Extramurale zorginstellingen die buiten het stagefonds van VWS vallen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het door u in het leven geroepen stagefonds zorg alleen beschikbaar is voor de intramurale zorg?1
Het stagefonds staat niet alleen open voor instellingen die intramurale zorg leveren, maar ook wel degelijk voor instellingen die extramurale zorg leveren. Intramurale en extramurale zorginstellingen worden volledig gelijk behandeld. Dat is al vanaf de start van het stagefonds in 2008. Gegeven de ook door u geconstateerde verschuivingen in de zorg is dat van wezenlijk belang.
De situatie in de blog waarnaar u verwijst heeft betrekking op iets anders. De instelling waar het daar om gaat levert namelijk geen zorg in het kader van de Zvw, de AWBZ, de Wmo of de Wet op de Jeugdzorg. Vanaf de start van het stagefonds is dat de voorwaarde waaraan instellingen dienen te voldoen.
Wat vindt u ervan dat, zoals uit deze blog blijkt, grote inspanningen worden verricht door een leerbedrijf dat extramuraal werkt maar het toch geen vergoeding kan krijgen voor de stagebegeleiding?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ook de extramurale zorg gebruik zou moeten kunnen maken van het stagefonds, gezien de accentverschuiving van intramuraal naar extramuraal in de langdurige zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een aanpassing in de regelgeving te maken, zodat ook dit type opleidingen voor goede stagebegeleiding garant kan blijven staan?
Vanwege de hervormingen in de langdurige zorg en de jeugdzorg en het daarmee gepaard gaande onderscheid tussen enerzijds zorg in het kader van de Zvw, Wlz en de Jeugdwet en anderzijds ondersteuning in het kader van de Wmo 2015, dient ook een heroriëntatie op de reikwijdte van het stagefonds plaats te vinden. Voor het subsidiejaar 2014–2015 wordt alles nog bij het oude gelaten. Voor de periode daarna (vanaf subsidiejaar 2015–2016) wordt een nieuwe afweging gemaakt. De uitkomsten daarvan zullen tijdig aan de betrokken instellingen medegedeeld worden.
De gouden handdruk van een weggestuurde ziekenhuisbestuurder |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gouden handdruk weggestuurde ziekenhuisbobo»?1
Mijn reactie is dat het goed is dat het kabinet ervoor heeft gezorgd dat zulke berichten op korte termijn niet meer kunnen verschijnen omdat de inwerkingtreding van de Wnt (wet normering topinkomens) een einde maakt aan bovenmatige inkomens en dito ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sectoren.
Kunt u uitleggen waarom een niet-functionerende bestuurder een half miljoen meekrijgt bij zijn gedwongen vertrek?
Uit het jaarverslag maak ik op dat de uitleg van de Raad van Toezicht van het VUMC is dat men de gemaakte afspraken uit de arbeidsovereenkomst met de betrokken bestuurder is nagekomen 2.
Wie heeft deze truc met de gouden handdruk goedgekeurd?
De afronding van de arbeidsovereenkomst met bestuurders is een taak van Raden van Toezicht.
Welke maatregelen gaat u treffen om een einde te maken aan deze schandalige vertreksommen voor oud-bestuurders die in opspraak zijn geraakt?
Zoals u weet is op 1 januari 2013 de Wnt (wet normering topinkomens) in werking getreden. Die wet normeert, naast de inkomens, ook de ontslagvergoedingen van bestuurders.
Deelt u de mening dat disfunctionerende bestuurders op een zwarte lijst moeten komen? Zo ja, wanneer komt die lijst er? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat Raden van Toezicht bij het vervullen van vacatures voor bestuurders alle zorgvuldigheid in acht moeten nemen en de eerdere loopbaan van kandidaten moeten nalopen op mogelijke factoren die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de betrokkene niet de geschikte persoon is voor de vacature. In het organiseren van een zwarte lijst en het organiseren van een organisatie om die lijst op te stellen, te actualiseren en te beheren, zie ik niets.
Een nieuw onderzoek naar omvangrijke kinderarbeid en schending van andere arbeidsrechten in de Turkse hazelnootproductie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het recente onderzoek van de Fair Labor Association in opdracht van Nestlé naar kinderarbeid en arbeidsomstandigheden bij de hazelnootoogst in de regio's Ordu en Giresun in Turkije, waaruit onder meer blijkt dat er sprake is van omvangrijke kinderarbeid (41% is jonger dan 18 jaar en de helft daarvan jonger dan 15 jaar), zeer lange werktijden (meer dan 11 uur per dag) en lonen onder het wettelijk minimumloon?1
Ja.
Erkent u dat deze uitgebreide impactbeoordeling in grote lijnen overeenkomt met de situatie zoals die bij de Turkse hazelnootoogst in het algemeen geldt, mede omdat deze kwekers niet door Nestlé zelf zijn geselecteerd? Zo nee, waarom niet?
Het valt moeilijk te staven of de productieketen van Nestlé in de regio’s Ordu en Giresun representatief is voor de gehele hazelnootoogst in Turkije.
Hoe beoordeelt u deze ernstige situatie, mede gezien de door u ondersteunde activiteiten rond deze kwestie, waaronder de steun aan een project van de International Labour Organization (ILO) in Turkije in de Ordu-regio, dat in november 2012 is gestart en heeft geleid tot een actieplan dat met lokale overheden en maatschappelijke organisaties is besproken?2
De Turkse overheid erkent dit probleem en pakt dit ook aan als primair verantwoordelijke partij. Om samenwerking met andere verantwoordelijke partijen, zoals lokale overheden, boeren, tussenhandelaren en families te bevorderen, steunt Nederland het genoemde ILO-project waar ik ook in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen naar verwezen heb3. Net als Europese afnemers ondersteun ook ik het vervolgproject, gericht op het in Turkije relatief nieuwe concept van samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld. Het oplossen van dit structurele probleem zal tijd vergen.
Hebt u het probleem van kinderarbeid aan de orde gesteld tijdens de handelsmissie naar Turkije (2 tot 4 juni jl.)? Zo ja, kunt u de Kamer nader informeren over de resultaten?
Ik heb deze kwestie meerdere malen aan de orde gesteld tijdens mijn missie naar Turkije van 2 tot 4 juni. Zo was kinderarbeid het onderwerp van een bijeenkomst met de Turkse overheid, de ILO en de Nederlandse delegatie. Ik heb hier een bijdrage van 90.000 euro toegezegd aan het hierboven genoemde vervolgproject van de ILO. In een gesprek met vice-premier Babacan heb ik ook aandacht gevraagd voor deze kwestie. Hij gaf aan dat kinderarbeid in de agrarische sector in de afgelopen tien jaar is verminderd en dat Turkije zich blijft inspannen voor een verdere vermindering. Ik heb hem gezegd dat Nederland met Turkije wil blijven samenwerken op dit onderwerp.
Bent u bereid om de situatie zoals geschetst in het onderzoek naar de productieketen van Nestlé opnieuw bij de Turkse autoriteiten en de ILO onder de aandacht te brengen en te vragen welke maatregelen zij hebben genomen of gaan nemen om te voorkomen dat de komende hazelnootoogst (augustus/september) opnieuw tot kinderarbeid en andere schendingen van arbeidsrechten zal leiden?
Deze zaken hebben en houden mijn voortdurende aandacht, zoals ook blijkt uit het feit dat ik dit onderwerp tijdens mijn laatste missie een voorname plek in het programma heb gegeven. Ik zal dan ook het gesprek en de samenwerking met de Turkse overheid over deze thema’s blijven aangaan.
Bent u bereid om op basis van door Nederland gesteund onderzoek naar seizoensgebonden arbeidsmigratie3 ook de bredere problematiek van kinderarbeid en schending van arbeidsrechten in diverse sectoren, waaronder de katoensector, opnieuw bij de Turkse autoriteiten en de ILO onder de aandacht te brengen om de economische en sociale situatie van deze families op een effectieve en duurzame manier te verbeteren? Zo ja, welke actie onderneemt u?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat de transparantie van Nestlé over deze grote problemen in de keten, evenals het traceerbaar maken van de productieketen, is te prijzen, en dat van andere bedrijven die hazelnoten uit Turkije importeren en/of verkopen of verwerken in hun producten eenzelfde openheid en verantwoordelijkheid verwacht mag worden? Zo ja, welke actie onderneemt u richting bedrijven?
In lijn met het kabinetsbeleid wat betreft maatschappelijk verantwoord ondernemen, verwacht ik van bedrijven dat ze hun verantwoordelijkheid in de productieketen nemen.
Ik heb, in lijn met dit beleid, FNLI aangesproken op en gevraagd naar de manier waarop haar leden het probleem van kinderarbeid in de hazelnootketen aanpakken en hierover transparantie betrachten. FNLI geeft aan dat de voornaamste Nederlandse afnemers van hazelnoten uit Turkije de internationale bedrijven Nestlé, Ferrero, Mondelez en Unilever zijn, en dat zij deze problematiek geregeld onder de aandacht van haar leden brengt in samenwerking met de Europese brancheorganisatie. Deze laatste organiseert op initiatief van FNLI op 8 juli een bijeenkomst met bedrijven en «stakeholders» over wat zij kunnen doen aan het uitbannen van kinderarbeid in de hazelnootoogst in Turkije. FNLI geeft verder desgevraagd aan dat de genoemde bedrijven, naast deelname in het ILO-project, ook individueel activiteiten ondernemen in hun toeleveringsketen. Ferrero werkt bijvoorbeeld aan het realiseren van 100% traceerbaarheid in de hazelnootketen in 2020, Mondelez richt zich op verbetering van leefomstandigheden van de betreffende arbeiders en Unilever op verduurzaming van hun grondstoffen. Ik heb via FNLI Unilever gevraagd om hierbij ook aandacht te besteden aan de inkoop van hazelnoten.
Hiernaar gevraagd geeft het CBL aan dat supermarkten het belang van goede arbeidsomstandigheden onderschrijven voor alle producten die zij verkopen en dat zij aandacht voor dit thema vragen bij hun leveranciers. Het onderwerp arbeidsomstandigheden in de agroketen zal verder worden geagendeerd in een gesprek tussen de Staatssecretaris van Economische Zaken Dijksma en het CBL.
Bent u bereid andere bedrijven die hazelnoten uit Turkije verkopen of verwerken in hun producten – waaronder Ahold, Unilever, Ferrero en Mondelez – te vragen wat zij doen om kinderarbeid én de daarmee samenhangende lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden te bestrijden en daarover openheid te geven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat ook supermarkten dit ernstige probleem bij hun leveranciers van (producten met) hazelnoten moeten aankaarten en moeten aandringen op gerichte actie en transparantie? Bent u bereid ook het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) en de Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de Europese Commissie te vragen om de vóórtdurende kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden bij seizoensgebonden landbouwwerkzaamheden aan de orde te stellen bij hun gesprekken en onderhandelingen met de Turkse regering?
In EU-verband wordt Turkije regelmatig aangesproken op kinderarbeid in het kader van de dialoog over het vervullen van de strenge toetredingscriteria. In deze context dringt de Europese Commissie er bij Turkije herhaaldelijk op aan de inspanningen tegen kinderarbeid verder op te voeren. Ook in haar laatste voortgangsrapport benadrukt de Commissie dat Turkije verdere maatregelen moet nemen om kinderarbeid aan te pakken.
Het gesloten zorgakkoord met de vijf-partijencoalitie |
|
Renske Leijten , Hanke Bruins Slot (CDA), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt de Kamer tekst van het op 5 juni jongstleden gesloten zorgakkoord, inclusief de financiële onderbouwing, sturen?1
Over de uitwerking van het eerder met de fracties van VVD, PvdA, D66, CU en SGP gesloten principe-akkoord over het wetsvoorstel waarin artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) gewijzigd wordt, zijn op 5 juni jongstleden nadere afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn door de partijen neergelegd in de door hen ingediende amendementen. Er is hiernaast geen sprake van een op schrift gesteld akkoord.
In de aanvullende hoofdlijnenakkoorden van juli 2013 voor de medische specialistische zorg (MSZ) en geestelijke gezondheidszorg (GGZ), zijn afspraken gemaakt over volumereductie. De doelstelling is om tot een structurele, landelijke volumegroei te komen van maximaal 1,5% in 2014, en van 1,0% in 2015 t/m 2017. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over het terugdringen van praktijkvariatie, spreiding en concentratie van zorg, substitutie van 2e naar 1e lijn en ambulantisering. Om de doelstellingen uit deze akkoorden te kunnen realiseren is afgesproken dat artikel 13 van de Zvw wordt gewijzigd waardoor verzekeraars de ruimte krijgen om selectief op kwaliteit en prijs in te kopen. Deze gezamenlijke inspanningen leiden tot een besparing van € 250 miljoen in 2014 oplopend tot € 1 miljard vanaf 2017 en maken onderdeel uit van het in de Miljoenennota 2014 gepresenteerde «€ 6 miljard-pakket».
Is het Ministerie van Financiën betrokken geweest bij deze financiële onderbouwing? Zo neen, waarom niet?
De wijziging van artikel 13 Zvw maakt onderdeel uit van de afspraken in het kader van de aanvullende hoofdlijnenakkoorden van juli 2013. Deze zijn, als onderdeel van het € 6 miljard-pakket» gepresenteerd in de Miljoenennota 2014. Het Ministerie van Financiën is hierbij betrokken geweest.
Is de financiële onderbouwing doorgerekend door het Centraal Planbureau (CPB)? Zo ja, kunt u het oordeel van het CPB naar de Kamer sturen? Zo neen, waarom niet?
Het Centraal Planbureau heeft in haar Macro Economische Verkenningen 2014 gerekend met de effecten van het «€ 6 miljard-pakket». De wijziging van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet maakt daar onderdeel van uit.
