Het bericht dat er opnamestop is voor dagbesteding en jeugd-ggz |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat voor de gemeente Leeuwarden geldt dat een opnamestop is afgekondigd voor dagbesteding op zorgboerderijen?1
Nee, dat klopt niet. De gemeente Leeuwarden heeft in reactie op mijn verzoek benadrukt dat er geen opnamestop afgekondigd is voor dagbesteding op zorgboerderijen. Ook niet vanuit Het Sociaal Domein Friesland, het regionaal samenwerkingsverband van alle 24 gemeenten in Friesland voor Jeugd en Opvang.
Aanleiding voor de berichtgeving is mogelijk dat er bij één aanbieder, Bezinn, een dreigende budgetoverschrijding is geconstateerd. Deze aanbieder heeft hierover een schrijven ontvangen met een uitnodiging om over oplossingsrichtingen in gesprek te gaan. In reactie op dit schrijven heeft de aanbieder – zonder overleg met de 24 Friese gemeenten – een opnamestop afgekondigd.
Mij is aangegeven dat de 24 Friese gemeenten het betreuren dat deze specifieke aanbieder zonder overleg met hen tot deze stap besloten heeft en hopen op nader overleg om oplossingen te vinden.
Door voldoende capaciteit bij andere gecontracteerde aanbieders, hebben de gemeenten mij gegarandeerd dat continuïteit en toegang van de dagbesteding niet in het geding komt voor de cliënten. Ik vertrouw er op dat deze gemeenten hun verantwoordelijkheid blijven nemen om eventuele overdracht van cliënten naar andere aanbieders op zorgvuldige wijze laten plaatsvinden.
Welke mogelijkheid biedt de gemeente kinderen of mensen die dagopvang nodig hebben en zorginhoudelijk juist goed op hun plek zijn op een zorgboerderij?
Uit de informatie van de gemeente Leeuwarden blijkt dat de gemeente Leeuwarden en het Sociaal Domein Friesland hebben diverse vormen van opvang ingekocht, waaronder dagopvang op zorgboerderijen. Er zijn contracten afgesloten met meerdere zorgboerderijen. Voor cliënten is daarmee een ruime keuze aan opvang die aan kan sluiten bij de vraag van de cliënt. Naast de ingekochte zorg en ondersteuning (zorg in natura) kunnen cliënten ook voor een pgb kiezen en zelf de gewenste en benodigde ondersteuning organiseren.
Is het probleem in de gemeente Leeuwarden dat zij te weinig dagbesteding heeft ingekocht? Hoe kan dit precies gebeuren in een jaar dat er een overgangssituatie geldt en er niets aan dagbesteding zou veranderen vanwege de middelen die toegevoegd zijn aan het sociaal domein, waardoor gemeenten in staat zijn gesteld om goede en toegankelijke vormen van begeleiding mogelijk te maken?2
De gemeente geeft aan dat er geen sprake van is dat er te weinig dagbesteding is ingekocht. Volgens de gemeente zijn afspraken gemaakt met vier partijen, waarvan twee een coöperatie zijn, die veel kleine aanbieders vertegenwoordigen. De gemeente heeft bij de inkoop zelf de inschatting kunnen maken, op basis van de door het Rijk verstrekte gegevens, of deze inkoop toereikend zou zijn voor haar inwoners.
Erkent u dat als zorgboerderijen of andere dagopvanglocaties afname van bezoekers/deelnemers hebben en lege plaatsen niet mogen worden opgevuld met nieuwe mensen, dat dan de bedrijfsvoering onder druk komt te staan en financiële problemen dreigen die de continuïteit van zorgverlening ondermijnen?
Zie hiervoor antwoord 1.
Hoe reageert u op de opnamestop van Bezinn, de grootste jeugdhulpaanbieder van dagbesteding/zorgboerderijen in Groningen, Friesland en Drenthe?3
Zie hiervoor antwoord 1.
Geldt de opnamestop ook voor andere vormen van (jeugd-)hulp? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor antwoord 1.
Wat gaat u doen tegen opnamestops in regio’s en gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben op basis van verkregen cijfers over zorggebruik in het verleden een bepaalde hoeveelheid zorg ingekocht. In sommige regio’s blijkt inderdaad dat bij bepaalde instellingen het met de gemeente overeengekomen budgetplafond is bereikt, dit zou ertoe kunnen leiden dat de betreffende instellingen een opnamestop afkondigen. Gemeenten gaan in gesprek met de betreffende instelling om een oplossing te zoeken voor concrete gevallen. Gemeenten geven op die wijze – in overleg met aanbieders – invulling aan de plicht op grond van de Jeugdwet om passende hulp te bieden aan jeugdigen en gezinnen die dat nodig hebben en om zodoende ook de wettelijk vastgelegde zorgcontinuïteit te realiseren voor degenen die al in 2014 het behandeltraject zijn gestart. De gemeenteraad controleert of het gemeentebestuur in dergelijke situaties de Jeugdwet op een juiste wijze uitvoert.
Hoe reageert u op de aankondiging van een ggz-instelling dat zij voor jeugd-ggz een wachtlijst heeft ingesteld die voorlopig geldt tot 31 december 2015?4
Signalen van wachtlijsten zijn medio juni 2015 besproken in bestuurlijk overleg met VNG en branches. Partijen hebben bevestigd dat per geval altijd scherp wordt gekeken of er directe hulp nodig is. Verder hebben de verantwoordelijke wethouders in de VNG-subcommissie van 2 juli 2015 onderling afspraken gemaakt over de manier waarop zij omgaan met wachtlijsten, met name over het volgen van de zogenoemde Treeknormen, factfinding, informatie delen tussen instellingen en tussen gemeenten en de coördinerende rol van de VNG bij bovenregionaal en landelijk aanbod.
Is er sprake van oplopende wachtlijsten? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen? Zo nee, waarom niet?
Wachttijdinformatie maakt niet apart deel uit van de landelijke monitoring van het jeugdhulpgebruik. Maar gemeenten en Rijk kijken natuurlijk samen naar opvallende signalen uit de beleidsinformatie of uit andere bronnen zoals de signalen van patiëntenorganisaties.
De cijfers over jeugdhulpgebruik komen twee keer per jaar beschikbaar voor iedereen (april en oktober, alleen in 2015 eenmalig in juli), door publicatie op StatLine, de jeugdmonitor en waarstaatjegemeente.nl.
Sinds 1 januari ligt bij de gemeenten de plicht om passende jeugdhulp te leveren voor kinderen en gezinnen die dat nodig hebben. Het budget dat nodig is om deze hulp in te kopen is overgeheveld naar en verdeeld over gemeenten. De gemeente bepaalt welke hulp met het budget wordt ingekocht. De gemeenteraad controleert het gemeentebestuur bij de uitvoering van de jeugdwet.
Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat alle kinderen die jeugdhulp nodig hebben, deze krijgen. Gemeenten maken hierover afspraken met zorgaanbieders, ook in geval er sprake is van (te) grote vraag en daaruit voortvloeiende budgetuitputting.
Hoeveel jeugd-ggz instellingen hebben een opnamestop afgekondigd? Bent u bereid dit op een rij te zetten en maatregelen te treffen tegen te lange wachttijden voor jeugd-ggz? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 9.
De snelste Hiv-aanpak ooit |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «De snelste aanpak van Hiv ooit»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat de machine die snel actieve delen van het hiv-virus opspoort een mooie stap voorwaarts is?
Ja, een snellere opspring van het hiv-virus zou een mooie stap voorwaarts kunnen zijn. Op dit moment voert Amsterdam een pilot project uit: het «H-team» (Hiv Transmissie Eliminatie AMsterdam). Het H-team is een samenwerkingsproject van verschillende organisaties, waaronder GGD, huisarts, hiv-behandelaren, die gezamenlijk het aantal hiv-transmissies in Amsterdam proberen terug te dringen en de prognose van hiv-geïnfecteerden proberen te verbeteren.
In deze pilot wordt een apparaat getest voor snelle opsporing van het hiv-virus. Het lastige hierbij is dat een potentiële drager moeilijk herkenbare symptomen heeft. Naast symptomen moet er sprake zijn van risicovolle seks in de afgelopen periode, tot maximaal 3 maanden. Bij een bevestigde diagnose wordt direct gestart met behandeling. Dit is enerzijds in het belang van de individuele patiënt en anderzijds beoogt dit de overdracht van het virus te beperken. Juist in het beginstadium is het hiv-virus het meest besmettelijk. Hier kunnen individuen die positief getest zijn al direct rekening mee houden om doorbesmetting te voorkomen.
In deze pilot wordt onderzocht hoeveel acute infecties op deze manier daadwerkelijk gevonden worden. Daarna kunnen pas de effecten voor de Nederlandse populatie bekeken worden.
Kunnen andere GGD-en binnenkort ook met deze aanpak werken? Zo ja, hoe lang gaat dat duren, en hoe wordt dat gefaciliteerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven gaat het om een pilot. Binnen de pilot wordt bekeken of naast Amsterdam ook Rotterdam mee gaat doen. De resultaten van de pilot moeten worden afgewacht, voordat er een beslissing genomen kan worden over een eventuele uitbreiding naar andere GGD-en en huisartsen.
Wat moeten mensen met vermoedens van acute hiv-infectie doen als zij niet in Amsterdam wonen? Krijgen zij via hun huisarts ook toegang tot de nieuwe aanpak, of moeten zij het reguliere traject via de huisarts volgen?
Vooralsnog gaat het hier om een pilot project. De huidige richtlijnen van huisartsen en GGD-en zijn op elkaar aangepast en blijven onverkort van kracht. Afhankelijk van de uitkomsten van de pilot is het aan de behandelaren om al dan niet de richtlijnen bij te stellen.
Hoe verhoudt de nieuwe aanpak zich tot het reguliere huisartstraject? Wat gaat u doen om forse ongelijkheid tussen hiv-risicogroepen uit verschillende regio’s te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de kosten van de nieuwe aanpak? Gaat deze machine het signaal over de gebrekkige capaciteit aan soa-tests bij GGD-en oplossen, of juist versterken? Wat betekent de machine voor het hiv-beleid van GGD-en en hun samenwerking met huisartsen?
In deze pilot fase verwachten wij geen veranderingen in het hiv-beleid van GGD-en en de samenwerking met huisartsen. Afhankelijk van de resultaten zullen de betrokken beroepsgroepen van huisartsen, hiv-behandelaren en GGD-en mogelijk hun richtlijnen aanpassen. De pilot zal ook duidelijkheid moeten geven over de kosten. De opsporing van acute hiv-infecties via deze pilot heeft geen invloed op het testen, behandelen en de voorlichting over de overige soa en hiv-testen in niet acute situaties.
Oudere en hoogopgeleide vrouwen die behoorlijk meer zijn gaan drinken tijdens zwangerschap |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zwangere vrouw drinkt meer alcohol»?1
Ik ken het artikel. De cijfers die daarin worden genoemd zijn niet de meest actuele cijfers. Het gaat om gegevens over de periode 2007–2010. In 2014 heeft TNO een nieuwe peiling uitgevoerd. De cijfers van die meting worden later dit jaar verwacht.
Hoe duidt u dat zwangere vrouwen die alcohol drinken vooral oudere of hoogopgeleide vrouwen zijn? Welke verklaringen zijn mogelijk, en welke acht u het meest waarschijnlijk? Bent u voornemens onderzoek te doen naar de verklaringen?
Ik wacht graag de actuele cijfers van TNO af. Indien de nieuwe cijfers aanleiding geven tot meer aandacht, zal ik mijn beleid daar op aanpassen en/of andere partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheden. Ook zal ik dan meer inzoomen op mogelijke verklaringen en de vergelijking met het buitenland.
De overheid adviseert geen alcohol te drinken wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft. Bij zwangerschap bestaat geen veilige hoeveelheid alcohol. Dit is in lijn met het advies van de Gezondheidsraad in 2005. Dit wordt gecommuniceerd via websites als alcoholinfo.nl (Trimbos-instituut), alcoholenzwangerschap.nl (Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP), de site van het Voedingscentrum en strakszwangerworden.nl (RIVM). En via folders als «Zwanger!» (RIVM, NVOG2, KNOV3, NHG4, VVAH5, Erfocentrum) en «Wat je moet weten over alcohol en roken voor, tijdens en na de zwangerschap» (Trimbos-instituut en STAP).
