Het gebruik van medische gegevens voor de aanbieding van commerciële screeningstesten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedrijf achter NIPT-test misbruikt medische gegevens»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u van het feit dat het Belgische bedrijf Gendia, dat voor veel Nederlandse vrouwen de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) uitvoert, persoonlijke medische gegevens voor commerciële doeleinden gebruikt?
Dat vind ik onwenselijk en ik keur dit dan ook af.
De NIPT als eerste test is in Nederland vanaf 1 april 2017 beschikbaar met alle kwaliteitswaarborgen (bijvoorbeeld wat betreft counseling, informatievoorziening aan de zwangeren en uitvoering van de NIPT) die hiervoor in Nederland gelden. Om NIPT nu al als eerste test te kunnen krijgen, nemen vrouwen op eigen initiatief de zogenaamde België-route. Zij gaan fysiek naar Gendia of laten bij een Nederlands ziekenhuis bloed afnemen om dat via Gendia te laten testen. Iedereen die zich laat behandelen of testen in het buitenland valt onder de wetgeving en het toezicht van het betrokken land. Vrouwen moeten echter op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – wel gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT.
Deelt u de mening dat op commerciële basis kankerscreeningstesten aanbieden per brief ongepast is, dat het mensen bang kan maken en dat het misleidend kan zijn, omdat het schijnzekerheid kan bieden?
Ik deel deze mening.
Wat vindt u ervan dat wanneer mensen gegevens afstaan voor een NIPT, deze gegevens zonder toestemming worden gebruikt door een commercieel bedrijf voor de verkoop van een andere test? Bestempelt u dit als koppelverkoop? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. De Wbp is van toepassing als de verantwoordelijke van de gegevensverwerking een vestiging in Nederland heeft.
De privacywetgeving van de lidstaten van de EU is de uitwerking van de Europese Privacyrichtlijn1995 die op dit moment geldt. Vanaf 25 mei 2018 zal de nieuwe Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing zijn. Deze verordening is rechtstreeks van toepassing in de lidstaten.
De nu nog geldende Privacyrichtlijn bevat belangrijke beginselen over de verwerking van persoonsgegevens, zoals het principe van doelbinding.
Persoonsgegevens mogen alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardige doeleinden worden verwerkt en mogen vervolgens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Daarnaast mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt voor zover zij – gelet op de doeleinden waarvoor zijn verzameld – toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn. Deze beginselen zijn in de Nederlandse Wbp neergelegd.2
Verder gelden op grond van de Privacyrichtlijn en de Wbp voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens (zoals medische gegevens) extra zware eisen.
Uit de Privacyrichtlijn en de Wbp volgt dat alleen die medische gegevens van de zwangere in de vragenlijst mogen worden verzameld die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een juiste uitslag op de test en dat zij alleen daarvoor gebruikt mogen worden. Voor het gebruik van de medische gegevens voor een ander doel is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Deze toestemming moet een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting zijn. Deelnemers aan de test moeten gewezen worden op vragen die met een ander doel gesteld worden en moeten dus uitdrukkelijke toestemming geven voor gebruik voor dat andere doel. Zonder deze toestemming mogen de gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden.
Van koppelverkoop is sprake als de verkoop van een bepaald product of dienst afhankelijk wordt gesteld van de koop van een ander product of dienst. Waar het hier om gaat is of de vrouwen van tevoren zijn ingelicht en uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven voor het gebruik van hun medische gegevens voor andere doeleinden dan de NIPT test.
Het niet naleven van de privacyregels en oneigenlijk gebruik van gevoelige gegevens als medische gegevens acht ik onwenselijk.
Bedrijven en organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van die wetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht. De Belgische Privacycommissie onderneemt, in overleg met de AP, actie op de eventuele privacyschending door Gendia.
Wanneer mensen medische gegevens aanleveren die voor de NIPT benodigd zijn, en deze gegevens vervolgens zonder gesprek en toestemming worden gebruikt om schriftelijk een kankertest aan te bieden, valt dit dan volgens u onder oneigenlijk gebruik van medische gegevens?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dergelijk gebruik van medische gegevens ook onwenselijk en kunt u dit voorkomen? Hoe verhoudt deze gang van zaken zich volgens u met Europese en Nederlandse privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een toelichting geven op de exacte link tussen de gegevens die door mensen worden verstrekt voor de NIPT en het gebruik hiervan door Gendia? Kunt u uiteenzetten hoe dit precies verloopt?
