Het bericht dat het WADA en het IOC voor de Winterspelen in Sotsji hadden moeten ingrijpen in Rusland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dopingzwendel in de doofpot; internationale instanties hadden kunnen ingrijpen voor Winterspelen Sotsji»?1
Ja.
Deelt u de mening dat sportinstanties en dopinglaboratoria altijd vrij moeten zijn van iedere verdenking? Hoe moet er volgens u worden gehandeld als er vooruitlopend aan sportevenementen wel degelijk verdenkingen bestaan?
Het uitgangspunt is dat sportinstanties en dopinglaboratoria betrouwbaar zijn. Door de wereld anti-dopingcode zijn sportinstanties gebonden aan strenge regels. Dopinglaboratoria moeten daarnaast nog aan uitgebreide kwaliteitscriteria voldoen, waaronder het waarborgen van onafhankelijkheid. Ik wil hierbij de kanttekening maken dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de sport zelf is om op te treden bij onregelmatigheden. Indien er daadwerkelijk sprake is van een ernstige en geloofwaardige verdenking, zal die moeten worden onderzocht. Als een verdenking gegrond wordt bevonden zal er moeten worden ingegrepen. WADA beschikt bijvoorbeeld over de mogelijkheid om in te grijpen in laboratoria.
In voorkomende gevallen van handelen dat strafbaar is volgens nationale wet- en regelgeving van betreffend land, kan vervolging plaatsvinden.
Wat vindt u in het kader van een veilige, eerlijke en schone sport ervan dat het World Anti-Doping Agency (WADA) en het Internationaal Olympisch Comité (IOC) concrete aanwijzingen over systematisch dopinggebruik door Russische atleten op hun beloop hebben gelaten in de aanloop naar Sotsji 2014? Hoe is het mogelijk dat het WADA en het IOC, onder het toeziend oog van de wereld, dopingcontroles lieten uitvoeren door een laboratorium dat net geschorst was geweest voor corruptie en op niet transparante wijze in aanloop naar Sotsji 2014 zijn licentie terugkreeg?
Het is aan WADA en aan het IOC zelf om hun verantwoordelijkheid te nemen indien zij concrete aanwijzingen hebben over systematisch dopinggebruik van atleten in een land. Ik weet niet over welke informatie aangaande het dopinggebruik van Russische atleten WADA en IOC beschikten in aanloop naar de Olympische Spelen. Volgens informatie van de Dopingautoriteit was het Russische laboratorium in de aanloop naar de Winterspelen van Sotsji voorwaardelijk geschorst om kwaliteitsredenen. Vervolgens heeft het laboratorium een tijdige verbeterslag gemaakt, waardoor WADA niet hoefde over te gaan tot een daadwerkelijke schorsing. Het feit dat WADA en het IOC een groep «independent observers (IO)» heeft ingesteld tijdens de dopingcontroles gedurende de Olympische en Paralympische Winterspelen biedt naar mijn mening een voldoende extra waarborg voor een correcte gang van zaken. De IO-rapporten hebben geen belangrijke afwijkingen vastgesteld.
Zie link voor de rapporten:
Hoe typeert u het handelen van het WADA en het IOC in dezen? In hoeverre valt hen verwijten te maken? Had het betreffende laboratorium naar uw mening, gezien de verdenking, geschorst moeten blijven? In hoeverre hebben de belangen van een veilige, eerlijke en schone sport bij de internationale instanties de overhand gehad in de aanloop naar Sotsji 2014?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel belang hecht u aan goed functionerende internationale sportorganisaties? In hoeverre vindt u dat de internationale sportorganisaties alles binnen hun mogelijkheden moeten doen om sport eerlijk, veilig en schoon te maken?
Het is mijns inziens evident dat Internationale Sportfederaties er alles aan zouden moeten doen om hun sport eerlijk, veilig en schoon te laten verlopen.
Ik ga er vanuit dat de gang van zaken tijdens de Olympische Spelen correct en volgens de regels verlopen is. Zowel de uitvoering van de dopingcontroles als de analyse van de stalen in het dopinglaboratorium waren tijdens de Spelen een IOC-verantwoordelijkheid, waarbij toezicht gehouden werd, door het IOC en ook door het Independent Observer Team. Alle stalen zijn ingevroren en overgebracht naar het laboratorium in Lausanne wat een eventuele heranalyse in de toekomst mogelijk maakt.
Wat vindt u ervan dat men zich altijd zal moeten blijven afvragen of de dopingcontroles in Sotsji wel eerlijk zijn verlopen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat schoon schip gemaakt moet worden in internationale sportorganisaties die bewezen corrupt en/of niet integer handelen?
Ja, indien bewezen is dat internationale sportorganisaties corrupt of niet integer handelen dan deel ik inderdaad deze mening. Zie ook antwoord 2.
Wat gaat u namens Nederland doen, bijvoorbeeld tijdens het EU-voorzitterschap in 2016, om van internationale sportorganisaties zuivere en veilige instanties te maken? Gaat u pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken tijdens de dopingcontroles in Sotsji 2014?
Tijdens het EU-voorzitterschap van Nederland zal ik de integriteit van de sport op de agenda zetten met de nadruk op goed bestuur, transparantie van grote sportevenementen en de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing.
Ik ben voornemens een internationale Europese anti-dopingconferentie te organiseren tijdens het voorzitterschap. Daarbij teken ik aan dat het probleem van doping in eerste aanleg een zaak van de sport is. Naar mijn mening geeft het IO-rapport voldoende inzicht over de gang van zaken rondom dopingcontroles in Rusland tijdens de Olympische- en Paralympische Winterspelen.
Het bericht dat visverwerkers oude vis oplappen met verboden middelen met waterstofperoxide |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht «Visverwerkers lappen oude vis op met verboden middelen met waterstofperoxide»?1
De titel van het bericht refereert aan de opvatting van een voedingsmiddelentechnoloog dat de betreffende praktijk zou voorkomen. De NVWA kan dit vermoeden niet bevestigen, maar neemt het signaal wel serieus en besteedt hier bij de controles aandacht aan.
Hoe kan een dergelijke gebruik van ontsmettingsmiddelen blijkbaar zowel een publiek geheim zijn als onttrokken worden aan het toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Kunt u uitsluiten dat dit met capaciteitsgebrek te maken heeft? Zo ja, welke onderbouwing heeft u daarvoor?
Het is een verwoording van de aangehaalde voedingsmiddelentechnoloog dat de inzet van waterstofperoxide in de visindustrie een «publiek geheim» is. Dit suggereert dat de inzet van waterstofperoxide illegaal is; dit is niet het geval. Waterstofperoxide kan als technische hulpstof bij de productie van vis (als ontslijmingsmiddel) worden ingezet. De NVWA is bekend met dit gebruik en ziet er op toe dat het gebruik van technische hulpstoffen veilig is.
Wat volgens het artikel onttrokken wordt aan het toezicht van de NVWA is mogelijk illegaal gebruik van middelen om «oude vis op te lappen». De NVWA kent de signalen over dergelijk gebruik, maar kan dat vanuit haar eigen waarnemingen niet bevestigen. Wel zal zij de komende tijd meer aandacht aan dit mogelijke gebruik geven. Er zijn geen capaciteitsproblemen die de NVWA belemmeren deze extra aandacht te geven.
Wanneer is besloten om het middel Mucusol en/of andere ontsmettende middelen met waterstofperoxide toe te laten of te gedogen voor het ontslijmen en/of ontsmetten van vis? Welke redenen lagen daaraan ten grondslag? Betrof dit een bedrijfsspecifieke of sectorbrede toestemming?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven (ingezonden 20 november 2015). In aanvulling hierop meld ik u dat het geoorloofd zijn van Mucusol als ontslijmingsmiddel geldt voor alle bedrijven en alle formuleringen van producten met waterstofperoxide, zolang het gebruik kan worden aangemerkt als technische hulpstof en het gebruik daarvan veilig is.
Waarom gaat de NVWA pas vanaf volgend jaar controleren? Hoeveel vertraging zit er in dit geval en in het algemeen tussen het opvangen van signalen en het overgaan tot toezicht?
De controle van de NVWA is continu; er is geen sprake van dat de NVWA pas in 2016 zou beginnen met controleren. Wel is het juist dat extra nadruk op het toezien op het juiste gebruik van waterstofperoxide (en andere stoffen met een decontaminerende werking) in 2016 in het reguliere werkproces van de NVWA wordt opgenomen. Dit laat onverlet dat de NVWA ook in de resterende tijd in 2015 in haar toezicht aandacht aan dit punt geeft.
Heeft het gebruik van middelen met waterstofperoxide per definitie een ontsmettend effect, zoals voedingsmiddelentechnologen en de Consumentenbond zeggen, of zijn er, zoals de NVWA blijkbaar van oordeel was, wijzen waarop het gebruikt kan worden voor ontslijmen zonder dat het een ontsmettend effect heeft?
Waterstofperoxide heeft in werkzame concentraties altijd een decontaminerend effect; ook de NVWA is zich hiervan bewust. De mate waarin dit effect optreedt kan variëren, afhankelijk van de formulering en concentratie waarin het wordt gebruikt. Voor de overheid was bij het in dit geval geoorloofd-verklaren van waterstofperoxide niet de afwezigheid van een decontaminerend effect bepalend, maar de werkzaamheid van de stof als ontslijmingsmiddel en de veiligheid van het gebruik.
Kunt u uitsluiten dat er vis ter consumptie beschikbaar is gesteld die daarvoor niet in aanmerking zou zijn gekomen als deze niet met het middel Mucusol of andere ontsmettingsmiddelen behandeld was? Zo nee, waarom niet en welk risico is er geweest voor de volksgezondheid?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. De NVWA onderzoekt of van dergelijk illegaal gebruik sprake is. Het gebruik van waterstofperoxide voor het ontslijmen van vis resulteert niet in een gevaar voor de volksgezondheid.
Bij het gebruik van andere middelen zou dit anders kunnen liggen. Onderzoek van de NVWA zal moeten aantonen of illegale behandelingen plaatsvinden en of deze praktijken gevaar voor de volksgezondheid zouden kunnen opleveren.
Het bericht VNG-pilot toch in strijd met Drank-en Horecawet |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het persbericht van STAP (organisatie die zich inzet voor het terugdringen van de gevolgen van overmatig alcoholgebruik in de samenleving) waarin staat dat de blurring-pilot van de VNG (waardoor het in 50 gemeenten gedoogd zal gaan worden dat winkeliers en dienstverleners alcohol schenken en horecaondernemers meer detailhandel bedrijven) wel degelijk in strijd is met de Drank- en Horecawet?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak in antwoord op eerdere vragen dat het overtreden van functiescheidingsregels van de Drank- en Horecawet in de blurring-pilot verboden is?2 In hoeverre staat u hier nog steeds achter?
Ja, ik heb op 28 april 2015 een brief aan uw kamer gestuurd over G4 plannen die zouden leiden tot supermarktbars en caféwinkels. Ik heb in deze brief gezegd dat het gedogen van de verboden in de Drank- en Horecawet (DHW) onder de huidige wet niet mogelijk is en dat iedere pilot leidt tot een overtreding van de wet. Ik sta hier nog steeds achter.
Kent u de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de Drank- en Horecawet niet wordt opgenomen in de Experimentenwet voor gemeenten? In hoeverre deelt u deze uitspraak?
Ik ken de uitspraak van mijn collega en ik deel deze volledig.
Hoe kan het dat in de uitnodiging die de VNG aan gemeenten stuurde toch duidelijk staat aangegeven dat geëxperimenteerd mag worden met mengvormen van horeca en retail? Hoe kan het dat in de uitnodiging die de VNG aan gemeenten stuurde staat dat het gedogen van overtredingen op het verbod op de verkoop en het schenken van alcohol in winkels, het verbod op het organiseren van een proeverij van alcoholische drank en het verbod op verkoop van producten in een horeca-inrichting wordt onderzocht?
Ik heb iedere keer benadrukt dat gedogen van de verboden niet mogelijk is en leidt tot een overtreding van de wet. Dit is ook op meerdere momenten aan de VNG medegedeeld. Ik heb ook aan de VNG laten weten uiteraard bereid te zijn om te bekijken welke mogelijkheden de bestaande wettelijke kaders bieden. (bijlage)3
Onderkent u dat op basis van uw eerdere uitspraken legale pilots met het overtreden van de Drank- en Horecawet niet mogelijk zijn, en de uitnodiging van de VNG in strijd is met de wet?
Pilots zijn alleen mogelijk binnen de wettelijke kaders. Ik ga er dan ook vanuit dat de VNG pilot binnen deze kaders blijft. Ik heb hierover ook een brief gestuurd aan de voorzitter van de VNG.
Hoe gaat u optreden tegen de VNG en deelnemende gemeenten die met de blurring-pilot de Drank- en Horecawet overtreden?
Ik ga er vanuit dat er alleen geëxperimenteerd wordt binnen de wettelijke kaders. Mocht dit niet het geval zijn dan zal ik deelnemende gemeenten hierop aanspreken.
Het bericht “Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen»?1
Ja.
Bent u het eens met de kritiek van de patiëntenkoepel NPCF, verwoord in de brief «Wat heb je aan een nieuwe zorgpolis als je niets weet over het gecontracteerde aanbod»?2
Ik neem aan dat u hiermee doelt op de brief die de NPCF over de contractering 2016 op 23 november aan Zorgverzekeraars Nederland heeft verzonden (bijlage 1).3 In de link verwijst u namelijk naar een cursus over social media en communicatie.
Ik ben het met NPCF eens dat het voor verzekerden heel belangrijk is dat zorgverzekeraars transparant zijn over de inhoud van hun polissen, inclusief welke zorgaanbieders ze wel en wel ze niet hebben gecontracteerd. Ze zijn daartoe ook verplicht.
Wat is uw mening over het feit dat verzekeraars verzekerden tijdig een compleet aanbod moeten kunnen doen, inclusief een overzicht moeten kunnen geven van de gecontracteerde zorgaanbieders, maar dat dit op dit moment nog niet het geval is?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen en of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze regeling is onlangs aangescherpt, hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont.
Op 19 november moeten de polisvoorwaarden voor patiënten duidelijk zijn. Deze zes weken termijn staat in de Zorgverzekeringswet (Zvw). De verzekerde kan op de polis zien welke zorg de zorgverzekeraar aanbiedt. Alle zorg die daarop staat aangegeven moet in ieder geval door de zorgverzekeraar worden geleverd.
