Het bericht ‘ZBC’s ontduiken verbod winstuitkering’ |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zelfstandige behandelcentra (ZBC’s) via bv-constructies en onderhandse opdrachten het verbod op winstuitkering ontduiken?1
Het verbod op winstoogmerk is neergelegd in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). Artikel 5, tweede lid, van de WTZi bepaalt dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating kan worden verleend indien die instelling behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit WTZi) aangewezen categorie. Het toezicht op de naleving van het verbod op winstoogmerk is neergelegd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Indien de IGZ een overtreding constateert, kan zij ingrijpen en bijvoorbeeld een last onder dwangsom opleggen. Ook kan overtreding van het verbod er uiteindelijk toe leiden dat de WTZi-toelating van de desbetreffende instelling wordt ingetrokken.
Het staat op grond van de WTZi toegelaten instellingen in principe vrij om derden te betrekken bij het verlenen van zorg aan daartoe geïndiceerde cliënten, bijvoorbeeld door een deel van de activiteiten uit te besteden aan een andere partij. Een instelling kan hiertoe bijvoorbeeld besluiten indien uitbesteden leidt tot betere of goedkopere zorg. De op grond van de WTZi toegelaten instelling blijft daarbij wettelijk en privaatrechtelijk aansprakelijk voor de geleverde zorg en zal een eventueel besluit over uitbesteding daarom kritisch overwegen. Er is dan geen sprake van ontduiking.
Wat is vervolgens uw reactie op de constatering dat bestuurders van ZBC’s met dezelfde truc ook gemakkelijk kunnen ontkomen aan allerlei regels die gelden voor een goed bestuur, zoals de Wet normering topinkomens? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het is niet zo dat de eisen voor goed bestuur niet gelden voor derden aan wie een toegelaten instelling delen van haar activiteiten uitbesteedt. Het bestuur van de toegelaten instelling blijft te allen tijde eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van geleverde zorg. Dit is zo geregeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Daarnaast moet de toegelaten instelling ook voldoen aan de transparantie-eisen uit de WTZi. Daar kan alleen aan worden voldaan als zij ook transparant zijn over hun dochterondernemingen. In de voorziene nieuwe versie van de Governancecode hebben de Brancheorganisaties Zorg aangegeven dat de code geldt voor iedere zorgorganisatie die lid is van één van de brancheorganisaties en de daarmee verbonden groeps- en dochtermaatschappijen die zorg verlenen.
Het kabinet bereidt thans in vervolg op de wetsevaluatie Wet Normering Topinkomens nieuwe wetgeving voor om de effectiviteit van de wet waar nodig aan te scherpen (Evaluatiewet WNT).
Bent u bereid na te (laten) gaan hoeveel en welke ZBC’s het verbod op winstuitkering ontduiken en om welke bedragen het hierbij gaat? Zo ja, wanneer gaat u dit onderzoeken? Zo, nee waarom bent u hiertoe niet bereid?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is het aan de IGZ om toezicht te houden op de naleving van het verbod op winstoogmerk. De IGZ kan handhavend optreden indien partijen in individuele gevallen de wet overtreden.
Bent u bereid na te (laten) gaan hoeveel en welke ZBC’s de regels voor goed bestuur ontduiken? Zo ja, wanneer gaat u dit onderzoeken? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Een dergelijk onderzoek acht ik niet noodzakelijk. Op 6 juli 2016 hebben de IGZ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hun gezamenlijk kader toezicht op goed bestuur gepresenteerd, waarin zij ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid aangeven wat zij verwachten omtrent goed bestuur. Daar waar IGZ en/of NZa signalen hebben dat het bestuurlijk niet goed gaat, toetst de IGZ of de kwaliteit en veiligheid in het geding zijn en de NZa toetst of de betaalbaarheid en toegankelijkheid in gevaar komen. De NZa ziet toe op de rechtmatigheid van de zorgdeclaraties en de continuïteit van zorgverlening. Wanneer hier aanleiding toe is, spreken zij de bestuurder en zo nodig de interne toezichthouder aan op hun verantwoordelijkheid en kunnen zij handhavend optreden.
Erkent u dat het opzetten van bv’s om reguliere werkzaamheden en verantwoordelijkheden van een zorginstelling in onder te brengen, geen andere basis kent dan het onderhands verstrekken van opdrachten aan bv’s waardoor deze middelen aan het toezicht worden onttrokken en de besteding daarvan niet meer inzichtelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een instelling kan bijvoorbeeld besluiten bepaalde (delen van) activiteiten uit te besteden indien dat de instelling beter in staat stelt om te focussen in de zorgverlening waarin zij excelleert. Ik ben van mening dat uitbesteding moet kunnen plaatsvinden indien dat in het belang is van patiënten en verzekerden, bijvoorbeeld omdat het efficiënter, beter of goedkoper is. Wel hecht ik eraan dat bij uitbesteding een juiste, marktconforme prijs wordt gehanteerd en dus niet te veel wordt betaald. Dat is uiteraard ook in het belang van de zorgaanbieder die het betreft, omdat deze formeel de zorg verleent, daartoe contracten sluit en als gevolg daarvan ook wettelijk en contractueel aansprakelijk is.
Vanwege het blijven bestaan van wettelijke en contractuele aansprakelijkheid is er geen sprake van onttrekking aan het toezicht indien een toegelaten instelling besluit delen van haar activiteiten uit te besteden aan een derde partij. Ook de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) bevat waarborgen. Artikel 4 van die wet bepaalt dat een instelling die besluit activiteiten uit te besteden verantwoordelijk is om contractueel vast te leggen dat door de ZBC aan de eisen in de Wkkgz voldaan wordt. Ook de partij aan wie wordt uitbesteed blijft verantwoordelijk om te handelen volgens de geldende professionele standaard.
Zijn er ook ziekenhuizen die via bv-constructies en onderhandse opdrachten het verbod op winstuitkering en de regels voor goed bestuur ontduiken? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, staat het een op grond van de WTZi toegelaten instelling in beginsel vrij om delen van haar activiteiten (waaronder bijvoorbeeld ook schoonmaak of administratie) onder haar verantwoordelijkheid uit te besteden. Dit neemt niet weg dat deze zorgaanbieder zich moet houden aan geldende wet- en regelgeving op het gebied van winstoogmerk of goed bestuur, en bovendien ook voor haar uitbestede activiteiten wettelijk en contractueel aansprakelijk blijft voor de geleverde zorg. Het is aan de IGZ om op de naleving van het verbod op winstoogmerk toe te zien. Zoals ik mijn antwoord op vraag 4 heb toegelicht, toetsen IGZ en/of NZa op de kwaliteit, veiligheid en continuïteit van zorg indien zij signalen hebben dat het bestuurlijk niet goed gaat. De toezichthouders zullen optreden als daartoe aanleiding is. Ik acht het daarom niet nodig zelf onderzoek te doen.
Erkent u dat het geen nieuws kan zijn dat er via bv-constructies en onderhandse opdrachten winst kan worden afgeroomd en regels van goed bestuur worden overtreden?3 4 Hoelang krijgt u al signalen van winstuitkeringen en overtredingen van goed bestuur? Kunt u een overzicht geven?
Zoals ik in mijn antwoorden op vragen 1, 2, 5 en 6 heb toegelicht, is het voor zorgaanbieders (binnen de voor hen geldende wet- en regelgeving) toegestaan om delen van hun activiteiten uit te besteden. Het is aan de desbetreffende toezichthouders om toe te zien op de naleving van de regels, signalen van overtredingen te beoordelen en op grond daarvan in te grijpen indien daartoe aanleiding is. De IGZ ziet toe op de naleving van het verbod op winstoogmerk. Voor de toepassing van de WNT in de zorg is het CIBG aangewezen als toezichthouder.
Waarom doet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen onderzoek op basis van de jaarverslagen naar winstuitkeringen en overtredingen van goed bestuur?
Het toezicht op de naleving van het verbod op winstoogmerk en de bepalingen rond goed bestuur uit de Wkkgz en de WTZi is belegd bij de IGZ. Het toezicht op de WNT is belegd bij het CIBG. De IGZ en NZa bekijken ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid hoe zij het toezicht op goed bestuur verder kunnen verbeteren. Daartoe hebben zij op 6 juli het gezamenlijk kader toezicht op goed bestuur gepresenteerd. Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de Wet marktordening gezondheidszorg aan te passen zodat opdrachten aan onderaannemers en eigen bv’s niet meer mogelijk zijn?
Ten aanzien van winstuitkering is in het voorstel tot «Wet vergroten investeringsmogelijkheden in medisch-specialistische zorg» opgenomen dat de regels inzake winstuitkering gelden voor zorgaanbieders en daarmee dus gelden voor alle natuurlijke of rechtspersonen die beroeps- of bedrijfsmatig de betrokken zorg verlenen. Ook derden aan wie (delen van) de zorg wordt uitbesteed zullen daarmee gehouden zijn aan de regels inzake winstuitkering.
Ik ben niet voornemens wettelijke maatregelen te nemen om opdrachten aan onderaannemers en eigen bv’s niet meer mogelijk te maken. Ik ben van mening dat uitbesteding van diensten door zorgaanbieders zou moeten plaatsvinden indien dat efficiënter, beter en goedkoper is en daarmee dus ook in het belang is van patiënten en verzekerden. Ik hecht ik er wel aan dat een juiste, marktconforme prijs wordt betaald en dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Met bovengenoemde wijzigingen zijn er naar mijn oordeel afdoende waarborgen.
Het bericht dat de Poolse regering abortus wettelijk wil verbieden en strafbaar stellen |
|
Marit Maij (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Poolse regering: vijf jaar cel voor abortus»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op dit voornemen van Polen?
Het kabinet vindt dit bericht zorgelijk. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een recent gesprek in Brussel met haar Poolse ambtsgenote, Joanna Wronecka, op 5 oktober j.l., aangegrepen om deze zorgen over te brengen. Echter, de situatie in Polen is inmiddels veranderd. Het bewuste voorstel om de abortuswet restrictiever te maken is inmiddels van de baan.
Is het waar dat de Poolse regering een wet wil invoeren die het plegen van abortus onder alle omstandigheden strafbaar stelt? Hoe luidt dit wetsvoorstel in grote lijnen en in welk stadium verkeert het?
Het voorstel om de abortuswet te wijzigen was geen voorstel van de Poolse regering, maar een zogenaamd burgerinitiatief. Het voorstel was ingediend door een speciaal hiertoe in het leven geroepen comité, bestaande uit meerdere burgerorganisaties. Het wetsvoorstel stelde abortus in alle gevallen strafbaar, met één uitzondering: wanneer het leven van de zwangere vrouw gevaar liep mocht de zwangerschap beëindigd worden. In het «Stop Abortion»-wetsvoorstel werd abortus gecriminaliseerd: vrouwen die een zwangerschap lieten beëindigen, alsook artsen die de abortus uitvoerden, konden een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar krijgen.
Het wetsvoorstel is door het Lagerhuis van het parlement in september in behandeling genomen en is in de eerste lezing op 23 september naar de Commissie voor Justitie en Mensenrechten gestuurd. Na de tweede lezing op 6 oktober j.l. in de plenaire vergadering van het Lagerhuis is het voorstel met grote meerderheid afgewezen.
Klopt het dat zowel de uitvoerende artsen als de abortus ondergaande vrouwen vervolgd zullen worden indien deze wet gaat gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit Poolse wetsvoorstel zich tot geldende wetgeving in bijvoorbeeld Ierland en Malta? Hoeveel gevallen zijn bekend van bijvoorbeeld Maltese en Ierse vrouwen die in andere lidstaten abortus laten plegen?
Dit Poolse wetsvoorstel, dat op 6 oktober met grote meerderheid is afgewezen door het Lagerhuis, staat abortus alleen toe als dat het leven van de moeder kan redden.
In Malta is abortus verboden onder alle omstandigheden, zonder uitzonderingen. In Ierland is abortus verboden met uitzondering ingeval het leven van de vrouw in gevaar is door ziekte, ziekte als gevolg van een noodsituatie of gevaar voor zelfmoord.
Een publicatie van het Ministerie van Volksgezondheid van het Verenigd Koninkrijk maakt melding van 5.190 gevallen (in 2015) waarin vrouwen woonachtig buiten Engeland en Wales naar Engeland en Wales zijn gereisd om aldaar abortus te laten uitvoeren. Het betrof 3.451 vrouwen uit Ierland (66,5% van de groep «non-residents») en 58 vrouwen uit Malta (1,1%).2 Er zijn het kabinet geen betrouwbare cijfers bekend uit buurlanden van Malta.
Op welke wijze ziet u risico’s dat dit soort wetgeving ingaat tegen het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en vrouwenrechten bruuskeert en de gezondheid van vrouwen en meisjes in gevaar brengt?
Het fundamentele recht van iedereen – dus ook van alle vrouwen – op de hoogst mogelijke standaard van fysieke en mentale gezondheid (vaak kortweg «het recht op gezondheid» genoemd) kent als basis de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 en is verder gedefinieerd in het Internationale Verdrag inzake Economisch, Sociale en Culturele Rechten van 1966. Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is hierop gestoeld. In de «Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women», vaak kortweg aangeduid als het Vrouwenrechtenverdrag (1979), wordt omschreven hoe vrouwen beschermd moeten worden tegen genderdiscriminatie in de gezondheidszorg. De speciale Rapporteurs inzake «het recht op gezondheid» hebben in hun rapportages bij herhaling gewezen op de ernstige, discriminerende belemmeringen die dit soort wetgeving opwerpt en op het feit dat ze de gezondheid van vrouwen en meisjes ernstig in gevaar brengen. Het kabinet onderschrijft de ernst van deze risico’s.
Deelt u de mening dat dit soort wetgeving om abortus te verbieden onwenselijk is in lidstaten van de Europese Unie en zich slecht verhoudt met de Europese waardengemeenschap, zoals die voor Nederland belangrijk is?
