De bv-boom van zorgnetwerkorganisatie Fundis Holding |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u netwerkorganisatie Fundis Holding die 22 besloten vennootschappen (bv’s) onder zich heeft hangen die allen «bijdragen aan betere zorg»?1
Ja.
Waarom heeft Fundis gekozen voor de bv-vorm van vele organisaties die voorheen stichtingen waren? Per wanneer zijn die stichtingen omgezet in een bv?
Fundis geeft aan dat er geen stichtingen zijn omgezet in BV’s.
De zorgactiviteiten zijn in het kader van het doorvoeren van diverse fusies met andere zorginstellingen vijftien jaar geleden al ondergebracht in BV’s.
Fundis heeft mij laten weten dat zij in 2012 heeft besloten om hun concernmodel aan te passen. Fundis schat in dat zij met dit model cliëntgerichter en flexibeler kunnen werken. Stichting Fundis is aandeelhouder van de gedecentraliseerde zorgactiviteiten en vormt de gemeenschappelijke verbinding met de zelfstandige concernonderdelen in de Fundisgroep. De Raad van Toezicht van de stichting houdt centraal toezicht hierop.
Vindt u het in het kader van de transparantie in de zorg wenselijk dat een zorginstelling een bv wordt in een grotere boom van bv’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk om de zorg zo in te richten dat deze het beste aansluit bij wat er nodig is om kwalitatief goede en veilige zorg te leveren.
Wel dienen toegelaten instellingen te allen tijde te voldoen aan de transparantie-eisen uit de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). In het geval de toegelaten instelling de gecontracteerde zorg heeft uitbesteed aan derden, zal de toegelaten instelling moeten regelen dat blijvend aan de transparantie-eisen van de WTZi kan worden voldaan: de aard van de relatie met andere verbanden moet helder zijn, alsmede de verdeling van verantwoordelijkheden, taken en beslissings-bevoegdheden. Wanneer de inrichting van de zorg leidt tot risico’s in de kwaliteit en veiligheid van de zorg, dan kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg handhavend optreden.
Erkent u dat via deze opzet minder toezicht mogelijk is op financiële stromen tussen bv’s, en er geen verplichting meer geldt voor overleggen van jaarverslagen van de afzonderlijke bv’s in het kader van «concurrentiebeding»? Wat vindt u hiervan?
BV’s zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht om een eigenstandige jaarrekening op te stellen. Daar kan onder bepaalde voorwaarde vrijstelling voor worden gegeven. Dat is in dit geval niet aan de orde.
Fundis heeft mij laten weten dat elke rechtspersoon binnen haar organisatie een eigen jaarverslag en jaarrekening uitbrengt. Daarnaast wordt er jaarlijks door de Fundis Groep een gezamenlijke verantwoording afgelegd via www.jaarverslagenzorg.nl. Daarmee wordt mogelijk om de geldstromen van de afzonderlijke BV’s, naast die van de stichting te leggen.
Hebben de verschillende bv’s in de boom onafhankelijk van de moederstichting een WTZi-erkenning (Wet toelating zorginstellinge)n om zorg te mogen verlenen?
Drie BV’s binnen de holding beschikken over een eigenstandige toelating. Het is juridisch gezien niet noodzakelijk dat onderliggende BV’s een toelating hebben. De moederstichting is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorgverlening, ook voor de onderliggende BV’s.
Is het voor de afzonderlijke bv’s mogelijk winst uit te keren, bijvoorbeeld aan de moederstichting of aan derden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de WTZi en het uitvoeringsbesluit WTZi is bepaald voor welke vormen van zorg het is toegestaan om rendement op beschikbaar gesteld risicodragend kapitaal uit te keren. Afhankelijk van de activiteiten van de organisatie is het daarmee binnen de bestaande wet- en regelgeving mogelijk om dit rendement uit te keren. Dit wordt normaal gesproken uitgekeerd aan de aandeelhouders van een organisatie.
Omdat de stichting Fundis 100% aandeelhouder is van de zorgbv’s, wordt een mogelijk dividend alleen uitgekeerd aan de stichting en blijft daarmee in beginsel binnen de organisatie.
Kunt u een overzicht geven van organisaties die via een moederstichting vele zorginstellingen omzetten naar een bv? Zo neen, waarom niet?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Zijn er, naast de voorzitter van de Raad van Commissarissen, toezichthouders die tegelijkertijd een bestuursfunctie bekleden in een van de bv’s van Fundis Holding?
In de Zorgbrede Governancecode is opgenomen dat de Raad van Toezicht zodanig samengesteld moet zijn dat de leden ten opzichte van welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. Dat lijkt mij niet verenigbaar met een dergelijke dubbelrol. Fundis heeft echter aangegeven dat er geen sprake is van een dubbelfunctie van de voorzitter van de Raad van Commissarissen bij een BV van Fundis. Dit geldt ook voor de andere leden van de Raad van Commissarissen.
Hoe oordeelt u over deze constructie? Is het conform de governancecode dat iemand toezicht houdt op zichzelf als bestuurder? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van de (voormalige) nevenfuncties van de voorzitter van de Raad van Commissarissen en van de leden van de auditcommissie van Fundis? Wekt dit niet de schijn van een old-boys netwerk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb daarover geen oordeel. Fundis moet zich, zoals iedere zorginstelling, houden aan de geldende regels. In het Burgerlijk Wetboek is het aantal nevenfuncties van een toezichthouder gemaximeerd en zijn eisen rond belangenverstrengeling opgenomen. Daarnaast zijn in de Zorgbrede Governancecode ook eisen aan de onafhankelijkheid van de raad van toezicht opgenomen.
Bent u het eens met de openingszin op de website van Fundis Holding: «De verzorgingsstaat zoals wij die kennen is niet langer levensvatbaar»?
Het is niet aan mij om te oordelen over teksten op een website van een zorgaanbieder. Dat is de verantwoordelijkheid van de aanbieder zelf.
Het bericht dat de huishoudelijke verzorging steeds meer plaatsvindt in het zwarte circuit |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het acceptabel dat door de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 zorgbehoevende mensen steeds minder een indicatie krijgen voor huishoudelijke verzorging en daardoor steeds vaker zorg moeten inkopen via het zwarte circuit?1
Mensen met een beperking in de zelfredzaamheid kunnen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), hun ondersteuningsbehoefte bij de gemeente melden. De gemeente is vervolgens gehouden zorgvuldig onderzoek te doen naar de vraag of en in welke mate zij, gegeven de wettelijke kaders en het lokale beleid, in die ondersteuning moeten voorzien. Mensen met een beperkte zelfredzaamheid hoeven dus geen huishoudelijke verzorging in te kopen op de zwarte markt. Voor hen is maatschappelijke ondersteuning beschikbaar en de gemeente is hun aanspreekpunt.
Wanneer iemand, na zorgvuldig onderzoek door de gemeente, niet in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning of daar zelf om andere redenen geen gebruik van wenst te maken, biedt de Regeling dienstverlening aan huis de mogelijkheid om gebruik te maken van een particuliere dienstverlener.
Wat vindt u ervan dat door het uitgeven van minder medische indicaties dit tot problemen zal leiden bij 40% van de mensen die zorg nodig hebben en zij niet in staat zijn om de afname van het aantal uren zorg zelf op te vangen? Was dit de bedoeling van uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
PGGM heeft onderzoek gedaan naar de verwachtingen van PGGM&CO-leden naar de toekomstige situatie. Uit de enquête blijkt dat zij verwachten dat het uitgeven van minder medische indicaties tot problemen kan leiden bij 41% van de cliënten. Van de respondenten geeft 41% aan dat zij een afname van de hoeveelheid hulp die deze cliënten nu krijgen verwachten niet te kunnen opvangen met hulp van vrienden of familie. De onderzoeksresultaten vermelden niet of voor deze mensen de hulp daadwerkelijk afneemt of is afgenomen. Uit deze onderzoeksresultaten blijkt wel dat mensen die hulp nodig hebben, omdat zij niet terug kunnen vallen op familie of vrienden, hulp krijgen. Dat is een gewenste uitkomst van het beleid.
Overigens hecht ik eraan op te merken dat op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 geen medische indicaties worden verstrekt, maar maatschappelijke ondersteuning. Medische zorg is een verzekerd recht in Nederland.
Wat vindt u ervan dat de helft van de thuiszorgmedewerkers bereid is om zwart te gaan werken, zodat ze de zorg kunnen blijven bieden aan hun vaste cliënten? Vindt u dit wenselijk of gaat u hier ingrijpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van PGGM blijkt dat de helft van de huishoudelijke hulpen bereid is om zwart te gaan werken, zodat de cliënt de vaste hulp kan behouden. Dat huishoudelijke hulpen hiertoe bereid zijn, is een teken van betrokkenheid van de huishoudelijke hulpen bij het welbevinden van de cliënten voor wie zij werken. Zwartwerken is echter niet de door de regering gewenste oplossing. Particulieren en huishoudelijke hulpen kunnen gebruik maken van de Regeling dienstverlening aan huis.
Hoe oordeelt u over de uitslag van de enquête waaruit blijkt dat 62% van de thuiszorgmedewerkers geen vertrouwen heeft in het krijgen van een baan binnen een jaar? Wat zegt u tegen deze mensen? Dat zij hun baan kwijt zijn omdat de zorg in de toekomst nog betaalbaar moet zijn of gaat u deze thuiszorgmedewerkers helpen aan een baan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het een zorgelijk signaal als 62% van de huishoudelijke hulpen aangeeft geen vertrouwen te hebben in het krijgen van een baan binnen een jaar. Van de respondenten geeft 68% aan geen opleiding te hebben gevolgd. PGGM concludeert om die reden dat de sector deze hulpen weinig toekomstperspectief biedt. Ik deel de bezorgdheid hierover. Om die reden heb ik in overleg met de bonden FNV en CNV en de VNG op 4 december 2015 een maatregelenpakket gepresenteerd dat gericht is op het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning. Eén van de uitgangspunten van dit maatregelenpakket is het creëren van nieuw perspectief en het realiseren van nieuwe werkgelegenheid.3 Deze ambitie sluit aan bij de toekomstvisie voor thuisondersteuning die onder regie van de Transitiecommissie Sociaal Domein is opgesteld door gemeenten, aanbieders en bonden.4 Het is belangrijk deze visie de komende periode te realiseren.
Daarnaast is het belangrijk dat de huidige medewerkers goed voorbereid zijn op de veranderingen in de langdurige zorg en ondersteuning. Het kabinet heeft daarom al eerder een aantal specifieke maatregelen genomen, zoals regionale sectorplannen gericht op op-, om- en bijscholing, extra middelen voor persoonlijke dienstverlening door het UWV, het beschikbaar stellen van scholingsvouchers, de beschikbaarheid van Brug WW en extra inzet voor oudere medewerkers in de zorg. Voor een volledig inzicht in de maatregelen op het terrein van de langdurige zorg en ondersteuning verwijs ik naar mijn brief arbeid in zorg en welzijn 2015 van 9 februari 2016.5
Maakt u zich er ook zorgen over dat steeds meer thuiszorgmedewerkers accepteren om zwart te gaan werken, omdat een alternatief ontbreekt? Bent u voornemens een plan te maken, zodat deze thuiszorgmedewerkers weer snel geholpen worden aan een baan? Zo neen, waarom niet?
Uit de onderzoeksresultaten blijkt niet dat het aantal thuiszorgmedewerkers dat zwartwerkt toeneemt. Wel wijzen de onderzoeksresultaten op het risico dat een grotere bereidheid om zwart te werken kan ontstaan. De Regeling dienstverlening aan huis biedt mensen de mogelijkheid om goede afspraken te maken. Een heldere beschrijving van de regels en modelcontracten zijn voor iedereen te vinden op www.rijksoverheid.nl/hulpinhuis.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat thuiszorgmedewerkers die noodgedwongen zwart moeten werken geen sociale rechten opbouwen zoals pensioen, zwangerschapsverlof, doorbetaling bij ziekte etc.? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat alle thuiszorgmedewerkers die nu zwart werken in loondienst worden genomen en de zorg kunnen blijven bieden aan hun vaste cliënten? Zo neen, waarom niet?
Kortheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Kunt u toelichten hoe de signalerende functie die thuiszorgmedewerkers hebben zich verhoudt tot het werk in het zwarte circuit, aangezien de kwetsbaarheid van cliënten en thuiszorgmedewerkers vergroot wordt als zij overgeleverd worden aan de zwarte markt?
Mensen met en beperkte zelfredzaamheid kunnen zich met hun ondersteuningsbehoefte melden bij de gemeente. Zie in dit verband mijn antwoord op vraag 1. De Regeling dienstverlening aan huis biedt thuiszorgmedewerkers de mogelijkheid om desgewenst, op een verantwoorde manier, toe te treden op de particuliere markt. Zie mijn antwoord op vraag 5.
Hoe waarborgt u de veiligheid van thuiszorgmedewerkers en mensen die een beroep doen op huishoudelijke verzorging als zij in het zwarte circuit belanden en (financieel) uitgebuit worden? Hoe verhoudt dit zich tot uw beleid met betrekking tot geweld in afhankelijkheidsrelaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de Regeling dienstverlening aan huis van toepassing is, is de particulier als werkgever verantwoordelijk voor uitbetaling van het wettelijke minimumloon, loondoorbetaling bij ziekte en vakantie en is de particulier aansprakelijk als een bedrijfsongeval plaatsvindt. Het gaat hierbij om handhaving van civiele rechten die uit een arbeidsovereenkomst voortvloeien. Het is dan aan de dienstverlener om zijn werkgever aan te spreken op nakoming van zijn verplichtingen. Komt de particuliere werkgever zijn verplichtingen niet na, dan kan de dienstverlener zich wenden tot de civiele rechter. Daarnaast geldt dat elke werknemer zich in principe kan wenden tot de Inspectie SZW als betaling onder het wettelijk minimumloon plaatsvindt.
