De crowdfundingsite www.geefgezondheid.nu |
|
Renske Leijten , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Welk gevoel krijgt u bij de website waarop mensen met ziekte en beperkingen zorg, ondersteuning, geneesmiddelen, hulpmiddelen en vele andere zaken kunnen crowdfunden?1
Uitgangspunt is dat mensen voor zorg en ondersteuning een beroep kunnen doen op hun zorgverzekeraar en/of hun gemeente. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar of de gemeente om op basis van de zorgverzekering respectievelijk de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en het gemeentelijk beleid vast te stellen of betrokkene in aanmerking komt voor de gevraagde zorg of voorziening. Voor gemeenten geldt op grond van de Wmo 2015 dat zij na een melding van een ondersteuningsbehoefte een zorgvuldig onderzoek moeten instellen volgens de daaraan in de wet gestelde eisen.
De projecten die thans op de in de vragen bedoelde website staan en waarvoor donaties worden gevraagd, betreffen echter voorzieningen die gemeenten respectievelijk het UWV niet of slechts ten dele hebben toegekend, dan wel een behandeling die bij de betreffende indicatie niet tot het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoort. Bij de projecten op deze site gaat het om voorzieningen of zorgvormen waarbij niet – of slechts ten dele – wordt voldaan aan de geldende (toekennings-)voorwaarden.
Indien mensen toch een voorziening willen hebben die zij op grond van bijvoorbeeld de Wmo niet of slechts ten dele toegekend hebben gekregen, is het hun eigen keuze op welke wijze zij de financiële middelen daarvoor verwerven. Dat geldt eveneens indien het gaat om zorg die geen deel uitmaakt van het basispakket van de Zvw. Het gaat in dergelijke situaties om de eigen beslissing van mensen zelf om al dan niet via crowdfunding te proberen het door hen gewenste bedrag bij elkaar te krijgen. In die keuze van de mensen willen de Staatssecretaris en ik niet treden.
Vindt u het passend dat mensen met een hulpvraag in concurrentie met elkaar moeten strijden om giften van burgers of bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er ook zaken gefinancierd kunnen worden via de site die vergoed moeten worden door de zorgverzekering of de gemeente (Wmo)?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze website overbodig te maken door ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars en gemeenten gewoon vergoeden wat mensen nodig hebben voor hun gezondheid en/of om te kunnen deelnemen aan de samenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat onderdeel uitmaakt van het wettelijk pakket aan zorgverzekeringen en overheidsverstrekkingen is onderdeel van politieke besluitvorming. Zoals hiervoor aangegeven is het aan zorgverzekeraars respectievelijk gemeenten om verzoeken om zorg of ondersteuning zorgvuldig te onderzoeken en te bezien of deze op basis van de wet al dan niet gehonoreerd moeten en kunnen worden. Het gaat hier om zorgvormen of voorzieningen die geen onderdeel zijn van het basispakket van de Zvw of slechts ten dele vallen onder de Wmo, dan wel waarbij niet voldaan wordt aan de daarvoor geldende toekenningsvoorwaarden in het kader van de Zvw of de Wmo. Om die reden heeft de overheid in deze gevallen geen taak of verantwoordelijkheid.
Bent u voorts bereid om – zolang deze website bestaat – te analyseren welke verzoeken om crowdfunding worden gedaan en te kijken welke zaken onterecht niet worden vergoed? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer de eerste analyse toezenden?
Nee, gezien het antwoord op vraag 4 zien de Staatssecretaris en ik daartoe geen aanleiding.
Het bericht dat het eigen risico niet meer te betalen is |
|
Geert Wilders (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Eigen risico niet meer te betalen»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Voor een inhoudelijke reactie verwijs ik naar mijn antwoorden op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven over hetzelfde artikel.
Is het niet uw verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar blijft? Zo ja, waarom zadelt u dan honderdduizenden mensen met een betalingsprobleem op? Zo nee, waarom niet?
We hebben in Nederland een solidair stelsel dat toegang geeft tot goede, noodzakelijke zorg. Zorgkosten hoeven in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Huishoudens met een laag en middeninkomen worden gedeeltelijk gecompenseerd via de zorgtoeslag. In de zorgtoeslag die mensen ontvangen is ook rekening gehouden met het verplicht eigen risico.
Niet bekend is hoeveel mensen die gebruik maken van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico dat doen uit financiële noodzaak. Doordat de mogelijkheid nu door nagenoeg alle verzekeraars en breed wordt aangeboden, kan deze door verzekerden ook als reguliere service worden ervaren. Verzekerden die verwachten het eigen risico vol te maken kunnen er zo vooraf voor kiezen om het verplicht eigen risico in vaste termijnen te betalen. Mensen met een minimum inkomen betalen dan de compensatie via de zorgtoeslag. Zij betalen dan gemiddeld 466 euro per jaar aan premie en eigen risico.
Wanneer neemt u maatregelen om de buffers en winsten van de zorgverzekeraars terug te geven aan de burgers, in de vorm van een lager eigen risico?
De reserves van de zorgverzekeraars betreffen geld dat eigendom is van private verzekeraars. Die reserves kan de overheid dan ook niet aanwenden voor een verlaging van het eigen risico. Dat zou immers een wederrechtelijke gedeeltelijke onteigening van de middelen van zorgverzekeraars betekenen. Zorgverzekeraars kunnen er zelf voor kiezen om overreserves terug te geven aan verzekerden via een lagere nominale premie. Bij de Zvw-premie 2015 geven zorgverzekeraars al ruim € 1,4 miljard terug. Dit is recent bevestigd door de NZa. De omvang die verzekeraars moeten aanhouden aan reserves is politiek bepaald. Solvabiliteit II betekent een hoger reserve (van 11% → 15/17%) evenals de overheveling van de wijkverpleegkundige.
Hoe redelijk vindt u het dat u vele miljarden euro's uitgeeft aan extra asielzoekers, nabetalingen aan Brussel en ontwikkelingshulp aan corrupte landen, en tegelijkertijd de Nederlandse bevolking keihard in haar portemonnee pakt?
De zorguitgaven zijn na de sociale zekerheid de grootste uitgavenpost van de overheid. We geven in Nederland in 2015 collectief ongeveer € 71 miljard uit aan zorg, zo’n 11% van ons BBP. Slechts een fractie hiervan, ongeveer € 5 miljard, wordt opgebracht via eigen bijdragen in de curatieve en de langdurige zorg. Daarbij worden mensen met een minimum inkomen in de regel gecompenseerd voor verhoging van het eigen risico. In 2015 bedragen de totale uitgaven aan zorgtoeslag circa € 4 miljard. Ik deel het beeld dat de Nederlandse bevolking in haar portemonnee wordt gepakt dan ook niet.
Wilt u uw prioriteiten onmiddellijk veranderen, en de belangen van de Nederlandse bevolking boven die van het buitenland zetten? Zo neen, waarom niet?
Zorg is een prioriteit van dit kabinet. Ondanks de economische crisis is afgesproken dat de zorgkosten per jaar mogen stijgen omdat zorg voor een toenemend aantal patiënten (door vergrijzing, technische mogelijkheden en toenemend aantal chronisch zieken) nodig is. Nederland kent een zeer goede en toegankelijke zorg. Dat is in het belang van de Nederlandse bevolking. Het beleid is gericht op nog verdere verbetering van de kwaliteit en behoud van de betaalbaarheid.
Het explosief stijgend aantal mensen dat het eigen risico niet meer kan betalen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het aantal mensen dat het verplicht eigen risico niet meer kan betalen, en een betalingsregeling heeft getroffen met zorgverzekeraar VGZ, sinds 2012 is vervijfvoudigd?1 2
Ik heb kennis genomen van het artikel waarin enkele verzekeraars aangeven dat meer gebruik wordt gemaakt van mogelijkheden om het eigen risico gespreid te betalen. Dat beeld sluit aan op de ontwikkeling die eerder door de NZa is geschetst.
Op 2 juli 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over een NZa-onderzoek naar de mogelijkheid om desgewenst het eigen risico gespreid te betalen.3 Uit dit onderzoek blijkt dat 24 van de 26 verzekeraars in 2014 een mogelijkheid tot gespreid betalen bieden, tegen 20 verzekeraars in 2012. In 2014 kan 94% van de verzekerden desgewenst gebruik maken van een mogelijkheid tot gespreid betalen, tegenover 65% twee jaar eerder. In 2014 staat bij alle 24 verzekeraars de mogelijkheid tot gespreid betalen open voor alle verzekerden. In 2012 was de mogelijkheid van vijf verzekeraars specifiek gericht op klanten van de gemeenten en boden 15 verzekeraars de regelingen aan voor alle verzekerden.
Ik heb geen inzage in de stijging van het aantal mensen dat gebruik maakt van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico. Evenmin is bekend hoeveel mensen gebruik maken van deze mogelijkheid uit financiële noodzaak. Mogelijk ziet een deel van de verzekerden het gespreid betalen van het eigen risico inmiddels als normale service van verzekeraars nu bijna alle verzekeraars de mogelijkheid bieden. Zo kunnen verzekerden die verwachten het eigen risico in een jaar vol te maken, er vooraf al voor kiezen om dat eigen risico in vaste termijnen te betalen (net zoals bijvoorbeeld energie of gemeentelijke lasten in vaste termijnen betaald worden).
De door verzekeraars gesignaleerde stijging lijkt gedeeltelijk te verklaren doordat meer verzekeraars meer mogelijkheden tot gespreid betalen aanbieden en bij verzekerden ook meer bekendheid hiervoor is ontstaan.
Heeft u inzage in de, naast de in het artikel genoemde getallen, totale stijging van het aantal mensen dat een betalingsregeling met een zorgverzekeraar heeft getroffen? Zo nee, bent u bereid die gegevens te achterhalen en te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat naast onder andere huisartsen, nu ook zorgverzekeraars steeds nadrukkelijker hun zorgen uitspreken over het mijden van medisch noodzakelijke zorg vanwege het alsmaar stijgende eigen risico?
Het is belangrijk dat er meer inzicht ontstaat in de aard en omvang van zorgmijding, en dat ook bekend is bij welke groepen dit het meeste manifest is. Ik heb daarom uw Kamer eerder al toegezegd een extra onderzoek te laten verrichten naar de achtergrond van mensen die zorg vanwege de hoogte van het eigen risico zouden mijden. Bij de beantwoording van begrotingsvragen heb ik gemeld dat dit onderzoek in samenwerking met onder meer de LHV in het voorjaar 2015 zal worden verricht. Mijn streven is om in dit onderzoek ook samen te werken met patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars.
Daarnaast zal Vektis, zoals al eerder is gemeld, in het voorjaar van 2015 een analyse verrichten over het gebruik van ziekenhuiszorg in 2012 in vergelijking met 2013, het jaar waarin het verplicht eigen risico is verhoogd van € 220 naar € 350. Een overeenkomstig onderzoek naar de effecten op het eerstelijnszorggebruik is op 2 juli 2014 aan uw Kamer gezonden.
De kosten (en baten) voor verzekeraars zijn mij niet bekend. Deze maken deel uit van de beheerskosten en reguliere bedrijfsprocessen. Zo bieden zorgverzekeraars veelal ook de mogelijkheid om desgewenst de Zvw-premie in vaste termijnen, dan wel in één keer te betalen.
Wat is uw reactie op de opmerking dat er een grens is bereikt, en dat het oorspronkelijke doel van het eigen risico, het kostenbewust maken van mensen, voorbij is gestreefd, en dat het nu met name chronisch zieken en ouderen dupeert?
Ik wil de uitkomsten van de reeds aangekondigde onderzoeken afwachten voordat ik reageer op de vraag wanneer een grens is bereikt. Het eigen risico dient meerdere doeleinden. Naast kostenbewustzijn en een rem op gebruik van niet noodzakelijk zorg, dient het ook als medefinanciering van de totale zorgkosten.
Ik wil wel benadrukken dat ons zorgstelsel nog steeds zeer toegankelijk is. Zo zijn bijvoorbeeld de zorg door een huisarts of wijkverpleegkundige uitgezonderd van het eigen risico. Daarnaast worden mensen met een minimuminkomen gecompenseerd voor het eigen risico. Iemand met een minimum inkomen krijgt een zorgtoeslag, waardoor de gemiddelde premie en eigen risico inclusief zorgtoeslag 466 euro per jaar is.
Wat is uw reactie op de afkeur die zorgverzekeraars uiten over het alsmaar stijgende eigen risico? Wanneer is voor u de grens bereikt? Hoeveel aanwijzingen vanuit het veld heeft u nodig, tot u inziet dat het eigen risico leidt tot het mijden van medisch noodzakelijke zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat enkele zorgverzekeraars mensen ontmoedigen het eigen risico te verhogen tot 875 euro, omdat ze de gevolgen ervan niet kunnen overzien? Zou niet juist de overheid haar burgers in bescherming moeten nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verzekerde dient zelf een goede afweging te maken om al dan niet te kiezen voor een vrijwillig eigen risico. Die keuze is niet zonder risico’s en ik vind het een goede zaak dat verzekeraars proberen hun verzekerden daarvan bewust te maken. Tegenover een premiekorting op de korte termijn, staat het risico dat de verzekerde in staat moet zijn om zelf het hogere eigen risico (verplicht en vrijwillig) te kunnen opbrengen indien onverhoopt meer zorgkosten worden gemaakt.