Wetgeving die barrières opwerpt voor wat betreft toegang tot goede gezondheidszorg is onwenselijk. Wetgeving die goede gezondheidszorg in de weg staat die specifiek gericht is op behoeftes van vrouwen in de reproductieve fase van hun leven is discriminerend en niet in de geest van verdragen die de lidstaten van de Europese Unie hebben ondertekend en geratificeerd en internationale agenda’s die de lidstaten van de Europese Unie hebben onderschreven. Hieronder valt bijvoorbeeld het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (1994) en het Platform voor Actie van de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995). De inhoud van dit programma en dit platform sluiten goed aan bij de Europese waarden waar Nederland zich voor inzet.
Op welke wijze probeert Nederland binnen de Europese Unie te bevorderen dat het recht op abortus wordt beschermd en binnen de EU gemeengoed wordt?
Zowel binnen als buiten de Europese Unie zet Nederland zich in voor de bescherming en bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zoals gedefinieerd in het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (1994) en het Platform voor Actie van de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995). Er bestaat geen internationaal gedefinieerd recht op abortus, en over abortus wordt verschillend gedacht in de lidstaten. Nederland bepleit daarom niet het recht op abortus, maar de onbelemmerde toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dat stuit bij een aantal EU-lidstaten op verzet. Nederland heeft, samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten, zijn best gedaan om seksuele en reproductieve gezondheid en rechten onverkort opgenomen te krijgen in het EU-actieplan voor vrouwenrechten en gendergelijkheid in het buitenlands beleid (2016–2020). Helaas kon op dit punt geen unanimiteit bereikt worden. Het tegengaan van discriminatie, ook in gezondheidszorg, is evenwel een belangrijk onderdeel van het actieplan en vormt voor Nederland het aanknopingspunt om binnen de EU het gesprek over vrouwenrechten, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, te blijven voeren.
De Gideonsbende voor de verpleeghuiszorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven hoe de Gideonsbende, de groep van 200 instellingen die aan de slag zouden gaan met de best practices in de verpleeghuiszorg, tot stand is gekomen?1
Deze vraag lijkt over twee onderdelen van «Waardigheid en Trots» te gaan, als eerste de Gideonsbende en als tweede «Ruimte voor verpleeghuizen».
Wat betreft de Gideonsbende; in «Waardigheid en Trots» is aangegevendat bij het opstellen van «Waardigheid en Trots» is gesproken met vele personen en partijen, zoals cliëntenraden, professionals, zorgaanbieders, wetenschappers, zorgverzekeraars en anderen. Velen van hen hebben aangegeven een rol te willen spelen bij de verdere ontwikkeling. Enkelen van hen en anderen zijn gevraagd om een Gideonsbende van vooruitdenkers te vormen. Dit is een groep van personen die inhoudelijk meedenkt met VWS over de kwaliteit van de verpleeghuiszorg. Ik vind het namelijk van groot belang dat beleid gevoed en ondersteund wordt door ervaringen uit de praktijk.
Bij het onderdeel «Ruimte voor verpleeghuizen» wordt ruimte geboden aan zorgaanbieders die best practice willen worden. Hierbij werd oorspronkelijk uitgegaan van 200 locaties.2
Wie heeft de (potentiële) leden van de Gideonsbende geselecteerd en op welke wijze en voorwaarden vond deze selectie plaats?
De groep is samengesteld op basis van contacten met het veld. Er zijn mensen gevraagd die een sterke betrokkenheid bij de kwaliteit van de verpleeghuiszorg hebben, vanuit hun werk of anderszins.
Zijn organisaties of personen lid van de Gideonsbende? Kunt u een lijst naar de Kamer sturen?
Personen zijn lid van de Gideonsbende, niet de organisaties. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoeveel leden van de Gideonsbende werken in het primaire proces? Kunt u van de deelnemers hun huidige werkzaamheden geven?
Bijgevoegd treft u een overzicht van de leden van de Gideonsbende aan. Twee van hen zijn werkzaam in het primaire proces. Diversen van hen zijn voorheen werkzaam geweest in het primaire proces, bijvoorbeeld als arts of verpleegkundige.
Zijn er organisaties of bestuurders van organisaties lid van de Gideonsbende die in 2014 en/of later een maatregel opgelegd hebben gekregen door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Zo ja, welke organisatie en welke maatregel?
De bestuurder van Stichting Humanitas is lid van de Gideonsbende en bij deze instelling is een maatregel, te weten een aanwijzing, per 29 april 2016 ingesteld. De locatie Humanitas Akropolis van Stichting Humanitas stond eerder onder verscherpt toezicht in de periode van 17 november 2015 tot en met 29 april 2016.
Wat is precies de verhouding tussen de leden van de Gideonsbende en de deelnemers aan Waardigheid en Trots?
Er is geen verbinding tussen de leden van de Gideonsbende en de zorgaanbieders die deelnemen aan het onderdeel «Ruimte voor verpleeghuizen». De eerste bijeenkomst van de Gideonsbende was op 9 april 2015. De startbrieven aan de deelnemers aan het onderdeel «Ruimte voor verpleeghuizen» zijn op 2 november 2015 verzonden. Wel is het zo dat de enkele (maar niet alle) leden van de Gideonsbende werkzaam zijn bij organisaties die deelnemen aan «Ruimte voor verpleeghuizen».
Is het waar dat alles wat er besproken wordt binnen de Gideonsbende geheim is? Zo ja, waarom is het geheim als u juist wilt dat de Gideonsbende een bron van inspiratie is waar de hele sector mee verder kan? Zo nee, waar zijn de verslagen en dergelijke terug te vinden?2 3
Nee, hetgeen in de Gideonsbende besproken wordt is geenszins geheim. De onderwerpen die aan de orde zijn in de Gideonsbende sluiten veelal aan op de beleidsactualiteit en/of hebben een meer toekomstgericht karakter. Daarbij gaat het om onderwerpen als de aanpak van administratieve lasten, de opgave in verband met de arbeidsmarkt, het bevorderen van kwaliteit, het bevorderen voan goed bestuur. Over dit soort onderwerpen vind geen besluitvorming plaats maar een waardevolle uitwisseling van opinies. Ik hecht daar zeer aan. Van de bijeenkomsten worden geen verslagen gemaakt, omdat geen van de leden heeft aangegeven daarop prijs te stellen.
Zijn er mensen of organisaties die zichzelf gemeld hebben om toe te treden tot de Gideonsbende? Zo ja, wie waren dat en zijn zij toegelaten tot de Gideonsbende?
Na de samenstelling van de Gideonsbende is door enkelen geïnformeerd naar mogelijkheden om aan te sluiten. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Wel is de Gideonsbende uitgebreid met de hoofdinspecteur van de IGZ. De leden van de Gideonsbende en ik vonden dat van belang vanwege de aard van de discussies in de Gideonsbende.
Welke vergoeding krijgen deelnemers en of deelnemende organisaties voor deze Gideonsbende?
De leden van de Gideonsbende ontvangen geen enkele vergoeding voor hun deelname. Zij doen dat uit liefde voor de zorg.
Rattenoverlast |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rattenziekte» van Weil rukt op in Nederland»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het aantal meldingen van rattenoverlast in Nederland nog nooit zo hoog is geweest?
Ratten kunnen verschillende ernstige infectieziekten overbrengen. Om een goed beeld te krijgen van de populaties van ratten en hoe deze zich ontwikkelen, heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in 2014 in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een rattenmonitor opgezet. Deze monitoring loopt nog te kort om betrouwbare trends te kunnen bepalen. Bovendien heeft de monitor nog niet genoeg dekking over Nederland om daar goede uitspraken over te kunnen doen. Als gemeenten of andere belanghebbenden zoals plaagdierbestrijders een toename signaleren, dan is het belangrijk dat zij hun meldingen van rattenoverlast aan het RIVM doorgeven.
Wat vindt u van het feit dat de ziekte van Weil, een ernstige infectieziekte overgebracht door de bruine rat, terug is van weggeweest en het aantal patiënten het afgelopen jaar is verachtvoudigd?
Leptospirosen, waaronder de ziekte van Weil, kunnen ernstige klachten geven. Om die reden is deze groep van zoönosen meldingsplichtig (groep C). Laboratoria en artsen die leptospirose vaststellen, zijn verplicht dit te melden bij de GGD die het vervolgens aan het RIVM doorgeeft. Het vóórkomen van de ziekte wordt op die manier al jaren gevolgd. In 2005 is besloten dat de GGD’en, naast de vragen in het kader van de meldingsplicht, aanvullende gegevens verzamelen voor bronopsporing en surveillance van leptospirose in Nederland. Indien de ziekte (waarschijnlijk) is opgelopen tijdens de beroepsuitoefening moet de casus ook door een geregistreerde bedrijfsarts worden gemeld bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. De meldingsplicht in combinatie met de bronopsporing maakt het mogelijk goed trends te signaleren en om ter plaatse maatregelen te nemen en het aantal ziektegevallen te beperken.
Aan de hand van deze meldingen zien we de laatste jaren wel een duidelijke stijging, ook van de gevallen die in Nederland opgelopen zijn. Echter, het aantal patiënten is het afgelopen jaar niet verachtvoudigd. In 2014 werden in totaal 97 gevallen van leptospirose gemeld. Zestig daarvan waren in Nederland opgelopen, dat is ruim vier keer meer dan het gemiddelde aantal in Nederland opgelopen gevallen tussen 2010 en 2013. In 2015 en in 2016 zien we soortgelijke aantallen als in 2014. Hoewel de stijging van het aantal in Nederland opgelopen gevallen aandacht behoeft, geeft het RIVM aan dat het absolute aantal gemelde gevallen van leptospirose vrij beperkt is.
Deelt u de mening dat het Integrated Pest Management (plaagdierbestrijding) niet adequaat is en/of kennelijk niet werkt omdat het aantal plaagdieren en daarmee het aantal patiënten met een gevaarlijke infectieziekte fors is toegenomen? Zo nee, waaruit blijkt dit?
Nee. Geïntegreerd plaagdiermanagement is juist essentieel voor het terugdringen van het aantal plaagdieren in Nederland. Bij geïntegreerd plaagdiermanagement wordt de nadruk gelegd op het voorkómen van plagen en het wegnemen van, of het treffen van maatregelen tegen, de oorzaak van de plaag2. Naast de zachte winters van afgelopen jaren is waarschijnlijk een belangrijke oorzaak van de stijging van het aantal ratten de ruime aanwezigheid van zwerfafval en voedsel, dat bijvoorbeeld voor vogels of eenden wordt gestrooid. Inzet van vallen en eventueel biociden leidt tot een vermindering van de rattenoverlast, maar is geen duurzame oplossing. De overvloedige aanwezigheid van voedselresten vermindert de effectiviteit van rattengif en rattenvallen. Een rat zal waarschijnlijk in de meeste gevallen verse etensresten verkiezen boven het lokaas in de rattenvallen of rattengif. Een bronaanpak of preventieve maatregelen zijn dus essentieel in een effectieve plaagdierbeheersing.
Op welke wijze wordt de aanwezigheid van plaagdieren in Nederland gemonitord? Kunt u de ontwikkelingen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er met de introductie van het Integrated Pest Management voldoende rekening gehouden is met het risico voor volksgezondheid en diergezondheid? Waar blijkt dit uit?
Voor volksgezondheid en diergezondheid is het van groot belang dat er effectieve biociden zijn die een plaag kunnen bezweren of voorkomen. Geïntegreerd plaagdiermanagement voorkomt overmatige inzet van biociden, en hierdoor blijft resistentie bij ratten zo laag mogelijk. Alleen bij een lage resistentie bij ratten is de inzet van gif effectief genoeg om een populatie terug te dringen.
Tekenend was dat in de NTR-uitzending De Kennis van Nu vijf van de zes onderzochte ratten in Rotterdam resistent waren tegen gif. Een uitgebreider onderzoek van Wageningen Universiteit en Research Centre in 2012 heeft aangetoond dat er meerdere regio’s in Nederland zijn met verhoogde resistentie. In deze regio’s zullen de rodenticiden minder effectief zijn of mogelijk zelfs niet werken. De geïntegreerde aanpak waar preventie leidend is, is dus juist noodzakelijk om volksgezondheid en diergezondheid te garanderen door de effectiviteit van de biociden te waarborgen.
In welke mate geïntegreerd plaagdiermanagement heeft geresulteerd in een afname van het gebruik van rodenticiden zal de komende jaren door het RIVM worden onderzocht.
Bent u van mening dat de ontwikkeling van «natte natuur», zoals het aanleggen van allerlei watertjes en poelen, waarbij er al een toename van het aantal muggen is te zien (en daardoor een toename van het risico op besmetting), maar ook een geschikte plek waar bacteriën langer kunnen leven, en het warmere klimaat voldoende betrokken is bij het Integrated Pest Management? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Ja. Bij geïntegreerd plaagdiermanagement wordt ook vernatting van het leefgebied meegenomen. Onderzoek van Alterra uit 2009 geeft aan dat ook zonder natuurontwikkeling de kans op meer muggen in Nederland zal toenemen. Studies van Alterra, het RIVM en het Centrum Monitoring Vectoren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit hebben tot doel om de vinger aan de pols te houden en aanbevelingen te doen, ook richting provincies en terreinbeheerders, ten aanzien van de risico’s, of dat nu toename van muggen betreft of door dieren overdraagbare ziekten. In het beleidsadvies over inheemse muggen wordt ingegaan op het bestrijden van inheemse muggensoorten.3
Bent u van mening dat volksgezondheid en diergezondheid altijd leidend moeten zijn bij de ambitie om het gebruik van biociden terug te dringen? Zo ja, waarom wil dit via de huidige aanpak niet lukken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u vertellen hoe het staat met het toepassen van het Integrated Pest Management-protocol voor buitengebruik van rodenticiden en de certificering hiervan?
Per 1 januari 2017 moeten alle professionele plaagdierbestrijders en agrariërs gecertificeerd zijn voor geïntegreerd plaagdiermanagement indien zij buiten ratten willen bestrijden met anticoagulantia. Alleen voor bedrijven die om gerechtvaardigde redenen dan nog niet beschikken over het certificaat is er een aanvullende overgangsperiode ingericht. Zij moeten aantonen dat ze een overeenkomst zijn aangegaan met een erkende certificerende instantie en de stichting Keurmerk Plaagdiermanagement, en dat de audit plaatsvindt vóór 1 juni 2017.