Kunt u aangeven welke zorgorganisaties betrokken zijn geweest bij het opstellen van het zorgakkoord? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wilt u een lijst met gesprekpartners naar de Kamer sturen?
Er zijn geen zorgorganisaties betrokken geweest bij het akkoord op 5 juni jongstleden, het zijn afspraken tussen VVD, PvdA, D66, CU en SGP.
De hoofdlijnenakkoorden voor de MSZ en GGZ, waarin de wijziging van artikel 13 Zvw als voorwaarde is opgenomen voor het realiseren van de doelstellingen in de akkoorden, zijn tot stand gekomen met en ondertekend door koepels van zorgaanbieders (NVZ, NFU, ZKN, OMS, GGZ N, NVvP, NVVP, NIP, Platform MEER GGZ, LVE, LVG, V&VN), de koepel van zorgverzekeraars (ZN) en de patiënten/cliëntenorganisaties NPCF en LPGGz.
Kunt u uw oordeel over de ingediende amendementen bij wetsvoorstel 33 362 voor de wetsbehandeling aan de Kamer sturen? Zo neen, waarom niet?
De amendementen bij het wetsvoorstel 33 362, nrs. 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21 zie ik als een ondersteuning van mijn beleid, omdat deze amendementen waarborgen dat zorgverzekeraars voldoende transparantie bieden over het inkoopproces en inkoopbeleid en over de vergoeding die van toepassing is bij niet-gecontracteerde zorg. Ik acht deze transparantie van belang voor de werking van het stelsel. Transparantievergroting is reeds onderdeel van de hoofdlijnenakkoorden en wordt via de amendementen wettelijk verankerd. Tevens waarborgen deze amendementen dat de ontwikkelingen rondom zorginkoop en naar aanleiding van de wijziging van artikel 13 worden gemonitord door de NZa en tevens twee jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. Ik zie de amendementen als een wenselijke aanvulling van de aanscherpingen die ik met de wijziging van artikel 13 Zvw beoog.
Ook amendement 33 362 nr. 11 zie ik als ondersteuning van mijn beleid. Dit amendement regelt dat zorgverzekeraars ook transparant moeten zijn (zes weken voor het nieuwe kalenderjaar) over de verschillen in het gecontracteerde zorgaanbod ten opzichte van het lopende kalenderjaar. Deze transparantie is in het belang van de verzekerde.
Met de amendementen 33 362 nrs. 6 en 14 wordt de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw ongedaan gemaakt. Gezien het belang van de wijziging van art 13 Zvw ontraad ik deze amendementen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire wetsbehandeling?
Ja.
Het bericht dat illegalen in Amsterdam de eigen bijdrage voor medicijnen terugkrijgen |
|
Reinette Klever (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Illegalen 020 krijgen bijdrage»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat illegalen, die een wettelijke vertrekplicht hebben en dus niet in Nederland mogen zijn, ongelimiteerd en gratis medicijnen mogen afhalen terwijl ruim 800.000 Nederlanders niet eens hun eigen risico kunnen betalen?
In Nederland is het uitgangspunt dat illegalen en onverzekerbare vreemdelingen zelf verantwoordelijk zijn voor de betaling van de geleverde zorg. Zij kunnen immers geen zorgverzekering sluiten. Voor zover een onverzekerbare vreemdeling niet in staat is deze zorgkosten zelf te betalen, kunnen deze kosten vergoed worden op grond van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet. De zorgverlener kan de declaratie voor behandeling (van de vreemdeling) indienen bij het Zorginstituut Nederland. Om voor vergoeding in aanmerking te komen, dient de zorgaanbieder wel aan te tonen dat inspanningen zijn geleverd om de kosten te verhalen op de onverzekerbare vreemdeling.
Ook voor medicijnen geldt het uitgangspunt dat de kosten door de onverzekerbare vreemdeling zelf worden betaald. Indien zij daartoe niet in staat zijn, kan een apotheker de kosten op grond van de genoemde regeling declareren bij het Zorginstituut Nederland. Daarbij worden door het Zorginstituut Nederland de declaraties standaard met € 5,– gecorrigeerd vanuit de veronderstelling dat deze € 5,– door de illegaal en onverzekerbare vreemdeling zelf zal worden betaald. Apothekers dienen vanwege deze correctie op de declaratie dus een eigen bijdrage te vragen van € 5,– per geneesmiddel.
Uit het bericht heb ik opgemaakt dat de gemeente Amsterdam deze eigen bijdrage van € 5,– in voorkomende gevallen betaalt. In hoeverre gemeenten deze kosten voor eigen rekening nemen en hoe zij dit georganiseerd hebben, staat niet aan mij ter beoordeling. Ik meng mij niet in de bevoegdheden die lagere overheden hebben.
Erkent u dat de burgemeester van Amsterdam een afspraak schendt door naast illegalen opvang te bieden, nu ook gratis medicijnen uit te delen aan illegalen? Zo ja, hoe gaat u de burgemeester van Amsterdam ter verantwoording roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de burgemeester van Amsterdam dit nieuwe plan vooraf met u besproken? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Nee. Ik heb dit vernomen uit het nieuwsbericht.
Gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat illegalen daadwerkelijk uit Nederland vertrekken en niet opgevangen of verzorgd worden door burgemeesters? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in de reactie op het onderzoek dat het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) heeft uitgevoerd met betrekking tot achtergronden van variatie in de zelfstandige terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers2 is terugkeer voor het kabinet een belangrijke prioriteit. Om deze terugkeer te versterken worden door het kabinet diverse instrumenten ingezet. Zo wordt met het bieden van ondersteuning de zelfstandige terugkeer gestimuleerd. Verder wordt er binnen Europa samengewerkt om de terugkeer meer gezamenlijk aan te pakken. Ook wordt de samenwerking met derde landen gezocht om via die kant zowel zelfstandige terugkeer als gedwongen terugkeer verder te versterken.
Mogelijke leveringsproblemen van preferente geneesmiddelen |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er nog steeds leveringsproblemen zouden zijn met preferente geneesmiddelen?1
Ja, ik heb het bericht gelezen. Uit een analyse van Farmanco, de databank waarin het Laboratorium der Nederlandse Apothekers (LNA) leveringsproblemen registreert, blijkt dat van de tekorten in Nederland over de periode 2004–2011 het in 65% van de gevallen specialtés en in 35% van de gevallen generica betroffen.
Deelt u nog steeds de mening dat preferentiebeleid leidt tot lagere kosten bij geneesmiddelen en dat dit de totale kosten van de zorg verlaagt?
Ja. Het preferentiebeleid is een effectief instrument van de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars kunnen zelf beslissen of zij dit instrument inzetten. Ik ben me ervan bewust dat naast de evidente voordelen van het preferentiebeleid er ook enkele nadelen vastzitten aan het preferentiebeleid. Over de problemen hebben de partijen in het Bestuurlijk Overleg Farmacie gesproken en hebben zij afspraken gemaakt om de nadelen van het preferentiebeleid te verminderen (zie de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 8 april 2014, Kamerstukken II 2013–2014, 29 477, nr. 284).
Deelt u voorts de mening dat patiënten zo min mogelijk hinder moeten ervaren bij het verkrijgen van preferente geneesmiddelen?
Ja. Apothekers en ziekenhuisapothekers verrichten grote inspanningen om hun patiënten toch van de juiste middelen te voorzien. Ik heb tot dusver geen signalen van patiënten of patiëntenverenigingen ontvangen over opgelopen schade bij patiënten. Het is echter ook niet zo dat ieder geneesmiddelentekort noodzakelijkerwijs een direct risico vormt voor de patiënt en gezondheidsschade tot gevolg heeft. Uit de gegevens van Farmanco blijkt dat er bij geneesmiddelen-tekorten in de meeste gevallen substitutie met een ander middel mogelijk is of dat er een therapeutisch alternatief beschikbaar is. Bij 1% van de geneesmiddelen-tekorten is een dergelijke oplossing niet voorhanden.
Kent u de reden waarom preferente geneesmiddelen soms minder goed verkrijgbaar zijn? Is dit met niet-preferente merkloze geneesmiddelen anders gesteld? Zo ja, waar ligt het verschil tussen preferente middelen en niet preferente middelen en bij wie ligt de oorzaak (groothandel, leverancier, apotheek)?
De oorzaken van het niet beschikbaar zijn van preferente middelen en niet-preferente merkloze geneesmiddelen zijn heel divers. Productieproblemen, de beschikbaarheid van grondstoffen, logistieke problemen maar ook economische motieven spelen hierin een belangrijke rol. Uit cijfers van Farmanco over de periode 2004–2011 blijkt dat slechts 1% van de tijdelijke tekorten direct te wijten is aan economische factoren.
Bij wie de verantwoordelijkheid ligt van het tekort hangt af van de reden van het niet beschikbaar zijn van het (preferente) geneesmiddel. Volgens de cijfers van Farmanco over de periode 2004–2011 liggen de oorzaken van tijdelijke tekorten grotendeels bij de fabrikanten vanwege productieproblemen.
Deelt u voorts de mening dat artikel 36, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet farmaceutische groothandels verplicht voldoende voorraad van geneesmiddelen aan te houden? Geldt deze plicht ook voor preferente geneesmiddelen?
Ja. Dat betekent echter niet dat elke farmaceutische groothandel volledig gesorteerd moet zijn en elk geneesmiddel op voorraad moet houden.
Deelt u bovendien de mening dat artikel 36, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet zou moeten voorkomen dat er geneesmiddelentekorten bestaan? Wie is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de verplichting in artikel 36, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet?
Ik deel deze mening voor zover in de Geneesmiddelenwet is opgenomen dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verantwoordelijk is voor het toezicht en handhaving. Het voorkomen van geneesmiddelentekorten door de farmaceutische groothandel is niet altijd mogelijk gezien de veelvoud aan oorzaken van tekorten. Deze oorzaken strekken vaak uit tot buiten de invloedsfeer van de farmaceutische groothandel. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als verstrekker van vergunningen aan groothandels en als toezichthouder op de uitvoering van de Geneesmiddelenwet opdracht te geven groothandels te toetsen, en zo nodig handhavend op te treden, zodat er wel voldoende voorraad van verzekerde geneesmiddelen (preferente middelen) is? Zo nee, waarom niet?
Ter verduidelijking: de IGZ verstrekt geen farmaceutische vergunningen, dat doet het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG). Ik zal de IGZ geen opdracht geven groothandels te toetsen op het punt van voldoende voorraad omdat de IGZ in haar toezicht op groothandels dit punt al sinds enige tijd standaard meeneemt en er geen verplichting voor groothandels is om volledig gesorteerd te zijn. Zie het antwoord op vraag 5.
De hoge advieskosten van zorgorganisatie Fundis |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de boete die zorgorganisatie Fundis heeft gekregen van bijna een kwart miljoen euro door het zorgkantoor, vanwege tekortkomingen in haar beleid?1
Van een boete is geen sprake. Er is sprake van een voorgenomen tariefkorting. Het betreffende zorgkantoor heeft na een materiële controle gemeend dat op enkele onderdelen niet voldaan werd aan de materiële eisen. De voorlopige conclusie van het zorgkantoor is dat het zorgkantoor het bedrag van € 243.306,30 in mindering wenst te brengen op de nacalculatie 2013.
Fundis heeft als gevolg van de voorlopige conclusie van het zorgkantoor aanvullende documentatie aangeleverd om het tegendeel te bewijzen. Op dit moment zijn Fundis en het zorgkantoor nog met elkaar in gesprek over deze casus. Er is nog geen definitieve conclusie over (de hoogte van) de eventuele tariefkorting.
In deze casus komt naar voren dat het betreffende zorgkantoor zijn controletaak serieus heeft genomen en maatregelen durft te nemen. Dit vind ik een goede zaak. Over de oorzaak of hoogte van de tariefskorting heb ik geen oordeel.
Kunt u aangeven welke tekortkomingen reden waren om deze op te leggen? Hoe oordeelt u over de tekortkomingen?
Het betreffende zorgkantoor constateert tekortkomingen op het gebied van schriftelijke dan wel digitale procesverantwoording van de geleverde zorg.
Het oordeel over eventuele tekortkomingen van een zorgaanbieder is primair aan het betreffende zorgkantoor, de NZa en bij tekortkomingen in de kwaliteit van de zorg aan de IGZ.
Welk zorgkantoor heeft deze boete opgelegd, en hoe oordelen de andere 5 zorgkantoren die zorg hebben gecontracteerd bij Fundis?
Zorgkantoor Achmea heeft de voorlopige tariefkorting opgelegd aan Fundis. De andere zorgkantoren hebben – voor zover nu bekend – op basis van hun eigen materiële controles geen reden gezien om een tariefkorting aan Fundis op te leggen.
Is bekend of de andere zorgkantoren ook een boete dreigen op te leggen aan Fundis vanwege tekortkomingen in hun beleid? Zo ja, om welk bedrag gaat dit? Zo nee, wat is het beleid van de andere 5 zorgkantoren als het gaat om de tekortkomingen in het beleid van Fundis?
Er is geen sprake van dat de andere zorgkantoren Fundis een tariefkorting op willen leggen. Ook de andere zorgkantoren voeren materiële controles uit bij gecontracteerde zorgaanbieders, zo ook bij Fundis. Zij volgen hierbij het opgestelde controleplan materiële controles. Dit controleplan kan per concessiehouder verschillen, maar dient in alle gevallen te voldoen aan de prestatiecriteria van de NZa voor alle concessiehouders.