In de bijlage3 treft u het aanvraagformulier aan dat door Gendia is gebruikt (formulier van mei 2015). Hoe het proces bij Gendia verloopt is mij niet bekend.
Hoge parkeerkosten voor zieke mensen en hun naasten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Parkerende zieken laten kassa rinkelen»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat mensen die een ziekenhuis bezoeken, veel geld kwijt kunnen zijn aan het parkeren bij een ziekenhuis? Waar ligt wat u betreft de grens voor parkeerkosten voor zieke mensen?
Er zijn mij signalen bekend over situaties waarbij mensen veel geld kwijt zijn aan parkeerkosten. Ik begrijp dat hoge parkeerkosten niet prettig zijn voor patiënten en bezoekers. In het geval dat een patiënt of bezoeker door omstandigheden gebonden is aan vervoer per auto en voor een langere periode gebruik moet maken van een parkeerplaats, kunnen de kosten bij sommige ziekenhuizen namelijk oplopen. Ziekenhuizen hebben de mogelijkheid om in deze gevallen een korting te geven. Ik ben van mening dat ziekenhuizen in overleg met de gemeente aan zet zijn om beleid op dit punt te maken. Wanneer een patiënt of bezoeker het niet eens is met dit beleid, kan hij of zij zich wenden tot de gemeente en het ziekenhuis. Ik vind dat het te ver gaat om landelijke maatregelen te nemen. Desondanks wil ik ziekenhuizen en gemeenten wel oproepen om kritische geluiden serieus te nemen en zo de toegankelijkheid van zorg te waarborgen. Recentelijk heeft bijvoorbeeld de gemeente Enschede om de parkeertarieven bij Medisch Spectrum Twente tijdelijk (als pilot) te verlagen om ook aan deze kritiek tegemoet te komen.
Is het de bedoeling dat patiënten veel geld betalen voor parkeren? Zo nee, welke oplossingen zijn er denkbaar om te voorkomen dat patiënten of naasten die een patiënt bezoeken worden gevrijwaard van hoge kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van tarieven van € 4,– per uur en € 36,– per dag? Kent u ook de voorbeelden van mensen die voor een langere periode vaak in het ziekenhuis moeten zijn en daardoor honderden euro's kwijt zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u een overzicht geven van de parkeertarieven per ziekenhuis, wie per ziekenhuis verantwoordelijk is voor de parkeervoorziening en aan wie dat geld ten goede komt?
Het Ministerie van VWS beschikt niet over een overzicht per ziekenhuis van de hoogte van parkeertarieven, de verantwoordelijkheid van de parkeervoorziening, het eigenaarschap of waar de inkomsten van die parkeervoorziening voor worden gebruikt. Ik ben ook niet voornemens hier onderzoek naar te laten doen, aangezien dit geen aangelegenheid is waar de Minister van VWS een rol of bevoegdheid in heeft.
Klopt het dat er ook parkeergarages op ziekenhuisgrond staan die zijn verkocht aan particuliere eigenaren, waardoor de hoge tarieven hen ten goede komen? Wat vindt u daarvan en ben u bereid te voorkomen dat patiënten via parkeerkosten als melkkoe dienen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het ook dat parkeerkosten soms dienen als spaargeld ter investering van nieuwbouw van een ziekenhuis? Vindt u het wenselijk dat parkeerkosten voor een patiënt dienen als investering in ziekenhuis gebouwen?
Zie antwoord vraag 5.
Wie is verantwoordelijk om de parkeerkosten voor zieke mensen niet te hoog te laten oplopen? Hoe is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen ziekenhuisbestuur, raad van toezicht, gemeente en zorgverzekeraar? Wie houdt het patiëntbelang in het oog en waar blijkt dat uit?
Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen, al dan niet in samenspraak met gemeenten, om beleid te maken op parkeertarieven. Deze partijen moeten ook het patiëntbelang in het oog houden. Uiteraard zijn er ook andere partijen, zoals zorgverzekeraars, die met ziekenhuizen het gesprek kunnen aangaan over hoge parkeerkosten voor bezoekers van ziekenhuizen. Primair ligt de verantwoordelijkheid daar echter niet.
Wat vindt u van de onduidelijkheid over tarieven en aan wie dat geld ten goede komt? Wat vindt u van het feit dat bijvoorbeeld de ziekenhuizen in Brabant, na rondvraag van Omroep Brabant, geen opheldering geven over parkeertarieven?2 Vindt u dat publieke verantwoording hoort bij een organisatie met een publiek doel en gefinancierd door publiek geld?