Bent u bereid om het beleid inzake het Integrated Pest Management zo spoedig mogelijk te evalueren, met inachtneming van de stijging van het aantal plaagdieren in Nederland en de forse toename van het aantal patiënten met de gevaarlijke infectieziekte Weil en/of andere infectieziekten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dit op kort termijn vormgeven?
In het Plan van aanpak voor knaagdierbestrijding wordt aangekondigd dat de effectiviteit van geïntegreerd plaagdiermanagement zal worden onderzocht.4 Met dit onderzoek wordt onder andere beoogd de uitvoering van geïntegreerd plaagdiermanagement te optimaliseren. De praktijkervaring van professionele plaagdierbestrijders zal centraal staan in dit onderzoek. We staan in de uitvoering van geïntegreerd plaagdiermanagement nu aan het begin; de nieuwe certificering is pas per 1 januari 2017 verplicht. Bij het onderzoek zal ook aandacht uitgaan naar komende ontwikkelingen in de sector aangaande nieuwe alternatieve bestrijdingsmiddelen, die bijvoorbeeld niet-chemische bestrijding effectiever maken, of die het risico op doorvergiftiging van roofvogels verlagen. Een zorgvuldige beoordeling van geïntegreerd plaagdiermanagement vergt hierdoor meerdere onderzoeksjaren. Dat onderzoek wordt in 2017 opgezet, de uitkomsten daarvan worden voorzien in 2021.
Welke mogelijkheden ziet u om huisartsen op korte termijn beter te informeren over de prevalentie van de ziekte van Weil, inclusief de bijbehorende klachten en effecten?
De toename van het aantal patiënten met leptospirose is dit jaar in de zomer twee keer vermeld in het wekelijkse signaleringsoverleg waarop onder andere arts-microbiologen en infectiologen zijn geabonneerd. Overleg met het Nederlands Huisartsen Genootschap heeft plaatsgevonden en geresulteerd in de afspraak om komend voorjaar hierover een nieuwsbericht op de website te plaatsen.
Berichtgeving in de herfst is namelijk niet effectief omdat het vóórkomen van leptospirose seizoensgebonden is. Ook zal in het voorjaar een artikel worden geschreven voor een tijdschrift dat veel door (huis-)artsen wordt gelezen.
De open brief aan mevrouw de Jong-Verspeek van BrabantZorg |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen betreffende de open brief van een mevrouw over haar tante die mogelijk door BrabantZorg wordt kaalgeplukt?1 2
Ja.
Heeft u contact opgenomen met mevrouw De Jong-Verspeek van BrabantZorg voordat u de vragen beantwoordde? Zo nee, waarom niet? Waarom maakte u zich er zo gemakkelijk van af met de beantwoording?
Er is contact geweest met mevrouw De Jong-Verspeek van Brabantzorg, omdat zij met naam en toenaam genoemd werd in de Kamervragen. In de beantwoording van genoemde Kamervragen wordt daar niet nader op ingegaan, omdat het primair een zaak betreft tussen de briefschrijver en Brabantzorg. In mijn beantwoording op de vragen van mevrouw Agema heb ik dan ook aangegeven dat ik de vraag of in individuele gevallen sprake is van de overeengekomen bedragen, niet kan beantwoorden. Ik heb verder aangegeven welke wettelijke waarborgen er zijn voor cliënten (en hun naasten) en toegelicht dat het de taak is van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om hierop toe te zien. Ook heb ik aangegeven welke mogelijkheden er zijn voor cliënten (en hun naasten) om hun klachten kenbaar te maken en welke rol de IGZ daarin kan spelen. Ik ben van mening dat ik de vragen van mevrouw Agema daarmee adequaat heb beantwoord.
Heeft u contact opgenomen met de briefschrijver voordat u de vragen beantwoordde? Zo nee, waarom niet? Waarom maakte u zich er zo gemakkelijk van af met de beantwoording?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat veel bewoners van verpleeghuizen helemaal niet in staat zijn om een klacht in te dienen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) of kantonrechter? Bent u ervan op de hoogte dat deze bewoners volledig afhankelijk zijn van betrokken en bezorgde familieleden die door instellingen lukraak uit hun taak als mentor worden ontslagen als zij iets te kritisch worden?
Iedereen, dus ook mensen met een (zware) beperking, heeft het recht op goede zorg en ondersteuning en moet daartoe zoveel mogelijk zijn wensen en klachten kenbaar kunnen maken. Aangezien niet alle cliënten daartoe in staat zijn, kan dit ook via een cliëntvertegenwoordiger, bijvoorbeeld een familielid. Als er sprake is van mentorschap, dan geldt dat het de kantonrechter is, en niet de zorginstelling, die een mentor kan benoemen voor mensen die hun eigen belangen niet goed kunnen behartigen of hun financiële zaken niet kunnen regelen. Deze mentor legt periodiek rekening en verantwoording af aan de kantonrechter. Bij klachten of twijfel over betrouwbaarheid mentor kan de cliënt, maar ook een andere belanghebbende, een klacht indienen bij de kantonrechter die de mentor heeft benoemd. Er kan dus geen sprake van zijn dat familieleden door een instelling uit hun taak als mentor worden ontslagen. Die bevoegdheid ligt bij de kantonrechter. Ik zie geen aanleiding om uit te zoeken op welke schaal het voor zou komen dat kritische familieleden uit hun taak als mentor worden ontslagen.
Bent u bereid uit te zoeken op welke schaal het voorkomt dat kritische familieleden uit hun taak als mentor worden ontslagen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opdracht te geven om nader onderzoek te doen naar de werkwijze van deze instelling? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de NZa opdracht te geven om nader onderzoek te doen naar de werkwijze van deze instelling.
Waarom zoekt u dit niet tot op de bodem uit?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Zelfstandige behandelcentra die het verbod op winstuitkering omzeilen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de column van Marcel Levi, waarin hij de u-bochtconstructie beschrijft die sommige zelfstandige behandelcentra (zbc’s) gebruiken om het wettelijk verbod op winstuitkering te omzeilen?1
Ja.
Wat is uw mening over deze gang van zaken? Hoeveel zbc’s keren winst uit? Om hoeveel premiegeld gaat het hierbij?
Het verbod op winstoogmerk is neergelegd in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). Artikel 5, tweede lid, van de WTZi bepaalt dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating kan worden verleend indien die instelling behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit WTZi) aangewezen categorie. Het toezicht op de naleving van het verbod op winstoogmerk is neergelegd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Indien de IGZ een overtreding constateert, kan zij ingrijpen en bijvoorbeeld een last onder dwangsom opleggen. Ook kan overtreding van het verbod er uiteindelijk toe leiden dat de toelating van de desbetreffende instelling wordt ingetrokken. Gelet op het bovenstaande is het niet aan mij om onderzoek te doen naar winstuitkering door ZBC’s, maar is het de taak van de IGZ om erop toe te zien of ZBC’s winst uitkeren en of zij daarmee het verbod op winstoogmerk overtreden.
Het staat op grond van de WTZi toegelaten instellingen in principe vrij om derden te betrekken bij het verlenen van zorg aan daartoe geïndiceerde cliënten, bijvoorbeeld door een deel van de activiteiten uit te besteden aan een andere partij. Een instelling kan hiertoe bijvoorbeeld besluiten indien uitbesteden leidt tot betere of goedkopere zorg. De op grond van de WTZi toegelaten instelling blijft daarbij wettelijk en privaatrechtelijk aansprakelijk voor de geleverde zorg en zal een eventueel besluit over uitbesteding daarom kritisch overwegen. Er is dan geen sprake van ontduiking.
Bent u voornemens de jaarverslagen van zbc’s te laten controleren en een einde te maken aan de mogelijkheid van deze winstuitkering? Zo ja, hoe en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen2 heeft aangegeven dat bestuurders van de MC-groep door een constructie fors meer verdienen dan de norm? Op welke manier gaat u de wildgroei aan ontduikingsconstructies voor eigen gewin en uitkeren van winst tegen? Welke constructies zijn u bekend, en in welke omvang wordt er gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen het volgende aangaf: «rendement alleen kan worden uitgekeerd via een uitbestede dienst, indien er voor die uitbestede dienst meer dan een marktconforme prijs betaald wordt. Zo lang er uitsluitend een juiste prijs voor de uitbestede dienst wordt uitgekeerd kan er geen sprake zijn van het betalen van rendement aan privaatkapitaalverschaffer via een uitbestede dienst. Ik ben van mening dat er een juiste prijs en niet een te hoge prijs voor uitbestede diensten moet worden betaald. Uitbesteden zou juist moeten gebeuren omdat en indien het uitbesteden efficiënter, beter of goedkoper is. Bovendien staat het te veel betalen voor uitbestede diensten, zelfs indien dat binnen een groep van rechtspersonen plaatsvindt, op gespannen voet met fiscale regels en kan er sprake zijn van fraude. Ik zal met de opsporingsambtenaren van de belastingdienst en het openbaar ministerie in overleg treden in hoeverre er aanwijzingen zijn dat dit soort praktijken voorkomen»? Wat heeft dit overleg en onderzoek tot resultaat gehad?
De genoemde instanties zien erop toe dat de relevante wet- en regelgeving wordt nageleefd en kunnen in individuele gevallen optreden indien daar naar hun oordeel aanleiding toe is.
Op welke manier kan onterecht uitgekeerde winst terugkeren naar de premiebetaler?
Ik heb geen aanwijzingen dat sprake is van onterecht uitgekeerde winst. Het is aan de IGZ om op de naleving van het verbod op winstoogmerk toe te zien en zo onterechte winstuitkering te voorkomen.
De bureaucratie waar mantelzorgers mee te maken hebben |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de constatering dat de drie uren die mantelzorgers bezig zijn met papierwerk omgerekend op jaarbasis € 900 miljoen kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het onderzoek van Mezzo geeft aan dat een mantelzorger gemiddeld drie uur per week besteedt aan administratieve handelingen. Het gaat hierbij om al het regelwerk dat komt kijken bij het zorgen voor een naaste. Het vinden van de juiste weg is daar onderdeel van en verklaart voor een groot deel de ervaren last. De daaraan gekoppelde kostprijs is een exercitie, waarbij wordt uitgegaan van een fictief uurloon.
Het beleid is de afgelopen jaren voor veel mensen ingrijpend veranderd. Dat het vinden van het juiste loket en de juiste informatie in deze transitieperiode intensiever is, is begrijpelijk maar moet worden verbeterd. Ik heb samen met de landelijke organisaties, waaronder Mezzo, de ontwikkelagenda «Volwaardig Meedoen» vastgesteld, waarlangs we op lokaal niveau toewerken naar een merkbaar betere praktijk, ook voor de mantelzorger.
Geen mantelzorgsituatie is gelijk en ook de invulling ervan verschilt per situatie. Dat kan variëren van persoonlijke aandacht tot het uitvoeren van zorgtaken en alles daar tussenin. Onderdeel daarvan zijn vaak ook administratieve handelingen. Ik zie het als winst, dat met de toegenomen aandacht voor de positie van de mantelzorger nu ook het zicht hierop groter wordt. Ik vind het wel belangrijk dat deze administratieve handelingen tot een minimum beperkt blijven, zodat deze tijd kan worden ingezet voor echte aandacht voor de naaste. Alle signalen dat de administratieve belasting te zwaar is neem ik dan ook serieus.
Had u voorzien dat uw beleid zou leiden tot maar liefst gemiddeld 3 uur administratie per week voor mantelzorgers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat mantelzorgers, die al overbelast zijn door het uitvoeren van hun mantelzorgtaken, deze administratie dubbel zo zwaar ervaren dan mantelzorgers die niet overbelast zijn?
In de situatie waarin er al sprake is van overbelasting zal het uitvoeren van mantelzorg, inclusief administratieve handelingen, zwaarder wegen. Mijn beleid is er daarom op gericht de last van de mantelzorger juist zoveel mogelijk te verlichten. Op lokaal niveau is het belangrijk dat er goed oog is voor de draagkracht en draaglast van een mantelzorger. Gesprekvoerders kunnen signalen oppikken en vervolgens maatwerk bieden die kan bestaan uit formele en informele ondersteuning. Zij kunnen bijvoorbeeld mantelzorgers ondersteunen om de zorg met anderen te delen (familie, vrienden, vrijwilligers, professionals) en gebruik te maken van mogelijkheden om de zorg tijdelijk geheel uit handen te geven zodat ze even adempauze krijgen.
Mantelzorgondersteuning is een belangrijk onderdeel van gemeentelijk beleid. Veel gemeenten kennen ook steunpunten of mantelzorgmakelaars die kunnen helpen de lasten te verlichten. Het is belangrijk dat de lokale mogelijkheden goed kenbaar worden gemaakt.
Hoe vaak bent u in de afgelopen tijd gewaarschuwd voor teveel administratie door de zorgveranderingen? Wat heeft u ondernomen na meldingen?
Uiteraard zijn de signalen over administratieve lasten die worden ervaren binnen de langdurige zorg, jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning, mij bekend. Vorig jaar heeft de Patiëntenfederatie Nederland (voorheen NPCF) uw Kamer een videobrief en rapport aangeboden over regeldruk voor mensen die zorg nodig hebben. Hierin werd onder andere de moeite benoemd die patiënten en mantelzorgers in bepaalde gevallen moeten doen om hun zorg goed te regelen. Dit signaal was reden voor mij om het gesprek aan te gaan met de Patiëntenfederatie Nederland. Patiënten geven aan dat vooral het aanvragen van hulpmiddelen veel regeldruk veroorzaakt. Aan de hand van een «patientjourney» is de problematiek bij het aanvragen van hulpmiddelen verder verkend, waarbij ook is gekeken naar mogelijkheden voor onderlinge afspraken ter verbetering hiervan.