Wat zijn, los van het onnodige menselijk leed, de maatschappelijke kosten van het mijden of uitstellen van medisch noodzakelijke zorg op de lange termijn?
Daar kan ik op dit moment geen uitspraak over doen. Ik hecht er aan om het reeds genoemde onderzoek naar de aard en omvang van zorgmijding samen met andere partijen uit te voeren, mede met het oog op de bredere maatschappelijke impact.
Wat zijn de kosten van de betalingsregelingen die zorgverzekeraars moeten treffen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak wordt het eigen risico kwijtgescholden omdat mensen het echt niet kunnen betalen?
Het is niet bekend hoe vaak het eigen risico wordt kwijt gescholden. Meer in het algemeen geldt dat gedeeltelijke kwijtschelding van schulden in elk geval plaatsvindt bij minnelijke schuldsanering (MSNP) en wettelijke schuldsanering (WSNP). Bij MSNP en WSNP wordt in de regel 90% van de openstaande schuld kwijtgescholden. WSNP gaat via de rechter en als dat wordt toegewezen, is elke schuldeiser verplicht er aan mee te werken. Bij MSNP is dat laatste niet het geval.
Bij de wanbetalersregeling wordt bij WSNP en MSNP de nog niet betaalde bestuursrechtelijke premie door het Zorginstituut Nederland kwijtgescholden, teneinde de betrokkene voldoende ruimte te bieden om zijn normale nominale premie blijvend aan de zorgverzekeraar te kunnen betalen. Indien een betalingsregeling is getroffen wordt de inning opgeschort en wordt de opslag kwijtgescholden wanneer de betalingsregeling succesvol is geëindigd.
Wat zijn de maatschappelijke kosten en baten van mensen die in de schulden belanden, doordat zij het verplicht eigen risico of overige zorgkosten niet langer kunnen betalen?
Schulden ontstaan veelal door problemen op meerdere terreinen tegelijk. De zorg is er slechts één daarvan. De maatschappelijke kosten van mensen waar bijvoorbeeld uithuiszetting dreigt, kunnen aanzienlijk zijn (vele tienduizenden euro’s).
Vindt u dat de kosten en de maatschappelijke gevolgen van het eigen risico opwegen tegen de opbrengsten? Kunt u uw antwoord toelichten?
We hebben in Nederland een solidair stelsel dat toegang geeft tot goede, noodzakelijke zorg. De kosten daarvan dragen we samen: via de Zvw-premie, inkomensafhankelijke bijdrage, eigen risico en belastingen. Zorgkosten hoeven in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Huishoudens met lage en middeninkomens worden gedeeltelijk gecompenseerd via de zorgtoeslag. In de zorgtoeslag die zij ontvangen is ook rekening gehouden met het eigen risico.
Bij de begrotingsbehandeling heb ik al aangegeven dat mijn uitspraak uit zijn verband is getrokken. Water noch zorg zijn gratis, maar voor beide geldt dat bij gebruik geen echte prijs wordt ervaren. We betalen met zijn allen voor een zorgstelsel dat iedereen goede, toegankelijke en betaalbare zorg biedt. Om dat ook zo te houden is het belangrijk dat iedereen zijn bijdrage levert om het zorgstelsel betaalbaar te houden. Daarbij past dat we ons allemaal bewust zijn van de kosten van zorg.
Afbouw of afschaffing van het eigen risico is op dit moment niet aan de orde. Het financiële tekort dat hiermee zou ontstaan zou ofwel leiden tot een veel hogere nominale premie, ofwel resulteren in ingrepen in het wettelijk verzekerd pakket.
Vindt u nog steeds dat mensen zorg zien als «gratis» water dat uit de kraan komt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een plan te maken om het eigen risico af te bouwen en af te schaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
De toekomst van het landelijk centrum De Riethorst voor geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sluiting dreigt voor GGZ-centrum Riethorst in Ede»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Op welke wijze wordt het GGZ-centrum De Riethorst in Ede op dit moment gefinancierd?
De curatieve GGZ die GGZ-centrum De Riethorst levert wordt momenteel gefinancierd op basis van Diagnose Behandelcombinaties (DBC’s).
Deelt u de mening dat de beoogde Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s) voor 2015 niet voldoende zijn om de specialistische zorg van het GGZ-centrum voor doven en slechthorenden in De Riethorst in stand te houden?
Nee, die mening deel ik niet. Binnen de DBCs zijn er mogelijkheden om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden. Wanneer de gespecialiseerde ggz voor doven en slechthorenden een beperkt onderdeel uitmaakt van het totale zorgaanbod van een zorgaanbieder, verwacht ik dat de zogenaamde max-max tarieven voldoende marge bieden (de Riethorst is onderdeel van de ggz-instelling Pro Persona). Met deze max-max tarieven kunnen zorgverzekeraars en zorgaanbieders een tot 10% hoger tarief afspreken wanneer het reguliere maximumtarief niet voldoet. Indien een zorgaanbieder moeite heeft om de zeer specialistische zorg zoals de geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden kostendekkend uit te voeren, kunnen zij daarover in gesprek gaan met de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden, ook als het gaat om doven of slechthorenden met een psychische stoornis dienen zij ervoor te zorgen dat passende zorg beschikbaar blijft.
Deelt u voorts de mening dat deze specialistische geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden behouden moet blijven?
Ja, het uitgangspunt dat ook doven en slechthorenden toegang moeten hebben tot goede geestelijke gezondheidszorg deel ik. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om de geestelijke gezondheidszorg zo in te richten dat deze ook is toegerust op de hulpvragen van doven en slechthorenden, en dat kennis en expertise op dat gebied behouden blijft.
Deelt u bovendien de mening dat De Riethorst niet kan wachten op de uitkomsten van het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit naar meerkosten, maar dat eerder een oplossing gevonden moet worden?
Zoals ik hierboven aangaf kan Pro Persona in gesprek treden met de zorgverzekeraars indien zij moeite heeft om de zeer specialistische zorg zoals de geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden kostendekkend uit te voeren.
Bent u bereid het voor zorgverzekeraars mogelijk te maken dat zij deze vorm van (gecombineerde) specialistische zorg aan doven en slechthorenden wel voldoende kunnen vergoeden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al aangaf bestaat de mogelijkheid om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden met behulp van de ruimte die de max-max tarieven bieden. Pro Persona kan daarover in gesprek gaan met de zorgverzekeraars. Ik kan daar natuurlijk niet in interveniëren. Gezien de signalen ben ik wel bereid om met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan om zicht te krijgen op mogelijke belemmeringen die zij ervaren bij de inkoop van deze zorg, of bij het vervullen van hun zorgplicht. Ook vraag ik de NZa om te onderzoeken of er verbeteringen mogelijk zijn in de bekostiging van de ggz voor doven en slechthorenden.
Wilt u de Kamer voor het einde van dit jaar informeren over de oplossing voor de financiering van De Riethorst in 2015 om sluiting te voorkomen, en hoe het traject zal verlopen voor een structurele oplossing voor de jaren daarna?
Ik ga er vooralsnog vanuit dat aanbieders en verzekeraars hun verantwoordelijkheid nemen om voldoende passend zorgaanbod voor deze specifieke doelgroep beschikbaar te houden. Na het gesprek met de zorgverzekeraars begin 2015 zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten en over het verdere traject.
Veertig keer zo duur worden van een geneesmiddel na nieuwe registratie |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat farmaceut Genzyme een bestaand geneesmiddel MabCampath voor behandeling van leukemie herregistreerde voor MS onder de naam Lemtrada, en daarmee de prijs voor het geneesmiddel laat stijgen van 15 euro per milligram naar 618 euro per milligram?1 2
Het is mij bekend dat geneesmiddel Lemtrada, dat vroeger werd ingezet voor de behandeling van leukemie en circa € 17,– per milligram kost, nu geregistreerd is voor Multiple Sclerose (MS) met een prijs van circa € 618,– per milligram. Hoewel ik toejuich dat er een nieuwe toepassing van dit middel ontdekt is voor de ernstige aandoening MS, acht ik een dermate groot prijsverschil tussen de vrij toepasbare werkzame stof en de nieuwe geregistreerde toepassing ervan, uiterst discutabel.
De 36 keer hogere prijs per milligram komt globaal overeen met de kosten voor vergelijkbare MS-producten. Dit wekt de indruk dat de basis voor de huidige gestelde prijs gebaseerd is op de prijs van andere producten die al voor MS beschikbaar waren. Of de kosten voor het aanvullende onderzoek dermate hoog waren, dat dit de hogere prijs voor de nieuwe registratie rechtvaardigt, kan ik niet achterhalen.
Deze casus staat niet op zichzelf. De afgelopen periode zijn ook andere geneesmiddelen die een onevenredig hoge prijs kenden, geïntroduceerd. In Nederland, maar ook daarbuiten, leidt dit in toenemende mate tot discussie over de aanvaardbaarheid van de steeds stijgende geneesmiddelenprijzen. Naast de aanvaardbaarheid van de grote financiële impact die nieuwe, waardevolle geneesmiddelen kunnen hebben en de druk die dit legt op de betaalbaarheid van zorg in zijn geheel (zoals bijvoorbeeld bij geneesmiddelen voor behandeling van Hepatitis C), staat in de discussie de vraag centraal hoe een reële prijs voor geneesmiddelen kan worden bepaald.
Ik keur het af indien fabrikanten zouden kiezen voor het nastreven van onevenredig hoge winstmarges boven het nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om een bijdrage aan zorg voor patiënten te leveren voor aanvaardbare prijzen. Het legt een enorme druk op ons zorgsysteem en bedreigt op termijn ook hun eigen positie.
Ik zie het als mijn taak om ervoor te waken dat binnen het systeem doelmatige zorg geleverd kan worden en dat er geen ongewenste prikkels uitgaan van huidige wet- en regelgeving. Zoals aangegeven in het AO geneesmiddelen d.d. 2 oktober 2014 bezie ik in hoeverre ik dergelijke ongewenste praktijken rond prijsstelling van geneesmiddelen kan aanpakken. Dit vergt wel een brede aanpak, waarbij ook aandacht moet uitgaan naar Europese regelgeving en mededingingsrechtelijke aspecten.
Verder zie ik ook een grote rol voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders om niet zomaar elke prijs bij het inkopen van een geneesmiddel te accepteren.
Tot slot geldt specifiek voor de casus Lemtrada dat het Zorginstituut Nederland binnenkort een duiding gaat uitbrengen over de plaats van Lemtrada in het verzekerde pakket. In deze duiding doet het Zorginstituut een uitspraak over de bewezen effectiviteit van het middel. Indien het daar aanleiding toe ziet, kan het Zorginstituut mij daarbij ook adviseren voor dit middel een financieel arrangement af te sluiten. De duiding van het Zorginstituut wacht ik af.
Overigens geldt wel dat ik slechts prijsarrangementen afsluit in de uitzonderlijke gevallen waarin sprake is van financiële risico’s en zogenaamd «marktfalen». In alle andere gevallen is het aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om in het kader van de zorginkoop afspraken over de prijs te maken.
Bent u bereid het geneesmiddel Lemtrada te laten weren als MS-medicijn als Genzyme de prijs niet bijstelt naar het niveau van MapCampath? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het product is door de European Medicines Authority (EMA) geregistreerd en is daarmee toegelaten tot de markt. De duiding van het Zorginstituut zal moeten uitwijzen of het product ook daadwerkelijk voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk – en daarmee tot het verzekerde pakket behoort. Los van het oorspronkelijke gebruik van de werkzame stof loopt de prijs van Lemtrada in vergelijking tot vergelijkbare geneesmiddelen voor MS niet uit de pas.
In deze situatie zal ik het product niet op voorhand uitsluiten van vergoeding uit het verzekerde pakket. Indien het Zorginstituut daar aanleiding toe ziet, kan het Zorginstituut mij wel adviseren voor dit middel een financieel arrangement af te sluiten. Ik wacht het advies van het Zorginstituut hierover af.
Erkent u dat deze gang van zaken vergelijkbaar is met de registratie van het geneesmiddel Tecfidera (van Biogen Idec), waarvan de grondstof al registratie/toepassing kende voor een aandoening?
Ik ben het met u eens dat er gelijkenissen zijn tussen de Tecfidera-casus (Biogen Idec) en deze casus3. Wel vind ik het in het belang van de patiënt om de verschillende casus steeds individueel te beoordelen.
Hoeveel meer vergelijkbare situaties – waarbij een bestaand geneesmiddel en/of de grondstof door registratie voor een nieuwe aandoening een veel duurdere prijs krijgt – zijn u bekend? Kunt u de Kamer informeren?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen over de vergoeding van het geneesmiddel Tecfidera4 heb aangegeven zal ik de komende tijd met betrokkenen bepalen hoe drug-rediscovery goed geregeld kan worden, zonder dat er extreem hoge prijzen gevraagd worden. Daarnaast zal ik met betrokken partijen inzichtelijk maken hoeveel meer vergelijkbare situaties er bekend zijn. Hierover zal ik u te zijner tijd berichten.