Ik ben er voorstander van dat ziekenhuizen transparant zijn over hun inkomsten en uitgaven. Ziekenhuizen zouden bijvoorbeeld op hun website of in hun jaarverslag informatie kunnen verschaffen over parkeerbeleid en kosten.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars een rol kunnen oppakken in dezen, door bij het inkoopproces eisen te stellen aan de parkeertarieven voor patiënten? In hoeverre acht u dit een aspect waarmee de zorgverzekeraars inzage kunnen geven in hun mate van service en dienstbaarheid aan hun verzekerden?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
De website Dokteronline.nl waar mensen zonder doktersbezoek geneesmiddelen kunnen bestellen |
|
Joyce Vermue (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Dokteronline.nl een kort geding heeft aangespannen tegen het tv programma Rambam om een uitzending over het bedrijf te voorkomen?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van Dokteronline.nl? In hoeverre is er sprake van het plegen van strafbare feiten door Dokteronline?
De IGZ onderzoekt naar aanleiding van de tv-uitzending van Rambam opnieuw of de Nederlandse wetgeving wordt overtreden en zij mogelijk handhavend kan optreden. De IGZ heeft in het verleden handhavend opgetreden op betrokkenheid van Nederlandse artsen en apothekers bij Dokteronline.com. Zover bij IGZ bekend, werken momenteel geen artsen of apothekers (die BIG- geregistreerd zijn en vanuit Nederland werken) bij of in opdracht van Dokteronline.com. In Nederland gelden vanuit de Geneesmiddelenwet strenge eisen aan de terhandstelling van geneesmiddelen en het voorschrijven daarvan. Het is in Nederland verboden via internet geneesmiddelen voor te schrijven aan personen die de voorschrijver nog nooit persoonlijk heeft ontmoet, of die de voorschrijver niet kent of van wie de voorschrijver de medicatiehistorie niet beschikbaar heeft. Het is niet mogelijk de werking daarvan uit te breiden tot andere landen.
De IGZ zal de autoriteiten in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk actief informeren over de uitzending vanwege de betrokkenheid van apotheken en artsen die onder hun toezicht staan. De IGZ zal ook contact opnemen met de inspectie op Curaçao om deze casus aan de orde te stellen.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de hoogte van de activiteiten van Dokteronline.nl? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie heeft de IGZ ondernomen om te voorkomen dat mensen online geneesmiddelen kunnen bestellen bij Dokteronline, zonder dat zij door een arts zijn gezien? Kan de IGZ enige actie ondernemen of maakt een ingewikkelde internationale constructie dit onmogelijk? Zo ja, zitten er mazen in de Nederlandse wetgeving en hoe zijn deze te repareren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over de uitspraak van een arts, werkzaam bij Dokteronline: «De arts vertelt dat hij 5 euro per patiënt krijgt, voor elk consult gemiddeld dertig seconden nodig heeft en bij benadering ongeveer 1.500 patiënten per maand doet. Dat zijn flinke verdiensten.»?
Deze manier van werken vind ik verontrustend en verwerpelijk. In mijn bovenstaande antwoord geef ik aan dat het in Nederland verboden is via internet geneesmiddelen voor te schrijven aan personen die de voorschrijver nog nooit persoonlijk heeft ontmoet, of die de voorschrijver niet kent of van wie de voorschrijver de medicatiehistorie niet beschikbaar heeft. De IGZ heeft in het verleden dan ook handhavend opgetreden.
Is het bedrijf Dokteronline door de IGZ onderzocht in het kader van de operatie Pangea van Interpol?2 Zo nee, waarom niet?
Nee. De internationale campagne Pangea is bedoeld om aandacht te vragen voor de gezondheidsrisico’s die het gebruik van illegale geneesmiddelen met zich meebrengen en om zoveel mogelijk potentieel gevaarlijke geneesmiddelen van de markt te halen. De geneesmiddelen die geleverd worden door toedoen van Dokteronline.com zijn afkomstig van apotheken die in een andere lidstaat staan geregistreerd.
Zijn burgers naar uw mening op de hoogte van het feit dat het gevaarlijk is geneesmiddelen via niet legale online aanbieders aan te schaffen? Is al enig effect zichtbaar van de campagne «echt of nep»3? Welk effect wordt beoogd? Wanneer is duidelijk of deze campagne voldoende effect sorteert of dat aanvullende maatregelen nodig zijn?