In het traject «Merkbaar minder regeldruk» ben ik aan de slag gegaan met administratieve lasten en regeldruk in de jeugdhulp, langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Ik zet daarbij in op verschillende trajecten. Naar aanleiding van de motie Van der Staaij/Bruins Slot heb ik een onderzoek laten uitvoeren naar de toename van de administratieve lasten als gevolg van de hervorming van de langdurige zorg. Zodra dit onderzoek is afgerond, ontvangt uw Kamer dit onderzoek inclusief een beleidsreactie. Daarnaast organiseer ik in vijf gemeenten regeldruksessies, waar we samen met professionals, vertegenwoordigers van gemeenten, aanbieders, het CAK en de betrokken toezichthoudende instanties aan de slag gaan om de ervaren regeldruk van professionals te inventariseren. Naar aanleiding van deze inventarisatie worden concrete oplossingsrichtingen geformuleerd. Ten slotte werkt het programma Informatievoorziening Sociaal Domein (van gemeenten en aanbieders) aan standaardisering van administratieve werkprocessen. Zo zijn er nu drie uitvoeringsvarianten «van contract tot controle» met standaardartikelen beschikbaar voor gemeenten. Ik heb de VNG gevraagd mij te berichten over de stand van zaken bij het wel of niet hanteren hiervan door gemeenten. Als het proces van verdergaande uniformering van de werkwijzen tussen gemeenten en zorgaanbieders onvoldoende resultaten oplevert, wil ik landelijke regels stellen.
Vindt u dat er sprake is van effectieve bezuinigingen, als blijkt dat de administratieve last voor mantelzorgers € 900 miljoen kost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er bestaat geen verband tussen de maatregelen van het kabinet om de zorgkosten te beheersen en de kosten die fictief aan de mantelzorg worden toegerekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Hoe reageert u op de brief van een moeder waarin zij aangeeft dat zij, voor de verantwoording van een persoonsgebonden budget voor haar 16-jarige zoon, maar liefst 65 pagina’s moet aanleveren?2
In mijn commissiebrief3aan de Tweede Kamer van 28 september 2016 heb ik gereageerd op de brief van mw. C. B-K. Voor een uitgebreid antwoord op uw vraag verwijs ik dan ook naar deze brief.
Voor mij staat voorop dat de zoon van mevrouw vanaf het moment van zijn indicatie recht heeft op Wlz-zorg. Deze zorg moet snel beschikbaar komen, zonder overbodige administratieve lasten. Ik vind het verdrietig dat een moeder die – zoals zij zelf schrijft – al 16 jaar probeert haar zoon te blijven zien als kind, hem door herhaling van vragen meer als patiënt moet zien. Dat dit voor mevrouw confronterend en emotioneel zwaar is, begrijp ik.
De bureaucratie die nu met het aanvraagproces gepaard gaat, is mij ook een doorn in het oog. Het moet simpeler georganiseerd worden. Het is in het pgb echter continu zoeken naar een goede balans tussen het voorkomen van onnodige belemmeringen en het beschermen van de budgethouder c.q. het tegengaan van fouten en fraude. Omdat bij het pgb de budgethouder zelf de werkgever en de bewaker van kwaliteit is, is er ook de administratieve last van de zorgovereenkomsten met de verschillende zorgverleners, het budgetplan en de werkgeverslasten.
Met name het digitaliseren van stukken kan een forse last wegnemen bij de budgethouder. Het invoeren van bijvoorbeeld NAW-gegevens zou dan niet telkens nodig zijn en formulieren kunnen mogelijk voor een deel al automatisch worden ingevuld. Met ketenpartijen wordt gewerkt aan een webportaal waarbij de budgethouder centraal staat. Per Saldo werkt hieraan mee. Over de stand van zaken van het portaal zal ik de Kamer zeer binnenkort informeren. Ook heb ik u in het plenaire debat van 29 september 2016 reeds toegezegd bereid te zijn om waar mogelijk regels te verminderen.
Erkent u dat deze enorme verantwoording een sfeer van wantrouwen ademt, en dat het als vernederend kan worden ervaren als iemand tot in detail moet aantonen dat een kind zorg nodig heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om deze werkwijze op zo een kort mogelijke termijn te beëindigen? Kunt u uw antwoord toelichtend?
Zie antwoord vraag 6.
Verwijzingen naar abortusklinieken in AZC’s |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u schetsen welke zorg wordt geboden aan zwangere vrouwen in asielzoekerscentra?
Zwangere asielzoekers hebben recht op dezelfde zorg zoals die geldt voor Nederlandse burgers. Dit betekent dat zij terecht kunnen bij een verloskundige(praktijk) en op medische indicatie bij een gynaecoloog. Alle betrokken organisaties werken sinds 2010 samen volgens de ketenrichtlijn geboortezorg asielzoekers. COA-locaties beschikken tevens over een aandachtsfunctionaris zwangeren.
Kunt u schetsen wat het beleid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is wanneer er sprake is van een onbedoelde zwangerschap? Krijgen deze vrouwen onafhankelijke counseling rond deze onbedoelde zwangerschap, waarbij ook wordt gesproken over alternatieven voor een abortus?
Het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A) verzorgt de huisartsenzorg op opvanglocaties. Het beleid van het GC A rondom onbedoelde zwangerschappen is conform de regulier geldende afspraken in de huisartsenzorg zoals beschreven in de NHG-standaarden Zwangerschappen en Kraamperiode. De uitwerking hiervan binnen GC A ziet er als volgt uit: Zwangere asielzoekers worden door middel van voorlichting van het COA gestimuleerd zich zo snel mogelijk bij het GC A te melden. Wanneer een zwangerschap gesignaleerd wordt binnen het GC A, gaat de zorgverlener het gesprek aan over de zwangerschap. In het geval van een onbedoelde zwangerschap kan de huisarts de vrouw doorverwijzen naar een abortuskliniek, gynaecoloog en instellingen zoals Siriz en Fiom voor verdere keuzehulp. Een verwijzing is overigens niet noodzakelijk om bij een kliniek terecht te kunnen.
Abortusklinieken zijn verplicht te zorgen voor goede counseling waarbij alle opties de revue passeren. De beroepsgroep heeft hier richtlijnen over opgesteld.
Herkent u signalen dat asielzoekers uit asielzoekerscentra (AZC’s) zich melden bij abortusklinieken met een min of meer standaard verwijsbrief van een Gezondheidscentrum op het AZC? Bent u bereid hier onafhankelijk onderzoek naar te laten doen?
Het is onacceptabel als vrouwen in een AZC gestuurd worden in de richting van het afbreken van hun zwangerschap omdat er voor een kind geen plek zou zijn. Ik heb nog nooit signalen gehad dat dit gebeurt. Indien een vrouw dit wel ervaart kan zij dat bij het landelijk meldpunt zorg melden. Op dit moment is er voor mij geen aanleiding voor een onderzoek. Het uitgangspunt is dat een ongewenst zwangere vrouw in vrijheid en onafhankelijkheid haar keuze kan maken. Dit moet te allen tijde geborgd zijn. Er zijn verschillende instanties waar de ongewenst zwangere vrouw keuzehulp kan krijgen. Dit kan zijn bij de huisarts, gynaecoloog, abortuskliniek of bij instellingen zoals Siriz en Fiom.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als vrouwen in een AZC gestuurd worden in de richting van het afbreken van hun zwangerschap, bijvoorbeeld omdat er voor een kind geen plek zou zijn? Wat gaat u doen om deze situaties te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
De opening van een polikliniek voor allochtonen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht: «MST opent poli voor allochtonen»?1
Zolang de zorg die daar verleent wordt, voldoet aan de Nederlandse gezondheidszorgwetgeving en goede zorg wordt geleverd zoals vastgesteld door de Nederlandse veldpartijen en beroepsverenigingen heb ik geen bezwaar tegen de komst van deze polikliniek.
Bent u van mening dat de gezondheidszorg in Nederland zich moet aanpassen aan allochtonen in plaats van andersom? Zo ja, waarom?
Keuzevrijheid is belangrijk in ons zorgsysteem. Als deze polikliniek aansluit op de behoefte van burgers dan staat het hen vrij om daar gebruik van te maken.
Waaruit bestaan de diverse extra’s bovenop het standaardpakket, waar alleen allochtonen voor in aanmerking komen?
De polikliniek richt zich op patiënten van niet Nederlandse afkomst die te maken hebben met geheugenstoornissen. Dat de diagnostiek niet voor alle bevolkingsgroepen hetzelfde is klopt. Vanwege de uiteenlopende prevalenties van dementie en de oorzaken ervan is differentiatie in de diagnostiek per bevolkingsgroep (soms) noodzakelijk2. De behandelaar en de zorgverzekeraar moeten er op toezien dat de noodzakelijke zorg doelmatig en conform geldende professionele standaarden wordt verstrekt. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar om in het contract met deze zorgaanbieder te bepalen of bepaalde (extra) handelingen noodzakelijk zijn.
Wie betaalt deze extra’s?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit een vorm van discriminatie is van autochtone Nederlanders?
Nee, autochtone Nederlanders met deze problemen kunnen ook in het MST terecht.
Bent u bereid de opening van de allochtonen poli tegen te houden?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid.
Spoedeisende medische zorg op zee |
|
Albert de Vries (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Betere medische zorg nodig op Noordzee»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van het provinciebestuur van Zeeland, namelijk dat de spoedeisende medische hulp op zee te wensen overlaat, en teveel ad hoc gebeurt? Deelt u deze conclusie?
Ik bedank het Provinciebestuur van Zeeland voor hun brief waarin zij de rol die Zeeland zou kunnen vervullen bij de opvang van zieken en gewonden van zee onder de aandacht brengt. De reactie van het Provinciebestuur ligt in lijn met de conclusies die de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft getrokken in het rapport «Zorg tussen wal en schip». Namelijk dat hulpverlening op of boven zee van een andere aard is en in andere omstandigheden moet worden vormgegeven dan hulpverlening op het vaste land. Maar dat de uitgangspunten voor medische hulpverlening vergelijkbaar zijn; deze moet effectief, veilig en tijdig zijn.
De Onderzoeksraad constateert dat er verbeteringen haalbaar zijn in het proces van medische hulpverlening op zee in vergelijking met de inrichting van de medische hulpverlening op land. Momenteel bezie ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu wat de medische hulpverlening op zee kan leren van de hulpverlening op het land. Voor het einde van het jaar zal de Minister van Infrastructuur en Milieu namens de regering reageren op het rapport van de Onderzoeksraad en deze reactie aan de Kamer toesturen.
Op welke wijze denkt u dat de professionele hulp bij levensbedreigende situaties op zee verbeterd kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u, waar in de brief, die in het bericht wordt vermeld, de rol van de meldkamers als belangrijke factor wordt genoemd, en een verbetering van afspraken tussen de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) en het Kustwachtcentrum, dit ook als potentieel mogelijke oplossingen? Welke andere oplossingen acht u mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat denkt u dat de rol van de provincie Zeeland kan zijn bij het verbeteren van de medische zorg op de Noordzee?
Zie antwoord vraag 2.
Welke specifieke norm voor noodhulp op zee draagt bij aan adequate acute medische zorg?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft de aanbeveling gedaan om de ketenpartijen te stimuleren en ondersteunen bij het ontwikkelen van normen voor medische hulpverlening op de Noordzee. Voor het einde van het jaar zal de Minister van Infrastructuur en Milieu namens de regering reageren op het rapport en de aanbevelingen van de Onderzoeksraad.
Wel kan ik u melden dat maritieme en aeronautische noodhulp op de Noordzee een aantal zorgnormen kent, die de Minister van Infrastructuur en Milieu heeft toegelicht in de Kamerbrief maritieme en aeronautische noodhulp op de Noordzee 2016 – 2020 van 18 december 20152.
Waar begint en waar eindigt de Nederlandse verantwoordelijkheid voor spoedzorg op de Noordzee?
De Nederlandse verantwoordelijkheid voor spoedzorg op de Noordzee is als volgt belegd. De Regionale Ambulancevoorziening (RAV) is verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde ambulancezorg in haar verzorgingsgebied. Tot dit verzorgingsgebied behoren tevens de aanwezige binnenwateren en kuststrook van de Noordzee tot 1 kilometer uit de kust. De Kustwacht is verantwoordelijk voor Search And Rescue (SAR) in de Territoriale Wateren (inclusief de kuststrook tot 1 kilometer) en de Exclusieve Economische Zone (EEZ) alsmede in de Nederlandse Flight Information Region (FIR Amsterdam). Beide gebieden tezamen vormen het NL-SRR (Search and Rescue Region) voor scheep- en luchtvaart. Details van de omvang van dit gebied worden genoemd in de SAR beschikking uit 19943. Daar waar van de Radio Medische Dienst medisch advies wordt verlangd voor opvarenden van schepen op zee, wordt door het Kustwachtcentrum de operationele afhandeling ervan verzorgd. Als evacuatie noodzakelijk wordt gevonden draagt het Kustwachtcentrum de zorg voor de daadwerkelijke inzet van het benodigde materieel (MEDEVAC).
Bent u bereid het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te vragen een (verbeterde) specifieke norm op zee te ontwikkelen, vergelijkbaar met de 45 minutennorm aan wal, te duiden wie hiervoor primair verantwoordelijk wordt, en hoe deze kan worden gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
De uitzending van Argos waaruit blijkt dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant niet aan waarheidsvinding doet |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos 17 september 2016 waarin gesproken wordt over «vechtscheidingen en de waarheid»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat uw reactie is op de uitspraken van de regiodirecteur van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, waarin zij stelt dat bureau jeugdzorg niet aan waarheidsvinding doet?
Gecertificeerde instellingen zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 3.3 van de Jeugdwet).
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant heeft kort na de radiouitzending in een bericht op de website laten weten dat bij alle zaken, en dus ook bij vechtscheidingen, aan analyse en feitenonderzoek wordt gedaan: «wij hebben de wettelijke taak om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren in onze rapportages of verzoekschriften. Als er strijd is tussen ouders, dan zijn de verhalen op vrijwel alle punten onderling tegenstrijdig. Dan is het soms onmogelijk om vast te stellen wat «de waarheid» is. Het gaat dan om het scheiden van feiten en meningen. Wij kunnen niet alle beweringen over en weer bij complexe scheidingen onderzoeken. Echter als deze direct van invloed zijn op de bescherming van het kind, vindt er zorgvuldig onderzoek plaats. Bureau Jeugdzorg doet dus wel degelijk feitenonderzoek. Wij baseren op dat feitenonderzoek ons professionele oordeel over wat er moet gebeuren ter bescherming van het kind in die situatie.» (www.jeugdzorg-nb.nl/bjz.net).