In de situatie dat mensen zwartwerken zijn er minder waarborgen voor de veiligheid.
Hoe oordeelt u over de uitslag van de enquête die aangeeft dat in de context van de nieuwe Wmo 2015 er rekening mee gehouden moet worden dat deze zorg via de particuliere of zwarte markt zal gaan groeien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat voor mensen die zelf huishoudelijke hulp in en om het huis willen regelen voldoende mogelijkheden beschikbaar zijn. Het is daarom positief dat de particuliere markt zich verder ontwikkelt naar de wensen van particulieren. Uit de onderzoeksresultaten blijkt niet dat zwartwerken toeneemt. Wel wordt geconstateerd dat de bereidheid om zwart te werken toeneemt. Daarom investeert de rijksoverheid in goede voorlichting over de Regeling dienstverlening aan huis. Voor mensen met een beperking in de zelfredzaamheid die zijn aangewezen op maatschappelijke ondersteuning door overheid, is en blijft passende hulp beschikbaar.
Hoeveel thuiszorgmedewerkers en alfahulpen zijn ontslagen sinds het kabinet-Rutte II? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het aantal alfahulpen dat geen contract meer heeft bestaat geen zicht. Hierover zijn geen cijfers voorhanden. Voor inzicht in de ontwikkeling van de arbeidsmarkt en het aantal ontslagen in de thuiszorg verwijs ik naar het rapport Arbeid in Zorg en Welzijn 2015. Dit rapport geeft inzicht in de stand van zaken op de arbeidsmarkt en de vooruitzichten.6
Bent u bereid samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uit te zoeken in welke gemeenten het voorkomt dat mensen gedwongen worden om via het zwarte circuit huishoudelijke verzorging te krijgen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten verwachten? Zo neen, waarom niet?
Mij zijn geen signalen bekend van gemeenten die mensen dwingen om via het zwarte circuit huishoudelijke verzorging te regelen. Ik zie daarom geen reden tot overleg hierover met de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
Het bericht dat relatie- en concurrentiebeding voor vrije zorgkeuze gaat |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter in het geding tussen De Karmel en de vier gezinshuizen?1
Ik betreur het zeer dat de jongvolwassenen die nu in de desbetreffende gezinshuizen wonen, mogelijk nadeel ondervinden van een zakelijk conflict tussen de zorgaanbieder en de onderaannemers (de gezinshuizen). Ik vind dat partijen het belang van de cliënt altijd centraal moeten hebben staan.
Vindt u het wenselijk dat het relatie- en concurrentiebeding prevaleert op de vrije zorgkeuze in de situatie van deze hulpbehoevende jongvolwassenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter is alles overwegende tot het oordeel gekomen dat hij geen aanleiding ziet om het concurrentie- en het relatiebeding te schorsen. Deze uitspraak dient gerespecteerd te worden. De rechter overweegt dat de gezinshuizen het relatie- en concurrentiebeding nu eenmaal zijn overeengekomen, in een samenwerkingsovereenkomst die met inachtneming van een termijn van zes maanden opzegbaar was. Het was bij het aangaan van de overeenkomst duidelijk dat het tot een rechtsgeldige opzegging zou kunnen komen en dat de gezinshuizen dan beperkt zouden zijn in hun mogelijkheden. Hierbij neemt de rechter tevens in aanmerking dat de bewoners een overeenkomst met De Karmel hebben en niet met de gezinshuizen. Uit de individuele zorgovereenkomsten kan volgens de rechter niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de bewoners voor onbepaalde tijd in hetzelfde huis en bij dezelfde gezinsouders kunnen blijven wonen. In de aard van de overeenkomsten ligt besloten dat de nieuwe bewoners met een nieuwe situatie geconfronteerd kunnen worden, hoe vervelend dat ook is voor hen. Indien de bewoners met een dergelijke situatie niet tevreden zijn, kunnen zij de overeenkomst met De Karmel opzeggen en elders een zorgovereenkomst sluiten.
Ik vind echter wel dat partijen de verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat de jongvolwassenen geen tot zo min mogelijkheid nadeel ondervinden van de ontstane situatie en de continuïteit van zorg gewaarborgd wordt.
Acht u deze uitspraak in lijn met de gedachte achter de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Jeugdwet, waarin een grote mate van keuzevrijheid voor de zorgbehoevende is opgenomen?
Keuzevrijheid is belangrijk. Het versterkt de positie van de cliënt en draagt ook bij aan de kwaliteit van de zorg. Daarom schrijft de Wet langdurige zorg voor dat de Wlz-uitvoerder de verzekerde de keuze laat uit alle geschikte, gecontracteerde zorgaanbieders die deze verzekerde de zorg op redelijke termijn kunnen verlenen en schrijft de Jeugdwet voor dat de gemeente de jeugdige en zijn ouders, voor zover redelijkerwijs mogelijk, keuzevrijheid wordt geboden. In de situatie waar de rechter nu een uitspraak over heeft gedaan zijn de specifieke omstandigheden en belangen afgewogen, waaronder het belang van keuzevrijheid van de cliënt.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich, gelet op de grote moeite die ouders aangeven te hebben of verwachten te krijgen bij het vinden van een nieuw gezinshuis, tot de ambitie van dit kabinet om zoveel mogelijk in gezinsvervangende huizen te plaatsen? In aanvulling daarop, hoe verhoudt deze uitspraak zich tot artikel 20 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Indien het zo ver komt dat de kinderen uit het gezinshuis moeten worden geplaatst, dan zal in eerste instantie de verantwoordelijkheid voor een nieuw gezinshuis bij de zorgaanbieder liggen. De kinderen hebben namelijk een lopende zorgovereenkomst met de aanbieder. De Karmel heeft al aangegeven de komende periode te willen gebruiken om in gesprek te gaan met de kinderen en de gezinsouders om tot een passende oplossing te komen. Indien de aanbieder niet tot een passend zorgaanbod kan komen of de cliënt de zorgovereenkomst opzegt, dan is het aan de gemeente (in het geval er sprake is van jeugdhulp) of het zorgkantoor (in het geval er sprake is van een Wlz indicatie) om voor een passend zorgaanbod te zorgen conform artikel 20 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Acht u de met deze uitspraak ontstane situatie een goede reactie op het door de Kinderombudsman gegeven advies om zoveel mogelijk kinderen op te laten groeien in een gezin of gezinshuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik zie geen directe relatie tussen de ontstane situatie in deze casus en het advies van de Kinderombudsman. Daarnaast heb ik aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4, dat partijen de verantwoordelijkheid hebben om voor deze bewoners (indien nodig) een ander gezinshuis te vinden.3
Bent u van mening dat met deze uitspraak recht wordt gedaan aan «het recht op perspectief voor de kwetsbare partij»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe gaat u er in deze situatie voor zorgen dat de kinderen hun vertrouwde zorg niet kwijtraken en tussen wal en schip vallen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op het beloningsbeleid van De Karmel?3
Het CIBG zal, als de verantwoordelijke toezichthouder op grond van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke – en semi-publieke sector, een onderzoek instellen naar de bezoldiging van het management van De Karmel.
Omzeilt De Karmel met de holdingconstructie het verbod op winstuitkering? Zo ja, hoe gaat u deze constructie stoppen en bent u bereid te onderzoeken of er nog meer organisaties in Nederland via een dergelijke constructie winst uitkeren? Indien De Karmel het verbod op winstuitkering niet omzeilt, bent u van mening dat dit een wenselijke ontwikkeling is? Zo nee, hoe gaat u deze ontwikkeling een halt toe roepen?
In de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) is bepaald dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating kan worden verleend indien die instelling een bij het uitvoeringsbesluit WTZi gespecificeerde vorm van zorg aanbiedt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de WTZi en daarmee ook op de naleving van het winstverbod. De IGZ is bezig deze casus nader uit te zoeken. Het onderzoek van de IGZ hiernaar is in volle gang en ik kan niet vooruitlopen op de inhoud en de uitkomsten. Indien het verbod wordt overtreden zal handhavend worden opgetreden.
Wat gaat u er tenslotte aan doen om ervoor te zorgen dat financiële belangen niet meer voorgaan op de belangen van kwetsbare kinderen?
Zoals ik onder andere heb aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1, vind ik dat partijen het belang van de cliënt centraal moeten stellen en hier ook naar moeten handelen. Cliënten moeten geen hinder ondervinden van een zakelijk conflict. Het is vooral aan de contracterende partij, in dit geval de gemeente en het zorgkantoor, om hierop toe te zien en aanbieders hierop te wijzen. Dit gebeurt ook in de praktijk. Ik heb ook begrepen dat de gemeente Lingewaard, waar De Karmel actief is, met alle betrokken partijen in overleg is om de belangen van cliënten vooral niet in het geding te laten komen.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 30 juni 2016 beantwoorden?
Dit is in verband met het opvragen van de benodigde achtergrondinformatie niet gelukt.
De noodzaak tot het verduurzamen van voedsel, mede via prijsprikkels |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Food Systems and Natural Resources» van het International Research Panel (IRP), waaruit blijkt dat de wereldwijde voedselvoorziening ingrijpend moet worden verduurzaamd om te kunnen garanderen dat toekomstige generaties voldoende voedsel zullen hebben?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de overheid bij die verduurzaming een belangrijke rol kan spelen door bijvoorbeeld meer mensen te wijzen op het belang van duurzaam voedsel via onderwijs en voorlichting, door duurzame voedselproductie te stimuleren en door te stoppen met het bemoedigen van milieuschadelijke voedselproductie?
Ja, ik deel de conclusie dat de overheid een belangrijke rol kan spelen bij de verduurzaming van de voedselketen. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid» (Kamerstuk 31 532, nr. 156, d.d. 30 oktober 2015) is aangegeven op welke wijze het kabinet hier aan werkt.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het IRP dat externaliteiten zoals milieuschade, dierziekten, waterschaarste en biodiversiteitsverlies veel sterker in de prijs van voedingsproducten verdisconteerd dienen te worden? Hoe kan de overheid hierin volgens u een rol spelen? Staat u open voor de oproep van het IRP om via belastingheffingen deze externaliteiten te beprijzen? Zo ja, bent u bereid op korte termijn voorstellen naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om aanvullend onderzoek te verrichten naar het invoeren van dit soort Pigouviaanse belastingen in productieketens? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de zichtbaarheid wordt vergroot van kosten die binnen ketens gemaakt worden. Duidelijk moet zijn wat de daadwerkelijke kosten zijn van voedselproductie, die nu als «externaliteiten» op het milieu en de biodiversiteit worden afgewenteld. De vraag is hoe die kosten inzichtelijk kunnen worden gemaakt en vervolgens verrekend. Dit is echter geen eenvoudige exercitie. De primaire functie van belastingen is het verkrijgen van middelen ter dekking van overheidsuitgaven. Een secundair effect van belastingen kan een prijsprikkel zijn die bepaalde gedragingen ontmoedigt of juist stimuleert. Via de energiebelasting en accijnzen worden diverse externaliteiten beprijsd, rekening houdend met grenseffecten en het internationale speelveld voor onze industrie. Het kabinet is geen voorstander om het instrumentele gebruik van belastingheffing op dit moment te verbreden. Er zijn minder belastende opties dan belastingheffing te bedenken om externaliteiten in de prijs van producten en diensten tot uitdrukking te brengen. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport is toegezegd in overleg met bedrijfsleven en maatschappelijke partijen voor enkele sectoren te verkennen hoe «true pricing» de transitie naar duurzaamheid kan ondersteunen. Er is inmiddels opdracht gegeven voor dit onderzoek. Uw Kamer zal hierover in de tweede helft van 2016 worden geïnformeerd.
Deelt u de conclusies van het IRP dat de overheid ook een belangrijke bijdrage kan leveren aan het duurzaam maken van onze voedselvoorziening door te stoppen met het direct of indirect subsidiëren (via belastingvoordelen) van niet-duurzame producten, zoals de subsidies voor de visserij? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het subsidiëren van niet-duurzame producten ongewenst is. Om die reden worden subsidies onder andere ingezet voor verduurzaming van de landbouw. Voor de visserijsector geldt dat verduurzaming het belangrijkste doel is van de subsidies in het kader van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij.
Deelt u de conclusie van het IRP dat het gebruik van fossiele brandstoffen bij het produceren van voedsel ontmoedigd moet worden, en dat de overheid hierin een belangrijk rol kan spelen door bijvoorbeeld te stoppen met voordelige belastingregelingen te treffen in relatie tot het gebruik van fossiele brandstoffen bij het produceren van voedsel? Zo nee, waarom niet?
Het kabinetsbeleid is erop gericht om het gebruik van fossiele brandstoffen in Nederland te verminderen. Dit blijkt uit de inzet voor energiebesparing en verduurzaming (bijvoorbeeld via gerichte inzet voor geothermie) zoals bij de glastuinbouw. Het kabinet deelt de visie van deze sector om voor 2050 netto CO2-neutraal te kunnen produceren. Ook in andere landbouwsectoren zijn er duidelijke initiatieven om hernieuwbare energie te benutten voor hun productie, denk daarbij bijvoorbeeld aan de zonnepanelen op boerendaken.
Overigens zijn de conclusies van IRP gericht op voedselsystemen in mondiale context. De aanbevelingen die IRP noemt zijn locatie en context specifiek volgens IRP. Een (flink) deel van de IRP-aanbevelingen zijn in de Nederlandse land- en tuinbouw al gerealiseerd, zoals een verregaande energie-efficiency in de voedselproductie.