Als een zorgverzekeraar in de polis aangeeft dat de zorg van een bepaald ziekenhuis vergoed wordt, dan kan de patiënt daar vanuit gaan.
Als de zorgverzekeraar op 19 november nog met een ziekenhuis in onderhandeling is en nog niet zeker is of er een contract wordt afgesloten en als dat gevolgen heeft voor de vergoeding, dan moet de zorgverzekeraar dit melden. Dan kan de verzekerde op basis van alle relevante informatie besluiten wel of niet voor deze zorgverzekeraar te kiezen.
Zorgverzekeraars kunnen ziekenhuizen met wie zij geen contract hebben toch als «gecontracteerd» opnemen in de communicatie naar de patiënt. De patiënt kan er dan vanuit gaan dat de zorg van deze instelling vergoed wordt alsof het een gecontracteerde instelling betreft. Sommige verzekeraars geven aan dat ze in onderhandeling zijn. De verzekerde weet dan dat het niet zeker is of er een contract wordt afgesloten en kan op basis van deze informatie besluiten.
Wat vindt u ervan dat bijvoorbeeld de vier grote verzekeraars nog niet kunnen zeggen met welke ziekenhuizen zij volgend jaar een contract hebben, en dat een ziekenhuis aangeeft er nog met geen enkele zorgverzekeraar uit te zijn?
Zorgverzekeraars hebben op 19 november van dit jaar een deel van de ziekenhuizen nog niet gecontracteerd. Verzekerden moeten op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kunnen maken. Verzekeraars moeten aan verzekerden duidelijkheid geven over de gevolgen daarvan voor de polis.
Ik vind het van groot belang dat verzekeraars en aanbieders hun contractering snel afronden. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt dat er nu iedere dag contracten bij komen. Sommige verzekeraars hebben aangegeven dat de zorg voor alle ziekenhuizen vergoed zal worden, ongeacht of de contractering wel of niet rond komt.
Het heeft bij mij, maar ook bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars, zeker de voorkeur om op 19 november klaar te zijn met het gehele contracteerproces.
Ik heb in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont aangegeven dat ik in overleg treedt met aanbieders en verzekeraars om afspraken te maken over de contracteringstermijnen- en processen.
Welke oorzaken heeft deze vertraging van contracteren volgens u? Hoe ziet u het verschil tussen dit jaar en voorgaande jaren? Hoe komt het dat in voorgaande jaren slechts enkele verzekeraars en ziekenhuizen rond dit tijdstip nog niet klaar waren met contracteren en dit jaar een fors deel van de zorgverzekeraars en ziekenhuizen nog geen contracten hebben afgesloten? Welke conclusie verbindt u aan het feit dat al jaren contracteren pas laat in het jaar plaatsvindt?
Uit verschillende berichtgeving en door navraag bij partijen heb ik vernomen dat er een aantal zaken is waardoor de contractering dit jaar stroef verloopt. Partijen noemen onder andere de oplopende kosten van dure geneesmiddelen als knelpunt bij de contractering. Ik sluit niet uit dat de deadline van 19 november ook werkt als een drukmiddel richting verzekeraars in de onderhandelingen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven vind ik het van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Welk belang hecht u aan een termijn van 6 weken voor de verzekerden om een keuze te kunnen maken? Welke voordelen biedt deze termijn volgens u? Deelt u de mening dat verzekerden en patiënten deze termijn nodig hebben om een weloverwogen keuze te kunnen maken op basis van juiste en belangrijke informatie? Acht u het nodig deze termijn van 6 weken wettelijk te borgen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wanneer zullen volgens u alle zorgverzekeraars patiënten kunnen informeren welke zorgaanbieders zij hebben gecontracteerd? Wat betekent dat voor verzekerden en voor het moment waarop zij een weloverwogen keuze voor een polis kunnen maken? Welk perspectief biedt u de verzekerde die op dit moment dus nog geen gefundeerde keuze kan maken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunnen de gevolgen zijn voor verzekerden die nu een keuze voor een polis voor 2016 maken, zonder dat alle contracten zijn afgesloten? Wordt door uw ministerie verzekerden geadviseerd te wachten met het maken van een keuze tot volledige informatie beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Het is aan verzekerden zelf om te bepalen welke informatie voor hen van belang is bij het maken van een keuze voor een polis. De informatie die de verzekeraar aan de verzekerde geeft moet kloppen, daar ziet de NZa op toe.
Is het volgens u een optie een termijn van 6 weken, waarbinnen verzekerden de tijd moeten hebben om een keuze te maken voor de zorgpolis, in te laten gaan vanaf moment dat het aanbod daadwerkelijk gereed is, en verzekerden op deze manier op basis van volledige informatie een keuze kunnen maken? Zo nee, waarom niet? Welke termijn acht u nodig voor verzekerden om een goede keuze te kunnen maken?
Dit is geen goede optie. Zorgverzekeraars kunnen ook in de loop van het contractjaar nog een nieuwe zorgaanbieder contracteren als dat in het belang is van zijn verzekerden. Verzekerden moeten hun keuze dus baseren op de informatie die eind van het jaar beschikbaar is. Het aanbod kan daarna nog ruimer worden, dat is dan in het voordeel van de verzekerden. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven moet de zorgverzekeraar alle zorg die met de polis in het vooruitzicht is gesteld vergoeden aan de verzekerde.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven vind ik het van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Wanneer bovenstaande optie niet mogelijk is, wat vindt u dan van de mogelijkheid verzekerden minimaal het recht te geven op hetzelfde pakket als vorig jaar bij hun huidige verzekeraar, als zorgverzekeraars laat zijn met contracteren? Deelt u de mening dat dit een noodzakelijke stok achter de deur is voor zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te bieden aan de verzekerden? Hoe kan dit vormgegeven worden?
Uit mijn antwoord op vraag 9 kunt u opmaken dat een dergelijke optie niet nodig is. Het is ook niet nodig om een extra stok achter de deur te organiseren, zorgverzekeraars hebben er nu al alle belang bij om zo tijdig mogelijk duidelijkheid te bieden aan verzekerden. Immers, als zij dat niet doen dan lopen zij het risico dat verzekerden voor een andere zorgverzekeraar kiezen die dat wel doet. Het is echter niet alleen aan zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te kunnen bieden, zorgverzekeraars zijn bij de contractering afhankelijk van de zorgaanbieders om tijdig een contract de kunnen sluiten. Overigens verandert het basispakket ook al elk jaar, waardoor de suggestie ook niet praktisch is.
Kunt u deze oplossingen bij verzekeraars afdwingen op basis van uw bevoegdheden als stelselverantwoordelijke?
Nee, dit kan ik niet afdwingen. Zorgverzekeraars moeten aan hun zorgplicht voldoen. Maar verder is het een zaak van zorgaanbieders en zorgverzekeraars om contracten te sluiten. Daar ben ik geen partij in.
Wat is uw mening over het feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet handhaaft op dit punt? Hoe is dat volgens u mogelijk, aangezien de NZa vorig jaar partijen nog had opgeroepen haast te maken en eerder te beginnen met de onderhandelingen? Welke mogelijkheden heeft de NZa volgens u om hierop in te grijpen, en waarom doet zij dit nu niet? Hoe kan de NZa volgens u verzekerden tegemoet komen?3
De NZa heeft in haar Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten vastgelegd dat zorgverzekeraars op 19 november kenbaar moeten maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis en of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Daarnaast moeten zorgverzekeraar transparant zijn bij welke zorgaanbieders plafondafspraken zijn gemaakt. Op die manier weet een verzekerde bij het afsluiten van een polis of en in welke mate een eventuele arts van zijn voorkeur gecontracteerd is en welke gevolgen dit heeft voor de vergoeding. Een verzekerde kan daar dan bij het afsluiten van een polis rekening mee houden. De NZa zal erop toezien dat zorgverzekeraars dit doen en daar zo nodig op handhaven. Als de zorgverzekeraar zich niet aan de afspraak houdt dan kan de NZa de zorgverzekeraar hierop aanspreken en een sanctie opleggen op basis van de regeling «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars voor consumenten». Dit is het geval als de zorgverzekeraar zich in het algemeen niet aan de afspraken houdt. NZa heeft hiervoor signalen nodig.
In welke mate kunt u garanderen dat verzekerden recht hebben op zorg op de locatie die volgens de verzekeraar is gecontracteerd (of in het geval van restitutiepolissen, daadwerkelijk vrije keuze in zorgaanbieders hebben), en dat zij niet onaangenaam verrast worden door budgetplafonds, waardoor ze als verrassing toch niet ergens anders terecht kunnen?4
Zie antwoord vraag 12.
Is naar uw mening voor een verzekerde duidelijk en begrijpelijk aangegeven op de sites van alle zorgverzekeraars of deze met een budgetplafond werken, en wat daarvan de gevolgen zijn? Zo nee, welke actie wordt ondernomen richting zorgverzekeraars die hier niet aan voldoen?
Zie antwoord vraag 12.
Informele zorg en persoonsgebonden budgetten |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven welke handvatten de wet aan gemeenten en burgers biedt om wel of niet een persoonsgebonden budget (pgb) te verstrekken, en in het bepalen van de omvang van het pgb met betrekking tot het regelen van ondersteuning binnen het informele netwerk van bijvoorbeeld partner of buren?
In de Jeugdwet en Wmo 2015 is geregeld dat een pgb ook kan worden ingezet om ondersteuning binnen het informele netwerk te kunnen betalen. Gemeenten hebben daarbij beleidsvrijheid om, binnen de daartoe geldende wettelijke kaders, in de verordening vast te leggen in welke situaties en onder welke voorwaarden een pgb mogelijk is. Daarbij is het niet mogelijk om in de verordening het gebruik van het pgb voor niet-professionele zorg geheel uit te sluiten. Voor de Wmo 2015 is het alleen mogelijk voorwaarden te stellen aangaande het tarief.
Gemeenten kunnen de hoogte van het tarief voor het pgb bepalen. Hierbij kunnen zij differentiatie aanbrengen binnen de tarieven. Gemeenten kunnen in de verordening onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door professionele hulpverleners en die door het sociale netwerk.
In hoeverre klopt het dat, bij wet, een pgb voor informele zorg mogelijk blijft, maar alleen als de eerste 10 uur aan informele zorg voor rekening van het huishouden komt?
Het is aan de gemeente om te oordelen wat in een individuele situatie voor rekening komt van het eigen sociale netwerk. Daar dient een zorgvuldig onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte of hulpvraag van de cliënt aan vooraf te gaan, waarin ook de rol van het netwerk aan de orde komt. Het categoraal uitsluiten van de eerste 10 uur per week van informele ondersteuning of informele jeugdhulp middels een pgb verhoudt zich daarom in mijn ogen niet tot de uitgangspunten van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, waarin via een zorgvuldige individuele afweging wordt bezien of ondersteuning of hulp nodig is.
Kunt u aangeven in hoeverre het in lijn met de wet is als gemeenten ervoor kiezen geen pgb meer te verstrekken voor dagbesteding of behandeling in het informele netwerk?
In het algemeen kan een gemeente een pgb niet uitsluiten voor een bepaalde vorm van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning. Wel kan de gemeente in een individuele casus tot het oordeel komen dat de jeugdhulp of ondersteuning niet passend is of niet van goede kwaliteit is. Het categoraal uitsluiten van de dagbesteding en behandeling van informele ondersteuning middels een pgb verhoudt zich daarom in mijn ogen niet tot de uitgangspunten van de Wmo 2015
en de Jeugdwet, waarin via een zorgvuldige individuele afweging wordt bezien of ondersteuning of hulp nodig is.
Kent u het bericht «wel of geen pgb als je voor je partner of kind zorg»? Wat is uw reactie op het feit dat sommige gemeenten zorg voor kind of partner als gebruikelijke zorg zien, terwijl er toch situaties zijn waarin geen sprake is van «gebruikelijke» zorg, maar van indicatieve zorg?1
Gemeenten kunnen in de verordening nader bepalen wat in dit kader verstaan wordt onder «gebruikelijke hulp» van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het wordt wenselijk geacht dat gemeenten op het punt van de gebruikelijke hulp beleid ontwikkelen. Het opstellen van een objectief afwegingskader wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp kan voorkomen dat er sprake is van toeval of van willekeur. Dat laat onverlet dat gemeenten in individuele situaties telkens weer een zorgvuldige afweging dienen te maken en daarbij rekening dienen te houden met de specifieke omstandigheden van de aanvrager.
Kunt u aangeven of het klopt dat gemeenten het criterium «bovengebruikelijke zorg» hebben geschrapt, dat eerder wel door het indicatie-orgaan CIZ gebruikt werd om onderscheid te maken tussen normale zorg en bovengebruikelijke zorg?
In de Jeugdwet en in de Wmo 2015 is de term «bovengebruikelijke zorg» niet opgenomen. Gemeenten kunnen gebruik maken van het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ waarin deze terminologie wel wordt gebruikt, maar zijn dit niet verplicht. Gemeenten moeten de beslissing tot toekenning van een voorziening of jeugdhulp, en de daarbij behorende hoogte het pgb, blijven motiveren omdat het gaat om een individuele beoordeling.
Bent u bereid met de VNG in gesprek te gaan om te kijken hoe er duidelijkheid kan komen voor gemeenten over wat wel en niet onder normale zorg valt, omdat blijkt dat de belangenvereniging Per Saldo in bijna 200 soortgelijke zaken bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van de gemeente voor het niet toekennen van een pgb en in 90% van de behandelde zaken, tot nu toe, gelijk heeft gekregen?2
Navraag bij Per Saldo leert dat er bij 200 zaken die in brede zin over pgb gaan bezwaar is gemaakt. Deze 200 zaken gaan niet specifiek over informele zorg maar over allerlei zaken rondom pgb. De meeste zaken lopen nog en wachten op een uitspraak. Bij 50 zaken – die in brede zin over pgb gaan – is een uitspraak bekend. Per Saldo heeft in 90% van die 50 zaken gelijk gekregen. Het is nu nog te vroeg om een beeld te krijgen wat gemeenten met die uitspraken doen en of zij hun beleid erop gaan aanpassen. Ik vertrouw erop dat gemeenten als gevolg van een bezwaar hun beleid hierop aanpassen. Ik zal hierover met de VNG in overleg gaan.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Voortgang trekkingsrecht pgb voorzien op 10 december 2015 te beantwoorden?
Ja.
