaarheid te behouden worden bevorderd? Kunt u verklaren waarom het advies, dat in veel richtlijnen is opgenomen om vrouwen onder de veertig jaar nadrukkelijk op die mogelijkheden te wijzen, slechts bij 1 op de 10 vrouwen wordt opgevolgd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de verwachting dat bij een optimale doorverwijzing 70 tot 80 procent van de vrouwen onder de 40 bij wie kanker is geconstateerd zou willen weten wat de mogelijkheden zijn om vruchtbaar te blijven? Wat is uw reactie op de verwachting dat de helft van hen vervolgens ook daadwerkelijk voor een van de beschikbare technieken zou kiezen?
Ik vind dat een patiënt, indien hij of zij dit wenst, altijd zou moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheden om vruchtbaar te blijven. De beroepsgroepen hebben hier richtlijnen over opgesteld. Daarnaast zijn er ook andere initiatieven om dit te bevorderen, zoals de eerder genoemde NNF en bijvoorbeeld de website borstkankerenkinderwens.nl.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokken medisch specialisten, om ervoor te zorgen dat de bestaande richtlijnen beter worden nageleefd?
Het veld is zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de richtlijnen en de naleving daarvan. Het is aan de IGZ om in het kader van risico gestuurd toezicht, toezicht te houden op de naleving van de richtlijnen.
Het bericht dat de zorgpremie een stuk lager kan |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de zorgpremie een stuk lager kan?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Wat is uw reactie op de stelling dat de vier grote zorgverzekeraars 3 tot 5,8 miljard euro meer aan reserves hebben dan ze verplicht zijn?
Het is mij bekend dat de vier grote zorgverzekeraars meer reserves aanhouden dan zij op dit moment verplicht zijn. Echter, de Consumentenbond corrigeert niet voor zogenaamde double gearing. De berekeningen zijn gebaseerd op enkelvoudige balansen van de zorgverzekeringsentiteiten waardoor bij optelling op moedermaatschappijniveau er sprake is van dubbeltellingen van reserves. Hierdoor komt de omvang van reserves hoger uit dan in werkelijkheid het geval is.
Bij de beantwoording van vragen en opmerkingen over de brief van 25 juni 2014 inzake het Risicovereveningsmodel 2015 (29 689, nr. 529) heb ik aangegeven dat door de overhevelingen vanuit de AWBZ en de verhoogde solvabiliteitseis onder Solvency II een hogere buffer noodzakelijk is per 2015 en 2016.
Op basis van voorlopige berekeningen en uitgaande van de thans bekende solvabiliteitscijfers zal, als gevolg van de extra schadelast die de overheveling vanuit de AWBZ met zich meebrengt en de verhoogde solvabiliteitseis onder Solvency II, de solvabiliteitsratio afnemen van 211% tot 127%-143%. Dit betekent dat, rekening houdend met de overhevelingen en Solvency II, zorgverzekeraars ongeveer 1½ tot 2 miljard meer in kas hebben dan vereist. Met het oog op het belang van een stabiele premieontwikkeling en met het oog op een gezond financieel huishouden van de verzekeraar is het overigens gewenst om enige ruimte te hebben ten opzichte van het minimum.
Wat is uw reactie op de inventarisatie van Follow the Money dat de winsten van zorgverzekeraars in 2013 zijn opgelopen tot 1,46 miljard euro?2
Deze winstcijfers zijn mij bekend. Met de beantwoording van vragen en opmerkingen over de brief van 25 29 689, nr. 529) bent u hierover geïnformeerd (zie tabel 1, pagina 29).
Dat ondanks de premiedaling in 2013 de resultaten van zorgverzekeraars zo gunstig zijn, geeft aan dat zorgverzekeraars de zorginkoop goed op orde hebben. Dit is ook de reden geweest dat zorgverzekeraars in 2014 tot een forse premieverlaging zijn overgaan.
Beschikt u over schattingen van de verwachte winsten van zorgverzekeraars in 2014 en de huidige reserves van zorgverzekeraars?
Behalve de halfjaarcijfers van Achmea beschik ik niet over schattingen van verwachte winsten 2014 en schattingen van reserves ultimo 2014.
Op welke wijze heeft u naar aanleiding van de resultaten van zorgverzekeraars in 2012 de oproep gedaan aan zorgverzekeraars om de winsten terug te geven door de premies te verlagen?
Ik vind dat zorgverzekeraars de maatschappelijke plicht hebben om hun verzekerden goed over de hoogte van de premie en de behaalde resultaten te informeren. Hiertoe heb ik zorgverzekeraars meerdere malen opgeroepen. Op dit moment rond ik gesprekken met zorgverzekeraars over een uniforme, transparante verantwoording af. Bij de beantwoording van de vragen en opmerkingen over de brief van 25 juni 2014 inzake het Risicovereveningsmodel 2015 (29 689, nr. 529) heb ik aangegeven dat ik verwacht dat zorgverzekeraars bij de premiebekendmaking voor 2015 niet alleen een betere verantwoording geven over de besteding van de premiegelden, maar nu ook inzicht bieden in de totstandkoming van de premie. Het betreft hier transparantie ten aanzien van de inzet van reserves, de invloed van beleggingsopbrengsten en de door zorgverzekeraars gehanteerde risico-opslagen bij het vaststellen van de premie. Daarbij heb ik toegezegd om u in oktober op de hoogte te stellen van de precieze afspraken die ik met zorgverzekeraars heb gemaakt over het sjabloon voor een uniforme publieksvriendelijke verantwoording.
Heeft u, mede gezien de cijfers over 2013, dit jaar een dergelijke oproep gedaan of overwogen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog te doen?
De vaststelling van de hoogte van de premie is primair een zaak van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben daarbij een verantwoordingsplicht richting hun verzekerden over de vaststelling van de hoogte van de premie. Zoals eerder aangegeven ben ik er voorstander van om oversolvabiliteit terug te laten vloeien naar de verzekerden via een lagere nominale premie. Dit heb ik meerdere malen publiekelijk aangegeven.
Op welke wijze hebben de reserves van zorgverzekeraars, en uw oproep om overmatige reserves terug te geven, meegespeeld in de schatting van de stijging van de zorgpremie, zoals deze in de begroting van uw ministerie voor het jaar 2015 is gegeven?
Het is vanzelfsprekend dat zorgverzekeraars bij de vaststelling van hun premie niet alleen rekening houden met de ontwikkeling van kosten, maar ook de hoogte van reserves een rol laten spelen. Bij de raming van de nominale premie 2015 is, zoals in de begroting aangegeven, rekening gehouden met een teruggave van reserves van 800 miljoen euro. Dit betekent een afbouw van de reservepositie van 70 euro per premiebetalende verzekerde.
Zorgen om het voortbestaan van GGz voor mensen met gehoorproblemen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belangenorganisaties bezorgd om voortbestaan GGZ voor mensen met gehoorproblemen»?1
Ja, ik ken het bericht.
Bent u ermee bekend dat in de jaren 80 de bekostiging van specialistische GGz voor doven en slechthorenden met uw medewerking tot stand is gebracht? Hoe beoordeelt u de inspanningen van destijds?
Inderdaad was VWS in de jaren tachtig en negentig nauw betrokken bij de totstandkoming van de specialistische ggz voor doven en slechthorenden, en bij het realiseren van een passende bekostiging voor deze zorg. De inspanningen van die periode zijn mijns inziens zeer waardevol geweest. Waar tot in het begin van de jaren tachtig er niet of nauwelijks expertise of specifiek aanbod voor doven en slechthorenden met psychische problemen aanwezig was, hebben de inspanningen van die jaren geleid tot een netwerk van (afdelingen van) instellingen die zich specifiek op deze doelgroep richten. De huidige gespecialiseerde afdelingen en instellingen bouwen op de inspanningen uit die periode voort en hebben veel expertise opgebouwd op dit gebied.
Deelt u de mening dat het belangrijk is de specialistische GGz voor mensen met gehoorproblemen te behouden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat ook doven en slechthorenden toegang moeten hebben tot goede geestelijke gezondheidszorg. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om de geestelijke gezondheidszorg zo in te richten dat deze ook is toegerust op de hulpvragen van doven en slechthorenden, en dat kennis en expertise op dat gebied behouden blijft.
Bent u van mening dat de specialistische GGz voldoende geborgd is in het bestaande aanbod binnen de GGz?
Mij hebben geen berichten bereikt dat het bestaande aanbod ontoereikend is.
Bent u bereid de overgangsregeling te continueren zolang deze zorg niet structureel ingebed is in het totale GGz-aanbod? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de voorhangbrief (Kamerstuk 30 597, nr. 466) heb aangegeven ben ik voornemens de NZa een aanwijzing te geven om met ingang van 2015 de overgangsregeling voor zover deze kan worden toegeschreven aan de bekostiging van (doventolk-) zorg door instellingen met een bovengemiddeld aantal cliënten met een auditieve beperking te continueren. Ik zal met de NZa, het Zorginstituut en de VNG verkennen wat een toekomstbestendige oplossing voor de bekostiging is. Zodra duidelijk is hoe de toekomstige bekostiging van deze zorg wordt geregeld zal de overgangsregeling worden beëindigd.
Hoe wilt u GGz voor mensen met gehoorproblemen borgen? Verwacht u dat de vraag naar GGz onder slechthorenden nu zodanig gewijzigd is dat het aanbod binnen de reguliere GGz geborgd kan worden?
Zoals ik hierboven aangaf ga ik ten aanzien van de bekostiging verkennen wat een toekomstbestendige oplossing is. Van belang is wel dat zorgverzekeraars een zorgplicht hebben tegenover hun verzekerden. Die zorgplicht geldt ook voor doven en slechthorenden die een hulpvraag hebben op het gebied van de ggz. Op welke wijze de zorg aan deze doelgroep wordt ingericht is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het is daarbij wel van belang dat de kennis en expertise voor deze doelgroep behouden blijft.
Hoe beoordeelt u het advies van de Nederlandse Zorgautoriteit om de overgangsregeling te beëindigen?
De NZa heeft mij om aandacht gevraagd voor een toekomstbestendige oplossing voor de bekostiging van de (doventolk)zorg. Dit advies neem ik ter harte. Deze toekomstbestendige oplossing kan per 1 januari 2015 nog niet gerealiseerd worden. Daarom ben ik voornemens om in afwijking van haar advies de NZa een aanwijzing te geven de overgangsregeling in 2015 te continueren, voor zover deze kan worden toegeschreven aan de bekostiging van (doventolk-) zorg door instellingen met een bovengemiddeld aantal cliënten met een auditieve beperking.
De steekpartij bij een opvanglocatie voor maatschappelijke opvang in Eindhoven |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de steekpartij in Eindhoven bij de maatschappelijke opvang aldaar?1
Ja
Kunt u aangeven hoe vaak geweld tegen personeel in en bij maatschappelijke opvanglocaties voorkomt? Kunt u dit uitsplitsen naar oorzaak?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het totaal aantal gewelddadige incidenten tegen personeel in de maatschappelijke opvang.
Is de veiligheid van personeelsleden in maatschappelijke opvanglocaties in Nederland voldoende gewaarborgd?
De verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de veiligheid binnen de maatschappelijke opvang ligt bij de opvanginstellingen. De toenmalige Arbeidsinspectie van het Ministerie van SZW heeft in 2011 geïnspecteerd op het beleid voor agressie en geweld bij 40 instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Daaruit bleek dat de instellingen met veel onderdelen van het agressiebeleid nog verder aan de slag moesten. Met name het formuleren van agressiebeleid, het in kaart brengen van de risico’s en het treffen van geschikte maatregelen, zoals voorlichting en training, opstellen en handhaven van gedragsregels en de follow-up van incidenten moest bij een deel van de instellingen nog opgepakt worden. Dit beeld sloot aan bij de uitkomsten van de quickscan die in 2010 in opdracht van het Ministerie van VWS is gedaan. Federatie Opvang heeft zowel de uitkomsten van de quickscan als die van de Arbeidsinspectie gedeeld met de leden en aandacht gevraagd voor de verbeterpunten. Bij controlebezoeken in 2012 constateerde de Inspectie SZW dat de verbeterpunten over het algemeen werden opgepakt. De Inspectie SZW controleert van 1 november 2014 tot 1 februari 2015 weer op werkdruk en beheersmaatregelen voor agressie in de maatschappelijke opvang.
Is de veiligheid van cliënten, en specifiek van kinderen in maatschappelijke opvanglocaties, in Nederland voldoende gewaarborgd?
Mijn indruk is dat veiligheid een constant aandachtspunt is binnen de sector, zowel in de afspraken met de politie bij dreiging of bij calamiteiten, als ook in de opleiding/training van medewerkers hoe om te gaan met agressie. De instellingen zijn zoveel als mogelijk geëquipeerd met voorzieningen voor veiligheid zoals sluizen, alarmknoppen en camera's.
Voor de vrouwenopvang is in het kader van de regioaanpak veilig thuis een kwaliteitsdocument opgesteld door de sector, waarin veiligheid van moeder en kind prioriteit heeft.
Ebola in Nederland |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Ebola-besmetting in Nederland»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat er dit weekend een persoon uit Roelofarendsveen naar het ziekenhuis is gebracht vanwege een mogelijke ebola-besmetting?