Volgt u het advies van het IRP op om een nationale voorlichtingscampagne te beginnen waarbij burgers inzicht wordt gegeven in de impact van voedselproductie op natuur, milieu en de hoeveelheid grondstoffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit uitvoeren? Bent u ook bereid om scholen op te roepen in het curriculum lessen op te nemen over duurzaam voedsel? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Er wordt reeds door verschillende instanties en NGO’s (Voedingscentrum, Milieu Centraal, Natuur en Milieu e.d.) voorlichting gegeven aan burgers over de impact van voedselproductie op natuur, milieu en de hoeveelheid grondstoffen. Scholen hebben daarbij een eigen verantwoordelijkheid om aandacht te besteden aan voeding.
Ik wil actief inzetten op educatie over gezond èn duurzaam voedsel op scholen. Vanuit mijn ministerie wordt de inzet (onder de noemer)» Jong leren eten», met inbreng vanuit Smaaklessen en de EU Schoolfruitregeling, in overleg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samengebracht met het lopende programma Gezonde School.
Het onder verscherpt toezicht stellen van Veilig Thuis Drenthe |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het onder verscherpt toezicht stellen van Veilig Thuis Drenthe?1
De Inspecties voor de Jeugdzorg en de Gezondheidszorg (IJZ en IGZ) hebben geconstateerd dat de situatie bij Veilig Thuis in Drenthe nog onvoldoende is verbeterd. Ik vind dat zorgelijk omdat een goed werkend Veilig Thuis cruciaal is voor de aanpak van mishandeling en geweld tegen kinderen, volwassenen en ouderen. Het is goed dat de Inspecties nu nog scherper gaan volgen dat de verbeteringen bij Veilig Thuis Drenthe tot stand komen. De wethouders van Assen en Emmen hebben publiekelijk hun verantwoordelijkheid genomen om Veilig Thuis Drenthe snel op orde te brengen.
Zijn de zorgen die u tijdens het debat over de nieuwe aanpak van huiselijk geweld aangaf te hebben over de wachtlijsten bij Veilig Thuis naar aanleiding van dit verscherpt toezicht toegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze wachtlijsten gaan verdwijnen?2
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor Veilig Thuis. De Inspecties houden toezicht op de Veilig Thuis organisaties. Mede als gevolg van de inspectieronde is bij het overgrote deel van de gemeenten een groter gevoel van urgentie ontstaan voor een goed functionerend Veilig Thuis. Veel gemeenten hebben hun verantwoordelijkheid genomen door extra financiële middelen beschikbaar te stellen om de wachtlijsten weg te werken. Professionals bij Veilig Thuis zetten alles op alles om te allen tijde zicht te houden op de veiligheid van de mensen die wachten.
Ook ontwikkelen gemeenten in regio’s een gezamenlijke bestuurlijke visie over de plaats van Veilig Thuis in de regionale aanpak van geweld in huiselijke kring en de plek van Veilig Thuis in de keten. Deze visie is een noodzakelijke voorwaarde voor een goed functionerend Veilig Thuis.
Om dit proces verder te ondersteunen en alle Veilig Thuis organisaties (=VT-organisaties) op orde te brengen hebben mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik samen met de VNG begin januari 2016 de heer Sprokkereef gevraagd om het programma Veilig Thuis – de basis op orde, uit te voeren. In dit programma is prioriteit gegeven aan de aanpak van de wachtlijsten. Bovendien is met voorrang ingezet op de zeven regio’s die als niet voldoende werden beoordeeld door de Inspecties. Veilig Thuis Drenthe is één van die regio’s.
Het programma Veilig Thuis – de basis op orde stelt dat Veilig Thuis Drenthe nog niet voldoende functioneert omdat een gezamenlijke bestuurlijke visie op Veilig Thuis ontbreekt en omdat de interne organisatie van Veilig Thuis, als onderdeel van de GGD, gebreken vertoont. Het programma Veilig Thuis- de basis op orde stimuleert de bestuurders van de Drentse gemeenten in hun visievorming. Voor de verbetering van de interne organisatie heeft Veilig Thuis Drenthe een extern deskundige ingeschakeld die de organisatie zal doorlichten en verbeterpunten zal formuleren.
De Inspecties zullen tijdens het verscherpt toezicht nauwkeurig monitoren of de aangekondigde verbetermaatregelen worden uitgevoerd en geborgd. De Inspecties zullen in deze periode tevens aangekondigde en onaangekondigde bezoeken brengen. Verder verwachten de Inspecties voortgangsrapportages over de ingezette verbetermaatregelen.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen u tot op heden heeft genomen om de wachtlijsten bij Veilig Thuis in het algemeen, en bij Veilig Thuis Drenthe in het bijzonder terug te dringen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u van deze maatregelen aangeven of, en zo ja welk effect zij hebben gehad op de wachtlijsten? Zo nee, bent u bereid dit effect te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord onder de vragen 2 en 3 heb aangegeven, heeft de inzet van de Inspecties en van het programma Veilig Thuis – basis op orde geleid tot actie bij de verantwoordelijke gemeenten. Dat is een eerste stap. Tegelijkertijd stel ik vast dat we er zeker nog niet zijn. Daarom is begin dit jaar het eerder genoemde programma Veilig Thuis – de basis op orde gestart. Onder leiding van de VNG is het programma hard aan het werk om de VT-organisaties en gemeenten te helpen om de noodzakelijke verbeteringen in kaart te brengen en te realiseren. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik in op de werkwijze van het programma Veilig Thuis – de basis op orde.
Door de rapportages van de Inspecties en die van het programma Veilig Thuis – de basis op orde, krijgen gemeenten en Rijk inzicht in de effecten van de verbeteringen die doorgevoerd worden. In de volgende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die u voor het Algemeen Overleg hierover ontvangt, bericht ik hierover.
Kunt u, met concrete feiten onderbouwd, garanderen dat van de 63 casussen die niet gemeld stonden er geen enkel kind of gezin in gevaar is geweest, zoals de vicevoorzitter van de GGD Drenthe stelt? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de veiligheid alsnog gegarandeerd kan worden?3
De veiligheid van het kind staat voor mij centraal. De genoemde bewering van de vicevoorzitter van de GGD Drenthe kan ik niet onderbouwen of weerleggen. Ik heb echter geen reden om zijn bewering in twijfel te trekken. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u uitgebreid toelichten hoe het met de veiligheid van kinderen en gezinnen in de andere Veilig Thuis regio’s gesteld is na de schokkende inspectierapporten die halverwege 2015 zijn verschenen?
Wij zijn allemaal bezorgd over de veiligheid van kinderen, volwassenen en ouderen waarbij vermoedelijk sprake is van mishandeling. Gebrekkig zicht op de veiligheid van kinderen die wachten, is daarom onaanvaardbaar.
De afgelopen periode is gebleken dat de oorzaken van de wachtlijsten divers zijn. Ze hebben te maken met het ontbreken van een gemeentelijke visie op Veilig Thuis en met een goede afstemming met organisaties op lokaal niveau en de politie.
Het programma Veilig Thuis – de basis op orde (zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3) beoordeelt of in de regio goed zicht is op de omvang van de wachtlijst, of voldoende actie wordt ondernomen om op korte termijn de wachtlijsten weg te werken, of wordt gewerkt aan een duurzaam voorkomen van wachtlijsten en of het zicht op de veiligheid van de wachtenden is gegarandeerd. Hier houdt het programma zicht op. Zo nodig adviseert de heer Sprokkereef de VT-organisaties over de wijze waarop de wachtlijst weggewerkt kan worden.
De heer Sprokkereef is nog volop bezig met de bezoeken en het adviseren van de regio’s. De rapportage met het complete beeld is nog niet beschikbaar.
In de eerder genoemde voortgangsrapportage GIA ontvangt u de rapportage van het programma. Daarin wordt ook nader ingegaan op de aard en omvang van de wachtlijsten.
Wanneer kan de Kamer de rapporten van de hertoets bij de overige Veilig Thuis organisaties verwachten? Zijn er op dit moment signalen dat er nog meer organisaties onder verscherpt toezicht gesteld zullen gaan worden?
De Inspecties voeren een hertoets uit bij zeven VT-organisaties.
Onlangs hebben de Inspecties de rapporten van de hertoetsen 1e fase uitgebracht voor de regio’s Kennemerland, Groningen en Drenthe. De rapporten over de hertoetsten bij de VT-organisaties in de Gooi- en de Vechtstreek en Zuidoost Brabant en Hollands-Midden worden uiterlijk eind juli 2016 verwacht. De VT-organisatie Gelderland-Zuid is onder verscherpt toezicht geplaatst. De reeds beschikbare rapporten zijn gepubliceerd op www.inspectiejeugdzorg.nl.
Kunt u voor alle regio’s inzichtelijk maken wat hun wachtlijsten op dit moment zijn, en hoe zij zich ontwikkeld hebben sinds het instellen van Veilig Thuis? Zo nee, bent u bereid dit te inventariseren, en dit aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de veiligheid van de kinderen en gezinnen die op dit moment gemeld zijn bij Veilig Thuis, los van informatie over de wachtlijsten, garanderen? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit kunt garanderen? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit alsnog te garanderen?
Het nemen van maatregelen voor kinderen en gezinnen bij wie de veiligheid in het geding kan zijn, is de verantwoordelijkheid van de gemeente.
In de beantwoording van deze vragen heb ik uiteengezet welke maatregelen ik heb genomen om de veiligheid van kinderen en gezinnen zo goed mogelijk te doen laten borgen.
Ziet u in de oproep van Veilig Thuis Drenthe voor 1,2 miljoen euro extra budget een appèl om het budget voor Veilig Thuis in het geheel op te hogen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Nee. Er is geen algemene standaard voor het benodigde geld van een Veilig Thuis organisatie. De omvang van het benodigde budget is afhankelijk van de grootte van het verzorgingsgebied en van de visie van de verantwoordelijke gemeenten op de taken van Veilig Thuis in relatie tot de gehele veiligheids- en zorgketen.
Kunt u deze vragen voor het Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 30 juni 2016 beantwoorden?
Ja.
De geschillencommissie onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het geluidsfragment dat hoort bij het bericht «Beroepsverboden in de zorg in vijf jaar meer dan verdubbeld», waarin wordt gesteld dat er een geschillencommissie aankomt die toegankelijker moet zijn voor de patiënt om naar toe te stappen dan de mogelijkheden in het huidige systeem?1
Ja.
Klopt het dat voor de uitvoering van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) men ervan uit gaat dat per 1 januari 2017 laagdrempelige, erkende, geschillencommissies beschikbaar zullen zijn waar mensen terecht kunnen met vragen over kwaliteit, klachten of geschillen?
Ja. De Wkkgz verplicht zorgaanbieders om vanaf 1 januari 2017 aangesloten te zijn bij een geschilleninstantie die tot taak heeft om geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten. Representatief te achten (branche-)organisaties van zorgaanbieders hebben de keuze om zelf samen met cliëntenorganisaties een dergelijke geschilleninstantie op te richten dan wel om aansluiting te zoeken bij een bestaande geschilleninstantie.
Kunt u aangeven hoeveel geschillencommissies op dit moment al een officiële erkenning hebben gekregen, zodat ze vanaf 1 januari 2017 van start kunnen?
Op dit moment heb ik nog geen erkenning verleend voor een dergelijke geschilleninstantie.
Heeft u signalen ontvangen vanuit het veld dat de tijd begint te dringen, en er nog geen geschillencommissies erkent zijn?
Ik heb begrepen dat het veld druk bezig is met het inrichten van geschilleninstanties op basis van de Wkkgz. Zo hebben verschillende brancheorganisaties en cliëntenorganisaties recent een programma van eisen opgesteld voor de inrichting van geschilleninstanties. Het is nu aan de betrokken partijen om de opties voor daadwerkelijke instelling van geschilleninstanties te verkennen. De partijen hebben nog een half jaar de tijd. Naar verwachting zullen de komende maanden de benodigde erkenningen worden verleend.
In hoeverre kunt u toezeggen dat de uitvoering van de wet naar behoren zal verlopen, en verzekerden en patiënten vanaf 1 januari 2017 laagdrempelig bij een geschillencommissie terecht kunnen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat partijen vanaf 1 januari 2017 niet aan deze verplichting zouden kunnen voldoen.
Het bericht Jumbo haalt sigaretten uit het zicht |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jumbo haalt sigaretten uit het zicht, maar heeft dat zin»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de rookwaar bij Jumbo achter deuren van matglas komt te liggen, waarop met grote letters «tabak» te lezen valt?
Ik omarm initiatieven van verkooppunten die tabaksproducten niet langer in het zicht plaatsen. Tegelijkertijd blijven de regels voor reclame van toepassing. Voorop staat namelijk dat er geen ongeoorloofde reclame plaatsvindt. Als dat wordt geborgd, kan het positieve resultaat van een display ban worden gehaald.
De NVWA houdt er toezicht op dat de presentatie van tabakswaren niet tot ongeoorloofde reclame leidt. Ik wacht het onderzoek van de NVWA naar de klacht af.
Wat is uw mening over de reden («De verpakkingen op sigarettenpakjes veranderen. Daar komen afschrikwekkende plaatjes op. Dus we zaten er mee in onze maag dat de klant geconfronteerd wordt met een muur van afschrikwekkende plaatjes, want we hebben veel tabaksproducten. Vandaar deze deuren») van Jumbo volgens Ed van de Weerd, commercieel directeur van Jumbo, om over te gaan tot matglazen deuren?
Ik moedig supermarkten en andere verkooppunten aan om een display ban in te voeren, omdat we daarmee jongeren kunnen beschermen. Ik vind het positief dat Jumbo haar verantwoordelijkheid neemt en in zeer korte tijd in alle Jumbo winkels tabak uit het zicht haalt. Ik verwacht dat dit initiatief andere verstrekkers ook stimuleert tot stappen, zolang dit maar gebeurt binnen de regels uit de Tabaks- en rookwarenwet. De reden waarom Jumbo tot het afschermen van tabakswaren is gekomen, is aan Jumbo.