De online interventie «Negen Maanden Niet» geeft advies op maat aan zwangeren. Het is ontwikkeld door STAP en de Universiteit Maastricht en is door het Loket Gezond Leven beoordeeld als «Goede aanwijzingen voor effectiviteit».
Voor de verloskundigen is een leidraad ontwikkeld hoe de verloskundige het onderwerp alcohol tijdens preconceptie consulten en daarop volgende consulten kan bespreken en adviseren niet te drinken tijdens de zwangerschap. In opdracht van het Partnership Vroegsignalering Alcohol is een e-learning module voor verloskundigen (in opleiding) ontwikkeld, gericht op het verbeteren van vroegsignalering en het bespreekbaar maken van alcoholgebruik bij zwangere vrouwen door verloskundigen. De e-learning module is geaccrediteerd door de KNOV.
Verder is er voor zorgverleners de NHG-Standaard Preconceptiezorg. Deze standaard geeft richtlijnen voor advisering aan paren met een kinderwens. De standaard is opgesteld door huisartsen, verloskundigen en gynaecologen en wordt door deze drie beroepsgroepen in de praktijk gebruikt. Deze standaard bevat het advies om tijdens de zwangerschap geen alcohol te drinken; dit conform het advies van de Gezondheidsraad.
Verder hebben gemeenten via de Wet Publieke Gezondheid een belangrijke taak als het gaat om prenatale voorlichting.
De Minister van VWS heeft eind vorig jaar het College Perinatale Zorg gevraagd om te komen met een plan van aanpak voor preventie (waaronder alcoholpreventie). Dat plan verschijnt dit najaar. Mogelijk biedt dat extra aanknopingspunten.
Tot slot wil ik niet onbenoemd laten het zwangerschapspictogram van de alcoholproducenten. In 2013 is op mijn verzoek een start gemaakt met de inspanning van de alcoholbranche in Nederland (bier, wijn en gedistilleerd) om het zwangerschapspictogram zoveel mogelijk op de etiketten van alcoholhoudende drank te laten plaatsen.
Onlangs heeft de STIVA6 mij geïnformeerd over de stand van zaken van de invoering van het zwangerschapslogo. Daaruit blijkt dat in 2015 67% van het volume dat op de Nederlandse markt wordt verkocht door de sector wijn, het zwangerschapspictogram bevat.7 Voor de sector bier8 betreft dit percentage 92%9 en voor de sector gedistilleerd 60%.10
Hoe duidt u dat zwangere vrouwen die alcohol drinken behoorlijk meer zijn gaan drinken? Wat gaat u doen om deze hardnekkige trend te stoppen, en om te buigen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat Nederland zo tolerant is ten aanzien van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap? Hoe verhouden de cijfers in onderhavig artikel zich tot andere Westerse landen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, nu we op landelijk niveau weten welke zwangere vrouwen drinken, er een gerichte campagne moet komen? Zo ja, wanneer en hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke bewezen effectieve interventies zijn er om zwangere vrouwen en/of vrouwen met een kinderwens te laten stoppen met drinken? Welke interventies worden al toegepast, en in welke aantallen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat verloskundigen en huisartsen beter getraind moeten worden om vasthoudend op te treden tegen drinkende zwangere vrouwen of drinkende vrouwen met een kinderwens?
Zie antwoord vraag 2.
De vertraging van de dopingwet |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de tv-uitzending waarin aandacht wordt besteed aan het belang van een snelle behandeling van de Dopingwet? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb kennis genomen van de uitzending en geen feitelijke onjuistheden geconstateerd.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven met welke reden de voorgenomen Dopingwet al sinds 2010 op zich laat wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorgenomen Wet uitvoering antidopingbeleid (Wuab) is noodzakelijk gebleken om ervoor te zorgen dat het verwerken van persoonsgegevens in het kader van dopingcontroles een juiste wettelijke basis heeft. De aanname dat het verenigingsrecht een voldoende basis vormde, was door nieuwere rechtskundige inzichten onhoudbaar gebleken. Bij brief van 1 december 2014 (Kamerstuk 30 234, nr. 117) is uitgebreid ingegaan op de achtergronden en overwegingen daaromtrent en op de oplossingsrichting. Bij brief van 18 augustus 2015 (Kamerstuk 30 234, nr. 135) heb ik aangegeven wat de reden is van verder uitstel van indiening van het wetsvoorstel aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat een ontwikkeld land als Nederland die veel topsporters heeft, voorop zou moeten staan in de bestrijding van doping? Zo ja, hoe gaat u dit spoedig bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van doping is door vrijwel alle sportorganisaties verboden, omdat het een overtreding is van een spelregel. Het handhaven van de spelregels is een verantwoordelijkheid van de sportorganisaties. Nederland is een land dat een sterke sportsector heeft. Deze sector moet in staat worden geacht dopinggebruikers via het sporttuchtrecht aan te pakken. Het is in eerste aanleg aan de sportorganisaties om voorop te willen gaan in de strijd tegen doping. Waar nodig ondersteunt de overheid. De Nederlandse overheid heeft deze ondersteuning gestalte gegeven door het verstrekken van structurele (instellings)subsidie aan de Dopingautoriteit en projectsubsidies. Verder heeft de overheid zorg gedragen voor de aansluiting bij twee verdragen: Overeenkomst ter bestrijding van doping van de Raad van Europa (1989) en het Internationaal Verdrag tegen doping in de sport van UNESCO (2005). Die verdragen vereisen ook zorgvuldige procedures en rechtsbescherming van verdachte sporters. Zoals aangegeven in de brief van 1 december 2014 (Kamerstuk 30 234, nr. 117) streeft de regering naar een balans tussen effectieve bestrijding van doping en bescherming van de privacy en andere rechten van de betrokken sporters.
Vindt u het wenselijk dat Nederland in vergelijking met andere Europese landen ver achter ligt met de bestrijding van doping? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de periodieke rapportages van de Raad van Europa en UNESCO blijkt niet dat Nederland achter loopt met de bestrijding van doping. Zie voor de rapportage met betrekking tot de Overeenkomst ter bestrijding van doping van de Raad van Europa: http://www.coe.int/t/dg4/sport/Doping/Antidoping_database/Reports/2010/T-DO_2012_07_EN_FINAL_AnnualReport_2010.pdf
Zie voor de rapportage met betrekking tot het Internationaal Verdrag tegen doping in de sport van UNESCO: http://unesdoc.unesco.org/images/0022/002227/222725e.pdf
Wat vindt u ervan dat het aantal dopingcontroles in Nederland met een kwart is afgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het onwenselijk dat het aantal controles is verminderd. In de verantwoordelijkheidsverdeling aangaande de uitvoering van het dopingbeleid is de sportsector verantwoordelijk voor het financieren van de dopingcontroles. Ik ben in gesprek met de Dopingautoriteit en NOC*NSF over het achterblijven van het aantal controles.
Vindt u het wenselijk dat veel dopinggebruikers nu de dans ontspringen, omdat het nog anderhalf jaar kan duren tot de Dopingwet kan worden ingevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dopinggebruikers kunnen onder de huidige regelgeving tuchtrechtelijk worden aangepakt. De voorgenomen Wuab is daartoe niet noodzakelijk.
Waarom stelt u geen prioriteit aan de bestrijding van doping? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb extra middelen vrijgemaakt voor een cultuurverandering in het wielrennen en heb afgelopen voorjaar een nationale conferentie georganiseerd en wederom extra geld vrijgemaakt. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederland een voorbeeld moet nemen aan veel andere Europese landen, en haar geloofwaardigheid niet op het spel moet laten zetten door opnieuw de behandeling van de Dopingwet uit te stellen?
Ik acht niet dat de geloofwaardigheid van Nederland op het spel staat door het uitstel van het indienen van de voorgenomen Wuab. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de verschillende adviescolleges die een oordeel geven over de Dopingwet te verzoeken zo snel mogelijk hun advies te sturen, zodat de Kamer snel over kan gaan tot behandeling van de wet? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met de Algemene Rekenkamer en het College bescherming persoonsgegevens contact gehad over een zo spoedig mogelijke advisering over de voorgenomen Wuab. Ik ga evenwel niet over de prioritering van deze colleges. Ik verwacht beide adviezen binnenkort, waarna de gebruikelijke procedures zullen worden gevolgd voorafgaande aan het indienen van wetsvoorstellen aan uw Kamer.
Het rapport van het Trimbos Instituut waaruit zou blijken dat kinderen door voorlichting op het gebied van alcohol en drugs juist nieuwsgieriger naar alcohol en drugs worden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden die u heeft gegeven op de schriftelijke vragen over het artikel «Voorlichting leidt tot alcohol- en drugsgebruik»?1
Ja.
Kunt u de passage: «Voorlichting op die leeftijd zou ertoe kunnen leiden dat leerlingen bijvoorbeeld een positievere houding gaan hebben. Dat willen we ten allen tijde voorkomen. Dat is de reden geweest waarom het Trimbos-instituut is gestopt met voorlichting over alcohol en roken binnen het primair onderwijs, en dit ook adviseert aan lokale professionals.» uit uw antwoord op vraag 2 en 3 van bovengenoemde schriftelijke vragen toelichten? Kunt u de precieze onderzoeksresultaten, waaruit is gebleken dat voorlichting mogelijk ook zou kunnen leiden tot een positievere houding ten opzichte van alcohol en roken, hierbij vermelden? Welk onderzoek was dit?
Dit blijkt uit het onderzoek dat de Radboud Universiteit in schooljaar 2011/2012 uitvoerde naar De Gezonde School en Genotmiddelen (DGSG) in het basisonderwijs (De Leeuw R., Kleinjan M., Lammers J., Lokman S., Engels R. (2014). De effectiviteit van De Gezonde School en Genotmiddelen voor het basisonderwijs. Kind en Adolescent, 35–1, 2–21). Uit dat onderzoek bleek dat DGSG in het basisonderwijs naast gunstige effecten op kennis over roken en alcohol, ook ongunstige effecten had op de houding omtrent roken (positievere houding na de interventie) en subjectieve sociale norm (minder sterke afkeuring van vrienden) van leerlingen ten aanzien van alcohol en roken.
Is de gemeente Haarlemmermeer volledig gestopt met voorlichting binnen het primair onderwijs, of is er nog wel sprake van voorlichting die gericht is op jongeren en hun ouders? Kunt u in dit licht ook reflecteren op de volgende passage uit uw brief van d.d. 18 april 2013: «Ook is gebleken dat door de grote aandacht voor alcohol en tabak de afgelopen jaren in de voorlichting richting jongeren en hun ouders, de sociale norm van deze jongeren is gewijzigd. Leerlingen binnen het primair onderwijs hebben een negatievere houding ontwikkeld ten aanzien van alcohol en roken. Ook ouders zijn strenger geworden. We zien dat de startleeftijd van beginnen met roken en alcohol de afgelopen jaren is gestegen.»?2 Kan uit deze passage niet juist worden opgemaakt dat de grote aandacht voor alcohol en tabak in de voorlichting heeft bijgedragen aan het ontstaan van een negatievere houding ten aanzien van alcohol en roken? Hoe verhoudt deze passage zich dan tot de conclusie van het Trimbos-instituut dat de voorlichting mogelijk leidt tot een positievere houding?
Het bericht dat ouderen afzien van zorg wegens geldgebrek |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gezondheid lijdt onder geldgebrek; ouderen zien af van zorg»1?
Ik heb kennis genomen van berichten hierover in de media. Ik vind het, zoals in het artikel geschetst wordt, een slechte zaak als mensen zonder overleg met hun arts stoppen met hun medicijngebruik of afzien van een controle bij de specialist. Als de betreffende arts een huisarts is, valt dit bezoek – zoals bekend – niet onder het eigen risico. Tandheelkundige zorg, die ook als voorbeeld is genoemd, maakt (behoudens enkele uitzonderingen) geen deel uit van het wettelijk verzekerd pakket en het bijbehorende eigen risico. Burgers dragen zelf de kosten hiervoor, tenzij zij hiervoor eerder een aanvullende verzekering hebben afgesloten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ouderen zich gedwongen voelen wegens geldgebrek te stoppen met noodzakelijke medicijnen om het eigen risico niet helemaal te hoeven opsouperen?