Het klopt dat in het weekend van 20/21 september iemand uit Roelofarendsveen naar het ziekenhuis is gebracht vanwege symptomen die ook op ebola kunnen duiden. Het ging om een van de twee Nederlandse artsen die onlangs terugkeerden uit Sierra Leone. Er is bij deze arts geen ebola geconstateerd, de verschijnselen werden veroorzaakt door malaria. In de afgelopen weken zijn er regelmatig mensen bij wie een ebola-infectie telefonisch niet kon worden uitgesloten naar een academisch ziekenhuis gebracht voor verdere beoordeling. Artsen zijn zeer alert op mogelijke ebola-infecties bij mensen die recent in landen hebben verbleven waar een ebola-uitbraak plaatsvindt. De eerste verschijnselen van ebola komen overeen met de verschijnselen van verschillende tropische ziekten, zoals malaria, een veel vaker voorkomende ziekte. Het is dus te verwachten dat er ook in de komende maanden geregeld mensen met een mogelijke verdenking op ebola beoordeeld zullen worden in Nederlandse ziekenhuizen
Zijn er inmiddels voldoende ebola-medicijnen in Nederland voorhanden? Zo ja, op hoeveel potentiële patiënten is de overheid voorbereid?
De Nederlandse artsen en ziekenhuizen zijn goed voorbereid op een patiënt met een (mogelijke) ebola infectie. Van het allergrootste belang is dat een besmetting snel wordt herkend en dat mensen die in direct contact zijn geweest met een patiënt goed gemonitord worden op het ontwikkelen van symptomen passend bij een ebola-infectie. Ook voor de behandeling van een patiënt is het van groot belang deze patiënt snel te herkennen. De behandeling bestaat met name uit ondersteunende therapieën om uitdroging en uitputting te voorkomen. Daarnaast zijn er enkele experimentele middelen. Er zijn contacten vanuit het RIVM met fabrikanten van experimentele, nog niet geregistreerde, schaarse medicijnen, voor ad hoc levering van die medicijnen. Als er een patiënt met een ebola-infectie in Nederland is, zal afhankelijk van de beschikbaarheid van medicijnen en de meest recente wetenschappelijke inzichten worden bekeken of en zo ja, welke medicijnen de patiënt toegediend krijgt. Ik heb het RIVM gevraagd de ontwikkelingen van experimentele medicijnen tegen ebola actief te volgen en mij daarvan op de hoogte te houden.
Mocht er sprake zijn van een ebola-besmetting in Nederland, welke vervolgmaatregelen bent u voornemens te treffen om dit gevaar zo spoedig mogelijk aan te pakken?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is de medische sector in Nederland goed voorbereid op een patiënt met een (mogelijke) ebola-infectie. De academische ziekenhuizen zijn gereed voor de beoordeling, behandeling en verpleging van een dergelijke patiënt in isolatie om verdere verspreiding van het virus te voorkómen. De GGD-en zijn voorbereid op het monitoren van contacten van een ebola-patiënt om eventuele nieuwe ziektegevallen snel op te sporen en ter beoordeling in te sturen naar het ziekenhuis.
De dreiging van ziekmakende en levensbedreigende bacteriën op vlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van Wakker Dier, waarbij barbecuevlees is onderzocht op voedselveiligheid en dierenwelzijn? Bent u op de hoogte van de resultaten van dit onderzoek, waarbij op 80% van de kipproducten ESBL-producerende bacteriën en Entereobacteriaceae zijn gevonden, en de bacteriën E.coli, Listeria Monocytogenes, Campylobacter en Staphylococcus op varkens- en kippenvlees zijn gedetecteerd?1
Ja.
Klopt het dat elke zomer honderdduizenden mensen bij barbecue’s een voedselinfectie oplopen? Erkent u dat de aanwezigheid van de ziekmakende en levensbedreigende bacteriën in het onderzochte vlees de gezondheid van de consument ernstig kan bedreigen? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM schatte in 2012 dat jaarlijks ongeveer 680.000 mensen ziek worden door het eten van besmet voedsel. Barbecueën is een bekende risicofactor voor het optreden van voedselinfecties, maar het aandeel hiervan in de totale ziektelast is niet bekend.
Voedselinfecties bij het barbecueën hebben verschillende oorzaken. Eén oorzaak is dat pathogene bacteriën op rauw vlees door onvoldoende verhitten niet onschadelijk worden gemaakt. Een andere oorzaak is kruisbesmetting van gegaard vlees door contact met materialen (borden, messen) die eerder in contact met rauw vlees zijn geweest. Ook kan besmetting met virussen en bacteriën optreden door onvoldoende (hand)hygiëne bij het snijden en klaarmaken van kant-en-klare levensmiddelen zoals rauwkost, fruit en salades. Ook kan een risico ontstaan door het te lang buiten de koelkast bewaren van kant-en-klare levensmiddelen, waardoor uitgroei van bacteriën kan plaatsvinden.
De producent van levensmiddelen is er voor verantwoordelijk dat producten aan de wetgeving voor voedselveiligheid voldoen. Maar zoals uit bovenstaande blijkt, heeft ook de consument een belangrijke rol bij het waarborgen van de voedselveiligheid bij het barbecueën. Het Voedingscentrum informeert de consument over de microbiologische risico’s van voedsel, geeft algemene adviezen voor het veilig kopen, bereiden en bewaren van voedingsmiddelen («5x veilig») en besteedt aandacht aan bijzondere manieren van bereiding en consumptie, zoals het barbecueën, het koken aan tafel en het picknicken. Deze informatie zal ook terug komen in een campagne die eind dit jaar van start zal gaan.
Erkent u de bevindingen van Scienta Nova en de WUR dat de grens van tien miljoen kolonievormende eenheden bacteriën (kve) per gram vlees aantoont dat vlees bedorven is? Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij controles tevens uitgaat van deze grens? Kunt u bevestigen dat de aanwezigheid van meer dan tien miljoen kve’s in het door Wakker Dier onderzochte vlees, met zelfs een 4,7 keer hogere waarde, de kwaliteit van het vlees aantast en zelfs de voedselveiligheid bedreigt? Deelt u de conclusies van Scienta Nova dat de uitkomsten van deze resultaten «erg verontrustend» zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Een levensmiddel is bedorven als kleur, geur, smaak of structuur onacceptabel aangetast zijn. Bij bedorven vlees zal het aantal bacteriën groot zijn, maar een groot aantal bacteriën betekent niet automatisch dat vlees bedorven is. Dit is ook de reden dat er geen wettelijke norm is voor het aantal bacteriën per gram vlees. Sommige soorten bacteriën dragen meer bij aan bederf dan andere. Het is aan het leverende bedrijf om het productieproces zo te beheersen dat aan het eind van de bewaartermijn geen sprake is van bederf.
Producenten en de NVWA hanteren de aantallen bacteriën per gram vlees als een indicator voor onhygiënische omstandigheden, te lange bewaartermijnen of te hoge bewaartemperaturen. Het aantreffen van veel bacteriën op producten heeft dus een belangrijke signaalwaarde. Een bedrijf moet dan nagaan of het productieproces nog voldoende beheerst wordt en zekerstellen dat geen bederf optreedt gedurende de bewaartermijn van de producten. Het constateren van een hoog aantal kve’s alleen is dus geen reden om de producten uit de handel te (doen) halen.
Kunt u aangeven waarom er alleen voor gehakt en seperatorvlees een wettelijke grens is voor de aanwezigheid van kve’s? Kunt u bevestigen dat een wettelijke bepaling van grenswaarden duidelijkheid verschaft, en voorkomt dat er bedorven vlees terecht komt op de borden van de consument? Bent u bereid een wettelijke grens in te stellen voor de aanwezigheid van kve’s in vers vlees? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad bestaan er wettelijke criteria voor het aantal bacteriën in gehakt vlees en separatorvlees. Deze zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 2073/2005 (microbiologische criteria). De criteria waaraan gerefereerd wordt, zijn echter geen wettelijke grenzen voor het aantal bacteriën op een product dat aan de consument wordt aangeboden. Het betreft grenswaarden voor het aantal bacteriën op het product tijdens de productie. Als deze grenswaarden worden overschreden, is dat een teken dat het bedrijf verbeteringen moet doorvoeren in de proceshygiëne.
Een afdoende hygiëne bij het produceren en bewaren van voedingsmiddelen kan voorkomen dat producten binnen de beoogde bewaartermijn onveilig worden. Het stellen van normen aan het aantal kve per gram draagt daar niet aan bij. Daarom stel ik ook geen wettelijke grens in voor het aantal bacteriën op vlees.
Kunt u aangeven of u de conclusies van Wakker Dier dat «veul voor weinig» leidend is voor het BBQ-assortiment van supermarkten, en dat dit ten koste gaat van het dierenwelzijn en de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Alle producten, inclusief aanduidingen op het etiket en de productiewijzen dienen minimaal te voldoen aan de wettelijke normen, ook die van voedselveiligheid en dierenwelzijn. De keten en supermarkt zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid van hun producten en voor een correcte etikettering volgens de wettelijke eisen. De NVWA houdt hier toezicht op. Het is aan de keten, van boer tot supermarkt, om mede in het licht van een goed verdienmodel afspraken te maken over bovenwettelijke eisen, eventueel via een privaat keurmerk.
De aanzienlijk grotere kans op complicaties bij longkankeroperaties op vrijdag |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Meer sterfte na longkankeroperatie op vrijdag»?1
Het is van grote waarde dat er registraties worden gedaan en er onderzoek wordt verricht naar de kankerzorg om zo inzicht te krijgen in mogelijke verbeteringen. Het artikel meldt dat de kans op complicaties na een longoperatie op vrijdag significant hoger ligt dan op andere dagen. Er is echter (nog) geen wetenschappelijk bewijs voor de achterliggende reden. De onderzoeker spreekt het vermoeden uit dat het ligt aan de ziekenhuisbezetting en de postoperatieve zorg in het weekend, maar zegt daarbij dat hier geen concrete data over zijn. Het is dus nu nog lastig om precies de vinger op de oorzaak van de grotere kans op complicaties te leggen. Tegelijkertijd lijkt het vermoeden van de onderzoekers ook niet onwaarschijnlijk.
In zijn algemeenheid is het zo dat iedere specifieke vorm van zorg specifieke risico’s heeft die goed gemanaged kunnen en moeten worden. De patiënt moet ten allen tijde kunnen vertrouwen op goede zorg. Ik maak niet op uit het artikel dat dit in dit geval niet zo is.
Vindt u het verantwoord dat personele onderbezetting de patiëntveiligheid in gevaar brengt? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Elk ziekenhuis en elke afdeling moet zich de vraag stellen welke risico’s voor patiëntveiligheid aanwezig zijn en of er wel voldoende is gedaan om die risico’s af te dekken en de patiëntveiligheid te borgen. Dat geldt dus ook voor mogelijke personele onderbezetting tijdens avonduren en tijdens weekeind en nachtdiensten. In 2011 heeft de IGZ de resultaten gepubliceerd van een onderzoek naar de vraag of er verschil is tussen de patiëntveiligheid in ziekenhuizen tijdens kantooruren enerzijds en de avond-, nacht- en weekenduren(ANW-uren) anderzijds. De IGZ concludeerde toen dat, hoewel een oorzakelijk verband tussen sterfte in de ANW-uren en de zorg in die uren niet kon worden aangetoond, de risico’s in de ziekenhuiszorg tijdens de ANW-uren beter kunnen en moeten worden afgedekt. De inspectie riep daarom de gehele ziekenhuissector op zich aan dit rapport te spiegelen. De Orde van Medisch Specialisten (OMS) geeft aan dat het onderwerp, met name sinds het eerdergenoemde IGZ rapport, structureel onderwerp van gesprek is bij de ontwikkeling of herziening van richtlijnen, zoals het traject rond de richtlijn voor heupoperaties, de richtlijnen voor een aantal oncologische operaties en de IC-richtlijn.
Deelt u de mening dat er in de nacht-, avond-, en weekenddiensten altijd voldoende specialisten aanwezig moeten zijn in een ziekenhuis? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, er moeten ook in de avond-, nacht- en weekenddiensten voldoende specialisten aanwezig zijn. Het is niet aan mij om te bepalen wat «voldoende» is in een gegeven zorgketen en wat er precies nodig is: aanwezigheid of de mogelijkheid om tijdig extra en voldoende gekwalificeerd personeel in te kunnen roepen bij onverwachte drukte of complicaties. Zoals ik hiervoor ook aangaf is dit aan het veld zelf. De IGZ houdt toezicht. Daarnaast zijn er ook andere randvoorwaarden voor veilige zorg en het verminderen van risico’s zoals het maken en nakomen van eenduidige afspraken over dossiervoering en overdracht. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Welke andere operaties die op vrijdag plaatsvinden leveren eveneens meer complicaties op? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Hierover is mij geen informatie bekend. Het ligt ook niet op mijn weg om hier een onderzoek over in te stellen. Het is primair aan de zorgverleners zelf om goede en veilige zorg te leveren en permanent te zoeken hoe het nog beter kan. De IGZ houdt hier risicogestuurd toezicht op.
Hoe gaat u er voor zorgen dat opereren op vrijdag veiliger wordt?