Kent u het onderzoek «Impact on smoking of England's 2012 partial tobacco point of sale display ban: a repeated cross-sectional national study»2, waaruit blijkt dat afdekken zinvol is? Is het afdekken van rookwaar met matglas even effectief als het volledig uit het zicht halen van rookwaar, zoals naar voren komt uit dit onderzoek? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, deelt u de mening dat deze vorm van afdekken van de rookwaar met matglas er in de meest ongunstige situatie er toe kan leiden dat het beoogde effect van de nieuwe verpakkingsmaatregels wordt ondermijnd, en gelijktijdig de voordelen van een afgedekte display, zoals vermeld in het onderzoek, niet worden behaald?
De supermarkten hebben tot 1 juli de tijd gekregen om met een convenant te komen. Ik ben me ervan bewust dat er meerdere factoren een rol spelen om een convenant te sluiten, zoals de juridische houdbaarheid en het creëren van een gelijk speelveld met andere verkooppunten. Dit neemt niet weg dat ik ervan uitga dat supermarkten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en zich zullen inzetten voor een convenant waarin ze afspreken dat ze tabakswaren niet langer in het zicht zullen plaatsten. Dit betekent dat kleuren noch contouren van tabakswaren zichtbaar zijn. Pas dan wordt een displayban bereikt.
Het maakt dan ook niet uit met welk instrument het verkooppunt de tabakswaren afschermt, zolang maar aan die voorwaarden wordt voldaan. Ik heb bij de Jumbo gezien dat dit ook kan lukken met matglas, waardoor het positieve resultaat uit het onderzoek «Impact on smoking of England's 2012 partial tobacco point of sale display ban: a repeated cross-sectional national study» mogelijk blijft.
Wat is uw mening over het feit dat «tabak» in grote letters bij Jumbo op deuren van matglas staat? Vindt u het wenselijk indien «tabak» op de deuren staat om de consument aan te spreken, dan wel de consument eraan te herinneren dat er ook rookwaar gekocht kan worden? Wat is uw mening over de bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit ingediende klacht dat de deuren van matglas voor de rookwaar met daarop in grote letters «tabak» bij Jumbo een overtreding van het reclameverbod uit de Rookwarenwet is?
Zie antwoord vraag 2.
Ondermijnt de tekst en de grootte daarvan op het matglas de positieve resultaten die te behalen zijn met een afgedekte display, zoals vermeld in het onderzoek «Impact on smoking of England's 2012 partial tobacco point of sale display ban: a repeated cross-sectional national study»? Zo ja, bent u van mening dat het afdekken van een display zonder vermelding van de achterliggende rookwaar de juiste vorm van afdekken is? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat voor 1 juli a.s. het convenant over een displayban voor rookwaar wordt gesloten conform de motie Volp/Dik-Faber3 en de motie Volp4? Zo ja, met welke minimum voorwaarden bent u tevreden? Zo nee, waarom niet? Wanneer wordt het convenant wel gesloten?
Zie antwoord vraag 4.
Jong ouderschap naar aanleiding van het congres Jong en Ouder |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de taskforce Jong Ouderschap, Onbedoeld Zwanger (JOOZ)? Werkt u hiermee samen in het vormgeven van uw beleid om tienerzwangerschappen te voorkomen en om te borgen dat er voldoende gespecialiseerde ondersteuning en zorg beschikbaar komt om tienermoeders te begeleiden?
Ja. De Taskforce is een initiatief dat voortkomt uit de impulsmiddelen die voor tienerzwangerschappen zijn ingezet. Vooralsnog lijkt de taskforce zich met name te richten op de verbeteringen, die de verschillende betrokken professionals kunnen behalen door hun werkprocessen op elkaar af te stemmen. Ik juich deze invulling van harte toe.
Herkent u de vier belangrijkste knelpunten die naar voren komen in het bieden van de juiste zorg en ondersteuning van jonge ouders, te weten: 1. schotten in de lokale financiering, 2. tekort aan huisvesting, 3. onvoldoende afstemming 18- en 18+ en 4. onvoldoende integrale aanpak?
Het klopt dat het nog niet in alle gemeenten lukt om de mogelijkheden die de decentralisatie biedt maximaal te benutten. Dat kost ook enige tijd. Om die reden ben ik ook actief in het ondersteunen van vernieuwende initiatieven waarmee voor gemeenten zichtbaar wordt hoe dit wel kan worden gerealiseerd. Ook de VNG speelt daarin een ondersteunende rol. Omgang met financiering en huisvesting, afstemming 18- en 18+ en integrale aanpak maken hier allen onderdeel van uit, ook waar het om jonge ouders gaat. We zien ook dat voor een integrale aanpak professionals elkaar nu meer opzoeken, van elkaar leren en doorverwijzen. De taskforce JOOZ speelt hierin voor deze zorg en ondersteuning een nuttige rol.
Herkent u de signalen dat de financiering van de zorg en ondersteuning voor jonge ouders nu versnipperd is, waarbij bijvoorbeeld lokale middelen voor huisvesting van jonge ouders en geld voor ondersteuning en zorg uit verschillende «geldpotjes» komt? Welke stappen wilt u, in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het zorgveld, zetten om ervoor te zorgen dat niet de systemen maar de vraag van de jonge ouder(s) en het bijbehorende noodzakelijke zorg- en ondersteuningsaanbod leidend zijn?
Gemeenten hebben juist de mogelijkheid om met middelen die uit verschillende bronnen komen te kijken op welke wijze integraal het beste maatwerk kan worden geleverd, passend bij de behoefte aan zorg en ondersteuning van jonge ouders. Deze behoefte van de jonge ouders dient inderdaad leidend te zijn bij vormgeving van het uiteindelijke zorg- en ondersteuningsaanbod. Ik verwacht dat de ruimte die de decentralisaties bieden aan gemeenten om vraaggericht te handelen en niet vanuit «geldpotjes» in de toekomst beter worden benut.
Herkent u de signalen dat het ontbreken van passende huisvesting (bij voorkeur in de wijk, met steun uit het netwerk en ambulante begeleiding) een belangrijk knelpunt is waar jonge ouders tegenaan lopen? Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten over mogelijkheden om samen met wijkteams passende woonruimte beschikbaar te stellen? Hoe beoordeelt u in dit licht de ontwikkeling dat tienermoederhuizen momenteel worden gesloten in plaats van uitgebreid?
Het is een lokale opdracht voor gemeenten om te werken aan passende huisvesting voor hun inwoners en dat via een lokale woonvisie zichtbaar te maken. De benodigde huisvesting (verhouding vraag een aanbod), ook voor jonge ouders, zal per gemeente verschillen. Overigens hoeft het aanbod voor jonge ouders niet perse uit tienermoederhuizen te bestaan.
Herkent u de signalen vanuit het zorgveld dat de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Jeugdwet onvoldoende op elkaar aansluiten, bijvoorbeeld als jonge – meerderjarige – ouders behoefte hebben aan pedagogische ondersteuning terwijl dit valt onder de Jeugdwet? Herinnert u zich de motie Dik-Faber/Voordewind1 over de zorg aan jongeren van 18 tot 23 jaar? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is bij de uitvoering van deze motie?
Nu gemeenten verantwoordelijk zijn voor de maatschappelijke ondersteuning én de jeugdhulp zijn de mogelijkheden vergroot om over deze domeinen heen integrale hulp en ondersteuning te bieden. Het staat gemeenten in het kader van de regelgeving vrij om gezamenlijk integrale ondersteuningarrangementen in te kopen bij zorgaanbieders, afgestemd op de behoefte van bijvoorbeeld jonge, meerderjarige ouders. De Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn daarin, ook in hun onderlinge aansluiting, niet belemmerend. In de brief «voortgang nieuw jeugdstelsel» heb ik u geïnformeerd over de uitvoering van de motie Dik-Faber/Voordewind over de zorg aan jongeren van 18 tot 23 jaar.2
Herkent u de signalen dat, ondanks de decentralisatie, jonge ouders vastlopen in een wirwar van organisaties en instellingen? Bent u bereid om met gemeenten te overleggen over één integraal loket waar jonge ouders (in spé) worden doorverwezen naar (ervarings)deskundigen en gespecialiseerde professionele zorg en ondersteuning?
Nu de zorg na de decentralisaties sterk veranderd is, is het te meer belangrijk dat gemeenten hun burgers goed informeren over waar zij terecht kunnen voor hulp en ondersteuning. Bij signalen dat dit lokaal niet goed loopt, verwacht ik dat gemeenten hiervoor in overleg met cliënten en professionals verbeteringen inzetten. Ze kunnen daarbij tevens gebruik maken van de inspanningen die de VNG pleegt ter ondersteuning van hun leden.
Bent u bereid in overleg met de bewindspersoon van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het onderwijs- en zorgveld om te bezien op welke manier het onderwijs beter kan worden aangehaakt bij het voorkomen en begeleiden van tienerzwangerschappen?
In het pakket van scholen is het leerdoel seksuele gezondheid opgenomen. Scholen hebben de vrijheid dit in te vullen binnen de culturele context van hun eigen school. De lespakketten, die SANL, Rutgers, FIOM en Siriz ontwikkelen geven de scholen houvast om hier een invulling aan te geven. In de lespakketten wordt naast soa preventie en anticonceptie ook veel aandacht gegeven aan de seksuele weerstandsverhoging van jongeren in gezonde seksuele relaties. Ik acht het aanhaken van het onderwijs bij het voorkomen en begeleiden van tienerzwangerschappen hiermee voldoende gewaarborgd.
Herkent u signalen dat de samenwerking van huisartsen en verloskundigen met zorgaanbieders op het terrein van ondersteuning en zorg bij onbedoelde zwangerschap en jong ouderschap verbeterd kan worden? Op welke manier kunt u ervoor zorgdragen dat er een aangesloten netwerk van hulpverleners rond jonge ouders ontstaat?
Het is aan de professionals – vanuit zowel de eerste lijn als vanuit het sociale domein – om voor juiste afstemming te zorgen binnen het leveren van kwalitatieve zorg. De overheid (gemeente en Rijk) ondersteunen het netwerk. Gemeenten en professionals zijn hiermee druk doende, maar dat heeft ook tijd nodig. Centra voor Jeugd en Gezin kunnen hierin een nuttige rol vervullen.
Herkent u de signalen dat de hulpverlening vooral gericht is op meisjes en jonge vrouwen? Waar kunnen jonge vaders terecht?
Jonge vaders kunnen eveneens bij de hulpverlening terecht, gemeenten dienen zorg en ondersteuning in te kopen die noodzakelijk is. Wel herken ik dat het meestal alleen de jonge moeders zijn die hulp vragen en de vader buiten beeld is. Het initiatief voor het zoeken van hulp ligt echter wel bij jonge vaders zelf.
Is het u bekend dat meisjes en jonge vrouwen in de gesloten jeugdzorg relatief vaak te maken hebben met tienerzwangerschappen? Zijn hierover cijfers bekend? Bent u bereid in overleg met de jeugdzorg en gespecialiseerde aanbieders van ondersteuning en zorg bij onbedoelde zwangerschap en jong ouderschap een preventie- en ondersteuningsprogramma te ontwikkelen, speciaal gericht op jongeren in jeugdzorginstellingen?
Jeugdzorg Nederland registreert geen zwangere meisjes met een machtiging gesloten jeugdzorg, alleen het aantal plaatsingen in het Moeder Kind huis van Intermetzo. Het Moeder Kindhuis is een landelijke specialisatie binnen JeugdzorgPlus en richt zich specifiek op zwangere meisjes en tienermoeders met een machtiging gesloten jeugdhulp. Hier is geen toename te zien. De instellingen zelf herkennen ook geen toename. Zwangere meisjes krijgen standaard een gesprek over hun zwangerschap en de gevolgen daarvan. Indien specifieke kennis niet in huis is, wordt gebruik gemaakt van een ondersteunende organisatie als bijvoorbeeld FIOM.
Herkent u de signalen dat in gesloten jeugdzorg aangedrongen wordt op het uitvoeren van een abortus bij een onbedoelde zwangerschap? Op welke manier kunnen jonge vrouwen beter begeleid worden in het maken van een keuze, waarbij ook alternatieven voor een zwangerschapsafbreking aan de orde komen en welke middelen stelt u daarvoor beschikbaar?
De signalen over het aandringen op abortus worden door de sector geenszins herkend. Zoals bij het antwoord op vraag 10 is aangegeven krijgen zwangere vrouwen een gesprek met een gespecialiseerde instelling als FIOM. Daarbij worden alle opties besproken en ligt de keuze bij de vrouw zelf.
Herinnert u zich uw toezeggingen, gedaan op 9 maart 2016 in het Algemeen overleg Maatschappelijke opvang, om nog eens heel goed te kijken of het tot landelijke inkoopafspraken zou moeten komen met betrekking tot hulp en opvang van jonge moeders? Wat is hiervan de stand van zaken?
Zoals toegezegd kunt u een brief van de Minister van VWS en mijzelf voorafgaande aan de begrotingsbehandeling tegemoet zien.
Herinnert u zich uw toezegging dat u in een voortgangsbrief zult stilstaan bij de vraag hoe voorkomen kan worden dat de bovenregionale specialistische hulp en opvang van jonge moeders tussen wal en schip terecht komt? Wanneer kan die brief tegemoet worden gezien?
Zie het antwoord op vraag 12.
Herinnert u zich uw toezegging zeer bereid te zijn om te kijken naar de mogelijkheid van een onderzoek naar de vraagzijde van de voorlichting, hulp en opvang van jonge moeders? Wat is hiervan de stand van zaken?
Ja. Ik kom op deze toezegging terug in de eerdergenoemde brief die u voor de begrotingsbehandeling van VWS zal bereiken.