Wat is uw oordeel over het bericht dat Fundis 376.000 euro betaald heeft aan externe advieskosten, waarvan de helft is opgegaan aan de plannen om het Langeland ziekenhuis over te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Fundis is een private organisatie. De verantwoordelijkheid van beslissingen van de inzet van financiële middelen ligt primair bij het bestuur van Fundis en bij de Raad van Toezicht. Dit moet mijns inziens passen bij de maatschappelijke ontwikkelingen en de ontwikkelingen in de markt.
Vindt u het acceptabel dat zorgaanbieders zorggeld gebruiken voor dergelijke hoge advieskosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid uit te zoeken wat de consequenties zijn geweest voor de zorgverlening door Fundis? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat er consequenties zijn geweest voor de zorgverlening door Fundis.
Hoe is het mogelijk dat zowel de raad van bestuur als externe adviseurs niet hebben voorzien dat de investering in het Langeland ziekenhuis door de OR met succes zou worden aangevochten bij de Ondernemingskamer? Wat is uw oordeel hierover?2
Fundis is een private instelling die binnen de grenzen van de vigerende wet- en regelgeving zelfstandig bedrijfs-economische afwegingen kan maken. Daarbij beschikken verschillende belanghebbenden over mogelijkheden om hun belangen te behartigen en besluiten van de raad van bestuur te beïnvloeden. Gebleken is dat het voornemen om een fusie aan te gaan met het Langeland ziekenhuis door de Ondernemingsraad effectief is aangevochten. De Ondernemingsraad is door de Ondernemingskamer in het gelijk gesteld, omdat niet is voldaan aan de vooraf overeengekomen voorwaarden. Wat mij betreft moet er tegenover de positie van een Raad van Bestuur ook voldoende » tegenkracht» zijn in zorginstellingen (checks and balances). Zonder een inhoudelijk oordeel te willen vellen over deze specifieke casus, is de uitkomst uiteindelijk bepaald door een zorgvuldige weging van verschillende belangen.
Hoe duidt u het risico dat Fundis bereid was te nemen, voordat de rechter negatief oordeelde over de overname omdat Fundis «onvoldoende heeft zorggedragen voor de daadwerkelijke vervulling van die op papier overeengekomen, «risicomatigende» voorwaarden (toen Fundis op 15 november 2013 definitief tot participatie in LLZ besloot waren diverse van die voorwaarden immers niet vervuld en (kennelijk) ook welbewust onvervuld gelaten)? Vindt u het ook zorgelijk dat een zorginstelling zulke grote risico’s wil aangaan?
Er waren kennelijk voorwaarden opgesteld, waarvan de Ondernemingsraad en de Ondernemingskamer later concludeerden dat deze onvoldoende waren ingevuld.
Het is niet aan mij om te oordelen over de genomen belissingen van de Raad van Bestuur van Fundis.
Hoe verhoudt de toestemming van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de fusie en klaarblijkelijk ook van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zich tot het oordeel van de Ondernemingskamer? Is het niet zorgelijk dat de toezichthouders veel laconieker over de financiële risico’s oordeelden dan de rechter? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De zorgaanbieder Vierstroom (inmiddels Fundis) heeft in de zomer van 2013 het verzoek tot overname van het Langeland Ziekenhuis ingediend bij de ACM.
De ACM toetst de gevolgen voor de mededinging. Hierbij kijkt de ACM of er een economische machtspositie ontstaat. De NZa heeft in 2013 nog geen toestemming hoeven verlenen voor deze overname, omdat de zorgspecifieke fusietoets pas op 1 januari 2014 in werking is getreden. Per 1 januari 2014 toetst de NZa met name procedureel, namelijk of de stakeholders bij een fusie zijn betrokken, of het bestuur gemotiveerd op de inbreng van de stakeholders over de fusieplannen heeft gereageerd en of er door de fusie directe risico’s voor de bereikbaarheid van cruciale zorg ontstaan.
In december 2013 is de ondernemingsraad een procedure gestart voor de Ondernemingskamer met als gevolg dat de overname vooralsnog geen doorgang kan vinden. Het inschatten van financiële risico’s is de verantwoordelijkheid van het bestuur en de raad van toezicht. In het uiterste geval is het aan de rechter om een inhoudelijk onderdeel te vellen.
Hoeveel heeft de ontwikkeling en invoering van de nieuwe naam Fundis gekost? Vindt u dit acceptabele kosten voor een zorgorganisatie?4
Ik heb daar geen inzicht in. Fundis is een privaatrechtelijke organisatie met het recht om de naam en de organisatiestructuur aan te passen. Dit uiteraard passend bij de maatschappelijke ontwikkelingen en de ontwikkelingen in de markt. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 en 6.
Problemen met hulpmiddelen van Welzorg |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking forse problemen ervaren met de dienstverlening van Welzorg, en hierdoor in de problemen komen met hun hulpmiddelen?1
Ik vind de verstrekking van hulpmiddelen aan mensen die daar voor hun zelfredzaamheid en participatie op zijn aangewezen (en de daarbij behorende kwaliteit van dienstverlening) van groot belang.
Is het waar dat u in gesprek bent met Welzorg over de aanbestedingsproblematiek van hulpmiddelen bij gemeenten? Zo ja, welke maatregelen heeft u tot op heden getroffen om de problemen met de dienstverlening bij Welzorg op te lossen?
Neen, ik ben niet in gesprek met Welzorg over aanbestedingen door gemeenten.
Acht u het wenselijk dat organisaties die hulpmiddelen verstrekken met het instrument «telefonische schouw» werken? Zo nee, op welke wijze gaat u de «telefonische schouw» van hulpmiddelen verbieden?
Een schouw van het uitstaande hulpmiddelenbestand van gemeenten vindt in de meeste gevallen plaats bij een wisseling van de leverancier. Dit is belangrijk voor de nieuwe leverancier, zodat hij over een up-to-date inzicht van het hulpmiddelenbestand beschikt. Daar waar er onduidelijkheden zijn, zal een schouw (inspectie) plaatsvinden. Wanneer het een eenvoudige vraag betreft, is het gebruikelijk dat de gebruiker telefonisch wordt benaderd. In andere gevallen kan een fysieke check van de hulpmiddelen noodzakelijk zijn. Het is aan gemeenten om, indien zij dit wenselijk achten, eisen te stellen aan de manier waarop de schouw wordt uitgevoerd. Steeds vaker wordt een schouw in het Programma van Eisen opgenomen door gemeenten. Daarnaast worden ook de kwaliteits- en veiligheidseisen van hulpmiddelen via overeenkomsten met de leveranciers in het Programma van Eisen opgenomen. Aan deze eisen liggen de bepalingen van de Wet Medische Hulpmiddelen en de Wegenverkeerswet ten grondslag.
Kunt u de omvang van de lange wachttijden en de gebrekkige service van Welzorg toelichten? Bent u bereid Welzorg tot de orde te roepen met betrekking tot de gebrekkige dienstverlening en het ondeskundige personeel? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze chaotische situatie met spoed op te lossen?
Het betreft hier overeenkomsten tussen individuele gemeenten en een leverancier. Welzorg heeft in een verklaring aangegeven, zo begrijp ik, dat de klachten met betrekking tot de dienstverlening te wijten zijn aan de fundamentele veranderingen binnen de organisatie als gevolg van een veranderende markt.
De betreffende hulpmiddelenleverancier heeft aangegeven de gang van zaken te betreuren, verantwoordelijkheid te zullen nemen en zich de komende tijd te richten op de verbetering van de serviceverlening aan haar klanten. Dit uit zich in concrete maatregelen, namelijk extra personeel, extra steunpunten en ruimere openingstijden.
Hoeveel en welke gemeenten maken gebruik van de diensten van Welzorg met betrekking tot de hulpmiddelen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning? Bent u bereid de Kamer hiervan een overzicht te doen toekomen?
Ik beschik niet over een overzicht van aanbieders van hulpmiddelen per gemeente. Deze informatie wordt niet centraal geregistreerd. Ik zie daartoe ook geen aanleiding.
Wat is uw oordeel over de berichtgeving dat de dienstverlening van Welzorg verslechterd is als gevolg van bezuinigingen en fusies in de zorg? Deelt u deze analyse? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze bezuinigingen en fusies terug te draaien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn voor de inkoop van hulpmiddelen gehouden aan de Europese aanbestedingsregels en de Aanbestedingswet. Deze regels waarborgen dat inschrijvers bij aanbestedingen gelijke kansen hebben en dat het speelveld daarmee voor alle aanbieders zonder uitzondering gelijk is.
Ik constateer dat de afgelopen jaren de prijzen van een aantal hulpmiddelen die in het kader van de uitvoering door de Wmo door gemeenten worden ingekocht, zijn gedaald. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om kwaliteitseisen in het bestek van de aanbesteding op te nemen en deze vervolgens ook gedurende de contractperiode te bewaken. Er loopt reeds een aantal initiatieven die de kwaliteit van de hulpmiddelen ten goede zullen komen. Zo ontwikkelt de VNG in samenwerking met Firevaned (de branchevereniging voor hulpmiddelen-leveranciers) een model-aanbestedingsdocument voor hulpmiddelen met oog voor zowel de economische belangen als de kwaliteit van de dienstverlening.
Ook heeft de branchevereniging Firevaned het initiatief genomen om een Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen te introduceren. Dit is een ISO gecertificeerd keurmerk dat alle elementen van de verstrekking en dienstverlening met betrekking tot de kwaliteit van hulpmiddelen borgt. Op dit moment zijn leveranciers zich hierop aan het voorbereiden.
Vindt u het acceptabel dat zorgaanbieders door gemeenten gecontracteerd worden op basis van de laagste prijs, omdat gemeenten dankzij uw bezuinigingen het mes op de keel wordt gezet? Wat blijft er precies over van uw mooie woorden bij de behandeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning dat «de economisch meest voordelige inschrijving (EMVI) een verzameling is van nadere criteria, anders dan alleen de laagste prijs»?2
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het wenselijk dat zorgaanbieders in de wurggreep van gemeenten zitten, en hierdoor te lage prijzen moeten accepteren, omdat zij anders gedwongen worden personeel te ontslaan of moeten stoppen met dienstverlening? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze aanbestedingsgekte te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat was het salaris van de directeur/bestuurder van Welzorg in 2013 (uitgesplitst in de diverse onderdelen)? Wat is uw oordeel daarover?
In dit geval gaat het om een privaatrechtelijke rechtspersoon die hulpmiddelen levert op basis van gewonnen aanbestedingen die in het kader van de Wmo door gemeenten zijn uitgeschreven. Deze rechtspersonen vallen niet onder de werking van de Wet normering topinkomens. De gegevens waar u naar vraagt, zijn om die reden niet beschikbaar. Het zijn overigens de colleges van B&W die over hun contracten verantwoording moeten afleggen aan de gemeenteraden.
Is bekend wat de kosten zijn van aanbestedingen voor hulpmiddelen voor gemeenten en voor aanbieders? Zo ja, kunt u de Kamer die informatie sturen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over deze informatie en zie ook geen aanleiding dit te onderzoeken. De aanbestedingsrichtlijnen zijn door de EU opgesteld om ten behoeve van het tot stand komen van een interne markt, eerlijke en vrije concurrentie te stimuleren.
Op welke wijze wordt omgegaan met aanwezige hulpmiddelen bij ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking thuis, als er een andere aanbieder van hulpmiddelen wordt gecontracteerd? Klopt het dat alle hulpmiddelen dan moeten worden omgewisseld? Wat vindt u hiervan?
Er zijn twee typen aanbestedingen voor gemeenten op basis van de Wmo verstrekte hulpmiddelen. Gemeenten kiezen of voor de aankoop van de hulpmiddelen of voor huur van deze hulpmiddelen.
Bij aankoop worden de hulpmiddelen eigendom van de gemeente en is er bij een leverancierswissel geen sprake van een fysieke vervanging, alleen neemt de nieuwe leverancier de hulpmiddelen administratief van de vorige leverancier over, hier ziet de opdrachtgevende gemeente op toe.
Bij het huren door de gemeente van de hulpmiddelen van de leverancier blijft deze leverancier eigenaar van deze hulpmiddelen. Als deze aanbieder na een nieuwe aanbesteding geen contract gegund wordt, zal de oude leverancier haar hulpmiddelen terughalen en de nieuwe leverancier haar hulmiddelen dan inzetten. De gemeente zal toezien op een goed verloop van deze wisseling, maar dit heeft gevolgen voor de gebruikers. Door in het programma van eisen een zogenoemde «afbouwconstructie» op te nemen kunnen gemeenten hier echter iets tegen doen. Dit houdt in dat de gebruikers van hulpmiddelen van een vorige leverancier de hulpmiddelen van die oude leverancier kunnen blijven gebruiken zolang zij deze nodig hebben. De gemeente blijft deze huren van de oude leverancier. Pas als de gebruiker een ander hulpmiddel nodig heeft dan zal de nieuwe aanbieder hier voor zorgen. Met deze methode is er dus ook geen vervanging voor de cliënt. De nieuwe leverancier zal in deze gevallen alleen maar de nieuwe aanvragen verstrekken. Doordat er in de grote meerderheid van de aanbestedingen of sprake is van de aankoop van hulpmiddelen door gemeenten of van huur met de beschreven afbouwconstructie vindt er in steeds beperktere mate omwisseling van de hulpmiddelen in verband met een leverancierswisseling plaats. Ik vind dat een goede ontwikkeling.
Het bericht ‘Venlo eist salarisverlaging top Zorggroep’ |
|
Manon Fokke (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Venlo eist salarisverlaging top Zorggroep»?1, «Meer loon schandalig»2 en «Discussie over je loon ondermijnt je gezag»?3
Ja.