De ziekenhuizen en professionals zijn zelf aan zet om daarvoor te zorgen en de IGZ om hierop toezicht te houden. Ik verwijs ook naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat patiënten recht hebben op dit soort kwaliteitsinformatie, zodat ze zelf een weloverwogen keuze kunnen maken voor het ziekenhuis en het moment van operatie? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, patiënten hebben recht op kwaliteitsinformatie om weloverwogen keuzes te kunnen maken. Over transparantie van kwaliteit van zorg is op 18 juli jl. een brief (Kamerstuk 31 765, nr. 93) naar de Tweede Kamer gestuurd. De brief gaat in op de noodzaak van transparantie van kwaliteit van zorg en er worden een aantal concrete stappen genoemd om de transparantie te versnellen. Veldpartijen zijn en blijven overigens in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg en de transparantie daarvan.
Voor kwaliteitsinformatie is het van belang dat deze duidelijk en betrouwbaar is.
Dat betekent in de praktijk dat deze informatie voldoende (wetenschappelijk) moet zijn onderbouwd. De studie waarnaar wordt verwezen is openbaar en de onderzoekers geven aan dat verder onderzoek nodig is om harde conclusies te kunnen verbinden aan de resultaten. Als uit vervolgonderzoek voldoende bewijs komt dat die zorg kan worden verbeterd en hoe, dan is het in eerste instantie aan de veldpartijen zelf om daarvoor adequate maatregelen te nemen. De IGZ houdt vervolgens toezicht op de kwaliteit van zorg.
De implementatie van het familiegroepsplan door gemeenten |
|
Joël Voordewind (CU), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de open brief gericht aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) namens drie samenwerkende organisaties aangaande de uitvoering van het familiegroepsplan en het artikel «Gebrekkige communicatie VNG over eigen kracht ouders»?1
Ja
Deelt u de veronderstelling dat de VNG ernstig tekortgeschoten is in de voorlichting aangaande de implementatie van de Jeugdwet, in het bijzonder de uitvoering van het amendement Voordewind/Ypma aangaande het familiegroepsplan? Op welke wijze heeft de VNG gemeenten voorgelicht over deze wettelijke mogelijkheden?
Nee. Wij delen de veronderstelling niet dat de VNG ernstig is tekortgeschoten in de voorlichting aangaande de implementatie van de Jeugdwet. De VNG heeft onder andere in de ledenbrief waarbij de modelverordening is toegelicht, aandacht besteed aan de wettelijke verplichting over het familiegroepsplan. Ook is het familiegroepsplan opgenomen in het spoorboekje en in de factsheet over inrichting van de toegang die zijn uitgebracht door het Transitiebureau Jeugd, een samenwerking van VWS, VenJ en de VNG.
Is het waar dat gemeenten hierdoor nauwelijks op de hoogte zijn van de wettelijke plicht die zij vanaf 1 januari 2015 hebben om burgers in staat te stellen gebruik te maken van het familiegroepsplan? Klopt het tevens dat gemeenten amper het familiegroepsplan hebben opgenomen in het gemeentelijk beleid en/of hiervoor geen budget hebben gereserveerd? Bent u van mening dat dit een adequate uitvoering van deze mogelijkheden per 1 januari in de weg staat?
Wij constateren dat er in de beleidsplannen en verordeningen van gemeenten, voor zover wij kunnen overzien, nog weinig aandacht wordt besteed aan het familiegroepsplan en dat extra inspanningen nodig zijn om deze wettelijke verplichting scherper op het netvlies van gemeenten te krijgen. Overigens wordt ook nu al, zowel in het vrijwillig als in het gedwongen kader, door aanbieders met familiegroepsplannen gewerkt en is dit als zodanig niet nieuw.
Bent u bereid om spoedig met de VNG te overleggen teneinde de implementatie van de mogelijkheid van het familiegroepsplan alsnog per 1 januari te waarborgen? Kunt u de Kamer hierover zo snel mogelijk, maar in ieder geval vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, informeren?
Ja, wij vinden het belangrijk dat gemeenten goed op de hoogte zijn dat burgers gebruik kunnen maken van het familiegroepsplan. Zoals toegezegd in het algemeen overleg met uw Kamer van 24 september 2014 heb ik inmiddels met de VNG overleg gevoerd om te bezien hoe de bekendheid van het familiegroepsplan kan worden vergroot. Uitkomst van dit overleg is dat de VNG haar modelverordening aanpast. Daarnaast verschijnt in opdracht van het Transitiebureau Jeugd op zeer korte termijn een factsheet waarin aspecten van het familiegroepsplan aan de orde komen.
Het bericht dat zeker 10% van de grotere zwangerschapscomplicaties kan worden voorkomen als zwangere vrouwen niet meer roken |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Babysterfte nog steeds veel te hoog»?1
Ja.
Deelt u de analyse van hoogleraar Erwich dat zeker 10% van de grotere zwangerschapscomplicaties kan worden voorkomen als zwangere vrouwen niet meer roken? Zo ja, deelt u de mening dat meer moet worden gedaan om het percentage rokende zwangere vrouwen omlaag te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met hoogleraar Erwich eens dat een gezonde levensstijl (zoals niet roken, niet drinken) een grotere kans geeft op een gezonde zwangerschap en een gezonde baby. Het percentage vrouwen dat gedurende de gehele zwangerschap rookte, is tussen 2001 en 2010 gehalveerd; in 2010 rookte 6,3% van de zwangere vrouwen (bron: RIVM Zorgbalans). Ondanks dit succes blijft stoppen met roken een belangrijk aandachtspunt, mede omdat er hierin tussen verschillende bevolkingsgroepen nog grote verschillen bestaan. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft onlangs alle verloskundige samenwerkingsverbanden (VSV) aangesproken op het (gebrek aan een eenduidig) beleid inzake het stoppen met roken. Alle VSV’s dienen voor 1 januari 2015 een VSV breed beleid te hebben opgesteld voor de stoppen met roken begeleiding van zwangere vrouwen.
Welke kosten zijn naar verwachting in totaal jaarlijks gemoeid met vermijdbare zwangerschapscomplicaties? Hoe verhouden deze kosten zich tot de inzet gericht op een gezonde zwangerschap vanuit het Nationaal Programma Preventie?
Het begrip vermijdbare zwangerschapscomplicaties omvat een zeer divers aantal aandoeningen van moeder en/of kind als gevolg van een breed scala invloeden. Hierdoor kan niet ingeschat worden hoe hoog de kosten zijn die jaarlijks met deze zwangerschapscomplicaties gemoeid zijn.
Vanuit het Nationaal Programma Preventie investeer ik in een gezonde zwangerschap specifiek bij vrouwen met een kinderwens in moeilijk bereikbare groepen door financiële ondersteuning van het project Healthy Pregnancy 4 All-II. Het gaat om €/p>
Welke maatregelen worden momenteel genomen om roken onder zwangere vrouwen te verminderen? Beoordeelt u de inspanningen van het Trimbos-instituut op het vlak van onderzoek en voorlichting als voldoende?
Het Trimbos Instituut speelt een belangrijke rol bij het ontwikkelen, implementeren en verspreiden van kennis en expertise om roken en alcohol tijdens de zwangerschap tegen te gaan.
Via het programma Rookvrij Opgroeien verzorgt het Trimbos-instituut «V-MIS trainingen» voor verloskundigen en gynaecologen over het begeleiden van de zwangere vrouwen bij het stoppen met roken. Ook worden JGZ-professionals en kraamverzorgenden getraind om het gesprek met ouders aan te gaan over het voorkomen van meeroken door kinderen. Jaarlijks worden alle derdejaars studenten van de Academie Verloskunde Maastricht en Verloskunde Academie Rotterdam kosteloos getraind met de V-MIS. Sinds 1 januari 2013 zijn er ruim 40 trainingen verzorgd aan meer dan 500 professionals. Zwangere vrouwen worden direct voorgelicht via de website Rokeninfo.nl, via de Roken Infolijn en via twee specifieke brochures.
Op terrein van alcohol is voor verloskundigen een leiddraad ontwikkeld hoe de verloskundige het onderwerp alcohol kan bespreken tijdens de consulten. De beroepsgroepen hebben hun achterban opgeroepen aan dit onderwerp duidelijk aandacht te besteden bij de begeleiding van (aanstaande) zwangeren. In opdracht van het Partnership Vroegsignalering Alcohol is ook een e-learning module voor verloskundigen (in opleiding) ontwikkeld, gericht op het verbeteren van vroegsignalering en het bespreekbaar maken van alcoholgebruik bij zwangere vrouwen door verloskundigen. De e-learning module is geaccrediteerd door de KNOV.
Mede naar aanleiding van de oproep van de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft het Trimbos Instituut in samenwerking met onder meer de Koninklijke Nederlandse Organisatie voor Verloskundigen (KNOV), de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en het College Perinatale Zorg (CPZ) een handreiking opgesteld waarin handvatten voor het opzetten van beleid, praktische tools en best practices ten aanzien van roken en zwangerschap zijn beschreven. Deze handreiking wordt naar verwachting dit najaar in samenwerking met deze partijen verspreid onder alle verloskundige samenwerkingsverbanden.
Naast de activiteiten van het Trimbos is de toolkit «Zwanger worden» via het RIVM beschikbaar. Deze is bedoeld voor professionals en andere intermediairen die contact hebben met paren die nu of in de toekomst zwanger willen worden. De toolkit bevat onder meer voorlichtingsproducten. Vrouwen die zwanger willen worden kunnen ook informatie vinden op de site: www.strakszwangerworden.nl.
Gelet op het bovenstaande acht ik extra inzet vanuit Trimbos dan ook niet nodig.
Hoe groot is de invloed van welke andere ongezonde levensgewoonten op kleinere en grotere zwangerschapscomplicaties? Wat wordt concreet ondernomen om deze gewoonten onder zwangere vrouwen terug te dringen? Wat zijn bijvoorbeeld de vorderingen als het gaat om de implementatie van het zwangerschapslogo op alcoholische dranken? Vindt u de toenemende publiek-private samenwerking gericht op gezonde leefstijl van zwangere vrouwen afdoende?
Het Generation R onderzoek uit Rotterdam onderzoekt de invloed van allerlei factoren voor en tijdens de zwangerschap op de geboorte-uitkomst en op de groei en ontwikkeling van kinderen. Hierover komt steeds meer informatie beschikbaar. Omdat er sprake kan zijn van stapelingseffecten is het echter niet eenduidig vast te stellen hoe groot de invloed is van individuele aspecten van leefgewoonten. De resultaten van onderzoek naar medische en niet-medische oorzaken van zwangerschapscomplicaties leveren handvatten voor risicoselectie en hieruit volgende preventie op, bijvoorbeeld middels de Healthy Pregnancy 4 All aanpak.
Van alcohol is bekend dat het gedurende de gehele zwangerschap schade kan veroorzaken aan het ongeboren kind2. Zoals schade aan hersenen of andere organen van de baby, een te vroeg geboren baby, een te lichte baby (laag geboortegewicht) en de kans dat de baby het Foetal Alcohol Spectrum Disorder (FASD) krijgt. Deze risico’s hangen af van de hoeveelheid van alcoholconsumptie en wat er in het lichaam van het kind ontwikkeld wordt op het moment van deze consumptie. De overheid adviseert daarom om geen alcohol te drinken wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft.
Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Vrijwillige invoering van het logo op alcoholhoudende dranken door de alcoholsector is voorzien in 2016. De alcoholsector hanteert hiervoor deze nalevingspercentages: in sector bier 90%, sector wijn 70% en sector gedistilleerd 60%. De invoering geschiedt op basis van een pictogram naar Frans model. De alcoholsector heeft mij recent geïnformeerd dat zij goed op schema ligt om de in 2016 voorziene toepassingspercentages te realiseren.
Ten aanzien van uw vraag over publiek-private samenwerking gericht op een gezonde leefstijl van zwangere vrouwen verwijs ik u naar mijn eerdere antwoorden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1851) van 28 april dit jaar.
In hoeverre wordt risicogedrag van de zwangere vrouw (zoals roken, drinken of overgewicht) meegenomen in de risicoanalyse van verloskundigen in het besluit over een thuisbevalling dan wel een bevalling in het ziekenhuis?
De verloskundige en de zwangere maken gezamenlijk afspraken over de aanstaande geboorte. De zwangere brengt haar wensen en ideeën in en de verloskundige haar expertise. Alle factoren (en dus ook risicovol gedrag) worden meegenomen in de analyse en de keuze voor een thuisbevalling of een bevalling in het ziekenhuis.
In het kader van het project Healthy Pregnancy 4 All is een risico-selectie instrument ontwikkeld dat verloskundigen ondersteunt bij het in beeld brengen van medische en niet-medische zwangerschapsrisico’s. Mede op basis hiervan kunnen zij zwangeren adviseren over de plaats waar de bevalling plaats kan vinden. Het instrument houdt ook rekening met leefstijlaspecten.
Bent u bereid op korte termijn het gesprek aan te gaan met zorgprofessionals en consultatiebureaus om te zoeken naar nieuwe mogelijkheden onnodige babysterfte verder terug te dringen en de hoognodige samenwerking te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Geven de aangehaalde uitspraken voldoende aanleiding met producenten te overleggen of leefstijlwaarschuwingen ook kunnen worden opgenomen op bijsluiters van bijvoorbeeld de anticonceptiepil en zwangerschapstest? Zo nee, waarom niet?