De belangenvereniging voor mantelzorgers, Mezzo, vindt het belangrijk dat er aandacht is voor de positie van mantelzorgers. «Gemeenten moeten mantelzorgers ondersteunen en waarderen. Tijdens een keukentafelgesprek bespreken gemeente, zorgvrager en mantelzorger de situatie. Wat kan de zorgvrager zelf doen, op welke fronten kan de mantelzorger – en anderen uit het netwerk – inspringen en tegelijkertijd waar is ook ondersteuning vanuit de professionele zorg gewenst. Wanneer de zorg met een pgb kan worden ingekocht, kan de zorgvrager ervoor kiezen om de mantelzorger uit te betalen of om een professional hiervoor in te huren. Het gaat hier dan om geïndiceerde zorg. Als de mantelzorger aangeeft dat de situatie nu of in de toekomst niet meer houdbaar is moet de gemeente hierover een serieus gesprek voeren, maatwerk leveren en mantelzorgers ondersteunen. Daar waar de mantelzorger het niet eens is met uitkomst van het gesprek kan een mantelzorger een bezwaarschrift indienen of zich wenden tot de Wmo-raad of de gemeenteraad», aldus directeur Liesbeth Hoogendijk van Mezzo.
Het bericht dat de VNG een pilot ‘reguleren mengvormen winkel/horeca’ start |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de nieuwe pilot «reguleren mengvormen winkel/horeca» van de VNG? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op 28 april 2015 heb ik een Kamerbrief verstuurd waarin ik weergeef wat mijn oordeel is over de toenmalige pilot van de G4.2 Ik heb toen gemeld dat de Drank- en Horecawet (DHW) geen ruimte biedt voor de pilot waarbij verboden uit de DHW worden gedoogd.
Klopt het dat de VNG in deze pilot ook experimenten wil laten uitvoeren, waarin gedoogd wordt dat er enkele specifieke artikelen van de Drank- en Horecawet worden overtreden, en daarbij dus veel verder wil gaan dan «inventariseren en onderzoeken» zoals zij op haar website beweert? Kunt u vervolgens aangeven om welke artikelen het gaat? Wat is uw reactie hierop? Is de berichtgeving van de VNG in deze misleidend geweest?2
Uit de informatie die ik heb ontvangen maak ik op dat de VNG, samen met gemeenten en ondernemers, verder wil gaan dan uitsluitend inventariseren. In de VNG toelichting op de pilot wordt gesproken over het bijhouden van een toename van alcoholverkooppunten en van horeca die producten en diensten gaan verkopen. Ik heb hierover een brief gestuurd aan de voorzitter van de VNG. Ik ga er vanuit dat de VNG pilot wordt aangepast.
Is het vervolgens correct dat in totaal 1250 ondernemers aan de pilot mogen meedoen, en dat de pilot niet in alle onderdelen begeleid wordt met onderzoek, maar dat de gemeenten tijdens de pilot zelf moeten onderzoeken of er sprake is van een eventuele toename van alcohol-gerelateerde problematiek? Vindt u dit ook onwenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de informatie die ik heb ontvangen maak ik op dat er maximaal 50 gemeenten mee doen met de pilot en in iedere deelnemende gemeente maximaal 25 ondernemers. In totaal kunnen er inderdaad maximaal 1.250 ondernemers deelnemen aan de pilot. Deze situatie vind ik inderdaad onwenselijk en, zoals ook gemeld bij vraag 2, heb ik hierover een brief gestuurd aan de VNG.
Wordt volgens u in de pilot de functiescheidingsregel van de Drank- en Horecawet overtreden? Zijn dergelijke pilots zoals de VNG voorstelt wel toegestaan volgens de Drank- en Horecawet? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, gaat u deze pilot verbieden omdat de wet wordt overtreden?
Zoals aangegeven bij vraag 1 biedt de DHW geen ruimte voor een pilot waarbij verboden uit de DHW worden gedoogd. Ik ga er dan ook vanuit dat de VNG haar pilot zal aanpassen (zie ook vraag 6).
Was u ervan op de hoogte dat de VNG deze pilot (op deze wijze) wilde gaan starten? Zijn hier overleggen over geweest tussen de VNG en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, wanneer, wie waren daarbij aanwezig, en wat is hier precies besproken? Kan de Kamer de verslagen van deze gesprekken ontvangen?
Ik ben door de VNG niet geïnformeerd over het op deze wijze starten van de pilot. Er is het afgelopen jaar op meerdere momenten contact geweest over deze pilot met de VNG. De boodschap van VWS richting de VNG is steeds gelijk geweest aan de eerder genoemde lijn uit mijn brief van 28 april jl.
Welke bestuursrechtelijke mogelijkheden heeft de rijksoverheid precies als gemeenten experimenten toestaan die in strijd zijn met de Drank- en Horecawet? Bent u in dit geval bereid van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ga er vanuit dat er alleen geëxperimenteerd wordt binnen de wettelijke kaders. Mocht dit niet het geval zijn dan zal ik deelnemende gemeenten hierop aanspreken.
De schending van privacy door gemeenten in de jeugdzorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending «Hoe gaan gemeenten om met privacy bij de uitvoering van de nieuwe Jeugdwet?» van De Monitor?1
Ja
Deelt u de mening dat het delen van medische dossiers via reguliere post of onbeveiligde e-mail strijdig is met de zorgvuldigheidsvereisten die in artikel 6 van de Wet bescherming persoonsgegevens worden gesteld? Wat vindt u hiervan?
In de Privacy Impact Assessment Jeugdwet (PIA) die wij hebben laten uitvoeren, zijn de waarborgen voor gegevensverwerking nader uitgewerkt. De open norm van artikel 13 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is voor de medische sector nader ingevuld door NEN 7510 en subnormen NEN 7512 en NEN 7513. Zoals ook in de PIA is opgemerkt, zijn deze normen relevant voor gemeenten als toetsingskader voor de in te richten beveiliging. Ze zijn in elk geval richtinggevend om het niveau van beveiliging te beoordelen en vorm te geven. Wij hechten er aan dat gemeenten zorgvuldig met de privacy van kinderen en hun ouders omgaan en dat zij per geval aan de hand van deze normen afwegen of de reguliere post of e-mail verantwoord is te gebruiken.
Het college van B&W is primair verantwoordelijk om er voor te zorgen dat de gemeente voldoet aan de (wettelijke en in de gemeente afgesproken) vereisten ten aanzien van informatiebeveiliging en privacybescherming. De gemeenteraad ziet hier op toe. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) houdt vanuit de wettelijke kaders toezicht op de vraag of de gemeenten voldoen aan de beveiligingseisen en de privacywetgeving.
Wat vindt u van het bericht dat verschillende ambtenaren, zonder medische achtergrond, het medische dossier van kinderen kunnen inzien? Voldoet dit in uw ogen aan alle zorgvuldigheidsvereisten die worden gesteld in de Wet bescherming persoonsgegevens, de daaraan gekoppelde verwerkingsbasis in de Jeugdwet, en daaronder hangende regelgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het medische dossier is in handen van de hulpverlener. Deze hulpverlener heeft een geheimhoudingsplicht (artikel 7:457 Burgerlijk Wetboek en artikel 7.3.11, eerste lid, Jeugdwet). De hulpverlener kan een gemeenteambtenaar zijn werkzaam in een wijkteam, die tevens belast is met de hulpverlening in het gezin.
Het kan nodig zijn dat de gemeenteambtenaar – anders dan de hulpverlener die al bij het gezin betrokken is – een individuele beschikking moet afgeven of een rekening moet betalen. Daarvoor heeft die gemeenteambtenaar ersoonsgegevens nodig. Welke gegevens dat precies moeten zijn, is niet op voorhand te zeggen. In ieder geval is duidelijk dat dit niet het gehele medische dossier mag betreffen. De (nadere) memorie van antwoord op het wetsvoorstel dat tot de Jeugdwet heeft geleid en de PIA Jeugdwet geven een nadere invulling over welke persoonsgegevens verstrekt mogen worden voor het uitvoeren van de gemeentelijke taken.
Daarnaast geeft de tijdelijke ministeriële regeling (Stcrt. 2015, 24278) exact aan welke persoonsgegevens aan de gemeente versterkt mogen worden voor de bekostiging.
Het college van B&W is primair verantwoordelijk om er voor te zorgen dat de gemeente voldoet aan de (wettelijke en in de gemeente afgesproken) vereisten ten aanzien van informatiebeveiliging en privacybescherming. De gemeenteraad ziet hier op toe. Het Cbp houdt vanuit de wettelijke kaders toezicht op de vraag of de gemeenten voldoen aan de beveiligingseisen en de privacywetgeving.
Hoeveel gemeenten hebben sinds de decentralisatie van de jeugdzorg per 1 januari 2015 onrechtmatig gehandeld door persoonsgegevens te vragen die niet voorkomen bij de cumulatieve opsomming die hierover wordt gemaakt in artikel 10.4, derde 3 van de Jeugdwet?
Als gemeenten onrechtmatig persoonsgegevens bij aanbieders opvragen, dan ziet de gemeenteraad toe op het handelen in deze van het college van burgemeester en wethouders. Om gemeenteambtenaren voor te lichten worden thans Masterclasses privacy 3D en Jeugdwet gegeven. Naast de hierboven genoemde PIA, zijn er PIA’s verricht voor de beleidsinformatie, eenmalige gegevensoverdracht, de Collectieve Opdrachten Routeer Voorziening (CORV) en het berichtenverkeer in het Sociaal Domein. Ter informatie is ook een privacyfolder jeugdhulp gepubliceerd. Ook de VNG steekt veel energie in het bekend maken van ambtenaren met de privacy vereisten, zie https://vng.nl/onderwerpenindex/sociaal-domein/informatievoorziening-sociaal-domein-isd
Bij hoeveel gemeenten is schending van het beroepsgeheim geconstateerd dat uit hoofde van artikel 21, tweede lid van de Wet bescherming persoonsgegevens rust op ambtenaren die zorggegevens van jeugdzorgcliënten verwerken?
Als gemeenten de privacywetgeving schenden, kunnen partijen de gemeenteraad hierover informeren en zij kunnen een melding doen bij het Cbp. Al naar gelang het oordeel van de gemeenteraad of de reactie van het Cbp zal de gemeente haar beleid moeten aanpassen. Hiernaast heeft mevrouw Kriens, directeur VNG, in de uitzending van De Monitor gemeld dat zij, mits haar de namen van de gemeenten worden gegeven, die gemeenten zal aanspreken op het overtreden van privacyregelgeving.
Welke maatregelen worden getroffen tegen gemeenten die op de in vraag 3 en 4 genoemde wijze onrechtmatige inbreuk maken in de privacy van jeugdzorgcliënten?
Zie antwoorden 4.
Welke inspanningen worden door het kabinet getroost om gemeenten te wijzen op de plichten die zij hebben ten aanzien van het bewaken van de privacy van jeugdzorgcliënten, waaronder specifiek de plicht inzage in medische dossiers zoveel mogelijk te beperken, en het beroepsgeheim voor ambtenaren die deze gegevens verwerken uit hoofde van artikel 21, tweede lid van de Wet bescherming persoonsgegevens?
Zie de antwoorden 2, 3, en 4.
Verslaving aan sociale media |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vooral meisjes verslaafd aan sociale media»?1
Ja.
Wat vindt u van de cijfers in dit bericht? Heeft u voldoende zicht op trends onder jongeren?
Dit bericht is gebaseerd op het Belevingenonderzoek «Jongeren over sociale media» van CBS. Een CBS Belevingenonderzoek is bedoeld om een beter beeld te krijgen van de gevoelens en ontwikkelingen in de samenleving. Het onderzoeksrapport «Jongeren over sociale media» is gebaseerd op de antwoorden van ruim 4.000 jongeren in de leeftijd van 12 tot 25 jaar.
Een op de zes jongeren noemt zichzelf «verslaafd» aan sociale media. Dit is echter niet hetzelfde als de diagnose verslaafd volgens de verslavingszorg, die door een deskundige moet worden vastgesteld en waar mijn beleid op is gebaseerd. Uit de verslavingszorg komen vooralsnog geen signalen waaruit is af te leiden dat het gebruik van sociale media zorgwekkend is. Er worden slechts sporadisch jongeren met «sociale media verslaving» behandeld.
In hoeverre heeft u voldoende inzicht in deze negatieve gevolgen van het gebruik van sociale media? Acht u uitgebreider onderzoek nodig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven?
Nee. Via de cijfers van de verslavingszorg blijf ik de ontwikkelingen volgen. Gezien de geringe hulpvraag van jongeren zie ik vooralsnog geen reden actie te ondernemen.
In hoeverre heeft de verslavingszorg voldoende expertise om jongeren met een sociale mediaverslaving te helpen? Hoeveel mensen hebben zich de afgelopen jaren bij reguliere verslavingsinstellingen gemeld met een sociale mediaverslaving? Hoe vaak betrof dit minderjarigen, en om welk percentage meisjes gaat het?
De verslavingszorg kan jongeren met een sociale mediaverslaving behandelen met cognitieve gedragstherapie, motivationele gespreksvoering en psychosociale begeleiding. Bij de verslavingszorg kloppen vooral ouders aan met lichte hulpvragen over de omgang met het sociale media gebruik van hun kinderen. Sporadisch wordt een behandeltraject gestart. Als een behandeling nodig is, is er meestal sprake van gecombineerde problematiek.
De verslavingszorg registreert verslavingen aan sociale media onder de titel «internetverslaving». Volgens de kerncijfers verslavingszorg heeft in de «categorie» Overige Verslavingen (4% van de totale hulpvraag) 15% van de hulpvragen (392 in aantal) te maken met internetverslavingen. Hoeveel hiervan betrekking hebben op sociale media is niet bekend.
Deelt u de opvatting dat jongeren geleerd moet worden op gezonde wijze gebruik te maken van sociale media? Wat doet u om jongeren op een gezonde manier te leren omgaan met sociale media? Kunt u een overzicht geven van de reguliere onderwijsprogramma’s?
Ja, dit kan een belangrijk onderdeel zijn van de opvoeding (door ouders en verzorgers), en scholen kunnen hierin een ondersteunende rol spelen. Door op een goede en veilige manier om te kunnen gaan met (de ontwikkelingen in de) diverse vormen van media, zijn jongeren beter voorbereid op participatie in de maatschappij.
Ouders kunnen in de opvoeding veel doen. Ze kunnen zelf het goede voorbeeld geven, extreem gebruik van sociale media signaleren en met hun kinderen te bespreken.