Kunt u bevestigen dat via het amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33 684, nr. 32) waarheidsvinding binnen de jeugdzorg in de Jeugdwet is verankerd? Kunt u bevestigen dat de Jeugdwet op dit moment, anno 2016, van kracht is?2 Deelt u de mening dat het bijzonder stuitend is als er binnen de jeugdzorg, waar zich soms zeer schrijnende situaties voordoen met verstrekkende consequenties, geen waarheidsvinding plaatsvindt?
Ja, zie antwoord op vraag 2.
Welke stappen neemt u op dit moment om te garanderen dat bureau jeugdzorg Nood-Brabant wel aan waarheidsvinding doet?
Ik hecht eraan te benadrukken, zoals ik ook eerder heb gedaan, en zoals ook de samenwerkende inspecties jeugd in het jaarbericht 2015 vermeldden, dat gezinsvoogden veelal in zeer complexe en conflictueuze situaties hun werk moeten doen. Als er hevige strijd is tussen ouders, dan is het soms onmogelijk om vast te stellen wat de «waarheid» is. Dat neemt niet weg dat de gezinsvoogd aan feitenonderzoek moet doen en objectief en in de rapportages zorgvuldig onderscheid moet maken tussen feiten en meningen, steeds ter bescherming van de ontwikkeling van het kind. Dit doet de gezinsvoogd op basis van de beroepscode met hoor en wederhoor en op basis van richtlijnen, waaronder de richtlijn «Feiten volledig en naar waarheid aanvoeren». U kunt deze richtlijn vinden op www.jeugdzorgnederland.nl.
Wat kunnen ouders kunnen doen, welke stappen zij kunnen zetten, als zij van mening zijn dat bureau jeugdzorg niet aan waarheidsvinding doet? Zo nee, waarom niet?
De Brabantse gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen.
Ik constateer dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant de onjuiste uitspraak van zijn regiodirecteur heeft gerectificeerd. De Brabantse gemeenten en de inspecties zijn door het bureau geïnformeerd.
Ik zie daarom geen aanleiding om stappen te ondernemen.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre andere locaties van bureau jeugdzorg waarheidsvinding wel of niet toepassen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn verwacht u dit te kunnen doen?
Ouders kunnen gebruik maken van klachtrechtprocedures. Zij kunnen daarbij ondersteuning vragen van het Advies en Klachtenbureau Jeugdhulp (AKJ), dat ouders en jongeren helpt bij het verwoorden, indienen en afhandelen van klachten. Daarnaast kan een ouder een tuchtzaak tegen de gezinsvoogd aanhangig maken bij de onafhankelijke tuchtrechter van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). In de zaak die in de uitzending van Argos is besproken is de betrokken gezinsvoogd voorwaardelijk geschorst.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om meer forensisch onderzoek te doen ter objectivering van mogelijk ernstige vergrijpen, zoals seksueel misbruik en kindermishandeling? Zo ja, op welke manier wilt u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben daartoe niet bereid. Ik vertrouw erop dat gemeenten hun gecertificeerde instellingen hierop aan zullen spreken en dat de bestuurder van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant er op toeziet dat het bureau serieus omgaat met het scheiden van feiten en meningen in rapportages. Zie voorts antwoord op vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van het beperken van de taak van een gezinsvoogd tot toezicht en hulpverlening elders te beleggen? Zo ja, op welke manier wilt u dit onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Ja, de vraag en het aanbod van forensisch onderzoek bij kindermishandeling krijgt vorm in de regio’s en op landelijk niveau. Deze ontwikkeling is mede op basis van overleg met uw Kamer in de afgelopen jaren in gang gezet. Op dit moment wordt onder leiding van een onafhankelijk kwartiermaker in overleg met veldpartijen nader gespecificeerd welke expertise beschikbaar is, hoe het aanbod het beste ingericht kan worden en aan welke kwaliteitseisen dit moet voldoen. Dit najaar zal de kwartiermaker zijn advies uitbrengen. Tevens hebben 16 gemeenten voor 2016 en 2017 € 4,2 miljoen ontvangen om een landelijk dekkend netwerk van Centra voor Seksueel Geweld tot stand te brengen. In deze centra wordt ook forensisch onderzoek verricht.
Bent u in de gelegenheid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over kindermishandeling/GIA voorzien op 12 oktober 2016?
Een gezinsvoogd houdt toezicht op de minderjarige en zorgt dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouders of ouder ondersteuning wordt geboden opdat de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige binnen de duur van de ondertoezichtstelling worden weggenomen. Ik verwijs in dit verband naar de taken van de gezinsvoogd zoals die zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, artikel 262, lid 1, Boek 1. Dit betekent dat de gezinsvoogd geen hulpverlener is, maar een toezichthoudende rol heeft. Vanuit die rol gaat de gezinsvoogd het gesprek aan met het kind en zijn opvoeders om hen te motiveren hulp te aanvaarden en hen te ondersteunen bij de hulp die zij ontvangen. Deze competenties en vaardigheden van de gezinsvoogd, om te positioneren en tegelijk ook de verbinding aan te gaan met het kind en het gezin, zijn cruciaal voor het realiseren van de doelstellingen van de ondertoezichtstelling.
Vanuit dit oogpunt bezien zie ik geen meerwaarde in een onderzoek naar het beperken van de taak van een gezinsvoogd.
Het door het Openbaar Ministerie negeren van de wens van ouders van misbruikte kinderen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «OM negeert wens ouders»1?
Ja.
Klopt het dat de politie nauwelijks onderzoekt of pornografische foto’s en filmpjes van misbruikte kinderen opnieuw opduiken in zedenzaken en dat de politie ouders en/of voogden van misbruikte kinderen niet standaard inlicht als hun foto’s en filmpjes opduiken in nieuwe zedenzaken?
Gevonden beeldmateriaal (dat uit miljoenen afbeeldingen kan bestaan) wordt op geautomatiseerde wijze vergeleken met materiaal dat reeds bekend is. Slachtoffers van kindermisbruik worden genotificeerd door de politie of het Openbaar Ministerie (OM) in geval hun misbruikmateriaal wederom opduikt in een onderzoek. Dit gebeurt echter niet automatisch. De afweging of slachtoffers genotificeerd moeten worden is maatwerk, waarbij het perspectief van het slachtoffer mede leidend is. Daarbij houden politie en OM rekening met de ernst en de aard van het misbruik en het belang van het slachtoffer. De politie en het OM waken ervoor dat slachtoffers, die zich aanvankelijk nog geen slachtoffer voelde, alsnog door een notificatie gevictimiseerd kunnen worden. Het perspectief van het slachtoffer is daarbij wel doorslaggevend: heeft het slachtoffer eenmaal aangegeven op de hoogte te willen worden gehouden van eventueel nieuw misbruikmateriaal dan moet het slachtoffer hierover in beginsel worden geïnformeerd.
Hoe strookt dit met het gekozen beleid om de focus van het openbaar ministerie (OM) en de politie te verschuiven naar de verspreiders en producenten van kinderpornografie dat als doel heeft meer slachtoffers uit hun misbruiksituatie te ontzetten?
Zoals aangegeven is de afweging of het slachtoffer genotificeerd moet worden over het opnieuw opduiken van misbruikmateriaal maatwerk en gebeurt dit niet automatisch.
In de voortgangsrapportage omtrent de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de bestaande focus op slachtoffers en op vervaardigers en verspreiders wordt uitgebreid. De focus wordt nadrukkelijk gelegd op het ontzetten van slachtoffers uit hun acute misbruiksituatie, waarbij elk signaal van actueel misbruik wordt opgepakt. In de dadergerichte aanpak komt de nadruk meer te liggen op de aanpak van recidivisten, daders opererend in besloten netwerken en daders in risicovolle beroepen en posities. Dit betekent in toenemende mate een focus op het type dan wel de zwaarte van de zaak (kwaliteit) versus het aantal zaken (kwantiteit). De interventies zullen bestaan uit maatwerk, passend bij het delict.
Begrijpt u dat dit juist erg belangrijk is voor ouders en/of voogden om de onzekerheid tegen te gaan en ook aangezien zij alleen op die manier aangifte kunnen doen en eventueel een schadeclaim kunnen indienen tegen de bezitters van de foto's en/of filmpjes?
Ik begrijp dat het voor ouders en/of voogden belangrijk zou kunnen zijn, echter de afweging of slachtoffers genotificeerd moeten worden is maatwerk zoals in antwoord op vraag 2 vermeld. Als in een onderzoek duidelijk wordt dat het gaat om recent Nederlands materiaal en er ook nog een duidelijke link is naar eerder strafrechtelijk onderzoek zal het OM de ouders informeren en kijken hoe hun rechten ook in het nieuwe onderzoek gerespecteerd kunnen worden.
Klopt het dat er in de Verenigde Staten al lang een systeem bestaat dat wel werkt en niet de beperkingen heeft die het Nederlandse systeem blijkbaar heeft, zijnde dat de afbeelding exact gelijk moet zijn wil deze door het systeem herkend worden?
Eerder heeft het lid Rebel (PvdA) mijn ambtsvoorganger tijdens het AO van 20 maart 2014 (Kamerstuk 31 015, nr. 102) verzocht om het zogenoemde Amerikaanse model nader te bestuderen. Dit model houdt in dat de Amerikaanse overheid slachtoffers van kindermisbruik telkens notificeren wanneer afbeeldingen van het misbruik dat zij ondergingen, worden aangetroffen op een computer tijdens een politieonderzoek. Het is in Amerika dus mogelijk dat één slachtoffer gedurende de loop der jaren meerdere keren genotificeerd wordt wanneer bij verschillende verdachten hetzelfde misbruikmateriaal wordt aangetroffen. Het structureel notificeren van slachtoffers, zoals in het Amerikaanse model, acht ik niet wenselijk. Een zorgvuldige afweging per zaak over eventuele notificatie, zoals reeds staande praktijk is, doet recht aan de positie van het slachtoffer. Daarbij wordt nadrukkelijk ook het perspectief van het slachtoffer meegewogen, waarbij waar mogelijk concreet aan het slachtoffer wordt voorgelegd of deze behoefte heeft om ook in de toekomst genotificeerd te worden.
Er zijn voor Nederland twee databases relevant bij de bestrijding van kinderpornografisch materiaal. De nationale database is bij alle eenheden operationeel en wordt iedere 24 uur bijgewerkt. De International Child Sexual Exploitation image (ICSE) database is een internationale database van Interpol. Hierop zijn momenteel 49 landen en Europol aangesloten. ICSE bevat geclassificeerd foto- en videomateriaal van zowel bekende, onbekende als lopende zaken. In Nederlandse onderzoeken voorkomt dit veel intensief dubbel recherchewerk om de identiteit van het slachtoffer en/of de dader te achterhalen. Nederlandse rechercheurs hebben eveneens de mogelijkheid om via het ICSE forum informatie te vragen aan collega rechercheurs in de aangesloten landen. Op basis van ICSE onderzoeken zijn per 1 oktober 2016 meer dan 9.500 slachtoffers over de hele wereld geïdentificeerd en uit de misbruiksituatie gehaald. Per 1 oktober 2016 zijn op basis van internationale ICSE onderzoeken meer dan 4.500 daders geïdentificeerd en aangehouden. Ontwikkeling van de volgende versie van de database is in voorbereiding. De volgende versie maakt het mogelijk dat een directe verbinding wordt gelegd met de nationale databases van de verschillende landen.
In de strijd tegen kinderporno en kindersekstoerisme levert Nederland een financiële bijdrage aan diverse Interpol projecten voor de duur van vijf jaar. Een van de projecten behelst het vergroten van het gebruik van de ICSE database over de hele wereld, inclusief het trainen en opleiden van analisten op het gebied van slachtoffer identificatie.
Bent u bereid meer samen te werken op dit punt met ander landen of zelf te onderzoeken of Nederland eenzelfde systeem als in de VS kan gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u in ieder geval regelen dat indien afbeeldingen of filmpjes wel worden herkend door het systeem ouders en/of voogden standaard worden ingelicht zodat zij hierop actie kunnen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Amsterdam krijgt 'Turks' ziekenhuis” |
|
Leendert de Lange (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam krijgt «Turks» ziekenhuis»?1 Is bekend waarom in dit geval gesproken wordt van een «Turks» ziekenhuis? Ziet dat op financiering, directie of anderszins?
Ik ben bekend met het bericht. Wat voor de NOS de reden is om te spreken over een «Turks» ziekenhuis, is mij niet bekend. Dat is aan de NOS.
Is bekend met welke binnenlandse en/of buitenlandse middelen dit ziekenhuis gefinancierd wordt?
Nee dat is mij niet bekend. Hoe een ziekenhuis haar financiering regelt en of dit binnenlandse dan wel buitenlandse middelen zijn, is aan het ziekenhuis zelf. Overigens dient een ziekenhuis in de jaarrekening wel te verantwoorden hoe zij gefinancierd wordt zodat dit, na afloop van het jaar, ook openbaar gedeeld wordt.
Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling in het licht van de integratie en participatie van mensen met een Turkse achtergrond in Nederland?
Keuzevrijheid is een belangrijk onderdeel van onze samenleving. Elke Nederlander is vrij om te kiezen bij welk ziekenhuis hij of zij in behandeling wil. De achtergrond van een Nederlander is hierbij niet van belang. Daarnaast zijn mensen in Nederland vrij om een ziekenhuis op te richten mits deze voldoet aan alle daarvoor gestelde kwaliteitseisen. Het «Turkse» ziekenhuis waarover in het nieuwsbericht wordt gesproken is openbaar toegankelijk voor alle Nederlanders ongeacht de etnische of religieuze afkomst. Het is aan mensen zelf om een keuze te maken bij welke zorgverlener zij zorg willen ontvangen.