Recent heeft de IGZ onderzoek gedaan naar de geboortezorg in Nederland. Hierbij is aandacht besteed aan de samenwerking tussen zorgprofessionals en consultatiebureaus. Op 17 juni jl. heb ik u het desbetreffende rapport en mijn standpunt hierop toegezonden (Kamerstuk 32 279, nr. 63). Het rapport bevat maatregelen voor alle betrokkenen in de geboortezorg. De inspectie houdt opvolging van deze maatregelen in de gaten. Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding voor een gesprek met zorgprofessionals en consultatiebureaus.
Ten aanzien van de waarschuwingen op bijsluiters en op de verpakking van anticonceptiemiddelen en zwangerschapstesten heb ik in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1851) reeds aangegeven dat ik hier vooralsnog weinig mogelijkheden toe zie. De Apothekersorganisatie KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie) en Nefarma (de brancheorganisatie van farmaceutische bedrijven) die ik destijds heb gevraagd om vrijwillige opname, hebben aangegeven dat zij het belang van aandacht voor de risico’s van alcohol en tabak onderschrijven, maar dat zij geen meerwaarde zien in het opnemen van waarschuwingen hiervoor in de bijsluiter en/of verpakking van het middel. Niet alleen biedt de strikte Europese regelgeving hieromtrent geen ruimte, deze schrijft immers zeer limitatief voor wat er wel en niet in de bijsluiter en/of op de verpakking mag worden vermeld. Ook zien de organisaties geen speciale rol voor zichzelf in het waarschuwen via geneesmiddelen-(verpakking) voor de gevaren van de consumptie van alcohol en tabak.
De intensieve kindzorg vanaf 2015 |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe wordt er, gezien het feit dat zorgverzekeraars op dit moment niet op reguliere basis begeleiding inkopen, voor gezorgd dat zorgverzekeraars voldoende en goede begeleiding inkopen ten behoeve van Intensieve Kindzorg, die zorggerelateerd is en daarom vanaf 2015 valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw)?
Het gaat bij de intensieve kindzorg om kinderen met een somatische ziekte die intensieve verpleging en verzorging nodig hebben. De begeleiding die zij ontvangen is inderdaad direct gerelateerd aan de ziekte van het kind of aan het omgaan met de ziekte. Daarnaast kan het gaan om het bieden van toezicht. De begeleiding kan ook pedagogische ondersteuning in kinderhospices en verpleegkundig kinderdagverblijven omvatten.
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en zijn verantwoordelijk voor de inkoop van de intensieve kindzorg, inclusief de begeleiding zoals hierboven benoemd. Zorgverzekeraars zijn zich bewust van deze verantwoordelijkheid. In de inkoopgids van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) staat dat het borgen van de continuïteit van zorg voor intensieve kindzorg van groot belang is. Tevens is in die gids opgenomen dat het uitgangspunt is om de zorg die in 2014 is ingezet, zoveel als mogelijk te continueren in 2015.
Ik heb er vertrouwen in dat zorgverzekeraars voldoende en goede begeleiding inkopen ten behoeve van intensieve kindzorg.
Wat wordt het pgb-tarief voor persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding? Hoe komt dit tarief tot stand? Zijn zorgverzekeraars vrij in het bepalen van het tarief of zijn er nog landelijke regels?
De zorgverzekeraars stellen het pgb-tarief voor persoonlijke verzorging en verpleging vast. De hoogte van het tarief wordt voor professionele zorgverleners begrensd door de maximumtarieven in het kader van de Wet marktordening gezondheidszorg. Voor niet-professionele zorgaanbieders zal een maximumtarief bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden vastgesteld. Dit zal hetzelfde tarief zijn als nu ook voor de AWBZ en straks voor de Wlz geldt, namelijk € 20 per uur. Het voorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken 33 362), bevat een bevoegdheid om die amvb vast te stellen. Zodra het voorstel tot wet verheven is, zal van die bevoegdheid gebruik gemaakt worden.
Op welke wijze gaan zorgverzekeraars informatie geven over het pgb, zodat cliënten een bewuste keuze kunnen maken voor het pgb?
De rechten en plichten van de verzekerde staan in de modelovereenkomst van de zorgverzekering die de verzekerde met de zorgverzekeraar heeft afgesloten. Op basis van de modelovereenkomst werkt de zorgverzekeraar de voorwaarden voor het Zvw-pgb verder uit. Voor het aanvragen van een Zvw-pgb stelt de zorgverzekeraar een aanvraagformulier op. Onderdeel daarvan is een formulier voor het in te vullen budgetplan. Al deze informatie vindt de verzekerde op de website van de zorgverzekeraar.
Kunt u een duidelijke en zo uitgebreid mogelijke afbakening en onderbouwing geven welke kinderen onder de Wet langdurige zorg (Wlz)en welke onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) vallen, en waarom? Hoe, wanneer en door wie worden ouders geïnformeerd onder welk «loket» de zorg voor hun kind valt?
Bij intensieve kindzorg, dat onder de Zvw is gepositioneerd, gaat het om kinderen met complexe somatische problematiek of een lichamelijke handicap, waarbij:
Specifiek gaat het om de volgende twee situaties:
Kinderen met intensieve kindzorg die onder de Zvw is gepositioneerd, worden automatisch door hun zorgverzekeraar benaderd en geïnformeerd.
Kinderen waarbij zich op zeer jonge leeftijd naast de complexe somatische problematiek of lichamelijk handicap ook een verstandelijke handicap manifesteert, kunnen tot hun vijfde levensjaar behoren tot de doelgroep voor de intensieve zorg voor kinderen met een somatische aandoening. Tot hun vijfde levensjaar ligt het accent veelal op de medische zorg en valt deze zorg daarom onder de intensieve zorg voor kinderen met een somatische aandoening. Gaandeweg verschuift het aangrijpingspunt van de medische zorg naar de gehandicaptenzorg en kan duidelijk worden dat deze kinderen vanwege hun ernstige verstandelijke handicap levenslang en levensbreed zorg nodig hebben. Als deze kinderen voldoen aan de toelatingscriteria van de Wlz, ongeacht hun leeftijd, dan vallen zij onder de Wlz en krijgen zij de zorg op grond van de Wlz.
Meervoudig complex gehandicapte kinderen met een extramurale AWBZ-indicatie met intensieve kindzorg in de leeftijdscategorie 5 tot en met 19 jaar, vallen onder het overgangsrecht «cliënten met een extramurale AWBZ-indicatie en een Wlz-profiel». De ouders van deze kinderen krijgen persoonlijk een brief waarmee zij op eenvoudige wijze toegang kunnen krijgen tot het overgangsrecht Wlz.
Valt zowel de persoonlijke verzorging als verpleging onder de Zvw bij Intensieve Kindzorg?
Ja, deze kinderen krijgen naast de verpleging, ook de voor hen benodigde persoonlijke verzorging vanuit de Zvw.
Valt er ook nog een deel onder de Jeugdwet? Zo ja, welk deel? Waaronder valt de dagbesteding?
De verpleging, persoonlijke verzorging en begeleiding die nodig is in het kader van intensieve kindzorg valt onder de Zvw. Het kan echter zijn dat het kind ook een andere zorgvraag heeft. Als er bijvoorbeeld begeleiding nodig is in het kader van opvoed- en opgroeiproblematiek valt dit onder de Jeugdwet. Dit zal weinig voorkomen. Waar bij IKZ vanwege de integrale aanpak is gekozen om de zorg onder de Zvw onder te brengen, is dit voor de overige vormen van hulp aan jeugdige de afweging geweest om één Jeugdwet te maken.
Hoe vindt de indicatiestelling plaats? Kunt u een uitgebreide beschrijving geven hoe dit in de praktijk in zijn werk zal gaan? Wie bepaalt uiteindelijk welke zorg daadwerkelijk nodig is?
De indicatiestelling vindt primair plaats onder verwijzing van de kinderarts in het ziekenhuis. Vervolgens stelt de kinderverpleegkundige in samenspraak met de ouders en de kinderarts een zorgplan op. Dit zorgplan is de uiteindelijke Zvw-indicatie.
Hoe ziet de bezwaarprocedure eruit?
Bij een negatieve beslissing is de op de polis van toepassing zijn de reguliere klachten- en geschillenregeling van toepassing. Dit betekent dat de verzekerde eerst een klacht indient bij zijn zorgverzekeraar, die vervolgens zijn besluit moet heroverwegen. Kan de verzekerde zich niet vinden in de beslissing van de zorgverzekeraar, dan kan de verzekerde zich wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering (SKGZ).
In hoeverre kan worden overgestapt naar een andere zorgverzekeraar indien de ouders niet tevreden zijn met de geleverde zorg en ondersteuning? Geldt in dit geval in de praktijk niet een belemmering, omdat ouders vaak ook afhankelijk zijn van hulpmiddelen en de aanvullende verzekering bij hun huidige zorgverzekeraar?
De verzekerde kan ieder jaar overstappen naar een andere zorgverzekeraar. Als hij een aanvullende verzekering heeft bij zijn oude zorgverzekeraar, mag deze oude zorgverzekeraar die aanvullende verzekering op grond van artikel 120 van de Zvw niet beëindigen. Er is dus wat dat betreft geen belemmering.
Blijft de mogelijkheid van een restitutiepolis bestaan? Is een restitutiepolis straks de enige mogelijkheid met betrekking tot het pgb, in verband met niet-gecontracteerde zorgverleners vanuit zorg in natura?
Zoals in de toelichting op de tweede nota van wijziging op het voorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken 2013/14, 33 362, nr. 12) is aangegeven, krijgen zorgverzekeraars de opdracht om een al bestaande mogelijkheid van restitutie in iedere polis aan te bieden. De mogelijkheid om te kiezen voor een Zvw-pgb voor verpleging en verzorging wordt daarmee zowel voor verzekerden met een naturapolis als voor verzekerden met een restitutiepolis wettelijk vastgelegd. Dit is ook gemeld in de brief van 24 maart 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 25 657, nr. 104), het schriftelijk overleg over die brief (Kamerstukken II 2013/14, 25 657, nr. 107) en de nota naar aanleiding van het tweede verslag op voornoemd wetsvoorstel (Kamerstukken II 2013/14, 33 362, nr. 23).
Dit betekent dus dat niet alleen de restitutiepolis de mogelijkheid biedt om met het Zvw-pgb niet-gecontracteerde verpleging en verzorging in te kopen, maar dat dit ook voor de naturapolis geldt.
Onder welke wet valt straks de woningaanpassing voor een kind tot 18 jaar, en onder welke wet in geval van 18 jaar of ouder?
Kunnen ouders die voor zorg aan hun kind een pgb ontvangen ook als zorgverlener worden aangemerkt als ze zorgtaken uitvoeren voor hun kind? Zo ja, wanneer? Hoe gaat dat in zijn werk? Kunnen ouders die zorgtaken uitvoeren ten behoeve van hun kind gecertificeerd worden?
Ja, ouders kunnen ook zorgverlener zijn. Dat geldt ook voor voorbehouden handelingen als bedoeld in de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Uiteraard is het hierbij wel van belang goede afspraken te maken met de professionele zorgverlening om de kwaliteit van de zorg te borgen. In veel gevallen zal het gaan om kinderen die onder behandeling staan van een specialist en zal de specialist er in de praktijk voor kunnen zorg dragen dat de ouders voldoende geïnstrueerd zijn. Ouders zullen dus worden geïnstrueerd. Het gaat niet om certificatie. Voor de hoogte van de vergoeding van de mantelzorger, in deze casus de ouders, zal, zoals hiervoor is aangegeven een maximumtarief bij amvb worden vastgesteld dat net als bij de AWBZ en straks bij Wlz € 20 per uur zal bedragen.
Hoe wordt de vergoeding aan ouders die als zorgverlener een pgb krijgen voor de zorg voor hun kind bepaald?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe wordt ten aanzien van het pgb omgegaan met de budgetplanning als zorg niet makkelijk te plannen is? Als er sprake is van 24/7-zorg, is er dan één budget of toch weer sprake van functies en klasse?
Hoe zal in het pgb worden omgegaan met het vrij besteedbaar bedrag en de feestdagenuitkering?
Anders dan in de AWBZ kent de Zvw geen vrij besteedbaar bedrag. De verzekerde kan de zorg waarop hij aanspraak heeft bij zijn zorgverzekeraar declareren. Dat doet hij op basis van het door de zorgverzekeraar toegekende Zvw-pgb.
Betekent het gegeven dat verpleging tijdens onderwijs vanaf 2015 onder de Zvw valt, gemeenten verantwoordelijk zijn voor begeleiding en persoonlijke verzorging op grond van de Jeugdwet? Betekent dit dat ouders te maken krijgen met een knip tussen verpleging, verzorging en begeleiding? Wie bepaalt het budget als er sprake is van een pgb? Hoe worden afspraken gemaakt?
Zorgintensieve kinderen krijgen in het kader van intensieve kindzorg (IKZ) hun verpleging en de daarbij behorende persoonlijke verzorging en begeleiding tijdens de schooluren vanuit de Zvw. Indien de ouders een Zvw-pgb wensen, moeten zij dat namens hun kind bij de zorgverzekeraar van hun kind aanvragen. De zorgverzekeraar beoordeelt de aanvraag op basis van de vastgestelde zorgbehoefte door de wijkverpleegkundige, het budgetplan en eventueel een bewust keuzegesprek.