Waarom wordt bij registratie van geneesmiddelen niet opgemerkt dat het middel reeds op de markt is of was, ook al is dat voor een andere aandoening?
Het registreren van een geneesmiddel voor een nieuwe indicatie komt vaker voor. Daarbij is wel degelijk bekend dat het gaat om een werkzame stof die eerder voor een andere indicatie werd geregistreerd. De registratie van aanvullende indicaties staat echter los van de vergoedingsbeslissing en prijsstelling van een geneesmiddel voor die indicaties.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de door u «overgenomen» motie-Leijten, over het opnieuw tegen een hoge prijs in de markt zetten van reeds werkzame medicijnen/grondstoffen? Op welke termijn kunt u hier de Kamer over informeren?3
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn beantwoording van de Commissiebrief Tweede Kamer inzake verzoek om stand-van-zakenbrief met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie-Leijten (29 477, nr. 300) en de (overgenomen) motie-Leijten (29 477, nr. 301).
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de motie-Leijten over het uitsluitend voorschrijven van Tecfidera bij MS-patiënten? Op welke termijn kunt u hier de Kamer over informeren?4
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn beantwoording van de Commissiebrief Tweede Kamer inzake verzoek om stand-van-zakenbrief met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie-Leijten (29 477, nr. 300) en de (overgenomen) motie-Leijten (29 477, nr. 301).
Bent u van mening dat, zolang farmaceutische bedrijven enorme winsten maken en meer geld uitgeven aan marketing dan aan onderzoek, het omkatten van medicijnen en het exorbitant verhogen van de prijs, hard aangepakt dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
De berisping van een dissidente zorgverzekeraar door de branchevereniging |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgverzekeraars berispen dissident»?1
Ik zie de briefwisseling tussen ZN en de heer Oomen van DSW als een interne aangelegenheid tussen de vereniging ZN en één van haar leden en heb daar derhalve geen oordeel over.
Bent u het eens met de kritiek van de directeur van zorgverzekeraar DSW dat de branchevereniging van zorgverzekeraars zich steeds meer als kartel gedraagt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De ACM en de NZa zien toe op eventuele kartelvorming en kunnen ingeval van kartelvorming ingrijpen.
Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen onderzoek te doen naar mogelijke kartelvorming bij de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Nee, de ACM is als toezichthouder zelf verantwoordelijk om dergelijk onderzoek in gang te zetten indien zij daar aanleiding toe zien.
Het bericht ‘Zorgverzekeraars berispen dissident' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) zorgverzekeraar DSW heeft berispt op het openlijk leveren van kritiek op de macht van zorgverzekeraars?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de branchevereniging van de zorgverzekeraars de kritische geluiden binnen de sector onderdrukt? Bent u bereid ZN hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de briefwisseling als een interne aangelegenheid tussen de vereniging ZN en één van haar leden en heb daar derhalve geen oordeel over.
Acht u het van belang dat ook kritische geluiden binnen de branche van zorgverzekeraars meegenomen moeten worden in onder andere de communicatie tussen de branche en uw ministerie? Zo ja, hoe wordt dit geborgd? Zo nee, waarom niet?
Individuele leden kunnen een afwijkend standpunt hebben van ZN. Niet alleen DSW, maar ook andere zorgverzekeraars brengen soms in bepaalde kwesties een eigen standpunt naar voren. Het is de verantwoordelijkheid van ZN en de individuele zorgverzekeraars zelf om mij en het ministerie daar op te duiden.
Deelt u de mening dat de kritiek van DSW symptomatisch is voor meer geluiden uit het veld over de steeds verderstrekkende macht van het blok van de vier grote zorgverzekeraars, en de vraag of deze machtsconcentratie wel in het belang is van verzekerden? Zo nee, waarom niet?
De geluiden vanuit het veld over de machtspositie van verzekeraars zijn mij bekend. Het is aan de NZa en de ACM te beoordelen in hoeverre daadwerkelijk sprake is van marktmacht of een overtreding in het kader van de mededingingswet. Indien er sprake is van marktmacht of een overtreding in het kader van de mededingingswet kunnen de NZa en ACM ingrijpen.
Bent u bereid in gesprek te treden met kleine zorgverzekeraars als DSW en niet defensief, maar juist met een open houding de problematiek van machtsconcentratie bij grote verzekeraars te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb regelmatig gesprekken met ZN en ook met individuele zorgverzekeraars over het functioneren van het zorgverzekeringsstelsel en verbeteringen die hierin kunnen worden aangebracht. Ook op ambtelijk niveau vinden die gesprekken plaats. Ik ben altijd bereid, met welke individuele zorgverzekeraar dan ook, in gesprek te gaan.
De zaak-Spijkers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de vaststellingsovereenkomst (VO) tussen dhr. Spijkers en de Staat der Nederlanden die het conflict tussen dhr. Spijkers en de Staat tot een einde zou moeten brengen?
Ja.
Is het waar dat de Minister van Binnenlandse Zaken een besluit heeft genomen, een «akte van vernietiging» met betrekking tot het medisch dossier getekend heeft, en dat hij deze aan een zorgverzekeraar heeft opgestuurd met het verzoek het medische dossier van dhr. Spijkers te vernietigen?
Zoals gemeld in het antwoord van 15 januari 2015 (Kamerstuk 28 686, nr.14) hebben noch de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), noch de Minister van Defensie een besluit genomen om (een gedeelte van) het medisch dossier van de heer Spijkers te laten vernietigen. Wel is de digitale versie van het medisch dossier uit het geautomatiseerde systeem van Achmea Arbo, de rechtsopvolger van de Rijks- bedrijfsgezondheids- en bedrijfsveiligheidsdienst (RBB), verwijderd. Daartoe is een «Verklaring van Vernietiging» opgesteld, conform artikel 8, Archiefbesluit 1995, Stb. 1995, nr. 671. Zowel de papieren versie van het medische dossier als genoemde verklaring maken deel uit van de collectie archiefbescheiden die door het Ministerie van Defensie is ondergebracht in het Nationaal Archief. De toegang tot deze collectie is geregeld in een convenant dat op 25 november 2006 is gesloten met de Ministeries van BZK en Defensie, het Nationaal Archief en een notaris.
Indien zo’n besluit bestaat, kunt u dat dan met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de zorgverzekeraar het digitale medische dossier vernietigd?
Niet een zorgverzekeraar maar de toenmalige arbodienst, Achmea Arbo, heeft het digitale medische dossier verwijderd uit zijn geautomatiseerde systeem. Een papieren kopie van dit medische dossier is ondergebracht in het Nationaal Archief.
Is het waar dat de zorgverzekeraar een papieren kopie van dit dossier in een verzegelde enveloppe aan de Staat gestuurd heeft?
Is deze verzegelde enveloppe ooit geopend, wie heeft hem verspreid en wie heeft er inzage in gehad?
Welke wettelijke grondslag heeft het besluit van de Minister om iemands medisch dossier te laten vernietigen?
Er is geen besluit genomen om het medische dossier van de heer Spijkers te laten vernietigen.
Kent u artikel 23 Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) dat stelt dat dit voor de verwerking van persoonsgegevens niet is toegestaan tenzij hiervoor nadrukkelijk toestemming wordt gegeven door de betrokkene, in dit geval dhr. Spijkers?
Bent u van mening dat de VO, die ook door dhr. Spijkers is ondertekend, kan gelden als «nadrukkelijke toestemming van de betrokkene» zoals bedoeld in art. 23 Wbp.?
Deelt u de mening dat, nu artikel 7 uit de VO o.a. stelt dat door de Staat «informatie waardoor de heer Spijkers belemmerd wordt, uit zijn systemen zal worden verwijderd», uitsluitend dhr. Spijkers kan beoordelen welke informatie hij als belemmerend ervaart en dat hij dus op de hoogte gebracht dient te worden?
Bent van mening dat de Nederlandse Staat op basis van artikel 7 uit de VO gerechtigd is op welke manier dan ook Spijkers» medische dossier te verwerken, of een oproep te doen voor het wissen hiervan bij private organisaties?
Bent u bereid toe te geven dat de verwerking danwel vernietiging van Spijkers» medische dossier onwettig was omdat Spijkers geen «nadrukkelijke toestemming» heeft gegeven zoals omschreven in artikel 23 Wbp? Bent u bereid dit juridisch te laten toetsen?
Bent u bereid toe te geven dat de verwerking danwel vernietiging van Spijkers» medische dossier onwettig was omdat de formulering van artikel 7 uit het VO simpelweg niet toereikend is voor een dergelijke actie zonder de uitdrukkelijke in- en toestemming van dhr. Spijkers? Bent u bereid dit juridisch te laten toetsen?
Op welke wijze kan dhr. Spijkers inzage krijgen in het volledige medische dossier dat zich op dit moment in het nationaal archief bevindt?
Het archief is ondergebracht bij het Nationaal Archief. Hierbij zijn onder meer de Archiefwet, de Wet Openbaarheid van Bestuur en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wpb) van toepassing. De heer Spijkers heeft op grond van de Wpb recht op inzage in zijn persoonsdossier. Binnen dat kader heeft de heer Spijkers ook een kopie van zijn persoonsdossier ontvangen, inclusief het medische dossier dat zich bij Achmea Arbo bevond.
Indien informatie in het medisch dossier geschrapt diende te worden, is die medische informatie dan wellicht incorrect, zijn er incorrecte diagnoses gesteld, en is er dan niet aanleiding om een tuchtzaak te starten tegen de mensen die die informatie in het dossier gezet hebben?
Het volledige medische dossier dat zich bij Achmea Arbo bevond, is overgebracht naar het Nationaal Archief. In dit dossier is een informatie-overzicht opgenomen ten behoeve van een advies door de Commissie van beroep met persoonlijke aantekeningen van een bedrijfsarts. Hierbij is sprake van een onjuiste weergave van twee medische rapporten. De heer Spijkers heeft over dit informatie-overzicht een tuchtrechtelijke procedure tegen de betrokken bedrijfsarts aanhangig gemaakt, die in twee instanties is behandeld en uiteindelijk door het Centraal Medisch Tuchtcollege is afgewezen.
Op welke wijze kan de Tweede Kamer inzage krijgen in het hele dossier van de affaire-Spijkers en de affaire-Oova, zoals die nu in het nationaal archief liggen, om een oordeel te vormen over de gang van zaken?
Deze vragen zijn eerder aan de orde gekomen in de brief van de toenmalige Staatssecretaris Van der Knaap van 29 augustus 2005 (Kamerstuk 28 686, nr. 6). Daarin wordt gemotiveerd waarom het dossier Spijkers niet in zijn geheel en zonder beperkingen is opengesteld.
Op welke wijze kan een onderzoeker inzage krijgen in het hele dossier van de affaire-Spijkers en de affaire-Oova, zoals die nu in het nationaal archief liggen, om een oordeel te vormen over de gang van zaken?
Zie antwoord vraag 16.
Wie heeft op dit moment toegang tot het dossier van de zaak-Spijkers?
De toegang tot het dossier is geregeld in het convenant dat op 25 november 2006 is gesloten met de Ministeries van BZK en Defensie, het Nationaal Archief en een notaris. De Ministers van BZK en Defensie (of een door hen gemandateerde of gevolmachtigde vertegenwoordiger) hebben toegang tot het archief, uitsluitend in aanwezigheid van een notaris en een rijksarchivaris.
Deelt u de mening dat ten minste de indruk gewekt wordt dat de geheimhouding die wordt toegepast, meer dient om falen van mensen binnen het Nederlandse overheidsapparaat toe te dekken dan de persoonlijke levenssfeer van klokkenluiders te beschermen?
Mocht die indruk zijn gewekt, dan is dat in ieder geval niet de bedoeling geweest. Het op zorgvuldige wijze invulling geven aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Vaststellingsovereenkomst, heeft bij alle partijen steeds voorop gestaan.
Het bericht: “Zorgvernieuwing… Op papier” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Zorgvernieuwing ... Op papier»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het systeem voor de vergoeding van tandheelkundige zorg in AWBZ-instellingen hopeloos verouderd is? Zo ja, waarom is hier niet eerder vernieuwing doorgevoerd?
Ik ben het geheel met u eens dat deze declaratiesystematiek aan vernieuwing toe is. Het is ook partijen bekend dat dit document gedigitaliseerd moet worden en dat dit mogelijk aanpassingen van de gebruikerssoftware vraagt. Bij het geheel van de voorbereidingen op de veranderingen in de zorg, zijn prioriteiten gesteld. Binnen het grote geheel van de werkzaamheden heeft dit onderwerp bij CAK en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) niet de hoogste prioriteit gekregen. Ik laat het aan CAK en ZN om een geschikt moment te kiezen om dit onderdeel van de declaratiesystematiek te vernieuwen.