Deelt u de mening dat dit juist bijdraagt aan een parallelle samenleving in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt er op toegezien dat de vrijheden en gelijkheden in dit land in een dergelijk ziekenhuis worden gerespecteerd?
Toegankelijkheid van de zorg is, samen met keuzevrijheid, een belangrijk onderdeel van het Nederlandse zorgstelsel. Het maken van onderscheid in de zorg voor patiënten op basis van religie of etniciteit is in strijd met onze Grondwet. Iedereen in Nederland moet zich houden aan regels van de Nederlandse wet. Dit geldt ook voor ziekenhuizen. Discriminatie en uitsluiting van zowel patiënten als zorgverleners wordt niet geaccepteerd. Patiënten of medewerkers die het idee hebben dat zij worden gediscrimineerd, op welke grond dan ook, kunnen dit aangeven bij een antidiscriminatiebureau of bij de politie. Indien er signalen zijn dat een ziekenhuis zich niet aan de regels houdt dan zal hier tegen worden opgetreden.
In hoeverre wordt gewaarborgd dat een ziekenhuis in Nederland voor iedereen toegankelijk is, zowel qua werknemers als patiënten en dat er bijvoorbeeld geen onderscheid wordt gemaakt op basis van religie of etniciteit?
Zie antwoord vraag 5.
Kan u aangeven of het Turkse ziekenhuis inmiddels een WTZi-aanvraag heeft gedaan alsmede de vragenlijst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft ingevuld?2
De Stichting Acibadem International Medical Center heeft een WTZi toelating. De IGZ heeft ondertussen de vragenlijst voor nieuwe toetreders gestuurd met de vraag om op korte termijn een reactie te geven.
Op welke termijn zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg een bezoek brengen aan het ziekenhuis om vast te stellen of zij aan alle eisen voldoen om kwalitatief goede zorg te leveren?
Een bezoek van de IGZ hangt af van de informatie die wordt aangeleverd aan de hand van de recent toegestuurde vragenlijst en de daadwerkelijke start van de kliniek. Er wordt op dit moment nog geen zorg verleend.
Op welke manier wordt geborgd dat binnen het Turkse ziekenhuis dezelfde normen en waarden worden nageleefd als in andere Nederlandse ziekenhuizen, zoals de mogelijkheid dat een vrouwelijke patiënt door een mannelijke arts wordt behandeld?
Het kan voorkomen dat een patiënt een voorkeur heeft voor een bepaalde arts. Als hier van te voren, bijvoorbeeld bij het maken van de afspraak, om wordt gevraagd kan hier vaak rekening mee worden gehouden. Als er geen andere mogelijkheid is heeft de patiënt de keus om zich toch te laten behandelen door de aangewezen arts of zelf op zoek te gaan naar een andere behandelaar.
Het bericht dat vanwege geldgebrek autistische kinderen op de wachtlijst komen |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jongeren met autisme op de wachtlijst worden geplaatst vanwege geldgebrek?1
Gemeenten hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De gemeente is verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van de verschillende vormen van jeugdhulp en van gecertificeerde instellingen. De gemeente zorgt ervoor dat ieder kind dat een vorm van jeugdhulp nodig heeft, deze ook daadwerkelijk krijgt. Het is in dit geval aan de gemeente Dordrecht om afspraken te maken met aanbieders over het hulpaanbod voor kinderen die direct jeugdhulp nodig hebben. De regio Zuid Holland Zuid heeft 55 aanbieders in de jeugd-ggz gecontracteerd en 5 daarvan hebben een cliëntenstop.
Kunt u aangeven vanaf welke aanmelddatum kinderen te maken hebben met deze opnamestop?
Nee, het is niet mogelijk een landelijk beeld te geven van aanmelddata en wachtlijsten. De toegang is per gemeente verschillend georganiseerd. Zowel de problematiek en oplossingsmogelijkheden hangen samen met de inkoopafspraken die gemeenten en regio’s met jeugdhulpaanbieders hebben gemaakt. Die inkoopafspraken verschillen per gemeente, de Jeugdwet biedt hier ook ruimte voor.
Kunt u inzichtelijk maken wat de huidige wachtlijsten zijn bij Yulius, en vergelijkbare aanbieders in het land?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw opvatting over de aangedragen oplossing met betrekking tot het inkorten van lopende behandelingen? Bent u van mening dat dit de juiste manier is om het probleem van budgetplafonds op te lossen?
De professionals in de jeugdhulp zijn verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede en verantwoorde jeugdhulp. Indien cliënten menen dat professionals niet conform hun beroepsnormen handelen, kan een klacht bij de tuchtrechter worden ingediend.
Gemeenten moeten een voldoende kwalitatief en kwantitatief jeugdhulpaanbod inkopen en passende zorg kunnen bieden. Als een gemeenten voldoende kwalitatief en kwantitatief aanbod heeft ingekocht hoeft een budgetplafond niet bezwaarlijk te zijn. Hierbij is het belangrijk dat jeugdhulpaanbieders bij wie het budgetplafond is bereikt, kinderen terugsturen naar de toegang of doorverwijzen naar een aanbieder die wel plaats heeft.
Ik ben met de VNG en branches van jeugdhulpaanbieders in overleg over lokale en regionale wachttijden en de afspraken die zij hierover maken. Ik zal u in november met de voortgangsbrief over het jeugdstelsel over de uitkomsten van dit overleg informeren.
Bent u voornemens, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de motie Keijzer c.s. per 1 januari 2017, in deze casus met de gemeenten afspraken te maken over Treeknormen? Zo ja, kunt u de resultaten hiervan vóór het wetgevingsoverleg voorzien op 14 november 2016 naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat er geen kinderen die zorg nodig hebben in verband met autisme tussen wal en schip in vallen?
Het is aan gemeenten om dat te voorkomen. Omdat autisme verschillende verschijningsvormen en gradaties kent, zullen gemeenten en aanbieders (en de daar werkzame professionals) er vooral voor moeten zorgen dat de kinderen die direct jeugdhulp nodig hebben het eerst geholpen worden.
De komst van een Turks ziekenhuis in Amsterdam |
|
Machiel de Graaf (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de komst van een Turks ziekenhuis in Amsterdam?1
De Stichting Acibadem International Medical Center heeft een WTZi toelating. Zolang het ziekenhuis op alle fronten voldoet aan de Nederlandse gezondheidszorg wetgeving en goede zorg levert zoals vastgesteld door de Nederlandse betrokken partijen en beroepsverenigingen heb ik geen bezwaar tegen de komst van dit ziekenhuis.
Deelt u de mening dat het islamitische Turkije al teveel invloed heeft in Nederland, en dat we Turkse invloed op de Nederlandse gezondheidszorg kunnen missen als kiespijn? Zo nee, waarom niet?
Het staat iedereen vrij om een kliniek of ziekenhuis te starten in Nederland zolang ze werken binnen de wetgeving en conform de normen van de Nederlandse gezondheidszorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien hier op toe.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat alle Turken in de nieuwe kliniek terecht kunnen voor een second opinion?
Het staat alle Nederlanders vrij om gebruik te maken van deze nieuwe kliniek.
Gaat u controleren hoeveel besnijdenissen er plaats zullen vinden onder het mom van «medisch noodzakelijk»?
Per 1 januari 2017 wordt medisch noodzakelijke besnijdenis weer onder strikte voorwaarden opgenomen in het verzekerd pakket. De arts bepaalt of de behandeling medisch noodzakelijk is. Daarnaast is het de taak van de zorgverzekeraars om er op toe te zien dat de zorg conform de aanspraken wordt uitgevoerd.
Is u bekend dat in Turkije veel meer medicatie verstrekt wordt aan patiënten en laat u de Inspectie hierop extra controleren mocht de Erdogankliniek er komen?
De IGZ behandelt en inspecteert de Stichting Acibadem International Medical Center zoals zij alle nieuwe toetreders inspecteert of aan de in Nederland geldende normen wordt voldaan.
Bent u bereid de komst van dit ziekenhuis tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1
De teelt van medicinale wiet in Tilburg |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Tilburg het kweken van medicinale cannabis toestaat?1
Ja.
Bent u op de hoogte gesteld van het besluit van de gemeente Tilburg dat deze het kweken van medicinale cannabis voor persoonlijk gebruik toestaat? Zo ja, op welke manier, en wat is uw reactie hierop (geweest)?
Nee, hiervan ben ik niet vooraf op de hoogte gesteld.
Zijn er bij u meerdere gemeenten bekend die het kweken van meer dan drie plantjes voor persoonlijk gebruik toestaan? Zo ja, welke gemeenten zijn dat?
Nee, deze zijn mij niet bekend.
Wat is uw mening over de voorwaarden die de gemeente Tilburg stelt aan de thuiskweker, namelijk dat er maximaal vijf planten worden gekweekt, dat er een medische verklaring is, dat de teler meerderjarig is, en dat de brandveiligheid in orde is?
Het kweken van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Voor zover de burgemeester zijn eigen gestelde voorwaarden2 hanteert voor het al dan niet inzetten van het bestuurlijk instrumentarium, heeft de burgemeester daar beleidsvrijheid en is het niet aan mij daar een oordeel over te geven. Vanzelfsprekend ga ik er vanuit dat dit past binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM). Overigens merk ik op dat de voorwaarden voor teelt die gesteld worden aan een gecontracteerde teler voor medicinale cannabis, vele malen stringenter zijn en mede zien op de kwaliteit van het product. Zie de bijlage bij de beleidsregels opiumontheffingen.
Deelt u de mening dat dit beleid van de gemeente Tilburg het belang van de patiënten, die afhankelijk zijn van zelfgekweekte cannabis, dient? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid andere gemeenten te informeren over dit beleid, en de positieve gevolgen voor de patiënten die het betreft?
Nee, deze mening deel ik niet. De Opiumwet verbiedt het telen van cannabis en alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medicinale cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is. De in de apotheek beschikbare medicinale cannabis is een product van farmaceutische kwaliteit. Het hele productieproces is vergelijkbaar met dat van andere geneesmiddelen. Naast dit kwalitatieve aspect is het contact tussen patiënt en arts en apotheek belangrijk, daar arts en apotheek de patiënt kunnen begeleiden en zicht hebben op het ziektebeeld, ziekteverloop en het gebruik van andere geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van het kweken van medicinale cannabis door particulieren pas werkt als er goede afspraken worden gemaakt met andere partijen, zoals woningbouwverenigingen, het Openbaar Ministerie en de politie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Van het kweken van medicinale cannabis is alleen sprake indien aan de eerder genoemde voorwaarden wordt voldaan, zoals het hebben van een ontheffing van VWS en het voldoen aan strikte protocollen, waardoor een product van farmaceutische kwaliteit gegarandeerd is. Het kweken van cannabis door particulieren is niet aan te merken als het kweken van medicinale cannabis en is niet toegestaan. Het is dus niet aan de orde om hierover afspraken te maken tussen en met partijen.
Het bericht dat de noodopvang voor ouderen een gat in de markt is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de noodopvang die zorginstelling Amsta heeft ingesteld voor ouderen die tijdelijk niet thuis kunnen wonen vanwege behoefte aan zorg en ondersteuning?1
Ik vind het initiatief van Amsta een mooi initiatief dat uitstekend past bij de wens van ouderen om zo lang mogelijk thuis te willen blijven wonen. Het is soms nodig dat iemand die de wens heeft thuis te blijven wonen tijdelijk 24 uur per dag gespecialiseerde zorg en toezicht nodig heeft. Deze behoefte ontstaat door een tijdelijke verandering in de omstandigheden van de cliënt.
Amsta spreekt van intensieve herstelzorg. Amsta benoemt dit als uitbreiding van het zorgaanbod, waarbij Amsta cliënten opneemt waarbij de huisarts een risico ziet. Amsta neemt daarbij het regelen van een passende indicatie van de huisarts over. De toegekende zorg betreft meestal eerstelijns verblijf. Deze zorg voorkomt onnodige ziekenhuisopname, bevordert een goede doorstroom uit het ziekenhuis, kan mensen in staat stellen langer thuis te blijven wonen en zorgt voor een soepele overgang naar de langdurige zorg.
Hoeveel signalen van huisartsen heeft u in de afgelopen drie jaar gekregen dat het afschaffen van de verzorgingshuizen leidde tot problemen met ouderen die acuut zorg nodig hebben? Wat heeft u met die signalen gedaan?
Het gaat hier om signalen die los staan van het wonen in een verzorgingshuis. Het gaat hier om zorg aan thuiswonende ouderen, die vrijwel allemaal terug willen naar huis. In de meeste gevallen lukt dit ook. De aantallen signalen over problemen met ouderen die acuut zorg nodig hebben worden niet bijgehouden. Wel heeft het praktijkteam «Zorg op de juiste plek»2 het afgelopen jaar signalen ontvangen van huisartsen dat inzicht in de beschikbaarheid van plaatsen in hun regio onduidelijk was. Daarnaast is aangegeven dat het opnemen van patiënten buiten kantooruren lastig kan zijn. Het praktijkteam neemt naar aanleiding van een signaal contact op met de melder en biedt ondersteuning bij het maken van samenwerkingsafspraken in de regio, specifiek gericht op de overdracht van kwetsbare ouderen tussen thuis, ziekenhuis en (kortdurend) verblijf instellingen. Op de website van het praktijkteam, https://www.denieuwepraktijk.nl/praktijkteam/ worden best practices gedeeld en is een visual beschikbaar over de verschillende verblijfsmogelijkheden en de overdracht daartussen.
Erkent u dat dit het zoveelste voorbeeld is van knellende zorg voor ouderen die thuis moeten blijven wonen als ze zorg nodig hebben, omdat gesteld is dat hun zorgbehoefte «te licht zou zijn»?