Kunt u bovenstaande vragen ruim voor de voortzetting van de tweede termijn van het debat over de Wlz, voorzien op dinsdag 23 september a.s., beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Afspraken tussen supermarkten over het weren van effectieve controlesystemen handhaving alcoholleeftijd |
|
Joël Voordewind (CU), Hanke Bruins Slot (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u de uitzending van Argos over afspraken tussen supermarkten over het weren van effectieve controlesystemen voor de handhaving van de leeftijdsgrens voor alcoholverkoop?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het rapport HBSC 2013, Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland, waarin onder andere onderzoek is gedaan naar alcoholgebruik onder jongeren?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat supermarkten afspreken controlesystemen te weren, die mogelijk zouden kunnen bijdragen aan een effectieve handhaving van de op supermarkten rustende wettelijke plicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben, zoals eerder aangegeven, een voorstander van methoden en systemen die bijdragen aan hogere naleving door verstrekkers. Het is echter uiteindelijk aan de supermarkten zelf om te bepalen welke aanpak ze willen hanteren en hierbij spelen naast effectiviteit ook andere factoren een rol.
Klopt het dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de voorlopige conclusie heeft getrokken dat supermarkten als Albert Heijn en Jumbo onderling hebben afgesproken een systeem dat bewezen effectief op leeftijd controleert buiten de deur te houden? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, wat was dan wel de voorlopige conclusie van de ACM?
De ACM heeft mij geïnformeerd dat de signalen over mogelijk verboden afspraken voor hen aanleiding zijn geweest om in gesprek te gaan met het CBL. Op 6 oktober jl. heeft het CBL haar standpunt over leeftijdscontrolesystemen via een persbericht nader toegelicht. De ACM heeft het dossier echter nog niet gesloten. Over een eventuele afrondingsdatum is mij niets bekend.
Klopt het dat supermarkten vasthouden aan hun eigen leeftijdscontroles bij de verkoop van alcohol en tabak, terwijl daarvan gebleken is dat die onvoldoende effectief zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De norm is geen alcohol onder de 18 en het bestendigen van deze norm is in eerste instantie uiteraard van belang voor ouders en jongeren. Verstrekkers hebben hierbij echter ook een belangrijke rol, namelijk de wettelijke plicht geen alcohol te verstrekken aan minderjarigen. Ik ben daarbij terughoudend in het afdwingen van systemen en methodes die hiertoe moeten leiden. Het is aan de branche en de markt om ondernemend te zijn en te zorgen voor hogere nalevingcijfers. Ik heb om de markt hierin van dienst te zijn, verkennend onderzoek laten doen naar leeftijdsverfificatiehulpmiddelen en -systemen. Daartoe heb ik vlak voor de zomer enkele rapporten aan uw Kamer gestuurd. Bovendien blijf ik de naleving door verstrekkers monitoren. Indien supermarkten zich niet aan de wet houden en toch alcohol verstrekken aan minderjarigen is het aan de gemeenten om hierop te handhaven.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de ACM naar mogelijke strijdigheid met de Mededingingswet van afspraken tussen supermarkten over het weren van bepaalde controlesystemen volledig is afgerond?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u c.q. uw ministerie op de hoogte was van afspraken tussen supermarkten over het in de uitzending genoemde controlesysteem? Zo ja, sinds wanneer was u daarvan op de hoogte? Wat heeft u sindsdien ondernomen om een einde te maken aan deze situatie?
In de afgelopen twee jaar heeft de directeur van Ageviewer via e-mail en gesprekken aangegeven «hindermacht» en «weerstand» vanuit de supermarktbranche te ervaren ten aanzien van de implementatie van zijn systeem. Sinds het begin van dit jaar wordt van zijn kant en van de kant van een andere bij dit systeem betrokkene, aangegeven dat er sprake zou zijn van verboden afspraken. Vanuit het ministerie is naar aanleiding hiervan contact gezocht met de ACM, waarbij door de ACM destijds is aangegeven dat zij de ontwikkelingen met interesse volgden. Het ministerie is niet bekend met ongeoorloofde afspraken tussen supermarkten.
Welke afspraken zijn sinds 2000 met de branche gemaakt over verbetering van de naleving van de alcoholleeftijd, en hoe zijn die nagekomen?
Er heeft sinds 2000 geregeld contact plaatsgevonden met de branche en hierbij is gesproken over de naleving van de alcoholleeftijd, bijvoorbeeld in het Directeuren Overleg Alcohol (DOA). Hier is met supermarkten afgesproken dat ze zich inzetten voor de naleving van de leeftijdsgrenzen. Hieruit volgde o.a. dat de branche zelf drie keer per jaar, ten behoeve van hun eigen benchmark, nalevingsonderzoeken uitvoert. Tot 2014 hebben zowel producenten als de verstrekkers gebruik gemaakt van het logo geen 16 geen druppel. Bij de start van de NIX18 campagne is de uiting geüniformeerd. Het NIX logo is bij de supermarktschappen en de kassa’s zichtbaar. Good practices die leiden tot hogere naleving worden door de branche actief uitgewisseld.
De nalevingcijfers vertonen de laatste jaren vooruitgang maar u weet dat ik over de laatste gemiddelde nalevingcijfers nog niet tevreden ben.
Hoe is de recente pilot van het Directeuren Overleg Alcohol «verbetering naleving leeftijdsgrenzen Drank- en Horecawet» verlopen? Heeft deze pilot een betere naleving opgeleverd? Bent u bereid gegevens over deze pilot met de Kamer te delen?
De pilot heeft niet geleid tot betere naleving en de resultaten waren teleurstellend. Ik zal uw verzoek tot toezending van de definitieve rapportage neerleggen bij de partijen in het DOA en kom hier op terug.
Op welke wijze wilt u supermarkten bewegen om gebruik te maken van bestaande of nieuwe sluitende systemen om de alcoholleeftijd te handhaven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de handhaving van de alcoholleeftijd blijft steken rond de 50%?
Een gemiddelde naleving van 50% door verstrekkers is mijn inziens onvoldoende, dit moet omhoog.
Wat vindt u van de conclusies over alcoholgebruik onder jongeren uit het rapport HBSC 2013? Welke conclusies trekt u daaruit over de noodzaak van handhaving van de alcoholleeftijd?
De meeste recente uitkomsten van de HBSC studie (HBSC: Health Behavior of School Children) laten goede resultaten zien onder middelbare scholieren in het voortgezet onderwijs en hun ouders. De onderzoekers spreken van een ware cultuuromslag. Met name onder de jongste leeftijdsgroepen (12, 13, 14 jaar) is de daling van alcoholgebruik de afgelopen twee jaar groot. En juist in die jongste groepen is de kwetsbaarheid voor middelengebruik het grootst.
Dit onderzoek werd uitgevoerd in een periode dat de leeftijdsgrens nog 16 was.
Onder de groep 16-jarigen neemt het percentage drinkers volgens de onderzoekers ook af. Maar áls ze drinken, drinken ze nog steeds gemiddeld veel.
Met de verhoging van de leeftijdsgrens en mijn inspanningen op het gebied van preventie heb ik goede hoop dat we in volgende onderzoeken zien dat ook de 16- en 17 jarigen minder gaan drinken.
Mooie onderzoeksresultaten betreffen ook de rol van de ouders. Zij steunen in overgrote meerderheid de verhoging van de leeftijdsgrenzen alcohol en tabak van 16 naar 18 jaar. Zij zijn ook strenger geworden en stellen duidelijker grenzen aan hun kinderen als het om roken en drinken gaat. Dat doen ze ook met meer zelfvertrouwen en met meer effect.
Naleving en handhaving zijn en blijven net als preventie en voorlichting onverminderd belangrijk om de nieuwe norm van niet drinken onder de 18 te versterken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Alcoholbeleid op 9 oktober a.s.?
Ja.
Euthanasie bij Belgische tbs'ers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Belgische tbs'er mag euthanasie plegen omdat hij niet de juiste zorg krijgt»1 en «Inwilliging euthanasievraag tbs’er leidt tot meer verzoeken»?2
Ja.
Op welke wijze wijkt de manier waarop personen die in Nederland tbs in een longstay afdeling ondergaan af van de Belgische manier van omgang met dergelijke personen?
In Nederland behouden tbs-gestelden die op een longstay-afdeling verblijven perspectief op resocialisatie, ook als dat op korte termijn niet aan de orde is. Hiertoe wordt ieder drie jaar een herbeoordeling van de plaatsing uitgevoerd. Deze onafhankelijke toets vormt samen met de zorg in de longstay-tbs en de blijvende aandacht voor een mogelijke terugkeer naar de samenleving een belangrijke garantie om te voorkomen dat de longstay een per definitie onomkeerbaar en daarmee perspectiefloos traject wordt. Deze toets staat naast de tweejaarlijkse verlengingszitting, waarbij de rechter zich uitspreekt over de voortzetting van de tbs-maatregel. Daarnaast komen longstay-gestelden in aanmerking voor begeleid verlof, mits is vastgesteld dat zij een lage beveiligingsbehoefte hebben. Dit verlof heeft als doel de kwaliteit van leven te verhogen.
Weet u of er vanwege een daadwerkelijk gebrek aan een goede behandeling in een op tbs gelijkende setting er in België gedetineerden zijn die euthanasie boven detentie verkiezen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dat? Zo nee, wilt u via uw Belgische collega deze informatie verkrijgen en met de Kamer delen?
Naast de betreffende persoon ben ik niet bekend met andere Belgische gedetineerden die euthanasie boven detentie verkiezen. Ik zie geen aanleiding dergelijke gegevens op te vragen.
Deelt u de mening dat het binnen het Nederlands tbs-regime onwenselijk is dat tbs'ers door een daadwerkelijk gebrek aan adequate behandeling voor euthanasie zouden moeten kiezen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Humane tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel is een fundament van het Nederlandse tbs-stelsel, naast kernbegrippen als maatschappelijke veiligheid en resocialisatie.
Zijn u in Nederland gevallen bekend van gedetineerden of tbs'ers die vanwege een ondraaglijk lijden dat voortkomt uit de wijze waarop zij gedetineerd zijn of behandeld worden, euthanasie wensen? Zo ja, is er op dergelijke gronden al euthanasie verleend en in hoeveel gevallen?
Nee, er zijn mij geen personen bekend die op dergelijke gronden een euthanasieprocedure zijn gestart.
Zijn er vanuit Nederland juridische barrières om Belgische tbs'ers in Nederland in een tbs-kliniek op te nemen? Zo ja, waaruit bestaan die barrières? Waarin verschilt het opnemen van Belgische gevangenen in Nederlandse gevangenissen in juridische zin van het opnemen van Belgische tbs'ers in Nederlandse instellingen?
Een behandeling in Nederland van Belgische geïnterneerden kan alleen met een daaraan ten grondslag liggend verdrag. Het verdrag dat het mogelijk maakt om Belgische veroordeelden in Nederland te detineren, voorziet hier niet in. Dit verdrag sluit zedendelinquenten, geweldplegers en geïnterneerden juist uit van overplaatsing naar Nederland. Andere juridische knelpunten doen zich voor rondom de resocialisatie en de mogelijkheid van het praktiseren van verlof in Nederland. Het Nederlandse verlofstelsel, zoals vastgelegd in beleid, wet- en regelgeving met betrekking tot de tbs-maatregel, voorziet in een uitgebalanceerd stelsel van checks and balances om de veiligheid tijdens het verlof en de resocialisatie te garanderen.
Is er vanuit de Belgische autoriteiten ooit een verzoek tot overname van een Belgische tbs'er gedaan of is daar op een andere wijze contact over geweest? Zo ja, wat was de aard van dat verzoek of contact en wat de Nederlandse reactie daarop?
Door de Belgische autoriteiten is geen verzoek gedaan tot overplaatsing van de betreffende gedetineerde naar Nederland. Wel heb ik met mijn ambtgenoot hierover kort overleg gevoerd.
Acht u het vanuit humanitair oogpunt gepast om daar zelf, desnoods informeel, contact met uw Belgische collega over op te nemen? Zo ja, gaat u dat dan ook doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In samenwerking met Nederlandse deskundigen werkt België momenteel aan een uitbreiding van hun forensisch psychiatrische capaciteit. Mijn Belgische collega is dus bekend met het Nederlandse tbs-systeem en de beschikbare expertise hier te lande. Vanuit de Belgische autoriteiten is geen verzoek gedaan tot uitbreiding van de samenwerking, bijvoorbeeld in de casus van de betreffende geïnterneerde.
