Het menselijk leed door de bezuinigingen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo triest dat iemand die een complexe fractuur heeft opgelopen na een val, acht weken moet wachten op thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Uit informatie van de gemeente Rotterdam blijkt dat de gemeente een procedure heeft voor het aanvragen van maatschappelijke ondersteuning met een spoedeisend karakter. Zo nodig kan de gemeente een beslissing nemen binnen 24 uur. Uit contact met Rotterdam is duidelijk geworden dat contact tussen het wijkteam en de cliënt ertoe heeft geleid dat alsnog ondersteuning is geboden.
Vindt u het wenselijk dat een 79-jarige vrouw die haar heup gebroken heeft geen thuiszorg kon krijgen omdat de gemeente dit heeft afgeschaft? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Uit informatie van de gemeente Berkelland is mij gebleken dat de gemeente de thuiszorg niet heeft afgeschaft. Indien uit het onderzoek blijkt dat een cliënt aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet, verstrekt de gemeente de maatwerkvoorziening «ondersteuning thuis».
Vindt u het ook ongehoord schaamteloos dat een 82-jarige man die vorig jaar augustus 2,5 uur huishoudelijke verzorging kreeg toegewezen, in december een brief ontving – zonder dat persoonlijk contact werd opgenomen – met de berichtgeving dat de thuiszorg is stopgezet, terwijl zijn beperkingen niet minder geworden zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Uit informatie van de gemeente Montferland is mij gebleken in het geval van de 82-jarige man die in de vraag aan de orde komt een voorlopige voorziening bij de rechter is gevraagd. In dit geval heeft de rechter inmiddels een voorlopige voorziening getroffen. Ik verwijs naar deze uitspraak. http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2015:1494&keyword=15%2f305.
Hoe oordeelt u over de situatie in Lochem waar 70 mensen verstoken zijn van thuiszorg, omdat het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) een ontslagvergunning voor thuiszorgmedewerkers vervroegd heeft afgegeven? Is dit wettelijk mogelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?4
UWV heeft gehandeld conform wettelijke termijnen van hoor- en wederhoor en kent geen procedure waarbij een ontslagvergunning vervroegd wordt afgegeven. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om gebruik te maken van de ontslagvergunning door opzegging van de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de geldende opzegtermijn. De ontslagvergunning heeft een geldigheidsduur van maximaal 8 weken, waardoor de werkgever de mogelijkheid heeft op een later moment – binnen de 8 weken – tot opzegging over te gaan.
Uit informatie van de gemeente Lochem blijkt dat in samenwerking met andere aanbieders is voorkomen dat cliënten langer dan enkele weken verstoken zijn gebleven van huishoudelijke hulp.
Vindt u het wenselijk dat een dementerende man in Oosterhout zwaar verwaarloosd is aangetroffen in huis omdat de gemeente de huishoudelijke verzorging had stopgezet?5
Uit contact met de gemeente Oosterhout is mij gebleken dat de cliënt in beeld was bij de gemeente. In deze situatie heeft de focus bij de betrokken partijen gelegen op de lange termijn oplossing (verhuizing naar een aanleunwoning), waardoor de continuïteit van de huishoudelijke hulp op dat moment helaas onvoldoende was geborgd. In de praktijk van de uitvoering is echter verzuimd het gevaar van vervuiling in te zien en per direct huishoudelijke hulp in te zetten. Zodra dit de gemeente duidelijk werd is alsnog per direct huishoudelijke hulp verstrekt.
Is dit de invulling van de gemeentelijke vrijheid die u beoogd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de Wmo 2015 hebben gemeenten de nodige beleidsruimte om te komen tot kwalitatief betere ondersteuning dichterbij de mensen die daarop zijn aangewezen. Mijn beeld is dat de afgelopen periode hard is gewerkt om de invoering van de Wmo 2015 op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden.
Ik verwacht u in de loop van april 2015 een meer systematisch beeld te kunnen schetsen van de landelijke stand van zaken van de transitie in de eerste maanden van dit jaar. Ik wil daar in dit stadium niet op vooruitlopen.
Op welke wijze houdt u »10 vingers aan de pols» om te voorkomen dat mensen thuis verwaarlozen? Bent u van mening dat mensen niet aangewezen dienen te zijn op media of de rechter om hun huishoudelijke verzorging hersteld te zien?
In mijn brief van 28 januari 2015 (Kamerstukken II 34 104 nr. 17) heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik de TK zal informeren over stand van zaken in 2015. Begin april 2015 zal ik u een eerste beeld van de transitie schetsen.
In de Wmo 2015 is een zorgvuldige procedure opgenomen over hoe de gemeente moet handelen indien een cliënt zich bij de gemeente meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Inmiddels is uit rechtspraak ook duidelijk dat de gemeente die een lopende toekenning wil versoberen of beëindigen daarvoor steeds een afweging op het individuele niveau van de cliënt zal moeten maken.
Voor de gevallen waarin de cliënt zich niet zelf meldt met een behoefte aan maatsschappelijke ondersteuning en dat ook niet door zijn sociale omgeving gebeurt, moet de gemeente in het beleidsplan opnemen wat hun beleid is dat erop gericht is vroegtijdig vast te stellen of ingezetenen behoefte hebben aan maatschappelijke ondersteuning en wat hun beleid is om te voorkomen dat ingezetenen aangewezen zullen zijn op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente moet met andere woorden beleid hebben dat gericht is op preventie.
Op basis van het voorgaande stel ik vast dat er voldoende waarborgen zijn voor een zorgvuldige procedure en een beleid dat gericht is op onder meer preventie. Hiermee zal in het overgrote deel van de cliënten voorkomen kunnen worden dat een cliënt het noodzakelijk vindt om bezwaar en daarop volgend beroep in te stellen.
Bent u bereid uit te zoeken hoeveel mensen wachten op thuiszorg of geen thuiszorg krijgen (in een acute spoedsituatie)? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit te onderzoeken?
In de Wmo 2015 is in artikel 2.3.3. een speciale procedure opgenomen waarin sprake is van spoedeisendheid. In gevallen waarin deze spoedeisendheid is vastgesteld beslist het college na de melding van een beroep op maatschappelijke ondersteuning onverwijld tot de verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening.
Ik beschik niet over de door de Kamer gevraagde gevraagde informatie met betrekking tot het aantal mensen dat op thuiszorg zou wachten of geen thuiszorg zou krijgen in een acute situatie, omdat deze niet op landelijk niveau wordt verzameld. Ik ben ook niet bereid om het te onderzoeken, omdat het tot de verantwoordelijkheid van het college behoort om in spoedeisende gevallen adequate ondersteuning te bieden. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat colleges deze taak niet goed zouden uitvoeren.
Hoe oordeelt u over deze verhalen waarin mensen die een (tijdelijke) beperking hebben en waar acuut thuiszorg nodig is dit niet kunnen krijgen? Gaat u uw systeemverantwoordelijkheid inzetten om te zorgen dat gemeenten alle mensen spoedig van thuiszorg voorzien, indien een dergelijke situatie zich voordoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De defecte Spijkenisserbrug, die cruciaal is voor ambulances |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Spijkenisserbrug cruciaal voor ambulances»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Betrokken partijen hebben mij geïnformeerd over de maatregelen die zijn getroffen om te kunnen waarborgen dat Voorne Putten bereikbaar blijft voor ambulances.
Vindt u het acceptabel dat ambulances al drie keer met stremmingen te maken hebben gehad waardoor de aanrijtijden in gevaar komen?
De betrokken partijen hebben mij laten weten dat de stremmingen van de afgelopen periode nog niet hebben geleid tot verstoringen van de ambulancezorg op Voorne Putten. Voorts hebben de stremmingen tot nu toe geen aantoonbaar effect gehad op de aanrijtijden op Voorne Putten. De Spijkenisserbrug is ook onder normale omstandigheden frequent geopend voor het scheepvaartverkeer. De meldkamer ambulancezorg van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft momenteel extra aandacht voor de bezetting van Voorne Putten. Zij krijgen bij een stremming door storing of test direct een bericht.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is wanneer de 170.000 inwoners van deze risicovolle regio niet op tijd een ziekenhuis kunnen bereiken?
Betrokken partijen hebben mij laten weten dat er regelmatig overleg is over de problemen rond de Spijkenisserbrug. Om te voorkomen dat Voorne Putten niet bereikbaar is voor hulpdiensten is een aantal maatregelen getroffen. Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Wat gaat u doen aan de steeds groter wordende druk die brandweer- en ambulancepersoneel ervaren door de slechte infrastructuur in de regio?
Rijkswaterstaat overlegt frequent met de hulpdiensten en erkent de urgentie van het probleem bij de Spijkenisserbrug. Zij heeft een aantal maatregelen genomen om de kans op storingen van de brug te verkleinen en bij eventuele storingen snel in te kunnen grijpen. Zo heeft Rijkswaterstaat met de provincie Zuid-Holland afspraken gemaakt om er voor te zorgen dat bij een storing van de Spijkenisserburg de Hartelbrug beschikbaar blijft voor het wegverkeer. Hierdoor blijft Voorne Putten voor de hulpdiensten bereikbaar.
Hoeveel incidenten moeten er plaatsvinden voordat u beseft dat Spijkenisse een volwaardige Spoedeisende Hulp nodig heeft die 24/7 open is?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij laten weten dat zij geen meldingen heeft ontvangen van incidenten. Er is geen sprake van overschrijding van de 45 minutennorm. De acute zorg in de regio is voldoende bereikbaar en beschikbaar. Zowel de verzekeraar als de regionale ambulancedienst houden de aanrijtijden nauw gezet in de gaten.
De uitbetaling van zorgverleners van pgb-houders door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Renske Leijten , Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich voorstellen dat pgb-houders die contracten van anderen – inclusief burgerservicenummer (BSN) – teruggestuurd krijgen, bang zijn dat óók hun gegevens elders terechtkomen?1
Ja, dat kan ik me voorstellen. Incidenten met persoonsgegevens betreur ik zeer. Bij de SVB wordt thans niet centraal geadministreerd hoe vaak dit voorkomt. Daar waar dergelijke meldingen bij de SVB bekend worden, wordt direct geacteerd. De SVB heeft de interne controle op dit terrein inmiddels aangescherpt.
In hoeveel gevallen zijn contracten van pgb-houders bij anderen terechtgekomen dan de feitelijke eigenaar van de gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat persoonlijke gegevens bij derden terechtkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverleners verdienen via een pgb een vast maandloon – en zijn daarmee «maandloner» – en hoeveel zorgverleners werken op declaratiebasis? Wat zijn de absolute getallen en wat is de verhouding in percentages? Kunt u de cijfers uitsplitsen in Wlz-pgb, Wmo2015-pgb en Jeugdwet-pgb?
Op 10 februari bedroeg het aantal betalingen voor vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen 68.000. Daarbij is ook de instroom na 30 januari jl. meegenomen. De SVB geeft aan dat zij de huidige werkvoorraad doorgelopen hebben op «januari-maandloners». Indien zich na de laatste betaaldatum van 16 februari nog budgethouders melden, dan worden zij met voorrang behandeld in het Rapid Response Team. Het aantal zorgverleners op declaratiebasis bedraagt naar schatting 130.000. Binnen de korte termijn voor beantwoording van voorliggende vragen is het niet mogelijk om een uitsplitsing te geven in Wlz-pgb, Wmo-pgb en Jeugdwet-pgb. Ik zal uw Kamer deze gegevens zo spoedig mogelijk toezenden.