Zoals al eerder gemeld aan uw Kamer wordt op dit moment nader onderzoek verricht naar aard en omvang van zorgmijding. Dat onderzoek zal in oktober gereed zijn en laat het Ministerie van VWS samen met de Consumentenbond, de Landelijke Huisartsenvereniging en Zorgverzekeraars Nederland uitvoeren. Het is mijn bedoeling het onderzoeksrapport voor de begrotingsbehandeling aan uw Kamer te zenden. Overigens wordt in de zorgtoeslag, die ook veel ouderen ontvangen, al ten dele rekening gehouden met het eigen risico. Mensen met een minimum inkomen betalen in Nederland in 2015 gemiddeld € 454 aan nominale premie, inclusief gemiddeld eigen risico (ter vergelijking dit was in 2006 € 521).
Hoe gaat u voorkomen dat ouderen zonder overleg met een arts hun medicijngebruik beperken of stoppen, of een noodzakelijke controle bij een specialist overslaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rijmt u dit zorgmijden met het feit dat zorg voor asielzoekers helemaal gratis is?
Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is in Nederland verantwoordelijk voor de organisatie van de toegang tot de zorg voor asielzoekers. De voorzieningen die door het COA op grond van «Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005» aan asielzoekers worden verstrekt hebben uitsluitend betrekking op diegenen die niet beschikken over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. In de eerste dagen na aankomst in een asielzoekerscentrum wordt voor iedere nieuwe bewoner nagegaan of de nieuwe bewoner in staat is met eigen middelen te voorzien in het eigen levensonderhoud. Hiervoor wordt een verklaring wel of geen eigen vermogen getekend.
De asielzoekers die naar Nederland komen zijn veelal gevlucht uit gebieden waar sprake is van een ernstige mensenrechten- en veiligheidssituatie. Nederland biedt vluchtelingen bescherming. Hierbij voorziet Nederland ook in opvang en onderdak tot dat huisvesting in de gemeente aan de orde is en mensen weer op eigen benen kunnen staan. Zodra deze mensen zijn gehuisvest in de gemeenten zijn zij – net als andere ingezetenen van Nederland – verplicht een zorgverzekering af te sluiten inclusief eigen risico. De overheid neemt in de periode van verblijf bij het COA daar waar van toepassing de kosten voor de medische zorg van deze mensen op zich.
Deelt u de mening dat asielzoekers, die veelal met iPhones, merkkleding en veel geld op zak naar Nederland komen, net als gewone Nederlanders voor hun zorgverzekering en hun eigen risico moeten betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen?
Zie antwoord vraag 4.
Het verzoek aan gemeenten om de pgb-herindicaties voor 1 oktober af te ronden en aan te leveren bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom heeft u gemeenten in uw brief van 7 augustus 2015 verzocht de pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) voor Jeugd en Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) voor 1 oktober a.s. aan te leveren bij de SVB?1
Vindt u het juist om gemeenten krap twee maanden van te voren aan te geven dat de aanleverdatum van pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) met maar liefst drie maanden vervroegd is? Is dit op geen enkele wijze eerder te voorzien geweest?
Erkent u dat het verzoek om de pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) te versnellen tot nieuwe onrust bij pgb-houders kan leiden? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Hoe kunnen gemeenten zorgvuldige herindicaties – inclusief wettelijke bezwaartermijnen voor burgers – uitvoeren als zij krap twee maanden van tevoren horen dat de deadline met drie maanden is vervroegd?
Er is geen sprake van het vervroegen van deadlines. De oproep aan gemeenten was er op gericht om in hun planning ook rekening te houden met de werkzaamheden die de budgethouder en de SVB nog moeten uitvoeren. Met name de budgethouder heeft, zoals de gemeenten zich uiteraard ook realiseren, voldoende tijd nodig om zorg opnieuw in te kopen. Zeker in het geval dat de gemeente besluit om het budget bij te stellen. Verder wil ik benadrukken dat – ter bescherming van de positie van de burger en om de beoogde transformatieslag te maken – ik er zeer aan hecht dat gemeenten bij dit proces uiterste zorgvuldigheid betrachten. In mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) heb ik de Kamer geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken over de aanpak van de herindicaties. Bij deze aanpak blijft het voor gemeenten mogelijk om herbeoordelingen zorgvuldig te blijven uitvoeren.
Wat zijn de (financiële) gevolgen voor gemeenten als zij niet kunnen voldoen aan de eis dat herziene Toekenningsbesluiten op 1 oktober a.s. bij de SVB zijn ingediend?
Zoals aangeven in de brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ)
hebben gemeenten de ruimte om meer tijd te nemen voor een zorgvuldige herbeoordeling. In die situaties zal het budget van de budgethouder in ieder geval tot 1 mei 2016 worden verlengd. Eventuele budgettaire gevolgen van de afgesproken aanpak voor gemeenten worden in kaart gebracht en zijn onderwerp van nader overleg (art 2 FvW).
Vindt u het geen contradictie dat u om zorgvuldige verwerking bij de SVB vraagt aan gemeenten om haast te maken – met het risico op onzorgvuldigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel herziene Toekenningsbesluiten verwacht de SVB te moeten verwerken, hoe is uitvoering hiervan vooraf getoetst, en wordt deze tijdens de invoering gevolgd? Welke terugvalscenario’s zijn er? Op welke wijze wordt opgetreden als er toch «een prop» ontstaat?
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) zal de ketenregisseur de aanpak en de voortgang van de herindicaties actief monitoren. De uitkomsten zullen periodiek gezamenlijk bestuurlijk worden besproken, zo nodig worden interventies in gang gezet.
Is de deadline met drie maanden naar voren gehaald omdat bij de SVB alle herziene Toekenningsbesluiten handmatig moeten worden verwerkt? Welke risico’s op fouten zijn er ingeschat?
Er is geen sprake van het vervroegen van deadlines. De oproep aan gemeenten was er op gericht om in hun planning zoveel mogelijk rekening te houden met de werkzaamheden die de budgethouder en de SVB nog moeten uitvoeren. Met de gemeenten zijn afspraken gemaakt over de automatische aanlevering van toekenningbesluiten. Zoals aangegeven in mijn brief aan de wethouders van 7 augustus jl. zal de VNG gemeenten actief ondersteunen om te bevorderen dat de toekenningberichten zoveel mogelijk geheel automatisch zijn te verwerken.
Is er bij de SVB besef dat het werken met «smileys» geen garantie is op succes, en dat er altijd inhoudelijk moet worden gevolgd hoe de voortgang verloopt, zonder verfraaiing van de werkelijkheid?
Het uitgangspunt is en blijft dat de voortgang op basis van feitelijke informatie wordt gevolgd en dat hier periodiek accuraat verslag van wordt gedaan. Zoals aangegeven in mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) zullen VNG/gemeenten en SVB de voortgang monitoren en is afgesproken dat de ketenregisseur de aanpak en voortgang actief zal volgen. De uitkomsten zullen periodiek gezamenlijk bestuurlijk worden besproken, zo nodig worden interventies in gang gezet.
Is het verzoek aan gemeenten om de herziene Toekenningsbesluiten voor 1 oktober bij de SVB aan te leveren onderdeel van het stappenplan dat moet leiden tot een «goede afsluiting van 2015 en de jaarovergang van 2015 naar 2016»?2
De aanpak en het tijdschema van de herindicaties, waarover ik de Kamer op 4 september jl. heb geïnformeerd, is onderdeel van de aanpak jaarovergang 2015–2016 (het stappenplan). Zoals in deze brief aangegeven zal ik de Kamer voor het algemeen overleg van 14 september a.s. hierover informeren.
Als op 3 september a.s. het stappenplan – waarvan ook de herindicaties onderdeel zijn – worden besproken in bestuurlijk overleg, waarom heeft u dan al wel aangegeven dat de deadline voor herziene Toekenningsbesluiten 1 oktober is?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 1 t/m 3.
Waarom heeft u dit stappenplan nog niet naar de Kamer gestuurd?
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 augustus jl. (TK, vergaderjaar 2014–2015, 25 657, nr. 199) stelt de ketenregisseur dit stappenpan op. De aanpak van de jaarovergang 2015–2016 (het stappenplan) wordt momenteel afgerond. Hierover zal ik de Kamer voor het algemeen overleg van 14 september a.s. informeren, zoals toegezegd in mijn brief van 4 september jl.
Waarom stuurt u op 4 augustus jl. uw Voortgangsrapportage Trekkingsrecht naar de Kamer, zonder vermelding van de vervroegde deadline voor gemeenten? Is tussen 4 en 7 augustus jl. besloten de deadline te vervroegen? Kunt u deze handelwijze toelichten, alsmede ingaan op de informatiepositie van de Kamer?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 t/m 3 is er geen sprake van het vervroegen van deadlines.
Vindt u dat op deze wijze de motie Dik-Faber/Dijkstra over het bezien van de noodzakelijkheid van herindicaties wordt uitgevoerd? Bent u van mening dat u, door de deadline te vervroegen, tegemoet komt aan de wens «de mogelijkheid te creëren voor het continueren van indicaties tot het moment dat er een nieuw indicatiebesluit of toekenningsbesluit wordt vastgesteld»? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In mijn brief van 4 september jl. ben ik nader ingegaan op de mogelijkheden die gemeenten hebben om het proces van herbeoordelen in te richten en de wijze waarop zij budgethouders hierover informeren. De gemeenten behouden – in het licht van deze motie – de mogelijkheid om budgetten tijdelijk te verlengen, zodat zij de herbeoordeling zorgvuldig kunnen uitvoeren.
Is het mogelijk de deadline van 1 oktober te laten vervallen, en gemeenten en de SVB (en andere ketenpartners) werkelijk meer tijd te geven voor zorgvuldigheid, zodat optimaal voorkomen wordt dat er wederom grote fouten met ernstige persoonlijke gevolgen voor pgb-houders ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest u hier niet voor?
Met de gekozen aanpak van herindicaties, zoals beschreven in mijn brief van 4 september jl., kom ik hieraan tegemoet.
Is er voor WLZ pgb-herindicaties ook de deadline voor het aanleveren van het nieuwe Toekenningsbesluit van het CIZ vervroegd? Zo ja, wanneer is dit beslist? Zo neen, waarom niet?
Zoals in mijn brief van 4 september jl. aangegeven, ontvangen alle budgethouders in de Wlz uiterlijk begin oktober een informatiebulletin van Zorginstituut Nederland met de pgb-tarieven voor 2016. Daarmee kunnen budgethouders en zorgkantoren zich tijdig voorbereiden op 2016.
Extreem magere modellen in de mode-industrie |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieonderzoek dat door EenVandaag en tijdschrift VIVA is uitgevoerd met betrekking tot een mogelijk verbod op extreem magere modellen?1
Ja. Het opinieonderzoek van EenVandaag en tijdschrift Viva is mij bekend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de mode-industrie gebruik maakt van extreem magere modellen, aangezien dit tot ongezond gezondheidsgedrag van de modellen zelf kan leiden en de modellen daarnaast vaak een voorbeeldfunctie voor met name jonge vrouwen vervullen?
Ik deel de mening dat het gebruik van te magere modellen in de modewereld ongewenste effecten kan hebben.
Wat is de stand van zaken van het gesprek dat u voornemens was te houden met de modebranche, behandelaars en patiënten over mogelijke en zinvolle maatregelen die de branche zelf zou kunnen ondernemen?2
In mijn antwoord op de eerdere vragen van de leden Bruins Slot en Oskam (beiden CDA) over het verbieden van de verheerlijking van anorexia heb ik toegezegd in gesprek te gaan met de modewereld, behandelaars en patiënten. Dit loopt nog en ik zal u over de uitkomsten informeren zodra deze bekend zijn. Zo mogelijk voor het algemeen overleg Preventiebeleid van 14 oktober a.s.