Burgers zijn zich niet altijd bewust van het feit dat zij bij een niet-legale aanbieder geneesmiddelen aanschaffen en dat dit risico’s met zich meebrengt. Het doel van de campagne vervalste geneesmiddelen is dan ook om bewustwording te creëren van de risico’s die het online bestellen van geneesmiddelen met zich mee kan brengen. De campagne is gericht op de doelgroep die zich online beweegt. De campagne biedt handvatten om de betrouwbaarheid van de aanbieder te controleren.
De campagne heeft nu nog te kort gelopen om het effect op de bewustwording goed te kunnen beoordelen. Wel wordt op dit moment door VWS onder andere bekeken wat het bereik van de campagne tot nog toe is geweest, welke elementen van de campagne de boodschap helder hebben overgebracht en waar de campagne aangescherpt zou kunnen worden. Dit ook om te bepalen hoe de campagne in 2017 wordt ingevuld.
De gevaren van de aanwezigheid van landbouwgif in ons voedsel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Franse studie, waaruit blijkt dat alle niet-biologische muesli’s grote hoeveelheden landbouwgif bevatten?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gevonden concentratie van bestrijdingsmiddelen in muesli ruim driehonderd keer zo hoog is als de maximaal toegestane hoeveelheid die er in een glas water mag zitten? Onderschrijft u dat deze limieten er niet voor niets zijn, en dat een overschrijding van deze normen in deze mate een gevaar voor de volksgezondheid vormt?
Voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen op levensmiddelen zijn wettelijke limieten vastgesteld in de EU, de zogenaamde maximumresidugehalten ofwel MRL’s. Bij het afleiden van MRL’s wordt om kwetsbare groepen zoals kinderen en foetussen te beschermen uitgegaan van een zo laag mogelijk gehalte dat in overeenstemming is met goede landbouwpraktijken. In het Franse onderzoek2 zijn de residugehalten in muesli niet met MRL’s vergeleken maar met een wettelijke limiet voor residuen in drinkwater. Het is echter niet zinvol om een residugehalte in een levensmiddel te vergelijken met een limiet die specifiek voor drinkwater (of voor een ander product) is afgeleid. De limieten voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in drinkwater zijn niet gebaseerd op toxicologische overwegingen maar op het politieke besluit om die limieten zo laag mogelijk vast te stellen. Er wordt bovendien aanzienlijk meer drinkwater geconsumeerd dan muesli, waardoor de blootstelling aan residu via drinkwater hoger zal zijn dan blootstelling door consumptie van muesli met eenzelfde residugehalte. Het RIVM heeft een risicobeoordeling uitgevoerd op basis van de resultaten van de Franse studie en concludeert dat de genoemde gewasbeschermingsmiddelen in de aangetroffen gehalten geen risico voor de consument opleveren omdat de blootstelling ver beneden de gezondheidskundige grenswaarden blijft.
Kunt u bevestigen dat er 141 verschillende soorten landbouwgif zijn aangetroffen in deze 15 mueslisoorten?
Nee, in het Franse onderzoek werd in 15 monsters 141 keer een residu aangetroffen van in totaal 30 verschillende werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. In de helft van de 141 gevallen ging het om sporen van die stoffen. Op basis van de gevonden gehalten is het zeer onwaarschijnlijk dat MRL’s zijn overschreden. Dit kan echter niet met zekerheid worden gesteld omdat MRL’s in de EU alleen voor onbewerkte levensmiddelen worden vastgesteld en het hier om een samengesteld levensmiddel gaat.
Kunt u bevestigen dat van 81 van deze bestrijdingsmiddelen vermoed wordt dat deze een hormoonverstorende werking hebben?2
Er is geen sprake van 81 verschillende gewasbeschermingsmiddelen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn residuen van 30 verschillende werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen gevonden. In het rapport worden 19 van deze 30 werkzame stoffen als mogelijk hormoonverstorend aangemerkt. Bij de beoordeling van deze stoffen in de EU wordt altijd onderzocht of schadelijke effecten kunnen optreden die verband houden met een aantal hormoonverstorende eigenschappen door te testen of stoffen schade toebrengen aan de voortplanting of ontwikkeling. Stoffen waarvan wordt vastgesteld dat ze deze eigenschappen hebben, worden niet goedgekeurd voor gebruik in een gewasbeschermingsmiddel of de bestaande goedkeuring wordt niet verlengd.