Wanneer u niet over de in vraag 5 gevraagde cijfers beschikt, kunt u dan per categorie laten weten waarom deze cijfers niet bekend zijn?
Zie mijn reactie op vraag 4.
Hoe kan het zijn dat u op 4 februari 2015 zegt dat «zo veel mogelijk» maandloners, te weten 59.000, betaald zijn2, terwijl de SVB op 6 februari er melding3 van maakt dat nog eens 19.000 maandloners betaald zijn? Vindt u 30% ontbrekende uitbetaling «zo veel mogelijk»?
De 59.000 waarover ik heb gesproken in mijn brief, betreft die hulpverleners waarvoor een vaste maandelijkse vergoeding is afgesproken (vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). Hieronder vallen onder andere de hulpverleners die een salaris van hun budgethouder krijgen. Dit aantal was op 10 februari toegenomen met 9.000 tot 68.000. Bij de 19.000 waar u in de vraagstelling naar verwijst wordt ook het aantal declaraties meegenomen die gebaseerd zijn op een vaste arbeidsrelatie met variabel aantal uren. Het betreft dus andere categorieën.
Hoeveel van de mensen die declaraties via «mijnsvb» (urenbriefjes) hebben geüpload hebben betaald gekregen? Verwacht u dat de problemen met de betalingen zich zullen herhalen bij de volgende uitbetalingsronde? Zo nee, waarom niet?
De SVB verwacht op basis van het huidig aantal geregistreerde budgethouders in totaal ca. 130.000 declaraties en facturen insturen. Op dit moment zijn er ca. 51.000 declaraties ontvangen door de SVB, waarvan ca. 30% via de portal binnen zijn gekomen en ca. 70% per post. De verwerking van ingediende declaraties via «MijnPGB» verloopt conform afspraak en deze worden binnen 5 à 10 dagen betaald.
De verwerking van ingediende declaraties zal naar verwachting in de toekomst beter verlopen bijvoorbeeld omdat een groot deel van de zorgovereenkomsten volledig zijn verwerkt in het systeem.
Hebben alle 32 zorgkantoren de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
De SVB ontvangt nog regelmatig gegevens van budgethouders, zowel via gemeenten als via zorgkantoren. Dit betreft onder andere gegevensstroom met betrekking tot de oorspronkelijke non respons. Daarnaast is er een gegevensstroom richting de SVB uit hoofde van de afspraken die voortvloeien uit de terugvalscenario’s die in werking zijn getreden (waarover ik uw Kamer in mijn brief van 20 januari jl. (kenmerk 712988-132229-LZ) heb geïnformeerd). Ten slotte vindt er een permanente gegevensstroom plaats als gevolg van nieuwe instroom en mutaties op de gegevens van huidige budgethouders.
Hebben alle gemeenten de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Uit hoeveel mensen bestaat het Rapid Response Team en waar is dit gehuisvest? Hoeveel mensen hebben zich aangemeld bij het Rapid Response Team voor hulp en hoeveel mensen zijn werkelijk (bijvoorbeeld met een voorschot) geholpen?
Het Rapid Response Team (RRT) is gehuisvest bij het SVB servicecentrum PGB in Utrecht en is sinds maandag 9 februari volledig operationeel. Er is 6 fte vrijgemaakt voor de uitvoering van het RRT, ondersteunt door een schil van 5 vaste backoffice medewerkers. Het RRT is in het leven geroepen om specifieke zaken die geen verder uitstel kunnen verdragen met voorrang op te pakken. In dit team worden zaken via Per Saldo, VWS, SVB en VNG aangeleverd. Daar vindt tevens prioritering plaats.
Inmiddels zijn 168 cases opgelost, 140 cases zijn op dit moment in behandeling.
Met Per Saldo is permanent overleg over de casuïstiek. Per Saldo heeft aangedrongen op een verhoging van de capaciteit van het RRT om meer urgente zaken met voorrang te kunnen oppakken. Dit wordt momenteel met de SVB uitgewerkt. De procedures rond het RRT worden voortdurend gemonitord en waar nodig verbeterd.
Kunt u toelichten hoe het komt dat ook bij de budgethouders die reeds voor 1 januari 2015 de SVB de uitbetaling lieten regelen het uitbetalen van het pgb fout gaat aangezien deze al in het computersysteem zaten?
De werkwijze rond de uitbetaling van pgb’s is ook voor deze budgethouders gewijzigd. Voorheen werd het budget op rekening van de budgethouders gestort, die dan zelf de zorgverlener betaalde. Nu betaalt de SVB op basis van de zorgovereenkomst en declaraties het budget achteraf aan de zorgverlener.
Bij hoeveel pgb-houders zijn sommige hulpverleners wél uitbetaald en andere niet, terwijl alle hulpverleners zogenaamde maandloners zijn?
Ik ga ervan uit dat in de vraagstelling wordt gedoeld op zorgverleners met een vaste arbeidsrelatie en een vast aantal uren (maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). De situatie dat de ene zorgverlener wél en de andere niet is uitbetaald kan voorkomen als gevolg een niet gelijktijdige verwerking van de zorgovereenkomsten. Het aantal gevallen waarbij dit zich heeft voorgedaan is niet bekend.
Kunt u de Kamer de volgende stukken sturen die samenhangen met de stuurgroep-trekkingsrecht4:
Ik zal de besluitstukken van het programma «pgb trekkingsrecht» betrekken bij de evaluatie die ik uw Kamer heb toegezegd in het debat van 4 februari. Daarover kunt u alsdan met mij in gesprek gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 12 februari om 11 uur?
De vragen zijn zo snel als mogelijk was beantwoord.
Het bericht dat een bejaarde Rotterdamse gevangen zit in zwaar versoberd verzorgingshuis; Zorgen om Nelly van 101 |
|
Karen Gerbrands (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bejaarde Rotterdamse «gevangen» in zwaar versoberd verzorgingshuis; Zorgen om Nelly van 101»?1
Ja.
Is dit wat u bedoelde met betere zorg dichter bij mensen thuis?
Verzorgingshuizen veranderen soms in een woon/zorgcentrum waar mensen meer zelfstandig wonen met «zorg aan huis» als dat nodig is. Ik kan me heel goed voorstellen dat er mensen zijn die gewend waren aan de zorg en ondersteuning die vanuit het verzorgingshuis werd geleverd en er erg tegenop zien om weer meer zelfstandig te wonen. Daarom moet in overleg tussen zorgkantoor, zorgaanbieder en cliënt gezocht worden naar een passende oplossing indien een instelling overgaat tot het scheiden van wonen en zorg. Voor bestaande cliënten moet de bestaande situatie zoveel als mogelijk is, worden gehandhaafd.
Denkt u echt dat Nelly van 101 dit zelf wil?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u zelf in een Nederland wonen waarin de zorg op deze manier «mee verandert»?
Zo lang mogelijk zelfstandig wonen met zorg aan huis als dat nodig is, sluit aan bij de wens van vele mensen.
De opkomst van drunkorexia |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eerst veel drank, en dan te weinig eten»?1
Ja.
Wat is er bij u bekend over de gezondheidseffecten van drunkorexia?
«Drunkorexia» is geen psychiatrische stoornis. Het refereert aan gedrag dat zich kenmerkt door een combinatie van overmatig alcoholgebruik en een ongezonde levensstijl door slecht/onvoldoende eten. De negatieve effecten van overmatig alcoholgebruik zijn onder andere verhoogde kans op kanker en leverziektes en een negatieve invloed op bijna alle organen. Te weinig eten kan onder andere leiden tot maag-/darmklachten, hartritmestoornissen en haaruitval.
Heeft u inzicht in de omvang van drunkorexia? Heeft u inzicht in risicogroepen? Zo ja, hoe groot is het probleem en komt het probleem voornamelijk voor bij studenten of ook bij andere groepen? Zo nee, bent u bereid hier snel onderzoek naar te doen?
Ik heb geen inzicht in dit specifieke gedrag. Navraag bij het Trimbos-instituut leert dat er over dit gedrag geen signalen of vragen binnenkomen via instellingen voor verslavingszorg of de alcoholinfolijn. Ook via andere instanties (gespecialiseerde eetstoornis instellingen) komen geen signalen binnen over dit fenomeen. Vooralsnog zie ik geen reden hier nader onderzoek naar te doen.
Welke activiteiten onderneemt u in het voorkomen van drunkorexia? Welke verantwoordelijkheden hebben veldpartijen en hoe vullen zij die in?
Er worden geen activiteiten ondernomen die zich specifiek richten op het voorkomen van «drunkorexia». In bredere zin benadruk ik het belang van een gezonde leefstijl en ik zet daarbij onder andere in op een gezond gewicht. Hierbij is aandacht voor de preventie van zowel onder- als overgewicht. Op de website van het Voedingscentrum is hierover informatie te vinden. Daarnaast faciliteer ik via het Trimbos-instituut publieksvoorlichting om te voorkomen dat (jong) volwassenen teveel alcohol drinken en zichzelf op die manier schade toebrengen. Vooralsnog zie ik geen noodzaak om voor de specifieke problematiek rondom «drunkorexia» aanvullende (voorlichtings)maatregelen te nemen.
Worden risicogroepen voorgelicht over de gezondheidsrisico’s van drunkorexia? Zo ja, besteedt de voorlichting ook aandacht aan het feit dat drunkorexia het lijf van buiten gezond doet lijken, maar de gezondheid in het lichaam juist ernstig schaadt? Zo nee, bent u bereid met veldpartijen voorlichting te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van het hulpaanbod in Nederland voor mensen met drunkorexia? Acht u het hulpaanbod voldoende om in de vraag te voorzien?
Mensen die last hebben van fysieke en mentale klachten die geassocieerd worden met «drunkorexia» kunnen daarvoor terecht bij de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ. Inmiddels beschikt 70% van de huisartsen over een praktijkondersteuner GGZ, onder andere als gevolg van de verruiming van de middelen daarvoor.
Zijn er gegevens bekend over de effectiviteit van het beschikbare hulpaanbod? Zo ja, acht u het hulpaanbod voldoende effectief? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de effectiviteit?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de huisarts niet beschikt over adequate kennis en interventies voor het bieden van hulp bij problematisch alcoholgebruik en een ongezond eetpatroon. Zo is er onder andere de NHG-standaard «Problematisch alcoholgebruik». Daarnaast kan de huisarts mensen met een ongezond eetpatroon adviseren naar de diëtist te gaan.
Zie ook https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/alcoholgebruik/cijfers-context/trends
Onder Trend zwaar alcoholgebruik volwassenen: Grootste groep zit in leeftijd van «studententijd» en zakt daarna behoorlijk.
Het bericht 'mug met virus groeit hard in poldermoeras' |
|
Rudmer Heerema (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mug met virus groeit hard in poldermoeras»?1
Ja.
Wat is het huidige beleid om de verspreiding van ziekten door muggen die gevaarlijk zijn voor mens of dier te voorkomen en te monitoren?
De steekmuggen die op dit moment in Nederland voorkomen, spelen nog geen rol van betekenis in de verspreiding van infectieziekten onder mens of dier. Zowel wereldwijde als regionale veranderingen kunnen deze situatie in de toekomst mogelijk veranderen.