Scholen kunnen daarbij ondersteunen door bijvoorbeeld programma’s als Mediawijsheid en Gezonde School in te zetten. Deze programma’s worden ondersteund vanuit OCW en VWS.
Een overzicht van reguliere onderwijsprogramma’s voor het omgaan met media in den brede is te vinden op de website van Mediawijsheid (www.mediawijsheid.nl). In de brief van de Staatssecretaris OCW aan de Tweede Kamer van 29 juni 2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 31 434 nr. 7) is inzichtelijk gemaakt welke acties specifiek gericht zijn op Mediawijsheid. Daarnaast is een overzicht van onderwijsprogramma’s op omgaan met media in relatie tot specifieke gezondheidsvaardigheden te vinden in de database van Gezonde School.
Hoe trekt u bij de gerichte beleidsvorming op met uw collega’s op van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Bent u bereid meer aandacht te schenken aan het voorkomen van ongezond sociaal mediagebruik? Zo ja, hoe gaat u gericht beleid maken? Zo nee, waarom niet?
De ministeries van VWS en OCW werken nauw samen op het gebied van gezondheidsbevordering in en rondom het onderwijs. De inzet op gezond mediagebruik is hier een onderdeel van. Zoals aangekondigd in mijn brief van 20 oktober 2015 over preventief gezondheidsbeleid (Kamerstukken II, 2015–2016, 31 899 nr. 26), zal ik u samen met mijn collega’s van OCW na de zomer van 2016 informeren over onze visie en inzet op Gezonde School vanaf 2017 en verder.
Misstanden in de vrouwenopvang |
|
Sadet Karabulut , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is in de vrouwenopvang in Heemskerk? Hoe verhoudt dit zich tot het commentaar van S. Musa van Femmes for Freedom en klokkenluider Amina die vertellen over de uitbuiting, slechte hygiëne, intimidatie en zelfs prostitutie dat plaatsvond in deze vrouwenopvang? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op 3 december 2015 heeft de verantwoordelijke wethouder van centrumgemeente Haarlem mij een brief geschreven met zijn reactie op het onderzoek dat is uitgevoerd door mevrouw J. Haanstra en het rapport «Perspectief» dat zij op basis daarvan heeft opgesteld. Ik zal het rapport en de begeleidende brief als bijlage bij de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties voegen en daarin mijn reactie gegeven. U ontvangt deze rapportage zo spoedig mogelijk.
Waarom vindt u het niet nodig onderzoek te laten doen door de Inspectie SZW naar de arbeidsomstandigheden in Heemskerk, omdat zij in 2011 en 2014 al inspectie hebben gedaan, terwijl de misstanden in 2015 aan het licht kwamen? Is het juist niet goed om opnieuw een onderzoek uit te voeren?2
Omdat de signalen geen betrekking hadden op de arbeidsomstandigheden bij Blijfgroep, was er geen rol weggelegd voor de Inspectie SZW. Ik ben van mening dat de verantwoordelijke wethouder samen met de instelling de juiste weg heeft bewandeld naar aanleiding van de signalen over mogelijke misstanden.
Bent u ervan op de hoogte dat in de radiouitzending wordt aangegeven dat het onafhankelijk onderzoek dat gestart is naar de misstanden in de vrouwenopvang in Heemskerk geen onafhankelijk onderzoek blijkt te zijn? Kunt u hierop reageren?
Ik ben ervan op de hoogte dat in de genoemde radiouitzending het standpunt is ingenomen door de geïnterviewden dat het onderzoek niet onafhankelijk zou zijn, omdat Blijf Groep de opdrachtgever is. Mijn mening hierover is dat het gegeven dat de Blijf Groep de opdrachtgever is, in beginsel niet aan de onafhankelijkheid in de weg hoeft te staan. Het is niet direct aan mij om een oordeel te geven over de vraag of de vermeende misstanden op deze wijze voldoende onderzocht zijn. Dit oordeel is primair aan de verantwoordelijke wethouder: hij moet toezicht houden op deze voorziening. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, ga ik in mijn voortgangsrapportage in op het rapport en de begeleidende brief van de wethouder.
Wilt u reageren op het commentaar in het radiointerview waarin aangegeven wordt dat de problemen in de vrouwenopvang groter zijn dan alleen in Haarlem en Alkmaar, en dat er ook in Friesland, Limburg en in het oosten van Nederland signalen zijn van misstanden in de vrouwenopvang? Ontvangt u deze signalen ook? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is contact geweest tussen mijn ministerie en de directeur van Femmes For Freedom op 16 juli 2015. Door haar werd in algemene zin het signaal afgegeven dat er sprake zou zijn van misstanden in de vrouwenopvang. Op dat moment is geen melding gedaan van de instelling die het zou betreffen noch van de verantwoordelijke centrumgemeente, omdat de directeur van Femmes For Freedom absolute vertrouwelijkheid had toegezegd richting betrokkenen. De afspraak is gemaakt dat zodra het mogelijk zou zijn een instelling of een verantwoordelijke centrumgemeente te identificeren deze informatie aan het ministerie gemeld zouden worden, zodat de verantwoordelijken hierop zouden kunnen worden aangesproken. Op 26 augustus 2015 heeft de directeur van Femmes For Freedom gemeld dat er misstanden zouden zijn bij Blijf Groep, locatie Heemskerk. Onmiddellijk is contact opgenomen met de verantwoordelijke centrumgemeente en de directie van Blijfgroep. Zij waren reeds op de hoogte en hebben de verdere acties in gang gezet.
Ik heb voorts navraag laten doen bij de Federatie Opvang en de VNG of bij hen signalen zijn gemeld. Hen zijn geen signalen bekend.
Opgemerkt zij dat het belangrijk is dat misstanden zo snel mogelijk en zo concreet mogelijk bij de verantwoordelijke wethouder worden gemeld. De centrumgemeenten zijn ervoor verantwoordelijk toezicht te houden op de (kwaliteit van de) geboden voorzieningen.
Het bericht dat verzekeraars nog niet alle contracten met ziekenhuizen hebben gesloten maar dat patiënten nu wel hun zorgverzekering moeten kiezen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen», en «Patiëntenvereniging boos op zorgverzekeraars»?1 2
ja
In hoeverre deelt u de mening dat het onwenselijk is dat verzekerden op dit moment de keuze moeten maken voor een zorgverzekering voor 2016, maar dit op basis van onvolledige informatie moeten doen, omdat nog niet alle contracten tussen verzekeraars en ziekenhuizen rond zijn?
Ik vind het belangrijk dat een verzekerde op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kan maken voor een zorgverzekeraar. De verzekerde moet op tijd duidelijkheid hebben over de polisvoorwaarden. Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen. Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont. Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden informeren of er sprake is van gecontracteerde zorg. En zo ja, voor welke vormen van zorg en bij welke ziekenhuizen er sprake is van gecontracteerde zorg. Op basis van deze informatie kan de verzekerde besluiten te switchen naar een andere zorgverzekeraar. De NZa houdt toezicht op deze transparantie door de zorgverzekeraar.
Zorgverzekeraars hebben op 19 november van dit jaar een deel van de ziekenhuizen nog niet gecontracteerd. Ik deel uw mening dat dit niet optimaal is. De verzekerde kan op de polis zien welke zorg de zorgverzekeraar aanbiedt. Alle zorg die daarop staat aangegeven moet in ieder geval door de zorgverzekeraar worden geleverd. Ik vind het desondanks van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt, dat er nu iedere dag contracten bij komen.
Ik heb in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont aangegeven dat ik in overleg treedt met aanbieders en verzekeraars om afspraken te maken over de contracteringstermijnen- en processen.
Welke mogelijkheden en oplossingen ziet u voor degenen die nu een naturaverzekering afsluiten, maar niet weten op basis van welke voorwaarden dit is? Kunt u aangeven of deze personen wijzigingen kunnen doorvoeren in de door hun gekozen premie, zoals vorig jaar door Achmea is toegestaan?
De zorgverzekeraar moet op 19 november aan verzekerden duidelijk maken wat de polisvoorwaarden zijn. Wanneer een zorgverzekeraar aangeeft met bepaalde aanbieders een contract te hebben kan de verzekerde daar vanuit gaan. In het geval dat de zorgverzekeraar aangeeft met een bepaalde aanbieder een contract te hebben en vervolgens in de loop van het jaar blijkt dat deze zorgaanbieder toch niet wordt gecontracteerd, moet de zorgverzekeraar de kosten alsnog vergoeden.
Kunt u aangeven in hoeverre de ontstane situatie knelt met het hoofdlijnakkoord waarin is afgesproken dat de afspraken tussen verzekeraars en ziekenhuizen op 19 juni 2015 rond moeten zijn? Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat deze situatie zo snel mogelijk wordt opgelost, en volgend jaar niet nogmaals voorkomt?
In het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg is afgesproken dat zorgverzekeraars voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar moeten stellen voor patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht, zodat de patiënt een weloverwogen keuze kan maken voor een zorgverzekeraar. De NZa houdt hier toezicht op. De huidige situatie knelt in dat opzicht niet met het hoofdlijnenakkoord. Het heeft bij mij, maar ook bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars de voorkeur om op 19 november klaar te zijn met het gehele contracteerproces. Ik heb in de voortgangsrapportage van Kwaliteit loont aangegeven dat ik in overleg treedt met aanbieders en verzekeraars om afspraken te maken over de contracteringstermijnen- en processen.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet gaat handhaven? In hoeverre is dit in uw ogen een verstandige keuze? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars moeten voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar stellen voor de patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht. De NZa houdt hier zoals gezegd toezicht op. VWS heeft navraag gedaan bij de NZa en de NZa geeft aan dat zij hier zonodig ook op wel op handhaaft.
Kunt u aangeven waarom het voor het tweede jaar op rij niet gelukt is het hoofdlijnenakkoord na te leven? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit te onderzoeken?
De afspraak in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg heeft betrekking op het inzicht in het gecontracteerde aanbod. Zorgverzekeraars bieden dit inzicht. De zorg die wordt aangeboden in de polis moet worden geleverd. Daarover kan geen misverstand bestaan. Ik vind het desondanks van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Bent u bereid deze vragen voor het einde van deze maand te beantwoorden, zodat mensen in december een weloverwogen keuze kunnen maken?
Ja
Het bericht “Brabant Zorg sluit geen contract af met DSW en Menzis voor wijkverpleging in 2016” |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Brabant Zorg sluit geen contract af met DSW en Menzis voor wijkverpleging in 2016» en zo ja, wat vindt u daarvan?1
Ik ken dit bericht. Daarnaast heb ik ook kennis genomen van de reactie van DSW en Menzis op dit bericht. In algemene zin is het jammer als twee partijen onderling niet tot een overeenstemming kunnen komen, in het belang van hun verzekerden. Het is aan partijen om hun eigen afwegingen te maken.
Wijken de maximale tarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) die volgend jaar voor wijkverpleging door zorgverzekeraars gehanteerd gaan worden af van die van dit jaar? Kunnen de verschillen inzichtelijk worden gemaakt?
De maximumtarieven die door de NZa zijn afgegeven voor zowel 2015 als 2016 zijn bekend. De tarieven voor 2016 zijn als gevolg van indexering naar beneden bijgesteld. Dit komt omdat de ontwikkeling van de kosten in 2015 lager is dan vooraf geraamd; daardoor zijn de tarieven voor 2016 ook neerwaarts bijgesteld. De tarieven zijn opgenomen in de tariefbeschikking Verpleging en Verzorging (voor 2015: TB-CU-7098–01 en voor 2016: TB-CU-7119–01).
Wat vindt u ervan dat BrabantZorg stelt dat de vergoeding van de verzekeraars niet toereikend is om cliënten goede zorg (hier wijkverpleging) te kunnen bieden?
In 2016 wordt de wijkverpleging door zorgverzekeraars ingekocht voor de eigen verzekerden en heeft elke zorgverzekeraar zijn eigen zorginkoopbeleid ingezet. Ik heb geen inzicht in de onderbouwing van het standpunt van BrabantZorg en vind het ook niet mijn taak daar een oordeel over te hebben. Ik constateer dat BrabantZorg met DSW en Menzis helaas niet tot een contract heeft kunnen komen. BrabantZorg heeft wel met andere verzekeraars contracten gesloten, net zoals DSW en Menzis ook met andere zorgaanbieders contracten hebben gesloten.
Wat is de consequentie hiervan voor verzekerden bij DSW en Menzis die gebruik maken/moeten maken van wijkverpleging?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Dat betekent dat een zorgverzekeraar voldoende zorg moet inkopen voor zijn verzekerden. Deze zorg moet bereikbaar zijn, tijdig geleverd kunnen worden en de kwaliteit dient op orde te zijn. Verzekerden van DSW en Menzis zijn dus altijd verzekerd van goede zorg.
BrabantZorg heeft haar klanten een brief gestuurd waarin wordt uitgelegd wat de gevolgen voor hen zijn. In deze brief worden de mogelijkheden geschetst om te zorgen dat de zorg die de klanten nodig hebben vergoed wordt via een zorgverzekeraar.
DSW heeft mij laten weten dat het feit dat BrabantZorg geen contract met DSW afsluit geen gevolgen heeft voor de zeven verzekerden van DSW. Deze verzekerden zijn door DSW gebeld om ze te informeren dat de zorg gecontinueerd kan worden. De verzekerden van DSW kunnen zorg van BrabantZorg ontvangen als niet-gecontracteerde zorgaanbieder. DSW zal de zorg van BrabantZorg aan haar verzekerden volledig vergoeden.
Menzis heeft mij laten weten dat zij in de regio waar BrabantZorg actief is voldoende zorgaanbieders gecontracteerd heeft voor wijkverpleging waar verzekerden terecht kunnen. Verzekerden die al gebruik maken van de diensten van BrabantZorg kunnen zorg blijven ontvangen van deze aanbieder tegen het restitutietarief. Daarnaast kunnen verzekerden vanuit Menzis bemiddeling ontvangen richting een andere gecontracteerde zorgaanbieder. Als verzekerden van Menzis toch gebruik willen maken van de zorg van BrabantZorg, dan zal hiervoor een vergoeding aan de verzekerde gegeven worden conform artikel 13 van de zorgverzekeringswet. Menzis houdt de ontwikkelingen in de wijkverpleging in deze regio nauwgezet in de gaten.