Nee, ik vind deze vorm van zorg een belangrijke aanvulling op het zorgaanbod gericht op de wens van ouderen zo lang als het gaat thuis te blijven wonen in de eigen vertrouwde omgeving. Het eerstelijns verblijf biedt een uitgebreid scala aan mogelijkheden om maatwerk te bieden voor de mensen met een kwetsbare gezondheid die kortdurend moeten terugvallen op intensievere zorg met verblijf. In een brief van 30 mei 20163 hebben de Minister en ik de wijze beschreven waarop deze zorg vanaf 2017 onder de reikwijdte van de Zorgverzekeringswet komt te vallen. Een gedegen organisatie van het eerstelijns verblijf vanuit de Zvw per 2017 is het sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg.
Erkent u dat mensen die eerder in aanmerking zouden zijn gekomen voor een verzorgingshuis niet zomaar een indicatie kregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het niet langer indiceren van instellingszorg voor mensen met een lichtere zorgvraag is aangesloten op de trend dat mensen langer thuis blijven wonen. Deze trend was al zichtbaar vanaf de laatste decennia van de vorige eeuw. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten heeft vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Cliënten die een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht en/of voortdurende zorg in de nabijheid kunnen nog steeds aanspraak maken op verblijf in een instelling. Er zijn bovendien steeds meer tussenvormen ontstaan tussen zorg in een klassiek verpleeghuis en zorg in de thuissituatie. Het eerstelijns verblijf is daar een goed voorbeeld van. Een andere mooie tussenvorm betreft het bieden van een beschermende woonomgeving in moderne woon-zorgcomplexen. Hier huren cliënten een kamer/appartement en ontvangen zij ter plekke de benodigde zorg en ondersteuning.
Vindt u het niet heel tragisch dat er nu «noodopvang» moet komen voor mensen die hun zorg thuis niet kunnen afwachten?
Ik beschouw dit zorgaanbod als mooi voorbeeld van maatwerk binnen het eerstelijns verblijf. Ik vind het gebruik van de term «noodopvang» overbodig en geen recht doen aan dit mooie initiatief. Volledigheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op vraag 1, 3 en 4.
Wordt de noodopvang als extra capaciteit (bedden zo u wilt) georganiseerd, of is het een verschuiving in de contracteerruimte die Amsta heeft?
Amsta heeft aangegeven dat er geen sprake is van extra capaciteit of bedden binnen de exploitatie. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten heeft vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Bij eerstelijns verblijf gaat het om een andere zorgvorm. Het gaat daarbij om een tijdelijke vorm van verblijfszorg gericht op herstel en terugkeer naar huis. Deze zorg voorkomt onnodige ziekenhuisopname, bevordert een goede doorstroom uit het ziekenhuis, kan mensen in staat stellen langer thuis te blijven wonen en zorgt voor een soepele overgang naar de langdurige zorg.
Erkent u dat extra capaciteit de bezuiniging van het sluiten van de verzorgingshuizen teniet zal doen en als het geen extra capaciteit is er andere ouderen met zorgbehoefte op de wachtlijst komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat deze noodopvang een mooi initiatief is, maar eigenlijk overbodig zou moeten zijn en dat u alles op alles hoort te zetten om ervoor te zorgen dat ouderen te allen tijde de zorg krijgen die zij nodig hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat ouderen direct terecht kunnen in een zorginstelling als dat nodig is? Zo nee, waarom laat u deze ouderen en hun huisartsen in de steek?
Ik deel met u de mening dat het initiatief van Amsta een mooi initiatief is. Ik deel niet de mening dat deze zorg overbodig zou moeten zijn. Deze vorm van zorg is juist zeer gewenst. Het maakt met korte verblijfsinterventies mogelijk dat ouderen zo lang als het gaat thuis blijven wonen in hun eigen vertrouwde omgeving. Het eerstelijns verblijf wordt per 2017 onder de reikwijdte van de Zvw gebracht. Onlangs heb ik bekend gemaakt dat het budget voor eerstelijns verblijf voor 2016 is opgehoogd met € 29,5 miljoen naar € 243,1 miljoen.4
Ik ben verheugd dat ActiZ in het bericht aangeeft dat er veel zorgaanbieders zijn die deze organisatie op zich willen nemen. Er is in de praktijk namelijk veel behoefte aan organisaties die hier de regie in nemen, dus ik moedig dit van harte aan!
Het bericht dat bierreclames op televisie het drankgedrag van tieners beïnvloedt |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «bierreclame televisie beïnvloedt drankgedrag van tiener»? 1
Ja.
Wat is uw mening over de het onderzoek van de Universiteit van Boston waaruit blijkt dat het uitzenden van een bierreclame invloed heeft op de hoeveelheid bier die de kijker drinkt en niet alleen op de keuze voor het biermerk?
Ik volg deze wetenschappelijke ontwikkelingen met zeer veel interesse. Een (geheel of gedeeltelijk) verbod op alcoholreclame wordt vaak genoemd als mogelijk effectieve beleidsmaatregel, zo ook door uw Kamer tijdens het AO van 9 oktober 2014 (Kamerstuk 27 565, nr. 131). Tijdens dit AO heeft u gevraagd om een Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse van alcoholconsumptie voor de Nederlandse samenleving. Deze heb ik dit jaar laten uitvoeren. Hierin is tevens een analyse van de effecten van het beperken van reclame (en sponsoring) opgenomen. Het is mijn inziens ook belangrijk te kijken naar deze uitkomsten, aangezien het onderzoek van de Universiteit van Boston niet ingaat op de vraag of de consumptie van alcohol ook afneemt als gevolg van een beperking.
Ik neem de bevindingen van de Maatschappelijke Kosten en Baten analyse (MKBA), inclusief de uitkomsten van de analyse van de effecten van het beperken van reclame maatregelen dan ook mee in de evaluatie van de Drank – en Horecawet die dit jaar plaatsvindt.
Zoals u weet is mijn beleid er op gericht dat tieners helemaal geen alcohol drinken. Sinds 2014 is het verboden alcohol aan minderjarigen te verkopen en zijn jongeren zelf strafbaar wanneer zij alcohol bij zich hebben in de openbare ruimte. Samen met diverse organisaties zet ik me er voor in de sociale norm NIX18 te versterken.
Er zijn diverse maatregelen getroffen om te voorkomen dat jongeren worden blootgesteld aan alcoholreclames op TV. Zo is in de mediawet vastgelegd dat tussen 06:00 uur en 21:00 uur geen alcoholreclames op TV mogen worden uitgezonden. Daarnaast is de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken van de STIVA2 van kracht.
Deelt u de mening dat het gezien de gezondheidsrisico’s onwenselijk is dat tieners geconfronteerd worden met bierreclames nu uit dit onderzoek blijkt dat tieners, die naar televisie keken en bierreclames te zien krijgen, gemiddeld meer drinken dan tieners die gedurende een zelfde periode geen bierreclames te zien krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het Franse model, de zogenaamde wet Evin, waarin het onder andere verboden is alcoholmarketing te richten op jonge mensen en reclame alleen informatie mag bevatten over het product en een waarschuwing moet bevatten?
Ik heb nog geen zicht op het effect van de Franse «Loi Evin» op het drinkgedrag van Franse jongeren. Zoals gezegd zijn de effecten van een verbod op reclame meegenomen in de MKBA die ook naar Uw Kamer is verstuurd. De uitkomsten van deze analyse neem ik mee in de evaluatie van de Drank – en Horecawet.
Ziet u meerwaarde in het Franse model ten aanzien van alcoholreclame? Heeft u zicht op het effect van deze Franse wetgeving, met name op het drinkgedrag van Franse jongeren?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de onderzoeksresultaten voor u, gezien de conclusie over de invloed van alcoholreclames op het drankgebruik van jongeren en de gezondheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan, aanleiding om het effect van alcoholreclames op het drinkgedrag van jongeren te laten onderzoeken? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over de alcoholproducenten die evenementen sponsoren als Formule 1 races en huldigingen van Nederlandse sporters op de Olympische Spelen, evenementen waar veel jongeren naar kijken, gezien de gezondheidsrisico’s van alcohol en de combinatie van alcohol met rijden en sport?
Gezien de huidige wet- en regelgeving is deze sponsoring toegestaan. Zoals gezegd neem ik de uitkomsten van de MKBA waarin ook is gekeken naar sponsormaatregelen, mee in de evaluatie van de Drank- en Horecawet.
Het bericht dat de indicaties voor zware verpleeghuiszorg zijn gehalveerd |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Indicaties voor zware verpleeghuiszorg halveren»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat is uw verklaring voor het feit dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) steeds minder indicaties afgeeft voor zware verpleeghuiszorg, en dat het aantal indicaties in 2015 is gehalveerd?
Voor cliënten met recht op Wlz-zorg, geldt dat het CIZ voor hen heeft vastgesteld dat zij een blijvende behoefte hebben aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Deze zorg is zwaar en complex. Voor de verpleeghuiszorg gaat het daarbij om de zorgprofielen VV4 tot en met VV10. Van de cliënten met een VV-indicatie hebben minder dan 15% een indicatie in één van de pakketten VV7 tot en met VV10. 85% van de indicaties heeft betrekking op VV4 tot en met VV6 en deze aantallen zijn ongeveer gelijk gebleven ten opzichte van 2014.
Het CIZ rapporteert zowel over het aantal indicatiebesluiten dat in een periode is afgegeven als over het aantal unieke cliënten – het «uitstaande recht» – dat op de eerste dag van een kwartaal een zorgaanspraak heeft. Ter illustratie: een cliënt krijgt een indicatiebesluit voor een bepaald zorgprofiel, bijvoorbeeld VV4. Na verloop van tijd kan de zorgvraag anders zijn, wat leidt tot een nieuw indicatiebesluit, waarin een hoger zorgprofiel wordt geïndiceerd, bijvoorbeeld VV5. Het CIZ heeft dan twee indicatiebesluiten verstrekt voor één cliënt. Om de ontwikkelingen in het recht op Wlz-zorg te volgen, is het van belang om naar het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg te kijken. Het aantal afgegeven indicaties geeft geen informatie over het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg.
Uit de rapportage van het CIZ blijkt dat voor het totaal van de pakketten VV7 tot en met VV10 het aantal afgegeven indicatiebesluiten in 2015 (inderdaad) op een substantieel lager niveau ligt dan in 2014 onder de AWBZ. Echter, de cijfers over het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg over een iets langere periode, geven een ander beeld; het aantal cliënten met aanspraak in de afgelopen 4 jaar fluctueert tussen ongeveer 17.000 en 20.000 (VV7 tot en met VV10).
Indicatie (recht op Wlz-zorg)
VV 4 tm 10
VV 7 tm 10
2012 Q3
125.100
17.500
2013 Q1
131.700
18.900
2013 Q3
134.700
19.600
2014 Q1
136.200
19.500
2014 Q3
136.500
19.200
1-01-15
139.700
19.400
1-07-15
138.300
17.900
1-01-16
142.300
17.500
Voor zowel VV7 als VV8 geldt dat in juli 2016 ongeveer evenveel cliënten een geldige indicatie hebben als in het eerste kwartaal van 2013. Over de hele periode 2013–2016 is daarom eerder sprake van een stabilisering dan van een daling van het aantal indicaties in deze zorgzwaarteklassen.
De regels voor toegang tot indicaties voor zware verpleeghuiszorg zijn per 1 januari 2015 niet aangescherpt. Wie deze zorg nodig heeft, krijgt die ook. Verschil ten opzichte van 2014 is wel dat het CIZ vanaf 2015 altijd zelf het indicatieonderzoek uitvoert. Overigens is er enige tijd onduidelijkheid geweest of onder de Wlz het CIZ ook een VV7-indicatie voor een korte periode kan afgeven. Het CIZ heeft voor de zomer met een factsheet verduidelijkt dat een VV7 ook tijdelijk kan worden geïndiceerd. CIZ monitort de ontwikkeling van indicaties voor dit zorgprofiel.
Hoe is het mogelijk dat ouderen met een te lage indicatie het verpleeghuis binnenkomen, met alle gevolgen van dien, omdat het betaalde tarief niet toereikend is?
Het CIZ bepaalt of er sprake is van toegang tot de Wlz en bepaalt het best passende zorgprofiel.
Om te kunnen vaststellen of recht bestaat op Wlz-zorg, beoordeelt het CIZ op basis van verkregen informatie van de cliënt en beroepsbeoefenaren zoals de huisarts, de zorgbehoefte. Hiertoe gebruikt het CIZ een afwegingskader dat is gebaseerd op de wettelijke toegangscriteria. Die wettelijke criteria bepalen dat een cliënt recht heeft op passende zorg vanuit de Wlz indien hij, vanwege een lichamelijke, psychogeriatrische of verstandelijke aandoening of beperking, een blijvende behoefte heeft aan:
De beoordeling door het CIZ van aanvragen voor toegang tot de Wlz kent verschillende stappen. Deze zijn vastgelegd in de beleidsregels indicatiestelling Wlz, waarin een afwegingskader is beschreven. Vervolgens wordt de mate van stoornissen en beperkingen in het functioneren van de cliënt op diverse levensterreinen vastgesteld. Deze informatie wordt bij de aanvraag voor een Wlz-indicatie aangeleverd, dan wel in het persoonlijk contact dat het CIZ met de cliënt heeft. De mate waarin de stoornissen en beperkingen zich manifesteren, draagt bij aan het oordeel of sprake is van een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid, maar zijn op zichzelf nog niet voldoende voor het bepalen van de toegang tot de Wlz. Het CIZ maakt deze afweging op basis van de informatie over de cliënt en de vaststelling van diens gezondheidstoestand en functioneren. Dit gebeurt in persoonlijk contact met de cliënt en, bij twijfel, neemt de medisch adviseur van het CIZ contact op met de behandelaar(s) van de cliënt.Gelet op het zorgvuldige proces voor indicatiestelling, zie ik geen aanleiding voor de veronderstelling dat cliënten met een te lage indicatie het verpleeghuis binnenkomen.
Ik wijs er verder op dat cliënten bezwaar kunnen maken, indien zij van oordeel zijn dat het indicatiebesluit niet juist is.
Gebeurt dit in opdracht van het Ministerie van VWS of is het ministerie op enigerlei wijze betrokken bij deze beleidswijziging? Zo ja, hoe?