Het huidige beleid heeft als voornaamste onderdelen de signalering van ziekten die door muggen worden overgedragen op mens en dier, het verzamelen van gegevens over het verspreidingspatroon van inheemse en exotische muggen en het, indien nodig, bestrijden van exotische muggen.
Voor mijn beleid om de introductie van exotische muggen in Nederland te voorkomen verwijs ik naar mijn brief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793, nr. 96). In het verlengde van dit beleid heb ik het RIVM gevraagd om in samenwerking met het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA spoedig te adviseren over de problematiek, de mogelijkheden voor interventie en knelpunten ten aanzien inheemse muggen.
Hoe beschouwt u de recente ontwikkelingen en in het bijzonder het oprukken van diverse soorten muggen vanaf het Afrikaanse continent? Bent u bekend met de oorzaken hiervan? Zo ja, wat zijn deze? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bekend met het recent oprukken van muggen vanaf het Afrikaanse continent. Van situaties waarbij Afrikaanse vectoren oprukken of een bedreiging vormen voor de volksgezondheid is mijns inziens vooralsnog geen sprake. Wel is het langer bekend dat via importstromen van bijvoorbeeld gebruikte banden exotische muggen in Nederland terecht komen. Door het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA wordt daarop gemonitord en zo nodig wordt er bestreden. De uitbreiding van het leefgebied in het buitenland van steekmuggen, knutten en teken onder invloed van klimaatsverandering wordt in de monitoring ook nauwlettend gevolgd door het Centrum Monitoring Vectoren en het RIVM.
Deelt u de u de risico's van het West-Nijlvirus en van de knokkelkoorts zoals geschetst in het artikel? Zo ja, hoe gaat u hiermee om? Zo nee, waarom niet? Vindt u dit risico acceptabel voor de volksgezondheid in Nederland?
Nee, de risico’s zoals in het artikel omschreven, deel ik niet. De muggensoorten die het West-Nijl virus kunnen overdragen komen namelijk al overal in Nederland in grote getalen voor. Vernattingsprojecten, zullen dan ook niet tot een gewijzigde inschatting leiden van risico’s voor West-Nijl virus.
Voor wat betreft knokkelkoorts komen de muggen die dat overbrengen niet voor in de vernattingsgebieden. En de muggen die in vernattingsgebieden voorkomen, kunnen geen knokkelkoorts overbrengen.
Desalniettemin neem ik het knokkelkoortsvirus en de exotische muggen die dit wel kunnen overbrengen serieus. De introductie van deze muggen (zoals de tijgermug en de gelekoortsmug), monitoren we sinds 2009 uitvoerig en deze worden bestreden wanneer ontdekt. Berichtgeving die de tijgermug in verband brengt met West-Nijl virus is foutief, de tijgermug is zeker geen drijvende kracht achter een W West-Nijl virus-epidemie.
Bent u op de hoogte van de bestrijdingsrisico's en is Nederland voldoende voorbereid? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen om de komst en verspreiding van deze muggen in Nederland te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van plan een onderzoek in te stellen om vast te stellen in hoeverre vernatting van natuurgebieden daadwerkelijk leidt tot meer muggen en dus ook tot muggen met ziekten als de knokkelkoorts? Zo nee, waarom niet? Op welke manier waarborgt u dat de natuur niet bijdraagt aan risico's voor de volksgezondheid?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Verder heeft onderzoeksinstituut Alterra in 2009 reeds in opdracht van het Ministerie van EZ onderzoek gedaan naar de effecten van vernatting op de muggenstand (Verkenning van de steekmuggen en knuttenproblematiek bij klimaatverandering en vernatting; Alterra rapport nr. 1856). Daarnaast is er zeer recent in het Verenigd Koninkrijk onderzoek gedaan naar vectoren en vernatting van natuurgebieden en welke strategieën kunnen worden ontwikkeld om de volksgezondheidsrisico’s te verminderen. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat met het creëren van nieuwe waterrijke gebieden nieuwe broedplaatsen voor muggen ontstaan, maar dat dit niet automatisch zal leiden tot overlast of een volksgezondheidsrisico.
Om de muggen- en knuttenpopulatie te kunnen voorspellen en beheersen, is in 2011 door Alterra een leidraad ontwikkeld voor terreineigenaren. Deze leidraad is bedoeld voor planvormers, inrichters en terreinbeheerders die betrokken zijn bij voorbereiding, uitvoering of begeleiding van projecten waarbij vernatting aan de orde is. De provincies, verantwoordelijk voor het natuurbeleid, kunnen draagvlak creëren onder terreinbeheerders en zorgen dat de leidraad wordt geïmplementeerd in het beheer.
Het RIVM werkt op dit moment in samenwerking met het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA aan een beleidsadvies over de inheemse muggenbestrijding. Zij neemt in het verlengde daarvan de connectie mee met de leidraad van Alterra om te komen tot een leidraad voor het risicomanagement van muggen ten behoeve van de volksgezondheid.
Hoeveel moerasachtig gebied waar de mug goed gedijt is er aanwezig in Nederland en hoeveel moerasachtig gebied bent u nog voornemens toe te voegen? Acht u dit geen risico voor de volksgezondheid zoals beschreven wordt in het artikel?
Sinds de decentralisatie van het natuurbeleid is het uitbreiden van moerasgebied in Nederland een taak van de provincies in het kader van het realiseren van het natuurnetwerk Nederland.
De opgaven die provincies hebben in het kader van waterberging of het natuurbeleid kan niet eenvoudig en zinvol worden doorvertaald naar een toename van toekomstige volksgezondheidsrisico. Bovendien is muggenoverlast niet synoniem met moerasachtig gebied; veel overlast staat geheel los van vernatting. Het onderzoek van Alterra uit 2009 geeft aan dat ook zonder natuurontwikkeling, de kans op meer muggen in Nederland zal toenemen.
Reeds genoemde en ingezette studies van Alterra, het RIVM en het Centrum Monitoring Vectoren hebben tot doel om een vinger aan de pols te houden en aanbevelingen te doen, ook richting provincies en terreinbeheerders, ten aanzien van de risico’s, of dat nu toename van muggen of ziekten betreft. Aangezien er geen actuele ziektelast ten gevolge van muggen wordt geconstateerd, wacht ik verdere adviezen van het RIVM over eventuele effecten ten aanzien van gezondheidsrisico’s hieromtrent af.
Kunt u een inschatting geven hoe groot de mogelijke risico’s voor de volksgezondheid zijn die de overheid neemt door het vernatten van natuur? Worden mogelijke risico’s voor de volksgezondheid meegewogen als argument om natuur al dan niet te vernatten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Indien risico’s voor de volksgezondheid niet meegewogen worden als argument om natuur al dan niet te vernatten, kunt u dan toezeggen om deze risico’s voortaan op te nemen in de het afwegingskader? Zo nee, waarom vindt u dat de mogelijke gezondheidsrisico’s voor onze inwoners van ondergeschikt belang zijn ten opzichte van het vernatten van natuur?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Hulp aan gewonde oud-militair die met Koerden vocht tegen ISIS’ |
|
Raymond Knops (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de noodkreet van de heer Leo Jansen om zijn zwaargewonde zoon Richard Jansen terug te halen uit Syrië/Irak?1
Ja.
Klopt het dat Richard Jansen naar Syrië/Irak afgereisd is om met de Koerden te strijden tegen de terreurbeweging ISIS? Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat hij dankzij «moedig optreden in het heetst van de strijd het leven van veel kameraden heeft gered»?2
Het is bekend dat betrokkene naar Syrië is afgereisd. Over zijn optreden daar is geen informatie beschikbaar, anders dan via de media bekend.
Klopt het dat Richard Jansen oud-(dienstplichtig) Nederlands militair is? Is hij tevens veteraan?
De heer Jansen is dienstplichtig militair geweest. Hij is niet uitgezonden geweest en voldoet daarmee niet aan de criteria zoals opgenomen in de Veteranenwet.
Kunt u aangeven hoe ernstig de verwondingen van Richard Jansen zijn? Klopt het dat hij granaatscherven in zijn hoofd heeft en deels verlamd is? Verkeert hij in levensgevaar als hij niet snel geopereerd wordt?
Betrokkene is begin februari van Syrië naar Noord-Irak overgebracht, alwaar hij voor behandeling werd opgenomen in een ziekenhuis. Tijdens een bezoek van de Nederlandse vertegenwoordiging in Erbil aan betrokkene bleek dat er sprake was van een zorgelijke situatie, maar geen direct levensgevaar. Betrokkene heeft intussen Noord-Irak verlaten.
Kunt u aangeven of Richard Jansen overgebracht is naar Erbil, in het Koerdische deel van Irak? Zijn de medische voorzieningen daar dusdanig dat hij adequaat geopereerd en verzorgd kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de Nederlandse overheid dan wel de zorgverzekeraar van Richard Jansen weigert voor diens behandeling en revalidatie te betalen? Zo ja, waarom?
Met in achtneming van het veiligheidsaspect is aan betrokkene de gebruikelijke consulaire bijstand verleend.
Volgens mijn informatie had betrokkene geen zorgverzekering en/of reisverzekering afgesloten. Bij het ontbreken van een afgesloten en dekkende ziektekosten- en reisverzekering is er voor een Nederlandse verzekeraar geen verplichting financieel borg te staan voor medische behandelingen in het buitenland danwel het zorgdragen van een verantwoorde professionele repatriëring naar Nederland.
De overheid financiert doorgaans geen ziekenhuisopname en medische behandelingen bij het ontbreken van een adequate verzekering. De overheid verstrekt evenmin leningen hiervoor.
Bent u bereid de noodkreet van Leo Jansen serieus te nemen en de mogelijkheden te onderzoeken om met spoed hulp te verlenen aan zijn zoon, zoals repatriëring naar Nederland, opname in een ziekenhuis, het verlenen van noodzakelijke medische zorg en financiering van de noodzakelijke operaties en behandelingen, in Irak dan wel in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat bent u bereid dan wel te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunnen de Nederlandse militairen die in Erbil en omstreken aanwezig zijn helpen?
Er was geen rol weggelegd voor de Nederlandse militairen van de trainingsmissie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken bleef de zaak echter nauwlettend volgen.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden?
Ja.
Celkerntransplantatie gericht op het voorkomen van de geboorte van een kind met een ernstige mitochondriale aandoening |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over celkerntransplantatie in Groot-Brittannië?1
Ja.
Hoe vaak heeft in Nederland celkerntransplantatie ter voorkoming van mitochondriale aandoeningen geleid tot een doorgaande zwangerschap?
In Nederland wordt op dit moment celkerntransplantatie ter voorkoming van mitochondriale aandoeningen niet uitgevoerd.
Wat is de status van het onderzoek naar de klinische toepasbaarheid van bovengenoemde techniek in Nederland? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek verwachten?
In de kabinetsreactie op de evaluatie van de Embryowet en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting is dit aan de orde geweest. Ik heb aangegeven dat ik zou laten onderzoeken of er veelbelovende medische ontwikkelingen zijn, waarvan het vrij aannemelijk is dat deze op het punt staan om in de kliniek te worden geïntroduceerd. Dit dan afhankelijk van het opheffen van het verbod op het tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek. In dit onderzoek worden ook internationale ontwikkelingen meegenomen.
Het onderzoek bevindt zich op dit moment in de afrondende fase. Zodra ik het afgeronde rapport heb ontvangen, zal ik deze aan uw Kamer laten toekomen.