In de brief van 2 november 2015 «Halfjaarcijfers Wijkverpleging» staat een kopje met de «ontvangen en gedeclareerde zorg»; kunt u omschrijven wat hier precies mee bedoeld wordt? Zit hier ook persoonsgebonden budget (pgb) zorg in en niet gecontracteerde zorg?2
Met ontvangen en gedeclareerde zorg wordt bedoeld dat deze zorg geleverd is en dat deze ook al gedeclareerd is bij de zorgverzekeraar. Daarbij kan het gaan om zorg die gedeclareerd is door gecontracteerde of niet-gecontracteerde zorgaanbieders of om uitgaven PGB’s. Deze uitgaven zijn dus inmiddels bekend bij de zorgverzekeraars. Daarnaast hebben de zorgverzekeraars een schatting gemaakt van de kosten die naar verwachting nog gedeclareerd zullen worden, zowel over de eerste zes maanden als de laatste maanden van 2015.
Beschikt u inmiddels over meer definitieve cijfers wijkverpleging voor het eerste half jaar van 2015?
Onlangs zijn van het Zorginstituut geactualiseerde cijfers ontvangen, gebaseerd op opgaven van zorgverzekeraars. Deze opgaven betreffen de zorg die reeds gedeclareerd is over de eerste negen maanden van 2015 plus een door de verzekeraars gemaakte schatting van de kosten die nog gedeclareerd zullen worden.
(bedragen in € mln)
Opgave
Ontvangen en gedeclareerde zorg
Totaal te verwachten schadelast
O.b.v. de eerste zes maanden 2015
1.162,6
3.152,2
O.b.v. de eerste negen maanden 2015
2.003,9
3.211,8
NB Binnen het kader voor wijkverpleging worden ook uitgaven voor experimenten ketenzorg dementie gerekend. Deze worden nu geraamd op € 6,3 miljoen.
Aangezien het kader 2015 voor wijkverpleging € 3.167,3 miljoen bedraagt (zie VWS-begroting 2016, pagina 198), kan op basis van deze cijfers worden geconstateerd dat verzekeraars verwachten dat het kader met circa € 50 miljoen wordt overschreden. Het betreft echter nog steeds voorlopige cijfers. Pas in het voorjaar van 2016 zal meer zicht ontstaan op de daadwerkelijke realisatie van de uitgaven voor wijkverpleging in 2015.
Kunt u vervolgens de verschillen per regio uiteenzetten, het aantal uren Intensieve Kindzorg (IKZ), het aantal uren palliatieve zorg, pgb-declaraties en niet-gecontracteerde zorg en het aantal uren casemanager dementie? Zo nee, waarom kan dat niet, en hoe kunt u dan in de brief van 2 november 2015 aangeven dat er 15 miljoen euro beschikbare ruimte is?
Er bestaat alleen inzicht in de totale declaraties verpleging en verzorging. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar IKZ, casemanagement dementie en palliatieve zorg. Voor deze onderdelen worden uren verpleging en verzorging gedeclareerd. De declaraties zijn niet op vooraf bepaalde regio’s ingedeeld. De in de brief gemelde ruimte van € 15 miljoen is berekend door het verschil te nemen tussen het kader wijkverpleging 2015 in de VWS-begroting 2016 en de totaal te verwachten schadelast. Uit de nieuwe informatie in het antwoord op vraag 6 kunt u lezen dat er inmiddels geen sprake meer is van een verwachte onderschrijding, maar dat op grond van de nieuwe cijfers verwacht wordt dat het kader met circa € 50 miljoen wordt overschreden.
Hoe verklaart u het verschil met de Vektis-cijfers die 300 miljoen hoger zijn dan de cijfers in diezelfde brief?
De Vektis-cijfers en de opgave van het Zorginstituut verschillen omdat het peilmoment van het Zorginstituut verschilt van de Vektiscijfers. Ik heb meerdere keren aangegeven dat het lopende het jaar niet mogelijk is om conclusies te trekken op basis van voorlopige cijfers. Daarom ben ik ook uiterst voorzichtig met het interpreteren van de cijfers.
Aangezien het inmiddels november 2015 is, het vierde kwartaal van 2015, kan de Kamer de cijfers van het eerste half jaar 2015 inclusief het derde kwartaal ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers van het Zorginstituut tot en met het derde kwartaal zijn onlangs ontvangen en zijn in mijn reactie op bovenstaande vraag zes opgenomen.
Bent u van mening dat zorg zodanig contracteren en inkopen dat de zorgplicht ook geëffectueerd wordt ook betekent dat er een bepaalde mate van keuzevrijheid is? Bent u van mening dat mensen moeten kunnen kiezen uit meerdere, minstens twee, aanbieders? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden. Deze zorg moet tijdig geleverd kunnen worden, bereikbaar zijn en de kwaliteit moet op orde zijn. Voor verzekerden mag er geen hinderpaal zijn om zorg af te nemen bij de zorgaanbieder van zijn keuze. Zorgverzekeraars contracteren in de regel meerdere zorgaanbieders in elke regio om daarmee keuzemogelijkheden te bieden aan hun verzekerden.
Hoe zorgt u ervoor dat de zorgverzekeraars ook hun zorgplicht voor de wijkverpleging kunnen invullen?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden, dat geldt voor de wijkverpleging net als voor andere zorg. De NZa houdt hier toezicht op.
Hoe gaat u om met de werking van het Macrobeheersinstrument (MBI), indien de zorgverzekeraar niet in staat is om binnen het huidige budget zijn zorgplicht te vervullen?
De zorgplicht betekent dat iedereen die wijkverpleegkundige zorg nodig heeft, die ook krijgt. Aan de hand van de realisatiecijfers wordt gemonitord hoe het staat met de contractering en of de verwachte schadelast past binnen het kader voor de wijkverpleging. Op basis van de realisatiegegevens van 2015 wordt bekeken of er aanleiding is om het budgettaire kader voor de komende jaren te bespreken.
Voordat het MBI wordt ingezet zullen er verschillende stappen worden doorlopen. Als blijkt dat de som van de tarieven voor de betrokken prestaties over 2015 hoger is dan de vastgestelde grens, komt de toepassing van het MBI in beeld. Hiervoor moeten de realisatiecijfers definitief zijn.
Als eerste worden de oorzaken van de overschrijding geanalyseerd. Komt de overschrijding door een hogere zorgvraag, of zijn er andere oorzaken? Er zal bestuurlijk overleg plaatsvinden met alle partijen om te weten wat de oorzaken zijn voordat besluitvorming over het MBI zal plaatsvinden.
Wanneer geeft u duidelijkheid over de toepassing van het MBI en welk afwegingskader gebruikt u hiervoor?
Zie antwoord vraag 12.
Het overtreden van regels van de farmaceutische industrie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Recordboetes voor verboden reclame farmaceuten»?1
Ja.
Klopt het dat er vorig jaar 836.123 euro aan boetes aan de farmaceutische industrie is uitgedeeld?
In 2014 zijn tien boetes opgelegd voor overtredingen van de reclameregels. Het gaat om een totaalbedrag van 832.799 euro. Zeven boetes (totaal 719.243 euro) zijn opgelegd aan farmaceutische bedrijven en drie aan websitehouders (totaal 113.547 euro). Het ging om overtredingen als het maken van publieksreclame voor een receptgeneesmiddel, reclame voor niet-geregistreerde geneesmiddelen, verboden gunstbetoon en off-label reclame.
Is het u bekend welke overtredingen zijn geconstateerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat dit bedrag in 2014 zo veel hoger ligt dan andere jaren?
Het bedrag is afhankelijk van een aantal factoren. De doorlooptijden van individuele zaken vanaf de constatering van de overtreding tot het daadwerkelijk opleggen van de boete kan soms langer dan een jaar duren. Daarnaast is de hoogte van boetes afhankelijk van de zwaarte en ernst van de overtreding en de grootte van de onderneming.
Waarom komt deze informatie pas openbaar nadat er een WOB-verzoek is ingediend?
Maatregelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) worden niet actief openbaar gemaakt omdat daar geen wettelijke basis voor is. Het recent bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet voorziet in nieuwe stappen in het verbeteren van de naleving van normen door openbaarmaking van gegevens. Als deze wetswijziging is aangenomen en in werking kan treden zal de mogelijkheid voor actieve openbaarmaking van gegevens verder ingevuld worden door de IGZ.
Wilt u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verzoeken om jaarlijks te rapporteren over welke overtredingen er begaan zijn en hoeveel boetes er zijn opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat u tegenover het verplichten van farmaceutische bedrijven om actief meer openbaarheid te geven en bent u bereid hiertoe maatregelen te nemen?
Het wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet dat ik in antwoord op vragen 5 en 6 noemde, ziet toe op openbaarmaking van gegevens door de toezichthouder, dat vind ik in deze de geëigende route. In aanvulling daarop staat het bedrijven vrij om vrijwillig inzage te geven in de overtredingen die begaan zijn en welke boetes of waarschuwingen daarop volgden.
Hoeveel capaciteit (fte’s) heeft de IGZ en is dit genoeg capaciteit om in te zetten op de bestrijding van verboden reclamehandelingen of is deze, zoals het bovengenoemde artikel stelt, te beperkt?
Het team reclametoezicht bij de IGZ beschikt over ongeveer 5 fte. Het team is in 2009 na een beleidsevaluatie met 2 fte tot deze capaciteit uitgebreid. Dit team zet haar capaciteit in op het toezicht op naleving van de reclameregels en op het toezicht op het illegaal aanbod van geneesmiddelen op het internet. Ik ben met de IGZ van mening dat deze capaciteit voldoende is voor het onderzoek van meldingen en gericht risicotoezicht op deze onderwerpen.
Bent u bereid om meer fte’s op de bestrijding van verboden reclamehandelingen te zetten? Zo ja, hoeveel en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen kan en wilt u nemen om ervoor te zorgen dat de farmaceutische bedrijven beter de regels naleven en zich richten op de zorg voor de patiënt in plaats van het maximaliseren van de verkoop van hun medicijn?
Er is al een aantal maatregelen genomen gericht op bevordering van naleving van de reclameregels. Primair is dat het toezicht op naleving van de regels door de IGZ. Daarnaast is er de zelfregulering in de sector door de Code Geneesmiddelenreclame (CGR), waarbij mogelijkheden voor advies- en klachtenprocedures er ook op gericht zijn om naleving van de regels te bevorderen. Samenwerkingsafspraken tussen IGZ en CGR beogen dat de activiteiten van beide organisaties elkaar aanvullen. Deze afspraken zijn voor het jaar 2016 verlengd. Binnen deze afspraken heeft de IGZ overigens nog steeds een eigenstandige bevoegdheid om in te grijpen als zij dat nodig acht.
In dit kader wil ik ook de regels omtrent transparantie van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven noemen. Het primaire doel van deze transparantie is de patiënt te informeren over eventuele financiële relaties van zijn of haar zorgverlener. Net als de andere maatregelen is transparantie er daarnaast op gericht dat farmaceutische bedrijven, die primair commercieel zijn en daarom marketing zullen bedrijven, zich van oneigenlijke beïnvloeding zullen onthouden. Transparantie is nog volop in ontwikkeling: in 2016 zullen voor het eerst ook financiële relaties tussen artsen en medische hulpmiddelenbedrijven openbaar worden gemaakt.
En daarnaast heb ik recent bij uw Kamer wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet ingediend, zoals ik ook in antwoord 5, 6 en 7 heb aangegeven.
Aanvullende maatregelen acht ik op dit moment niet nodig.
Bent u bekend met de commercials die farmaceutisch bedrijf Mylan uitzendt in de reclamezendtijd van Nederlandse zenders?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat farmaceutische bedrijven reclame uitzenden op Nederlandse zenders?
Reclame moet binnen de daarvoor geldende regelgeving passen. Deze is neergelegd in de algemene reclameregels in de Nederlandse Reclamecode, waarin onder andere staat dat reclame niet misleidend mag zijn. Daarnaast zijn er de specifieke regels die gelden voor reclame voor geneesmiddelen, neergelegd in hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet. Hierin worden er eisen gesteld aan reclame voor geneesmiddelen, en wordt deze in een aantal gevallen verboden. Ook worden er in dit hoofdstuk regels gesteld voor gunstbetoon, die nader zijn uitgewerkt in de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Met deze regelgeving is er sprake van duidelijke grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten.
Waar liggen wat u betreft de grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat reclame door geneesmiddelenfabrikanten niet in het publiek belang is en bent u bereid te onderzoeken op welke wijze reclame-uitingen door fabrikanten van op recept verkrijgbare geneesmiddelen kan worden tegengegaan?
Reclame moet binnen de grenzen van de reclameregels uit de Geneesmiddelenwet blijven. De regels die daar zijn opgenomen geven aan wat wel en niet kan. De IGZ houdt toezicht op naleving van die regels en legt, zoals het artikel waarnaar u verwijst ook duidelijk illustreert, daarbij ook boetes op als er overtredingen worden geconstateerd. Ik ben van mening dat dit systeem afdoende functioneert en vind om die reden aanvullend onderzoek niet nodig.
Het bericht ' Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat de grote verzekeraars nog niet kunnen zeggen met welke ziekenhuizen ze volgend jaar een contract hebben, terwijl de in het hoofdlijnenakkoord afgesproken deadline van 19 november 2015 inmiddels is verstreken?
In het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg is afgesproken dat zorgverzekeraars voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar moeten stellen voor patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht, zodat de patiënt een weloverwogen keuze kan maken voor een zorgverzekeraar. De NZa houdt hier toezicht op. De huidige situatie knelt in dat opzicht niet met het hoofdlijnenakkoord. De patiënt kan bij elke polis zien welk zorgaanbod onder zijn polis valt en waar nog geen zekerheid over is. Dat is cruciaal om te kunnen kiezen. Ik vind het tempo van contracteren teleurstellend en zal partijen vragen om hierop maatregelen te nemen.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor verzekerden, nu verzekeraars weliswaar hun polissen hebben bekend gemaakt, maar nog onduidelijk is welke ziekenhuizen onder de polis vallen?
Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen. Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont. Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden informeren of er sprake is van gecontracteerde zorg. En zo ja, voor welke vormen van zorg en bij welke ziekenhuizen er sprake is van gecontracteerde zorg. Op basis van deze informatie kan de verzekerde besluiten te switchen naar een andere zorgverzekeraar. De NZa houdt toezicht op deze transparantie door de zorgverzekeraar.