Onderschrijft u de constatering dat de kans op fraude met dit systeem onnodig groot is, en dat er derhalve op korte termijn gewerkt moet worden met een minder fraudegevoelig systeem? Zo ja, op welke termijn kan een voorstel voor een dergelijk systeem tegemoet worden gezien?
In zijn algemeenheid is het zo dat in een gedigitaliseerd systeem opvallende patronen, die kunnen wijzen op fraude, sneller naar voren komen. Er zijn mij evenwel geen aanwijzingen bekend dat er sprake is van fraude bij de tandheelkundige zorg in de AWBZ. Ik zie daarom uit hoofde daarvan geen noodzaak om CAK en ZN te verzoeken dit een hogere prioriteit te geven.
Denkt u, met het oog op vermindering van administratieve lasten, dat een digitaal systeem tot minder lasten zal leiden, en daarmee ook een kostenbesparing kan realiseren?
Een digitaal systeem kan, mits goed geïmplementeerd, gebruiksvriendelijker zijn. Over de kosten en baten kan ik geen uitspraak doen, omdat ik geen zicht heb op de kosten van de implementatie en exploitatie van een dergelijk systeem en mogelijke besparingen.
Zijn er meer onderdelen in de langdurige zorg waarin gebruik wordt gemaakt van vergelijkbare achterhaalde systemen? Zo ja, bent u voornemens ook deze achterhaalde systemen aan te passen?
Volgens ZN is dit een van de laatste processen, zo niet het laatste proces, dat vernieuwd moet worden.
Het onderzoek van de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) naar de zelfdoding van een bewoner in De Golfstroom |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe verklaart u dat u op 18 november 2014 zegt dat de IGZ onderzoek doet naar de zelfdoding bij De Golfstroom in Den Helder, en dat de IGZ aan journalisten van EenVandaag heeft laten weten dat pas op 21 november 2014 is besloten tot het doen van onderzoek?1 2
Zoals in onze brief van 27 november 2014 (kenmerk: 696894–130458-IGZ) is toegelicht, is bij het VAO IGZ op 18 november 2014 per abuis de casuïstiek verwisseld. De vraag van mevrouw Leijten tijdens het VAO ging over De Golfstroom in Den Helder. Door een misverstand over de vraag doelde de Minister in haar antwoord op Triade in Lelystad. In het geval van Triade was op dat moment al besloten tot het doen van nader onderzoek, zoals ook aan de Kamer is gemeld in de beantwoording van vragen van het lid Leijten over de casus Triade.
Zoals tevens vermeld in deze brief heeft de IGZ op 18 november 2014 het besluit tot nader onderzoek bij De Golfstroom genomen. Dit feit was ons ten tijde van het VAO nog niet bekend. De journalisten van EenVandaag hebben op basis van navraag bij de IGZ bericht dat het besluit tot nader onderzoek op 21 november 2014 zou zijn genomen. Dit is onjuist. Het besluit dateert van 18 november 2014, volgend op de ontvangst en bestudering van het rapport. De feitelijke effectuering van het besluit heeft in de dagen daarna plaatsgevonden. Het onderzoek zal naar verwachting binnenkort worden afgerond.
Herinnert u zich dat u op 6 oktober jl. heeft aangegeven dat de IGZ onderzoek doet, en dat dit 10 weken zou gaan duren? Waarom is dat de Kamer gemeld, terwijl de IGZ geen onderzoek was gestart?3
Ja, dat herinner ik mij. De mededeling in de brief van 6 oktober 2014 dat de IGZ besloten heeft zelf onderzoek te doen, heeft – door het gebruiken van het woord «zelf» – mogelijk een verkeerde indruk gewekt. De IGZ doet altijd direct zelf onderzoek na een melding van overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang in de zorgverlening, zoals bij toepassing van fixatie, separatie of gedwongen toediening van medicatie. In de meeste andere gevallen, en ook voor dit onderzoek waarbij geen sprake was van dwang zoals boven omschreven, krijgt de betreffende instelling van de IGZ opdracht om eerst onderzoek te doen. Omdat de IGZ dat onderzoek door de instelling als onderdeel van het IGZ-onderzoek ziet, is het woord «zelf» gebruikt.
Om verdere misverstanden te voorkomen, is in onze eerder genoemde brief van 27 november 2014, de werkwijze van de inspectie bij het onderzoeken van calamiteiten nader verduidelijkt. In deze brief kan evenwel onbedoeld nog de suggestie worden gewekt dat ook bij overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang eerst het onderzoek van de instelling wordt afgewacht. Dat is niet juist.
Wist u niet dat de IGZ geen onderzoek deed? Hoe kan dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de IGZ tot tweemaal toe klokkenluiders niet heeft willen spreken over de situatie bij de overkoepelende zorginstelling De Vrijwaard? Vindt u het wenselijk dat de IGZ zich doof houdt voor signalen vanuit deze zorginstelling?
De inspectie heeft op 22 en 31 oktober 2014 de AbvaKabo, die namens de klokkenluiders de inspectie wilde spreken, verzocht de relevante informatie op papier toe te sturen. De AbvaKabo heeft hier geen gehoor aan gegeven, omdat zij de klokkenluiders wilde beschermen. De inspectie vindt dat jammer, omdat zij ieder signaal dat zij ontvangt over een zorgaanbieder, dus ook anonieme signalen en meldingen, gebruikt voor haar risicogestuurd toezicht en mede op basis daarvan besluit al dan niet een zorgaanbieder te bezoeken. Het melden van misstanden in de zorg bij het Landelijk Meldpunt Zorg en/of het Meldpunt IGZ, is veilig. De inspectie heeft tijdens haar contacten met De Vrijwaard overigens met de betrokken zogverleners gesproken. Het is dus niet zo dat de IGZ zich doof houdt voor de signalen van deze zorginstelling (zie het antwoord op vraag4.
Op welke wijze is de familie van de overleden bewoner betrokken bij het onderzoek van de IGZ? Kunt u een overzicht geven van contactmomenten met de nabestaanden?
Bij de start van het onderzoek heeft de inspectie de directie van De Vrijwaard laten weten dat zij (conform de Leidraad Meldingen IGZ 2013), de familie bij het onderzoek betrekt. Dit is ook gebeurd. De IGZ betrekt informatie van de familie van de overleden bewoner bij haar onderzoek en de familie wordt door de IGZ geïnformeerd over het verloop van het onderzoek.
Kunt u een feitenrelaas geven van de contacten tussen de IGZ en De Vrijwaard, de contacten tussen de IGZ en de familie, de contacten tussen de IGZ en het personeel (en vakbond) en de wegingsmomenten van de IGZ om wel of geen onderzoek te starten?
De inspectie heeft op verschillende wijzen, per telefoon en met een inspectiebezoek, vijf keer contact gehad met (personeel van) De Vrijwaard. Ook is er tweemaal contact geweest met de AbvaKabo en met de familie (zie het antwoord op vraag 5 alsmede het antwoord op vraag5.
Op basis waarvan heeft de IGZ uiteindelijk (op 21 november) besloten toch een onderzoek te gaan doen?
Wanneer de IGZ een instelling vraagt zelf onderzoek te doen, dan wordt het rapport, voorzien van een reactie van de directie en een verbeterplan ingediend bij de IGZ. Na ontvangst van de rapportage beoordeelt de IGZ of de kwaliteit van het onderzoek voldoende is geweest of dat er aanleiding is om zelf nog nader onderzoek te doen of handhavend op te treden. Dat was bij De Golfstroom het geval (zie ook het antwoord op vraag6.
De doorstart van Ascensio onder een andere naam |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de zorgaanbieder Ascensio niet aan het sluiten is, maar cliënten onderbrengt in een andere BV met de naam Infinitus Zorg, en de zorg wil voortzetten?1
Ja
Op welke wijze houdt de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) toezicht op de overgang van cliënten/bewoners van Ascensio naar andere aanbieders?
Volgens mijn aanwijzing van 17 november 2014 diende Ascensio Zorg B.V. binnen de termijn van een maand de zorgverlening te staken en alle in zorg zijnde cliënten aantoonbaar over te dragen aan een andere zorgaanbieder. Ascensio Zorg B.V. diende de inspectie vooraf te melden aan welke instelling de zorg werd overgedragen. De overgang van cliënten/bewoners diende te gebeuren naar een instelling die volgens de inspectie voldeed aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg.
Ascensio Zorg B.V informeerde de inspectie over de overgang van de cliënten/bewoners van Ascensio Zorg B.V. naar andere zorgaanbieders. De inspectie bracht op 27 november 2014 een bezoek aan de bestuurder van Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. om te praten over de overgang van de cliënten en de organisatievorm van Infinitus Zorg B.V. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Tijdens een tweede inspectiebezoek op 18 december 2014 stelde de inspectie vast dat Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. geen (PGB-gefinancierde) zorg meer leveren aan cliënten. Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. voldoen hiermee aan de voorwaarden van de aanwijzing.
Is het mogelijk dat een andere BV, van dezelfde eigenaar of zorgorganisatie, de zorg overneemt als de IGZ de maatregel tot sluiting van de zorginstelling heeft opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de zorg feitelijk op dezelfde manier is georganiseerd, dan vind ik dat onwenselijk.
In dit verband is het volgende van belang. Ik begreep van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat de bestuurder van Ascensio Zorg B.V. een aantal cliënten had overgedragen aan Infinitus Zorg B.V. voordat de aanwijzing van kracht werd en voorbereidingen trof de zorg voor een aantal nog in zorg zijnde cliënten over te dragen aan andere, niet aan Ascensio Zorg B.V. gerelateerde, zorgaanbieders. Duidelijk was dat de zorg bij Infinitus Zorg B.V. feitelijk op dezelfde manier en op dezelfde locatie georganiseerd was als bij Ascensio Zorg B.V. Beide B.V.»s hadden ook dezelfde enige aandeelhouder, bestuurder en directeur. Ik was dan ook van mening dat mijn aanwijzing tot staken van de zorgverlening en overdracht van de cliënten zoals die zich richtte op Ascensio Zorg B.V. zich (ook) richtte op Infinitus Zorg B.V. Dus ook Infinitus Zorg B.V. mocht na 16 december 2014 geen zorg verlenen aan de cliënten van Ascensio Zorg B.V. (met een AWBZ-indicatie), voordat de IGZ had vastgesteld dat Infinitus Zorg B.V. voldeed aan de randvoorwaarden voor het verlenen van verantwoorde zorg.
Klopt het dat Ascensio, alsmede de nieuwe BV Infinitus Zorg, ook ambulante zorg biedt aan mensen met beperkingen en gezinnen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Is de maatregel van de IGZ ook van toepassing op deze ambulante begeleiding?
Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. boden ook op beperkte schaal ambulante zorg. Zij doen dit niet meer en voldoen daarmee aan de voorwaarden van mijn aanwijzing.
Kunt u deze vragen op zo een kort mogelijke termijn – in verband met de veiligheid van de bewoners/cliënten van Ascensio – beantwoorden?
Ja
Twee Britten die door Amsterdamse drugs zijn overleden |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Twee Britten dood door drugs in Amsterdam»?1 en «De Amsterdamse GGD heeft woensdagavond weer matrixborden geplaatst om toeristen te waarschuwen voor heroïne die wordt verkocht als cocaïne»?2
Ja.
Houdt de dood van de twee Britten verband met het gebruik van witte heroïne, terwijl zij in de veronderstelling waren dat het om cocaïne ging?
Ik heb van het Ministerie van Justitie begrepen dat de intenties van beide Britten niet met volledige zekerheid te achterhalen zijn. Op basis van het sporenonderzoek en verklaringen rondom de overige incidenten lijkt het te gaan om een misleidende verkoop van cocaine aan deze twee Britten.
Hoeveel incidenten door drugsgebruik, waarbij de gebruiker door misleidende verkoop dacht dat het ging om een andere drug, zijn u over de afgelopen jaren bekend? Welke trend ziet u?
Ik beschik niet over cijfers met betrekking tot de omvang van incidenten door misleidende verkoop.
Is het waar dat de GGD eerder borden op het Leidse- en Rembrandtplein had geplaatst om te waarschuwen tegen de verkoop van witte cocaïne? Zo ja, hoe lang hebben die borden er gestaan? Hoeveel incidenten waren er in die periode ten gevolge van de verkoop van de verkeerde drug?
Ja dat is waar. Omdat het vooral leek te gaan om toeristen aan wie de witte heroïne werd aangeboden, werden borden met Engelstalige waarschuwingen geplaatst. Deze borden hebben vanaf begin november bijna 3 weken gestaan. In het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) zijn in deze periode geen incidenten geregistreerd.
Acht u het mogelijk dat er een verband bestaat tussen het plaatsen van waarschuwingsborden en het tegengaan van ongevallen met drugs? Zo ja, welk verband? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat acht ik zeker mogelijk, maar het plaatsen van waarschuwingsborden sluit incidenten niet uit. De waarschuwingsborden attenderen mogelijk gebruikers nogmaals op de risico’s. Echter vooral de doelgroep van toeristen is moeilijk te bereiken, omdat deze steeds vernieuwt. Toeristen verblijven vaak maar kort en eenmalig in Amsterdam. Het plaatsen van borden moet bezien worden in de brede informatievoorziening die door de gemeente Amsterdam in samenwerking met de instellingen voor verslavingszorg en de GGD is ingezet. Naast waarschuwingsborden wordt gebruik gemaakt van sandwichborden (borden rondom bijvoorbeeld lantaarnpalen), flyers bij hotels, hostels en andere punten waar toeristen veel komen en een op toeristen gerichte sms-campagne om mensen te waarschuwen.