Acht u het wenselijk om in Europees verband, bijvoorbeeld in het kader van een JBZ-raad, te peilen in hoeverre er problemen bestaan met het behandelen van tbs'ers in de lidstaten en in hoeverre daar in het kader van Europese justitiële samenwerking verbetering kan worden aangebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen reden om in EU-verband de behandeling van tbs-gestelden aan de orde te stellen. De lidstaten kiezen zelf de wijze waarop zij hun strafrecht en sanctiestelsel vormgeven, inclusief de behandeling van forensisch psychiatrische patiënten. De stelselverantwoordelijkheid ligt in handen van België en haar Ministerie van Justitie. Nederland kan geen verantwoordelijkheid nemen voor uitvoeringsproblemen van in dit geval de Belgische interneringsmaatregel. De lidstaten worden periodiek en eventueel ook ad hoc bezocht door het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (CPT) dat de voorzieningen voor o.a. forensische patiënten beoordeelt en daarover aanbevelingen doet als er tekortkomingen zijn geconstateerd. Bij het doorvoeren van verbeteringen kunnen de lidstaten uiteraard de expertise van andere lidstaten of organisaties inroepen.
Het uitblijven van onafhankelijk onderzoek naar een overlijden in een ggz-instelling |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het overlijden van de heer P. in ggz-instelling Triade aan de Stavorenstraat in Lelystad op woensdag 23 juli jongstleden?1
Ja. De IGZ heeft hierover drie meldingen ontvangen, te weten op 25 juli 2014 van Triade, op 11 augustus 2014 van GGZ-Flevoland en op 12 augustus 2014 van de familie zelf.
Klopt de bewering dat er momenteel geen strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt in deze zaak omdat het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) afwacht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze bewering klopt niet. Het OM is direct na ontvangst van een melding bij hen een strafrechtelijk onderzoek begonnen. Het strafrechtelijk onderzoek is nog niet afgerond. Vanwege belangen van opsporing en vervolging kunnen daar geen nadere mededelingen over worden gedaan.
Klopt het dat de IGZ momenteel geen onafhankelijk onderzoek doet naar het overlijden van de heer P. omdat zij juist wacht op het strafrechtelijk onderzoek van het OM? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de bij IGZ bekende informatie uit de meldingen, is niet op voorhand duidelijk naar voren gekomen of er sprake was van het toepassen van een dwangmaatregel conform het gestelde in de motie Leijten. Gelet op de ernst van het voorval heeft de IGZ geoordeeld dat een gezamenlijk onderzoek door Triade en de GGZ-Flevoland onder leiding van een onafhankelijke voorzitter is aangewezen. Dit calamiteitenonderzoek loopt op dit moment en zal in oktober aan de IGZ worden gezonden. De inspectie heeft besloten om na afronding van het calamiteitenonderzoek ook zelf nog nader onderzoek te doen. De onderzoeken van IGZ en het OM vertragen elkaar niet. Bij haar eigen onderzoek betrekt de inspectie familie en, waar mogelijk, ook de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek.
Zou het niet het beste zijn als deze impasse zo snel mogelijk doorbroken wordt, zodat er mogelijk lessen getrokken kunnen worden, en bovendien ter genoegdoening aan de nabestaanden van de heer P.? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen en op wat voor termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat de omstandigheden waaronder de heer P. is overleden, na een judoworp van een begeleider en het vervolgens uitblijven van reanimatie, alle aanleiding geven tot onafhankelijk onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het dat, ondanks dat u naar aanleiding van de motie Leijten met de IGZ heeft afgesproken, zij in ieder geval van overlijden tijdens of na toepassing van dwang direct onderzoek doet, wat in dit geval niet heeft plaatsgevonden?2 3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de IGZ aan te spreken op het uitblijven van onafhankelijk onderzoek, en haar er alsnog toe te bewegen een onafhankelijk onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op wat voor termijn kunnen de resultaten hiervan tegemoet worden gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoever staat het met het actieplan «Het Actieprogramma onvrijwillige zorg» dat als doel heeft het aantal gevallen van overlijden tijdens of na toepassing van dwang te voorkomen? Zijn er concrete resultaten, en kunt u die met de Kamer delen?4
Het Actieprogramma onvrijwillige zorg heeft geen betrekking op onderhavige casuïstiek. Het programma richt zich uitsluitend op de psychogeriatrie en de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Het doel van dit programma is enerzijds het bereiken van een omslag in het denken en doen rond onvrijwillige zorg van alle betrokkenen in de psychogeriatrie en zorg voor verstandelijk gehandicapten en anderzijds het stimuleren van het zoeken naar vrijwillige alternatieven voor onvrijwillige zorg in die sectoren. Het actieprogramma loopt en zal worden gecontinueerd in 2015. Ik zal de Kamer later over de resultaten informeren.
Het bericht dat voor driekwart van de jongeren een burn-out dreigt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Burn-out dreigt voor driekwart tieners»?1
Het AD geeft aan dat uit het aangehaalde onderzoek naar voren komt dat tieners grote druk voelen om te presteren; 76% ervaart volgens het onderzoek de druk als te hoog en een derde van de onderzochte tieners kampt dagelijks met stress door school of studie. De onderzoekers stellen dat de stress soms zo toeneemt dat de jongeren kans lopen op een burn-out. Dit is een zorgelijk maatschappelijk signaal. Hoeveel jongeren daadwerkelijk een burn-out krijgen komt in het artikel niet naar voren.
Heeft u voldoende inzicht in de oorzaken van burn-out bij jongeren, en de redenen waarom zij steeds vaker getroffen lijken te worden door een burn-out? Zo nee, bent u bereid onderzoek in te stellen naar de ontwikkeling en oorzaken van burn-out onder jongeren?
Burn-out is geen klinische diagnose uit de DSM-5, zoals bijvoorbeeld depressie en angststoornissen dit wel zijn. Omdat een exacte definiëring ontbreekt is niet goed aan te geven wanneer iemand een burn-out heeft en zijn er geen trendcijfers bekend over burn-out.
Het geheel aan klachten dat genoemd wordt als het gaat om een burn-out valt grotendeels samen met de klachten die vallen onder de noemer psychosociale problemen. Uit de HBSC-studie 2013 blijkt wel dat psychosociale problemen onder Nederlandse jongeren in het voortgezet onderwijs zijn toegenomen ten opzichte van 2009. Dit geldt voor alle opleidingsniveaus. Over de oorzaken en verklaringen hiervan is weinig bekend. Er kunnen diverse oorzaken aan ten grondslag liggen, zoals perfectionisme, cultuur van «niks willen missen», werkdruk op school, opvoedingsstijl ouders, financiële crisis en een negatief toekomstperspectief. De HBSC-studie 2014 toont ten opzichte van 2009 geen significante toename aan van werkdruk op school. De HBSC-studie is een internationale studie naar psychisch welbevinden, gezondheid en risicogedragingen in relatie tot de dagelijkse leefomgeving van schoolgaande kinderen in de leeftijd van 11, 13 en 15 jaar. Nederland neemt ook deel aan deze studie.
Ik vind het belangrijk om een beter beeld te krijgen van de psychosociale gezondheid van jongeren en de ontwikkelingen daarin. Er zijn meerdere organisaties die hierover informatie verzamelen. Momenteel zetten we vanuit VWS in op meer samenhang in de gegevensverzameling, waardoor er meer inzicht komt in de diverse gezondheidsaspecten, waaronder ook psychosociale gezondheid. Op die manier krijgen we een beter beeld en kunnen we de ontwikkelingen in de tijd beter volgen en zo nodig actie ondernemen.
Op welke wijze houdt u in uw beleid rekening met het voorkomen en behandelen van burn-outs onder jongeren?
Zoals bij vraag 2 al is aangegeven ontbreekt een exacte definiëring van burn-out, waardoor niet goed is aan te geven wanneer iemand een burn-out heeft. Het beleid is daarom niet specifiek gericht op het voorkomen en behandelen van burn-outs bij jongeren, maar wel op het vroegtijdig signaleren van psychosociale problemen. Dit is één van de taken van de jeugdgezondheidszorg (JGZ). De JGZ werkt nauw samen met het onderwijs, zodat problemen eerder gesignaleerd en geduid kunnen worden. Als hier aanleiding voor is wordt samen met de jongere gekeken wat er precies aan de hand is en wat de oorzaak daarvan is. Vervolgens wordt passende ondersteuning aangeboden of toegeleid naar passende hulp.
(zie ook het antwoord bij vraag 5)
Zijn er op dit moment voldoende behandelmogelijkheden voor jongeren die getroffen worden door een burn-out? Zo ja, kunt u daarbij een overzicht geven van bewezen effectieve (preventieve) interventies aangaande jongeren met een burn-out?
De databank effectieve interventies van het NJi bevat geen bewezen effectieve interventies specifiek gericht op de behandeling van een burn-out bij jongeren. Er is immers geen eenduidige definiëring van een burn-out. Er zijn wel effectieve interventies gericht op verschillende psychosociale problemen, zoals angsten, depressie en druk gedrag (zie: www.effectievejeugdinterventies.nl). Het ZonMw-programma Effectief werken in de jeugdsector biedt de mogelijkheid voor de (door-)ontwikkeling van interventies en instrumenten op dit gebied.
Bent u bereid te onderzoeken of het van toegevoegde waarde is om het thema «burn-out onder jongeren» op te nemen in het Nationaal Programma Preventie?
Het thema «burn-out onder jongeren» wordt niet expliciet genoemd in het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid...», maar de problematiek die hiermee samenhangt krijgt zeker wel aandacht; onder meer bij de Gezonde School aanpak en het Extra contactmoment voor adolescenten. Ook wordt in «Alles is gezondheid...» ingezet op het versterken van de verbinding tussen de JGZ en het onderwijs in het algemeen. Door een goede samenwerking (ook met de ouders) kunnen problemen eerder gesignaleerd worden, zodat zo nodig tijdig passende ondersteuning of hulp ingezet kan worden.
Het toenemende aantal drugslabs in seniorenflats |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Steeds meer drugslabs ontdekt in seniorenflats»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat, ondanks alle inspanningen tegen illegale wietteelt, de komende twee jaar een toename wordt verwacht van het aantal plekken waar hennep wordt gekweekt?
In het bericht van Metro staat dat de heer Van Werkhoven, teamleider brandonderzoek van de brandweer Rotterdam-Rijnmond, er ernstig rekening mee houdt dat er de komende twee jaar een flinke toename zal zijn van het aantal plekken waar hennep wordt gekweekt, cocaïne wordt gewassen en XTC wordt gemaakt. Waarop deze verwachting is gebaseerd wordt echter uit het bericht niet duidelijk.
In het afgelopen jaar zijn er meer hennepkwekerijen geruimd dan het jaar ervoor. Ook is er een stijging te zien in het aantal aangetroffen productieplaatsen van synthetische drugs. Of dit ook iets zegt over een (toekomstige) stijging van drugsproductie en -verwerking valt moeilijk te zeggen. Er bestaat geen volledig beeld van de omvang van (drugs)criminaliteit en deze hogere registratiecijfers kunnen ook het gevolg zijn van de prioritering van de bestrijding van drugscriminaliteit en de daarbij behorende vergrootte opsporings- en handhavingsinspanningen. Ik verwacht dat de recent aan uw Kamer gemelde intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde (drugs)criminaliteit in Zuid-Nederland zijn gevolgen zal hebben. Bij deze intensivering wordt met name ingezet op «korte klappen»: direct en zichtbaar reageren op signalen van georganiseerde misdaad. De focus ligt hierbij op de aanpak van hennep en synthetische drugs, waarbij het verstoren van het productieproces een heel belangrijk onderdeel is.
Waarom is er ook, ondanks uw beleid, een toename van het aantal plekken waar cocaïne wordt gewassen en XTC wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de brandgevaren en andere gezondheidsrisico’s van de verschuiving van de locatie waar drugs worden geproduceerd en verwerkt?
Een landelijke verschuiving van locaties waar drugs worden geproduceerd en/of verwerkt naar seniorenflats is mij vooralsnog niet bekend.
Hennepkwekerijen en drugslabs in woonwijken leveren gevaar op, zowel vanwege brandgevaar als vanwege de gebruikte chemicaliën. Daarom wordt hier stevig op ingezet en kan er, zeker indien sprake is van direct gevaar, meteen ingegrepen worden.
Wat is de link tussen uw repressieve beleid en de uitbreiding van illegale drugslabs en kwekerijen van de zuidelijke provincies naar de rest van Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel regio’s naast Brandweer Rotterdam-Rijnmond hebben te maken met incidenten die veroorzaakt worden door het produceren of verwerken van drugs in bejaardentehuizen en seniorenflats? Hoeveel incidenten zijn er de afgelopen drie jaar geweest? Kunt u dit per jaar uiteenzetten?
Graag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van het lid Berndsen-Jansen (D66) van uw Kamer over de verdubbeling van het aantal brandslachtoffers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2002). Daarin wordt ingegaan op de uitkomst van een onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid waaruit zou blijken dat het aantal doden door brand zou zijn verdubbeld in het eerste kwartaal van 2014. De uitkomsten van dit onderzoek dienen genuanceerd te worden. Zo betreft het hier een ruwe telling en analyse van de cijfers over 2014 moet nog plaatsvinden. Ook zijn in deze telling alle slachtoffers van brand in gebouwen meegenomen, terwijl bij de definitieve cijfers over 2014 de slachtoffers van bijvoorbeeld brandstichting en zelfdoding niet worden meegenomen. Het definitieve cijfer kan daarom lager uitvallen. Doordat een analyse nog niet heeft plaatsgevonden, is er geen informatie over de oorzaken van de branden beschikbaar.