De Europese Commissie heeft in juni 2016 een voorstel voor definitieve criteria voor de identificatie van hormoonverstorende stoffen gepubliceerd. Deze criteria zullen dan in de Europese gewasbeschermingsmiddelenverordening en de biocidenverordening worden opgenomen. Uw Kamer is op 2 september 2016 over dit voorstel van de Europese Commissie geïnformeerd4. Deze criteria maken dat er naast de bestaande beoordeling van voortplantings- en ontwikkelingstoxiciteit nog additionele testen noodzakelijk zijn voor stoffen waarvan wordt vermoed dat ze hormoonverstorende eigenschappen hebben. Op dit moment is nog niet bekend of de in het Franse onderzoek gevonden werkzame stoffen mogelijk aan deze criteria voldoen. Omdat de nieuwe criteria nog niet zijn vastgesteld, zijn de betreffende stoffen er nog niet aan getoetst.
Kunt u bevestigen dat vier van de onderzochte mueslisoorten ook in de Nederlandse supermarkten verkrijgbaar zijn3, en dat dus ook Nederlandse consumenten worden blootgesteld aan deze hoge niveau's bestrijdingsmiddelen? Hoe beoordeelt u dat, en welke consequenties verbindt u hieraan?
Er is geen reden om aan de waarneming van de Telegraaf6 te twijfelen, maar zoals in antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van hogere niveaus dan wettelijk toegestaan of dat er risico’s voor de consument zijn. Daarnaast onderzoekt de NVWA routinematig landbouwproducten zoals granen en andere grondstoffen van de levensmiddelindustrie en daarbij worden weinig overschrijdingen van MRL’s gevonden. Ik verbind daarom geen consequenties aan de resultaten van deze Franse studie. De resultaten zijn evenmin aanleiding voor de NVWA om het risicogebaseerde onderzoeksprogramma bij te stellen.
Bent u bereid onderzoek uit te laten voeren naar het gehalte aan bestrijdingsmiddelen in de muesli’s in de Nederlandse winkelschappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is als consumenten landbouwgif binnenkrijgen door middel van hun vermeend gezonde ontbijt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat burgers geen landbouwgif meer binnen krijgen via hun voedsel? Deelt u de mening dat de beste manier om voedsel gifvrij te houden is dat er überhaupt geen chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt bij de teelt van ons voedsel? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten om het gebruik van landbouwgif daadwerkelijk uit te faseren?
Werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen kunnen in de EU pas worden goedgekeurd na strenge en onafhankelijke beoordeling conform het wettelijk toetsingskader. Hetzelfde geldt voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in de Lidstaten. Er mag geen schadelijk effect zijn op mens en dier en geen onaanvaardbaar effect op het milieu. In Nederland toetst het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) of een gewasbeschermingsmiddel op de markt kan worden toegelaten. Als uit de toets blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu, zal het Ctgb besluiten een gewasbeschermingsmiddel toe te laten. Hierbij kunnen restricties worden gesteld. U bent 21 oktober 2016 hierover geïnformeerd7.
Gewasbescherming is een randvoorwaarde voor het efficiënt produceren van hoogwaardig en gezond voedsel. Uw Kamer is op 5 oktober 2016 geïnformeerd dat het de ambitie van het kabinet is om de transitie naar duurzame gewasbescherming te versnellen8. Daarbij zijn chemische middelen niet meer het fundament, maar het laatste redmiddel binnen gewasbescherming. Preventieve maatregelen en een groen middelenpakket zijn dan de norm. Alle teelten in Nederland zijn zo weerbaar mogelijk tegen ziekten, plagen en onkruiden, waardoor chemisch ingrijpen minder noodzakelijk is en maximale milieuwinst wordt gehaald. Dit komt ook ten goede aan de gezondheid en het welbevinden van consumenten, omwonenden en werknemers.
De ziekte van Huntington |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het item over de ziekte van Huntington in de televisie-uitzending van Pauw d.d. 1 november 2016?
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van de (internationale) wetenschap(pers) dat voor «slechts vier miljoen euro» op korte termijn een medische doorbraak tot stand gebracht zou kunnen worden in de strijd tegen deze vreselijke ziekte? Herkent u dit?