Is het waar dat het salaris van de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Zorggroep per 1 december 2013 is verhoogd op basis van een afspraak uit december 2011?4 en 5 Zo ja, met welk bedrag is het salaris verhoogd? Hoe verhoudt deze salarisverhoging zich tot de letter en de geest van (het overgangsregime uit) de Wet normering topinkomens (WNT)?
Het salaris van de bestuursvoorzitter is inderdaad per 1 december 2013 verhoogd en wel met 5%. Volgens de accountant die de jaarrekening 2013 van de Stichting Zorggroep Noord- en Midden-Limburg heeft gecontroleerd, en waarin de verhoogde bezoldiging is gepubliceerd, voldoet deze aan de WNT-eisen van financiële rechtmatigheid, zoals opgenomen in het Controleprotocol WNT in de Beleidsregels toepassing WNT (2013).
In dat geval is de verhogingsafspraak kennelijk gemaakt vóór 6 december 2011 en is in die afspraak bovendien op een eenduidige wijze de verhoging bepaald (artikel7.3, eerste en elfde lid, WNT). Desalniettemin zou het passend zijn geweest als op de WNT was geanticipeerd.
Is het waar dat bij deze instelling in de voorbije weken voor 476 medewerkers ontslag is aangevraagd?6 Hoe beoordeelt u in dat kader deze salarisverhoging?
Dat getal stond inderdaad in het krantenartikel. Ik kan het salaris alleen beoordelen in het kader van de WNT. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Zijn bij u meer voorbeelden bekend – behalve de topman van Meandergroep – van bestuurders die vrijwillig salaris inleverden?7 Deelt u de mening van de topman van de Meandergroep dat discussies over het loon van de topman het gezag van het bestuur (kunnen) ondermijnen, zeker in tijden van bezuinigingen en (gedwongen) ontslagen?
Ik heb dat niet geïnventariseerd, dus andere voorbeelden heb ik niet.
Discussies over het loon van een topfunctionaris kunnen inderdaad allerlei gevolgen hebben, die ook direct de beeldvorming beïnvloeden, zowel positief als negatief. In dit concrete geval was de discussie volgens krantenberichten aanleiding voor de betrokken bestuursvoorzitter om zijn salaris terug te brengen (met € 27.000), waardoor dat nu € 195.000 bedraagt.
Kunt u publiekelijk uw steun uitspreken voor deze topman, aangezien deze zelf aangeeft dat hij het gevoel heeft dat zijn collega-bestuurders (van andere instellingen) hem een spelbreker vinden? Zo nee, waarom niet?
Het overgangsrecht van de WNT is het resultaat van een op internationaal-rechterlijke juridische kaders gebaseerde wettelijke regeling die bij de WNT en vervolgens de Aanpassingswet WNT is vastgesteld. Daarom kan het overgangsrecht benut worden. Maar anderzijds vind ik het beslist lovenswaardig wanneer er bestuurders zijn die die stap vrijwillig wél nemen.
Om te benadrukken dat het kabinet het waardeert wanneer topfunctionarissen afzien van een beroep op het overgangsrecht heeft het kabinet in de Beleidsregels toepassing WNT 2014, vastgesteld bij besluit van 20 juni jl., benadrukt dat vrijwillige verlagingen van (onderdelen van) de bezoldiging of de ontslaguitkering, juist worden aangemoedigd. Dit geldt ook voor het vrijwillig niet of niet volledig toepassen van een door het overgangsrecht (artikel 7.1, eerste lid) gerespecteerde verhoging.
Steunt u het beleid van de gemeente Venlo die salarisverlaging van het bestuur koppelt aan de inkoop van zorg?8 Kunt u deze casus betrekken bij uw gesprekken met VNG en IPO, die u voert naar aanleiding van de motie Segers-Fokke?9
Het is goed dat ook op lokaal niveau het streven naar verantwoorde beloningsverhoudingen wordt ondersteund. In dit geval kan bovendien meespelen dat, volgens de lokale media, de zorginstelling eerder aan de wethouder had beloofd om de topinkomens te matigen en die belofte niet blijkt te zijn nagekomen. Ik zal de casus betrekken bij het overleg met VNG en IPO.
Hoe verlopen uw gesprekken met VNG en IPO die ertoe moeten leiden dat decentrale overheden de mogelijkheid krijgen eigen normen te stellen met betrekking tot het bezoldigingsmaximum, waar het gaat om door deze overheden (mede-)gefinancierde instellingen?10
Het overleg met VNG en IPO is nog gaande. Over de stand van zaken informeer ik de Kamer via een aparte, overkoepelende, voortgangsbrief over de uitvoering van het kabinetsbeleid inzake de normering van topinkomens in de publieke en semipublieke sector.
Lijkschouwers die nog steeds misdrijven missen door gebrekkige opleiding |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Lijkschouwers missen misdrijven door gebrekkige opleiding»?1 Bent u ervan op de hoogte dat deze problematiek al jaren speelt en dat de toenmalige Ministers van Binnenlandse zaken en Justitie in 2004 al beterschap beloofden?2
Ik heb kennisgenomen van dit artikel en ben op de hoogte van de inhoud van de brief die de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 22 november 2004, mede namens de Ministers van Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, aan de Tweede Kamer stuurde.
Heeft u nationale cijfers over het aantal keren per jaar dat lijkschouwers een niet-natuurlijk overlijden missen? Hoe hebben deze cijfers zich in de afgelopen tien jaar ontwikkeld? Hoe interpreteert u deze cijfers, mede in het licht van de beloften in 2004 van de toenmalige Ministers van Binnenlandse zaken en Justitie?
Ik beschik niet over cijfers van het aantal keren dat in een later stadium is gebleken dat aanvankelijk onterecht is uitgegaan van een natuurlijke doodsoorzaak. Bovendien valt niet bij te houden hoe vaak een nooit gedetecteerde onjuiste vaststelling van een doodsoorzaak zich heeft voorgedaan.
Wat vindt u ervan dat forensisch artsen met een korte opleiding van dertig dagen dezelfde bevoegdheden krijgen als hun collega’s die de uitgebreide profielopleiding van vier jaar hebben afgerond? Krijgen beide type forensisch artsen hetzelfde salaris?
In artikel 5 van de Wet op de Lijkbezorging is de verplichting vastgelegd dat uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register, worden benoemd als gemeentelijk lijkschouwer. Met het oog hierop beheert de beroepsvereniging, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), een register voor forensisch artsen. De als zodanig werkzame forensisch artsen worden daarin geregistreerd als forensisch arts FMG. Dit betreft de artsen die de 1-jarige basisopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en daardoor door de beroepsvereniging competent worden geacht om zelfstandig te werken als forensisch arts en correct een doodsoorzaak vast te stellen. Met dit register is zodoende ook de kwaliteit van de forensisch arts geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging. Dat betekent dat de beroepsvereniging van mening is dat het verantwoord is dat zowel artsen die de basisopleiding hebben afgerond, als artsen die 2-jarige profielopleiding forensische geneeskunde van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) hebben gevolgd, en eventueel de daarop volgende specialisatie tot arts Maatschappij & Gezondheid (profiel Forensische Geneeskunde) hebben afgerond, dezelfde bevoegdheden hebben. Het is de verantwoordelijkheid van de beroepsvereniging om dat te beoordelen.
Verder is het de verantwoordelijkheid van de gemeenten en GGD’en om de vergoeding te bepalen die lijkschouwers ontvangen. Ik heb daar geen zicht op.
In hoeverre acht u beide type forensisch artsen bekwaam genoeg voor het correct vaststellen van de doodsoorzaak? In hoeverre acht u beide type forensisch artsen even goed gekwalificeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Blijkt uit gegevens dat forensisch artsen met uitgebreide profielopleiding een kleinere foutmarge hebben in het missen van niet-natuurlijk overlijden? Aan welk type forensisch arts geeft u de voorkeur in de praktijk? Hoe gaat u de bijbehorende opleiding stimuleren?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 2 tot en met 4.
Herkent u de signalen van een dreigend tekort aan goed geschoolde lijkschouwers? Zo ja, kunt u in de komende brief over de arbeidsmarkt in de zorg aangeven hoe u inspeelt op deze signalen? Zo niet, waaruit blijkt dat de beschikbaarheid van goed geschoolde lijkschouwers voor de komende periode geborgd is?
Het is aan individuele werkgevers om te zorgen dat zij voldoende functionarissen in dienst hebben voor de taken die moeten worden uitgevoerd.
De Gezondheidsraad heeft in haar advies over de forensische geneeskunde aandacht besteed aan de capaciteit aan forensisch artsen. Daaruit valt te concluderen dat de instroom in de beroepsgroep een punt van zorg is, maar dat de jaarlijkse instroom van 20 artsen in de basisopleiding tot forensisch arts de verwachtte uitstroom uit de beroepsgroep zal kunnen compenseren. Ik zag en zie daarin geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
Het bericht dat de markt voor hulpmiddelen op slot zit |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hulpmiddelen geleverd, maar service, ho maar»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat op de markt voor hulpmiddelen geen sprake is van een gelijk speelveld voor alle aanbieders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een analyse geven van de problemen die zich hier voordoen?
Gemeenten zijn voor de inkoop van hulpmiddelen gehouden aan de Europese aanbestedingsregels en de Aanbestedingswet. Deze waarborgen dat inschrijvers bij aanbestedingen gelijke kansen hebben en dat het speelveld daarmee voor alle aanbieders zonder uitzondering gelijk is. Op basis van de door gemeenten vast te stellen beoordelingscriteria bij een aanbesteding in het Programma van Eisen, beoordelen gemeenten op objectieve wijze de verschillende inschrijvers. Bij het vaststellen van deze beoordelingscriteria is het aan gemeenten om een zorgvuldige afweging te maken in welke mate de prijs en de kwaliteit worden meegewogen.
Herkent u het beeld dat grote aanbieders aanbestedingen winnen tegen prijzen die realistisch gezien niet kunnen? Acht u dat wenselijk?
Ik constateer dat in de afgelopen jaren de prijzen van een aantal hulpmiddelen die in het kader van de uitvoering van de Wmo door gemeenten worden ingekocht, zijn gedaald. Er is mij geen onderzoek bekend naar de oorzaak hiervan en / of naar het realiteitsgehalte van de prijzen.
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om kwaliteitseisen in het bestek van de aanbesteding op te nemen en deze vervolgens ook gedurende de contractperiode te bewaken. In deze markt zijn momenteel 7 à 8 partijen actief, waarvan er 2 een groot marktaandeel hebben. Aanbestedingen worden gewonnen op basis van prijs en kwaliteit, door zowel kleine als grote partijen.
Klopt naar uw mening het beeld dat er daardoor nauwelijks ruimte bestaat voor nieuwe en/of kleine leveranciers? Acht u dat wenselijk?
Nee, ook kleine leveranciers scoren in de lokale regionale aanbestedingen onveranderd goed.
Ziet u in het bericht aanleiding om onderzoek te (laten) doen naar het functioneren van de markt voor hulpmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te laten uitvoeren?
Er lopen reeds verschillende initiatieven die de kwaliteit van de hulpmiddelen ten goede zullen komen. Zo ontwikkelt de VNG in samenwerking met Firevaned (de branchevereniging voor hulpmiddelenleveranciers) een model-aanbestedingsdocument voor hulpmiddelen met oog voor zowel de economische belangen als de kwaliteit van de dienstverlening. Ook heeft de branche vereniging Firevaned het initiatief genomen om een Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen te introduceren. Dit is een ISO gecertificeerd keurmerk dat alle elementen van de verstrekking en dienstverlening rond deze hulpmiddelen in kwaliteit borgt. Op dit moment zijn leveranciers zich hierop aan het voorbereiden. Ik zie naar aanleiding van het bericht dan ook geen aanleiding voor een marktonderzoek.
De artikelen “Persoonsgebonden bedrog””, “Hoe de geldzucht het won van de idealen” en “Thomashuizen gebruiken geld voor zorg om huur te betalen” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de artikelen: «Persoonsgebonden bedrog», «Hoe de geldzucht het won van de idealen» en «Thomashuizen gebruiken geld voor zorg om huur te betalen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de in het artikel genoemde stelling dat vaste lasten onderdeel zijn van de bedrijfsvoering, omdat twee derde van het pand wordt gebruikt om zorg te leveren, en dat het derhalve gerechtvaardigd is een gedeelte van de pgb-middelen (persoonsgebonden budget) indirect in te zetten voor vastgoed?
De woonlasten – huur, eten, drinken, service en energie – worden door een bewoner van een Thomashuis uit zijn/haar wajong-uitkering betaald. De woonlasten zijn zodanig dat uit de uitkering geld overblijft voor zak- en kleedgeld, verzekeringen en uitstapjes.
Woonlasten kunnen niet ten laste komen van het pgb. Het pgb moet worden besteed aan zorg. Dat is het uitgangspunt. Om de rest van de vraag te beantwoorden geef ik u allereerst, net als bij de vragen die Kamerlid Leijten (SP) (610250–122634-LZ) hierover stelde, een overzicht waaraan een Thomashuis – gemiddeld genomen – het pgb-geld van de bewoners besteedt. Het overzicht is mij aangereikt door De Drie Noteboomen, de organisatie achter de Thomashuizen.
In de overeenkomst tussen budgethouder en franchisenemers worden de woonlasten en het pgb-geld gesplitst. Zo ook op de facturen die hieruit voortkomen. Daarmee kan de budgethouder zich verantwoorden bij het zorgkantoor. Bij vraag 3 en 4 kom ik terug of deze verantwoording alle inzicht geeft of geld correct word besteedt. De Drie Noteboomen geeft aan niet uit te sluiten dat direct of indirect wel eens pgb-geld tijdelijk aan woonlasten wordt uitgegeven. Van de claims die het Volkskrant artikel maakt is geen sprake zo geeft men aan.