Bent u bereid bij dit onderzoek de huidige internationale ontwikkelingen te betrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel ouderparen in Nederland hebben jaarlijks te maken met mutaties in het mitochondriale DNA of een door zo’n mutatie veroorzaakte ziekte?
Naar schatting worden 1 op de 3.500 tot 1 op de 6.000 kinderen geboren met een mitochondriële ziekte. Dit zijn in Nederland 30 tot 50 kinderen per jaar die direct, na een paar jaar of als volwassene een mitochondriële ziekte krijgen.
Het bericht ‘Drankje tegen Alzheimer Souvenaid ‘te snel op de markt’ |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het drankje tegen Alzheimer, Souvenaid, te snel op de markt is gebracht?1
Souvenaid is in 2013 op de markt gebracht als dieetvoeding voor medisch gebruik tegen geheugenverlies voor patiënten in het beginstadium van dementie. Er is daarna discussie ontstaan over de wetenschappelijke onderbouwing, over de werking en de status van Souvenaid.
Bij dieetvoeding voor medisch gebruik is het aan de fabrikant om aan te tonen dat sprake is van een speciale voedingsbehoefte, dat het product het effect geeft zoals wordt beweerd, en dat dit effect niet is te verkrijgen met gewone gevarieerde voeding (inclusief verrijkte voeding en voedingssupplementen).
De NVWA is echter van oordeel dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik (zie het antwoord op vraag 4 en 5).
Wat is uw reactie op de stelling van onderzoeker de heer Scheltens dat het bedrijf Nutricia zo «eager» was het product op de markt te brengen dat ze de uitkomsten van het onderzoek niet heeft afgewacht?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er hier sprake is geweest van gemixte en door elkaar lopende belangen van de industriële partijen en het onderzoeksveld? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Het is reeds lang zo dat zowel de industrie als wetenschappers betrokken zijn bij (wetenschappelijk) onderzoek met voeding of geneesmiddelen bij mensen. Dit is op zichzelf genomen niet onwenselijk en het hoeft ook niet te leiden tot belangenverstrengeling. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 voor het verdere traject bij Souvenaid.
Is het correct dat het onderzoek naar de vraag of Souvenaid voldoet aan de regelgeving voor dieetvoeding nog steeds niet is afgerond? Kunt u aangeven wanneer dit onderzoek is afgerond?
Het onderzoek van de NVWA is afgerond. De NVWA heeft geconcludeerd dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik. In vervolg hierop is de NVWA een handhavingstraject gestart.
Nutricia heeft wel de mogelijkheid om het product Souvenaid als voedingssupplement in de markt te zetten of als een levensmiddel verrijkt met vitaminen en mineralen. Hierbij moet Nutricia rekening houden met de daarvoor geldende regelgeving en dient het etiket te worden aangepast.
Een andere mogelijk is het op de markt brengen van Souvenaid als geneesmiddel tegen geheugenverlies bij beginnende dementie, maar dan dient het middel wel vooraf te worden getoetst door het College ter beoordeling van geneesmiddelen.
Verandert de waarschuwing van de onderzoeker iets aan het onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit?
Nee, de waarschuwing van de onderzoeker verandert niets aan het handhavingstraject van de NVWA. De NVWA was al overtuigd van het feit dat het product Souvenaid niet voldeed aan de regelgeving over dieetvoeding voor medisch gebruik.
Hoe verhouden de prevalentiecijfers dementie, zoals deze worden weergegeven door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), zich tot de prevalentiecijfers zoals genoemd in het Deltaplan Dementie?2 3
De schatting van 230.000 à 250.000 mensen met dementie in Nederland, waarop ook de analyse in het Deltaplan Dementie is gebaseerd, komt globaal overeen met internationale studies die cijfers geven voor West-Europa. Het RIVM baseert het aantal van 80.000 op een steekproef in de huisartsenregistratie. Het RIVM geeft echter zelf aan dat dit geen volledig beeld geeft, omdat het een steekproef is en omdat de huisartsen geen volledige registratie hebben van mensen met dementie.
Herinnert u zich dat het Deltaplan Dementie voor zo’n 32 miljoen euro is gesubsidieerd? Kunt u aangeven op welke aannames qua aantallen dementiepatiënten het Deltaplan is opgezet? Kunt u tevens aangeven hoe deze cijfers zich vergelijken tot cijfers van het RIVM?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat Nutricia volgens het bericht het product Souvenaid op de markt heeft gebracht zonder het onderzoek en de resultaten af te wachten, en dat Nutricia ook betrokken is bij het Deltaplan Dementie? Vindt u deze betrokkenheid nog wenselijk? Zo neen, wat gaat u hier aan doen? Zo ja, kunt u toelichten waarom u deze mening bent toegedaan?
Nutricia Advanced Medical Nutrition heeft Souvenaid op de markt gebracht en is ook lid van de coöperatie Deltaplan Dementie. Het door het Ministerie van VWS mede-gefinancierde onderzoeksprogramma Memorabel heeft via de door ZonMw gehanteerde gedragscodes voldoende waarborgen dat
Het gezondheidsbelang van patiënten moet voorop staan, dus niet de commerciële belangen van de industrie.
Als er sprake is van sponsoring kan dit alleen als het een medisch belang dient en men moet daar open over zijn: sponsoring van onderzoek moet gemeld worden in het Transparantieregister Zorg.
Er moet kritisch worden gekeken naar het onderzoek en de opzet daarvan: wordt hier wel een medisch belang gediend? Arts en bedrijf zijn daarbij samen verantwoordelijk voor een goede wetenschappelijke onderzoeksopzet.
We kennen in Nederland een systeem van zelfregulering als het gaat om relaties tussen artsen en de farmaceutische industrie. Onderdeel daarvan is het openbaar maken van bepaalde financiële relaties in het Transparantieregister Zorg. Daarnaast houdt de IGZ toezicht op de naleving van reclameregels. Waar zij overtredingen ziet grijpt zij in met de instrumenten die haar daarvoor ter beschikking staan. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, vind ik dat de industrie betrokken moet kunnen zijn bij medisch-wetenschappelijk onderzoek.
Met het oog op de kwaliteit en onafhankelijkheid van onderzoek dat in het kader van Memorabel wordt uitgevoerd, hanteert ZonMw een «Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw» om te waarborgen dat het besluitvormingsproces objectief verloopt. Deze gedragscode heeft in beginsel betrekking op de advisering en besluitvorming over alle onder verantwoordelijkheid van ZonMw verstrekte onderzoeksmiddelen. ZonMw onderschrijft een aantal gedragscodes voor zover deze niet in tegenspraak met wet- en regelgeving zijn. Deze codes zijn onderdeel van de voorwaarden op basis waarvan projecten kunnen worden ingediend.
Voor alle onderzoeken is goedkeuring door een medisch-ethische toetsingscommissie vereist. Daarnaast dienen de onderzoekers een samenwerkingsovereenkomst met de private partij(en) ter toetsing aan ZonMw voor te leggen.
Controle op ongeoorloofde beïnvloeding zit besloten in het systeem van onafhankelijke selectie van te honoreren onderzoeksvoorstellen en de peer review bij publicatie van de onderzoeksresultaten.
Alle onderzoeksresultaten komen ten goede aan het publieke domein (standaardvoorwaarde ZonMw).
Met al deze waarborgen zie ik daarom geen reden om aan te nemen dat bij deze onderzoeken de onafhankelijkheid van de onderzoekers zou worden aangetast of dat er sprake zou zijn van ongeoorloofde beïnvloeding.
Wat is uw reactie op de veronderstelling dat door de grote financiële bijdragen van commerciële partijen aan het Deltaplan Dementie, en andere onderzoeksprojecten, de commerciële partijen een grote invloed hebben op het onderzoek en de resultaten daarvan?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de vraag of deze invloed op de resultaten door de commerciële partijen er toe kan leiden dat onderzoeken onvoldoende onafhankelijk worden uitgevoerd, waardoor onderzoeksresultaten aan betrouwbaarheid verliezen, of dat resultaten bijvoorbeeld niet bekend worden gemaakt als deze de industrie niet bevallen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat onderzoek naar dementie te belangrijk is om inmenging van de industrie toe te laten?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp? Zou u met de huidige kennis van zaken nog dezelfde antwoorden vertrekken als op de vragen 5, 6 en 7? Zo ja, waarom? Zo neen, wat zouden nu uw antwoorden zijn?4
Ja, mijn inzichten over (geneesmiddelen)onderzoek zijn sindsdien niet gewijzigd.
De rapportage van de Zeeuwse zorgverkenner |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de rapportage die de Zeeuwse zorgverkenner Jos de Beer op 29 januari 2015 heeft gepresenteerd?
Ja.
Deelt u de mening van de zorgverkenner dat de Zeeuwse zorg «ziek is»?1, en dat dit «ziek» zijn zijn oorzaak vindt in het «eiland denken» en doordat partijen, ondanks de noodzaak tot samenwerking, elkaar al meer dan 10 jaar niet weten te vinden? Onderkent u dat gebrek aan samenwerking in de Zeeuwse ziekenhuissector nu echt ten koste gaat van kwaliteit van zorg en dus van de patiënt? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn er meerdere gebieden waarbij de beperkte bevolkingsdichtheid en uitgestrektheid omstandigheden zijn, die van invloed zijn op de organisatie van de (medisch specialistische) zorg. Samenwerking is in deze gebieden nodig om de zorg nu en in de toekomst van een adequaat niveau te houden.
Eén van de aanbevelingen in het rapport is dat zorgverzekeraars hierbij een zichtbare en leidende rol moet nemen. Ik deel dat en zal betrokkenen (ziekenhuizen, eerste lijn, provinciale en gemeentelijke bestuurders en de verzekeraar) binnenkort spreken over hun visie op wat er zal moeten gebeuren.
Deelt u de opvatting van de zorgverkenner dat in Zeeland alleen door samenwerking de zorg beter is te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Onderkent u dat vergelijkbare conclusies al vele malen eerder zijn getrokken door de Zeeuwse politiek en door patiëntenvertegenwoordigers, die zich machteloos voelen omdat partijen niet nader tot elkaar komen en effectieve regie door de zorgverzekeraar ontbreekt? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de aanbeveling van de zorgverkenner dat zorgverzekeraar CZ verantwoordelijkheid moet nemen alleen effectief is als de zorgverzekeraar nu wel in actie komt? Hoe kan dat worden gegarandeerd, aangezien deze problematiek al jaren speelt?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars is om zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht. De NZa ziet erop toe dat een zorgverzekeraar voor de aangeboden naturapolissen de benodigde zorg tijdig en binnen een redelijke afstand kan leveren aan zijn verzekerden. Er moet ook voldoende te kiezen zijn. Indien dit het geval is, heeft de zorgverzekeraar zijn zorgplicht goed ingevuld.
Indien hiervan geen sprake is, kan de NZa handhaven. Zij maakt daarbij onderscheid tussen formele en informele instrumenten tot handhaving. Bij informele maatregelen kan gedacht worden aan voorlichting, communicatie of «wenkbrauwgesprekken». De NZa kan als formele maatregel een aanwijzing opleggen aan de zorgverzekeraar. Indien de zorgverzekeraar de aanwijzing niet of niet binnen de gegeven termijn naleeft, kan de NZa een last onder dwangsom opleggen.