Inzet is om te bezien welke maatregelen van de modebranche zelf mogelijk en zinvol zijn. Het Deense convenant zal als voorbeeld worden ingebracht.
Is bij u bekend welke effecten het wettelijke verbod op het gebruik van extreem magere modellen heeft gehad in Spanje, Italië, Israël en/of Frankrijk?
De vraag naar effecten in deze landen staat nog uit. Ik zal u informeren over de uitkomsten daarvan. Zoals ik in de eerdere antwoorden heb aangegeven is er voor zover ons bekend geen directe relatie aangetoond tussen modehuizen en reclamemakers die met modellen met ondergewicht werken en anorexia. Bovendien is het veranderen van ideaalbeelden in de modewereld, de doorwerking daarvan op het ideaalbeeld van jonge vrouwen en vervolgens de effecten daarvan op hun gezondheidsgedrag een langdurig proces dat niet op korte termijn te realiseren is. De Franse wetgeving is bijvoorbeeld nog veel te kort van kracht om al zichtbare effecten te kunnen hebben.
Wat vindt u van de aanpak die in Denemarken is gekozen, waarbij met ongeveer 300 organisaties afspraken zijn gemaakt over onder andere het fysiek en psychologisch testen van extreem magere modellen?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van de mode-industrie, modebladen, modellenbureaus, patiëntenorganisaties voor anorexia en andere betrokken organisaties die zich inzetten voor een positief zelfbeeld van (jonge) vrouwen een convenant af te sluiten om extreem magere modellen te gaan weren, bijvoorbeeld naar Deens voorbeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Als het antwoord op vraag 6 positief is, kunt u dan de Kamer voor het algemeen overleg Preventiebeleid van 14 oktober a.s. informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat daklozen overleven in bossen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat er door de economische crisis een nieuwe groep daklozen is ontstaan die geen beroep wil of kan doen op de bestaande opvang en daarom overleeft in bossen?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Berckmoes-Duindam naar aanleiding van het bericht «Stichting wil betere hulp aan daklozen Amersfoort bieden», bleek uit de Monitor Stedelijk Kompas 2013 van het Trimbos-instituut dat dertig centrumgemeenten (71%) het signaal van een stijging van de groep daklozen zonder OGGZ problematiek herkenden. Zij constateren een toename van het aantal «nieuwe daklozen» en baseren hun inschattingen vooral op signalen uit het veld (97%). Op mijn verzoek heeft het Trimbos instituut een quickscan gedaan naar de problematiek en ondersteuning van mensen zonder OGGZ problematiek. De factsheet die op basis daarvan is opgesteld is beschikbaar op de website van het Trimbos instituut.2
In mijn brief van 15 juni 20153 heb ik aangegeven dat op basis van de per 1 januari 2015 geldende wetten personen met een hulpvraag op het gebied van inkomen, werk en maatschappelijke ondersteuning (waaronder dakloosheid) terecht kunnen bij een gemeente, die de mogelijkheid en de verplichting heeft om integraal naar de hulpvraag te kijken en op basis daarvan een passend ondersteuningsaanbod moet doen. Maatschappelijke opvang kan hier een onderdeel van zijn, maar is niet altijd de meest passende oplossing voor mensen wiens problemen bijvoorbeeld voornamelijk bestaan uit gebrek aan inkomen en huisvesting. Bij het onderzoek naar de hulpvraag en het komen tot een passend ondersteuningsaanbod spelen eigen kracht en mogelijkheden tot oplossingen binnen het netwerk van de cliënt een rol. Ook de mogelijkheid tot (het aanbieden van) alternatieve huisvesting kan worden meegewogen.
Navraag bij de gemeente Apeldoorn leert dat het hen bekend is dat er een aantal mensen mogelijk in het bos leven. De gemeente geeft aan dat het gaat daarbij om mensen gaat die veelal (aangeboden) zorg niet accepteren. Voor deze mensen wordt zoveel mogelijk naar andere oplossingen gezocht en wordt tevens een beroep gedaan op de cliënt om zelf huisvestingsmogelijkheden te onderzoeken. In de praktijk blijkt het voor deze mensen lastig om binnen hun eigen netwerk opgevangen te worden.
Vindt u het acceptabel dat mensen in bossen moeten leven omdat ze door schuldenproblematiek en/of het inhouden van hun uitkering/ww hun woonruimte hebben verloren?
Nee.
Heeft u zicht op de aard en de omvang van het probleem dat mensen die door schulden en verlies aan woonruimte dakloos worden zich in bossen of buiten de reguliere dak- en thuislozenvoorzieningen terugtrekken? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het precies? Zo neen, bent u bereid te onderzoeken wat de aard en omvang van het probleem is?
Landelijke gegevens over achterliggende problematiek bij aanmelding voor een opvangvoorziening zijn niet beschikbaar omdat dit niet (altijd) wordt geregistreerd. Daarom heb ik het Trimbos instituut gevraagd om hier onderzoek naar te doen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 signaleerde in 2013 71% van de centrumgemeenten een toename van het aantal «nieuwe daklozen». Uit de eerdergenoemde factsheet blijkt dat gegevens van de vier grote steden laten zien dat het voornamelijk gaat om mannen van ongeveer 36 jaar, met grote problemen op de leefgebieden huisvesting, financiën (inkomen en schulden) en dagbesteding. In de meeste andere steden zijn geen cijfers beschikbaar.
Op welke wijze is er zicht op mensen die door schulden op straat komen te staan en die geen nieuwe vaste woon- of verblijfplaats vinden? Wiens primaire verantwoordelijkheid betreft dit?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het zicht houden op de doelgroep als geheel, maar vooral om goed beleid te maken om te voorkomen dat mensen dakloos raken. Een instrument om dakloosheid te voorkomen is het maken van afspraken tussen gemeenten en woningcorporaties over vroegsignalering van huurachterstand en mogelijke huisuitzettingen. Het is belangrijk dat gemeenten hierin een regierol vervullen om op die manier dakloosheid te voorkomen. Centrumgemeenten zijn aan de slag met nieuwe stedelijke kompassen, waarin het beleid ten aanzien van de maatschappelijke opvang en beschermd wonen wordt vastgelegd. Ook sociale wijkteams kunnen een rol spelen bij vroegsignalering van schulden en dreigende dakloosheid. Overigens blijkt uit de Monitor Stedelijk Kompas 2013 van het Trimbos-instituut dat 90% van de centrumgemeenten deze afspraken met woningcorporaties over het melden van huurachterstand al heeft, zodat met interventies huisuitzetting voorkomen kan worden. Uiteraard hebben burgers ook zelf een verantwoordelijkheid om zich bij problematische schulden en dreigende huisuitzetting te melden bij de gemeente om zo in aanmerking te komen voor hulp en ondersteuning.
Welke preventieve maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat mensen in financiële problemen tijdelijk hun uitkering verliezen en daardoor hun huis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van SZW stimuleert gemeenten om vanuit hun taak om schuldhulpverlening aan te bieden en vroegsignalering van schulden goed in te richten. Hoe eerder iemand in beeld is bij de gemeente, des te sneller kan hulp geboden worden. Het Ministerie van SZW doet dit onder andere door het financieren van de Leidraad Vroegsignalering van de NVVK, het ontwikkelen van de business cases preventie en vroegsignalering van schulden en het organiseren van een platformbijeenkomst om kennis over preventie en vroegsignalering van schulden te verspreiden tussen gemeenten.
Ik financier het ondersteuningsprogramma opvang en beschermd wonen van de VNG, dat centrumgemeenten ondersteunt bij het vormgeven van hun beleid rond maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Het voorkomen van dakloosheid is onderdeel van het gemeentelijk beleid rondom maatschappelijke opvang.
Wordt het probleem dat beschreven wordt, herkend in andere regio’s van Nederland en welke parallellen of juist verschillen zijn te zien in preventie, aanpak en opvang?
Uit de factsheet van het Trimbos-instituut blijkt dat vooral in de vier grootste steden een problematische groei wordt ervaren en men al doende is een antwoord te ontwikkelen. In de meeste overige centrumgemeenten ziet men een toename van de doelgroep, maar leidt dit volgens de gemeenten (nog) niet tot problemen.
Uit de factsheet blijkt tevens dat hoe gemeenten omgaan met de doelgroep verschilt van gemeente tot gemeente en van dakloze persoon tot dakloze persoon. Wel zijn er beleidsmatig vier varianten te onderscheiden in de ondersteuning die ze bieden aan dakloze mensen zonder OGGZ-problematiek: Twee grote gemeenten hebben een specifiek aanbod voor de doelgroep. Zesentwintig centrumgemeenten hebben een breed ondersteuningsaanbod. Vijftien centrumgemeenten proberen zelfredzaamheid te stimuleren.
Het bericht ‘Geen tijd meer voor gewone darmpatiënt’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Geen tijd meer voor gewone darmpatiënt?1
Ik heb met enige verbazing kennis genomen van het artikel, omdat een tijdige(r) verwijzing door de oorspronkelijke zorgverlener naar een ander centrum hier vanuit het perspectief van verantwoorde zorgverlening logisch zou zijn geweest.
Hoelang bent u er al van op de hoogte dat de wachtlijsten voor darmpatiënten in de academische centra het afgelopen jaar flink langer zijn geworden, tot een gemiddelde wachttijd van wel negen weken? Wat vindt u van deze ontwikkeling?2
De signalen over toegenomen druk op darmoperaties zijn voor mij nieuw. De reacties vanuit de verschillende beroepsgroepen maken duidelijk dat er verschillende mogelijke oorzaken zijn voor een eventuele toename.
Is het voorzien dat de wachtlijsten voor darmpatiënten langer zouden worden door de darmkankerscreening? Zo ja, was daarop geanticipeerd? Zo nee, waarom is dit geen onderdeel geweest van de introductie van de darmkankerscreening?
Uit de monitor van het bevolkingsonderzoek darmkanker (u toegezonden bij brief van 8 juli 2015, Kamerstuk 32 793, nr. 195) blijkt dat er door het bevolkingsonderzoek in het eerste jaar 2500 mensen zijn opgespoord die darmkanker hebben. Hoewel niet bij al deze patiënten een chirurgische ingreep plaatsvindt, is het wel denkbaar dat er meer ingrepen plaatsvinden dan vóór de invoering van het bevolkingsonderzoek. Er zijn hierover geen exacte cijfers beschikbaar, en uit het artikel in Medisch Contact blijkt dat de meningen over de oorzaak van de oplopende wachttijden voor chirurgische ingrepen tussen de beroepsgroepen verschillen.
Bij de uitvoeringstoets die is gedaan voorafgaand aan de invoering van het bevolkingsonderzoek, is er onderzoek gedaan naar het op dat moment bestaande vraag naar en aanbod van chirurgie. Hierin werden destijds geen knelpunten voorzien.
Het gaat hier echter om reguliere zorg voor patiënten ongeacht of deze zijn doorgeleid vanuit het bevolkingsonderzoek en aanvullende coloscopie-diagnostiek in een ziekenhuis, of om andere reden chirurgische zorg nodig hebben.
Het is aan zorgaanbieders om bij de planning rekening te houden met de hiervoor benodigde capaciteit. Zorgverzekeraars dienen betreffende zorg zodanig in te kopen dat zijn hun zorgplicht adequaat kunnen nakomen.
Onderschrijft u de stelling dat ook al gaan er door de darmkankerscreening meer mensen naar het ziekenhuis, dit geen reden mag zijn voor (langere) wachtlijsten voor andere patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op het feit dat de 26-jarige patiënte uit dit artikel dringend een operatie nodig had, maar deze operatie telkens werd uitgesteld? Erkent u dat uitstel voor deze patiënten levensbedreigend kan zijn? Zo ja, vindt u het toelaatbaar dat dergelijke operaties keer op keer uitgesteld worden?
Het is de plicht van de zorgverlener om verantwoorde zorg te leveren. Zeker in geval van een levensbedreigende situatie is doorverwijzing naar een ander centrum aangewezen. De zorgverzekeraar kan zonodig helpen bij het vinden van een zorgaanbieder, desnoods in het buitenland. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1 en 12. Zorgverzekeraars Nederland geeft overigens aan geen signalen over toegenomen wachttijden van darmoperaties te hebben ontvangen.