De toeslag van € 4.000 per jaar per bewoner is geïntroduceerd omdat, in tegenstelling tot individuele budgethouders, wooninitiatieven extra kosten maken voor het organiseren van zorg en gemeenschappelijke ruimtes. Sinds de toeslag bestaat is er echter onduidelijkheid of deze daadwerkelijk aan deze zaken mag worden besteed. Omdat de toeslag aan het pgb wordt toegevoegd, zou het geld feitelijk aan zorg moeten worden besteed. Van diverse wooninitiatieven heb ik de vraag gehad om duidelijkheid te verschaffen over de toeslag. De toeslag moet aan het doel kunnen worden besteed waarvoor deze in het leven is geroepen. Het betekent wel dat ik de voorwaarde stel dat de € 4.000 toeslag afzonderlijk moet kunnen worden verantwoord om vermenging met rest van het pgb, dat echt alleen aan zorg kan worden besteed, te vermijden. Ik ga hierover in overleg met wooninitiatieven en zorgkantoren. Voor de duidelijkheid: de toeslag kan ook niet aan genoemde woonlasten worden uitgegeven.
Is het naar uw mening voor zorgaanbieders en cliënten voldoende duidelijk waar pgb-middelen aan besteed mogen worden?
Ja. In de pgb-regeling staat vermeld waaraan het pgb kan worden uitgeven. Omdat met name de functie Begeleiding een breed begrip is, is door zorgkantoren een lijst aangelegd wat wel en niet is toegestaan. Deze lijst is op de site van elk zorgkantoor beschikbaar. Ook kunnen budgethouders of pgb-gefinancieerde zorgaanbieders en hulpverleners bij het zorgkantoor informeren als zij niet zeker zijn of een uitgave met het pgb gedaan kan worden. Per Saldo ondersteunt leden met voorlichting, cursussen en helpdesk. Wel was er meer duidelijkheid nodig over de toeslag van € 4.000 per jaar per bewoner. Deze heb ik met deze antwoorden gegeven.
Met de invoering van het trekkingsrecht per 1 januari 2015 zal de controle of een uitgave is toegestaan naar voren schuiven. Pas als een voorgenomen uitgave door het zorgkantoor is goedgekeurd, zal de Sociale Verzekeringsbank kunnen uitbetalen. Deze controle aan de voorkant geeft dan gelijk duidelijkheid waaraan het pgb mag worden besteed in plaats van dat mensen nu pas bij de verantwoording te horen krijgen dat iets niet had gemogen (en terugbetaald moet worden).
Bent u van mening dat in het huidige stelsel en de voorgestelde wijzigingen daarvan voldoende waarborg aanwezig is om te garanderen dat middelen die via een pgb beschikbaar worden gesteld ook daadwerkelijk aan zorg worden besteed?
Zoals net omschreven, zal het Trekkingsrecht ook weer een bijdrage leveren aan het goed besteden van het pgb doordat aan de voorkant op basis van gekeurde zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen helder moet worden waaraan het pgb wordt besteed. Tegelijkertijd is het op basis van papier lastig na te gaan of het geld daadwerkelijk is besteed zoals in de zorgovereenkomst beschreven. Dat vraagt om steekproefgewijze controle en voorzetting van de huisbezoeken in één of andere vorm. Hoe dat na de introductie van het Trekkingsrecht moet worden vormgegeven zal ik met zorgkantoren en andere betrokken partijen verder verkennen.
Bij wooninitiatieven speelt voorts mee dat de bewoners gelijktijdig (van) dezelfde (personen) zorg ontvangen en van dezelfde faciliteiten gebruik maken. Ook kan het zijn dat de ene persoon vanwege een budgetgarantie uit het verleden meer pgb te besteden heeft dan een persoon met dezelfde zorgvraag die recent een pgb heeft gekregen op basis van de huidige tarieven. Dat maakt het lastig om exact te weten welke zorg en faciliteit nu tot wiens pgb is te herleiden. Ik ga in overleg met wooninitiatieven, zorgkantoren en Per Saldo om te bezien hoe gezorgd kan worden voor heldere specifiekere verantwoording over het individuele en/of totale pgb-geld en aldus de toeslag van € 4.000 in het bijzonder. Ook omdat in kader van Trekkingsrecht verdere afspraken moeten worden gemaakt over zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen die door budgethouders moeten worden overlegd bij het zorgkantoor voordat betalingen kunnen worden gedaan aan het Thomashuis.
Kunt u aangeven of het binnen de huidige systematiek en de voorgestelde wijzigingen daarvan voldoende mogelijk is om te controleren dat pgb-middelen ook volgens de regels worden besteed?
Zie antwoord vraag 4.
Het verbieden van festivals waar niet krachtig tegen drugsgebruik wordt opgetreden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over het verbieden van festivals waar niet krachtig tegen drugsgebruik wordt opgetreden?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Bent u van mening dat krachtig optreden tegen drugsgebruik in het algemeen en bij evenementen in het bijzonder noodzakelijk is?
Het gebruik van alcohol en drugs kan op evenementen problemen geven op het gebied van gezondheid en veiligheid. Het aanwezig hebben van middelen als XTC en andere harddrugs is ook bij evenementen verboden. De organisatoren van evenementen maken vooraf – samen met de gemeente – een realistische inschatting van de mogelijke risico’s en nemen maatregelen om eventuele risico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Indien blijkt dat desondanks harddrugs aanwezig zijn, kan daartegen worden opgetreden door politie en OM, vaak in overleg met de organisatoren.
Vindt u het verantwoord dat evenementen opnieuw een vergunning krijgen, terwijl er sprake is van drugsgebruik en zelfs drugsdoden in eerdere jaren?
Zoals bekend, vinden in Nederland veel evenementen plaats, zeker gedurende de zomerperiode. De evenementen waar u op doelt, worden ieder jaar bezocht door meer dan een miljoen mensen. Helaas hebben – ondanks alle maatregelen die zijn genomen door de organisatoren en de gemeenten – bij sommige evenementen incidenten plaatsgevonden die te maken hadden met drugs. Gezien het aantal mensen dat deze evenementen bezoekt, valt niet uit te sluiten dat dergelijke incidenten ook in de toekomst zullen plaatsvinden. Daarbij moet niet worden vergeten dat degene die ervoor kiest drugs te gebruiken tijdens een evenement daar ook een eigen verantwoordelijkheid in heeft. Als vanuit de organisatie van een evenement voldoende aandacht wordt besteed aan preventie en zorg en adequaat wordt samengewerkt met de gemeente op het gebied van gezondheid en veiligheid, dan valt de organisatie de incidenten niet aan te rekenen en is er geen reden om een vergunning niet te verlenen.
Gelden er landelijke regels of richtlijnen voor drugsgebruik waarbij het tegengaan hiervan één van de voorwaarden is voor het verkrijgen van een vergunning voor een evenement?
De voorwaarden voor het verlenen van vergunningen voor evenementen zijn niet vastgelegd in landelijke regels of richtlijnen. Gemeenten regelen de vergunningverlening voor evenementen in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Hierin nemen zij ook de weigeringsgronden voor een vergunning op. De weigeringsgronden kunnen samenhangen met openbare orde en overlast, verkeersveiligheid, veiligheid van personen, volksgezondheid en bescherming van het milieu. Het vermoeden van drugsgebruik op zich is geen weigeringsgrond. De burgemeester kan een vergunning weigeren indien aannemelijk kan worden gemaakt dat er drugs gebruikt gaan worden tijdens een evenement, bijvoorbeeld op basis van ervaringen met het evenement in voorgaande jaren, en dat dit drugsgebruik, anders dan bedoeld in mijn antwoord op vraag 3, zal leiden tot openbare orde problematiek of aantasting van de volksgezondheid. Verder is de Opiumwet onverminderd van toepassing op evenementen.
In hoeverre is het (verwachte) drugsgebruik bij evenementen een wettelijk toegestane grond om een vergunning voor een dergelijk evenement te weigeren, danwel de verleende vergunning in te trekken? Wat is de wettelijke grondslag hiervoor?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre nemen gemeenten bij het verlenen van een vergunning voor een evenement voorwaarden op over het tegengaan van drugsgebruik? In hoeverre zien de gemeenten erop toe dat deze afspraken gehandhaafd worden?
Sommige gemeenten nemen bij het verlenen van een vergunning voor een evenement expliciet voorwaarden op over het tegengaan van drugsgebruik. Aanvragers van vergunningen voor «drugsgevoelige» evenementen zijn dan bijvoorbeeld verplicht aan te geven welke maatregelen worden genomen om drugsgebruik te ontmoedigen en te voorkomen. Ook kunnen tijdens het evenement maatregelen worden ingezet, zoals fouillering en drugshonden. Gemeenten laten zich bij de beoordeling van de vergunningaanvraag adviseren door de operationele diensten (onder meer politie, brandweer en GGD/GHOR). Dit advies wordt meegewogen bij het al dan niet verlenen van de vergunning.
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «Pablo»1, over de misstanden in Rio de Janeiro, in aanloop naar het wereldkampioenschap voetbal in 2014 en de Olympische Spelen in 2016?
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging van filmmaker Marijn Poels dat het stadsbestuur van Rio de Janeiro een brute repressiestrategie heeft ingezet tegen straatkinderen?
Hoewel de situatie van de straatkinderen in Rio de Janeiro zorgwekkend is en nog stappen moeten worden genomen in de uitvoering van de Braziliaanse ambities om deze te verbeteren, deelt het Kabinet de suggestie niet, dat verdwijning van kinderen zou voortkomen uit een repressiestrategie.
In algemene zin verbetert de mensenrechtensituatie in Brazilië gestaag. De Braziliaanse regering is er veel aan gelegen de sociale uitdagingen van het land aan te pakken en de mensenrechtensituatie verder te verbeteren. Er zijn echter nog vele uitdagingen die specifieke aandacht vergen, zoals de complexe problematiek van de straatkinderen.
Kunt u nagaan wat er gebeurt met straatkinderen die opgepakt worden? Klopt het dat ze zonder enige vorm van proces of zelfs zonder overtreding van de wet, in speciale gesloten instellingen of jeugdgevangenissen terecht komen?
Voor zover het Kabinet kan nagaan, worden deze kinderen naar opvangcentra gebracht. Kinderen die strafbare feiten hebben gepleegd, komen soms in jeugddetentiecentra. Naar verluidt gaat dit soms zonder vorm van proces, hetgeen zorgwekkend is.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging2 dat in de gesloten instellingen en jeugdgevangenissen kinderrechten op ernstige wijze geschonden worden, onder meer door folterpraktijken en moorden door bewakers op minderjarigen?
Het Kabinet heeft geen indicatie dat kinderrechten op systematische wijze worden geschonden. Wel is bekend dat de gevangenissen in Brazilië overbevolkt zijn en de voorzieningen ondermaats. Er worden veel incidenten gemeld, helaas ook m.b.t. minderjarigen.
De Braziliaanse regering wordt o.a. door VN-instellingen maar ook door Europese landen regelmatig aangesproken om de situatie in gevangenissen te verbeteren en is zich terdege bewust van de noodzaak hiertoe. Tijdens het Universal Periodic Review proces over Brazilië in Genève is de situatie in gevangenissen een van de elementen geweest die Nederland heeft opgebracht als zorgpunt.
Recent constateert het Kabinet enige vooruitgang dankzij maatregelen om voorzieningen voor de gevangenen, inclusief minderjarigen, te verbeteren. De voorgestelde maatregelen betreffen o.a. het versnellen van het juridische proces; de ontwikkeling van mechanismes voor de re-integratie van gevangenen en de verbetering van bestuur van gevangenissen inclusief trainingen aan gevangenenbewaarders.
Hoe beoordeelt u het rapport van het Demografisch Instituut voor Statistieken van Brazilië (IBGE) van 14 augustus 2013, waaruit blijkt dat er alleen al in de deelstaat Rio de Janeiro in twee decennia tijd 90.000 mensen – waarvan de helft minderjarig – zijn verdwenen waarvan men de lichamen nooit heeft teruggevonden? Klopt het dat het instituut geregistreerd heeft dat er in Rio de Janeiro gemiddeld per dag vier kinderen vermoord worden en acht verdwijnen?
Het Demografisch Instituut voor Statistieken van Brazilië heeft noch op 14 augustus 2013, noch op enige andere datum voor zover het Kabinet kan nagaan, een dergelijk rapport uitgebracht of de genoemde statistieken geregistreerd.
Het Kabinet kan dan ook niet beoordelen of het stadsbestuur niet wil ingaan op de specifieke rapportages genoemd in vraag 5.
Klopt het dat het stadsbestuur van Rio de Janeiro niet kan of wil zeggen wat er met deze kinderen gebeurd is? Zo ja, vindt u dit ook zorgwekkend?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het rapport «Visitas aos abrigos especializados para crianças e adolescentes»3 van de Mensenrechtencommissie van het deelstaatparlement van Rio de Janeiro over het oppakken en verdwijnen van ongeveer vierduizend straatkinderen in de aanloop naar de VN Milieuconferentie «Rio +20» tussen februari en mei 2012?
Het Kabinet kent de door de Mensenrechtencommissie van het deelstaatparlement van Rio de Janeiro geuite zorgen over de situatie in opvanghuizen voor minderjarigen. Het Kabinet kan niet nagaan in hoeverre de onderzoeksresultaten correct zijn. Het bestaan van een onafhankelijke commissie voor mensenrechten die onderzoek heeft kunnen doen en een rapport heeft uitgebracht over de opvang van minderjarigen, toont aan dat er ruimte is voor een open debat in de Braziliaanse samenleving over uitdagingen waar het land voor staat en de wijze waarop de levensomstandigheden van deze groepen verbeterd kan worden.