Wanneer een zorgverzekeraar aangeeft met bepaalde aanbieders een contract te hebben mag de verzekerde daar vanuit gaan.
Welke oplossingen zijn er voor verzekerden als zij nu een polis afsluiten op basis van onvolledige keuze-informatie, en naderhand tot de conclusie komen dat zij een onjuiste verzekering hebben afgesloten? Kunt u deze oplossingen bij verzekeraars afdwingen op basis van uw bevoegdheden?
Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden informeren of er sprake is van gecontracteerde zorg. En zo ja, voor welke vormen van zorg en bij welke ziekenhuizen er sprake is van gecontracteerde zorg. Wanneer een zorgverzekeraar aangeeft met bepaalde aanbieders een contract te hebben mag de verzekerde daar vanuit gaan. In het geval dat de zorgverzekeraar aangeeft met een bepaalde aanbieder een contract te hebben en vervolgens in de loop van het jaar blijkt dat deze zorgaanbieder toch niet wordt gecontracteerd, mag de verzekerde ook na 1 januari zijn verzekering opzeggen en overstappen naar een andere zorgverzekeraar. Immers, de polisvoorwaarden op basis waarvan de verzekerde de zorgverzekeraar heeft gekozen, blijken dan niet te kloppen. Ook moet de genoten zorg van de verzekerde bij de betreffende zorgaanbieder worden vergoed door de zorgverzekeraar. Ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders tot het uiterste zullen gaan om het niet zo ver te laten komen.
Wat zijn volgens u de achterliggende redenen dat er dit jaar zoveel verzekeraars en ziekenhuizen nog niet klaar zijn met de contractering? Betreft het alleen administratieve problemen met de Diagnose Behandel Combinaties (DBC's), zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beweert, of zijn er meer oorzaken aan te wijzen, zoals een grotere belangentegenstelling tussen ziekenhuizen en verzekeraars en de vergoeding van dure medicijnen?
Uit verschillende berichtgeving en door navraag bij partijen heb ik vernomen dat er een aantal zaken is waardoor de contractering dit jaar stroef verloopt. Volgens partijen zijn onder andere de oplopende kosten van dure geneesmiddelen een knelpunt bij de contractering. Ik heb hier nog geen eenduidig beeld van. Ik heb daarnaast het beeld dat ook de datum van 19 november werkt als een drukmiddel in de onderhandelingen en dat partijen erg laat beginnen met deze onderhandelingen en veel contracten slechts voor 1 jaar worden gesloten, waardoor het proces ieder jaar opnieuw plaats moet vinden.
Jaarlijks wordt in het Bestuurlijk Overleg over het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg met partijen besproken hoe het met de contractering staat. Dit jaar vindt dit overleg in december plaats. Daarbij zal ook worden besproken wat de knelpunten zijn en welke verbeteringen er mogelijk zijn om tijdig tot contracten te komen.
Wanneer verwacht u dat de contracten tussen ziekenhuizen en verzekeraars wel rond zijn?
Ik weet niet wanneer de contracten tussen ziekenhuizen en verzekeraars rond zijn. Ik vind het van groot belang dat zij hun contractering snel afronden. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben er ook belang bij dat de contractering snel is afgerond. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt, dat er nu iedere dag contracten bij komen.
Wat vindt u ervan dat de NZa nu al aangeeft dat ze niet gaat handhaven? Vindt u dat de NZa, mede gelet op de onvolledige keuze-informatie voor verzekerden, wel zou moeten handhaven?
Zorgverzekeraars moeten voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar stellen voor de patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht. Ik heb niet de indruk dat dit niet gebeurt. De NZa houdt hier zoals gezegd toezicht op. VWS heeft navraag gedaan bij de NZa en de NZa geeft aan dat zij hier zo nodig wel op handhaaft.
Welke beleidsmatige conclusies trekt u uit de nu ontstane situatie?
Ik concludeer dat dit jaar op 19 november een groot deel van de contractering voor 2016 nog niet is afgerond. Verzekerden moeten op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kunnen maken. Daarom vind ik het van belang dat verzekeraars en aanbieders hun contractering tijdig afronden.
Jaarlijks wordt in het Bestuurlijk Overleg over het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg met partijen besproken hoe het met de contractering staat. Daarbij wordt ook besproken welke verbeteringen mogelijk zijn in het systeem om tijdig tot contracten te komen. Ik zal partijen vragen maatregelen te nemen en ook nagaan wat de mogelijkheden verder zijn.
Het bericht dat één op de drie patiënten vorig jaar het voorgeschreven geneesmiddel niet heeft opgehaald |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Eén op de drie haalt apotheekrecept niet op»?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ken het bericht «Eén op de drie haalt apotheekrecept niet op». Dit bericht is gebaseerd op het rapport van het Nivel naar de aard en omvang van zorgmijden. Dit rapport en mijn reactie hierop heb ik op 28 oktober jl. naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 689, nr. 664). Ik heb in mijn reactie onder andere een opsomming gegeven van de acties die ik onderneem om het afzien van noodzakelijke zorg tegen te gaan.
Wilt u het rapport van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel), waar in het artikel naar verwezen wordt, voorzien van uw reactie naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel geld wordt er verspild door niet-opgehaalde medicijnen en ingeplande afspraken met medisch specialisten waarbij de patiënt niet komt opdagen?
Met betrekking tot de medisch specialistische zorg kan ik het volgende melden. In 2010 heeft het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) een inschatting gemaakt van de totale zorgkosten van no show. Uitgaande van een no show percentage van 5 à 10% kwamen zij op een bedrag van € 300 miljoen over alle sectoren. Het aandeel van ziekenhuiszorg hierbij is onbekend. Uit de «Voortgangsbrief kostenbewustzijn» van juni jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 624) blijkt dat de no show cijfers de afgelopen jaren zijn gedaald en aanzienlijk lager liggen dan de percentages die het iBMG heeft gebruikt in haar berekening. Zo ligt in algemene ziekenhuizen de no show op 2,7% en in UMC’s op 3,64%. Het is echter onduidelijk of deze percentages betrekking hebben op poliklinische bezoeken of klinische opnames. Daarom is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel geld verspild wordt doordat patiënten niet komen opdagen bij een afspraak met een medisch specialist.
Hoewel de precieze cijfers onbekend zijn, zetten (de koepels van) ziekenhuizen zich ervoor in om de no show terug te dringen. Zo hebben de Nederlandse vereniging van ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) begin 2014 een handreiking «Hoe om te gaan met No-Show binnen uw instelling» opgesteld en verspreid onder hun leden.
Het is niet mogelijk om het precieze bedrag te bepalen dat gemoeid is met niet-opgehaalde medicijnen. Het gros van de voorgeschreven middelen betreft geregistreerde medicatie (bron: SFK. Data en feiten 2015). Deze medicatie wordt, indien niet opgehaald door de patiënt, teruggeboekt in de voorraad en niet gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Omdat de medicatie de apotheek niet heeft verlaten, kan deze medicatie opnieuw worden verstrekt. Een uitzondering hierop zijn de magistrale bereidingen. Deze medicatie wordt specifiek voor de patiënt bereid en kan daardoor in de regel niet worden hergebruikt. Het NIVEL maakt in haar onderzoek geen onderscheid tussen geregistreerde en magistraal bereide medicatie. Daarom weten we niet hoeveel van de magistraal bereide geneesmiddelen niet wordt opgehaald en is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel geld wordt verspild door niet-opgehaalde medicijnen.
Wilt u een opsomming geven van de acties die u onderneemt om zorg mijden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het idee om apothekers de mogelijkheid te bieden een (symbolisch) bedrag voor gemaakte kosten wegens het niet afhalen van medicijnen in rekening te brengen (via zorgverzekeraars) bij cliënten die hun recept niet komen ophalen, om zo zorg mijden tegen te gaan?
In mijn brief van 28 oktober jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 664) beschrijf ik verschillende mogelijkheden om mijding van noodzakelijke zorg te voorkomen. Hierbij zie ik een rol voor zorgaanbieders weggelegd. In een goede behandelrelatie kunnen zorgaanbieders namelijk door het geven van goede voorlichting en uitleg eraan bijdragen dat mensen minder afzien van noodzakelijke zorg. Apothekers kunnen bijvoorbeeld vragen over geneesmiddelen beantwoorden en begeleiding geven bij een goed en veilig (langdurig) geneesmiddelgebruik.
Het in rekening brengen van een (symbolisch) bedrag bij het niet afhalen van medicijnen acht ik geen passend instrument om zorgmijding tegen te gaan. Naar verwachting leidt dit tot extra administratieve lasten en ook frustratie bij patiënten, omdat zij niet zullen begrijpen waarom ze een rekening krijgen. Patiënten hebben het geneesmiddel immers niet opgehaald en het geneesmiddel kan in het gros van de gevallen (zie mijn antwoord op vraag 3) aan een andere patiënt worden verstrekt. Ik verwacht dat het idee tot klachten van patiënten over apothekers en verzekeraars leidt zonder dat het daadwerkelijk een effectief instrument is om zorgmijding tegen te gaan.
De toegankelijkheid van acute psychische zorg in Zeeland |
|
Grace Tanamal (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het voornemen om de Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ afdelingen) in Vlissingen en Terneuzen met ingang van 1 december 2015 te sluiten1 en die om te vormen tot intensieve zorg thuis?
Ik ben op de hoogte van de aanstaande plannen rondom de PAAZ afdelingen in Vlissingen en Terneuzen.
De PAAZ in Terneuzen sluit per 1 december 2015 haar intramurale capaciteit. Deze plaatsen verdwijnen niet allemaal; ruim 40% van de huidige intramurale capaciteit in Terneuzen wordt op die datum verplaatst naar Kloetinge, op het terrein van Emergis.
De ambulante zorg in de thuissituatie of op de polikliniek blijft behouden in Terneuzen en deze wordt versterkt met onder andere intensieve behandeling thuis. Deze ambulante «Intensive Home Treatment-teams» (IHT-teams) zijn in staat om intensieve behandelingen thuis uit te voeren, met als doel om crisisopname zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast kan een cliënt na een opname intensief worden begeleid.
De overige functies van de PAAZ in Terneuzen, zoals de crisisfunctie en de consultatiefunctie voor medisch specialisten in het ziekenhuis, blijven in de huidige vorm bestaan totdat er een kwalitatief goed alternatief is opgebouwd.
De PAAZ in Vlissingen gaat pas medio 2016 haar klinische capaciteit afbouwen zodat de afbouw van de totale klinische capaciteit geleidelijk plaatsvindt. Wel wordt in januari, vanwege een reeds geplande verbouwing van locatie Vlissingen, tijdelijk een deel van de beddencapaciteit (10 bedden) van de PAAZ naar Kloetinge verhuisd.
Deze veranderingen vinden plaats in nauwe samenwerking met andere betrokken partijen zoals Emergis en Zeeuwse Gronden, huisartsen, gemeenten en cliëntvertegenwoordiging.
In hoeverre kan iedere inwoner van Zeeland indien nodig binnen 45 minuten acute psychiatrische zorg krijgen?
De 45-minuten norm is een norm voor het ambulancevervoer voor de medisch-specialistische zorg; deze is niet van toepassing op de acute GGZ. In de GGZ worden als algemeen geldende norm de afspraken uit het convenant tussen GGZ Nederland en de politie uit 2012 gehanteerd. Die afspraken houden in dat 80% van de aanmeldingen voor de crisisdienst van patiënten die in acute psychische nood verkeren binnen 2 uur, en 100% binnen drie uur, door de crisisdienst moeten zijn beoordeeld. Hier vormt Zeeland geen uitzondering op. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u tijdige toegang tot de acute geestelijke gezondheidszorg (ggz) blijvend garanderen?
De zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden zorg of een vergoeding van zorg krijgen als zij daar recht op hebben. Daarbij hoort ook dat deze zorg tijdig verleend kan worden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht; het laatste rapport van de NZa over de naleving van de zorgplicht heb ik u onlangs aangeboden (Kamerstuk 29 689, 677). In dit rapport geeft de NZa aan dat de uitkomsten van de enquête naar de wachttijden in de acute GGZ geen verontrustend beeld opleveren. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in de beoogde situatie anders is.
Op welke manier worden inwoners van de regio betrokken bij de besluitvorming en zijn hun behoeften uitgangspunt?
De commissie Toekomstige Zorg Zeeland heeft deze zomer zijn «Visie op zorg in Zeeland in 2025» uitgebracht. Ook de GGZ is hierin meegenomen. Hoewel de genoemde veranderingen in de GGZ al in gang waren gezet, zijn deze in lijn met het rapport van de commissie Toekomstige Zorg Zeeland. De commissie heeft aangegeven bewust te hebben gekozen voor het perspectief van de Zeeuwse burger, omdat in de ogen van de commissie de behoeftes van de burger, nu en in de toekomst, leidend moeten zijn voor de vormgeving van de zorg. In een aantal werksessies hebben de inwoners van Zeeland hiervoor input geleverd.
Op welke manier wordt in dit besluitvormingsproces al rekening gehouden met de motie Bouwmeester/Bruins Slot over zeggenschap over zorg in de regio?2
De genoemde motie is zeer recent, deze is op 10 november jl. aangenomen. Het besluit om de PAAZ afdelingen van Terneuzen en Vlissingen te sluiten is voor die tijd voorbereid. Zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vraag 4 neemt dat echter niet weg dat de inwoners van Zeeland betrokken zijn bij het opstellen van de «Visie op zorg in Zeeland in 2025», waar de genoemde veranderingen mee in lijn zijn. Meer in het bijzonder worden patiënten- en familie-organisaties, huisartsen en politiek actief betrokken bij de vormgeving van de herinrichting van het Zeeuwse GGZ-landschap. Ook worden de genoemde partijen de komende periode nadrukkelijk betrokken bij de monitoring van de gemaakte afspraken.
Wilt u deze vragen, in verband met de voorgenomen sluiting, vóór 1 december 2015 beantwoorden?
Ja.
De Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) via Prenacheck |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is u bekend dat een Googlezoekopdracht op «NIPT» als eerste resultaat geeft de bedrijfsadvertentie van «Prenacheck», waar ouders buiten de TRIDENT studie om een NIPT in Duitsland kunnen bestellen? (de TRIDENT studie is een Nederlandse studie voor de evaluatie van de Niet Invasieve Prenatale Test. NIPT wordt uitgevoerd in de acht Universitair Medische Centra in Nederland door het NIPT consortium. TRIDENT staat voor «Trial by Dutch laboratories for Evaluation of Non-Invasive Prenatal Testing»)
Ja, dat is mij bekend. De website van Prenacheck is sinds 25 november 2015 niet meer online bereikbaar. De IGZ volgt de ontwikkelingen rondom de website.