Het bericht ‘Gebrekkig ict-systeem apothekers vormt risico’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Gebrekkig ict-systeem apothekers vormt risico» en «Faxen om fouten te voorkomen»?1 2
Ja
Wat is uw reactie op deze berichtgeving en wilt u daarbij in het bijzonder ingaan op de constatering «artsen en ziekenhuizen delen nog slechts summier hun patiëntgegevens met andere zorgverleners»?
Ik hecht veel waarde aan een zorgvuldige uitwisseling van medische gegevens. Ik ben van mening dat elektronische gegevensuitwisseling bijdraagt aan de kwaliteit van zorg. Dat artsen en ziekenhuizen in het algemeen hun informatie slechts summier delen is op basis van het rapport van Nictiz «eHealth, de apotheker is er klaar voor» niet zonder meer te zeggen, wél dat het gestructureerd uitwisselen van informatie tussen openbare apothekers en artsen in de tweede lijn nog niet goed elektronisch gefaciliteerd wordt.
In het rapport is in de eerste plaats gekeken met welke partijen apotheken elektronisch informatie kunnen uitwisselen op gestructureerde wijze(dus afgezien van fax of e-mail). Uit het rapport blijkt dat 96% van de ondervraagde openbare apotheken elektronisch informatie kan uitwisselen met huisartsenpraktijken, en 86% met andere openbare apotheken. Gestructureerde uitwisseling binnen de eerste lijn wordt dus breed toegepast maar uitwisseling met andere organisaties is minder breed geïmplementeerd. Zo kan bijvoorbeeld maar 29% van de openbare apotheken elektronisch gegevens delen met ziekenhuisapotheken, en met medisch specialisten binnen ziekenhuizen is dit slechts 8%.
Er zijn reeds verschillende acties ter verbetering van de elektronische uitwisseling van gegevens ingezet, waar ik de komende periode ook positieve resultaten van verwacht:
Wat is uw oordeel over de constatering dat in 2016 nog 99% van alle communicatie over medicatie tussen apothekers en artsen via de fax verloopt? Kunt u aangeven welke risico’s hieraan zijn verbonden?
Ik lees in het rapport niet dat 99% van alle communicatie tussen apothekers en artsen verloopt via de fax, wel dat 99% van de apothekers nog gebruik maakt van de fax: «als gevolg van de nog onvoldoende andere uitwisselingsmogelijkheden wordt de fax veelvuldig gebruikt om informatie uit te kunnen wisselen.» De fax wordt voornamelijk ingezet wanneer elektronische uitwisseling van gestandaardiseerde informatie niet mogelijk is. Uit het rapport blijkt dat in de praktijk gestructureerde uitwisseling van informatie vooral goed mogelijk is binnen de eerste lijn, tussen huisarts en apotheek en tussen apotheken onderling.
Het rapport benoemt als risico dat gegevens over medicatie niet altijd tijdig beschikbaar zijn en evenmin altijd alle benodigde informatie bevatten. Dit is een risico voor de kwaliteit van de zorgverlening en leidt tot inefficiency. Bij vraag 2 heb ik aangegeven welke acties reeds zijn ingezet om de elektronische uitwisseling van gegevens te verbeteren.
Hoe vaak komen communicatieproblemen rond medicatie tussen medisch specialisten, huisartsen, wijkverpleging, thuiszorg en apothekers voor? Wat zijn hiervan de consequenties en wat betekent dit voor de patiëntveiligheid?
Het rapport bevat geen onderzoek naar communicatieproblemen tussen verschillende zorgverleners. Wel brengt het rapport in kaart met welke partijen apothekers op gestructureerde wijze elektronisch gegevens kunnen delen (vooral met huisartsen en andere apothekers) en welke informatie in meer en mindere mate op deze wijze gedeeld kan worden. Als gegevens niet elektronisch worden uitgewisseld betekent dit niet dat er helemaal geen gegevens worden uitgewisseld, uitwisseling kan ook op andere wijze plaatsvinden. Wel is het in het kader van patiëntveiligheid van belang dat zorgverleners beschikken over relevante actuele gegevens. Structurele elektronische uitwisseling zal de patiëntveiligheid op dit vlak versterken.
Hoe kan het dat 95% van alle apothekers en 90% van de huisartsen zijn aangesloten bij het Landelijk Schakelpunt (LSP) en dat ziekenhuizen nog maar in een enkel geval zijn aangesloten? Is hiervoor een verklaring te geven? Welke concrete acties worden er ondernomen om dit percentage omhoog te krijgen?
Volgens de website van de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie is 89% van de ziekenhuizen aangesloten. Gezien de resultaten van het rapport blijkt aangesloten zijn nog geen garantie voor het daadwerkelijk elektronisch uitwisselen van informatie. In het rapport is aangegeven dat een deel van de ondervraagde apothekers aangeeft dat onder andere het vragen van toestemming aan patiënten tijdrovend is en dat patiënten niet altijd voldoende initiatief nemen om te reageren op de toestemmingsvraag.
Het LSP is een systeem voor elektronische gegevensuitwisseling. Zorgaanbieders zijn vrij om te bepalen of zij elektronisch uitwisselen, op welke manier en via welk elektronisch uitwisselingssysteem. Het is mijn verantwoordelijkheid om randvoorwaarden te stellen voor veilige gegevensuitwisseling en de rechten van de patiënt daarbij. Het gebruik van elektronische uitwisselingssystemen is de verantwoordelijkheid van de zorgverleners.
Vindt u het een gewenste situatie, zoals gesignaleerd door apothekers, dat ziekenhuizen wel medicatiegegevens opvragen, maar geen terugkoppeling geven van relevante laboratoriumuitslagen en eventuele medicijnen die tijdens de behandeling worden toegevoegd? Zo nee, welke concrete actie wordt ondernomen om dit te veranderen?
Nee, dit vind ik geen gewenste situatie. Het geven van een terugkoppeling van geneesmiddelen die tijdens de behandeling worden voorgeschreven, maakt onderdeel uit van medicatieoverdracht die veilig en zorgvuldig dient plaats te vinden door zorgverleners. Hiertoe is de «richtlijn Overdracht van medicatiegegevens in de keten» (2008) opgesteld die op dit moment wordt herzien. Ik heb hiervoor aan het Kennisinstituut Medisch Specialisten een opdracht verleend om samen met alle betrokken partijen (waaronder de beroepsverenigingen van de ziekenhuizen en van de medisch specialisten) de richtlijn te herzien. Deze herziening is naar verwachting dit najaar afgerond. De nadere toelichting op de huidige Richtlijn Overdracht van medicatiegegevens in de keten is reeds in 2015 herzien. Hiermee hebben de partijen uit de eerste en tweede lijn ingestemd en hierbij heeft VWS een stimulerende en faciliterende rol gespeeld. Deze nadere toelichting op de Richtlijn Overdracht van medicatiegegevens vormt de basis van het toezichtbeleid van de IGZ, welke zal gelden totdat de richtlijn zelf is herzien en in werking is getreden.
Sinds augustus 2013 zijn voorschrijvers die nader onderzoek laten uitvoeren naar de nierfunctie, verplicht een afwijkende nierfunctie door te geven aan de apotheker. Naleving van deze regeling zie ik als een primaire verantwoordelijkheid van partijen en beroepsbeoefenaren. Deze verplichting maakt ook onderdeel uit van het Generieke toetsingskader Rationele FarmacoTherapie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Dit najaar komt de IGZ met de resultaten van dit toetsingskader.
Onderstreept u het belang dat mensen zelf inzage moeten kunnen hebben in het eigen medicatiedossier, aangezien uit «onderzoek onder apothekers bleek dat bijna 80% van de patiënten fouten ontdekte in hun eigen medicatiedossier» na inzage? Zo ja, welke concrete acties worden ondernomen om dit te bevorderen?
Het is om verschillende redenen belangrijk dat patiënten makkelijk inzage krijgen in hun eigen medische gegevens. Door inzicht worden mensen in staat gesteld om regie te nemen over hun eigen gezondheid en om eventuele onjuiste informatie te signaleren. Het verhoogt de veiligheid van de zorg, zeker ook ten aanzien van medicatieoverdracht. In een breed samenwerkingsverband werken ActiZ, FMS, GGZ Nederland, KNMP, NFU, NHG, Patiëntenfederatie NPCF, NVZA, Nictiz en VWS samen aan het verbeteren van het medicatieproces. Dit programma Informatiestandaard Medicatieproces realiseert zorgbrede uniforme registratie en een informatiestandaard voor uitwisseling van medicatiegegevens. Een andere actie die inzicht bevordert, is het programma «Meer regie over gezondheid», waar Patiëntfederatie NPCF met zorgpartijen toewerkt naar een set van afspraken en eisen waaraan digitale persoonlijke gezondheidsomgevingen moeten gaan voldoen.
Daarnaast geeft het wetsvoorstel «Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens» (momenteel ter behandeling in de EK) patiënten het recht op elektronische inzage in hun gegevens. Inzage op papier is reeds een recht van de patiënt, maar ik verwacht dat elektronische inzage leidt tot een toenemend aantal patiënten dat zijn eigen gegevens zal raadplegen.
In hoeverre acht u het wenselijk en noodzakelijk dat alle zorgverleners in de eerste- en tweedelijnszorg vanuit eenzelfde standaard op het gebied van informatie en communicatietechnologie gaan werken? Welke concrete stappen worden hierin gezet en welke rol gaat het persoonlijk gezondheidsdossier hierin spelen?
In het Informatieberaad werken alle koepels van zorgaanbieders, de patiëntvertegenwoordiging, verzekeraars en overheden samen aan een verbeterde informatievoorziening in de zorg. In het Informatieberaad worden afspraken gemaakt over het gebruik van standaarden. Het onder vraag 7 al genoemde programma «Meer regie over gezondheid» is een andere concrete stap die gaat leiden tot standaardisatie en interoperabiliteit van gezondheidsgegevens.
In hoeverre wordt de gebrekkige praktijk rond elektronische gegevensuitwisseling in de zorg en de wens van diverse partijen om te komen tot een gezamenlijke standaard belemmerd door een nog niet afgeronde behandeling van het wetsvoorstel «Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens» dat op dit moment aanhangig is in de Eerste Kamer?3 Zo ja, zijn er mogelijkheden om hier versnelling in aan te brengen?
Ook nu al kunnen zorgverleners elektronisch gegevens uitwisselen binnen de kaders van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst. Het wetsvoorstel «Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens» regelt de aanvullende randvoorwaarden bij elektronische uitwisseling van gegevens. Ik verwacht dat het aannemen van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer een positief effect zal hebben op de elektronische gegevensuitwisseling, vooral omdat het zorgaanbieders en ICT leveranciers de duidelijkheid zal bieden die nodig is voor meerjarige investeringen in (aansluiting op) elektronische uitwisselingssystemen.
De topinkomens in de zorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kwart zorgbestuurders verdient nog steeds boven de Balkenende-norm»1 en kent de zesde editie van de ActiZ50?2
Ja
Deelt u de mening dat, los van de juridische rechtmatigheid, het schrijnend is dat bestuurders in de zorg nog steeds een inkomen boven dat van een Minister hebben, terwijl banen en arbeidsvoorwaarden voor gewone medewerkers in de zorg onder druk staan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, stelt, is het aan de instelling en de toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning is. Voor afspraken van voor inwerkingtreding van de wet, die meer bedragen dan de toepasselijke norm van maximaal een ministersalaris, geldt overgangsrecht. Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Deelt u de mening dat, los van de juridische rechtmatigheid, het pijnlijk is dat er torenhoge gouden handdrukken worden betaald aan bestuurders, terwijl medewerkers die ontslagen werden vanwege het faillissement van thuiszorgorganisatie TSN dat niet kregen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn dat budget dat voor de zorg is bedoeld daarvoor ook wordt uitgegeven? Zo ja, is daar bij het uitkeren van torenhoge salarissen of gouden handdrukken aan topbestuurders sprake van? Zo nee, waarom bent u het daar niet mee eens?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens met de zorgsector en zijn topbestuurders te overleggen om de mogelijkheden om op vrijwillige basis af te zien van inkomens en gouden handdrukken boven de WNT-norm (Wet Normering Topinkomens)? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen, en wanneer kan de Kamer de resultaten daarvan tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
De beloningen van topfunctionarissen zijn een terugkerend thema in de gesprekken met de werkgeversorganisaties van de zorg- en welzijnssector.
Kunt u bevestigen dat alle na inwerkingtreding van de WNT1, dan wel WNT2, in dienst getreden bestuurders conform de daarin respectievelijk genoemde normen worden betaald? Zo nee, bent u dan bereid een en ander in voorkomende gevallen af te dwingen?
Ik verwijs u naar de WNT-jaarrapportage die jaarlijks aan de Eerste en Tweede Kamer wordt verzonden. Hierin treft u alle gegevens over bezoldigingen van toezichthouders en topfunctionarissen. Het CIBG, de toezichthouder in de zorg, ziet toe op de naleving van de WNT en treedt, indien nodig, handhavend op.
Het bericht ‘Kwart zorgbestuurders boven Balkenendenorm’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit een kwart van de bestuurders in de ouderenzorg boven de Balkenendenorm verdient?1
Het kabinet wil ook voor bestuurders in de ouderenzorg een maatschappelijk acceptabel en verantwoord niveau van inkomens. Normen voor bezoldiging zijn daarom vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). De hogere salarissen van deze bestuurders zijn te verklaren doordat zij onder overgangsrecht vallen. Dit overgangsrecht vloeit voort uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het overgangsrecht houdt in dat bestaande bezoldigingsafspraken, boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging worden teruggebracht tot het voor die topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum.
Zodra er echter sprake is van een overtreding van de WNT treedt de toezichthouder in de zorg, het CIBG, handhavend op.