Waarom werd deze patiënte telkens op een wachtlijst geplaatst en werd zij voor haar operatie niet doorverwezen naar een ander ziekenhuis? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Worden patiënten wel voldoende doorverwezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op het vermoeden van de artsen Oldenburg en Van Bodegraven dat naast de darmkankerscreening, ook scherpere eisen van verzekeraars aan ziekenhuizen over de hoeveelheid operaties ook een reden zijn voor de wachtlijsten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?3 4
Als wachtlijsten ontstaan door afspraken in inkoopcontracten, dan vind ik dat een ongewenste ontwikkeling. Zorgverzekeraars moeten te allen tijde aan hun zorgplicht voldoen. Dat betekent dat zij gehouden zijn ervoor te zorgen dat hun verzekerden de (vergoeding van) zorg krijgen waaraan zij behoefte hebben en waarop zij wettelijk aanspraak kunnen maken. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud en omvang van de zorg, maar ook om de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de verzekerde zorg. Het is van belang dat zorgverzekeraars bij de zorginkoop de gezamenlijk vastgestelde kwaliteitscriteria en richtlijnen hanteren, daar waar ze beschikbaar zijn. Indien die criteria en richtlijnen er niet zijn – zoals voor patiënten met chronische darmontsteking – terwijl hieraan wel behoefte bestaat, dan is het aan het veld om zich hiervoor in te spannen.
Uit de berichtgeving blijkt overigens dat de chirurgen de situatie anders beoordelen dan de MDL-artsen.
Acht u net als de artsen de tijd rijp om ook voor chirurgische ingrepen voor IBD-patiënten (IBD = Inflammatory bowel disease) richtlijnen voor wachttijden, volumes en beschikbaarheid van maag-, darm- en leverartsen (MDL-artsen) en chirurgen met relevante expertise op te stellen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, waarom acht u de tijd (nog) niet rijp?
Op het moment dat MDL-artsen, samen met de chirurgen tot richtlijnen voor volumes en beschikbaarheid van behandelaars komen, zullen zorgverzekeraars die kunnen gebruiken bij de zorginkoop. Mogelijk dat zich als gevolg van de richtlijnen en de daarop gebaseerde zorginkoop een herschikking van het noodzakelijke zorgaanbod voordoet. De beroepsgroepen zijn hier aan zet.
Erkent u dat het zonder richtlijnen voor wachttijden, volumes en beschikbaarheid voor IBD-behandelingen lastig is om vast te stellen of zorgverzekeraars aan hun (inkoop)zorgplicht voldoen?
Zorgverzekeraars hebben een belangrijke rol bij de borging van een tijdige levering van zorg. Zij moeten ervoor zorgen dat hun verzekerden op tijd de zorg krijgen waar zij recht op hebben. Over maximaal aanvaarbare wachttijden in de zorg hebben zorgaanbieders en verzekeraars gezamenlijk afspraken gemaakt. Dit worden de «treeknormen» genoemd. Om te voldoen aan hun zorgplicht dienen zorgverzekeraars minimaal de huidige treeknormen in acht nemen. De NZa gaat bij haar toezicht op het naleven van de zorgplicht uit van deze normen.
Is er op dit moment voldoende capaciteit aan maag-, darm- en leverartsen? Is het tekort aan MDL-artsen inmiddels opgelost? Zo nee, worden er voldoende nieuwe MDL-artsen opgeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het meest recente capaciteitsplan uit 20135 werd gesignaleerd dat er te lange wachttijden zijn bij maag-darm- en leverziekten en veel openstaande vacatures voor mdl-artsen. Dit duidt nog steeds op een landelijk tekort aan mdl-artsen. De afgelopen jaren zijn al flink meer nieuwe opleidingsplaatsen voor dit specialisme beschikbaar gekomen. Bij de start van het Opleidingsfonds in 2007 waren dat ongeveer 28 plaatsen per jaar. Inmiddels is dat aantal flink gestegen: voor 2015 en 2016 heb ik rond de 40 nieuwe opleidingsplaatsen voor mdl-artsen beschikbaar gesteld. Dit aantal ligt zelfs hoger dan het maximumaantal waarvan het Capaciteitsorgaan in zijn advies uitgaat. Juist vanwege de tekorten aan mdl-artsen heb ik in overleg met de sector hiertoe besloten. Vanwege de lange opleidingsduur van medisch specialisten, vertaalt de extra opleidingsinspanning zich pas na een aantal jaren in een toename van het aantal geregistreerde mdl-artsen. Op 1 januari 2007 waren 288 mdl-artsen geregistreerd; op 1 januari 2015 was dit aantal gestegen naar 493. De komende jaren zal deze stijgende trend aanhouden.
Heeft u signalen dat ziekenhuizen minder lucratieve operaties (waar een lagere declaratie tegenover staat) uitstellen ten faveure van lucratievere operaties? Garandeert u dat dit niet plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de professionaliteit van de beroepsgroepen om goede zorg te bieden. Daarnaast zijn zorgverzekeraars gehouden om zodanige zorg in te kopen, dat zij kunnen voldoen aan hun zorgplicht. Indien het zich zou voordoen dat ziekenhuizen uit financieel oogpunt de voorkeur geven aan darmkankeroperaties, dan is het de rol van de zorgverzekeraar om die ontwikkeling bij te sturen. Indien patiënten worden geconfronteerd met een lange wachttijd, dan kan de zorgverzekeraar bijstaan bij het vinden van een zorgaanbieder die de behandeling sneller uitvoert. De IGZ houdt toezicht op kwaliteit van zorg, de NZa op de zorgplicht van verzekeraars.
De omgang met sociale media in (geestelijke gezondheid)zorginstellingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de lezerscolumn en het interview van mevrouw P. in Metro?1 2
Ik heb de column van mevrouw P. met belangstelling gelezen en bewonder haar openhartigheid. Ik realiseer me dat een psychische aandoening niet alleen voor de betreffende patiënt een belasting is. Ook voor de omgeving is het soms moeilijk om te leven met iemand – een kind, ouder, familielid, vriend(in) of buurman/-vrouw – die een psychische aandoening heeft. Of het nu gaat om het verlenen van (mantel)zorg, je zorgen maken over iemand of gewoon omdat je ziet dat iemand lijdt, maar daar weinig of niets aan kunt doen.
Herkent u de klacht van deze moeder van een schizofrene vrouw dat de ggz-instelling waar zij verblijft te weinig oog heeft voor de gevaren die gebruik van sociale media kan hebben voor mensen die niet of maar deels beseffen waartoe hun online handelen in de reële wereld kan leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij zijn geen andere soortgelijke signalen bekend over de risico’s van het gebruik van sociale media binnen de ggz. De reacties onder de lezerscolumn maken evenwel duidelijk dat meer mensen zich zorgen maken over dit thema.
Het zelfbeschikkingsrecht van individuen is in ons land een groot goed. Toegang tot het internet en gebruik van sociale media vallen onder die vrijheid. Opname of behandeling in een zorginstelling leiden niet automatisch tot het beperken van het zelfbeschikkingsrecht. De mogelijkheden om iemand tegen zichzelf of zijn omgeving te beschermen worden per individu bepaald. Hierbij is van belang of iemand vrijwillig of gedwongen is opgenomen.
Is een patiënt vrijwillig opgenomen, dan kan (beperking van) het gebruik van sociale media alleen met instemming van de patiënt opgenomen worden in het behandelplan.
Is een patiënt gedwongen opgenomen, dan kunnen zorgaanbieders vrijheidsbeperkingen opleggen aan patiënten. Deze individuele beperkingen zijn echter alleen toegestaan op grond van de voorwaarden in de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz). De bescherming van de gezondheid van de patiënt vormt daarbij het criterium. Dit betekent dat in individuele gevallen, vanuit veiligheidsoverwegingen en met het oog op de stoornis van een patiënt, een instelling kan besluiten dat het gebruik van sociale media een risico vormt voor de betreffende patiënt en dat een beperking van het gebruik in het behandelplan moet worden opgenomen.
Op welke wijze gaat de ggz-sector om met het gebruik van sociale media door (kwetsbare) patiënten? Is dit gebruik standaard onderdeel van behandelplannen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er juridische beperkingen of mogelijkheden om iemand die in een (ggz-)zorginstelling woont tegen zichzelf te beschermen als het gaat om grensoverschrijdend gedrag op sociale media? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Welke praktische bezwaren of mogelijkheden – bijvoorbeeld internetinstellingen of het hebben van toegang tot een computer/smartphone – zijn er om (meer) oog te hebben voor het online risicogedrag van iemand?
Het is aan de instelling, de behandelaar en de patiënt om in het behandelplan overeen te komen wat de beste manier is. Dit kan leiden tot het ontzeggen van de toegang tot computer en/of telefoon etc., tot het laten meekijken van een behandelaar of tot controle achteraf.
Hoe reageert u op het verwijt van de moeder, maar ook de herkenning van lezers van de column, dat zij onvoldoende wordt betrokken bij de behandeling van haar dochter? Is dit een «individueel» geval, volgens u, of is er breder een klemmend beroep door naaste familie om meer betrokken te zijn bij de zorg, behandel- en herstelplannen van mensen in de psychiatrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel de wens om betrokken te worden bij de behandeling van een naaste, als de teleurstelling als dat niet gebeurt, kan ik mij goed voorstellen. De roep om bij de behandeling betrokken te worden is niet nieuw. Het betrekken van familie en naastbetrokkenen draagt bij aan het resultaat van de behandeling en het herstel van de cliënt. Het belang van familiebeleid wordt inmiddels dan ook door de hele sector onderkend. In het familiebeleid regelt de instelling hoe wordt omgegaan met familie en naastbetrokkenen van cliënten en de manier waarop zij worden benaderd en betrokken. Het is wel van belang dat aanbieders alert zijn op het doorvertalen van het beleid naar de werkvloer. Ik vind dat ook zorgverzekeraars daar alert op dienen te zijn bij de inkoop- en contractafspraken. Het in de Tweede Kamer aanhangige Wetsvoorstel verplichte ggz versterkt de rechtspositie van de familie op verschillende punten.
Twee ontwikkelingen zullen zorgaanbieders naar mijn idee helpen om familiebeleid verder te implementeren in de dagelijkse praktijk. Ten eerste deelt het Landelijk Platform GGz (LPGGz) sterren voor familiebeleid uit, aan zorgaanbieders die naar oordeel van het LPGGz excelleren op het gebied van organisatie en uitvoering van familiebeleid binnen een instelling. Een lijst met sinds 2012 toegekende sterren is staat online3. Instellingen met één of meer sterren kunnen zo als voorbeelden dienen voor andere instellingen. Voor patiënten en voor zorgverzekeraars ontstaat ook keuzeondersteunende informatie. Ten tweede wordt er een generieke module Ondersteuning familiesysteem en mantelzorg ontwikkeld in opdracht van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling ggz. Met deze module wordt de positie van familie verstevigt, krijgen zorgverleners onder andere aanbevelingen over hoe familie en mantelzorgers een positieve bijdrage kunnen leveren aan herstel van de cliënt en worden aanwijzingen gegeven voor samenwerking met familieleden en mantelzorgers. De module zal naar verwachting begin 2016 gereed zijn.
Desondanks kunnen er in uitzonderingssituaties gegronde redenen zijn om de familie (tijdelijk) niet te betrekken bij de behandeling. In de situatie dat de patiënt écht niet wil dat er contact is of wordt gelegd met diens familie, moet de hulpverlener de wens van zijn patiënt immers respecteren. Ook hier geldt dat het zelfbeschikkingsrecht van een (meerderjarige) patiënt voorop staat. Wanneer een behandelaar de betrokkenheid van de familie toch wenselijk vindt, zal deze daarover met zijn patiënt in gesprek gaan en proberen het contact tussen patiënt en familie te herstellen.