De jaarlijkse Brandweerstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) biedt wel inzicht in het totaal aantal branden per jaar. Uit een analyse van de CBS-Brandweerstatistieken van 2002 tot en met 2012 blijkt dat het totaal aantal branden per jaar fluctueert, evenals het aantal doden per brand (tussen de 0,12% en 0,21%). Momenteel zijn nog geen cijfers met betrekking tot het aantal branden en doden beschikbaar over 2013. Die cijfers worden opgenomen in de CBS-Brandweerstatistiek 2013 die in het najaar van 2014 zal verschijnen.
Hoe garandeert u de veiligheid van senioren, die vaak moeilijk ter been zijn, als illegale hennepkwekerijen vaak te vinden zijn in woningen, hetgeen gepaard gaat met brandgevaar?
Met mijn financiële steun wordt voorlichting aan burgers gegeven om het (brand)veiligheidsbewustzijn te vergroten, in het bijzonder aan de doelgroep thuiswonende senioren. Dit vindt plaats vanuit het project Brandveilig Leven van Brandweer Nederland en in de vorm van de jaarlijkse campagne Nationale Brandpreventieweken van de Nederlandse Brandwonden Stichting. Met betrekking tot de verschillende maatregelen en activiteiten op het gebied van algemene brandpreventie verwijs ik u naar de hiervoor genoemde antwoorden op de eerdere vragen van het lid Berndsen-Jansen.
Met betrekking tot voorlichting over hennepkwekerijen wijs ik graag op de campagne van Meld Misdaad Anoniem die burgers voorlicht over hoe een hennepkwekerij te herkennen is.2 Daarnaast zijn in het verleden in gemeentes als Rotterdam, Den Haag, en meer recentelijk Helmond en Tilburg, zogenaamde «geurkraskaarten» verspreid onder inwoners de geur van een hennepkwekerij te kunnen laten herkennen.
Ondanks alle bovenstaande activiteiten en voorlichting is het geven van garanties omtrent veiligheid niet mogelijk.
Hoeveel incidenten van brandgevaar, wateroverlast en verloedering hebben zich de afgelopen drie jaar voorgedaan als gevolg van illegale drugspraktijken in woningen? Kunt u dit per jaar aangeven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een schatting geven van het aantal illegale drugslocaties in woongebieden?
De locatie waar drugs worden geproduceerd en/of verwerkt wordt niet apart geregistreerd. Hierin valt daarom geen inzicht te geven.
Wat zijn de volksgezondheid- en de leefbaarheidrisico’s van illegale drugslocaties voor de omringende bewoners?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat één op de vier branden in binnensteden door illegale hennepteelt wordt veroorzaakt? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat het aantal doden bij brand het afgelopen jaar is verdubbeld? Wat is de relatie van deze verdubbeling met de illegale drugspraktijken in woningen?
Zie antwoord vraag 6.
Kan inzicht worden gegeven in de schade door branden die te maken hebben met wietteelt?
Het Verbond van Verzekeraars heeft gemeld dat in de nieuwe indeling van schadeoorzaken brandverzekeringen die respectievelijk in de zomer van 2012 (particulieren) en de zomer van 2013 (zakelijk) is geïntroduceerd, «hennep» apart is opgenomen. De invoering van die verandering in de systemen kost echter tijd en cijfermatige gegevens zijn nog niet beschikbaar.
Wat zijn de totale maatschappelijk kosten door illegale productie of verwerking van drugs?
Het is niet mogelijk om de totale maatschappelijke kosten door illegale productie of verwerking van drugs te berekenen. Specifiek voor de Landelijke Faciliteit Ondersteuning en Ontmantelen wordt vanuit mijn ministerie jaarlijks een bedrag van € 520.000,– in de algemene bijdrage voor de politie gereserveerd. Inmiddels heeft de politie aangegeven dat de kosten voor de LFO voor 2014 zijn geprognosticeerd op ten minste € 832.000,–. Gezien het feit dat de capaciteit van de LFO in 2014 is verdubbeld (van 4 naar 8 LFO-coördinatoren) betekent dit dat deze kosten verder zullen stijgen en worden geprognosticeerd op € 1.223.000,–.
Het inperken van het verzekerd pakket in Caribisch Nederland |
|
Ronald van Raak |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat u per 1 januari 2015 van plan bent het verzekerd pakket in Caribisch Nederland gelijk te trekken met Europees Nederland? Betreft dit dezelfde maatregelen als eerder aangekondigd in uw brieven van 21 december 2012 en 18 juni 2013?1 2
Het klopt dat ik heb besloten het verzekerde pakket in Caribisch Nederland per 1 januari 2015 te versoberen. Hierdoor komt het verzekerde pakket in het Caribische deel van Nederland meer in overeenstemming met het basispakket in het Europese deel. Ik wil er wel op wijzen dat het hier niet gaat om een recent besluit. Op 18 juni 2013 heb ik immers de bestuurscolleges van de drie openbare lichamen en de beide Kamers der Staten-Generaal over mijn besluit geïnformeerd.
Overigens komen de aanspraken in beide delen van Nederland per 1 januari 2015 ook meer met elkaar in overeenstemming, doordat dan ook de hielprik voor pasgeborenen in Caribisch Nederland wordt aangeboden. In dit verband verwijs ik u graag naar mijn brief van 23 oktober 2013 aan uw Kamer (Kamerstuk 29 323, nr. 87), waarin ik uw Kamer over mijn voornemen tot invoering van de hielprik in Caribisch Nederland heb geïnformeerd.
Betekent dit dat inwoners van Bonaire, Saba en Statia voortaan de eerste 20 behandelingen bij de fysiotherapeut voor eigen rekening moeten nemen?
Deze vraag kan ik niet met een simpel ja of nee beantwoorden. Laat ik daarom schetsen hoe de situatie er met ingang van 1 januari 2015 uit zal zien. Wat in het verzekerde pakket blijft, is samengevat weergegeven:
Fysiotherapiebehandelingen die niet in de hiervoor genoemde categorieën vallen komen per 1 januari 2015 geheel voor eigen rekening.
Deelt u de zorg dat, gezien het feit dat een aanzienlijk deel van de inwoners van Bonaire, Saba en Statia onder de armoedegrens leeft, fysiotherapie voor veel mensen vanaf 1 januari a.s. onbereikbaar zal zijn?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 uiteen heb gezet, blijft een deel van de fysiotherapie in het pakket. Daarbij geldt dat het pakket voor fysiotherapie niet afwijkt van dat in Europees Nederland.
Dit neemt niet weg dat ik mij goed kan voorstellen dat de pakketversobering voor bij de verzekerden in Caribisch Nederland niet met instemming wordt begroet. Er moet immers betaald gaan worden voor iets dat eerst kosteloos was. Maar zoals ik bij diverse eerdere gelegenheden al heb aangegeven: deze pakketmaatregel is onderdeel van een continue afweging van diverse belangen en overwegingen, zoals het streven de kostenontwikkeling van de zorg ook in Caribisch Nederland in de hand te houden. Het is in dit verband goed te benadrukken dat er ook in Caribisch Nederland geregeld sprake is van behandelingen (bijv. nieuwe medicijnen) die aan het pakket worden toegevoegd.
Is niet juist vanwege de ongelijke sociaaleconomische situatie ten opzichte van Europees Nederland in het Statuut opgenomen dat regels en voorzieningen mogen afwijken wanneer dat noodzakelijk is? Waarom volhardt u dan toch in deze maatregelen?
Deelt u de zorg dat voor fysiotherapeuten na 1 januari 2015 slechts een derde van het werk zal overblijven? Deelt u de vrees dat de fysiotherapeutische zorg op termijn op Bonaire, Saba en Statia helemaal zal verdwijnen?
Artikel 1, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, biedt inderdaad een grondslag voor verschillen in regelgeving tussen het Caribische en het Europese deel van Nederland. Dat is ook het geval als het gaat om de regelgeving ten aanzien van de zorg in Caribisch Nederland. Ik noem hier als voorbeeld het feit dat inwoners van Caribisch Nederland, anders dan die van Europees Nederland, geen nominale premie of eigen risico hoeven te betalen voor hun zorg. Ik sta echter, zoals eerder uiteengezet, op het standpunt dat het niet noodzakelijk is om op het terrein van de aanspraken fysiotherapie in het verzekerde pakket vast te houden aan een ruimere regeling voor de inwoners van Caribisch Nederland.
Welke gevolgen heeft het dat de afdeling revalidatiezorg van het ziekenhuis op Bonaire per 1 januari 2015 nog niet gereed is en tegelijkertijd fysiotherapiepraktijken in hun voortbestaan worden bedreigd? Waar kunnen mensen die deze zorg nodig hebben terecht?
Dat er voor fysiotherapeuten na 1 januari 2015 slechts een derde van het werk zal overblijven, kan ik bevestigen noch ontkennen. Ik benader het onderwerp fysiotherapie in Caribisch Nederland – en hetzelfde geldt trouwens voor Europees Nederland – overigens niet primair vanuit het perspectief van werkgelegenheid. Ten aanzien van de vrees dat fysiotherapeutische zorg op termijn helemaal van de eilanden zal verdwijnen kan ik duidelijk zijn: die vrees deel ik niet.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 uiteen heb gezet, blijft er ondanks de pakketversobering een heel fatsoenlijke regeling over, met behoorlijke toegang tot fysiotherapie.
Deelt u de mening dat het in de huidige omstandigheden onverantwoord is om de fysiotherapie grotendeels uit het verzekerd pakket te halen?
Zoals ik al in mijn brieven van 18 juni 2013 heb aangegeven, zal revalidatiefysiotherapie vanaf 1 januari 2015 op alle drie de eilanden beschikbaar zijn vanuit de ziekenhuizen.
Frictiekosten bij MEE Twente |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat er bij de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten wel geld door het rijk en de provincie beschikbaar wordt gesteld voor eventuele frictiekosten van zorginstellingen, maar dat bij de decentralisatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 daar geen sprake van is?1
De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) zorgt er bij de jeugdhulp voor dat instellingen en gemeenten voldoende gelegenheid krijgen om tot inkoopafspraken te komen die de continuïteit van de hulp verzekeren en voorkomen dat functies van hulp (waaronder jeugdbescherming en jeugdreclassering) die niet gemist kunnen worden, verdwijnen. Dit kan inhouden dat de TAJ bemiddelt tussen gemeenten en aanbieders of instellingen. Ook kan de conclusie luiden dat een gemeente of regio er te weinig aan doet om een functie die niet gemakkelijk vervangbaar is, in stand te houden of de continuïteit van zorg te waarborgen. In dat geval kan de TAJ adviseren aan de Staatssecretarissen om een aanwijzing aan de betreffende gemeenten te geven. Ten slotte kan de TAJ adviseren om een financiële vergoeding voor frictiekosten toe te kennen, voor zover de aanbieder of instelling zelf niet over voldoende middelen beschikt, als dit noodzakelijk is om de continuïteit van zorg te garanderen.
De bestuurlijke afspraken tussen VWS, VNG en MEE Nederland van februari 2014 voor een zorgvuldige transitie zijn erop gericht de continuïteit van de cliëntondersteuning te garanderen en frictiekosten te voorkomen. Verplichtingen voortvloeiend uit de CAO e.d. zijn primair de verantwoordelijkheid van de MEE-organisatie, i.c. MEE Twente. MEE Twente kan de reserve’s en overige vermogensbestanddelen – die ze in het kader van de Regeling subsidies AWBZ hebben opgebouwd en die ze mogen behouden – voor dit doel inzetten.
In het geval van MEE Twente hebben de drie grootste gemeenten in de regio Twente besloten de cliëntondersteuning niet bij MEE Twente af te nemen maar op andere wijze te betrekken. MEE Twente heeft daarop besloten tot bedrijfsbeëindiging. Uit zowel het transitievolgsysteem als uit gesprekken met de betreffende gemeenten is mij gebleken dat gemeenten (c.q. instellingen die voor de gemeente de cliëntondersteuning uitvoeren) een deel van het personeel van MEE Twente overnemen en dat de continuïteit van de cliëntondersteuning niet in het geding is. Ik heb met gemeenten in de regio Twente afgesproken dat zij duidelijkheid verstrekken aan MEE Twente over hun plannen en dat ze de inspanningsverplichting op zich nemen om waar mogelijk personeel van MEE over te nemen c.q. te helpen met de begeleiding van werk naar werk. Voor het grootste deel van het personeel lijkt dit te lukken, dit proces is nog gaande en ook de transitie van de cliëntondersteuning wordt door mij nauwlettend gevolgd.
Omdat MEE Twente in de toekomst geen rol meer speelt bij de levering van cliëntondersteuning is er vanuit oogpunt van continuïteit van zorg c.q. het behoud van specifieke functies geen aanleiding vanuit het rijk middelen voor frictiekosten te verstrekken.
Ziet u mogelijkheden om zorginstellingen die vanwege uw forse bezuinigingen op de Wmo vanaf 1 januari 2015 te maken krijgen met frictiekosten (afkoop langlopende contracten, huur, etc.) te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel budget is hiervoor beschikbaar?2
Er zijn voor wat betreft het overgangsrecht extra middelen ter beschikking gesteld om in het overgangsjaar 2015 een zo zacht mogelijke landing te bewerkstelligen. In totaal is € 360 mln. ter beschikking gesteld, waarvan € 195 in verband met het overgangsrecht Wmo.