Kunt u uitleggen dat u enerzijds hard bezuinigt in de ouderenzorg (huishoudelijke zorg, wijkverpleging én instellingszorg), waardoor veel zorgverleners hun inkomen en/of baan verliezen, en dat anderzijds de bestuurders in de ouderenzorg met fluwelen handschoentjes wordt gevraagd of ze hun salaris willen minderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de ontslagvergoeding van 426.113 euro, wat ruim 5,5 keer zoveel is als het maximum in de Wet normering topinkomens, dat is betaald aan de voormalig directeur van zorginstelling Driezorg in Zwolle?2
Normen voor bezoldiging en ontslagvergoedingen zijn vastgelegd in de WNT. Voor afspraken van voor de inwerkingtreding van de wet, die meer bedragen dan de toepasselijke norm, geldt overgangsrecht. Deze afspraken zullen voor de duur van het overgangsrecht moeten worden gerespecteerd. Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Vindt u het een goed signaal dat een bestuurder van een instelling die door de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor langere tijd onder verscherpt toezicht is geplaatst, omdat de zorg op de elf locaties ernstig te kort schoot, een dergelijke ontslagvergoeding krijgt?3
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het aantal mensen dat zich aan de Balkenendenorm houdt snel genoeg bereikt wordt als een derde in 2014 en een kwart in 2015 er nog boven zat?4
Dit is het gevolg van het overgangsrecht dat voortvloeit uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Wat is het beeld van de beloningen in andere zorgsectoren? Is het daar «beter» of «slechter» verdienen voor bestuurders?
In de sectoren zorg en jeugdhulp geldt sectorale regelgeving met verlaagde maxima, afhankelijk van de klasse waarin de instelling valt. Voor grotere, complexere rechtspersonen of instellingen is een hoger bezoldigingsmaximum van toepassing dan voor kleinere, eenvoudige rechtspersonen of instellingen. De maxima variëren tussen € 98.000 tot het algemene bezoldigingsmaximum van € 179.0005. Na afloop van het overgangsrecht zal de bezoldiging aan deze maxima moeten voldoen.
Bent u bereid met noodwetgeving te komen om te zorgen dat de bestuurders volgend jaar allemaal hun salaris hebben «gematigd» tot aan de Balkendenorm?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht dat een groot ziekenhuis over een paar jaar achterhaald is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op basis van welk (wetenschappelijk) onderzoek en/of analyse beweert u dat een groot ziekenhuis over een paar jaar achterhaald is?1
In het desbetreffende interview heb ik beschreven welke ontwikkeling ik de komende jaren in de ziekenhuiszorg verwacht. Als we de komende jaren de zorg echt rond de patiënt willen organiseren, is een verandering van de ziekenhuiszorg nodig. Met zorg die georganiseerd is in netwerken die zich niet uitsluitend richten op het uitvoeren van verrichtingen, maar op het gezond houden en maken van patiënten. Met nieuwe ICT-toepassingen, zodat de patiënt een deel van zijn behandeling thuis kan ondergaan. Wanneer zorg dichtbij georganiseerd wordt waar dat kan, gaat een patiënt alleen naar een ziekenhuis als dat echt nodig is. Dit zal ontegenzeggelijk leiden tot een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur en uiteindelijk tot de afbouw van het aantal bedden. Deze ontwikkeling is goed voor de patiënt, die echt centraal komt te staan, en voor de premiebetaler, die geen geld hoeft uit te geven aan onnodige ziekenhuiscapaciteit.
Als u niet begrijpt dat grote ziekenhuizen nog gefinancierd worden, vindt u dan dat wat in ziekenhuizen gebeurt onnodige en overbodige zorg is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind niet in algemene zin dat de zorg die in ziekenhuizen plaatsvindt onnodig of overbodig is. De ziekenhuizen in Nederland bieden kwalitatief hoogstaande zorg en dat moeten we koesteren. Dat neemt niet weg dat de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde ontwikkelingen een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur vergen, waar ziekenhuizen op zullen moeten inspelen. Financiering van ziekenhuizen zou dus in de toekomst niet alleen moeten gaan over financiering van «stenen» maar steeds meer over investeren in ICT-toepassingen, logistiek en in teams en professionals die niet per definitie binnen de ziekenhuismuren maar op locatie werken.
Erkent u dat het vreemd overkomt dat u in de krant zegt dat grote ziekenhuizen overbodig worden, terwijl u op geen enkele wijze de fusiegolf – en daarmee de schaalvergroting – in de ziekenhuiszorg een halt heeft toegeroepen in uw ambtstermijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan ziekenhuizen zelf om in overleg met zorgverzekeraars goed in te spelen op de ontwikkelingen die ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht. Daarbij is het een optie om de samenwerking te zoeken met andere ziekenhuizen. De meest vergaande vorm van samenwerking is een fusie. Dit kan tot voordelen leiden maar kan ook leiden tot een toename van de grootte van een ziekenhuis en tot afname van de keuzemogelijkheden van patiënten. Gelet op het toekomstperspectief van de ziekenhuiszorg waarin de zorg dichter bij de patiënt wordt georganiseerd, acht ik het zeer van belang dat ziekenhuizen fusieplannen vooraf goed doordenken en relevante stakeholders goed betrekken. Hierop wordt door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) getoetst in het kader van de zorgspecifieke fusietoets, die in 2014 is geïntroduceerd. Daarnaast worden fusies getoetst op de gevolgen voor de concurrentie door de Autoriteit Consument en Markt (ACM), zodat er voor patiënten en zorgverzekeraars voldoende alternatieven zijn om ziekenhuizen te blijven stimuleren tot verandering. Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief «Kwaliteit Loont», neem ik maatregelen om het markt- en mededingingstoezicht te versterken.
Hoe kunt u op hetzelfde moment dat u (grote) ziekenhuizen overbodig noemt, verrast zijn dat ambulances niet terecht kunnen op spoedeisende hulpposten omdat ze in verband met drukte dicht zijn?2
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 heb aangegeven, vind ik niet dat (grote) ziekenhuizen overbodig worden, maar voorzie ik een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur als gevolg van een aantal ontwikkelingen in de zorg. Niet alle zorg die nu in ziekenhuizen wordt geleverd zal naar mijn verwachting ook in de toekomst in ziekenhuizen geleverd worden, maar een deel (waaronder ook acute zorg) wel. Het eerder door het TraumaNet AMC afgegeven signaal dat spoedeisende hulpposten SEH’s in de regio Amsterdam de patiëntenstroom niet zouden aankunnen neem ik zeer serieus. Ik heb uw Kamer daar op 6 juni per brief nader over geïnformeerd.
Het oordeel van de IGZ inzake het mensgebonden onderzoek bij psychiatrische patiënten bij GGZ NHN |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ} over het experimenteren met psychiatrische patiënten openbaar (laten) sturen? Zo neen, waarom niet?1
Dit rapport is niet openbaar. Voordat ik informatie uit het rapport naar Uw Kamer kan sturen is de inspectie gehouden de belangen van de bij de aangelegenheid betrokkenen te wegen. De inspectie zal betrokkenen benaderen zodat zij hun reactie kunnen geven.
Wanneer heeft de IGZ de overtredingen gemeld bij het Openbaar Ministerie en wat geeft het OM er voor vervolg aan? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van het verdere verloop van deze zaak?
Op 17 mei 2016 is, conform het samenwerkingsprotocol OM-IGZ, over dit dossier contact geweest tussen de IGZ en het Openbaar Ministerie (OM). De IGZ maakt op dit moment het dossier compleet en legt vervolgens het dossier ter beoordeling aan het OM voor. Ik zal de Minister van VenJ vragen uw Kamer te zijner tijd op de hoogte te stellen van het verloop van deze zaak.
Erkent u dat noch de instelling noch de begeleidingscommissie van het mensgebonden onderzoek melding hebben gedaan bij de IGZ van mogelijke overtreding van de wet, maar dat dit pas in onderzoek is genomen na media-aandacht voor dit onderzoek?2
In februari 2015 informeerde de instelling de inspectie dat zij, naar aanleiding van een melding van een klokkenluider over vermoedens van misstanden bij de uitvoering van een studie, externe deskundigen hadden gevraagd onderzoek te doen naar de uitvoering van de studie. De IGZ ontving het onafhankelijk onderzoeksrapport naar deze zaak van de instelling op 10 maart 2015. Daarnaast ontving de inspectie op 23 maart 2015 informatie van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) over deze casus. De IGZ stelde een onderzoek in. De uitzending van Zembla was op 15 april 2015 en informatie uit deze uitzending is vervolgens onderdeel geworden van het onderzoek van de inspectie. De conclusie dat de meldingen van de CCMO en van de instelling direct te herleiden zijn naar de aandacht van Zembla voor deze casus is niet te trekken, maar het heeft vermoedelijk wel bijgedragen. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek van de inspectie3.
Ik betreur het dat een medewerker van de instelling en familieleden van de patiënt blijkbaar hebben gemeend dat het delen van informatie aan Zembla de enige manier was om deze situatie aan te kaarten en tot de bodem uit te zoeken. Dat is zorgelijk. De inspectie heeft de instelling gevraagd om een plan van aanpak hoe de geconstateerde bevindingen en overtredingen uit dit onderzoek bij toekomstige klinische studies voorkomen kunnen worden. In reactie op het conceptrapport heeft de instelling laten zien op een proactieve wijze aan de slag te zijn gegaan met het opstellen en implementeren van verbeteracties. De IGZ ziet hier op toe.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van een instelling en familieleden van de patiënten zich moeten wenden tot de media alvorens zij worden gehoord? Op welk moment had de IGZ dit op kunnen (en moeten) pakken om de gang naar de publiciteit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de melding van de klokkenluider en de omgang met de klokkenluider door GGZ Noord-Holland-Noord (NHN) geen onderdeel is geweest van het IGZ onderzoek? Hoe is dat te verklaren?3
Het onderzoek van de IGZ betrof de vermeende tekortkomingen op het gebied van de geneesmiddelenstudie met psychiatrische patiënten. Daar zijn de verschillende meldingen, zoals onder andere door de klokkenluider gedaan in april 2015, tevens in meegenomen. De overeenkomst tussen de klokkenluider en GGZ NHN is hierin destijds niet meegenomen.
In het Algemeen Overleg IGZ van 7 april 2016 heb ik nadrukkelijk verzocht om mogelijke contracten die openheid en transparantie belemmeren bij de IGZ te melden. De klokkenluider heeft zodoende ook dit aspect van de melding opnieuw bij de IGZ gemeld en dit onderzoek loopt nog. Over de meldingen die de IGZ heeft gekregen naar aanleiding van deze oproep zal ik u nog voor het zomerreces op basis van een tussenrapportage van de IGZ informeren.
Denkt u dat het uitnodigend is voor personeel in zorginstellingen om misstanden te melden als zij niet gehoord worden of monddood worden gemaakt met een zwijgcontract, en dat de IGZ bij onderzoek naar de situatie de positie van personeel niet meeneemt in het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het vervolgoptreden van de IGZ op de ernstige overtredingen adequaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is naar aanleiding van de melding een onderzoek gestart. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de IGZ de instelling opgedragen om een plan van aanpak op te stellen en de inspectie legt de casus voor aan het OM vanwege een mogelijke overtreding van de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek (WMO). Overtredingen van de WMO kunnen niet bestuursrechtelijk gehandhaafd worden, maar zijn wel strafbaar. Het OM gaat over de opsporing en vervolging ervan. Overigens ligt op dit moment bij de Tweede Kamer het voorstel wijziging Wet medisch wetenschappelijk onderzoek ter inwerkingtreding van de EU verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik, waarin een uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten voor de IGZ is opgenomen. De IGZ kan op basis daarvan ook bestuursrechtelijk handhaven.
Wie deed het onafhankelijk onderzoek waarbij geconcludeerd werd dat er geenszins sprake was van misstanden bij het onderzoek?4
Het onafhankelijke onderzoek naar de mogelijke misstanden zoals verwoord in de melding van de klokkenluider is uitgevoerd in opdracht van de GGZ instelling. Twee hoogleraren, niet in dienst van de instelling, op het terrein van de psychiatrie en openbare geestelijke gezondheidszorg hebben dat onderzoek uitgevoerd. In het kader van de bescherming van persoonsgegevens worden de namen van de beide onderzoekers niet openbaar gemaakt.
Kunt u een overzicht maken van alle betrokkenen bij deze zaak (onderzoekers, begeleiders van onderzoek, bestuurders, degenen die het onafhankelijk onderzoek in opdracht van GGZ NHN uitvoerden)? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat de IGZ de vervolgstudie ook onderzoeken op overtredingen van de wet? Zo neen, waarom niet?
De IGZ ziet uitsluitend toe op WMO-plichtig onderzoek. De IGZ heeft, naar aanleiding van eerdere Kamervragen, het protocol van de vervolgstudie opgevraagd bij de onderzoeker en voorgelegd aan de CCMO ter toetsing of het een WMO-plichtig onderzoek betrof. Dit bleek niet het geval.
Zijn de uitkomsten van het onderzoek met de psychiatrische patiënten al gepubliceerd? Mogen onderzoeksresultaten, die verkregen zijn door de wet te overtreden en waarbij onterecht gebruik is gemaakt van psychiatrische patiënten, überhaupt gepubliceerd worden?
Onlangs is het artikel gepubliceerd in Psychological Medicine. In het algemeen is er geen norm in de WMO die stelt dat als er tekortkomingen zijn bij (onderdelen van) het onderzoek, het onderzoek niet gepubliceerd mag worden.
Zijn er patiënten die op enigerlei wijze schade hebben ondervonden door dit mensgebonden onderzoek bij GGZ NHN? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo neen, waaruit blijkt dat?
Zoals ik ook in mijn brief6 aan uw kamer heb laten weten heeft de inspectie tekortkomingen geconstateerd in de uitvoering van de studie. De IGZ heeft in haar onderzoek met name gekeken of het onderzoek is uitgevoerd conform de daarbij geldende normen. De IGZ heeft daarbij directe schade aan patiënten niet kunnen vaststellen.