Het mee kunnen nemen van pgb naar het buitenland |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u reageren op de onduidelijkheid die bestaat over de maximale duur van verblijf in het buitenland en de mogelijkheid tot inzet van zorg via een persoonsgebonden budget (pgb) gedurende dat verblijf?1
De maximale duur van verblijf in het buitenland en de mogelijkheid tot inzet van zorg via het pgb-Wlz gedurende dat verblijf is geregeld in artikel 3.7.2 van het Besluit langdurig zorg (Blz) en artikel 5.18 van de Regeling langdurige zorg (Rlz). Een budgethouder kan zijn pgb-Wlz maximaal 13 weken per kalenderjaar gebruiken voor het inkopen van zorg in het buitenland. Bij palliatief terminale zorg is die termijn een jaar.
Bij verblijf in het buitenland langer dan zes weken kan het zijn dat de hoogte van het pgb-Wlz door het zorgkantoor wordt verlaagd als iemand verblijft in een land waar het kostenpeil lager ligt. Logeeropvang kan niet worden ingekocht buiten de Europese Unie.
Klopt het dat Zorgkantoor Tilburg in zijn brief aan de budgethouders laat weten dat er maximaal 13 weken buiten de Europese Unie gebruikgemaakt kan worden van het pgb? Heeft het zorgkantoor hiermee een fout gemaakt omdat deze duur ook geldt voor binnen de Europese Unie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bestedingsregels van het pgb maken geen onderscheid tussen aanwending binnen of buiten de EU. Er kunnen misverstanden zijn ontstaan door de informatie van het zorgkantoor. Ik ken de brief van het zorgkantoor aan de budgethouder niet, om te beoordelen of en zo ja in welke mate daarvan in dit geval sprake is. Ik kan me voorstellen dat een budgethouder vaart op de informatie die door het zorgkantoor is verstrekt.
Indien een budgethouder vindt dat het zorgkantoor verkeerde informatie heeft verstrekt dan kan een budgethouder – indien de budgethouder en het zorgkantoor er niet uitkomen – in bezwaar en (hoger) beroep stellen dat sprake is geweest van gewekt vertrouwen. In bezwaar en (hoger) beroep kan dan beoordeeld worden of dat gewekte vertrouwen er toe moet leiden dat het zorgkantoor bij de beoordeling van zorginkoop dat gewekte vertrouwen zwaarder moet laten wegen dan de formele regelgeving.
Vindt u het ook logisch dat als iemand deze brief van het zorgkantoor ontvangt in de veronderstelling is binnen de Europese Unie voor langere tijd op vakantie te kunnen gaan en dit voor waarheid aanneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het dan terecht dat het zorgkantoor het pgb voor deze mensen stopzette, terwijl zij verbleven in het buitenland? Vindt u het vervolgens begrijpelijk dat de budgethouder hiertegen een bezwaar indient? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op het bericht dat het Zorgkantoor te Tilburg deze persoon zijn pgb alleen (terug)geeft als hij het ingediende bezwaar intrekt? Deelt u de mening dat deze handelwijze onrechtmatig is en dat er eigenlijk sprake is van chantage («geen pgb-zorg zolang het bezwaar is ingediend»)? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom vindt u dit een toelaatbare handelwijze?
Als daadwerkelijk sprake is geweest van enige druk om een bezwaar in te trekken teneinde het pgb te behouden, dan kan dat uiteraard niet. CZ Zorgkantoor herkent zich niet in de uit de vraag sprekende voorstelling van zaken. CZ Zorgkantoor heeft mij laten weten dat overleg tussen het zorgkantoor en de gemachtigde van de budgethouder er toe heeft geleid dat de budgethouder voor het einde van de termijn van 13 weken is teruggekeerd naar Nederland. Dat heeft tot logisch gevolg gehad dat het pgb-Wlz uiteindelijk niet (tijdelijk) stopgezet hoefde te worden.
Klopt het dat er een rechterlijke uitspraak van de rechtbank in Overijssel is dat deze regeling van maximaal 13 weken buiten Nederland in strijd is met de EU-regelingen? Is de 13 wekenregeling wel handhaafbaar? Wat is uw reactie hierop en gaat u aan deze uitspraak gehoor geven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zorgkantoor Menzis heeft hoger beroep aangetekend tegen deze rechterlijke uitspraak. Zolang de zaak onder de rechter is kan ik niet inhoudelijk op deze vraag ingaan.
De opnamestop in de thuiszorgtak van Stichting Zorgcentra Rivierenland (SZR) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Stichting Zorgcentra Rivierenland (SZR) geen thuiszorg meer kan verlenen aan nieuwe mensen die zich melden?1
Hoe kan het dat SZR al 20 procent boven het ingekochte volume zit? Ligt dit aan de populariteit van de organisatie of is het ingekochte volume te laag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat SZR maatwerk levert bij afhankelijke cliënten die ADL-zorg (ADL= algemene dagelijkse levensverrichtingen) nodig hebben, waaronder de 24-uurs thuiszorg, waarbij bekend is dat verminderen van het aantal uren vanwege de taakstelling bijkans onmogelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is er in de regio Rivierenland waarin SZR opereert, aantoonbaar voldoende wijkverpleging ingekocht door de zorgverzekeraars? Kunt u de Kamer een overzicht van de inkoop van vorig jaar en dit jaar doen toekomen?
Heeft u nog steeds geen signalen van (meerdere) opnamestops in de wijkverpleging dan wel overschrijdingen van het beschikbare budget van zorgaanbieders?2
Vindt u het wenselijk dat zorgaanbieders via contracten door zorgverzekeraars gedwongen worden om zorg door te leveren, ook als zij over het bij hen ingekochte volume heen zijn? Erkent u dat het inzetten van zorg zonder dat dit betaald wordt ook ten koste zal gaan van de zorgverlening aan andere zorgbehoevende mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u niet dat er raar wordt omgesprongen met de zorgplicht van de zorgverzekeraar als die een zorgaanbieder kan verplichten tot het leveren van zorg zonder dat daarvoor betaald wordt? Behoort – volgens u – het financiële risico bij de zorgaanbieder gelegd te worden?
Als duidelijk is dat er «niet boven de financiële omvang van 2014 minus de afgesproken taakstelling 2015» gecontracteerd is, waarom is het dan niet mogelijk om een landelijk overzicht te geven van de ingekochte wijkverpleging? Vindt u het acceptabel dat zo een betrouwbaar overzicht niet beschikbaar is?
Het klopt toch dat er een «productiemonitor» en een «zorgkostenmonitor» wordt bijgehouden van de ingezette wijkverpleging? Kunt u deze monitors naar de Kamer sturen? Zo neen, waarom niet?
Erkent u dat u tijdens het algemeen overleg op 30 oktober 2014 heeft gezegd: «Dat betekent ook dat de zorg soms verandert en soms op een andere manier georganiseerd wordt en dat er ruimte voor moet worden gegeven hoe dat in de praktijk kan worden vormgegeven»? Bedoelde u met veranderen verminderen van zorg?3 Zo nee, waarom is bij de inkoop van wijkverpleging dan een generieke taakstelling opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het een schijnvertoning is om te stellen dat de wijkverpleging verbetert als uiteindelijk de realisatie van de geleverde zorg niet hoger mag zijn dan het macrobudget op straffe van de inzet van het macrobeheersinstrument (MBI)?
Op welke wijze verhoudt de dreiging van de inzet van het MBI zich tot de vrijheid van wijkverpleegkundigen om die zorg te kunnen verlenen en indiceren die zij nodig achten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke wijze is de mutatie in de 1e suppletoire begroting 2015 van € 89,9 miljoen extra budget voor wijkverpleging door de zorgverzekeraars gecontracteerd door de zorgverzekeraars? Is het niet zorgelijk dat er extra geld beschikbaar is op basis van de realisatiecijfers van 2014 en dat er tegelijkertijd een opnamestop wordt afgekondigd?4
Welke garantie heeft u dat zorgverzekeraars deze € 89,9 miljoen voor wijkverpleging ook daadwerkelijk inzetten?
Volgens de WHO teveel ingeleide bevallingen in Nederland |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek waarin de WHO aangeeft de stijging van het aantal ingeleide bevallingen in Nederland zorgwekkend te vinden?1
Nee, dat onderzoek ken ik niet. Contact met de WHO heeft uitgewezen dat een rapport over het (stijgend) aantal inleidingen dan wel anderszins aanbevelingen aan Nederland op het gebied van inleidingen bij bevallingen niet blijken te bestaan. De WHO heeft ook geen plannen om een dergelijk rapport te maken. De WHO heeft zich verbaasd over het artikel in de krant en betreurt met name de titel van het bericht.
Bereikten u ook al dergelijke signalen; bijvoorbeeld via gynaecologen of verloskundigen?
Nee, deze beroepsgroepen hebben voorafgaand aan dit krantenartikel geen signalen gegeven over een mogelijk toename van het aantal inleidingen.
Wat vindt u van de constatering van de WHO?
Zie het antwoord op vraag 1, er is geen sprake van een constatering.
Deelt u de mening dat grondig onderzoek naar de onderliggende oorzaken en mechanismen noodzakelijk is? Zo ja, bent u bereid dat zo spoedig mogelijk in gang te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is nu geen specifieke aanleiding toe. In mijn brief2 over zwangerschap en geboorte van 8 juli jl. heb ik u gemeld dat ik ZonMw heb gevraagd om te komen met een voorstel voor een vervolg op het ZonMw-programma Zwangerschap en Geboorte. Dat voorstel zal de prioritaire thema’s voor de komende jaren bevatten, gebaseerd op de stand der wetenschap en de behoefte in het veld.
Bent u bereid op korte termijn de Kamer een cijfermatig overzicht/spiegelinformatie te sturen over het aantal ingeleide bevallingen per ziekenhuis in Nederland?
Ik beschik over landelijke cijfers met betrekking tot het aantal inleidingen en die cijfers zijn via de Zorgbalans 2014 van het RIVM3 bekend gemaakt. Uit de Zorgbalans blijkt dat het percentage inleidingen, na een stijging tussen 2007 en 2010, stabiel is gebleven rond de 24%. Het RIVM concludeert dat er grote verschillen zijn tussen ziekenhuizen. Deze verschillen staan geanonimiseerd weergegeven in de Zorgbalans.
Shirtsponsoring van een betaald voetbalorganisatie door ggz-instelling Inter-psy |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Health i Port nieuwe partner FC Groningen»? Wat vindt u van deze nieuwe samenwerking?1
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over een samenwerking tussen twee private partijen.
Kunt u aangeven welk bedrag ggz-instelling Inter-psy via Health i Port heeft neergeteld om shirtsponsor te worden van FC Groningen, en waar dit geld vandaan komt? Welke afspraken zijn er gemaakt over het bedrag dat Inter-Psy gedurende de overeenkomst uitgeeft aan deze voetbalclub? Kunt u de begrote bedragen inzichtelijk maken? Gaat het hier om geld dat bedoeld is voor behandeling van patiënten?
Ik ben geen partij in de afspraken tussen Health-i-port en FC Groningen. Het gaat hier om twee private partijen die een onderlinge relatie zijn aangegaan. Ik heb begrepen dat Health-i-port een platform is waar zo’n 25 partijen op het gebied van zorg, research en innovatie aan zijn verbonden. Zij betalen allemaal een bedrag per jaar aan lidmaatschap / partnerschap. Inter-Psy heeft als één van de leden ook zo’n lidmaatschapsbedrag betaald.
Heeft u ook de indruk dat deze nieuwe samenwerking meer op een mooie gelegenheid voor reclame en naamsbekendheid voor de ggz-instelling lijkt, dan een samenwerking in het belang van de ggz-patiënt? Vindt u het wenselijk dat ggz-instellingen reclame maken?
We hebben in ons land de Nederlandse Reclame Code. Iedereen die van mening is dat een reclame-uiting in strijd is met deze code, omdat de reclame bijvoorbeeld misleidend is of in strijd met de goede smaak en fatsoen, kan hierover een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie. Als de Commissie een klacht gegrond verklaart en van mening is dat de omstandigheden van het geval dit rechtvaardigen, dan verspreidt de Commissie de uitspraak ook via een zogenaamde «alert». Op die manier wordt de uitspraak onder de aandacht gebracht van een breed publiek. Een onafhankelijke afdeling binnen de Stichting Reclame Code gaat bij een overtreding van de Nederlandse Reclame Code na of de betrokken adverteerder gevolg geeft aan de uitspraak.