Klopt het dat de Braziliaanse autoriteiten geen uitsluitsel hebben gegeven wat er met deze vermiste kinderen gebeurd is, ook niet na een parlementaire hoorzitting op 30 mei 2012? Is het waar dat de Braziliaanse autoriteiten na deze hoorzitting alle digitale gegevens rondom de oppakpraktijken gewist hebben en sindsdien geen openbare gegevens meer vrij geven over opgepakte of verdwenen straatkinderen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gebrek aan transparantie en verantwoording?
Voor zover het Kabinet kan nagaan, hebben de Braziliaanse autoriteiten niet specifiek gereageerd op de in het rapport als vermist omschreven kinderen. Wel is de ambitie van de autoriteiten om de situatie van de straatkinderen te verbeteren opgeschroefd (zie onder antwoord op vraag 6). Naar aanleiding van een eerder parlementair onderzoek in 2010 door de Braziliaanse autoriteiten is een nationaal kadaster ingesteld voor de registratie van verdwenen minderjarigen. Er zijn geen indicaties dat specifieke gegevens zijn gewist.
Zijn er indicaties dat de repressie tegen straatkinderen in de afgelopen maanden in de aanloop naar het WK voetbal is toegenomen? Klopt het dat in de afgelopen maanden het leger ingezet is in sloppenwijken (favela’s) van Rio de Janeiro in een veiligheidsoperatie voor het WK?4 Zo ja, hoe beoordeelt u dit ook in het licht het bovenstaande?
In de aanloop naar het WK voetbal is er veel aandacht voor de veiligheidssituatie in de stad geweest en is in enkele gevallen op verzoek van de deelstaatautoriteiten het leger ingezet. In de toeristische wijken is de politiemacht versterkt om criminaliteit terug te dringen, toeristische locaties te beschermen en bijvoorbeeld georganiseerde overvallen in groepsverband door minderjarigen te voorkomen. Deze acties zijn niet specifiek gericht op straatkinderen, maar deze kunnen daar uiteraard wel bij betrokken raken. Op initiatief van de Braziliaanse regering is mede met steun van de Europese Unie de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het delen van best practices met de Braziliaanse autoriteiten om beleid te helpen ontwikkelen gericht op straatpopulaties, ook in de context van de organisatie van grote evenementen. Voorafgaand aan de meest recente EU-Brazilië mensenrechtendialoog (3 en 4 april jl.) is een seminar georganiseerd waarbij Braziliaanse en Europese NGO's hebben gesproken over ervaringen en best practices o.a. op het gebied van mensenrechten gerelateerd aan grote (sport-)evenementen.
Geven bovenstaande bronnen en beschuldigingen volgens u voldoende aanleiding om opheldering te vragen over vermeende schendingen van mensenrechten, o.a. van het VN folterverdrag en het VN Kinderrechtenverdrag?
Er is reeds sprake van een dialoog tussen EU en Brazilië op het gebied van mensenrechten. Tijdens deze dialoog komen o.a. onderwerpen als raciale discriminatie, rechten van kinderen en politieoptreden aan bod. Behalve een politieke dialoog ondersteunen zowel de EU als lidstaten, waaronder Nederland, projecten op het gebied van mensenrechten. De EU en haar lidstaten hebben een mensenrechtenstrategie opgezet voor Brazilië. O.a. op verzoek van Brazilië is in de voorgaande jaren veel aandacht besteed aan het delen van expertise ten aanzien van de aanpak van de uitdagingen ten aanzien van straatpopulatie. Maandelijks vindt er overleg plaats tussen de EU lidstaten op dit gebied en worden ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten in Brazilië besproken (of komen aan bod).
Bent u bereid deze vermeende mensenrechtenschendingen, alsmede het gebrek aan transparantie en de kennelijke straffeloosheid van autoriteiten, zo mogelijk nog vóór het WK voetbal, bilateraal aan de orde te stellen richting Brazilië, alsmede te adresseren binnen de EU en de VN? Bent u bereid daarbij aan te dringen op (internationaal) onafhankelijk onderzoek?
Mensenrechten komen in vrijwel alle bilaterale (politieke of hoog ambtelijke) ontmoetingen tussen Nederland en Brazilië aan de orde. Ook via de EU wordt de mensenrechtensituatie in Brazilië regelmatig besproken. Het Kabinet ziet op dit moment geen aanleiding voor een internationaal onderzoek, omdat de Braziliaanse regering de problematiek onderkent, actief beleid ontwikkelt om de situatie te verbeteren, open staat om van de ervaringen van andere landen te leren en er in Brazilië zelf ruimte is om onderzoeken naar misstanden te doen, hierover te publiceren en een publiek debat over dit onderwerp te houden. Onder deze omstandigheden heeft een dergelijk onderzoek geen meerwaarde.
Bent u bereid om non-gouvernementele organisaties (ngo’s) te steunen die zich inzetten voor kinderrechten in Brazilië, bijvoorbeeld vanuit het mensenrechtenfonds?
Ja. Binnen de financiële beperkingen van het mensenrechtenfonds ondersteunt de Nederlandse ambassade in Brasília diverse Braziliaanse NGO’s, waaronder ook organisaties die als doelgroep inwoners van favela’s (waaronder minderjarigen) hebben.
Bent u bereid te pleiten voor de opname van mensenrechtennormen in de reglementen van internationale sportfederaties die gelden bij het toewijzen en bij de organisatie van grote sportevenementen, zoals wereldkampioenschappen voetbal en de Olympische Spelen, zoals eerder door de Kamer bepleit in de motie Servaes c.s.?4
Het Kabinet heeft op 29 januari jl. een brief6 gestuurd aan NOC*NSF met het verzoek het onderwerp aan de orde te stellen bij het IOC, met als mogelijke acties het hanteren van een mensenrechtencriterium bij de selectie van steden of het instellen van een mensenrechtencommissie. Naar aanleiding hiervan heeft NOC*NSF het thema mensenrechten als één van de belangrijke thema’s binnen sport en integriteit op haar agenda gezet. NOC*NSF zal de komende tijd dit thema verder uitwerken en het Kabinet zal Uw Kamer in de tweede helft van 2014 hierover nader informeren.
Ook de KNVB heeft ten aanzien van dit onderwerp een voorstel bij het UEFA bestuur neergelegd om de FIFA te vragen mensenrechtenclausules in toekomstige bids op te nemen. De UEFA heeft dit voorstel aangenomen.
Op 21 november 2013 is mede op initiatief van Nederland een brief7, die is ondertekend door 23 EU-lidstaten, verstuurd aan de Europees Commissaris van Onderwijs, cultuur, meertaligheid en jeugdzaken Vassiliou inzake respect voor mensenrechten bij grote sportevenementen. Met deze brief roepen de Europese sportministers op dat landen/staten bij de organisatie van grote sportevenementen rekening houden met de Europese Conventie inzake Mensenrechten en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN. De Europese Commissie heeft hier positief op gereageerd8 en in vervolg hierop is het onderwerp in het nieuwe EU Werkplan voor Sport (2014–2017) opgenomen.
Het Kabinet zal zich ook in de toekomst blijven inzetten om grote sportevenementen als de Olympische Spelen en het wereldkampioenschap voetbal te gebruiken als opening om moeilijke onderwerpen, zoals mensenrechten, bespreekbaar te maken.
Het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Michiel van Nispen , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en verwijs voor mijn reactie naar mijn antwoorden op de overige vragen.
Deelt u de zorgen van het hoofd van de afdeling forensische geneeskunde van de GGD Amsterdam en van het opleidingsinstituut Netherlands School of Public & Occupational Health (NSPOH) dat er op den duur niet alleen een tekort dreigt aan Amsterdamse lijkschouwers, maar ook een probleem ontstaat met de kwaliteit van de artsen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is aan individuele werkgevers om te zorgen dat zij voldoende functionarissen in dienst hebben voor de taken die moeten worden uitgevoerd. Ik kan dan ook geen uitspraak doen over de situatie zoals deze zich mogelijk in Amsterdam voordoet.
De Gezondheidsraad heeft in haar advies over de forensische geneeskunde aandacht besteed aan de capaciteit aan forensisch artsen. Daaruit valt te concluderen dat de instroom in de beroepsgroep een punt van zorg is, maar dat de jaarlijkse instroom van 20 artsen2 in de basisopleiding tot forensisch arts de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep zal kunnen compenseren. Ik zag en zie daarin geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
In artikel 5 van de Wet op de Lijkbezorging is de verplichting vastgelegd dat uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register, worden benoemd als gemeentelijk lijkschouwer. Met het oog hierop beheert de beroepsvereniging, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), een register voor forensisch artsen. De als zodanig werkzame forensisch artsen worden daarin geregistreerd als forensisch arts FMG. Dit betreft de artsen die de 1-jarige basisopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en daardoor door de beroepsvereniging competent worden geacht om zelfstandig te werken als forensisch arts en correct een doodsoorzaak vast te stellen.
Met dit register is zodoende ook de kwaliteit van de forensisch arts geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging. Uit de keuze van de beroepsvereniging leid ik niet af dat het noodzakelijk zou zijn om de toegankelijkheid van de uitgebreidere opleiding tot forensisch arts te vergroten. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 4 en 6 en naar de kabinetsreactie van 6 februari 2014 op het advies van de Gezondheidsraad «Forensische geneeskunde ontleed»3.
Is de basisopleiding tot lijkschouwer van dertig dagen volgens u lang genoeg om forensisch artsen zorgvuldig en goed op te leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat de overheid niet meebetaalt aan de uitgebreidere profielopleiding van forensisch artsen?
Per opleiding worden afzonderlijk afwegingen gemaakt of overheidsfinanciering is aangewezen. Ik zie mede gezien mijn antwoord op vragen 2, 3 en 5 vooralsnog geen aanleiding publieke financiering van de uitgebreidere opleiding tot forensisch arts te overwegen. Overigens merk ik op dat de medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking komen voor publieke financiering van overheidswege via VWS opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of Wet publieke gezondheid. Voor de opleiding tot forensisch arts is dit niet het geval.
Deelt u de mening van de GGD Amsterdam en de Gezondheidsraad dat de opleiding tot forensisch arts beter moet worden gefinancierd om te voorkomen dat daders ongestraft rond blijven lopen? Zo ja, bent u bereid om samen te zoeken naar een oplossing, die kan inhouden dat er meer financiering moet komen voor een toegankelijke en goede opleiding voor forensisch artsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad «Forensische geneeskunde ontleed, naar een volwaardige plaats voor een bijzondere discipline» (Kamerstuk 33 628, nr. 4) wordt niet ingegaan op het advies om te onderzoeken of er een overheidsfonds in het leven geroepen kan worden voor de bekostiging van tien tot twintig opleidingsplaatsen voor de vervolgopleiding forensische geneeskunde; kunt u alsnog aangeven of u bereid bent de mogelijkheden voor een dergelijk fonds te onderzoeken? Kunt u hierbij ook aangeven hoe u tegen de suggestie van de Gezondheidsraad aankijkt om een dergelijk fonds vergelijkbaar met het Opleidingsfonds Zorg in te stellen en welke consequentie dat dan heeft voor de keuze van de begroting waaruit dit betaald zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat smartshops levensgevaarlijke drugs verspreiden |
|
Ard van der Steur (VVD), Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTL Nieuws waarin werd aangetoond dat verdovende middelen die op de opiumlijst staan worden verkocht als vitaminepillen? Zo ja, wat is hierop uw reactie?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze uitzending. Een smartshop mag alleen legale middelen verkopen. Het is niet toegestaan middelen te verkopen die onder de werking van de Opiumwet of de Geneesmiddelenwet vallen.
Was u op de hoogte van het feit dat verdovende middelen worden verkocht in ten minste vier smartshops in Amsterdam en Utrecht? Zo ja, wat heeft u met die informatie gedaan en heeft u een overzicht van andere smartshops die verboden middelen verkopen?
Nee, dit was mij niet eerder bekend. Op dit moment wordt nader onderzocht op welke wijze kan worden opgetreden tegen de vier smartshops in Amsterdam en Utrecht. Mij zijn geen andere voorbeelden bekend van smartshops die illegale middelen verkopen.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) pas smartshops controleert als een melding van verboden transacties bij binnenkomt? Zo ja, beschouwt u deze werkwijze als effectief? Waarom komt de NVWA pas in actie na een melding en niet op eigen initiatief? Zo nee, op welke manier controleert de NVWA dan wel?