Een doppler echo om vast te stellen of foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang liggen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het verhaal van baby Luna, die binnen elf dagen overleed omdat pas tijdens de bevalling bleek dat er foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang lagen (vasa preavia)?1
Ja.
Heeft u actuele gegevens over het aantal baby’s dat jaarlijks overlijdt, dan wel blijvende schade oploopt door vasa preavia? Zo ja, wat zijn de aantallen? Zo nee, bent u bereid deze aantallen te verzamelen?
Vasa praevia is een hele zeldzame aandoening en komt voor op 0,6 per 1.000 zwangerschappen. De huidige registratiesystemen hebben de mogelijkheid om vasa praevia als zwangerschapscomplicatie te registreren. Ik heb bij Perined informatie over de registratie in 2014 opgevraagd. Vasa praevia is in 2014 48 keer geregistreerd. Eén van deze baby’s is overleden en twee baby’s hadden restverschijnselen van deze complicatie bij het verlaten van het ziekenhuis.
Wanneer wordt een doppler echo uitgevoerd, wie bepaalt dat en op basis waarvan? Welke rol speelt de samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen hierbij?
Er wordt niet standaard gescreend op deze aandoening omdat het een hele zeldzame aandoening betreft. Het huidige beleid is dat bij een laagliggende placenta, een voorliggende placenta of een placenta bilobata (2 lobben) de verloskundige doorverwijst naar de gynaecoloog om aanvullend onderzoek te doen; dit conform de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap». Hierover bestaat geen verschil van mening tussen verloskundigen en gynaecologen; de lokale samenwerking is in het algemeen goed.
In hoeverre kan gesteld worden dat het te laat of niet vaststellen van vasa preavia leidt tot vermijdbare gezondheidsschade? Deelt u de mening dat ieder letsel door vasa preavia er één te veel is, omdat dit letsel te voorkomen is door een goede risico-inschatting en follow-up?
Ik ben met u van mening dat iedere vermijdbare schade of sterfte er één teveel is. Ik heb begrepen dat vasa praevia niet altijd zou hoeven te leiden tot problemen. Laat onverlet dat ik het van belang vind, dat indien signalen zich voordoen het gewenst is om conform de richtlijn te handelen en nader onderzoek bij de zwangere uit te voeren.
Bent u van mening dat een standaard-uitvoering van een doppler echo bij de 20-weken echo veel letsels door vasa preavia kan voorkomen? Zo ja, bent u bereid u hiervoor in te zetten, en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waaruit blijkt dat? Welke andere interventie stelt u voor om letsel door vasa preavia uit te bannen?
De beroepsgroepen zijn bezig met een revisie van de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap» om de laatste wetenschappelijke inzichten daarin te verwerken. Ik heb begrepen dat die laatste inzichten niet zullen leiden tot een voorstel om standaard op deze zeldzame aandoening te screenen. Het is aan hen om deze inhoudelijke richtlijn op te stellen. Ik zie derhalve geen aanleiding hen te vragen de huidige praktijk aan te passen.
Wilt u bovenstaande vragen vóór het Algemeen overleg Zwangerschap en geboorte van 23 juni 2016 beantwoorden?
Ja.
De uitgave over E-health |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Op welke wijze past de uitgave «E-health zoveel meer dan alleen techniek» in het voorlichtingsbeleid van het kabinet?1
E-health en innovatie zijn prioriteiten binnen het domein zorg en gezondheid van het kabinet. Vanuit die context is gekozen om ook in te zetten op extra aandacht in de communicatie over deze thema’s. Het kabinet heeft daartoe onder andere de mogelijkheid om advertenties te plaatsen. Deze kunnen in verschillende vormen worden geproduceerd. Van een enkele krantenpagina tot een bijlage die bij bestaande mediatitels kan worden gestoken. In alle gevallen moet het gekozen product herkenbaar zijn als communicatie vanuit de rijksoverheid. Onder andere door het gebruik van de rijkshuisstijl met het logo van het verantwoordelijke ministerie als duidelijke afzender. Daar is in de uitgave aan voldaan.
Wat kostte de ontwikkeling van de uitgave «E-health zoveel meer dan alleen techniek»» en wat kostte het meesturen van de uitgave met Medisch Contact?
De ontwikkeling van de uitgave en het meesturen ervan met diverse bladen (Medisch Contact, Nursing, Psychiater, WMO Magazine, ICT&health, Zorgvisie, Zorg+Welzijn, Zorg en Ziekenhuiskrant, Tijdschrift voor Verzorgenden) kostte in totaal 97.500 euro inclusief BTW. Door het katern mee te sturen met diverse vakbladen zijn ruim 200.000 zorgverleners bereikt.
Kunt u een overzicht geven van de kosten van vergelijkbare bijlagen die via kranten, tijdschriften of andere publicaties verschenen zijn sinds 1 januari 2016, en hoeveel dit het Ministerie van VWS heeft gekost?
Vanuit het ministerie zijn er sinds 1 januari 2016 geen soortgelijke uitgaven of publicaties als uitgave gedaan. Wel is het ministerie voornemens nog dit jaar een tweede uitgave te realiseren in het kader van e-health en innovatie.
Staat u achter de uitspraak dat «privacy niet langer een issue» is wanneer iemand ernstig ziek is, zoals op pagina 6 wordt gesteld? Bestaan er volgens u verschillende fasen van privacy en privacybescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wettelijk gezien bestaan er geen verschillende fasen van privacy. Wettelijk wordt er wel onderscheid gemaakt in persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens. Wanneer er bijzondere persoonsgegevens verwerkt worden, gelden er extra waarborgen. Dit neemt niet weg dat, zoals op pagina 6 van de uitgave wordt gesteld, patiënten minder belang kunnen hechten aan hun privacy wanneer zij ziek zijn.
Daar kan verschillend over worden gedacht. De uitspraken die door externen zijn gedaan komen voor rekening van de externen. Het is niet aan de orde geweest om de interviews te censureren. Wel om verschillende experts te vragen naar hun visie.
Erkent u dat het opnemen van een uitspraak dat «privacy meer hordes opwerpt dan wenselijk» is, in een publicatie van uw ministerie, suggereert dat u ook vindt dat dit zo is? Zo neen, kunt u uitleggen waarom dit desondanks in deze publicatie staat?
De uitgave vermeldt duidelijk dat het gaat om citaat van een van de deelnemende zorgaanbieders en suggereert daarmee niet dat ik dat ook zou vinden. Als rijksoverheid gaan wij natuurlijk niet de uitspraken van derden in een interview redigeren. Doel van de uitgave is het onderwerp e-health en innovatie bij zorgverleners te agenderen en het gesprek hierover op de werkvloer op gang te brengen. Het naar voren brengen van een breed scala aan opvattingen draagt daar aan bij.
Kunt u uiteenzetten wat uw opvatting over privacy is op het vlak van E-health?
Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt, is het van belang dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Het juridische kader voor de bescherming van persoonsgegevens is momenteel neergelegd in de Europese Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en de Nederlandse uitwerking hiervan in de Wet bescherming persoonsgegevens (de Wbp). Deze wetgeving zal binnenkort vervangen worden door Verordening (EU) 2016/679 (de Algemene verordening Gegevensbescherming). Ook wanneer er op het gebied van eHealth persoonsgegevens worden verwerkt en privacy in het geding kan zijn, vind ik het van belang dat deze geldende regels worden nageleefd. Daarbovenop wil ik de rechten van patiënten versterken met het wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg, die momenteel in de Eerste Kamer ligt. Daarin staan verscherpte eisen ten aanzien van privacy en beveiliging van gegevens.
Kunt u aangeven om welke personen of groeperingen het gaat die in deze overheidspublicatie aangeduid worden met de term «privacy maffia»?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Het betreft een persoonlijke noot van één van de vijf zorgaanbieders die aan het gesprek deelnamen. Ik heb ervoor gekozen om de inbreng van de experts niet te censureren, maar het als bijdrage aan het debat te beschouwen.
Bent u het ermee eens dat deze aanduiding elke fatsoensnorm overschrijdt, en geen plaats dient te hebben in een officiële uitgave van de rijksoverheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze hebben Philips en het technologiebedrijf Focus Cura – die in de colofon genoemd worden – bijgedragen aan de uitgave? Is dat financieel geweest? Zo ja, om hoeveel geld gaat het hier? Is dat praktisch geweest? Zo ja, wat en hoe dan precies?
De bijdragen van Philips en Focus Cura hebben uitsluitend betrekking op het beschikbaar stellen van fotomateriaal. Zoals gebruikelijk is, zijn de bronnen van dit materiaal opgenomen in het colofon. De uitgave is zonder financiële bijdragen van derden tot stand gekomen. Er is geen sprake van enige vorm van sponsoring.
Was de uitgave zonder Philips en Focus Cura mogelijk geweest? Zo ja, waarom heeft u voor deze sponsoring gekozen, en niet voor andere technologiebedrijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het passend dat uw ministerie, waar heel veel geld in om gaat, zich laat sponsoren door belanghebbende partijen bij de ontwikkeling van E-health?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel 'Minister aanklagen vanwege miskramen' en het uitsluiten van belangenverstrengeling |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minister aanklagen vanwege miskramen»?1
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u ervan dat de directeur van Gendia, die een enorm commercieel belang heeft bij de introductie van de NIP-test in Nederland, u beschuldigt van het opleggen van medische wanpraktijken, en mensen ertoe aanspoort om u aan te klagen? Deelt u de mening dat hier sprake is van belangenverstrengeling?
Ik deel de mening van de directeur van Gendia niet en leg zijn onterechte beschuldigingen naast mij neer.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke manier, Gendia – danwel aan Gendia gelieerde personen of organisaties – betrokken worden bij het advies van de Gezondheidsraad? Kunt u garanderen dat hier geen sprake is van belangenverstrengeling?
Gendia wordt op geen enkele manier betrokken bij het advies van de Gezondheidsraad over de NIPT. Er is geen sprake van belangenverstrengeling.
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke banden (leden van) het NIPT-consortium (Niet Invasieve Prenatale Test), direct danwel indirect, hebben (gehad) met Gendia, andere aanbieders van de NIP-test en/of de farmaceut die de NIP-test produceert?
De vergunningen voor het onderzoek naar NIPT als tweede test, na de combinatietest (TRIDENT2, zijn verleend aan de acht universitair medische centra die het onderzoek in Nederland uitvoeren. Ook de vergunningaanvraag voor het implementatieonderzoek naar NIPT als eerste test in de prenatale screening (TRIDENT-2) is ingediend door het VUmc namens de acht universitair medische centra. De groep leden van het NIPT-consortium is groter. Er is sprake van een kerngroep en een ruime groep daar omheen, wisselend van samenstelling, die fungeert als klankbordgroep voor de acht universitair medische centra. Er zijn mij op dit moment geen banden, die belangenverstrengeling kunnen veroorzaken, van de kerngroep van het NIPT consortium met commerciële partijen bekend.
Mij is wel bekend dat, om belangenverstrengeling te voorkomen, een lid van de kerngroep van het NIPT-consortium op 1 januari 2016 uit de kerngroep is gegaan na aanvaarding van een betrekking bij een commercieel bedrijf.
Daarnaast hebben enkele leden van de kerngroep meegewerkt aan de zogenaamde NEXT studie. Zij geven aan dat zij daarvoor niet zijn betaald en geen commercieel belang hebben bij het bedrijf dat bij deze studie betrokken was. In TRIDENT 1 en 2 wordt een andere test gebruikt dan de test in de NEXT studie.
Kunt u aangeven of er een directe, danwel indirecte betrokkenheid is van het NIPT-consortium bij het advies van de Gezondheidsraad? Als die betrokkenheid er is, hoe wordt die dan vormgegeven?
Waar het gaat om het inroepen van advies van deskundigen, wordt zorgvuldig en transparant omgegaan met de belangen die een deskundige kan hebben. De procedure is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/taak-werkwijze/onafhankelijkheid.
Bij de beslissing over deelname aan een Gezondheidsraadcommissie gelden sinds november 2015 de volgende uitgangspunten:
Op 29 september 2015 heeft het VUmc namens alle acht universitair medische centra een WBO-vergunningaanvraag bij VWS ingediend voor het implementatieonderzoek naar NIPT als eerste test in de prenatale screening (TRIDENT-2). Ik heb deze vergunningaanvraag voor advies voorgelegd aan de Gezondheidsraad. Voor de samenstelling van de Gezondheidsraadcommissie die deze advisering ter hand heeft genomen gelden bovenstaande procedure en uitgangspunten. De samenstelling van deze commissie is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/raad/vaste-commissies/commissie-bevolkingsonderzoek-bvo.
Daarnaast heb ik op 5 maart 2015 aan de Gezondheidsraad advies gevraagd over de stand van de wetenschap op het gebied van prenatale screening en de plaats die wetenschappelijke ontwikkelingen in de totale keten zouden kunnen innemen. De samenstelling van de commissie voor dit advies is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/de-raad/adhoc-commissie/commissie-prenatale-screening. Ook voor deze commissie gelden bovenstaande procedure en uitgangspunten.
De belangenverklaringen van de leden van deze commissies zijn opnieuw bekeken en, indien nodig aangepast, na aanpassing van de belangenverklaringprocedure in november 2015.
Driezorg in Zwolle en de Wet normering topinkomens |
|
Carla Dik-Faber (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het jaarverslag 2015 van Driezorg in Zwolle?
Ja.
Klopt het dat de directeur bij beëindiging van zijn contract vanwege een «verschil van mening» met de raad van toezicht ruim € 426.000 meekrijgt?
In het jaarverslag van Driezorg over 2015 staat aangegeven dat de oud-directeur een ontslagvergoeding meekrijgt van 426.113 euro wegens beëindiging van het dienstverband.