Anderzijds zijn er verplichtingen ten aanzien van de bereikbaarheid. De 45- minutennorm is in Zeeland relevant. Dit betekent dat de Zeeuwse ziekenhuizen een extra verplichting hebben richting de Zeeuwse bevolking om kwalitatief goede zorg te blijven leveren vanuit een financieel gezond ziekenhuis. Daarom is het nodig dat beide ziekenhuizen zich bewust zijn van deze verplichting, nu en in de toekomst, en goed samen zullen moeten werken, met elkaar en met de overige zorgaanbieders. Pas in het uiterste geval zal de overheid deze zorg dan zelf leveren.
Deelt u voorts de mening dat er, in navolging van de situatie in Dokkum, vanuit uw ministerie en door de Nederlandse Zorgautoriteit meegekeken moet worden hoe de zorgpartijen in Zeeland uit de impasse kunnen komen en het aanbod op korte termijn zo ingericht kan worden dat het duurzaam aansluit op de vraag van mensen in de regio? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De stelselverantwoordelijkheid in de jeugdzorg |
|
Vera Bergkamp (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Onderzoek naar dood van baby in Rotterdam»?1
Ja
Kunt u uiteenzetten wanneer de verantwoordelijkheid bij het Rijk ligt en het aan de Inspectie Jeugdzorg is om incidenten als beschreven in vraag 1 nader te onderzoeken?
Als er sprake is van jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet, is er een verantwoordelijkheid voor de gezamenlijke rijksinspecties (Inspectie Jeugdzorg samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid en Justitie). Zij houden toezicht op de naleving van de Jeugdwet.
Kunt u uiteenzetten wanneer de verantwoordelijkheid lokaal ligt en het aan het lokale college van B&W is om incidenten als beschreven in vraag 1 nader te onderzoeken?
De Inspectie Jeugdzorg is door de gemeente Rotterdam gevraagd om onderzoek te doen. De gemeente Rotterdam voert een navraag uit van de feitelijke informatie bij instanties die op enig moment bij leden van dit gezin betrokken zijn of betrokken zijn geweest. Daarna zal de Inspectie Jeugdzorg, op basis van dit feitenrelaas, nagaan welke aspecten mogelijk nader onderzoek behoeven en door welke inspectie(s) en in welke vorm het onderzoek uitgevoerd gaat worden.
In de Jeugdwet staat dat de Inspectie Jeugdzorg bij de vervulling van haar taak rekening houdt met de behoeften van gemeenten (artikel 9.1, lid 5). Een nadere uitwerking daarvan is terug te vinden in de afspraken die de gemeenten en de inspecties hebben gemaakt om tot een sluitend en effectief toezicht te komen. Het verzoek dat de gemeente Rotterdam heeft gedaan aan de Inspectie Jeugdzorg om dit onderzoek uit te voeren is in lijn met deze afspraken.
Kunt u uiteenzetten langs welk kader per individuele situatie in de jeugdzorg bepaald wordt wie er stelselverantwoordelijkheid draagt (Rijk of lokaal) en waar het dan exact vanaf hangt?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inrichting en uitvoering van de jeugdhulp en hebben een verantwoordelijkheid om voldoende passende jeugdhulp te bieden.
Het Rijk draagt stelselverantwoordelijkheid voor de Jeugdwet. In dat kader is in de Jeugdwet voorzien in toezicht door de gezamenlijke inspecties op de kwaliteit van de jeugdhulp en op de naleving van de wet. Dit omvat ook toezicht op calamiteiten.
Ik ben in mijn brief van 8 december 2014 aan de Tweede Kamer over de langdurige zorg ingegaan op de stelselverantwoordelijkheid.2 Het begrip stelselverantwoordelijkheid ziet op de verantwoordelijkheid van het Rijk voor de Jeugdwet in brede zin; indien zou blijken dat het stelsel zoals neergelegd in de Jeugdwet niet of onvoldoende goed functioneert, is dat voor het Rijk aanleiding om het stelsel aan te passen, bijvoorbeeld door aanpassing van regelgeving.
Snoepautomaten in ziekenhuizen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de EditieNL-enquête over snoepautomaten in ziekenhuizen?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Wat vindt u ervan dat patiënten en bezoekers in 82% van de ziekenhuizen geconfronteerd worden met snoepautomaten en ongezonde snacks? Deelt u de mening dat ziekenhuizen patiënten gezonder moeten maken en dat een ruim aanbod van ongezonde snacks hier afbreuk aan doet?
Een doel van mijn beleid is om de gezonde keuze makkelijker te maken. Veel organisaties en bedrijven kunnen daar hun bijdrage aan leveren.
Voor werknemers en bezoekers van ziekenhuizen is het aanbod in automaten, het restaurant, de kiosk en dergelijke, van belang om een gezonde keuze te kunnen maken. De «richtlijnen gezondere kantines» die het Voedingscentrum in opdracht van VWS heeft ontwikkeld, bieden handvatten voor het aanbieden van een gezonder aanbod. Met bedrijven die producten leveren, zoals cateraars en de automatenbranche, zijn daar afspraken over te maken. Via het Handvest Gezonder Voedingsaanbod op Scholen is zichtbaar welke bedrijven bij willen dragen aan een gezonder voedingsaanbod op scholen. Ziekenhuizen kunnen hier ook afspraken over maken.
Voor scholen zet ik mij extra in omdat kinderen en jongeren hier dagelijks zijn. Zie verder het antwoord op vraag 4,5 en 6.
Wat vindt u ervan dat het aanbod in verkoopautomaten in ziekenhuizen vaak maar voor maximaal 30% uit gezonde producten bestaat? Deelt u de mening dat in lijn met gezonde scholen en schoolkantines ziekenhuizen binnen iedere productgroep minimaal één gezond alternatief moeten aanbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat 67% van de ziekenhuizen niet specifiek nadenkt over voedingsproducten in het automatenaanbod? Deelt u de mening dat het binnen de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen past hier wel specifiek beleid op te voeren?
De verantwoordelijkheid voor de inrichting van een ziekenhuis ligt bij het betreffende bestuur. Ik vind het passend als de gezonde keuze makkelijk voor handen is in een omgeving waar het draait om gezondheid en zorg.
Als ziekenhuizen hiermee aan de slag gaan en samenwerking zoeken met andere organisaties, kunnen ze gebruik maken van het Nationaal Programma Preventie Alles is Gezondheid... Hierin zijn diverse private en publieke organisaties betrokken. Een gezond voedingsaanbod in ziekenhuizen past uitstekend binnen de kaders van het Alles is Gezondheid... Ik heb de goede voorbeelden ook al gezien en gehoord in gesprekken met ziekenhuizen en cateraars.
Het zou mooi zijn als ziekenhuizen deze goede voorbeelden volgen en individueel of samen actief aan de slag gaan om de gezonde keuze in de zorgomgeving makkelijker te maken.
In hoeverre bent u voornemens u hard te maken voor een gezond voedingsaanbod in ziekenhuizen? Bent u bereid dit thema te agenderen binnen het Nationaal Programma Preventie?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het een goed idee als de ziekenhuissector snel brede afspraken maakt over het voedingsaanbod in kantines en verkoopautomaten? Bent u bereid dit overleg te initiëren en de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Preventiebeleid op 26 februari 2015?
Ja.
Het bericht dat Utrecht al 600 klachten heeft ontvangen over de thuiszorg |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie over de 600 klachten die de gemeente Utrecht heeft gekregen met betrekking tot de bezuinigingen op de thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het gaat hier om bezwaarschriften op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Cliënten hebben het recht om bezwaar aan te tekenen tegen een beschikking van in dit geval het college van B en W van de gemeente Utrecht.
Het is van belang dat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat cliënten zich genoodzaakt voelen bezwaar en beroep aan te tekenen. Een zorgvuldig ingericht en uitgevoerd proces kan daaraan een bijdrage leveren. Over onder meer het belang van een zorgvuldig proces heb ik op 22 december 2014 een brief aan de, voor de uitvoering van de Wmo 2015 verantwoordelijke, wethouders geschreven. Uit mijn contacten met de gemeente Utrecht is gebleken dat zij ook hechten aan deze zorgvuldigheid in de wetsuitvoering.
Met het oog op dit belang van zorgvuldigheid heeft de VNG, in vervolg op de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake Dantumadiel, op 18 december 2014 een ledenbrief uit doen gaan. Verder heeft de VNG het initiatief genomen om cliëntorganisaties uit te nodigen om, ter ondersteuning van de gemeentelijke uitvoering, tot een gezamenlijke en gedragen invulling te komen van de wijze waarop processen aan de voorkant zorgvuldig kunnen worden ingericht, zodat onnodige bezwaar- en beroepszaken zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Onnodige bezwaar- en beroepszaken kunnen ook voorkomen worden door inschakeling van een cliëntondersteuner of door gebruik te maken van mediation of door een beroep te doen op een ombudsman.
Uit mijn contacten met de gemeente Utrecht is gebleken dat de gemeente op het standpunt staat dat zij een zorgvuldig proces heeft ingericht. De gemeente Utrecht licht toe dat de betreffende cliënten met de gemeente van mening verschillen over het aantal uren ondersteuning dat zij, conform het nieuwe beleid van de gemeente Utrecht, verstrekt krijgen. De rechter zal binnenkort beoordelen of het door de gemeente Utrecht vastgestelde beleid en de uitvoering daarvan in de bestreden gevallen, in overeenstemming is met de Wmo 2015.
Hoe oordeelt u over de collectieve voorziening Schoon huis die de gemeente Utrecht hanteert, waarbij er vanuit wordt gegaan dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor het behalen van het resultaat «een schoon huis»? Getuigt dit naar uw mening van goede zorg voor kwetsbare mensen?2
Op basis van de Wmo 2015 moet het gemeentebestuur zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. De maatschappelijke ondersteuning moet, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek op basis van artikel 2.3.2 Wmo 2015, een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie. Bij het invullen van deze verantwoordelijkheid beschikt de gemeenteraad binnen de grenzen van de Wmo 2015 over de beleidsruimte om hierin lokaal en in de betreffende situaties, passende keuzes te kunnen maken. Maatwerk is hierin het belangrijke uitgangspunt.
De gemeenteraad van Utrecht heeft een deel van de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning ingevuld door het inrichten van een collectieve voorziening «Schoon huis». Deze collectieve voorziening Schoon huis wordt aan cliënten verstrekt in de vorm van een maatwerkvoorziening. In aanvulling daarop is het mogelijk om aan cliënten, waarvoor het resultaat «een Schoon huis» onvoldoende is, aanvullende modules te verstrekken op basis waarvan extra uren ondersteuning kunnen worden toegekend. Los van het bestaan van de collectieve voorziening Schoon huis en de aanvullende modules zal, op grond van het bepaalde in de Wmo 2015, in het onderzoek nagegaan moeten worden of deze voor de betreffende cliënt voldoen. Indien dit niet het geval is, zal in het geval van deze cliënt maatwerk in aanvulling op de beschikbare collectieve voorziening met aanvullende modules moeten worden geboden. De gemeente Utrecht geeft aan de Wmo 2015 ook op deze wijze toe te passen.
Vindt u het wenselijk dat mensen in de gemeente Utrecht slechts 1,5 uur thuiszorg krijgen, terwijl de zorgvraag niet gedaald is en bij het overgrote deel van de mensen die minder uren huishoudelijke verzorging ontvangen slechts dossieronderzoek dan wel een telefonische herindicatie is gedaan? Is dit in uw ogen in lijn met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015?