Deelt u de mening dat actieve en doelgerichte voorlichting over de gevaren van harddrugs effectief is? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat deze voorlichting wordt geïntensiveerd? Zo nee, waarom niet?
Het bericht "Gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten" |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten»?1
De primaire verantwoordelijkheid voor een brandveilige omgeving ligt bij de bestuurder van een zorginstelling. Deze moet voldoen aan de daarvoor gestelde wettelijke kaders, zoals het Bouwbesluit en de Arbowetgeving.
Zorgaanbieders moeten (brand)veiligheidsrisico’s en de in te zetten activiteiten aan de hand van de verplicht op te stellen Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van de instelling in beeld brengen. In deze RI&E maakt de instelling inzichtelijk hoe hij een brandveilige omgeving voor zijn bewoners/patiënten en medewerkers realiseert. Hierbij maakt de bestuurder afwegingen of hij dat vooral doet met de inzet van een gekwalificeerde bedrijfshulpverlening of dat hij ook inzet op actieve blusmiddelen zoals sprinklers en watermist systemen.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften. De gemeenteraad beoordeelt het door de gemeente op te stellen veiligheidsplan. Het tweedelijns toezicht (het toezicht op de gemeenten) is belegd bij de betrokken provincie. De Inspectie SZW is toezichthouder op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, in het bijzonder de bedrijfshulpverlening. De IGZ ziet toe op de veiligheid van de zorg voor de cliënt.
Hoe vaak zijn bestuurders en toezichthouders in het afgelopen jaar aangesproken door colleges van B&W en/of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vanwege brandonveilige situaties?2
Het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften door zorginstellingen wordt uitgevoerd door de brandweer of bouw-en woningtoezicht in opdracht van gemeenten. Op rijksniveau zijn geen gegevens over het aantal keren dat gemeenten zorginstellingen in het kader van brandveiligheid hebben aangesproken. Evenmin beschik ik over gegevens over de naleving van de gebruiksvoorschriften of over de frequentie van de inspecties.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt met risicogestuurd toezicht toezicht op de veiligheid van zorg en kan daarnaast besluiten tot een onderzoek wanneer zij (calamiteiten)meldingen ontvangt. In 2014 heeft de IGZ 35 meldingen ontvangen waarbij er een relatie was met brand. In deze gevallen vraagt de IGZ de betreffende zorginstellingen om passende maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
Welke respons heeft u gekregen naar aanleiding van het expliciet wijzen op de verantwoordelijkheden? Heeft dit voldoende effect gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In vervolg op mijn brief waarin ik expliciet heb gewezen op de verantwoordelijkheid van bestuurders van zorginstellingen, ben ik samen met de betrokken brancheorganisaties in 2014 een landelijk actieprogramma «Naar een betere brandveiligheid in de zorg» gestart. Doel van dit programma is de zorgorganisatie vanuit de brancheorganisaties zoveel mogelijk te ondersteunen bij het op orde krijgen en houden van de brandveiligheid. Dit programma heeft een looptijd van drie jaar. Hiervoor heb ik een bedrag van € 1 mln. beschikbaar gesteld. Het is te vroeg om te beoordelen of dit voldoende effect heeft gehad.
Vervullen verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders, alsmede de lokale politiek en de IGZ, op het gebied van brandveiligheid voldoende hun taak? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak in voornoemd artikel van Fred Zaaijer (hoofd Incidentbeheersing Management Zorginstellingen) dat «gemeenten verzuimen om op te treden tegen brandgevaarlijke situaties in zorginstellingen»?
Uit het onderzoek naar brandveiligheid van de samenwerkende inspecties uit 2011 («Brandveiligheid van zorginstellingen»), bleek dat zorginstellingen tekort schieten als het gaat om de bouwkundige brandveiligheid en de gemeenten wat betreft het toezicht daarop. De rijksinspecties deden in dit rapport de aanbeveling aan zorgaanbieders, als primair verantwoordelijken, om hun gebouwen te (laten) controleren en aan gemeenten om hier strikter op toe te zien. Ook werd het advies aan zorgaanbieders gegeven om het brandveiligheidbewustzijn en het brandveiligheidsbeleid te vergroten. Uiteindelijk is het aan de lokale politiek om te bepalen hoe zij invulling geven aan de verantwoordelijkheid voor het toezicht op brandveiligheid in zorginstellingen in hun gemeente.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een vervolgonderzoek verricht in het kader van het gemeentelijk toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen. Dit rapport is in 2013 verschenen. Vervolgens is door ILT onderzocht is of bij periodieke brandveiligheidscontrole door gemeenten gekeken wordt naar een aantal belangrijke brandveiligheidsaspecten van het Bouwbesluit.
Het merendeel van de gemeenten geeft aan dat de kwaliteit van de toezicht op brandveiligheid van zorginstellingen goed is. Een aantal gemeenten geeft aan het toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen te zullen aanscherpen naar aanleiding van het onderzoek. Ook worden er enkele, veelal regionale, acties geïnitieerd om de brandveiligheid te bevorderen. De regionale brandweer speelt daar een belangrijke rol in.
Klopt het dat verpleeghuis De Waterhof in Den Haag niet voldoet aan de regels van het gebruiksbesluit, en dus eigenlijk gesloten had moeten worden? Wie heeft hier zijn taak verzuimd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Controle op voldoen aan de regels van het gebruiksbesluit is een taak van de gemeente. De Waterhof heeft recentelijk een brandveiligheidsonderzoek ondergaan waarbij geen gebreken zijn geconstateerd.
Voor hoeveel locaties van zorginstellingen geldt dat zij niet voldoen aan het gebruiksbesluit? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de brandveiligheid in (zorg)instellingen gegarandeerd worden als er onvoldoende frequente inspecties plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op het oordeel dat – ondanks de daling van het aantal binnenbranden – de situatie onveranderlijk zorgelijk blijft, omdat er nog geen tastbare strategie is geformuleerd om het aantal branden en bijhorende slachtoffers terug te dringen?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt van 7 december 2012 (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 32 757 nr. 48) en de antwoorden op het VSO van 25 april 2013 (Kamerstuk 32 757, nr. 62) ondersteunt het kabinet de zorginstellingen zoveel mogelijk om de brandveiligheid zo spoedig op orde te krijgen en te houden. In de hiervoor genoemde stukken is aangegeven welke stappen daartoe door het Ministerie van VWS worden gezet. In 2013/14 zijn verdere stappen gezet. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik samen met betrokken brancheorganisatie een actieprogramma gestart om de brandveiligheid in de zorg te verbeteren. Daarnaast laat ik op dit moment door TNO een digitaal dashboard ontwikkelen voor risicogestuurde brandveiligheid waarbij compartimentering, actieve blusmiddelen en bedrijfshulpverlening worden betrokken. Met dit digitale dashboard kan de bestuurder van de instelling alternatieve oplossingen zoals sprinklers en watermist afzetten tegenover zijn bestaande brandveiligheid en in welke mate met de inzet van actieve blusmiddelen de brandveiligheid bij een instelling kan worden verhoogd. Verder heb ik samen met TNO de aanrijtijden van de brandweer naar de locaties in beeld gebracht. Ook is een handreiking ontwikkeld om de mate van zelf(on)redzaamheid van cliëntpopulaties transparant in beeld te brengen. Hierdoor is de instelling beter in staat om, op basis van het risico profiel, de brandveiligheid op orde te brengen en te houden. Voor de V&V sector is een dergelijke profielschets reeds beschikbaar.
Hoe is het mogelijk dat er – ondanks aanwijzingen in 2012 – nog steeds geen tastbare strategie is? Wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaat er een relatie tussen het aantal branden en slachtoffers bij (zorg)instellingen en het aantal personeelsleden van de (zorg)instelling, zowel als het gaat om het totaal aantal personeelsleden (Fte's) als het aantal aanwezige personeelsleden ten tijde van de brand? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen gegevens over. Bij mijn weten is hier nooit specifiek onderzoek naar gedaan.
Vormen de forse bezuinigingen in de intramurale zorg een extra belemmering voor de garantie tot brandveiligheid in (zorg)instellingen? Hebben de zorginstellingen nog voldoende middelen en mogelijkheden om brandveiligheid te garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgorganisaties zijn verplicht te voldoen aan de gestelde wettelijke kaders als het om brandveiligheid gaat. De verantwoordelijke toezichthouders zien vervolgens toe op het naleven van deze wettelijk vereisten. Bij veranderende omstandigheden moet de bestuurder steeds de afweging maken of hij in staat is om brandveilige zorg te leveren. Van zowel de brancheorganisaties, individuele instellingen als de wettelijke toezichthouders heb ik geen signalen ontvangen dat er financiële belemmeringen zijn bij het handhaven van de brandveiligheid.
Bent u het met de heer Zaaijer eens dat de personeelsbezetting in zorginstellingen gelet op de beperkte zelfredzaamheid van bewoners onverantwoord laag is, met name in de avond, nacht en weekenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u hierop inzetten?
Zie antwoord vraag 11.
Het verdeelmodel Wmo 2015 (Wet maatschappelijke ondersteuning) |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Met welke reden weigert u de tarieven van de nieuwe Wmo-taken die zorgkantoren en zorgaanbieders hanteren voor dagbesteding en begeleiding in de verschillende regio’s, openbaar te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa stelt maximum-tarieven vast per product. De daadwerkelijk gehanteerde tarieven zijn uitkomst van een onderhandelingsproces tussen zorgkantoren en aanbieders. Dit kan dus per zorgkantoorregio en aanbieder verschillen, afhankelijk van de afspraken die zijn gemaakt. Het gaat hierbij om «marktgevoelige» en vertrouwelijke informatie. Om die redenen heeft de NZa aangegeven dat zij deze informatie niet mag verstrekken. De zorgkantoren hebben tijdens praktijkdagen in voorjaar 2014 wel uitleg en advies gegeven aan gemeenten hoe zij kunnen komen tot adequate tarieven. Ook is een handreiking gemaakt als ondersteuning voor gemeenten om tot tarieven te komen voor de onderhandelingen.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de tarieven voor dagbesteding en begeleiding openbaar te maken, zodat gemeenten tot betere afspraken kunnen komen? Zo ja, wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven op grond waarvan openbaarmaking van deze informatie niet mogelijk is. Voorts merk ik in reactie op deze vraag het volgende op. Gemeenten hebben de onderhandelingen over tarieven dagbesteding en begeleiding afgerond. Verwacht mag worden dat gemeenten, na de fase van transitie en de daarin centraal staande zorg voor continuïteit, hun beleid en uitvoering in samenspraak met vertegenwoordigers van de doelgroep, zullen innoveren. Dit zal zijn doorvertaling hebben naar arrangementen en daarmee de inhoud van contracten. De huidige tarieven tussen zorgkantoren en aanbieders zullen om die reden minder relevant zijn.
Om welke reden krijgen gemeenten die minder zorg leveren meer budget, terwijl gemeenten die meer zorg leveren minder budget krijgen vanwege het nieuwe verdeelmodel? Is het waar dat dit komt door de verschillen in de door de zorgkantoren betaalde prijzen, of worden deze verschillen veroorzaakt doordat het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) in bepaalde regio’s ruimhartiger zou indiceren (zoals AEF beweert)? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Gemeenten die meer zorg leveren krijgen niet minder budget. Voor 2015 wordt een historisch verdeelmodel toegepast. Vanaf 2016 wordt het budget verdeeld volgens een objectieve verdeling. Het budget wordt dan verdeeld aan de hand van een voorspelling van de verwachte kosten voor de Wmo 2015 per gemeente, gebaseerd op de objectieve structuurkenmerken van een gemeente. De middelen worden dus zo verdeeld dat gemeenten waarvan verwacht wordt dat ze meer of zwaardere ondersteuning en zorg moeten leveren, ook een hoger budget krijgen. Gemeenten worden op deze manier in staat gesteld om een gelijk voorzieningenniveau te bieden.
Kunt u aangeven hoe u de motie uitgevoerd heeft, die de regering verzocht om bij het objectieve verdeelmodel voor de verdeling van het budget Wmo 2015, rekening te houden met sociaaleconomische, demografische gezondheidsverschillen tussen gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Aan de motie van het Eerste Kamerlid Barth wordt uitvoering gegeven met de ontwikkeling van het objectief verdeelmodel zoals beschreven onder 3. Het objectieve verdeelmodel voorspelt de uitgaven voor de Wmo 2015 per gemeente aan de hand van demografische kenmerken (aantal inwoners, aantal ouderen en aantal eenpersoonshuishoudens), sociaaleconomische kenmerken (aantal lage inkomens, aantal uitkeringsontvangers en het aantal Wajongers), kenmerken over de gezondheidstoestand van de inwoners (langdurig medicijngebruik). Daarnaast zijn in het model fysieke en (sociaal-) geografisch kenmerken van gemeenten meegenomen (lokale centrumfunctie, aantal kernen en stedelijkheid).