Vindt u er dat er voldoende aandacht is voor voorlichting en begeleiding van zwangere vrouwen via de website van «Prenacheck»?
Voorlichting, counseling en begeleiding bij prenatale screening moet zorgvuldig en in contact met een professional plaatsvinden. Het geven van beperkte informatie op een website voldoet niet aan de kwaliteitseisen en waarborgen die we hebben voor de prenatale screening die door Nederlandse zorgverleners binnen het screeningsprogramma wordt aangeboden.
Deelt u de mening dat ouders op de website van «Prenacheck» onvolledig over de gevolgen van een positieve testuitslag en over een leven met het syndroom van Down worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat weet u over de «Prenacheck»? Op welke wijze werken Nederlandse zorgorganisaties samen met deze organisatie? Valt het handelen van «Prenacheck» onder de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO)?
Wat ik weet over de «Prenacheck» heb ik gelezen op de website. Daaruit kan ik niet opmaken op welke wijze Nederlandse zorgorganisaties samenwerken met Prenacheck. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft de wettelijke taak toe te zien op de naleving van de WBO. De IGZ toetst na melding van een mogelijke overtreding van de WBO. Indien de IGZ een overtreding van de WBO vaststelt, kan zij hiervan aangifte doen bij het OM. De website van Prenacheck is inmiddels niet meer operationeel.
Wat voor bedrijf is «U-Diagnostics B.V.»? Vindt u het ook zorgelijk dat dit bedrijf ook een directe link heeft met de website bloedwaardentest.nl?1
«U-Diagnostics B.V.» is een laboratorium. De IGZ verricht momenteel nader onderzoek bij deze organisatie in het kader van de melding over de website bloedwaardentest.nl (mogelijke overtreding van de WBO).
Wilt u naar aanleiding van het onderzoek dat u uitvoert naar de website bloedwaardentest.nl ook onderzoek doen naar «Prenacheck»?
De IGZ blijft volgen of de website van Prenacheck weer beschikbaar wordt en is bezig met het onderzoek naar de bloedwaardentest.nl en «U-Diagnostics».
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Medische ethiek/Afbreking zwangerschap op 16 december a.s.?
Beantwoording is helaas niet gelukt voor 16 december 2015.
De uitzending “ Hogere eigen bijdragen ziekenhuis” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u de uitzending van Radar «Hogere eigen bijdragen ziekenhuis» gezien? Zo ja, wat vond u daarvan?1
Ik heb de uitzending van Radar «Hogere eigen bijdragen ziekenhuis» met belangstelling bekeken.
Deelt u de mening dat er over het zogenaamde hinderpaalcriterium en de budgetpolissen veel onduidelijkheid bestaat? Zo ja waarom wel, zo nee waarom niet?
De budget- en naturapolissen van verzekeraars bevatten informatie over de eigen bijdragen die verzekerden moeten betalen als ze gebruik maken van zorg van niet-gecontracteerde aanbieders met inachtneming van het hinderpaalcriterium. Dit houdt volgens de Zvw in dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat dit een belemmering is voor de verzekerde om zorg te betrekken bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars meer duidelijkheid moeten geven over consequenties van het zogenaamde hinderpaalcriterium bij het afsluiten van een zorgpolis? Hoe wilt u dit bevorderen?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze regeling is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont.
Zorgverzekeraars moeten kenbaar maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis. Bovendien moet transparant worden of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking en wat de hoogte van het percentage is van de vergoedingsbeperking.
Zoals aangekondigd in hun actieplan Kern-gezond wijzen de zorgverzekeraars dit jaar consumenten expliciet – via de zogenaamde bijsluiter – op de risico’s van polissen waarvoor een beperkt aantal zorgaanbieders gecontracteerd is (budgetpolissen). Zorgverzekeraars wijzen zowel op het risico dat de verzekerde met deze polis bij minder zorgaanbieders terecht kan, als op het financiële risico dat een verzekerde loopt bij het gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg als hij deze zorg niet volledig vergoed krijgt. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 20 oktober jl. (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 XVI, nr. 11).
Zorgverzekeraars gaan de werking van de bijsluiter na het overstapseizoen evalueren, waarbij ook zal worden nagegaan of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Zowel de NZa als VWS zullen ook onderzoek (laten) doen naar het verloop van het overstapseizoen.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars ook de juiste informatie over polissen en bijvoorbeeld het hinderpaalcriterium moeten verstrekken? Wat vindt u ervan dat dit op basis van bovengenoemde uitzending van Radar klaarblijkelijk niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u net als de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) van mening dat er rekenmodellen beschikbaar zouden moeten zijn om te bepalen wat een geschikte vergoeding is? Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet?
Het hinderpaalcriterium is niet te vervatten in een rekenmodel. De invulling van dat criterium en de jurisprudentie daarover is nog in ontwikkeling.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) van juni 2015 blijkt dat er nog budgetpolissen zijn die slechts 50% van de niet-gecontracteerde medisch-specialistische zorg vergoeden?
De NZa heeft recent besloten vast te houden aan het standpunt dat zorgverzekeraars, gegeven het hinderpaalcriterium, zelf een vergoeding mogen bepalen voor niet gecontracteerde zorg. Voor de duiding van het begrip hinderpaal verwijst de NZa naar de bestaande jurisprudentie. Deze jurisprudentie is nog niet uitgekristalliseerd.
De NZa maakt voorts kenbaar hoe zij als toezichthouder op dit onderdeel zal toezien en wil dat zorgverzekeraars een lager percentage dan 75 procent motiveren en zo nodig onderbouwen naar de NZa. Volgens de NZa kan het opnemen van een hardheidsclausule in de modelovereenkomst hierbij ook een rol spelen. Een dergelijke hardheidsclausule moet de verzekerde dan in een concreet geval de mogelijkheid geven om bij de zorgverzekeraar aanspraak te maken op een hogere vergoeding ingeval het in de modelovereenkomst opgenomen vergoedingspercentage vanwege de omstandigheden van het geval een feitelijke hinderpaal vormt voor de toegang tot niet gecontracteerde zorg.
De NZa beoordeelt bij de polissen die in 2016 op de markt worden gebracht of die voldoen aan de wet in het licht van staande jurisprudentie. Indien dat niet het geval is zal de NZa hiertegen optreden en indien nodig handhaven.
Op welke manier heeft de NZa dit jaar er toezicht op gehouden dat een hinderpaal van 50% niet een te grote belemmering is voor patiënten voor het afnemen van niet-gecontracteerde zorg?
Zie antwoord vraag 6.
Welke zorgverzekeraars hanteren een vergoeding van 50% voor niet-gecontracteerde verslavingszorg? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het arrest van het gerechtshof van ’s-Hertogenbosch van 9 juli 2013?
In 2015 worden door twee zorgverzekeringsconcerns acht polissen aangeboden waarbij voor de GGZ een vergoedingspercentage van minder dan 75% van het marktconforme tarief wordt gehanteerd. Voor 2016 heb ik op dit moment nog geen zicht op het aantal polissen met een vergoedingspercentage van minder dan 75%. Op grond van de huidige jurisprudentie valt niet met zekerheid te zeggen of deze vergoedingspercentages al dan niet een hinderpaal opleveren.
Wat vindt u ervan dat de NZa stelt dat mensen die van mening zijn dat de 25% of meer eigen bijdrage een te grote hinderpaal is naar de rechter of geschillencommissie van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) kunnen stappen?
Het klopt niet dat de NZa dit zo stelt. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 6 en 7 heb aangegeven stelt de NZa dat een zorgverzekeraar een vergoeding van minder dan 75% moet motiveren en zo nodig onderbouwen.
Wanneer verzekerden vinden dat de geboden vergoeding in hun specifieke situatie een hinderpaal vormt kan de verzekerde bezwaar maken bij de zorgverzekeraar. Indien de zorgverzekeraar daar negatief op antwoordt heeft de verzekerde altijd het recht om naar de geschillencommissie (SKGZ) of naar de civiele rechter te stappen. Mensen kunnen bij de geschillencommissie laagdrempelig met hun klachten terecht.
Heeft u er zicht op of er ook voor 2016 nog budgetpolissen worden aangeboden? Als die worden aangeboden, zit er dan een duidelijke bijsluiter bij die te begrijpen is?
Zowel de NZa als VWS zullen het lopende overstapseizoen (laten) onderzoeken. Uit dit onderzoek zal blijken of er polissen met beperkende voorwaarden worden aangeboden voor 2016 en of daar een bijsluiter bij wordt aangeboden en welke informatie die bevat.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen en specialistische behandelcentra bij aanvang van de behandeling de plicht hebben om voor de patiënt na te gaan of het ziekenhuis of het specialistisch behandelcentrum ook gecontracteerd is?
Het is de taak van de patiënt zelf om na te gaan of het ziekenhuis of het specialistisch behandelcentrum gecontracteerd is. De patiënt kan dit nagaan door dit na te vragen bij zijn zorgverzekeraar. Ook moeten de zorgverzekeraars op hun website een actueel overzicht publiceren van de zorgaanbieders die gecontracteerd zijn. Dit is te vinden via bijvoorbeeld de «Zorgzoeker» of «Zorgvinder» op de websites van zorgaanbieders.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft een tool ontwikkeld die zorgaanbieders de mogelijkheid geeft om een polischeck te doen zodat de zorgaanbieder de patiënt/verzekerde voorafgaand aan een behandeling informatie kan geven over de mate van vergoeding op grond van de polis van de patiënt/verzekerde. Dit is de inkijkvoorziening polis verzekerden (IVP). De planning is dat de IVP vanaf 1 januari 2016 beschikbaar komt voor zorgaanbieders, te starten met ziekenhuizen. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders met behulp van het IVP hun patiënten/verzekerden goed informeren over de mate van vergoeding op grond van de polis van de patiënt/verzekerde.
Wat vindt u ervan om voor categorieën behandeling een vast percentage als hinderpaal vast te stellen, zodat patiënten niet langer een rechtszaak hoeven te voeren om te weten wat een passende en niet-belemmerende vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg is?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht dat thuizorgorganisatie (TSN) loonsverlaging moet terugdraaien voor 4300 thuiszorgmedewerkers |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ook zo blij met de overwinning van honderden thuiszorgmedewerkers die maandenlang actie hebben gevoerd tegen de loondump waarmee zij geconfronteerd zijn door TSN? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De situatie bij TSN Thuiszorg is ernstig en leidt tot grote zorgen. Ik constateer dat de wettelijke waarborgen voor de rechten van medewerkers in de praktijk goed functioneren. Op dat punt ben ik tevreden.
Vindt u het een wenselijk gevolg van uw beleid dat thuiszorgorganisaties salarissen van thuiszorgmedewerkers onterecht willen verlagen met 20% tot 30%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik constateer dat de waarborgen zoals opgenomen in de relevante sociale zekerheidswetgeving, zekerheid bieden voor thuiszorgmedewerkers dat hun salaris niet zonder meer kan worden gekort door thuiszorgorganisaties.
Wat betekent deze gerechtelijke uitspraak voor andere thuiszorgorganisaties die ten onrechte loonsverlaging willen toepassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter heeft uitspraak gedaan voor deze casus en daarbij geconstateerde omstandigheden. In hoeverre dat voor andere thuiszorgorganisaties betekenis heeft kan niet in algemene zin worden aangegeven.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van FNV-bestuurder G. van Dijk: «Het is absurd dat we elke keer via de rechter de uitbetaling van het normale loon moeten afdwingen»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Een gang naar de rechter dient bij voorkeur voorkomen te worden. Werkgevers dienen zich aan de wettelijke voorschriften te houden.
Welke mogelijkheden zijn er van overheidswege om te voorkomen dat er steeds gerechtelijke procedures nodig zijn om tot een fatsoenlijk loon voor thuiszorgmedewerkers te komen? Bent u bereid van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u precies ondernemen?
Het is van groot belang dat de inkoopprocedure zorgvuldig verloopt. Daartoe heb ik naar aanleiding van de afgesproken gezamenlijke aanpak met FNV, CNV en ActiZ ben ik voornemens een AMvB op artikel 2.6.6 van de WMO voor te bereiden. Die hoofdlijnen zal ik de komende periode met betrokken partijen verder uitwerken en zo spoedig mogelijk naar uw Kamer zenden.
Bent u bereid te bevorderen dat de «Wet van 21 mei 2012, houdende voorstel van wet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging» (Staatsblad 2012, nr. 226) – dat vervallen is na het van kracht worden van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 – weer wordt ingevoerd, zodat alle gemeenten gehouden zijn goede basistarieven te regelen, zodat loondump voorkomen wordt? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de Minister en mij over de resultaten van het zorgoverleg3 is opgenomen dat de waarborgen voor medewerkers uit hoofde van de wetsvoorstellen Kant/Leijten worden verankerd in de Wmo 2015. Dit is inmiddels gebeurd en bij de parlementaire behandeling van de Wmo 2015 ook zo besproken met uw Kamer. Wettelijk is vastgelegd dat gemeenten reële tarieven vaststellen, die aanbieders in staat stellen de arbeidsvoorwaarden die horen bij de van toepassing zijnde cao te betalen. De teksten uit de Wmo zijn anders dan in de Wmo 2015, omdat de reikwijdte van de gemeentelijke verantwoordelijkheid in de Wmo 2015 breder is dan de reikwijdte van het wetsvoorstel Kant/Leijten over huishoudelijke verzorging. In artikel 2.6.6 wordt een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, geregeld. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om nadere regels te stellen. Na overleg met de FNV, de CNV en de VNG hebben wij afgelopen vrijdag een pakket aan maatregelen voorgesteld waaronder een AMvB op grond van artikel 2.6.6. Dat pakket maatregelen biedt naar oordeel van de betrokken partijen voldoende waarborgen voor het hanteren van een tarief waarmee aanbieders hun personeel in reguliere banen en tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden kunnen inzetten.
De reactie op de verzwegen misstanden bij Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en de handelswijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de betreffende arts X, naast de twee fatale calamiteiten, ook betrokken is bij meer cases, waarbij patiënten onverwachte schade hebben opgelopen? Is de betreffende arts lopende het onderzoek van de Inspectie nog actief op de KNO-afdeling van het UMCU? Zo ja, hoe wordt dan de veiligheid van de afdeling KNO UMCU op dit moment gewaarborgd?