Zorginstellingen zijn private partijen die zelf besluiten over hun eigen bedrijfsvoering. Ik heb hierin geen rol. In het AO GGZ heb ik wel aangegeven dat als opgeroepen zou worden tot onzinnige zorg of niet zuinige zorg, ik daar afstand van neem. Ik ben echter van mening dat dit hier niet aan de orde is. Er wordt hier geen concrete behandeling door een instelling aangeprezen. Health-i-port levert zelf geen zorg.
Deelt u voorts de mening dat zorggeld naar de zorg moet gaan, en niet naar het sponsoren van een voetbalclub of een andere sportclub? Zo ja, wat gaat u aan deze vorm van reclame doen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de reclamekosten die Inter-psy – via Healt i Port – maakt erg zuur zijn in tijden dat er wordt gesteld dat «de ggz te duur is»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel meer ggz-patiënten denkt Inter-psy te kunnen «verwerven» met deze vorm van reclame maken?
Ik kan daar geen oordeel over geven. Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het dat er van Inter-psy over 2014 geen wettelijk jaarverslag te vinden is op www.jaarverslagenzorg.nl? Zo ja, hoe kan dit?
Het klopt dat op www.jaarverslagenzorg.nl nog geen jaardocument 2014 van Inter-Psy te vinden is. Ik heb de ggz-sector namelijk tot 1 december 2015 uitstel verleend2 voor het deponeren van de jaarrekening 2014. Als deze is aangeleverd, zal het complete jaardocument van Inter-Psy worden gepubliceerd.
Is het waar dat de bestuurders in 2013 respectievelijk 205.000 euro, 184.889 euro en 87.500 euro (voor 7 maanden) via een managementfee hebben ontvangen? Is deze vorm van beloning toegestaan volgens de Wet toelating zorginstellingen en de Wet marktordening gezondheidszorg?2
De in vraag 8 genoemde bedragen worden in het jaarverslag omschreven als «brutoinkomen». Dit komt overeen met de betekenis van managementfee: de beloning van de bestuurder voor door hem verrichte werkzaamheden. De managementfee is dan ook bezoldiging in de zin van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Hieraan staat de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) niet in de weg. Op grond van de Wtzi is winstuitkering in geval van bepaalde typen zorgverlening, waaronder intramurale ZVW-zorg verboden. Managementfee en winstuitkering zijn niet hetzelfde.
Op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) geldt voor de ggz-zorg tarief- en prestatieregulering. Dat betekent dat zorgaanbieders zoals Inter-Psy niet hogere tarieven mogen declareren dan de maximumtarieven die de NZa heeft vastgesteld.
Moet de beloning van de bestuurders via de «managementfee» gezien worden als een winstuitkering? Zo ja, mag dit voor ggz-instellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat Menzis, de grootste zorgverzekeraar in de regio Groningen, blij is met Inter-psy als redelijk nieuwe «marktpartij»? Accepteert de zorgverzekeraar dat geld, dat bedoeld is voor de behandeling van patiënten, uiteindelijk naar de shirtsponsoring van een betaald voetbalorganisatie gaat?
Het is aan verzekeraars om met zorginstellingen afspraken te maken over het leveren van zorg aan hun verzekerden die kwalitatief goed is tegen een goede prijs. Ik heb daarin geen rol.
Het bericht “Bewoners aanleunwoning flink gedupeerd door sluiting verzorgingshuizen” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Bewoners aanleunwoning flink gedupeerd door sluiting verzorgingshuizen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat bonden en belangenbehartigers waarschuwen voor verschraling van voorzieningen voor ouderen die in aanleunwoningen wonen, maar ook zelfstandig «in de wijk»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De hervorming van de langdurige zorg sluit aan bij de trend dat mensen langer thuis blijven wonen. Hierdoor krijgen welzijn, zorg en wonen voor ouderen een andere vorm. Een deel van de verzorgingshuizen zal haar deuren sluiten waardoor voorzieningen zullen wegvallen. Daar zullen ook andere voorzieningen voor in de plaats komen waarvoor onder andere gemeenten zorg dragen. Om het langer zelfstandig wonen te stimuleren heb ik, samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst, het aanjaagteam langer zelfstandig wonen (AJT) ingesteld. Het AJT heeft in zijn voortgangsrapportage geconstateerd dat gemeenten, woningcorporaties, zorgaanbieders en andere partijen zich, ieder vanuit hun eigen taak en verantwoordelijkheid, inzetten om zorg en ondersteuning voor mensen te realiseren.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de overheid, die wil dat ouderen langer zelfstandig wonen, moet zorgen voor voldoende voorzieningen voor ouderen om dit ook mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het leveren van maatschappelijke ondersteuning aan hun inwoners. Deze wet heeft als uitgangspunt dat mensen zorg en ondersteuning op maat geleverd krijgen in hun eigen woonomgeving. Gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor deze opgave. Deze opgave bestaat onder andere uit het realiseren van voldoende geschikte (beschutte) woonruimte en het leveren maatschappelijke ondersteuning. Hierbij kan gedacht worden aan een maaltijdservice, de organisatie van welzijnsactiviteiten in de woonomgeving of de realisatie van woningaanpassingen. Het is belangrijk dat mensen met beperkingen zoveel mogelijk in staat worden gesteld op gelijke voet te participeren en deel te nemen aan het dagelijkse leven.
Hoe beoordeelt u de stelling van 50PLUS dat de overheid het ouderen alleen maar moeilijker maakt door dit onvoldoende op te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorg, wonen en welzijn worden anders georganiseerd en een deel van de taken komt op het terrein van gemeenten en zorgverzekeraars te liggen. Als gemeenten deze taak onvoldoende uitvoeren, is het in eerste instantie aan de lokale gemeenteraad om hierover met het betreffende college van B&W in gesprek te treden of aan de lokale toezichthouder om dit te constateren.
Hoe beoordeelt u het bericht dat ouderen zich in de steek gelaten voelen door het verdwijnen van voorzieningen, aangezien zij juist bij een verzorgingshuis zijn gaan wonen om beschermd te wonen mét deze voorzieningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als bekende voorzieningen uit de wijk verdwijnen, kan ik mij voorstellen dat omwonenden zich onthand voelen. Zeker als het zo is dat omwonenden juist zijn gaan wonen bij een zorginstelling met de gedachte dat ze dan de voorzieningen in de nabijheid hebben. Het is in de huidige situatie aan de gemeenten en de zorgverzekeraars om zorg en ondersteuning te bieden. Daarnaast blijkt uit diverse studies dat zorgaanbieders en woningcorporaties mensen, die bijvoorbeeld niet de beschikking hebben over een sociaal netwerk of de behoefte hebben aan een beschutte woonvorm, de mogelijkheid bieden tot beschut wonen. De beschutte woonvorm is dan niet meer het verzorgingshuis, maar een serviceflat of een omgebouwd verzorgingshuis waarin mensen diensten af kunnen nemen van de zorgaanbieder, zoals de maaltijdservice of deelname aan activiteiten.
Hoe beoordeelt u de stelling van 50PLUS dat het hier niet alleen gaat om het praktisch belang van voorzieningen, maar ook van de sociale functie hiervan? Hoe past dit in uw beleid om eenzaamheid onder ouderen te bestrijden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 7 september 12.00 uur te beantwoorden, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden bij het algemeen overleg Decentralisatie Wmo/Wlz (Wet maatschappelijke ondersteuning/Wet langdurige zorg) op 9 september a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Tabakslobby toch weer bij Van Rijn aan tafel’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven dat er overleg is geweest, vlak voor het op 23 juni 2015 gehouden algemeen overleg over het tabaksontmoedigingsbeleid, tussen u en de tabakswinkeliers? Kunt u aangeven op welke datum het overleg tussen u en de tabakswinkeliers heeft plaatsgevonden, wie daar precies bij aanwezig waren, wat daar is besproken en welke afspraken zijn gemaakt?1
Naar aanleiding van de teleurstellende resultaten van het onderzoek naar de naleving van de leeftijdsgrens bij verkoop van alcohol en tabak aan jongeren onder de 18 jaar, heb ik op woensdag 17 juni 2015 gesprekken gevoerd met verstrekkers van zowel alcohol als tabak. Als belangrijkste verstrekkers van tabak waren de directeur van de brancheorganisatie voor levensmiddelen (CBL), de voorzitter en directeur van de tabaks- en gemaksdetailhandel (NSO) en vertegenwoordigers van enkele supermarktketens en de Koninklijke Horeca Nederland uitgenodigd voor dit gesprek. In dit overleg zijn de onderzoeksresultaten besproken en heb ik de verstrekkers gevraagd concrete maatregelen te nemen om de naleving van de leeftijdsgrens substantieel te verbeteren, voorzien van een duidelijk tijdpad. De betrokken organisaties hebben aangegeven hun verantwoordelijkheid daarvoor te willen nemen en op korte termijn met voorstellen te zullen komen. Hierover bestaat geen verschil van opvatting.
Klopt het dat er geen verslag van deze bijeenkomst is gemaakt? Zo ja, kunt u toelichten waarom er geen verslag van deze bijeenkomst is gemaakt, terwijl het volgens het internationale tabaksontmoedigingsverdrag FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie wel de afspraak is dat dit gebeurt? Waarom zou deze bijeenkomst buiten de gemaakte afspraken vallen?
De beginselen van de WHO richtlijn voor implementatie van artikel 5.3. van het FCTC-verdrag geven aan dat verdragspartijen verantwoordelijk en transparant dienen om te gaan met contacten met de tabaksindustrie.Direct na het overleg heb ik uw Kamer in de voortgangsbrief alcoholbeleid (Kamerstuk 27 565, nr. 135) geïnformeerd over het contact met de verkopers op het terrein van tabak en alcohol. In de brief heb ik ook toegelicht wat de aard en de uitkomst van het gesprek d.d. 17 juni 2015 waren. Vervolgens heb ik nogmaals tijdens het debat met uw Kamer op 23 juni 2015 nader toegelicht wat de strekking en de uitkomst van dit overleg waren.
Mocht er onverhoopt toch een verslag van de bijeenkomst beschikbaar zijn, kunt u dat dan zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat het lijkt alsof ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby hele verschillende opvattingen hebben over wat er nou eigenlijk is besproken tijdens de bijeenkomst? Hoe verklaart u dit? Wie heeft er gelijk? Erkent u dat het, juist ook om dergelijke verschillen in interpretatie te voorkomen, belangrijk is dat er goede verslagen worden gemaakt van dergelijke bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van de contacten die u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS het afgelopen jaar hebben gehad met de tabakslobby? Kunt u daarbij aangeven wanneer het overleg plaatsvond, waar het gesprek over ging en wie er bij het gesprek aanwezig waren? Zo nee, waarom kunt u dit overzicht niet geven?
Het afgelopen jaar heeft er geen overleg plaatsgevonden tussen ambtenaren van VWS en de tabaksindustrie. Vertegenwoordigers van de industrie hebben enkele malen telefonisch contact gezocht of schriftelijk om reactie gevraagd, hierbij zijn zij steeds verwezen naar openbare Kamerstukken en de implementatie van de Tabaksproductenrichtlijn.
Bent u het eens met de stelling dat het aantal contacten tussen u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby tot een absoluut minimum beperkt moeten worden? Zo ja, wat doet u al en/of wat gaat u doen om dit te realiseren? Zo nee, waarom bent u het niet met deze stelling eens?
Uitgangspunt voor het Ministerie van VWS is dat er terughoudend wordt omgegaan met de contacten met de tabaksindustrie en dat contact alleen gericht is op uitvoeringstechnische kwesties die rijzen bij vastgesteld beleid of vastgestelde regelgeving, waaronder publieke consultaties in het kader van nieuwe regelgeving. Dit contact vindt niet op reguliere basis plaats, maar slechts indien daar aanleiding toe bestaat. In dat geval wordt verantwoordelijk en transparant met deze contacten omgegaan.