Nee, dit gebeurt niet in opdracht van het ministerie, noch is in deze sprake van een beleidswijziging. Toegang is er voor cliënten voor wie het CIZ vaststelt dat zij voldoen aan de wettelijke criteria. Dat betekent dat sprake moet zijn van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Cliënten ontvangen dan in beginsel een indicatie van onbepaalde duur.
Verder heeft het CIZ in juli jongstleden met een factsheet verduidelijkt wanneer VV7 tijdelijk kan worden geïndiceerd. Het CIZ monitort de ontwikkeling van indicaties voor dit zorgprofiel, als vermeld in het antwoord op vraag 2.
De indicatiestelling gebeurt toch aan de hand van de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opgestelde beleidsregels? Zo ja, hoe kunnen de indicaties dan lager zijn dan de benodigde zorg? Wordt er gesjoemeld om indicaties lager te krijgen dan de feitelijke gezondheidstoestand van betrokkene?
Niet de NZa maar het CIZ voert de indicatiestelling voor de Wlz uit. Het CIZ doet dat onafhankelijk, objectief en uniform. Van aansturen op het afgeven van indicaties met een laag of lager zorgprofiel, is geen sprake. Het CIZ stelt met ingang van 2016 de beleidsregels voor de indicatiestelling zelf vast.
In het antwoord op vraag 3 heb ik uiteengezet hoe de indicatiestelling door het CIZ tot stand komt.
Welke zorgzwaartepakketten (zzp’s) worden op dit moment geïndiceerd, en wat zijn de bijbehorende zzp-tarieven? Kunt u een overzicht verschaffen?
In de voortgangsrapportage langdurige zorg van 2 september 2016 (TK 2015 -2016, nr. 138) heb ik aangegeven hoe de indicaties van de langdurige zorg zich ontwikkelen. De NZa stelt in een beleidsregel ieder jaar maximumtarieven voor de diverse zorgzwaartepakketten vast. Deze tarieven zijn onderbouwd door een kostprijsonderzoek uitgevoerd door de NZa. In de sector verpleging en verzorging zijn de maximumtarieven (inclusief behandeling en dagbesteding, exclusief kapitaallasten) als volgt.
Zorgzwaartepakket
NZa tarief per dag 2016 (beleidsregel CA-BR-1607C)
Tarief per jaar 2016
VV 4
€ 143,12
€ 52.200
VV 5
€ 188,11
€ 68.700
VV 6
€ 188,42
€ 68.800
VV 7
€ 224,46
€ 81.900
VV 8
€ 256,07
€ 93.500
VV 9b
€ 223,41
€ 81.500
VV 10
€ 276,92
€ 101.100
Wat zijn op dit moment de bijbehorende kostprijzen per zzp? Kan hiervan een overzicht. worden gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Was het niet de bedoeling om binnen de Wet langdurige zorg (WLz) de zzp-financiering af te schaffen, en over te gaan op zorgprofielen met bijhorende gemiddelde tarieven? Waarom is dat nog steeds niet gebeurd?
De zorgprofielen zijn binnen de Wlz geïntroduceerd om binnen de indicatiestelling het recht op zorg op een globaler niveau vast te stellen om daarmee meer ruimte te creëren voor cliënt, zorgaanbieder en zorgkantoor om bij de inzet van zorg meer maatwerk toe te passen. Bij de introductie van de zorgprofielen was het uitgangspunt dat het aantal zorgprofielen op termijn wellicht nog verder ingedikt zou kunnen worden. Ik heb de NZa gevraagd om in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van een verdere indikking van het aantal zorgprofielen. Bij de introductie van de zorgprofielen zijn de zorgzwaartepakketten vervallen als instrument bij de indicatiestelling. Ze worden nog wel gebruikt bij de bekostiging van de geleverde zorg.
Deelt u de mening dat er binnen de WLz gewoon met één gemiddeld tarief gewerkt moet gaan worden, omdat de drempel om in aanmerking te komen voor de Wlz heel hoog gelegd is (vanaf verpleeghuiszorg)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u voorts de mening dat de daling van indicaties voor terminale zorg niet te rijmen is met de door u beloofde beterschap na de schandalige toestanden, bijvoorbeeld niet thuis kunnen sterven, die er vorig jaar speelde rondom de palliatieve terminale zorg?
Het beeld voor de indicatiestelling voor VV10 is stabiel, met dien verstande dat de besluiten per maand fluctueren. In de overgang van 2014 naar 2015 is een daling zichtbaar, maar in de loop van 2015 is sprake van een stijging. Ook voor de aanspraak is sprake van een stabiel beeld (rond de 900).
Overigens onderzoek ik op dit moment de mogelijkheid om dit profiel niet langer te laten indiceren door het CIZ. Ik stuur u daarover binnenkort een brief.
De ruim driekwart van gemeenten dat de fout in is gegaan met de huishoudelijke verzorging |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het onderzoek dat aan toont dat 77% van de gemeenten in strijd handelt met de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) 2015 en de ontstane jurisprudentie?1
Bij het onderzoek is de onderzoeker met name uitgegaan van informatie die de gemeente heeft verstrekt op haar website. Het betreft deels verouderde informatie die niet altijd toereikend is, zoals door de onderzoeker ook wordt aangegeven. Ook constateert de onderzoeker dat veel gemeenten op het moment dat het onderzoek werd uitgevoerd aan het beoordelen waren of de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 mei jl. aanleiding geven tot aanpassing van lokaal beleid en uitvoering.
Mijn beeld, gebaseerd op contacten met gemeenten, is dat gemeenten oog hebben voor de urgentie van een analyse van de uitspraken van de CRvB en de vertaling hiervan naar de eigen uitvoeringspraktijk.2
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot uw onderzoek waar maar bij 10 gemeenten beleidsinformatie is opgevraagd, en 3 gemeenten bestuurlijk door u zijn aangeschreven? Op basis van welke onderzoeksvoorwaarden verschillen uw inzichten/onderzoek ten opzichte van het onderzoek van de FNV en de jurist Weevers? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het in opdracht uitgevoerde onderzoek van de FNV is van geheel andere aard dan de acties die ik inzet vanuit mijn rol als «systeemverantwoordelijke» en zijn om die reden niet met elkaar te vergelijken. Het instrumentarium van het interbestuurlijk toezicht, zoals mij dat ter beschikking staat op grond van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015, dient met randvoorwaarden omkleed te worden toegepast. In mijn brief van 2 september jl.4 heb ik uiteengezet hoe ik mijn rol als interbestuurlijk toezichthouder invul, in dit kader is er tot op heden contact geweest met 10 gemeenten over het door hen gevoerde beleid.
Bij welke gemeenten heeft u nadere informatie opgevraagd, en welke 3 gemeenten zijn door u bestuurlijk aangeschreven op basis waarvan? Wat zijn de vervolgstappen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van mijn verantwoordelijkheid is naar aanleiding van de gewezen uitspraken van de CRvB, contact opgenomen met de drie gemeenten die partij waren in de procedures voor de CRvB en is hun aanpak om gevolg te geven aan de uitspraken besproken. Daarnaast is contact opgenomen met gemeenten waarvan het beleid, gegeven de bij mij beschikbare informatie, mogelijk in strijd is met de uitspraken van de CRvB; dit betrof gemeenten die in (de uitwerking van) hun beleid huishoudelijke verzorging niet als een mogelijke voorziening op grond van de Wmo 2015 beschouwden. Tot slot is, steekproefsgewijs, met een aantal gemeenten contact opgenomen met de vraag of en zo ja, welke implicaties de uitspraken van de CRvB voor het lokale beleid hebben.
De hieruit verkregen informatie gaf aanleiding om bij tien gemeenten nadere informatie op te vragen. Dit heeft er tot dusverre in geresulteerd dat vier gemeenten door mij zijn aangeschreven. Conform de uitgangspunten van het interbestuurlijk toezicht zijn deze colleges eerst in de gelegenheid gesteld te reageren, voordat ik zo nodig verdere stappen zet. Deze ingezette acties hebben er tot dusverre toe geleid dat twee gemeenten hun beleid in overeenstemming met de kaders van de wet hebben gebracht, of zullen gaan brengen. Met de twee andere gemeenten ben ik nog in gesprek.
Wat is de precieze rol van «de aanjager» die als prioriteit heeft de kwaliteit en continuïteit bij gemeenten te waarborgen? Wat zijn de resultaten van zijn werk, en hoe verhoudt dit zich met de honderden gemeenten die hun zorgbeleid nog steeds niet op orde hebben? Kunt u antwoord toelichten?
Deze rol van aanjager had specifiek betrekking op faillissementen van thuiszorgorganisaties, waaronder TSN Thuiszorg. Voor de invulling van deze rol verwijs ik naar de eerder gedeelde antwoorden op de Kamervragen van het lid Leijten (SP) over de rol van de aanjager die de zorg binnen gemeenten op peil moet houden5.
Waarom is het Netwerk Directeuren Sociaal Domein (NDSD) betrokken bij het inventariseren welke hulp gemeenten nodig hebben om hun beleid eventueel bij te stellen? Behoort dit niet tot uw taak als systeemverantwoordelijke? Waarom besteedt u uw werk uit aan een derde partij? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om zorg te dragen voor lokaal beleid dat zich verhoudt met de wettelijke opdracht en kaders. Gemeenten zijn door mij opgeroepen dit lokale beleid nauwgezet te analyseren in het licht van de door de CRvB gedane uitspraken en voor zover nodig tot aanpassing over te gaan. Dit moet op de kortst mogelijke termijn en zorgvuldig plaatsvinden. Mede gegeven de diversiteit aan gemeentelijke inrichtingsvarianten blijkt dat het voor gemeenten niet in alle gevallen een eenvoudige opgave is om de uitspraken van de CRvB, die zien op drie specifieke gemeenten, te bezien op mogelijke consequenties voor het eigen lokale beleid. Gemeenten hebben de behoefte geuit om hierin ondersteund te worden en kennis en capaciteit te bundelen. Het NDSD heeft aangeboden hierin het voortouw te willen nemen. Ik juich deze stap toe. Vanuit mijn verantwoordelijkheid zie ik er mede op toe dat het uiteindelijke ondersteuningsproduct dat ter beschikking van gemeenten komt, als basis voor de lokale analyse en eventuele aanpassing van beleid, in lijn is met de kaders van de relevante wetgeving.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat gemeenten oog hebben voor de urgentie van een analyse van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de vertaling hiervan naar de uitvoeringspraktijk, zich met de talloze gemeenten waarvan nu blijkt dat ze helemaal geen aanpassingen hebben gedaan, en/of beleid nog steeds niet op orde hebben?4
Zie mijn antwoord onder 5. Het is aan gemeenten om op de kortst mogelijke termijn vast te stellen of lokaal beleid en uitvoering aangepast moeten worden. Dit vraagt een zorgvuldig proces, zodat cliënten zich niet op korte termijn geconfronteerd zien met meerdere beleidswijzigingen en (ook voor hen) goede praktijken onnodig worden verlaten. Zaak is dat aan cliënten zo snel mogelijk helderheid wordt geboden. Tegelijkertijd dienen zo nodig ook wijzigingen te worden aangebracht in beleidsplannen, verordeningen en aanbestedingsbestekken. Dit laatste vergt nu eenmaal meer doorlooptijd.
Kunt u een feitelijk overzicht geven wat u precies heeft ondernomen richting gemeenten, inclusief contact met individuele gemeenten, na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep? Kunt u een overzicht geven van gemeenten die beleid actief aanpassen, en welke dat niet doen?
Ik beschik niet over een landelijk overzicht van de stand van zaken bij gemeenten, daar waar het gaat om de uitkomst de analyse van lokaal beleid en de (fase van) uitvoering van de eventueel noodzakelijke aanpassing. Het is nu primair aan de gemeentebesturen om hierin verantwoordelijkheid te nemen en aan gemeenteraden om het bestuur hierop te beoordelen. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat ik een aantal gemeenten, vanuit mijn verantwoordelijkheid, op grond van de mij ter beschikking staande informatie over die gemeenten, actief heb benaderd.
Waarom wekt u bij Nieuwsuur de indruk dat u vindt dat rechters moeten beoordelen of gemeenten zich houden aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep? Vindt u niet dat het úw taak is gemeenten in het gareel te houden, en niet de taak van de rechter? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Ik heb gemeenten vanuit mijn verantwoordelijkheid opgeroepen om de uitspraken van de CRvB nauwgezet te bestuderen en af te zetten tegen het lokale beleid en de uitvoering daarvan. Dit gericht op de beantwoording van de vraag of de lokale beleidsvoering aanpassing behoeft. Gemeenten hebben en houden beleidsruimte; het is aan gemeenten om hun beleid zo nodig en binnen de kaders van de wet aan te passen. Het is aan de gemeenteraad om daarop toe te zien. Mocht mij informatie bereiken waaruit blijkt dat gemeenten hun beleid niet in overeenstemming met de wet brengen en de gemeenteraad hierin haar rol niet neemt, dan zal ik de gemeente daarop aanspreken op basis van het instrumentarium dat mij daarbij ter beschikking staat.
Hoe verhoudt de berichtgeving dat 77% van de gemeenten in strijd handelt met het zorgbeleid zich met eerdere berichtgeving dat gemeenten miljoenen euro's hebben overgehouden op het budget? Kunt u uw antwoord toelichten?6
De wettelijke opdracht aan gemeenten is helder. Op basis van een melding van een ingezetene, dient een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd te worden naar de kenmerken van de persoon en diens situatie. Als op basis daarvan blijkt dat ondersteuning in die concrete situatie nodig is in de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene, dan moet deze door de gemeente georganiseerd worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van zijn omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken.
De passendheid van deze ondersteuning dient in individuele situaties te worden bezien en is gerelateerd aan de kenmerken van de betrokken persoon en diens situatie en niet aan de financiële situatie van de gemeente.
Zijn er al meer gemeenten die net als Utrecht een lokale Rekenkamer de boeken hebben laten controleren? Was de conclusie daar net zo pijnlijk als in Utrecht?7 Kunt u een overzicht geven?
Ik heb geen overzicht van onderzoeken door lokale Rekenkamers.