Op grond van het bepaalde in de Wmo 2015 is de gemeente gehouden te beoordelen of de maatschappelijke ondersteuning, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek op basis van artikel 2.3.2 Wmo 2015, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en het zelfstandig kunnen wonen. De vraag wat daarvoor in de individuele situatie van cliënten noodzakelijk is, laat zich niet in zijn algemeenheid beantwoorden. Hiervoor heb ik al wel het belang van een zorgvuldig proces, waaronder een onderzoek naar de ondersteuningsvraag, onderstreept. De besluitvorming op aanvragen is de verantwoordelijkheid van het college van B en W. Tegen een beslissing van B en W staat bezwaar en beroep open. In een tweetal gevallen is de beslissing van het college van B en W van Utrecht inmiddels aan de rechter voorgelegd. Het past mij niet om daarover op dit moment uitspraken te doen.
Vindt u het ook niet dieptreurig dat zorgbehoevende mensen via de rechter hun zorg moeten afdwingen, omdat gemeenten dit verzaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik al aangegeven dat ik het belangrijk vind om onnodige bezwaar- en beroepszaken zoveel mogelijk te voorkomen en dat een zorgvuldig proces aan de voorkant daaraan een belangrijke bijdrage kan leveren.
Kunt u uw visie weergeven over huishoudelijke verzorging? Is dit in uw ogen nog een zorgvoorziening of slechts een «resultaat»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aan een cliënt verstrekken van huishoudelijke hulp op basis van de Wmo 2015 kan afhankelijk van de individuele omstandigheden van die cliënt een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en het zelfstandig kunnen wonen. Het gaat daarbij niet primair om het karakter van de voorziening, maar om de vraag of het gewenste resultaat, zoals dat met de uitvoering van de Wmo 2015 wordt beoogd, voor de betreffende cliënt in diens situatie ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen met het aantal ontvangen bezwaarschriften per gemeente? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over het gevraagde overzicht en kan om die reden niet aan uw verzoek voldoen.
De Levenseindekliniek |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Levenseindekliniek?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk en verontrustend is dat de Levenseindekliniek opnieuw in opspraak is gekomen?
Mijn standpunt op de derde melding van de Levenseindekliniek die de Regionale toetsingscommissie euthanasie als «onzorgvuldig» heeft beoordeeld heb ik gegeven in een reactie op Kamervragen van Kamerlid Arib (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1270).
Wilt u naar aanleiding van deze casus in gesprek gaan met Levenseindekliniek?
Zoals ik in reactie op eerdergenoemde Kamervragen heb aangegeven, is het nu aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het Openbaar Ministerie om deze melding vanuit hun afzonderlijke bevoegdheden te beoordelen. Ik acht het niet opportuun om over deze casus in gesprek te gaan met de Levenseindekliniek.
Bent u thans van mening dat er wel een onafhankelijk, niet in opdracht van de Levenseindekliniek uitgevoerd onderzoek moet komen naar het functioneren van de Levenseindekliniek? Zo ja, wanneer wilt u dit onderzoek in gang zetten? Zo nee, waarom niet?
In mijn reactie op de eerdergenoemde Kamervragen heb ik aangegeven waarom ik van mening ben dat er geen aanvullend onderzoek naar de Levenseindekliniek hoeft te komen.
De hulpverlening aan Q-koortspatiënten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van Q-support waaruit blijkt dat 57% van de respondenten (mensen waarvan bekend is dat ze Q-koorts hebben gehad) aangeeft nog gezondheidsproblemen te ondervinden na de acute fase van Q-koorts en dat de helft van deze groep geen beroep gedaan heeft op een reguliere (zorg)instantie?
De onderzoeker is van mening dat gezien de vraagstelling mag worden aangenomen dat vooral personen die nog restproblematiek hebben, de moeite hebben genomen om te antwoorden. Het betreft vrijwel zonder uitzondering vermoeidheidsklachten, soms gecombineerd met pijn en algemene malaise. Ook wij vinden het opvallend dat de helft van deze groep geen beroep gedaan heeft op een reguliere (zorg)instantie. Gelukkig geeft een groot deel van hen aan dat ze in de nabije toekomst contact zullen opnemen met Q-support. Mogelijk dat zij op die manier naar de voor hen toegeruste zorg verwezen kunnen worden. Dit eerste onderzoek is gehouden onder een relatief kleine groep respondenten. Q-support verzamelt steeds meer gegevens over haar doelgroep en hoopt deze op een later moment te presenteren.
Hoe gaat Q-support ervoor zorgen dat snel meer dan 13% van de patiënten met chronische Q-koorts en Q-koortssyndroom (QVS) gebruikmaken van de diensten van Q-support?
Van de geschatte 1100 patiënten in Nederland met chronische Q-koorts en QVS hebben zich binnen een half jaar 148, ruim 13%, bij Q-support gemeld. Inmiddels is dit aantal opgelopen tot 317 (peildatum 30 januari 2015).
In de 2e helft van 2014 heeft Q-support de Q-tour georganiseerd, patiënten aangeschreven via de GGD en onderzoekers, advertenties en persberichten geplaatst en op vele manieren de publiciteit gezocht. In maart van dit jaar organiseert Q-support een Maatschappelijk Café om de betrokken stakeholders met elkaar te verbinden. Het Maatschappelijk Café staat in het teken van het creëren van bewustwording over de problemen van Q-koortspatiënten anno 2015 en het definiëren van de opdracht voor Q-support voor de komende jaren.
Q-support besteedt dus veel aandacht aan het bekend maken van de mogelijkheden voor patiënten die nog geen gebruik maken van wat Q-support kan bieden.
Hoe hoog zijn de overheadkosten van Q-support en welk percentage van de begroting van Q-support wordt besteed aan overheadkosten?
Uit de jaarrekening 2013, waarin Q-support 3 maanden werkzaam was, blijkt dat in dit opstartjaar ongeveer 11% van de kosten onder de term overhead zou vallen.
Waarom is er in de evaluatie van augustus 2014 van Q-support niet met patiëntenorganisatie Q-uestion gesproken?
De evaluatie is uitgevoerd door individuele patiënten, de doelgroep van Q-support en Q-uestion, te vragen naar hun ervaringen. Met Q-uestion wordt structureel overleg gevoerd en zij zijn vertegenwoordigd in de Commissie Patiënten en de Commissie Onderzoek, waardoor inbreng en informatie geborgd zijn. Daarnaast is de belangenbehartiging vanuit patiëntperspectief geborgd in de Raad van Toezicht.
Wordt Q-uestion in toekomstige evaluaties van Q-support wel betrokken?
Ik ga er van uit dat ook toekomstige evaluaties zich zullen richten op de doelgroep, individuele patiënten en dat Q-uestion zijn inbreng via de hiervoor genoemde structureel ingebouwde overlegmomenten kan geven.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er een met Q-support vergelijkbare ondersteuning komt voor patiënten van toekomstige zoönoseuitbraken?
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat een met Q-support vergelijkbare ondersteuning voor patiënten van toekomstige zoonoseuitbraken aan de orde zal zijn. Ik kan me zeker voorstellen dat uit de acties van Q-support ook voor andere patiënten binnen de reguliere zorg lering kan worden getrokken en ik heb ook begrepen dat Q-support het boven water krijgen van dergelijke algemene lessen als een van zijn taken ziet.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat bij toekomstige zoönoseuitbraken in het strak gereguleerde Nederlandse gezondheidszorgsysteem voldoende wordt ingespeeld op de herkenning en hulpverlening aan patiënten?
De lessen die geleerd kunnen worden uit het werk van Q-support zullen breder ingezet worden, herkenning van en hulpverlening aan patiënten met minder bekende klachten is immers altijd van groot belang, bij zoönosen maar ook bij andere (infectie)ziekten.
Kent u het artikel «Milieuvergunning voor boerderij met 3.200 geiten in Molenbeersel»?1
Ja.
Klopt het dat geiten die net over de grens in België gehouden worden niet ingeënt worden tegen Q-koorts? Zo ja, wat is uw mening hierover?
In België geldt geen vaccinatieplicht voor geiten tegen Q-koorts zoals in Nederland, uitsluitend besmette bedrijven worden in België verplicht gevaccineerd. Lidstaten in de Europese Unie hebben de vrijheid om hun beleid ten aanzien van Q-koorts zelf te bepalen op basis van de nationale situatie, er is geen Europees Q-koorts bestrijdingsbeleid.
Hoeveel geiten worden nabij (10 km) de Nederlandse grens gehouden in Duitsland en België door van oorsprong Nederlandse boeren en hoeveel door Belgische en Duitse boeren? Welk percentage van deze geiten is ingeënt tegen Q-koorts (graag een splitsing tussen de landen en tussen de boeren van Nederlandse afkomst en boeren van niet-Nederlandse afkomst)?
Mijn collega van Economische Zaken beschikt niet over gegevens van bedrijven in België of Duitsland, uitsluitend over gegevens van geitenbedrijven in Nederland.
Het bericht “Megaheffing voor cliënten van Ascensio” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u bekend het bericht: «Megaheffing voor cliënten van Ascensio»?1
Ja.
Klopt de informatie in dit bericht dat cliënten een naheffing opgelegd krijgen ten gevolge van de misstanden bij zorgaanbieder Ascensio?
Begin 2014 is Achmea zorgkantoor haar jaarlijkse onderzoek gestart naar de verantwoording van budgethouders over ingekochte zorg met pgb-gelden in 2013. Het onderzoek van Achmea zorgkantoor betrof ook budgethouders die zorg hadden ingekocht bij Ascensio. Naar nu blijkt kunnen deze budgethouders niet op de juiste wijze aan hun verantwoordingsverplichting voldoen. Daarop heeft Achmea zorgkantoor besloten om het bedrag waarvoor niet vast staat dat het besteed is aan zorg zoals bedoeld in de subsidieregeling pgb, te gaan terugvorderen. Achmea zorgkantoor doet ook onderzoek naar Ascensio.
Ik heb met Achmea afgesproken dat lopende dat onderzoek de vordering op de budgethouders om het pgb terug te betalen, wordt opgeschort.
In het onderzoek van het zorgkantoor moet ook de rol van de budgethouder worden onderzocht. Bij de toekenning van het pgb door het zorgkantoor krijgen budgethouders informatie over de wijze waarop de middelen ingezet kunnen worden en hoe de verantwoording over de besteding plaats dient te vinden. Als blijkt dat niet de budgethouder maar de zorgaanbieder frauduleus heeft gehandeld, en als gevolg daarvan de budgethouder zijn bestedingen niet goed kan verantwoorden, ben ik van mening dat zorgkantoor en budgethouder gezamenlijk moeten zoeken naar een passende vorm van ondersteuning voor de budgethouder. In mijn antwoorden op eerder gestelde vragen van uw Kamer over zorgaanbieder Pyxis (TK 2014–2015, nr. 1180) heb ik aangekondigd met Achmea zorgkantoor in overleg te gaan over deze mogelijkheden. Voorop staat dat de budgethouder zorg blijft ontvangen, mogelijk via een alternatief aanbod in zorg in natura.
Deelt u de mening dat het gegeven dat Ascensio een erkende instelling was de indruk geeft dat men het budget aan goede zorg uitgeeft?