De bevoegdheden op het gebied van toezicht zijn vervat in verschillende wetten. Dit kan de Warenwet zijn, de Opiumwet of de Geneesmiddelenwet. Afhankelijk van de wet op basis waarvan toezicht wordt gehouden, is of de NVWA of de IGZ aangewezen als toezichthouder. Daarom is bij controles van smartshops meestal sprake van gecombineerd toezicht, hetgeen betekent dat de NVWA samen met de IGZ en de politie controles uitvoert. Meestal vinden dergelijke controles plaats op basis van meldingen, soms op basis van andere signalen en gesignaleerde risico’s.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een rol bij de controle van smartshops? Zo ja, op welke wijze wordt hieraan invulling gegeven? Zo nee, waarom niet, gelet op het feit dat smartshops ook vitamines en amfetamines verkopen, evenals middelen die op de opiumlijst staan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de gezondheid van de gebruiker in gevaar is als hij verslavende middelen gebruikt die hem zijn verkocht als vitaminepillen? Zo ja, welke concrete maatregelen neemt u op welke termijn om de smartshops die op deze wijze te werk gaan aan banden te leggen? Acht u het mogelijk en wenselijk de huidige algemene plaatselijke verordeningen in landelijke regels te vatten, zodat in heel Nederland voor alle smartshops met één maat wordt gemeten en op deze regels kan worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Indien een gebruiker verslavende middelen gebruikt, terwijl hij denkt dat hij vitaminepillen slikt, kan dit ongewenste gevolgen hebben voor zijn gezondheid. Echter, wanneer iemand vitaminepillen wil kopen is de drogist of de apotheek daarvoor het geëigende kanaal, niet de smartshop. Een koper heeft op dit punt ook een eigen verantwoordelijkheid. Aangezien de NVWA en de IGZ betrokken zijn bij het toezicht op de smartshops, waar nodig ondersteund door de politie, acht ik extra maatregelen of aanvullende landelijke regels niet opportuun. Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Kan de controle op de kwaliteit van partydrugs gezondheidsproblemen voorkomen? Moeten de organisatoren van feesten en exploitanten van horeca-ondernemingen of de overheid deze controle uitvoeren? Hoe staat u tegenover het verbinden van voorlichting over de risico’s van partydrugs aan deze controle? In hoeverre is uit onderzoek bekend of controles van partydrugs, al dan niet in combinatie met voorlichting, bijdragen aan een stijging of daling van het gebruik van dit soort drugs?
Via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) kunnen (potentiële) gebruikers zich wenden tot een testservice die is verbonden aan een instelling voor verslavingszorg. Zij krijgen dan informatie over de samenstelling van het middel, over de werking van het middel en over de risico’s van het gebruik van het middel. Het landelijk coördinatiepunt, dat bij het Trimbos-instituut is ondergebracht, wordt gefinancierd door het ministerie van VWS, terwijl de lokale testservices worden gefinancierd door de lokale overheden.
Ik zie het niet als een taak van horecaondernemers of organisatoren van feesten om dergelijke controles uit te (laten) voeren. De uitvoerders van het DIMS beschikken over veel expertise over de samenstelling van drugs, de werking en de gezondheidsrisico’s. Dat is kennis die van horecaondernemers niet verwacht kan worden. Omdat het meestal gaat om het testen van verboden middelen is het DIMS-systeem strak in protocollen vastgelegd en beschikken de testservices over een ontheffing op grond van de Opiumwet.
Het gebruik van (party)drugs, of ze nu wel of niet vervuild zijn, brengt altijd gezondheidsrisico’s met zich mee. Er bestaan geen «gezonde» psychoactieve middelen. Het Trimbos-instituut doet regelmatig onderzoek naar het gebruik van partydrugs, zoals het Grote Uitgaansonderzoek van eind 2013, onderzoek naar het gebruik van partydrugs onder een grote groep frequent uitgaande jongeren. Aanvullend onderzoek naar het gebruik van partydrugs lijkt me daarom niet nodig.
Overigens leverde het onderzoek «Pillen testen in Nederland» (DJ Korf e.a., 2003) geen duidelijke aanwijzingen op voor een stijging van het gebruik van ecstasy als gevolg van pillentesten.
Acht u verder onderzoek naar gebruik van deze middelen onder specifieke doelgroepen zinvol als hierbij ook gekeken wordt naar de invloed van de angst voor vervuilde partydrugs op het kopen van ogenschijnlijk «gezondere» alternatieven via smartshops? Zo ja, op welke manier moet dat georganiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke rol ziet u weggelegd voor de politie bij de handhaving van de Opiumwet in relatie tot deze smartshops? Hoe verhoudt de rol van de politie zich tot die van de IGZ?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Het bericht ‘Noodplan moet leegloop bij jeugdzorg voorkomen’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Noodplan moet leegloop bij jeugdzorg voorkomen»?1
Dat bericht is bij ons bekend.
Kunt u aangeven hoe u de professionele jeugdzorgmedewerkers kunt behouden?
In de Jeugdwet zijn meerdere instrumenten opgenomen om te bewerkstelligen dat professionele jeugdzorgmedewerkers behouden kunnen blijven voor de sector. De sociale partners in de jeugdzorg, welzijn en kinderopvang hebben gezamenlijk een sectorplan ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hierdoor is in 2014–2015 € 3,8 miljoen beschikbaar voor het deelplan jeugdzorg. Het gaat daarbij om behouden van 2.250 medewerkers voor de jeugdzorg door hen bij en na te scholen. Daarnaast is de Transitieautoriteit Jeugd (TAJ) ingesteld om advies uit te brengen voor het eventueel doorvoeren van noodzakelijke herstructureringen bij organisaties van jeugdhulp. Met deze maatregel wordt mede beoogd het verlies aan werkgelegenheid zoveel mogelijk te beperken en er voor te zorgen dat het nieuwe stelsel een «zachte landing» krijgt.
Daarnaast is bij inkoop van jeugdhulp bijvoorbeeld de kwaliteit een criterium van de afweging waarop de beslissing wordt genomen bij welke instelling jeugdhulp wordt ingekocht. Bovendien is bepaald dat indien een nieuwe/andere jeugdhulpaanbieder wordt gecontracteerd, de gemeente erop toeziet dat de nieuwe jeugdhulpaanbieder in overleg treedt met zijn voorganger over overname van personeel.
Verder merken wij op dat de bezuiniging in het eerste jaar beperkt is (3%) waardoor er ook ruimte is voor verantwoorde fasering. De bezuinigingen lopen in drie jaar op van circa 3% tot circa 11%. Dat betekent dat er ook tijd is voor zorgvuldige ingroei en voor werk-naar-werk-trajecten. Voor de specifieke situatie bij de Bureaus Jeugdzorg wordt een apart traject gelopen waarbij een budgetgarantie van 80% wordt geboden. Gemeenten verschaffen daarbij per 1 augustus a.s. duidelijkheid over de inkoop van de functies die tot en met 2014 onder Bureau Jeugdzorg vielen. Dat geldt ook met betrekking tot de inkoop bij jeugdzorginstellingen.
Deelt u de mening dat er nu al ingegrepen moet worden voor het behoud van professionele jeugdzorgmedewerkers, in plaats van dit over te laten aan de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Wij monitoren de zorginkoop die door gemeenten plaatsvindt. Het is denkbaar dat dit op termijn kan leiden tot het geven van een aanwijzing aan gemeenten als blijkt dat de voorbereiding op de stelselherziening ernstig tekort zou schieten. Wij gaan hier echter niet van uit en, zoals aangegeven bij vraag 2 hebben wij al diverse maatregelen genomen om medewerkers waar mogelijk te behouden voor de jeugdhulp.
Bent u bereid de gemeenten duidelijk te maken dat zij de jeugdzorg niet lichtzinnig moeten opnemen, en ervoor zorgen dat kwaliteit wordt ingekocht? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wij hebben overigens niet de indruk dat gemeenten de jeugdzorg lichtzinnig opvatten. Wel komt uit monitoren naar voren dat het voor kleinere gemeenten moeilijk is om invulling te geven aan de nieuwe taken die zij per 1 januari 2015 moeten vervullen. Hier wordt vanuit het Rijk en de VNG gerichte ondersteuning geboden.
Deelt u de mening dat er een minimale kwaliteitseis moet worden geformuleerd bij de inkoop van jeugdzorg, gebaseerd op resultaten in het verleden? Zo nee, waarom niet?
Wij delen de mening dat er minimale kwaliteitseisen moeten zijn en hebben daarin ook voorzien. De kwaliteitseisen zijn vastgelegd in de Jeugdwet in de artikelen 4.1.1. tot en met 4.1.8.
Bent u bereid te pleiten voor het behoud van de opgebouwde rechten van jeugdzorgmedewerkers als zij overgaan naar de nieuwe werknemer? Zo nee, waarom niet?
In de Jeugdwet is bepaald dat indien een nieuwe/andere jeugdhulpaanbieder wordt gecontracteerd, de gemeente er op toeziet dat de nieuwe jeugdhulpaanbieder in overleg treedt met zijn voorganger over overname van personeel.
Kunt u deze vragen voor het verzamel-Algemeen overleg Jeugdzorg van 11 juni a.s. beantwoorden?
Deze vragen worden beantwoord voor het Algemeen Overleg Jeugdzorg van 25 juni waarbij de transitie op de agenda staat.
Het bericht ‘Het wordt chaos; zorgpersoneel slaat alarm over werkdruk’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Het wordt chaos; zorgpersoneel slaat alarm over werkdruk»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Waarom worden medewerkers van zorginstelling Amstelring op straat gezet, terwijl er aan de andere kant door Amstelring flexwerkers ingehuurd worden? Bent u bereid dit tot op de bodem uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij Amstelring blijkt het volgende. Amstelring heeft op 1 juni 2014 voor 139 mensen een ontslagvergunning bij het UWV aangevraagd. Van deze 139 werknemers is het merendeel zorgmedewerker van opleidingsniveau 1 en 2. Rond 1 juli 2014 volgt de ontslagaanvraag voor een tweede groep medewerkers, werkzaam in de ondersteunende diensten (facilitair, administratief en ondersteuning). Het gaat dan om circa 90 mensen.
Directe oorzaak voor de ontslagaanvragen is volgens Amstelring het ingezette beleid gericht op langer thuis wonen. Daardoor zullen er minder cliënten in verzorgingshuizen wonen. Om die reden ziet Amstelring zich genoodzaakt tot een reductie van de formatie. In een periode van 2 jaar leidt dit tot een ingeschat gefaseerd verlies van 500 fte arbeidsplaatsen voor bepaalde groepen medewerkers: 225 fte bij de ondersteunende diensten (overhead), 225 fte zorgmedewerkers niveau 1 en 2 en zorgmedewerkers uit de locaties die gesloten gaan worden en 50 fte facilitaire medewerkers.
Het aantal medewerkers dat door voornoemde reductie van formatie noodgedwongen wordt ontslagen is niet exact te bepalen. Bepaalde zorgmedewerkers van niveau 2 worden in staat gesteld om op kosten van Amstelring een verkorte opleiding tot niveau 3 IG te volgen. Daarmee wordt ingezet op het behoud van deze medewerkers voor de organisatie. Amstelring ziet momenteel dat andere medewerkers elders een baan vinden of via natuurlijk verloop (bijvoorbeeld vanwege pensionering) uit dienst gaan.
Van de achttien woonzorgcentra van Amstelring zullen gedurende een periode van twee jaar, drie Amsterdamse locaties geheel of gedeeltelijk sluiten (Sint Jacob, verpleeghuis De Drie Hoven en Willem Dreeshuis). De toekomstbestendige woonzorgcentra van Amstelring ondergaan tegelijkertijd een kwaliteitsverbetering. Die is nodig omdat er cliënten zullen verblijven met complexere en zwaardere zorgvragen. Dat feit vereist zorgmedewerkers met een hoog opleidingsniveau (niveau 3 en hoger) die conform de wet BIG meer risicovolle en voorbehouden handelingen mogen verrichten.
De rechten van medewerkers zijn vastgelegd in het «Sociaal Plan Amstelring» dat is ondertekend door CNV Publieke Zaak, NU»91 en FBZ. Medewerkers behouden na ontslag nog een half jaar hetzelfde inkomensniveau, door een toelage van Amstelring bovenop de WW-uitkering. Werknemers krijgen ook outplacement-begeleiding gericht op nieuw werk. Als een werknemer elders een baan vindt met een lager salarisniveau, vult Amstelring dit gedurende een jaar aan.
Wat betreft de inhuur van flexwerkers, geeft Amstelring aan dat flexwerkers alleen nog worden ingezet voor vervanging van ziekte of op plaatsen waar het nog onmogelijk is gebleken om zorgmedewerkers van het juiste opleidingsniveau aan te trekken of in te zetten. Vakantiekrachten worden ingezet daar waar locaties dat financieel zo hebben ingepland en voorbereid.
Bent u bereid uw beleid terug te draaien, nu ook blijkt dat bij Amstelring 500 medewerkers ontslagen worden? Zo nee, waarom niet? Om welke medewerkers gaat het? Wordt er bezuinigd op de overheadkosten? Wordt er bezuinigd op het salaris van de bestuurders? Wordt er bezuinigd op de uitgaven door bestuurders? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2.
Amstelring geeft aan dat de organisatie in de komende jaren een forse krimp zal ondergaan. Daarbij wordt ook kritisch gekeken naar de noodzakelijke omvang van de Raad van Bestuur (en daarmee de kosten). Dit is toegezegd aan de Raad van Toezicht (deze gaat over de benoeming van bestuurders en hun arbeidsvoorwaarden), de Ondernemingsraad en de Centrale Cliëntenraad van Amstelring. Dit was voordat de benoeming van nieuwe bestuurders eind 2013 en voorjaar 2014 plaatsvond. Verder zal mogelijk nog dit jaar een kleiner en goedkoper kantoorpand betrokken worden door de centrale ondersteuning van Amstelring, waaronder inbegrepen de Raad van Bestuur. Amstelring geeft aan dat op deze wijze ook de Raad van Bestuur bijdraagt aan een verlaging van het kostenniveau van de organisatie.
De salarissen van de bestuurders van Amstelring voldoen aan de sectorale- en rijksnormen die daaraan gesteld worden. Eind 2013 en voorjaar 2014 zijn twee bestuurders uit dienst gegaan. In beide gevallen gebeurde dit zonder «gouden handdruk», doorbetaling van salaris of andere vergoedingen.
Ik heb uw Kamer, door diverse brieven en debatten, geïnformeerd over nut en noodzaak van de hervormingen van de langdurige zorg. De hervormingen zijn niet altijd gemakkelijk. Ik blijf er echter van overtuigd dat deze hervormingen noodzakelijk en verantwoord zijn en ben daarom ook niet bereid mijn beleid terug te draaien.