Hoe verhoudt dit zich tot de Wet normering topinkomens?
Dit bedrag is boven de grens die wordt gehanteerd in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Voor uitkeringen in verband met de beëindiging van het dienstverband geldt dat deze tot vier jaar na inwerkingtreding van de WNT (2013) moeten worden gerespecteerd. Na 2016 geldt dat een uitkering in verband met de beëindiging van het dienstverband niet meer mag bedragen dan € 75.000.
Bent u bereid het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) hiernaar onderzoek te laten doen?
De afspraken in het kader van het beëindigen van het dienstverband stammen van voor de inwerkingtreding van de WNT. Ook heeft de accountant gecontroleerd op naleving van de WNT en daarbij geen onrechtmatigheden geconstateerd. Desondanks zal het CIBG een onderzoek uitvoeren om zeker te stellen dat er geen sprake is van overtredingen.
Klopt het dat Driezorg in financieel zwaar weer zit? Hoe beoordeelt u in dit licht de vergoeding aan de directeur?
Het jaarverslag van Driezorg spreekt over een moeilijk jaar 2010. De WNT is niet voor niets ingevoerd. Exorbitante vergoedingen zijn hiermee aan banden gelegd.
Deelt u de mening dat deze beloningen in de zorgsector exorbitant zijn en niet getolereerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Toezichthouders in de zorg die hun vergoeding verhogen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Vindt u het ook moreel verwerpelijk dat toezichthouders in de zorg hun eigen vergoeding royaal verhogen, soms wel met 60%?1
Op grond van de Wet normering topinkomens (WNT) is de bezoldiging van voorzitters en leden van toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector genormeerd. Oorspronkelijk was de bezoldiging genormeerd op respectievelijk 7,5% en 5% van de voor de instelling geldende norm, overeenkomstig een ingeschatte tijdsbesteding van drie, respectievelijk twee dagdelen per maand. In 2013 bleek de daadwerkelijke tijdsbesteding circa het dubbele te zijn. Daarnaast heeft in 2013 de Commissie Behoorlijk Bestuur in het rapport «Een lastig gesprek» de toenemende verantwoordelijkheden en verwachtingen van de toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector benadrukt._ Bij de verlaging van de bezoldigingsmaxima is om deze redenen de bezoldigingsnorm voor voorzitters en leden van toezichthoudende organen verhoogd naar respectievelijk 15% en 10% van de (verlaagde) norm overeenkomstig de werkelijke tijdsbesteding._ Eventuele verhogingen van de bezoldiging moeten ook in het kader van deze verruiming van de rollen, verantwoordelijkheden en tijdsbesteding worden gezien. Bezoldigingen die de bezoldigingsmaxima te boven gaan zullen, met inachtneming van het overgangsrecht, teruggebracht moeten worden naar de norm.
Heeft u een overzicht hoeveel zorgpremie en geld voor onderwijs of geld opgebracht door huurders éxtra naar toezichthouders gaat? Zo nee, kunt u dit (laten) maken?
Met de WNT wordt gestreefd naar een verantwoord bezoldigingsniveau in de publieke en semipublieke sector. Een verantwoorde bezoldiging moet worden gezien in het licht van de in de sector toepasselijke norm en de tijdsbesteding van de functionaris aan zijn/haar werk. De WNT heeft geen bekostigings- of bezuinigingsdoelstelling als zodanig. Om deze reden houd ik niet bij, noch ben ik voornemens bij te houden, hoeveel publiek geld er aan bezoldigingen van topfunctionarissen wordt uitgegeven.
Heeft u voorzien dat de toezichthouders na de door u toegestane verruiming, per direct zo fors hun vergoeding zouden verhogen? Vindt u dit gepast?
Zie antwoord vraag 1.
Het faillissement van zorgorganisatie Diafaan |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het faillissement van zorgorganisatie Diafaan die 900 werknemers in dienst heeft, en zorg biedt aan 1.800 cliënten?1
Het faillissement van Diafaan is voor alle betrokkenen een hele nare situatie, met name voor de medewerkers en de cliënten. Net zoals bij het faillissement van TSN Thuiszorg, staan voor mij twee zaken voorop. De eerste is de continuïteit van goede zorg en ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben en het tweede is het behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Over beide zaken laat ik mij op de hoogte houden door de curator van Diafaan (zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 t/m 7).
Voor wat betreft de oorzaak van het faillissement van Diafaan, geldt het volgende. De curator heeft mij laten weten dat de toenmalige bestuurder van Diafaan in het surseanceverzoek heeft opgenomen dat de organisatie kampte met overcapaciteit in intramurale huisvesting, waardoor de vaste lasten te hoog waren. Tegelijkertijd was er volgens de bestuurder sprake van een liquiditeitstekort en onvoldoende reserves om tekorten te kunnen opvangen. De curator onderzoekt momenteel of dit de (enige) aanleiding was voor het faillissement.
Wat is precies de reden waarom Diafaan failliet gaat? Is de reactie van Diafaan, die aangeeft onvoldoende in staat te zijn geweest om te reageren op veranderingen in de financiering van vastgoed en de zorg, waar?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u – net als bij TSN Thuiszorg – betrokken bij de afwikkeling van het faillissement van Diafaan? Zet u zich er bijvoorbeeld voor in dat personeel zijn arbeidsvoorwaarden behoudt, koppels van zorgverleners en cliënten bij elkaar blijven, en iedereen zijn of haar zorg behoudt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat bij het overnameproces koppels van thuiszorgmedewerkers en cliënten verbroken worden door belangen van zorgaanbieders en gemeenten?
De curator heeft mij laten weten dat de betrokken gemeenten hebben besloten de activiteiten van Diafaan op het terrein van huishoudelijke hulp onder te brengen bij de overige door hen gecontracteerde aanbieders. De cliënten konden zelf, desgewenst in overleg met hun hulp, kiezen naar welke van deze gecontracteerde aanbieders zij overstapten. De betrokken gemeenten hebben mij laten weten dat er geen koppels van cliënten en hulpen verbroken zijn als gevolg van belangen van zorgaanbieders en gemeenten. Bij de curator zijn dergelijke voorbeelden niet bekend.
Klopt het dat zorgaanbieders verlaging van salaris (loondump) en arbeidsvoorwaarden voorstellen bij overname van thuiszorgmedewerkers? Gaat u hiertegen optreden? Zo neen, waarom niet?2
De curator heeft mij laten weten dat het overnameproces inmiddels is afgerond. De continuïteit van zorg en ondersteuning is niet in gevaar gekomen. De curator geeft aan dat niet alle medewerkers van Diafaan één op één over zijn gegaan naar de partijen die Diafaan hebben overgenomen (er zijn nog geen definitieve aantallen bekend). Hij geeft aan dat hem daarbij gevallen bekend zijn van medewerkers die er uitdrukkelijk voor hebben gekozen elders te gaan werken dan bij één van deze partijen. Er zijn ook medewerkers waarvoor geldt dat zij er qua salaris en arbeidsvoorwaarden op achteruit zijn gegaan na het faillissement. Ik betreur dat voor deze medewerkers. Ik ben geen partij in de salarisonderhandelingen tussen werknemers en werkgevers.
Hoe verloopt de overname van de instellingszorg van Diafaan? Gaat personeel één op één over, met behoud van arbeidsvoorwaarden en salaris? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de Kamer informatie toen toekomen hoe het overnameproces precies is geregeld voor cliënten die gecombineerde zorg krijgen van persoonlijke verzorging en huishoudelijke verzorging? Wat betekent dit precies voor het personeel, en het behouden van koppels met zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Diafaan leverde zowel intramurale zorg vanuit de Wlz, als extramurale zorg vanuit de Zvw en ondersteuning vanuit de Wmo. De failliete organisatie is overgenomen door drie organisaties (Liemerije, Sensire en Pleyade) die de Wlz- en de Zvw-zorg van Diafaan voortzetten. Voor de huishoudelijke hulp geldt dat dit wordt overgenomen door vijf partijen die door de betrokken gemeenten al gecontracteerd waren. Voor cliënten die eerder via Diafaan zowel persoonlijke verzorging als huishoudelijk hulp ontvingen, geldt dat zij nu mogelijk zorg/ondersteuning ontvangen vanuit meerdere organisaties. Zie verder mijn antwoorden op vraag 4 en 5/6.
Bent u voornemens in de algemene maatregel van bestuur die u naar de Kamer gaat sturen op te nemen dat loondump strikt verboden wordt, en arbeidsvoorwaarden altijd behouden blijven als er sprake is van faillissementen, of als een zorgorganisatie besluit te stoppen met het bieden van zorg? Zo neen, waarom niet?
Momenteel wordt door mij een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wmo 2015 voorbereid. Deze maatregel heeft tot doel dat gemeenten maatschappelijke ondersteuning inkopen op basis van inhoud en kwaliteit en concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt tegen gegaan. De met de FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) overeengekomen uitgangspunten voor de langdurige zorg en ondersteuning vormen het kader voor de algemene maatregel van bestuur. In het kader van de voorhangprocedure wordt het voorstel voor de algemene maatregel van bestuur op korte termijn door mij aan uw Kamer toegezonden.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat Diafaan al jarenlang verlies leed, maar ondertussen wel tonnen euro's uitbetaalde aan zijn bestuurders? Vindt u dit gerechtvaardigd nu de banen van 900 mensen, en de zorg aan 1.800 cliënten op het spel staat? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Over hoogte van beloningen en ontslagvergoedingen zijn regels vastgelegd in de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dat neemt niet weg dat de onzekerheid voor medewerkers als gevolg van het faillissement zeer te betreuren is. Het is heel goed dat de continuïteit van zorg en ondersteuning aan cliënten niet in gevaar is gekomen, mede dankzij de inspanningen van de medewerkers van Diafaan en de curator.
Erkent u dat het van belang is dat er onderzoek wordt gedaan of bestuurders van Diafaan bestuurlijk en juridisch juist gehandeld hebben in de periode voor het faillissement? Zo ja, bent u bereid te bewerkstelligen dat er een onderzoek naar wanbeheer en wanbeleid bij de Ondernemingskamer wordt aangevraagd? Zo neen, waarom niet?
De curator doet momenteel onderzoek naar de oorzaak van het faillissement van Diafaan en kijkt daarbinnen (zoals gebruikelijk is) ook naar het handelen van de bestuurders. Na afronding van dat onderzoek is het aan de curator om te besluiten of de resultaten hem aanleiding geven tot vervolgstappen.
Het artikel 'Griffierecht hoort in het medisch tuchtrecht niet thuis' |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u nog steeds van plan een griffierecht van € 50 in te voeren voor het tuchtrecht in de gezondheidszorg? Zo ja, wat zijn hiervoor precies uw redenen?
Ja, dit is kabinetsbeleid. Het invoeren van griffierecht voor het tuchtrecht in de gezondheidszorg is in navolging van de juridische beroepen (advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen). Het griffierecht voor advocaten is al ingevoerd (artikel 46e, eerste lid, Advocatenwet) en het wetsvoorstel dat dit ook voor notarissen en gerechtsdeurwaarders voorstelt wordt nu in de Eerste Kamer behandeld (Kamerstuk 34 145). Ook de accountants kennen overigens een griffierecht (van 70 euro) voor tuchtzaken (artikel 23, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants).
Vindt u dat er buitensporig veel tuchtklachten worden ingediend waar iets tegen gedaan moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) blijkt dat er veel tuchtklachten worden ingediend die niet bij het tuchtcollege thuis horen. In de periode 2007–2013 zijn jaarlijks gemiddeld tweederde van alle klachten in raadkamer afgewezen omdat de klager niet-ontvankelijk was (de klacht was bijvoorbeeld ingediend tegen een – tijdens de gedragingen waarover werd geklaagd – niet-geregistreerde beroepsbeoefenaar), omdat de klacht kennelijk ongegrond was (de klacht was bijvoorbeeld van onvoldoende gewicht om te leiden tot een tuchtmaatregel) of omdat de klager de klacht introk. Slechts een derde van alle klachten bleek van voldoende gewicht om te kunnen leiden tot een mondelinge behandeling ter zitting. Het totaal percentage gegrond bevonden klachten (in raadkamer en op zitting) ligt in de periode 2007–2013 jaarlijks op gemiddeld 15% van het aantal klachten dat de regionale tuchtcolleges jaarlijks afhandelt.
Wat is uw reactie op het artikel «Griffierecht hoort in het medisch tuchtrecht niet thuis»?1
Ik deel de mening dat het tuchtrecht in de gezondheidszorg het algemeen belang van het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg dient. Een laagdrempelig griffierecht bevordert dat de klager een afweging maakt om een tuchtklacht in te dienen of gebruik te maken van andere mogelijkheden. Zo kan voorkomen worden dat de tuchtcolleges onnodig worden belast met lichte klachten die sneller en beter elders kunnen worden afgehandeld, bijvoorbeeld via het klachtrecht. Door de tuchtcolleges op die manier te ontlasten kunnen zij zich bezig houden met de (zwaardere) klachten waarvoor het tuchtrecht bedoeld is. Enerzijds leidt invoering van het griffierecht tot een drempel. Anderzijds krijgt de klager ondersteuning bij het formuleren/wijzigen van de klacht (via advies door een onafhankelijke functionaris). Tevens geldt dat bij gegronde klachten het griffierecht wordt terugbetaald aan de klager.
Deelt u de mening dat het tuchtrecht in de gezondheidszorg niet het belang van de klager dient, maar het algemeen belang van het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt het invoeren van een griffierecht zich hiertoe?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw plannen om griffierecht in te voeren in het medisch tuchtrecht terug te trekken? Zo niet, waarom niet?
Ik ben voornemens om een wetsvoorstel voor te leggen aan het parlement om het griffierecht op te nemen in de Wet BIG. Zie mijn antwoord op de vragen 2 t/m 4.