Zijn de twee fatale calamiteiten, alsmede het feit dat er mogelijk gefraudeerd is met betrekking tot de doodsoorzaak, niet voldoende aanleiding om gedurende het onderzoek de KNO-afdeling van het UMCU stil te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u de veiligheid van patiënten van de KNO-afdeling van het UMCU garanderen? Zo ja, waarom doet de Inspectie dan onderzoek? Zo nee, waarom sluit u de afdeling dan niet lopende het onderzoek?
Waar is uw vertrouwen op gebaseerd dat de Raad van Bestuur van het UMCU «adequate maatregelen» zal nemen, gelet op het feit dat hij het eerder geschetste beeld over fatale, niet gemelde calamiteiten en een verziekte werksfeer op de KNO-afdeling niet herkende?
In mijn brief aan uw Kamer heb ik u laten weten dat het beeld dat in deze uitzending is geschetst, een beeld is van een afdeling waarbij het lijkt alsof professioneel handelen, transparantie, kwaliteit en veiligheid voor patiënten en de eigen medewerkers onvoldoende zijn geborgd. Ik heb dan ook de nieuwe voorzitter van de raad van bestuur opgeroepen om indien nodig hier adequate maatregelen op te nemen. Het ziekenhuis heeft zich sinds de TV-uitzending van Zembla toetsbaar opgesteld en het IGZ onderzoek loopt. De IGZ gaat in haar onderzoek na op welke wijze de raad van bestuur van het UMCU met haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg en de aansturing binnen haar organisatie omgaat en of er daadwerkelijk adequate maatregelen zijn genomen.
Is het waar dat het ziekenhuis onderzoek laat doen naar de gebeurtenissen op de KNO-afdeling vanaf 2011? Is het niet logisch dat het ziekenhuis het onderzoek start vanaf het aantreden van het nieuwe hoofd van de KNO-afdeling in 2009, te meer daar vanaf het aantreden van het nieuwe hoofd zich kwaliteitsdiscussies hebben voorgedaan, ook in de periode 2009–2011?
Het UMCU heeft op 9 november 2015 laten weten dat het ziekenhuis alle overlijdensgevallen op de afdeling keel-, neus- en oorheelkunde vanaf 2011 opnieuw gaat bekijken. Het ziekenhuis heeft de IGZ laten weten dat de onderzoekstermijn is verbonden aan de introductie van het elektronisch patiëntendossier in het ziekenhuis. Afhankelijk van het resultaat van dit onderzoek kan de onderzoeksperiode door het ziekenhuis worden uitgebreid. De uitkomsten van dit onderzoek worden gedeeld met de IGZ.
Waarom stelt u dat het «evident» is dat de Inspectie de leiding neemt in het «onafhankelijke» onderzoek naar onder andere de handelwijze van de Inspectie? Is dat niet juist bijzonder vreemd?
Waarom bepaalt de Inspectie de opdracht en samenstelling van de commissie die «onafhankelijk» onderzoek moet doen, naar onder andere de handelwijze van de Inspectie?
Zou het niet beter zijn werkelijk onafhankelijk onderzoek – door u zelf geëntameerd – te doen naar de handelwijze van de Inspectie in deze casus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zou, gezien de ernst van de calamiteiten en het verzwijgen van de werkelijke doodsoorzaak, het onderzoek niet boven elke twijfel verheven moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke periode heeft het onderzoek betrekking? Hoe is die periode bepaald? Bent u bereid de periode van 2009 tot heden te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gevolgen van het verdwijnen van 1800 vrijwilligers uit het peuterspeelzaalwerk |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat 23% van de onderzochte peuterspeelzalen blijft voortbestaan in de huidige vorm door invoering van de nieuwe kwaliteitseisen? Is dit een verschraling van het aanbod?1 2
Het onderzoeksrapport geeft aan dat van de onderzochte peuterspeelzaallocaties 23% verwacht dat zij als zelfstandige peuterspeelzaalorganisatie blijven bestaan. De overige peuterspeelzaallocaties verwachten dat zij onderdeel zullen zijn van een kinderopvangorganisatie (45%), van een brede welzijnsorganisatie (27%) of van een onderwijsinstelling (5%). Niet de organisatorische vorm van het peuterspeelzaalwerk, maar het doel van het peuterspeelzaalwerk staat voorop. Het is aan de organisaties om in onderling overleg en in goede afstemming met de gemeente hier verder vorm aan te geven.
Kunt u ingaan op de zorgen uit het onderzoek van de MO-Groep over de kosten van het in dienst nemen van professionele pedagogisch medewerkers, de bezuinigingen van gemeenten op de peuterspeelzalen en de verhoging van de rekening voor ouders?
Uit het onderzoek komt naar voren dat peuterspeelzalen verwachten aan de grotere vraag naar beroepskrachten tegemoet te kunnen komen door de bestaande beroepskrachten meer uren te laten draaien of door meer beroepskrachten in dienst te nemen. Het onderzoek schat het aantal vrijwilligers dat momenteel formatief wordt ingezet in peuterspeelzalen in heel Nederland op in totaal circa 1.800. De maximale kosten voor het vervangen van dit totale aantal vrijwilligers die formatief worden ingezet binnen peuterspeelzalen door beroepskrachten worden geraamd op € 10 miljoen. Deze kosten zullen voor circa de helft ten laste komen van het Rijk, doordat werkende ouders vanaf 2018 kinderopvangtoeslag kunnen aanvragen voor de opvang van hun kinderen in een peuterspeelzaal. De andere helft van de kosten kan opgevangen worden vanuit de middelen van gemeenten voor peuterspeelzaalwerk. Het aanbod voor niet-werkende ouders zullen gemeenten immers blijven financieren.
Vanuit het implementatietraject door de MO-groep worden peuterspeelzalen ondersteund zodat zij goed zijn voorbereid op de nieuwe eisen en zorgen hierover bij peuterspeelzalen worden weggenomen. Dit implementatietraject is divers van opzet. Zo organiseert de MO-groep regionale informatiebijeenkomsten en worden workshops gegeven. Ook worden er handreikingen ontwikkeld en is er een helpdesk en een ambassadeursnetwerk opgezet. Vanuit dit brede implementatietraject wordt ook aandacht besteed aan de mogelijkheden voor peuterspeelzalen voor het inzetten van vrijwilligers. Het beoogde overgangsjaar 2017 is bedoeld om peuterspeelzalen voldoende tijd te bieden voor de voorbereiding.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat bij ingang van de harmonisatie van de kwaliteitseisen van de kinderopvang en de peuterspeelzalen de mogelijkheid om kinderopvangtoeslag aan te vragen voor ouders van kinderen die gebruik maken van de peuterspeelzaal voorhanden is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heb ik besloten om voor de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang vast te houden aan inwerkingtreding per 1 januari 2018. Werkende ouders hebben vanaf dat moment de mogelijkheid om kinderopvangtoeslag aan te vragen voor de opvang van hun kinderen in een peuterspeelzaal. Een belangrijke overweging hierbij is dat op dat moment de kwaliteitseisen tussen kinderopvang en peuterspeelzalen worden gelijkgeschakeld via Het Nieuwe Toezicht (HNT). Het ligt voor de hand op dat moment ook de overige verschillen tussen de twee voorzieningen weg te nemen via de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang, waaronder het verschil in financiering.
Vindt u het wenselijk dat met name peuterspeelzalen in de landelijke gebieden (kleinere gemeenten) in moeilijkheden komen door de beleidswijzigingen? Ziet u mogelijkheden om deze peuterspeelzalen van voldoende middelen te voorzien, zodat de bekostiging van voldoende pedagogisch medewerkers geen financiële problemen oplevert of peuterspeelzalen dwingt om de deuren te sluiten?
Het onderzoeksrapport geeft aan dat vrijwilligers om meerdere redenen vaker werken bij peuterspeelzalen in landelijke gebieden dan in stedelijke gebieden
(34% versus 9% van de onderzochte locaties van peuterspeelzalen). In het kader van het implementatietraject van de MO-groep zal er specifiek aandacht gegeven worden aan de problematiek van kleine peuterspeelzalen in de buitengebieden. Kleinere gemeenten zullen voor de bekostiging van voldoende pedagogisch medewerkers geen extra financiële middelen ontvangen. Vanaf de inwerkingtreding van de wet harmonisering peuterspeelzalen en kinderopvang zullen werkende ouders net als voor kinderopvang ook voor opvang in peuterspeelzalen kinderopvangtoeslag kunnen aanvragen.
Hoe verhoudt het wegvallen van het aanbod aan peuterspeelzaalwerk zich tot de ambitie van het kabinet om alle peuters twee gratis dagdelen naar de peuteropvang te kunnen brengen? Hoe zorgt u ervoor dat de extra middelen voor het zogenaamde ontwikkelrecht (60 miljoen) daadwerkelijk hieraan besteed worden en niet worden ingezet om voldoende pedagogisch medewerkers in dienst te nemen of financiële gaten in de gemeentebegroting te dichten?
Steeds meer gemeenten zijn bezig met het omvormen van peuterspeelzalen naar dagopvang. Hierdoor neemt het aantal peuterspeelzalen af. Onderzoek uit 2015 laat echter zien dat, hoewel het aantal peuterspeelzalen is afgenomen, het kortdurende aanbod behouden is gebleven en het bereik van de peuters niet is verminderd. De € 60 miljoen is bedoeld voor peuters die nu nog geen gebruik maken van een voorschoolse voorziening. Naar schatting gaat op dit moment circa 15% van de peuters niet naar een voorschoolse voorziening. Het gaat dan om circa 40.000 peuters. Uitgangspunt bij de berekening van de € 60 miljoen is dat de ouders een ouderbijdrage betalen en het aanbod dus niet gratis wordt. Het extra aanbod kan zowel in een huidige peuterspeelzaal als in de dagopvang worden gerealiseerd. De huidige trend om peuterspeelzalen om te vormen naar kinderopvang vormt daarin geen belemmering.
Om een goede besteding van het extra geld te verzekeren wil ik hierover in gesprek gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het uitgangspunt daarbij is dat gemeenten keuzes kunnen maken die passen bij de lokale situatie. Ik zal u nader informeren over de verdere invulling en het overleg met de VNG uiterlijk in het voorjaar van 2016.
Hoe verhoudt het verdwijnen van vrijwilligers uit de peuterspeelzalen zich tot de visie van dit kabinet op de participatiemaatschappij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de harmonisering van de kwaliteitseisen mogen vrijwilligers niet meer zelfstandig op groepen staan in peuterspeelzalen, net zo min als in de kinderdagopvang. Hiermee wordt ingezet op het verder professionaliseren van de sector. Het is echter niet zo dat vrijwilligers zullen verdwijnen uit de peuterspeelzalen.
Vanuit het project Het Nieuwe Toezicht3 wordt in algemene zin ingezet op het beperken van de formatieve inzet van medewerkers zonder beroepskwalificaties vanuit de gedachte dat ontwikkelingsgericht werken met groepen kinderen een professie is waarvoor een bij de leeftijd van de kinderen en bij de vorm van de opvang passende beroepskwalificatie nodig is.
Uit het onderzoek blijkt dat ruim de helft van de onderzochte peuterspeelzaalorganisaties (een deel van de) vrijwilligers verwacht te gaan inzetten voor zogenoemde «niet-formatieve taken». Dit kan door de organisaties op uiteenlopende manieren worden ingevuld. Vrijwilligers kunnen een belangrijke schakel vormen in de ondersteuning van de beroepskrachten. Vrijwilligers kunnen zo een belangrijke bijdrage leveren aan kwalitatief hoogstaande opvang.
Het kabinet is er voorstander van dat mensen op allerlei manieren maatschappelijk participeren, onder andere door het doen van vrijwilligerswerk.
Het kabinet is bewust ruim voor de beoogde inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving begonnen met het begeleiden en ondersteunen van peuterspeelzalen naar de nieuwe situatie in 2018. Zo kunnen peuterspeelzalen ook een goed beleid ontwikkelen of en zo ja, op welke wijze vrijwilligers bij de organisatie betrokken kunnen blijven.
In hoeverre deelt u de mening van de onderzoekers dat de extra investeringen in het kader van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid ervoor hebben gezorgd dat met name peuterspeelzalen in de G37 meer met betaalde krachten zijn gaan werken? Is het niet contraproductief om nu te bezuinigen op de middelen voor onderwijsachterstandenbeleid in de grote steden?
De Staatssecretaris van OCW is beleidsverantwoordelijk voor het onderwijsachterstandenbeleid. De gemeenten geven uitvoering aan het onderwijsachterstandenbeleid, onder andere door het organiseren van een aanbod van voor- en vroegschoolse educatie (VVE). VVE is bedoeld voor kinderen met een risico op een taalachterstand in het Nederlands en kan zowel in peuterspeelzalen als in kinderopvanginstellingen worden aangeboden. In de VVE is het al verplicht om uitsluitend met beroepskrachten te werken. Vrijwilligers mogen niet formatief worden ingezet op de groep.
Voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid is geen sprake van een bezuiniging, maar van een ramingsbijstelling in de OCW-begroting. Deze ramingsbijstelling hangt samen met een sterke daling van het landelijk schoolgewicht in de periode 2009 tot 2014. Het schoolgewicht is een indicator voor de achterstandenproblematiek in een gemeente. De daling van het schoolgewicht komt doordat er minder kinderen zijn (leerlingendaling) en doordat ouders steeds hoger zijn opgeleid. Het opleidingsniveau van ouders wordt gebruikt als indicator om een risico op een onderwijsachterstand van een kind te voorspellen. Het budget voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid wordt op termijn met 14% verlaagd, terwijl het landelijke schoolgewicht de afgelopen jaren met 30% is gedaald. Doordat de doelgroep veel sterker afneemt dan het budget, komt er de komende jaren een hoger bedrag per schoolgewicht beschikbaar.
Bent u van mening dat dit onderzoek onder andere aantoont dat er geïnvesteerd moet worden in het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek gaat over de vraag naar de aantallen en de spreiding van de aantallen vrijwilligers binnen de peuterspeelzalen. Het rapport bevat geen aanbevelingen ten aanzien van het onderwijsachterstandenbeleid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 mogen vrijwilligers op grond van de huidige wet- en regelgeving al niet formatief worden ingezet in de VVE.