Komt de veiligheid van de bewoners in gevaar doordat er met minder (vaste) medewerkers gewerkt wordt?
Een zorgaanbieder moet de zorg zo georganiseerd hebben dat het niet uitmaakt in welk dienstverband een medewerker zorg verleent. Dit is de verantwoordelijkheid van de bestuurder. Hij moet bij de inzet van minder vaste medewerkers goed kijken naar de deskundigheid van de medewerkers en er voor zorgen dat de inzet van meerdere medewerkers geen gevolgen heeft voor de continuïteit en kwaliteit van de zorg. Zo worden onnodige risico’s op onveilige zorg voorkomen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet hier op toe.
Deelt u de mening dat de hoge werkdruk ten koste gaat van de kwaliteit van zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat de bewoners de dupe worden van het kabinetsbeleid?
Te hoge werkdruk kan gevolgen hebben voor de kwaliteit van de zorg. Mede daarom moet een zorgaanbieder maatregelen nemen om de zorg zo te organiseren dat de werkdruk verminderd wordt. Dit betekent niet automatisch dat er extra personeel bij moet, maar dat de zorg ook slimmer georganiseerd kan worden. Voor uw informatie kan ik melden dat ik momenteel samen met het veld en de IGZ bekijk hoe we de intramurale ouderenzorg nog meer in beweging kunnen krijgen om de zorg verder te verbeteren.
Bent u bereid sancties te treffen tegen de bestuurders van Amstelring, wanneer blijkt dat een ander doel van de ontslagronde een hogere omzet is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
In de beantwoording van de voorgaande vragen ben ik ingegaan op de situatie bij Amstelring. Gezien deze situatie is het treffen van sancties niet aan de orde.
Stijging van de inkomens van zorgbestuurders |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Topinkomens in de ouderenzorg stijgen ruim 19%»?1
Ja.
Is het waar dat de «dat de 50 grootverdieners in 2013 ruim 19% meer verdienden dan de 50 grootverdieners in 2012»? Zo nee, met hoeveel zijn die inkomens dan wel gestegen?
Het bericht is te summier om die conclusie nu te kunnen bevestigen of te kunnen ontkennen. Het is gebruikelijk dat VWS jaarlijks een rapportage over de inkomens van de zorgbestuurders naar de Kamer stuurt. De analyse daarvoor start in de zomermaanden wanneer alle jaarverslagen binnen zijn. De rapportage is meestal in het najaar klaar om naar de Kamer te worden gestuurd.
Overigens heb ik op dit moment geen meldingen binnen gekregen van de accountants dat de Wnt zou zijn overtreden.
Biedt de overgangsregeling in de Wet normering topinkomens (WNT) ruimte voor een zo sterke stijging? Zo ja, was die regeling niet juist bedoeld om de bestaande topinkomens boven de WNT-norm af te bouwen? Zo ja, deelt u dan de mening dat een sterke stijging in ieder geval niet in de geest van die overgangsregeling is? Zo nee, waaraan is die stijging dan wel te wijten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet gewenst is dat ten tijde van de omvangrijke hervormingen in de zorg de topinkomens van de zorgbestuurders stijgen? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om verdere stijgingen te voorkomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, de Wnt is daarvoor het wettelijke instrument.
Deelt u de mening dat de topinkomens gedurende de overgangsfase niet meer zouden moeten stijgen dan de cao-lonen in de desbetreffende zorg? Zo ja, bent u voornemens om met de organisaties in de (ouderen)zorg afspraken te maken om niet alleen naar de letter van de WNT maar vooral ook in de geest daarvan te zorgen dat de topinkomens in de pas gaan lopen met de ontwikkelingen van alle inkomens in die sector? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik die mening. Uit het bericht van de AbvakaboFNV kan ik niet opmaken of een en ander salarisstijgingen zijn of reguliere periodieke verhogingen (i.c. wanneer de bestuurder in een schaal is ingeschaald en dus niet op een bepaald bedrag is aangenomen). Daarnaast geldt dat de Abvakabo FNV niet de cao-stijging in 2013 als vergelijkingsmaatstaf neemt, maar de stijging van 1 september 2013 to 1 september 2014. Voor de bestuurders hanteert men echter de stijging van 2013 ten opzichte van 2012.
Acht u het wenselijk om gedurende de periode dat de overgangsregeling nog bestaat, attent te zijn op verhogingen van de topinkomens, extra geld voor pensioenvoorzieningen of andere manieren om het topinkomen op de valreep alsnog op te plussen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ja; de overgangsregeling van de Wnt maakt het alleen mogelijk om reeds bestaande afspraken van vóór de inwerkingtreding gedurende een periode te respecteren. Alle wijzigingen in het inkomen die niet berusten op al bestaande afspraken kunnen daarom niet worden doorgevoerd. Indien zich toch zo’n situatie voordoet, dan moet de accountant dat melden. Daarna zullen de bewindslieden van VWS in het kader van hun toezichthoudende taak optreden en zo nodig onverschuldigde betalingen opeisen.
Het feit dat de toegezegde pilot met het persoonlijk assistentiebudget nog niet van start is gegaan |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de toegezegde pilot met het persoonlijk assistentiebudget nog niet van start is gegaan, terwijl deze aan het begin van dit jaar gestart zou zijn?1
In mijn brief van 6 november jl. heb ik aangegeven dat ik in de aanloop naar de Wlz de mogelijkheden van de ZZP-meerzorgregeling in het pgb in wil zetten om ervaring op te doen met persoonlijke assistentie2 voor cliënten die volledig in staat zijn om regie te voeren over het eigen leven maar om medische redenen zijn aangewezen op permanent toezicht. Nadien heb ik u in reactie op het VSO ADL-assistentie d.d. 3 juli jl.3 toegelicht dat (inderdaad) aanvankelijk werd gedacht aan een pilot met een beperkt aantal deelnemers en een beperkte duur om ervaring op te doen met persoonlijke assistentie. Vertegenwoordigers van zorgkantoren, het Zorginstituut Nederland en VWS hebben de mogelijkheden van een dergelijke pilot verkend. Op grond daarvan is gekozen voor een andere route. Gezamenlijk is namelijk ingezien dat voor de doelgroep de huidige regelgeving reeds mogelijkheden biedt voor de toekenning van pgb op basis van ZZP-meerzorg. De meerzorgregeling staat namelijk open voor cliënten die meer zorg nodig hebben dan is opgenomen in ZZP LG5 of ZZP LG7 of omdat de integrale zorgbehoefte tevens bestaat uit chronische invasieve beademing of non-invasieve beademing. Daarom is verder gesproken over een meer gerichte toepassing van de ZZP-meerzorgregeling en de keuze voor pgb voor deze doelgroep. Zorgkantoren kunnen namelijk op basis van artikel 2.6.6, vijfde lid van de Regeling Subsidies AWBZ de hoogte van het pgb verhogen als cliënten de door het zorgkantoor toegekende meerzorg via pgb zelf willen inkopen.
Er zijn dus geen belemmeringen in de wet- en regelgeving om een start te maken met persoonlijke assistentie. De bestaande mogelijkheden zijn thans slechts zeer incidenteel benut omdat zorgkantoren nog weinig ervaring hebben met deze groep clienten, die door ontwikkelingen in medische technologie nu een langere levensverwachting hebben gekregen. Ook speelt mee dat er voor deze doelgroep nog geen geschikte procedure is ontwikkeld in de uitvoeringspraktijk. De procedures voor meerzorg zijn namelijk voortgekomen uit de zorgzwaarte van cliënten met een verstandelijke beperking met bijkomende gedragsproblematiek. De huidige aanvraagprocedure is dan ook toegespitst op professionals in zorginstellingen die gehandicaptenzorg met bijkomende gedragsproblematiek leveren in natura. Daar moet wat aan worden gedaan. De afgelopen periode heeft Vilans daarom gewerkt aan een op maat gesneden procedure voor cliënten die meerzorg met pgb willen inkopen. Zorgkantoren zullen aanvragen voor pgb-meerzorg volgens dit format in behandeling nemen. Dit format is echter primair nog niet geschikt bevonden voor cliënten die opteren voor persoonlijke assistentie. Daarom heb ik in overleg met de zorgkantoren Vilans ook de opdracht gegeven in het verlengde van het eerder gevolgde proces, in samenwerking met veldpartijen, een toegespitst format te ontwikkelen voor de doelgroep van persoonlijke assistentie. De inzet is dat zorgkantoren hiermee vanaf begin oktober individuele aanvragen kunnen afwikkelen. In veel gevallen zal de medisch adviseur het individuele zorgplan zelf kunnen beoordelen. Het CCE heeft op mijn verzoek echter aangegeven bereid te zijn te adviseren over individuele aanvragen vanuit de doelgroep met ZZP LG5 of ZZP LG7 indien zorgkantoren daar behoefte aan hebben.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat de pilot nog niet van start is gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de pilot met het persoonlijk assistentiebudget voor de groep cliënten met een zeer complexe zorgvraag een ontzettend belangrijke stap is?
Ja, voor een kleine cliëntgroep heeft het persoonlijke assistentiebudget voordelen vanuit oogpunt van cliëntveiligheid. Het gaat om zwaar lichamelijk gehandicapte cliënten die ondanks zeer ernstige lichamelijke beperkingen kunnen en willen deelnemen aan de samenleving maar zijn aangewezen op zorg met een zeer korte responstijd. Deze groep cliënten heeft door ontwikkelingen in medische technologie nu een langere levensverwachting gekregen. Het is in voorkomende situaties vanuit medisch oogpunt noodzakelijk om direct in te grijpen omdat er anders een levensbedreigende situatie ontstaat. Het Zorginstituut (voorheen College voor Zorgverzekeringen) heeft ook over de afbakening van de doelgroep van persoonlijke assistentie geadviseerd in het rapport over ADL-assistentie van 18 april 2013. Voor mij staat voorop dat cliënten die behoefte hebben aan zorg met een zeer korte responsetijd omdat er medische noodzakelijkheid is tot direct ingrijpen, deze zorg ook moeten krijgen.
Welke organisaties worden op dit moment betrokken bij de uitvoering van deze pilot?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is gekozen voor een andere route. Het zijn de zorgkantoren die een beslissing nemen over de omvang van meerzorg. Van belang is dat de mogelijkheden die de huidige regelgeving biedt, op verantwoorde wijze in de uitvoeringspraktijk worden benut en dat zorgkantoren ervaring op gaan doen en delen over deze relatief nieuwe groep cliënten, die door medische ontwikkelingen nu een langere levensverwachting hebben. Hierbij zijn alle relevante partijen betrokken.
Wie heeft op dit moment de regie over de uitvoering van deze pilot met het persoonlijk assistentiebudget? Wordt ook regie gehouden over de andere betrokken partijen, hun houding ten opzichte van de pilot en over de uitvoering van hun taken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de problemen die cliënten uit de doelgroep op dit moment al ondervinden als gevolg van het uitblijven van de start van de pilot?
Het is mij bekend dat persoonlijke assistentie van belang is voor enkele cliënten die met name vanuit oogpunt van cliëntveiligheid persoonlijke assistentie verkiezen boven ADL-assistentie in de Fokuswoning. In enkele gevallen kunnen zij een geschikte aangepaste woning aanvaarden maar ondervinden zij het probleem dat het toegekende pgb ontoereikend om 24 uur per dag toezicht in te kopen.
Bent u ervan op de hoogte dat het persoonlijk assistentiebudget van groot belang is bij de overgang naar de Wet langdurige zorg (Wlz), in geval van herindicaties, en dat het voor problemen kan zorgen voor cliënten wanneer het persoonlijk assistentiebudget niet tijdig wordt geborgd in de Wlz?
Ik ben ervan op de hoogte dat persoonlijke assistentie vanuit oogpunt van cliëntveiligheid van belang is de kleine groep cliënten waar het hier om gaat. Zoals aangegeven is de inzet is dat zorgkantoren hiermee vanaf begin oktober nog onder de AWBZ individuele aanvragen kunnen afwikkelen. De doelgroep zoals het CVZ die in het rapport van 18 april 2013 heeft omschreven komt in de huidige situatie in aanmerking voor een verblijfsindicatie en kan een aanvraag doen voor meerzorg. Als de Wlz in werking is getreden, zal op grond van artikel 3.2.1 toegang kunnen krijgen tot de Wlz omdat ze een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Ook dan kan men een aanvraag doen voor meerzorg.
Deelt u de mening dat de pilot met het persoonlijk assistentiebudget, mede om bovengenoemde redenen, moet plaatsvinden vóór de Wlz in werking treedt?
Zoals is aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2 zijn er geen belemmeringen in de huidige wet- en regelgeving om op basis van de zzp-meerzorgregeling een start te maken met persoonlijke assistentie. Ook de Wlz kent deze mogelijkheden. In alle gevallen beslist het zorgkantoor of de cliënt aanspraak kan maken op meerzorg.
Deelt u voorts de mening dat de mogelijkheid van het persoonlijk assistentiebudget wettelijk moet worden verankerd, zodat er in de toekomst geen onzekerheden ontstaan over wie er toegang, onder welke voorwaarden heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de pilot op korte termijn alsnog van start te laten gaan? Op welke manier kan deze pilot zo snel mogelijk worden gestart, en op welke termijn heeft u dit voor ogen?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2 en 7.
Op welke wijze en termijn zal de Kamer door u over de start en voortgang van deze pilot worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat de pilot met het persoonlijk assistentiebudget binnen de meerzorgregeling erg lastig is vanwege de systematiek van de zzp-meerzorgregeling?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat, wanneer de pilot binnen de meerzorgregeling zou starten, hiervoor wel voldoende ruimte moet worden gecreëerd om van bestaande regels af te kunnen wijken?
Zie antwoord vraag 10.