Vind u het wenselijk dat er voor medewerkers van MEE Twente, die niet begeleid kunnen worden van werk naar werk en per 1 januari 2015 ontslag krijgen, geen geld beschikbaar is om terug te kunnen vallen op een wachtgeldregeling conform de cao Gehandicaptenzorg, en op de uitvoering van het sociaal statuut (mobiliteitsplan)? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om hiervoor budget beschikbaar te stellen? Zo ja, wat stelt uw belofte over werk-naar-werk-trajecten in de zorg dan eigenlijk nog voor?
Bij ontslag van MEE-medewerkers geldt de cao voor de gehandicaptenzorg. Ik verwijs verder de antwoorden op vraag 1, 2 en 4.
Acht u het wenselijk dat door uw bezuinigingsbeleid er rechtsverschillen ontstaan tussen medewerkers in de jeugdzorg, die na ontslag aanspraak kunnen maken op budgetten in het kader van frictiekosten, terwijl medewerkers in het kader van de Wmo 2015 per 1 januari a.s. met een werkloosheidsuitkering op straat staan? Zo nee, op welke wijze gaat u deze rechtsverschillen ongedaan maken?
De formele rechten van werknemers worden met name bepaald door de inhoud van het arbeidscontract, wetgeving en CAO. Mij is tot op heden niet gebleken dat werkgevers niet kunnen voldoen aan hun wettelijke verplichtingen. De zorginstelling is primair verantwoordelijk en kan daarvoor zijn reserve’s inzetten. De zorginstellingen zijn in staat gesteld en geweest om reserves te vormen die onder andere voor transitievraagstukken kunnen worden aangewend. Bij jeugdzorginstellingen was dit als gevolg van de aard van de betreffende regelingen veel minder het geval.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Transitie Wmo op 8 oktober a.s.? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording vergde mede vanwege het opvragen van informatie bij derden meer tijd dan verwacht. Aan het verzoek van de Tweede Kamer om voor 15 oktober te beantwoorden voldoe ik bij deze.
De voorgenomen overname van ggz-instelling Antes door de Parnassia Groep |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de Parnassia Groep het voornemen heeft om Antes Groep over te nemen, en zodoende de grootste ggz-instelling van Nederland te worden?1 2
Het is niet aan mij om hierover te oordelen. Dat is voorbehouden aan de Nederlandse Zorgautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt.
Vindt u het wenselijk dat er door de overname één mega-instelling ontstaat die maar liefst 200.000 patiënten telt? Zo ja, waarom vindt u deze schaalvergroting wenselijk? Zo nee, gaat u deze fusie een halt toe roepen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat, gezien de ongelijke grootte van beide instellingen, er gesproken dient te worden van een overname in plaats van een fusie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit de Parnassia Groep heb ik vernomen dat de voorgenomen transactie in juridische zin is vormgegeven als een fusie. Echter, het is natuurlijk duidelijk dat de Parnassia Groep in dit geval de grote partij is en dus in die zin sprake is van een «overname».
Vindt u het verantwoord dat de Parnassia Groep alweer een kleine instelling overneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen fusie voor patiënten en de continuïteit van de zorg bij de betreffende zorginstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In zijn algemeenheid is het beleid ten aanzien van de continuïteit van de zorgverlening kort samengevat dat zorgaanbieders daarvoor verantwoordelijk zijn. Komt de continuïteit in gevaar, dan is het aan de zorgverzekeraar om voor zijn verzekerden de continuïteit te borgen. Als het de zorgverzekeraar niet lukt om de continuïteit van cruciale zorg voor zijn verzekerden te borgen, dan dient zij hiervan melding te maken bij de NZa, de zogenaamde overmachtstoets. Als de NZa constateert dat sprake is van overmacht, dan is het aan de overheid om voor de cruciale zorg een tijdelijke vangnetstichting in het leven te roepen.
In het geval van een fusie is het aan de fuserende zorgaanbieders om de continuïteit van zorg mee te nemen in de fusieplannen. Ik vind het belangrijk dat zij dit ook daadwerkelijk doen. Om die reden zijn bestuurders vanaf 1 januari van dit jaar verplicht om een fusie-effectrapportage in te dienen bij de NZa en is deze onderdeel van de zorgspecifieke fusietoets van de NZa.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen fusie voor het personeel? Worden er gedwongen ontslagen en/of loondump verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit de Parnassia groep heb ik vernomen dat ten gevolge van deze eventuele fusie geen gedwongen ontslagen zijn voorzien. De Parnassia groep geeft aan op dit moment het gesprek te voeren met de eigen ondernemingsraden over het fusievoornemen. Ook geeft de Parnassia groep aan de vakbonden te hebben geïnformeerd en dat vervolggesprekken hierover nog plaats zullen vinden. Met betrekking tot loondump geeft de Parnassiagroep aan dat salarisverlagingen niet aan de orde zijn als gevolg van de fusie.
Hebben over deze fusie patiënten, personeel en de omgeving (zwaarwegende) inspraak gehad? Zo ja, hoe luidde hun oordeel? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Van de Parnassia groep heb ik vernomen dat vooraf zowel de cliëntenraden, de ondernemingsraden als de financiers in een vroeg stadium zijn betrokken.
Verder is de betrokkenheid van deze stakeholders onderdeel van de verplichte fusie-effectrapportage en de zorgspecifieke fusietoets.
Deelt u de mening dat bij elke overname of fusie van zorginstellingen personeel, patiënten en familie een zwaarwegende inspraak dienen te hebben? Zo ja, bent u bereid dit te regelen voor alle zorgsectoren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het belang van betrokkenheid van stakeholders bij grote besluiten als een fusiebesluit. Vandaar ook dat deze betrokkenheid, naast de medezeggenschapsregels, een expliciet onderdeel is van de verplichte fusie-effectrapportage en de zorgspecifieke fusietoets, welke zorgbreed geldt.
Zijn de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om advies over deze overname gevraagd? Zo ja, hoe luiden deze adviezen? Zo nee, waarom niet?
Van de Parnassia groep heb ik begrepen dat de zorginstellingen hun voornemen begin september ter advies aan de eigen medezeggenschapsorganen hebben aangeboden. De instellingen geven aan dat zij eerst deze trajecten willen afronden en dan pas overgaan tot de procedures bij de NZa en -indien de NZa goedkeuring (onder voorwaarden) heeft verleend – de ACM.
Welk advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) over deze overname? Is de zorg binnen beide zorginstellingen «op orde» om een grote verandering te kunnen ondergaan?
Het fusievoornemen is op dit moment in behandeling bij de interne medezeggenschapsorganen. Van een advies van de IGZ is dan ook nog geen sprake. De zorgspecifieke fusietoets is overigens een bevoegdheid van de NZa. In het kader van het reguliere kwaliteitstoezicht kan de IGZ input leveren of om input gevraagd worden door de NZa.
Wat is uw verklaring voor de constatering in het artikel dat de vraag naar ggz-zorg het aanbod ruimschoots overstijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van de Parnassia Groep heb ik vernomen dat de betrokken zorginstellingen verwachten dat vanwege de landelijk afwijkende demografie van de stad Rotterdam het aantal kwetsbare burgers dat ggz-zorg nodig heeft, zal stijgen. In afstemming met de gemeente Rotterdam en de zorgverzekeraars hebben de betrokken instellingen een plan opgesteld om aan de door hen stijgende vraag naar zorg te voldoen.
Is u bekend in hoeverre de vraag naar ggz-zorg in andere regio’s tevens het aanbod overstijgt? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In 2014 is gestart met het leveren van basis GGZ hetgeen er voor moet zorgen dat de specialistische GGZ wordt ontlast. Er is sprake van een overgangsfase waarin alle partijen aan de nieuwe situatie moeten wennen. Dit zal de nodige inzet van alle betrokkenen vergen. Het is aan verzekeraars om voldoende zorg in te kopen en ervoor zorg te dragen dat hun verzekerden hun rechten te gelde kunnen maken. Ik kan niet beoordelen of de wachtlijst problematiek voor Rotterdam sterk afwijkt van andere regio’s.
Ik verwacht van de sector dat zij plannen maken om de ambulantisering vorm te geven.
Uiteraard wil ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen. Met het oog daarop heb ik Trimbos de opdracht gegeven een monitor te ontwikkelen waarmee zowel de afbouw van de bedden, de opbouw van de ambulante zorg alsook breed de ervaringen van de patiënten/cliënten worden gevolgd.
Welke invloed heeft deze overname op de voorgenomen afbouw van beddencapaciteit in de ggz? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de beschikbaarheid van «bedden», inclusief crisisplaatsen?
Met de sector zijn afspraken gemaakt over een reductie van 33% (t.o.v. 2008) van de bedden, te realiseren in 2020 ten gunste van verdere ambulantisering van de zorg. Zowel Antes als de Parnassia Groep maken deel uit van de sector waarmee deze afspraken zijn gemaakt. Parnassia heeft laten weten dat zij zich zullen houden aan de gemaakte afspraken.
Om deze omvangrijke stelselwijziging goed te kunnen volgen heeft VWS het Trimbos de opdracht gegeven de eerdergenoemde monitor Ambulantisering te ontwikkelen.
Het aantal «bedden» bedroeg in 2012 11.728 voor de Zorgverzekeringswet en 25.960 voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Dit laatste aantal is inclusief crisisplaatsen. Dit blijkt uit de Landelijke Monitor Intramurale GGZ (Trimbos, 2013).
Welke gevolgen heeft deze overname op het aanbod van verslavingszorg in de regio Rijnmond?
De fusie van twee zorginstellingen mag geen nadelige invloed hebben op het aanbod van de verslavingszorg in de regio Rijnmond, dat is ook niet de bedoeling van de fuserende zorginstellingen. Parnassia heeft laten weten dat Bouman inhoudelijk gaat samenwerken met de verslavingsonderdelen van de Parnassia Groep die onder de naam Brijder bekend zijn. Van belang is dat er voor de patiënten in deze regio alternatieven zijn waaruit zij kunnen kiezen.
Is de gemeente Rotterdam betrokken bij deze overname? Wat is het oordeel van de gemeente?
Van de Parnassia Groep heb ik begrepen dat de zorginstellingen met de gemeente Rotterdam hebben gesproken over de plannen. Zij geven aan te kiezen voor een benadering gericht op maatschappelijk herstel van de patiënt, met veel aandacht voor preventie en met een toegankelijk aanbod op wijkniveau. De Parnassia Groep geeft aan dat de betrokken instellingen dat willen doen in nauwe samenwerking met de gemeentelijke diensten en andere maatschappelijke organisaties. Van de Parnassia Groep heb ik begrepen dat dit aansluit bij de doelstellingen van de gemeente op dit gebied en dat de gemeente om die reden ook de plannen niet bezwaarlijk acht, indien verzekerd kan worden dat de benodigde zorg beschikbaar is en blijft. Dit heeft de gemeente de betrokken instellingen per brief laten weten.
Erkent u dat door de toenemende macht van zorgverzekeraars, en door het uitblijven van contracten en zekerheid, kleine zorginstellingen zich gedwongen voelen op te gaan in grotere instellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een beslissing om al dan niet te kiezen voor een concentratie is een beslissing van bestuurders van zorgaanbieders. Die beslissing wordt voornamelijk procedureel getoetst door de NZa en inhoudelijk door de ACM. Het beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Dat geldt ook voor de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars kunnen in hun inkoop zelf ook zorgen voor voldoende verschillend aanbod. Zorgverzekeraars zullen als het wetsvoorstel «verbod verticale integratie» in de Eerste Kamer wordt aanvaard, hun inkoopbeleid voor 1 april (t-1) kenbaar moeten maken. De NZa zal de inkoop van zorgverzekeraars monitoren (omvang (groot/klein), innovatief, etc.).
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van kleine zorginstellingen die het afgelopen jaar zijn opgegaan in grotere zorginstellingen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de inwerkingtreding van de zorgspecifieke fusietoets op 1 januari 2014 publiceert de NZa de fusiebesluiten op haar website. Ook de ACM publiceert de fusiebesluiten op haar website. Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik dan ook naar de websites van zowel de NZa als de ACM.
Bent u, evenals de woordvoerder van de Antes Groep, van mening dat concurrentie tussen instellingen niet de kwaliteit verbetert? Zo nee, waarom zien deze instellingen het volgens u verkeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel niet de opvatting van deze woordvoerder. Ik ben ervan overtuigd dat enige concurrentie in de zorg een zorgaanbieder scherp houdt zorg van goede kwaliteit te leveren tegen een scherpe prijsstelling en zich daarbij zal inspannen om zich te onderscheiden van andere aanbieders in de regio. Voor de patiënt is het belangrijk om een keuze te hebben en weg te kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende verschillend aanbod overblijft.
Op welk onderzoek is gebaseerd dat grote instellingen in de ggz efficiënter zijn? Welke omvang zou een ggz-instelling idealiter naar uw mening moeten hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier geldt de wet van afnemende meeropbrengsten. Een grote instelling hoeft helemaal niet efficiënter te worden dan een kleinere. Een en ander is ook erg afhankelijk van de zorg die wordt verleend.
Deelt u de mening dat in het kader van goede kwalitatieve zorg het beter is kleinschalige ggz-instellingen na te streven? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 19.