Om welke reden heeft u, conform de uitvoering van genoemde motie met betrekking tot gezondheidsfacturen, enkel gekeken naar medicijngebruik en niet naar andere belangrijke factoren, zoals psychische problemen en noodzakelijke hulpmiddelen, zoals een diabetespomp? Bent u bereid dit alsnog te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen met een langdurige ziekte zullen bijna altijd medicijnen gebruiken. Bij de maatstaf «langdurig medicijngebruik» worden de aantallen cliënten die medicijnen gebruiken bij bepaalde ziektebeelden (zoals diabetes, depressiviteit, epilepsie) bijgehouden. Voorwaarden die gelden bij de maatstaven die in het Gemeentefonds gebruikt worden zijn onder andere dat ze niet beïnvloedbaar zijn voor beleid en dat ze objectief beschikbaar en betrouwbaar zijn. Daarnaast is het de bedoeling maatstaven te gebruiken die niet te veel fluctueren om de stabiliteit van gemeentelijke budgetten te garanderen. De maatstaf «langdurig medicijngebruik» voldoet aan deze kenmerken. Bovendien wordt deze maatstaf ook gebruikt in de verdeling van de integratie-uitkering Wmo/huishoudelijke hulp verzorging. Er is wel gekeken naar andere gezondheidsfactoren, maar deze voldeden niet aan de gestelde criteria. Ik verwijs hierbij ook naar de toelichting in het rapport «Objectief verdeelmodel Wmo 2015» dat ik eerder aan uw Kamer gestuurd heb.
Bent u bereid het verdeelmodel Wmo 2015 aan te passen, en bijvoorbeeld ook rekening te houden met andere sociaaleconomische factoren (zoals het aantal bijstandsuitkeringen), zodat financiële risico’s waarmee gemeenten te maken krijgen meer beheersbaar zijn, en er een eerlijker en socialer verdeelmodel Wmo 2015 ontstaat? Zo ja, hoe gaat u hieraan uitvoering geven? Zo nee, waarom niet?
De VNG en de Raad voor de financiële verhoudingen hebben beiden geconcludeerd dat het objectieve verdeelmodel voor alle gemeenten per 2016 door een ingroeipad ingevoerd kan worden. De Raad stelt dat de verdeling adequaat is en dat de herverdeeleffecten voldoende objectief verklaarbaar en verdedigbaar zijn. De VNG heeft aangegeven dat zij niet verwacht dat op dit moment een model te ontwerpen is dat meer recht doet aan de kosten die gemeenten kunnen verwachten. Ondertussen is ook bestuurlijk met de VNG overeengekomen dat het objectieve verdeelmodel begeleiding voor alle gemeenten vanaf 2016 met een ingroeipad wordt ingevoerd. Uiteraard zal financiële monitoring plaatsvinden en zullen de verdeelmodellen die ontwikkeld worden in het kader van de decentralisaties geëvalueerd worden. De VNG en de Rfv doen op dit vlak aanbevelingen en deze zullen hierbij worden meegenomen.
De maatstaf bijstandsontvangers is niet meegenomen in het verdeelmodel omdat deze te veel fluctueert, waardoor de stabiliteit van gemeentelijke jaarlijkse budgetten niet gegarandeerd kan worden. Er is daarom gekeken naar een alternatief die net zo veel recht doet aan de kostenoriëntatie als de maatstaf «bijstandsontvangers». De oplossing is gevonden in de maatstaf «uitkeringsontvangers min bijstandsontvangers». Deze heeft dezelfde verklaringskracht als de maatstaf «bijstandsontvangers».
Voor het budget dat samenhangt met beschermd wonen is met de VNG afgesproken om ook in 2016 een historische verdeling over de centrumgemeenten te hanteren. In het voorjaar van 2015 wordt bezien hoe deze verdeling kan worden verbeterd, mede aan de hand van de realisatiecijfers 2014. De VNG en de centrumgemeenten worden hier nauw bij betrokken. Op voorstel van de 43 centrumgemeenten wordt een commissie gevraagd een visie te geven op de doelgroep beschermd wonen en een daarbij passend verdeelmodel te ontwikkelen voor 2017 en verder.
Wat is uw oordeel over de invoering van een «bandbreedteregeling» voor gemeenten, waarbij een maximum van € 5 per inwoner per jaar aan dalende gemeentelijke inkomsten wordt vastgesteld, zodat gemeenten voldoende tijd krijgen om de gewenste maatschappelijke opgaven te realiseren?2
Het is belangrijk dat gemeenten voldoende tijd krijgen om de gewenste maatschappelijke opgaven te realiseren. Om tot een goede overgang te komen wordt in alle zorgvuldigheid een ingroeimodel ontwikkeld waarbij de herverdeeleffecten bij de Wmo 2015 en Jeugd in samenhang worden bezien. Met de VNG is afgesproken dat een werkgroep overgangsregeling sociaal domein wordt gestart waarin de VNG, een aantal gemeenten, BZK en VWS vertegenwoordigd zijn. Voorts is van belang dat ook wordt gerealiseerd dat voordeelgemeenten op basis van het onderzoek de middelen nodig hebben om te voldoen aan hun verantwoordelijkheden. Dit aspect wordt ook meegenomen in het traject.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Decentralisaties op 11 december 2014?
Ja.
Het bericht “Ouderen vaker slachtoffer van geweld” |
|
Bas van 't Wout (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ouderen vaker slachtoffer van geweld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht van het Centraal Planbureau over de enorme toename van het aantal gevallen van geweld tegen ouderen? Hoe verklaart u deze toename? Hoe verklaart u de toename bij met name oudere mannen?
De resultaten van het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vinden wij zorgelijk en nemen we ook zeer serieus. Het is echter niet duidelijk waardoor deze stijging is veroorzaakt. De gegevens van het CBS geven hier geen informatie over. Ook het CBS zelf geeft aan hiervoor geen directe verklaring te hebben. Dat het geweld vaker dan gemiddeld door buurtgenoten wordt gepleegd, komt omdat het leven van ouderen zich meer om en rond het huis afspeelt, aldus het CBS. Overigens blijkt uit het onderzoek ook dat het aantal 65-plussers dat te maken heeft gehad met geweld of bedreiging weliswaar is verdubbeld, maar dat dit percentage nog steeds lager ligt dan het landelijk gemiddelde voor slachtofferschap van geweld. Daarnaast blijkt uit de cijfers dat de toename van geweld bij ouderen mannen en vrouwen naar verhouding vrijwel gelijk is. Specifiek voor overvallen op senioren geldt bovendien dat over de eerste negen maanden van 2014 het aantal overvallen op senioren is gedaald met 19% ten opzichte van dezelfde periode in 2013.
Bent u bereid naast het reeds bestaande actieplan «Ouderen in veilige handen»2 en de periodieke voortgangsrapportages geweld in afhankelijkheidsrelatie3 aanvullende maatregelen te treffen om geweld tegen ouderen tegen te gaan?
Al eerder is door de Staatssecretaris van VWS toegezegd dat er een vervolg zal komen op het actieplan «Ouderen in veilige handen», dat eind van dit jaar afloopt. Het actieplan richt zich op mishandeling in huiselijke kring of professionele setting, waarbij er sprake is van een terugkerende (zorg)afhankelijkheid van het slachtoffer (van 65 jaar of ouder) ten opzichte van de pleger.
De cijfers van het CBS zien echter vooral op mishandeling en bedreiging door onbekenden en buurtgenoten en, in beperkte mate om geweld door familieleden. In 40% van alle gevallen was de dader bekend, en daarbinnen bleek de dader in 10% een familielid te zijn. Of hierbij ook sprake was van een terugkerende zorgafhankelijkheid, is niet bekend.
De cijfers van het CBS gaan dus vooral over geweld waarbij geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie van het slachtoffer. De aanpak van deze criminaliteit valt onder de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ). Omdat het bij ouderen vaak gaat om kwetsbare mensen, is de Minister van VenJ voor wat betreft de High Impact Crimes een specifiek traject gestart om ouderen voor te lichten en weerbaarder te maken. Er zijn diverse acties uitgevoerd om ouderen in hun eigen omgeving voor te lichten over de gevaren van een babbeltruc, een overval of inbraak. Daarbij wordt samengewerkt met de Unie KBO (Katholieke Bond van Ouderen), een groot aantal gemeenten en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Specifiek voor het voorkomen van agressie en geweld tussen buurtgenoten wordt bovendien via het CCV de lokale toepassing van buurtbemiddeling gestimuleerd.
Welke rol is er weggelegd voor zorginstanties zoals verpleeg- en verzorgingstehuizen, thuiszorg, instellingen voor verstandelijk gehandicapten en de ggz zelf om geweld tegen ouderen tegen te gaan? Wat verwacht u in dit kader van het waarschuwingsregister dat met steun van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot stand wordt gebracht waarbij personeel in de zorg op een zwarte lijst kan worden gezet?
De cijfers van het CBS hebben geen betrekking op intramurale cliënten van (zorg)instellingen, omdat die niet bevraagd zijn voor de Veiligheidsmonitor waaruit de cijfers afkomstig zijn.
Zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor een veilige woon- en leefomgeving voor hun cliënten. Dit betekent dat er bijvoorbeeld sprake moet zijn van een adequaat beleid rondom diefstal in de zorginstelling, waaronder goede diefstalpreventie en voorlichting.
Het Ministerie van VWS kan daarbij een ondersteunende rol spelen. Zo is, in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen», de leidraad veilige zorgrelatie ontwikkeld. De leidraad biedt handvatten hoe te handelen bij grensoverschrijdend gedrag of geweld door professionals die in de zorg werken of door vrijwilligers die door de zorgorganisatie worden ingeschakeld.
Daar waar het gaat om geweld gepleegd door personen uit de huiselijke kring, is (ook binnen een instelling) de wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van toepassing.
Daarnaast is specifiek voor het beter herkennen en signaleren van ouderenmishandeling voor professionals de e-learningmodule «Ouderen in veilige handen» ontwikkeld.
Werkgevers in de zorg- en welzijnssector hebben hun verantwoordelijkheid genomen door het waarschuwingsregister op te zetten. Het waarschuwingsregister, waarvan VWS de ontwikkeling financieel heeft ondersteund, kan – als het breed door de sector is overgenomen – een belangrijke rol spelen om veiligheidsbeleid bij instellingen op de kaart te zetten, en zo ongewenst gedrag te voorkómen. Doordat medewerkers, maar ook cliënten en hun omgeving weten dat instellingen zijn aangesloten bij het register en dus een actief beleid voeren op dit punt, zullen mensen hopelijk ook eerder actie ondernemen als er toch sprake is van ongewenst gedrag.
Hoe vaak wordt zwaarder gestraft bij geweld in afhankelijkheidsrelaties in geval van geweld tegen ouderen, sinds de regering in 2012 heeft aangegeven dat dit reeds mogelijk is?4
Politie en het openbaar ministerie registreren niet specifiek op ouderenmishandeling. Cijfers hierover kunnen dan ook niet worden gegeven.
De Mutsaersstichting die wordt bedreigd in haar voortbestaan, waardoor er kwetsbare kinderen op straat dreigen te belanden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat jeugdzorgorganisatie «de Mutsaersstichting» in haar voortbestaan wordt bedreigd en er 1.000 gezinnen op straat dreigen te belanden, omdat de gemeente en de jeugdzorginstelling niet tot overeenstemming kunnen komen over de inkoop van jeugdzorg vanwege een onoverbrugbaar verschil van ongeveer 10 miljoen euro? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen zodat deze jeugdzorgorganisatie niet failliet gaat en deze gezinnen met kwetsbare kinderen niet op straat komen te staan, maar continuïteit van zorg behouden blijft?
Nee, ik acht dit niet wenselijk. Daarom ben ik blij dat ik u kan melden dat de Mutsaersstichting en de betrokken gemeenten recent overeenstemming hebben bereikt over de inkoop van jeugdzorg, zodat de continuïteit van zorg voor de gezinnen die hulpverlening ontvangen van de Mutsaersstichting is geborgd. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat is uw oordeel over het feit dat de Transitie Autoriteit Jeugd zegt niet te kunnen bemiddelen tussen beide partijen dan wel een oordeel geven over de ontstane situatie en haar handen van de situatie aftrekt? Acht u het wenselijk dat de door u ingestelde Transitie Autoriteit Jeugd – die in dergelijke situaties tot een oplossing dient te komen – stelt dat de beide partijen er maar samen uit moeten komen en vervolgens niets meer doet? Is dit de gebruikelijke werkwijze van de Transitie Autoriteit Jeugd en zo ja, acht u dit wenselijk?
Dit beeld is onjuist. De Transitieautoriteit Jeugd is ingesteld om te bemiddelen en te adviseren. In deze casus heeft de TAJ een bemiddelende rol gehad. Er is afgelopen weken intensief contact geweest met wethouders en bestuurder. Partijen zijn recent tot bestuurlijke overeenstemming gekomen uitmondend in een contract en een intentieverklaring.