Kunt u garanderen dat er vanaf nu, als er dan toch contacten zijn tussen u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby, van deze bijeenkomsten altijd openbare verslagen worden gemaakt? Zo nee, waarom legt u de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het internationale tabaksontmoedigingsverdrag FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie naast u neer?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘dat het budget voor 2015 bij een deel van de instellingen jeugdzorg al op is’. |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat het budget voor 2015 bij een deel van de instellingen jeugdzorg al op is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja, zie verder het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat uit alle hoeken van het land sommige psychologenpraktijken geen kinderen meer kunnen behandelen omdat het budget voor 2015 op is? Zo ja, wat is uw verklaring? Was dit niet te voorzien, en wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom klopt voornoemd bericht niet?
Gemeenten hebben op basis van verkregen cijfers over zorggebruik in het verleden een bepaalde hoeveelheid zorg ingekocht. In sommige regio’s blijkt inderdaad dat bij bepaalde instellingen het met de gemeente overeengekomen budgetplafond is bereikt. Gemeenten gaan dan in gesprek met de betreffende instelling om een oplossing te zoeken voor concrete gevallen. Gemeenten geven op die wijze – in overleg met aanbieders – invulling aan de plicht op grond van de Jeugdwet om passende hulp te bieden aan jeugdigen en gezinnen die dat nodig hebben en om zodoende ook de wettelijk vastgelegde zorgcontinuïteit te realiseren voor degenen die al in 2014 het behandeltraject zijn gestart. De gemeenteraad controleert of het gemeentebestuur in dergelijke situaties de Jeugdwet op een juiste wijze uitvoert.
Weet u hoeveel kinderen en jongeren hierdoor hun behandeltraject, dat in 2014 is gestart, in 2015 niet kunnen afmaken? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken, en de Kamer hierover te informeren?
Het krantenbericht waarnaar wordt verwezen, beschrijft situaties waarin jeugdhulpaanbieders vanwege afspraken met gemeenten over een budgetplafond geen nieuw aangemelde kinderen meer kunnen aannemen ter behandeling. Het is mij niet bekend of er jeugdigen zijn die in verband met een overeengekomen budgetplafond hun behandeltraject dat is gestart op grond van het overgangsrecht van de Jeugdwet, niet kunnen afmaken. De Transitieautoriteit Jeugd heeft in zijn jaarrapportage geconstateerd dat aan de continuïteitsgarantie op grond van de Jeugdwet is voldaan.2 De bepalingen inzake het overgangsrecht in de Jeugdwet dragen gemeenten expliciet op ervoor te zorgen dat jeugdigen de jeugdhulp die reeds was ingezet voordat de Jeugdwet in werking trad, kunnen voortzetten bij dezelfde aanbieder, indien dat redelijkerwijs mogelijk is. De gemeenteraad controleert of het gemeentebestuur in dergelijke situaties de Jeugdwet op een juiste wijze uitvoert. In de landelijke monitoring van het jeugdhulpgebruik wordt niet bijgehouden hoeveel jeugdigen hun behandeltraject dat in 2014 is gestart, in 2015 niet kunnen afmaken. Gemeenten en Rijk kijken wel samen naar opvallende signalen uit de beleidsinformatie of uit andere bronnen zoals patiëntenorganisaties.
Hoe verhoudt zich dit tot uw toezegging2, en tot de wettelijke waarborg betreffende de continuïteit van zorg, dat alle kinderen en jeugdigen die gestart zijn in 2014 met een behandeling deze in 2015 kunnen afmaken bij dezelfde zorginstelling?
Zie het antwoord op vraag 3.
Weet u hoeveel ouders, kinderen en jongeren niet naar de psychologische zorg van hun eerste keus kunnen gaan als gevolg van het gegeven dat het verstrekte budget op is? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Signalen van wachtlijsten zijn medio juni 2015 besproken in bestuurlijk overleg met VNG en branches. Partijen hebben bevestigd dat per geval altijd scherp wordt gekeken of er directe hulp nodig is. Verder hebben de verantwoordelijke wethouders in de VNG-subcommissie van 2 juli 2015 onderling afspraken gemaakt over de manier waarop zij omgaan met wachtlijsten, met name over het volgen van de zogenoemde Treeknormen, factfinding, informatie delen tussen instellingen en tussen gemeenten en de coördinerende rol van de VNG bij bovenregionaal en landelijk aanbod. Zie voorts het antwoord op de vragen 2 en 3.
Wat is uw reactie op het bericht dat de administratieve last door de inkoop van zorg door de gemeenten door psychologen «een ramp» wordt genoemd? Bent u bereid hierover in overleg te gaan met de VNG? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Op basis van in het veld geïnventariseerde knelpunten en oplossingsrichtingen hebben zorgaanbieders, verenigd in het samenwerkingsverband iZA4 en gemeenten, verenigd in de VNG – op mijn verzoek – een gezamenlijke werkagenda informatievoorziening en terugdringen administratieve lasten opgesteld. Doel hiervan is het door gemeenten en zorgaanbieders optimaal inregelen van het digitale gegevensverkeer, het voorkomen van rechtmatigheidrisico's en het beperken van administratieve lasten. De inzet van zowel gemeenten, zorgaanbieders als het Rijk is – met respect voor gemeentelijke beleidsruimte – zoveel mogelijk over te gaan tot standaardisatie en het tegengaan van onnodige diversiteit. Juist onnodige diversiteit versterkt het risico van stijging van administratieve lasten en risico's ten aanzien van rechtmatigheid. Daarom wordt in het kader van de voornoemde werkagenda bijvoorbeeld gewerkt aan het terugdringen van het aantal te hanteren definities van jeugdhulpproducten. Verder is in dit verband relevant dat begin augustus j.l. – vooruitlopend op de Veegwet VWS 2015 – een tijdelijke ministeriële regeling in werking is getreden, waarin geregeld is dat het BSN en de productcode op de factuur mogen worden vermeld. Daarbij is aangesloten bij de gangbare praktijk op grond van de AWBZ en de Zvw in 2014.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Decentralisatie jeugdzorg op 10 september 2015?
Ja.
Het niet vergoeden van basisbandage voor kankerpatiënten door een zorgverzekeraar |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Verzekeraar weigert patiënt bandage tegen pijnlijk vocht»?1
Ja, dat artikel is mij bekend.
Kunt u aangeven op grond waarvan zorgverzekeraar Menzis, ook na verwijzing door een arts, thoraxbandages weigert te vergoeden, terwijl dit vanuit het basispakket wel hoort te gebeuren?
Ik heb zorgverzekeraar Menzis om een toelichting op het verstrekkingenbeleid gevraagd. Menzis verklaart dat thoraxbandages vanuit het basispakket worden vergoed indien aan de polisvoorwaarden wordt voldaan. Menzis is van oordeel dat het indiceren van een adequaat compresssiehulpmiddelen is voorbehouden aan een gekwalificeerde voorschrijver zoals huisarts of specialist. Op basis van een functiegericht voorschrift mogen alleen gecontracteerde aanbieders een compressiehulpmiddel selecteren op basis van de richtlijnen die de beroepsgroep heeft opgesteld. Om te kunnen beoordelen of deze richtlijnen gevolgd zijn, hanteert Menzis bij selectie en levering van een thoraxbandage toestemming vooraf. Een declaratie van kosten voor levering van een thoraxbandage door een niet gecontracteerde leverancier zoals apothekers of zonder voorafgaande toestemming, wijst Menzis daarom op die grond af. Een machtigingsprocedure is volgens de Zvw toegestaan indien dit in de polisvoorwaarden is benoemd. Menzis heeft deze procedure expliciet in de polisvoorwaarden opgenomen. Menzis heeft inmiddels de informatie over hun machtigingsbeleid op hun website verduidelijkt.
Zijn er signalen dat ook andere zorgverzekeraars bepaalde zaken uit het basispakker niet vergoeden, of plannen hebben hiertoe over te gaan?
Ik ben van mening dat zorgverzekeraars bij zorgkosten die zij vergoeden mogen nagaan of het om verantwoorde zorg gaat waar iemand redelijkerwijs op aangewezen is en of deze zorg voldoet aan de stand der wetenschap en praktijk. Zij hebben daartoe ook een verplichting om de rechtmatigheid op verzekerde zorg te kunnen toetsen. Dat betekent niet dat ze daarmee op de stoel van de behandelaar zouden gaan zitten.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat een zorgverzekeraar op de stoel van de behandelaar gaat zitten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat Menzis de zorg vanuit het basispakket blijft vergoeden, dus ook thoraxbandages voor kankerpatiënten?
Ik ben niet voornemens om maatregelen te nemen nu Menzis heeft verklaard dat deze hulpmiddelen vergoed worden. De Nederlandse zorgautoriteit en de Inspectie voor de gezondheidszorg zien erop toe dat zorgverzekeraars aan hun wettelijke zorgplicht voldoen.
De richtlijn voor reanimatie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Richtlijn voor reanimatie negeert situatie Nederland»?1
Ja.
Is het waar dat tot nu toe onterecht werd aangenomen dat 50% van de gereanimeerde 70-plussers hersenschade aan reanimatie ondervindt, terwijl uit recent onderzoek blijkt dat die maar 10% is? Zo ja, welke gevolgen had deze onterechte aanname voor de keuze om al dan niet gereanimeerd te willen worden? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ten tijde van het opstellen van de huidige richtlijn waren de onderzoeksgegevens van het AMC onderzoek nog niet beschikbaar. De richtlijn is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen met medewerking van alle betrokken partijen, op basis van de informatie die op dat moment beschikbaar was. De onderzoeksresultaten die nu openbaar zijn geworden lijken een nuancering ten opzichte van vorige onderzoeken. Met name voor wat betreft de neurologische uitkomsten na een reanimatie.
Om een gesprek te kunnen hebben over reanimatie is het voor artsen en patiënten van belang om te kunnen beschikken over goede wetenschappelijk onderbouwde informatie. De richtlijn draagt hieraan bij. Een herijking van de richtlijn vindt in elk geval iedere vijf jaar plaats. Wanneer er tussentijds nieuwe relevante informatie beschikbaar komt wordt bezien of de richtlijn eerder moet worden aangepast. In dit geval komen de betrokken partijen binnenkort bijeen om te kijken naar de betekenis van dit onderzoek en te bezien of een aanscherping van de richtlijn nodig is.
Deelt u de mening van de directeur van de Nederlandse Reanimatieraad dat ouderen op basis van onjuiste informatie angst hebben voor reanimatie? Zo ja, wat kunt u doen om de voorlichting over reanimatie en de gevolgen daarvan te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u ook de mening van de genoemde directeur dat «we veel meer naar de vitaliteit van de ouderen [moeten] kijken, dan ons blindstaren op de vermeende negatieve effecten van een reanimatie»? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In het gesprek dat artsen met patiënten hebben over reanimatie is het van belang om te bespreken of een reanimatie wenselijk is, maar ook of dit medisch gezien zinvol is gezien de toestand van de patiënt. Dit is ook de inzet van de beroepsorganisaties. In een gesprek over reanimatie is het belangrijk om te kijken naar de vraag of een reanimatie succesvol kan zijn, niet alleen de kans op neurologische schade wordt in deze afweging meegenomen. Ik deel dan ook de mening dat hierbij zeker gekeken moet worden naar de vitaliteit van de ouderen. In de praktijk is dit ook al het geval.
Wat is de stand van zaken van het door u eerder aangekondigde onderzoek naar de mogelijkheden om een uniforme, neutrale (niet aan een bepaalde stichting of vereniging gelieerde) Niet-Reanimeren-penning uit te (laten) geven?2
Ik ondersteun de wens tot een neutrale uitgifte. Ik onderzoek dan ook de mogelijkheden tot het laten uitgeven van een uniforme, neutrale (niet aan een bepaalde stichting of vereniging gelieerde) NR-penning. Dit onderzoek kost meer tijd dan was voorzien. Inmiddels heeft hierover met betrokken organisaties overleg plaatsgevonden. Ik verwacht u in oktober over de uitkomsten te kunnen berichten.