Een WTZI-toelating betekent inderdaad dat aan bepaalde eisen wordt voldaan ten aanzien van de bestuur en toezicht, maar een WTZI-toelating behelst geen oordeel over de kwaliteit van zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft eind 2014 geconstateerd dat de zorg ontoereikend was en ik heb, op advies van de inspectie, Ascensio een aanwijzing gegeven. In deze aanwijzing werd Ascensio onder meer gelast binnen een termijn van één maand de zorgverlening aan cliënten te staken en alle in zorg zijnde cliënten aantoonbaar over te dragen aan een andere zorgaanbieder.
Deelt u voorts de mening dat een pgb-houder die zijn budget besteedde bij Ascensio op basis van beschikbare informatie niet had kunnen weten dat dit een onrechtmatige besteding betrof?
Zoals in mijn antwoord bij vraag 1 weergegeven ga ik met Achmea zorgkantoor in overleg over deze zaak. Dit vereist nader onderzoek. Daarbij wordt ook gekeken naar de destijds beschikbare informatie en de eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat niet de cliënt, maar juist de bestuurders van Ascensio (financieel) verantwoordelijk worden gesteld voor de fouten die zijn gemaakt bij deze zorgaanbieder?
Bestuurders kunnen op grond van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk gesteld worden voor het plegen van een onrechtmatige daad richting een derde en kunnen dan verplicht worden om de geleden schade te vergoeden. Gedupeerde budgethouders en het zorgkantoor kunnen worden aangemerkt als derden in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Zoals eerder gemeld, ben ik in overleg met Achmea zorgkantoor over de mogelijkheden voor ondersteuning van gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld. De hiervoor geschetste optie is een van de mogelijkheden.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.
De inkoop van wijkverpleegkundigen voor het sociale wijkteam |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «CZ weigert financiering wijkverpleegkundige»?1
Ja.
Hoe duidt u dat zorgverzekeraar CZ in zes Parkstad-gemeenten geen wijkverpleegkundige voor het sociale wijkteam heeft ingekocht? Is er in deze gemeenten altijd een wijkverpleegkundige voor patiënten als dat nodig is?
Allereerst zal ik het onderscheid tussen wijkgericht werken (S1) en de verpleging en verzorging (S2) toelichten.
De activiteiten die vallen binnen de prestatie «wijkgericht werken» zijn niet direct te koppelen aan een individueel zorgtraject van een patiënt. De activiteiten zijn te kenschetsen als het verbinden van het medische en sociale domein, waarbij het bijvoorbeeld kan gaan om deelname aan het sociale wijkteam. Hiervoor is een macro budget beschikbaar van € 40 mln. Het overgrote deel van de zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging bestaat uit het verrichten van verpleegkundige en verzorgende handelingen die betrekking hebben op de zorg voor individuele patiënten. Daartoe behoren taken als indiceren, stimuleren, signaleren en coördineren voor patiënten die in zorg zijn. Hiervoor is totaal een budget beschikbaar van € 3,1 mld. Het gaat hierbij ook om breder kijken dan de oorspronkelijke zorgvraag van de cliënt, bijvoorbeeld naar zelfredzaamheid en de sociale omgeving van de cliënt. Daarbij hoort ook dat de wijkverpleegkundige gehoor moet kunnen geven aan signalen die zij in de dagelijkse praktijk ontvangt. Het behoort tot de professionele autonomie van de wijkverpleegkundige om, gelet op zijn/haar kennis van het gemeentelijk domein, in te schatten wanneer het inschakelen van het sociale domein noodzakelijk is. Deze taken maken onderdeel uit van de zorgverlening aan de cliënt en behoren daarmee tot de individueel toewijsbare zorg. Deze individuele toewijsbare zorg geleverd door een wijkverpleegkundige is door verzekeraars ook in de zes Parkstad-gemeenten ingekocht en daarmee is de verbinding met het sociale domein gewaarborgd.
Op basis van de aanspraken die gelden in de Zvw en de vormgeving van de bekostiging voor wijkverpleging zullen de inwoners van de zes Parkstad-gemeenten dus de benodigde zorg zoals omschreven in de aanspraak verpleging en verzorging ontvangen.
Hoe wordt het contact tussen het sociale wijkteam en door CZ gecontracteerde wijkverpleegkundigen in de Parkstad-gemeenten dan wel onderhouden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre acht u het budget van € 40 miljoen voor beschikbaarheid van wijkverpleegkundigen voor 2015 voldoende om wijkteams van een wijkverpleegkundige te voorzien?
De investering van de € 40 mln. in 2015 betekent een substantiële structurele verruiming van de capaciteit van de wijkverpleegkundigen. De invulling van S1 met het daarbij behorende bedrag van € 40 mln. wordt door de zorgverzekeraar in samenspraak met gemeenten ingezet in die wijken waar de grootste toegevoegde waarde wordt verwacht van een extra investering. Het doel is dan ook niet om elk sociaal wijkteam van een wijkverpleegkundige te voorzien. Elke wijkverpleegkundige kan namelijk afstemmen met gemeenten, dat gebeurt niet uitsluitend in het sociale wijkteam.
Welke wijkverpleegkundige zorg hebben Parkstad-gemeenten extra ingekocht als zorgverzekeraars dat nalieten? Zijn er nog andere gemeenten die extra wijkverpleegkundige zorg hebben moeten inkopen? Hoe duidt u deze ontwikkeling?
Naast de Parkstad-gemeenten zijn er meer gemeenten die er voor hebben gekozen om zelf de zichtbare schakel/wijkverpleegkundige in het sociale wijkteam te bekostigen. Voorheen financierde het Ministerie van BZK het programma Zichtbare Schakel.
Nu de inzet van de wijkverpleegkundige structureel is geborgd via de aanspraak wijkverpleging in de Zvw, hebben BZK en VWS de beschikbaarheid van de structurele middelen voor de Zichtbare schakel (€ 10 mln. per jaar) heroverwogen. Besloten is om deze middelen voor 2015 t/m 2017 samen te voegen met de decentralisatie-uitkering Gezond in de Stad (GIDS). Gemeenten die deelnemen aan dit stimuleringsprogramma krijgen deze uitkering. Door de Zichtbare Schakel-gelden over te hevelen naar GIDS wordt gewaarborgd dat de middelen blijvend ingezet worden voor bevordering van gezondheidszorg in gemeenten met kwetsbare wijken.
Kunt u garanderen dat iedere individuele wijkverpleegkundige die werkt in een wijkteam (segment2 ook individueel toewijsbare zorg (segment3 levert? Welke consequenties heeft dat voor het budget voor individueel toewijsbare zorg?
In de nadere regelgeving verpleging en verzorging van de NZa is opgenomen dat een zorgaanbieder die de prestatie wijkgericht werken levert, die prestatie alleen kan declareren indien hij tevens individueel toewijsbare verpleging en verzorging levert en declareert. Aanbieders kunnen dus alleen een contract krijgen voor de prestatie wijkgericht werken (S1) als zij ook individueel toewijsbare zorg (S2) leveren.
Er hebben mij ook signalen bereikt dat er aanbieders zijn die een contract hebben voor zowel S1 als S2 maar er toch voor kiezen om wijkverpleegkundigen alleen in te zetten voor wijkgericht werken (S1). Ik vind dit niet wenselijk en heb dit eerder ook al aan partijen aangeven. De komende tijd ga ik wederom met betrokken partijen in gesprek om er voor te zorgen dat er de beoogde integrale zorg geleverd blijft worden.
De wijze waarop aanbieders invulling geven aan S1 heeft geen budgettaire consequenties. De representerende verzekeraars hebben een bedrag van € 40 mln. beschikbaar voor S1. Het overige budget uit het kader wijkverpleging van ca. € 3,1 mld is beschikbaar voor S2.
Wat verandert er aankomende jaren bij de inkoop van wijkverpleegkundigen voor sociale wijkteams, nu het budget voor de beschikbaarheid van wijkverpleegkundigen oploopt tot € 200 miljoen in 2017? Verwacht u dat een budget van € 200 miljoen voldoende is voor verzekeraars om ieder wijkteam van een wijkverpleegkundige te voorzien, en om te werken aan preventie?
De investering oplopend tot structureel € 200 mln. vanaf 2017, is bestemd voor de inzet van extra wijkverpleegkundigen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven is het doel niet om elk sociaal wijkteam van een wijkverpleegkundige te voorzien. Zorgverzekeraars blijven in samenspraak met gemeenten bepalen in welk sociale wijkteams de grootste toegevoegde waarde wordt verwacht van de inzet van een wijkverpleegkundige. Daarnaast heb ik bij mijn antwoord op vraag 4 aangegeven dat de samenhang met het sociale domein in alle wijken gewaarborgd is, doordat het tot de professionele autonomie van de wijkverpleegkundige behoort om gelet op zijn/haar kennis van het gemeentelijk domein in te schatten wanneer het inschakelen van het sociale domein noodzakelijk is. Dit gebeurt niet uitsluitend in het sociale wijkteam.
Het bericht dat de Levenseindekliniek weer op de vingers is getikt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Levenseindekliniek weer op de vingers is getikt?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Levenseindekliniek voor de derde keer binnen een jaar op de vingers is getikt door de Regionale toetsingscommissie euthanasie?
De Stichting Levenseindekliniek (SLK) heeft tussen haar oprichting in 2012 en eind 2014 aan ruim 390 mensen euthanasie verleend. Onlangs is voor de derde keer een melding van euthanasie als onzorgvuldig beoordeeld. Deze is conform artikel 9 lid 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) doorgestuurd naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM). Beide instanties hebben binnen hun eigen bevoegdheid de taak om de zaak verder te onderzoeken en naar aanleiding daarvan een beslissing te nemen. Gelet hierop onthoud ik mij van een oordeel, zoals ik ook aangaf in reactie op Kamervragen van Kamerlid Van der Staaij (SGP) over de tweede onzorgvuldigverklaring van de SLK (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 62.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de directeur van de Levenseindekliniek dat de toetsingscommissie zich terughoudender moet opstellen?
In de Wtl is vastgelegd dat de Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte) de taak hebben meldingen van euthanasie en hulp bij zelfdoding te toetsen. Bij deze toetsing worden de wettelijke zorgvuldigheidscriteria gehanteerd en betrekken de Rte ook richtlijnen van de beroepsgroep. In de code of practice van de Rte, die binnenkort uitkomt, zal verder uitgewerkt zijn hoe de toetsing door de Rte plaatsvindt.
Deelt u de mening dat onderzocht moet worden of het bestaan van de Levenseindekliniek tot een grotere vraag naar levensbeëindiging leidt, en welke effecten dat heeft op de reguliere euthanasiepraktijk? Zo ja, bent u bereid op korte termijn een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de praktijk van de Levenseindekliniek? Zo nee, waarom niet?
Over dit onderwerp ben ik in november met u tijdens een Algemeen Overleg euthanasie uitgebreid in gesprek geweest. Toen heb ik aangegeven dat ik het niet nodig vind om een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de SLK. Ten eerste wordt de SLK, net zoals andere nieuwe ontwikkelingen, meegenomen in de evaluatie van de Wtl. Het evaluatierapport wordt zomer 2016 verwacht. Ten tweede is er onlangs een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd door VUMC en AMC.
Bent u van mening dat de Regionale toetsingscommissies euthanasie voldoende kennis hebben op het gebied van psychiatrie?