Vindt u het van behoorlijk bestuur getuigen dat u ondertussen dreigt met een indeplaatstelling in plaats van met een gedegen oplossing te komen waardoor de Mutsaersstichting kan blijven bestaan, 2.069 gezinnen en kwetsbare kinderen hun zorg behouden en 350 jeugdhulpverleners niet op straat komen te staan? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Er is in een oplossing voorzien, dus terugvallen op andere zorginstellingen is niet aan de orde, evenals een indeplaatsstelling.
Kunt u toelichten op welke zorginstellingen de betrokken gezinnen en kwetsbare kinderen terug kunnen vallen voor hun zorg na 1 januari 2015?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er bij u nog meer situaties bekend waarin de Transitie Autoriteit Jeugd geen advies kan geven of bemiddeling kan aanbieden omdat deze stelt geen oordeel over de situatie te kunnen geven? Zo ja, bent u bereid de Kamer te informeren over deze situaties?
Nee. De Transitie Autoriteit Jeugd heeft in de afgelopen periode in uiteenlopende situaties een bemiddelende en adviserende rol vervuld. Deze taken zijn op een constructieve en pro-actieve wijze ingevuld en hebben tot oplossingen geleid.
Vindt u het van fatsoen getuigen dat u weigert bij incidenten in de jeugdzorg na 1 januari 2015 Kamervragen te beantwoorden over deze incidenten?1
Ook na 1 januari 2015, zal ik als stelverantwoordelijke de vinger aan de pols houden en daar waar dat nodig mocht zijn, handelen en uiteraard de Tweede Kamer informeren en Kamervragen beantwoorden. Een uitgebreide toelichting op de nieuwe stelselverantwoordelijkheid van het Rijk in het nieuwe stelsel heb ik op 8 december aan de Tweede Kamer gestuurd. In het licht van die nieuwe stelselverantwoordelijkheid zal ik ook omgaan met incidenten. Ook hierbij past het dat het eerst aan gemeenten is om hun nieuwe rol te pakken, en de gemeenteraad te informeren. Ik zal overigens niet schromen daar waar nodig gemeenten om informatie te vragen en uw Kamer desgevraagd daarover te informeren.
Kunt u toelichten hoe u het zogenaamde AWBZ-gat met betrekking tot de jeugdzorg in Midden-Limburg gaat oplossen? Welke maatregelen heeft u reeds genomen?2
Naar aanleiding van de signalen over het AWBZ-gat hebben de gemeenten uit Midden-Limburg op mijn advies de TAJ en het OTD ingeschakeld voor het maken van een analyse en advies. Dit heeft ertoe geleid dat het AWBZ-gat met ongeveer tweederde is teruggebracht. De gemeenten en de Mutsaersstichting hebben nu afspraken gemaakt voor het eerste kwartaal van 2015. Dit betekent dat de huidige zorgverlening tot 1 april doorloopt.
Gedurende die periode nemen de partijen de tijd om de oorzaken voor het gesignaleerde AWBZ-gat verder uit te zoeken en een overeenkomst voor heel 2015 voor te bereiden, zodat de partijen voor de rest van het jaar de specialistische jeugdhulp kunnen veiligstellen.
De TAJ en OTD blijven de gemeenten hierbij ondersteunen en adviseren, in de verwachting dat nog nadere slagen gemaakt kunnen worden.
Bent u bereid om deze vragen uiterlijk vrijdagmiddag 28 november 2014 te beantwoorden in verband met de nieuwe deadline voor de inkoop van jeugdzorg? Zo nee, waarom niet?
De toenemende overlast van ratten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overlast van ratten neemt toe»?1
Ja.
Kent u het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat concludeert dat stedelijke gebieden in toenemende mate te kampen hebben met ongedierte en met door ongedierte overgedragen ziekten? Klopt het dat het Kenniscentrum Dierplagen krijgt steeds meer meldingen van overlast door met name de bruine en zwarte rat. Zo ja, herkent u deze signalen? Zo nee, kunt u dit verklaren?
Ik ken het rapport van de WHO. Het klopt dat het Kenniscentrum Dierplagen (KAD) meer meldingen over ratten krijgt. Deze toename is ontstaan vanaf 2012. Dit jaar zijn er tot begin december 17% meer meldingen geweest over de zwarte rat dan in 2013; de bruine rat scoort ongeveer gelijk met vorig jaar. Een melding hoeft overigens niet altijd te betekenen dat er van overlast sprake is. Het KAD geeft bij meldingen adviezen welke acties burgers of gemeenten kunnen ondernemen. De redenen voor de toename zijn niet onderzocht, maar kunnen volgens de KAD onder anderen te maken hebben met een groter voedselaanbod.
Wat is het gevolg van het per 1 juli 2014 geldende verbod op het gebruik van rodenticiden voor het buiten bestrijden van ratten voor het efficiënt kunnen bestrijden van ratten? Kunt u ingaan op de verwachte kostenstijging van het vangen van ratten door middel van klemmen en bent u hierover in overleg met bijvoorbeeld gemeenten, (recreatie)bedrijven en waterschappen?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is bevoegd biociden toe te laten of een aanvraag tot toelating af te wijzen. Dit besluit wordt door het Ctgb genomen op basis van een beoordeling van de risico’s van het middel. Tevens is het Ctgb bevoegd, als onderdeel van een besluit tot toelating, beperkende voorwaarden te stellen aan het gebruik. Zomer 2014 heeft Ctgb besloten het buitengebruik van rodenticiden te verbieden vanwege onaanvaardbare risico’s voor het milieu, met name voor andere dieren, die indirect vergiftigd kunnen worden. Ook treedt er steeds meer resistentie op bij ratten en muizen tegen het gebruikte gif. De bij dit verbod horende opgebruiktermijn loopt tot vijf januari 2015.
Onlangs heeft het Ctgb besloten het buitengebruik van rodenticiden onder voorwaarden toch toe te staan. In een overleg met het Ctgb, de branches van plaagdierbestrijders, de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport ILT), LTO en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt gewerkt aan de invulling hiervan, zodat buitengebruik toch weer mogelijk wordt. Wel moet het gebruik zoveel als mogelijk is worden voorkomen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bredere zorgen die geuit zijn over de beperking op de mogelijkheden om ratten te bestrijden.
Buitengebruik wordt toegestaan onder voorwaarden, waarbij ongediertebestrijders en agrariërs eerst Integraal Plaagdier Management (IPM, Integrated Pest Management) moeten toepassen. Dit betekent dat zij preventieve maatregelen moeten nemen, bij overlast niet-chemische methoden toepassen en pas als laatste redmiddel chemische middelen mogen inzetten. Het juist toepassen van IPM moet worden geborgd door middel van een onafhankelijke certificering voor bedrijven en agrariërs die de middelen buiten willen toepassen. Er is een overgangsperiode tot 1 januari 2017 om een ieder de mogelijkheid te geven te voldoen aan de voorwaarden. In de tussentijd moet een ieder die de middelen buiten wil gebruiken, zich melden bij de ILT.
Gemeenten, bedrijven en waterschappen huren over het algemeen specialistische bedrijven in om plaagdieren te kunnen bestrijden. Daarom heb ik het overleg geconcentreerd op de brancheverenigingen en op LTO. Agrariërs gebruiken ongeveer 70% van het volume van de middelen.
Over de kosten is in zijn algemeenheid aan te geven dat het nemen van preventieve maatregelen kostenbesparend kan werken. Er is nog geen indicatie te geven van de kosten van het volgen van de extra opleiding en de examinering, omdat deze opleiding nog ontwikkeld moet worden. De plaagdierbranches en LTO werken nu aan een protocol, dat voldoet aan de voorwaarden die het Ctgb stelt. Dit protocol dient als basis voor de nog te ontwikkelen opleiding en de exameneisen, waarmee het certificaat behaald kan worden. Ik zal me inspannen om te zorgen dat dit proces efficiënt en kosteneffectief ingericht wordt.
Eind januari 2015 zal tevens een overleg plaatsvinden tussen de opleidingsinstituten, de exameninstituten en de betrokken partijen, om na te gaan hoe de nieuwe opleiding er uit moet zien, en hoe deze zo kosteneffectief mogelijk ontwikkeld en ingevoerd kan worden.
Wat is de stand van zaken van de norm voor plaagdiermanagement, waar sinds december 2010 in Europa aan wordt gewerkt? Waarom loopt u met Nederlandse regelgeving vooruit op deze Europese norm? Hoe rijmt u dit met de ambitie van dit kabinet om een gelijk speelveld binnen Europa te bevorderen?
De Europese norm voor plaagdiermanagement (CEPA/CEN Standard for Pest Management Services (EN16636)) is een private norm, die vermoedelijk eind dit jaar, begin volgend jaar afgerond wordt. De norm zal voor een belangrijk deel gebaseerd zijn op de Nederlandse situatie en inhoudelijk loopt Nederland daarmee in de pas met Europa. Nederland heeft wel binnen Europa een voorsprong omdat Nederland al jarenlang een dergelijke regelgeving heeft om de ratten- en muizenbestrijding professioneel te reguleren, ter voorkoming van problemen voor de volksgezondheid en het milieu.
Daarnaast is de Europese Commissie bezig met een EU-breed project om risicoreducerende maatregelen te inventariseren. Een vorm van certificering is een van de mogelijkheden, die in beeld wordt gebracht.
Zijn de beschikbare bestrijdingsmiddelen toereikend om de gezondheid van mens en dier in de toekomst te waarborgen?
Ja, maar het volledig toepassen van IPM is hierbij wel een voorwaarde.
Deelt u de opvatting dat voorkomen beter is dan genezen? Heeft u een plan van aanpak dat anticipeert op de toenemende invloed van ongedierte in stedelijke gebieden? Zo nee, bent u bereid hiermee aan de slag te gaan?
Ik deel deze opvatting. In IPM is het treffen van preventieve maatregelen het uitgangspunt. Door de aangepaste eisen aan het toepassen van rattengif buitenshuis worden gemeenten, bedrijven en agrariërs gedwongen veel meer aandacht te besteden aan preventie van rattenplagen. Daarnaast is het belangrijk dat iedereen die overlast ondervindt van plaagdieren, zich meer bewust wordt van de verantwoordelijkheid die op hen rust om preventieve maatregelen te treffen. Ik onderzoek momenteel wat partijen kunnen doen om de aandacht voor deze verantwoordelijkheid verder te vergroten. Daarmee worden dus al stappen gezet om ongedierte terug te dringen en te voorkomen. Ik verwacht dat dit toereikend is. Overigens is ongediertebestrijding een verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Bent u in de gelegenheid bovenstaande vragen voorafgaand aan of tijdens het Algemeen overleg gewasbeschermingsmiddelen voorzien op 4 december 2014 te beantwoorden?
Ik ben in het Algemeen Overleg van 4 december 2014 al op enkele aspecten ingegaan.
Het bericht “Malafide zorgondernemers komen te makkelijk weg” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Malafide zorgondernemers komen te makkelijk weg»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat een situatie, zoals in de uitzending werd aangegeven, waarin de ondernemer achter zorgonderneming Ascensio met een andere rechtspersoon opnieuw een zorgonderneming wil drijven onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat een onderneming/rechtspersoon/aanbieder, die op last van de Inspectie voor de Gezondheidszorg gesloten wordt, onder een andere naam opnieuw zorg gaat aanbieden?
In dit verband is het volgende van belang. Ik heb van de Inspectie begrepen dat de bestuurder van Ascensio Zorg B.V., voordat de aanwijzing van kracht werd, een aantal cliënten heeft overgedragen aan Infinitus Zorg B.V. en voorbereidingen treft om de zorg voor een aantal nog in zorg zijnde cliënten over te dragen aan andere zorgaanbieders (ondermeer aan Infinitus, maar ook aan andere zorgaanbieders). Het is bij de IGZ duidelijk dat de zorg bij Infinitus feitelijk op dezelfde manier georganiseerd wordt als bij Ascensio en dat beide organisaties ook dezelfde (tevens enige) aandeelhouder, bestuurder en directeur hebben. Ik ben dan ook van mening dat mijn aanwijzing tot staken van de zorgverlening en overdracht van de cliënten zoals die zich nu richt op Ascensio zich ook richt op Infinitus. Dus ook Infinitus mag na 16 december 2014 geen zorg verlenen aan de cliënten van Ascensio (met een AWBZ-indicatie) voordat de inspectie heeft vastgesteld dat Infinitus voldoet aan de randvoorwaarden voor het verlenen van verantwoorde zorg. Bij het niet naleven van de voornoemde aanwijzing van 17 november 2014 riskeert de bestuurder van zowel Ascensio als Infinitus een last onder dwangsom. Het voorgenoemde is uiteraard ook aan de bestuurder gemeld.
Bent u van mening dat het zorgkantoor haar opdracht om fraude te bestrijden in deze casus voldoende heeft nageleefd?