Zoals wij besproken hebben tijdens het Algemeen Overleg afgelopen november, investeren de Rte in zijn algemeenheid veel in het vergroten van hun kennis en kunde, ook op het terrein van de psychiatrie. Onder andere door middel van discussie- en voorlichtingsbijeenkomsten, waarbij externe deskundigen, waaronder psychiaters, worden uitgenodigd. Het staat de Rte ook vrij om bij een concrete melding inlichtingen in te winnen bij de betrokken hulpverleners of bij de consulent(en), indien zij dat nodig achten. Dit neemt niet weg dat ik het van belang acht dat er ook binnen de Rte voldoende expertise op dit gebied is. Daarom heb ik tijdens eerdergenoemd Algemeen overleg toegezegd dat er standaard een psychiater betrokken wordt bij de beoordeling van complexe casus van euthanasie bij patiënten met psychiatrische problematiek. Over de invulling van deze toezegging ben ik met de Rte in gesprek.
Bent u bereid de Kamer direct te informeren over de uitkomsten van het justitiële onderzoek naar de Levenseindekliniek? Zo ja, binnen welke termijn kunnen de uitkomsten van dit onderzoek worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een justitieel onderzoek naar de Stichting Levenseindekliniek. De Rte zijn in drie gevallen van levensbeëindiging op verzoek tot het oordeel gekomen dat een arts verbonden aan de Stichting Levenseindekliniek, die bij de levensbeëindiging betrokken was, niet aan alle zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding heeft voldaan. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van deze wet hebben de commissies deze oordelen gezonden naar het College van procureurs-generaal. Het derde oordeel is zeer recent ontvangen door het College.
Zoals beschreven in de Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake actieve levensbeëindiging op verzoek moet het College zich een oordeel vormen over deze zaken. Met een grondige beoordeling van deze zaken is geruime tijd gemoeid. Op dit moment is nog niet te overzien wanneer het College een afdoeningsbeslissing in deze zaken kan nemen. De afdoeningsbeslissingen worden opgenomen in het jaarverslag van de Rte.
Welke rol heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg als het gaat om het leveren van verantwoorde zorg door de Levenseindekliniek?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven sturen de Rte meldingen die zij als onzorgvuldig beoordelen door naar de IGZ en het OM. Het is afhankelijk van de complexiteit van de casus binnen welke termijn de IGZ een oordeel over het handelen van de arts kan geven.
Daarnaast heb ik in mijn antwoord op de eerdergenoemde vragen van Kamerlid Van der Staaij aangegeven dat als een instelling die valt onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen niet voldoet aan de randvoorwaarde voor verantwoorde zorg en als die instelling niet in staat wordt geacht adequate verbeteringen te treffen, de IGZ kan ingrijpen middels het haar ter beschikking gestelde wettelijk instrumentarium. De IGZ heeft hiervoor een handhavingskader opgesteld.
Vleesaanbiedingen onder 4,12 euro per kilo zonder dierenwelzijnskeurmerk |
|
Bart de Liefde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom heeft u op basis van een persbericht van Wakker Dier1 uitspraken gedaan over het uitbannen van vleesaanbiedingen onder de 4,12 euro per kilo?2
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144), vind ik het een zorgelijke zaak indien het aantal kiloknallers in supermarkten stijgt. Het hanteren van aanbiedingen voor vlees, waarbij het product soms zeer voordelig in de winkelschappen wordt aangeboden. vind ik om meerdere redenen onwenselijk. Zo kan hiervan het signaal uitgaan dat vlees een stuntartikel is, terwijl ik vind dat voor kwalitatief goed vlees een redelijke prijs moet worden betaald. Daarnaast kan er, wanneer de marges te klein worden, in de keten druk ontstaan om de grenzen van hetgeen wettelijk toegestaan is op te zoeken, zowel in termen van dierenwelzijn als voedselveiligheid.
Waarom baseert u uw beleid op de cijfers van Wakker Dier, zonder deze te verifiëren?3
Zie antwoord vraag 1.
Waarom hanteert u dezelfde definitie als Wakker Dier, namelijk een verkoopprijs onder de 4,12 euro en zonder dierenwelzijnskeurmerk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op basis van welke cijfers u uw beleid baseert tegen de verkoop van vlees onder 4,12 euro per kilo en zonder dierenwelzijnskeurmerk?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel vleesaanbiedingen waren er bijvoorbeeld in 2013 en 2014? Hoeveel daarvan waren een aanbieding die voldoet aan de Wakker Dier-prijsgrens van 4,12 euro per kilo?
Het Ministerie van Economische Zaken voert geen eigen onderzoek uit naar aanbiedingen in supermarkten. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 14 januari 2015 zijn de resultaten van het onderzoek van Wakker Dier voor mij niet verifieerbaar.
Welk percentage van het totaal verkochte vlees in supermarkten is onder de 4,12 euro en zonder dierenwelzijnskeurmerk verkocht?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat Wakker Dier alle vlees- en pluimveesectoren over één kam scheert?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het vreemd is om één verkoopprijs voor alle soorten vlees te hanteren, terwijl sommige vleessoorten een lagere inkoopprijs hebben dan andere en daardoor ook tegen een lagere prijs aan consumenten verkocht kunnen worden?
Ja, ik deel de mening dat differentiatie in inkoopprijs van vlees kan leiden tot differentiatie in de verkoopprijs.
Kunt u reageren op de berekening dat het percentage vleesaankopen onder de 4,12 euro per kilo en zonder dierenwelzijnskeurmerk zo’n 0,8% van de totale vleesaankopen in 2014 bedraagt?4 Indien u op een ander percentage uitkomt, kunt u dan aangeven op welke wijze dit berekend is en welke cijfers daarvoor als input zijn gehanteerd?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5, 6 en 7.
Deelt u de mening dat u de veesector geen dienst heeft bewezen, omdat Wakker Dier de hele sector zwartmaakt, terwijl het slechts om zo’n 3,1% van alle vleesaanbiedingen in 2014 gaat, en dus 96,9% van de aanbiedingen volgens Wakker Dier wel prima vlees is? Zo nee, kunt u dan gemotiveerd en met cijfers gestaafd toelichten waarom u het niet met deze uitspraak eens bent?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u aan tegen het afprijzen van vleesproducten in supermarkten omdat deze bijvoorbeeld dichtbij de houdbaarheidsdatum zijn? Zijn dit wat u betreft ook vleesaanbiedingen onder de 4,12 euro per kilo zonder dierenwelzijnskeurmerk die u wilt uitbannen? Hoe rijmt u dergelijke aanbiedingen met de wens voedselverspilling tegen te gaan? Vindt u de verkoop van vlees onder de 4,12 euro per kilogram mét een dierenwelzijnskeurmerk wel acceptabel?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1, 2, 3 en 4 heb aangegeven, vind ik de strategie waarbij vlees als stuntartikel wordt gebruikt onwenselijk. In de situatie van het afprijzen van vlees en vleesproducten die tegen de houdbaarheidsdatum aan zitten, is er echter sprake van het voorkomen van voedselverspilling. Ik juich het toe als de detailhandel zich inzet om voedselverspilling tegen te gaan.
De begeleiding van pleegouders in de Jeugdwet |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Is u bekend dat er enige onduidelijkheid is over een passage in de Jeugdwet, waarin een scheiding wordt gemaakt in het begeleiden van pleegouders binnen dezelfde pleegzorgorganisatie, waardoor ervaren pleegouders mogelijk geen aspirant pleegouders kunnen begeleiden wanneer zij zelf pleegouder zijn bij deze organisatie? Zo ja, wat is de reden dat deze scheiding in de Jeugdwet is opgenomen?1 2
Het is mij bekend dat er in de praktijk onduidelijkheid bestaat over artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, van de Jeugdwet. Dit artikel belemmert dat een medewerker van een pleegzorgaanbieder die is belast met de begeleiding van pleegouders (hierna: pleegzorgbegeleider) tegelijkertijd pleegouder kan zijn bij dezelfde pleegzorgaanbieder. Hiermee wordt voorkomen dat een pleegouder pleegzorgbegeleiding ontvangt van een collega, waarbij onwenselijke belangenverstrengeling zou ontstaan. Iedere pleegouder ontvangt namelijk begeleiding van een pleegzorgaanbieder (zie ook artikel 5.2, eerste lid, Jeugdwet). Het is overigens wel mogelijk dat een pleegzorgbegeleider pleegouder is bij een andere pleegzorgaanbieder. De Jeugdwet belemmert niet dat pleegouders elkaar onderling begeleiden.
Ik begrijp dat er met de woorden «belast met begeleiding» enige onduidelijkheid is ontstaan over de vraag of ervaren pleegouders andere (aspirant-)pleegouders mogen ondersteunen in die zin dat zij die pleegouders wegwijs maken in de pleegzorg. Artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, vormt echter geen belemmering voor initiatieven waarbij pleegouders andere (aspirant-)pleegouders ondersteunen. Zij werken ten slotte niet als pleegzorgbegeleider voor de pleegzorgaanbieder. Integendeel, ik juich initiatieven waarbij pleegouders andere (apirant-)pleegouders ondersteuning bieden door bijvoorbeeld coaching en intervisie van harte toe.
Om verdere onduidelijkheid te voorkomen zal ik Jeugdzorg Nederland over de werking van artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, van de Jeugdwet informeren en haar vragen deze informatie te verspreiden onder haar leden.
Kunt u toelichten wat er precies wordt bedoeld met de woorden «belast met begeleiding»? Valt hieronder ook de situatie dat ervaren pleegouders aspirant pleegouders wegwijs maken in de pleegzorg? Op welke frequentie en duur van begeleiding doelt dit wetsartikel precies?3 4
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten in hoeverre het risico bestaat dat een verzameling pleegouders zich onder een corporatie afscheidt van een zorgaanbieder, waardoor de mogelijkheid van begeleiding van ervaren pleegouders aan aspirant pleegouders bij dezelfde zorgaanbieder mogelijk blijft? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zoals ik u in mijn antwoord hierboven heb aangegeven, belemmert artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, van de Jeugdwet niet dat pleegouders ondersteuning bieden aan (aspirant-)pleegouders. Zij kunnen voor dezelfde pleegzorgaanbieder alleen niet betrokken zijn bij pleegouders in de hoedanigheid van pleegzorgbegeleider. Daarom is het niet nodig dat pleegouders zich verenigen in een corporatie om de ondersteuning aan elkaar in stand te kunnen houden.
Indien pleegouders zich alsnog willen verenigen in een corporatie dan acht ik dat op zich niet onwenselijk. Naast deze samenwerking blijft de pleegzorgbegeleiding vanuit de pleegzorgaanbieder bestaan.
Verhindert dit artikel dat kwalitatief goede pleegouders, die een actieve plaatsing hebben bij dezelfde zorgaanbieder, ook pleegzorgbegeleider kunnen worden? Zo ja, acht u het niet juist wenselijk dat expertise met betrekking tot de pleegzorg binnen een zorgaanbieder kan worden overgedragen?
Pleegouders kunnen ondersteuning bieden aan andere (aspirant-)pleegouders bij dezelfde pleegzorgaanbieder. Daarmee kunnen pleegouders hun expertise gebruiken om andere (aspirant-)pleegouders te ondersteunen.
Zoals ik in mijn eerdere antwoord ook heb aangegeven, is het echter niet mogelijk dat een pleegouder tevens een pleegzorgbegeleider is bij dezelfde pleegzorgaanbieder. Dit moet juist voorkomen worden omdat die pleegouder dan begeleid zou worden door een collega.