Ik acht het van belang om te benadrukken dat de aanwijzing die is opgelegd aan Ascensio betrekking heeft op de kwaliteit van de verleende zorg. Lopende het toezichttraject door de IGZ heeft het betrokken zorgkantoor (Achmea) evenwel een signaal ontvangen dat er mogelijk sprake zou zijn van fraude met persoonsgebonden budgetten die worden besteed bij Ascensio. Het zorgkantoor heeft aangegeven dat naar aanleiding van dit signaal in het voorjaar van 2014 een administratief vooronderzoek is gestart binnen een steekproef van cliënten. In het kader van dit onderzoek heeft het zorgkantoor zorgovereenkomsten, facturen, zorgplannen en betalingsbewijzen opgevraagd bij zowel de zorgaanbieder als bij de budgethouders. Daarnaast is een aantal cliënten bezocht. Het zorgkantoor heeft mij laten weten dat het onderzoek nog niet is afgerond en zal worden voortgezet. Het onderzoek wordt tevens uitgebreid, door te kijken naar de levering van zorg binnen de gehele cliëntenpopulatie.
Op grond van de hiervoor genoemde aanwijzing is het zorgkantoor recentelijk tot het oordeel gekomen dat de zorg binnen Ascensio niet voldoet aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Het zorgkantoor heeft voor de huidige cliënten van Ascensio de aan hen verleende pgb’s ingetrokken en vervangende zorg in natura aangeboden. Het zorgkantoor heeft de cliënten eveneens geïnformeerd dat het pgb niet mag worden besteed bij Infinitus, vanwege de redenen genoemd onder 2 en 3.
Met de stappen die het zorgkantoor heeft genomen, is geborgd dat cliënten de zorg ontvangen die zij nodig hebben. Ook wordt voorkomen dat zij hun pgb nog langer besteden aan kwalitatief ontoereikende zorg. Dit overwegende ben ik van oordeel dat het zorgkantoor correct heeft gehandeld en heeft voldaan aan zowel zijn zorgplicht als de verantwoordelijkheid om fouten en fraude te signaleren en aan te pakken.
Wanneer kan de Kamer de toegezegde brief verwachten waarin u ingaat op de overdracht van informatie over fraude en fraudeurs?
In het Algemeen Overleg over de Transitie Wmo van 8 oktober jl.(Kamerstuk 29 538, nr. 170) heeft de Kamer mij gevraagd naar de overdracht van kennis over fraude naar gemeenten. Ik heb daarbij aangegeven dat ik de Kamer hier nader over zal informeren via het bredere programmaplan dat de Minister en ik momenteel ontwikkelen voor het aanpakken van fouten en fraude in de zorg. De Kamer ontvangt dit programmaplan in het voorjaar van 2015.
Het programmaplan omvat alle vier de zorgdomeinen, waaronder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet die vanaf 1 januari 2015 onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen. Vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zorgtaken vanuit de Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn gemeenten in dit kader ook verantwoordelijk voor het voorkomen en aanpakken van mogelijke onrechtmatigheden en fraude met zorggeld. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid ben ik voornemens om gemeenten hier desgewenst in te ondersteunen, met name op het punt van kennisontwikkeling en kennisuitwisseling.
In het kader van de informatieoverdracht over fraude en fraudeurs wil ik de Kamer nog attenderen op het wetsvoorstel van de Minister van Veiligheid en Justitie ter wijziging van artikel 106 van de Faillissementswet. Hierin wordt een civielrechtelijk bestuursverbod voorgesteld dat als doel heeft te voorkomen dat bestuurders, die door onbehoorlijk handelen of nalaten (mede) hebben bijgedragen aan een faillissement en/of daarbij frauduleus hebben gehandeld, hun activiteiten via allerlei omwegen en met nieuwe rechtspersonen ongehinderd kunnen blijven voortzetten. Dit verbod geldt voor een periode van vijf jaar voor bestuurs- en toezichthouderfuncties bij alle bestaande rechtsvormen. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat er bij de Kamer van Koophandel een register wordt geopend waarin alle bestaande bestuursverboden worden geregistreerd. Dit register zal publiek toegankelijk zijn, dus ook voor interne toezichthouders van zorgaanbieders en voor gemeenten.
Kinderen in Friesland die vanwege de stelselwijziging niet tijdig adequate zorg krijgen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de schriftelijke spoedvragen van de Statenfractie ChristenUnie Fryslân aangaande de zorgverlening aan kinderen?
Ja. Ik heb inmiddels ook kennisgenomen van de antwoorden (zie http://www.fryslan.frl/13075/20-11-2014-christenunie-wachtlisten-jongereinsoarch-beantwoording-5-december-2014) die inzicht geven in de situatie in Fryslan. Daarom heb ik ervoor gekozen om de vragen die aan mij zijn gesteld zoveel mogelijk in algemene zin te beantwoorden.
Klopt het dat kinderen die in de periode tussen 29 oktober en 31 december 2014 zich melden wel een indicatiebesluit onder de huidige wetgeving krijgen, maar niet altijd direct in zorg genomen kunnen worden? Klopt het tevens dat deze kinderen overgaan naar het nieuwe stelsel, en daardoor vanaf 2 januari a.s. op de wachtlijst komen te staan?
Het klopt dat kinderen die zich in de periode tussen 29 oktober en 31 december 2014 melden een indicatiebesluit onder de huidige wetgeving kunnen krijgen als het BJZ en/of het CIZ hierover tijdig een besluit kunnen nemen. Deze kinderen vallen onder het overgangsrecht van de Jeugdwet en behouden het recht op zorg zoals in het indicatiebesluit is opgenomen. Of zij direct in zorg genomen kunnen worden is afhankelijk van de lokale/regionale situatie. Het is zeker niet zo dat deze kinderen automatisch op een wachtlijst komen te staan. Ingevolge afspraken tussen het Rijk en de provincies geldt voor de provinciaal gefinancierde jeugdzorg dat een jeugdige voor de wachtlijst meetelt indien deze jeugdige 9 weken na het indicatiebesluit nog geen zorg ontvangt. Dit is geen wettelijke termijn. Tot die tijd vallen kinderen binnen de zogenaamde acceptabele «werkvoorraad» van de zorgaanbieder. Daarbij geldt in alle provincies dat als de veiligheid van de jeugdige in het geding is, er onmiddellijk zorg wordt geboden.
Is het tevens waar dat hierdoor een enorme wachtlijst ontstaat, waardoor de werkvoorraad bij gemeenten per 1 januari a.s. enorm hoog zal zijn, en honderden kinderen hierdoor extra lang op de wachtlijst komen te staan?
Nee. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven vallen deze kinderen onder het overgangsrecht van de jeugdwet en hebben zij een aanspraak op zorg als zij een indicatiebesluit hebben. Zij komen dus niet in de «werkvoorraad» van de gemeenten omdat uit het indicatiebesluit al duidelijk is welke zorg er nodig is.
Wel op de «werkvoorraad» van gemeenten komen die kinderen die bekend zijn bij BJZ en CIZ, maar wiens aanvraag voor 1 januari niet meer door BJZ of CIZ wordt afgedaan. Gemeenten moeten afspraken maken met de bureaus jeugdzorg (BJZ) en het CIZ over de warme overdracht van deze kinderen. We zijn in overleg met partijen, zie ook het antwoord op vraag 7, om er voor te zorgen dat hierover ook goed wordt gecommuniceerd.
Hoe wordt voorkomen dat gemeenten per 1 januari a.s. worden overspoeld met kinderen die nog in zorg genomen moeten worden op basis van een in 2014 afgegeven indicatiebesluit door Bureau Jeugdzorg, terwijl indicering door het gebiedsteam dan nog op gang moet komen?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven wordt een gemeente niet overspoeld met kinderen met een indicatiebesluit. Deze kinderen kunnen hun aanspraak op zorg verzilveren bij een zorgaanbieder. De gemeente moet wel zorg dragen voor zorgcontinuïteit, of doordat de gemeente een contract heeft met deze aanbieder of doordat de gemeente zorg draagt voor de betaling van de factuur van de aanbieder.
De gemeenten krijgt wel te maken met kinderen die door BJZ en CIZ worden overgedragen en voor wie nog moet worden vastgesteld welke jeugdhulp moet worden ingezet.
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat kinderen die op of na 29 oktober zijn aangemeld adequate zorg ontvangen binnen de wettelijke termijn van 9 weken?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre deze problematiek ook speelt in andere provincies?
In mijn brief van 8 december 2014 aan uw Kamer (Kamerstuk 31 839, nr. 430) over de toegankelijkheid van de provinciale jeugdzorg, heb ik aangegeven dat het beeld voor Nederland is dat de wachtlijst per 1 juli 2014 is gedaald ten opzichte van juli 2013. Dit betekent dat provincies er goed in slagen de directe zorgverlening te blijven bieden ondanks de voorbereiding op de stelselherziening. Daarnaast worden in het kader van de voorbereiding op de stelselherziening op lokaal en regionaal niveau afspraken gemaakt over de zorg aan cliënten in de overgangsperiode rond 1 januari 2015. Als voorbeeld kan hierbij de provincie Fryslan dienen. Uit de antwoorden op de vragen van Statenfractie CU Frylan blijkt dat de provincie er naar streeft om op 31 december 2014 geen kinderen op de wachtlijst te hebben bij Jeugdhulp Fryslan. Ook zijn er afspraken gemaakt over een warme overdracht en is de provincie met gemeenten en Jeugdhulp Fryslan overeengekomen dat de provincie Jeugdhulp Frylan in staat zal stellen om 15 FTE extra in te zetten om de gemeentelijke gebiedsteams te versterken en om kennis over te dragen.
Op welke wijze werkt u samen met provincies en gemeenten om te zorgen dat er per januari wel sprake zal zijn van een goede overdracht? Bent u bereid zo snel mogelijk in gesprek te treden met alle verantwoordelijke partijen, om zodoende een grote wachtlijst per januari te voorkomen? Bent u bereid de Kamer hierover schriftelijk te rapporteren?
In mijn brief aan uw kamer van 3 december 2014 (Kamerstuk 31 839, nr. 427) over de stand van zaken van de transitie en inkoop jeugdhulp heb ik aangegeven dat er overleg gaande is met de VNG, Jeugdzorg Nederland, CIZ en Zorgverzekeraars Nederland over de warme overdracht van die kinderen die bekend zijn bij BJZ en CIZ, maar wiens aanvraag voor 1 januari niet meer door BJZ of CIZ wordt afgedaan. Uit dit overleg is gebleken dat voor een goede uitvoering het nodig is dat artikel 10.4a Jeugdwet vooruitlopend op 1 januari 2015 inwerking treedt. Hierin wordt zo spoedig mogelijk voorzien door publicatie van een koninklijk besluit.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ik streef ernaar deze vragen voor het AO van 11 december 2014 over de voortgang van de decentralisatie van de zorg te beantwoorden.
Het bericht dat therapie de kans op zelfdoding verkleint |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Therapie verkleint kans op zelfdoding»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het Deense onderzoek naar gesprekstherapie ter voorkoming van suïcide?
Het Deense onderzoek toont aan dat ambulante gesprekstherapie na een suïcidepoging (c.q. zelfbeschadiging) een rol kan spelen in het voorkomen van herhaling van een suïcidepoging en suïcide. Het Deense model maakt gebruik van in suïcidepreventie gespecialiseerde poliklinieken verspreid over Denemarken, waar gespecialiseerde expertise is ontwikkeld. In Nederland wordt ook nagedacht over gespecialiseerde poliklinieken op dit terrein. In Venlo bijvoorbeeld is dit jaar een Suïcidepoli opgericht door GGZ Vincent van Gogh.
Deelt u de mening dat het van belang is om in Nederland naar dit Deense model te kijken en te bezien op welke wijze deze gesprekstherapie ook in Nederland kan bijdragen aan het voorkomen van suïcide? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In Nederland vindt vergelijkbare gesprekstherapie na suïcidepogingen plaats, veelal in het kader van ambulante GGZ hulpverlening. In de Multidisciplinaire richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag wordt de waarde van gesprekstherapie gericht op suïcidaliteit ook aangegeven. De Landelijke agenda suïcidepreventie bevat activiteiten die gericht zijn op de implementatie van deze richtlijn. In de GGZ worden zogenoemde pitstoptrainingen aangeboden om deze richtlijn te implementeren. Deze trainingen sluiten aan bij de gesprekstherapie zoals genoemd in het Deense model. Ook 113Online biedt online en telefonisch gesprekstherapie aan suïcidale personen, o.a. na suïcidepogingen en zelfdestructief gedrag.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat het belang van gesprekstherapie bij suïcidaal gedrag erkend wordt. Met de activiteiten die gericht zijn op de implementatie van genoemde richtlijn, is dit onderwerp belegd in de (uitvoering van de) Landelijke agenda suïcidepreventie.
Bent u bereid om informatie over de Deense onderzoeksresultaten naar de Kamer te sturen? Zo ja, wilt u dit doen vóór het Algemeen overleg GGZ op 3 december a.s? Zo nee, waarom niet?
Ik doe u hierbij het betrokken artikel uit the Lancet van 24 november 2014 toekomen waarin de uitkomsten van deze studie toegelicht worden.