De stellingname luidde dat met vier miljoen euro de onderzoekslijnen gecontinueerd kunnen worden en de laboratoria niet hoeven te stoppen. Met vier miljoen euro proberen de onderzoekers om binnen enkele jaren goede aangrijpingspunten te vinden voor een geneesmiddel, die weer verder getest moeten worden in klinische studies. Klinische studies kosten een veelvoud van vier miljoen euro om de veiligheid en effectiviteit van een geneesmiddel aan te tonen. Het is doorgaans een lang traject zonder garantie op succes. De stellingname dat met een onderzoeksbudget van slechts vier miljoen euro op korte termijn een medische doorbraak tot stand gebracht kan worden, acht ik daarom op z’n minst twijfelachtig.
Kunt u motiveren of het inderdaad in de rede ligt te veronderstellen dat genezing dan wel voorkoming van deze erfelijke ziekte zo nabij is?
Als de onderzoekers er inderdaad in slagen om binnen enkele jaren aangrijpingspunten te vinden voor een geneesmiddel is dat goed nieuws voor patiënten. Zoals vermeld moeten potentiële geneesmiddelen nog getest worden in klinische studies die nog het nodige aan tijd en middelen vragen. Of gesteld kan worden dat de genezing of remming van de ziekte daarmee nabij is, is moeilijk te voorspellen.
De aanwezigheid van het gen dat de ziekte van Huntington veroorzaakt, kan aangetoond worden in een genetische test. Langs deze weg lijkt voorkoming van deze ziekte daarom dichterbij.
Welke kansen zijn er om te investeren in onderzoek naar de ziekte van Huntington door middel van de «Health Deals» waarvoor u 130 miljoen euro investeert?1 Welke mogelijkheden zijn er op dit terrein in de door u aangekondigde alternatieve businessmodellen voor innovatieve geneesmiddelen?2
Er is geen sprake van investering vanuit de overheid binnen een Health Deal. Er is wel in kind inzet van verschillende VWS- en EZ-medewerkers en het loket bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De Health Deals zijn bedoeld om de brede toepassing van effectieve innovaties te versnellen. Het gaat dus met name om innovaties die de initiële onderzoeksfase al gepasseerd zijn en waarbij opschaling een uitdaging is waar gezamenlijk aan gewerkt moet worden.
De 130 miljoen euro waar u naar refereert, betreft de VWS-bijdrage in 2016 en 2017 voor de topsector Life Sciences & Health die geoormerkt zijn voor bestaande programma’s.
Ik heb in mijn geneesmiddelenvisie gezegd dat ik ruimte wil bieden aan alternatieve businessmodellen voor innovatieve geneesmiddelen. Nieuwe modellen kunnen mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van een geneesmiddel voor Huntington, doordat het middel sneller en/of tegen lagere prijzen op de markt kan komen. Alternatieve businessmodellen bieden echter geen middelen om te investeren in onderzoek naar de ziekte van Huntington.
Wel heb ik recent in de begrotingsbehandeling in uw kamer aangegeven dat VWS de onderzoekers zal ondersteunen in hun zoektocht naar de juiste onderzoeksprogramma’s.
Kunt u een overzicht geven van de onderzoeken naar de ziekte van Huntington die in het kader van het Nationaal Plan Zeldzame Ziekten door ZonMw gefinancierd zijn, en welke bedragen daarmee gemoeid zijn (geweest)?3
Vanuit het Nationaal Plan Zeldzame Ziekten (NPZZ) wordt geen onderzoek gefinancierd. Wel zijn er vanuit ZonMw projecten gefinancierd, gericht op aandoeningen die vergelijkbare kenmerken hebben zoals die spelen bij de ziekte van Huntington. Voorbeelden daarvan zijn Alzheimer, Parkinson of ALS. De gefinancierde onderzoeksprojecten richten zich dus veelal op meerdere aandoeningen zoals hierboven genoemd, of de algemene mechanismen die aan dergelijke ziekten ten grondslag liggen (inclusief Huntington). Voor dergelijk onderzoek heeft ZonMW projecten gefinancierd uit de programma’s E-Rare (€ 454.000), Priority Medicines Rare (€ 3 miljoen), Investeringen (€ 553.391), en Vidi (€ 600.000).
Op welke wijze worden de door u officieel erkende expertisecentra in het LUMC en het MUMC gefinancierd? Kunt u aangeven welke bedragen binnen deze centra beschikbaar zijn voor onderzoek naar de ziekte van Huntington?4
Bekostiging van de expertisecentra geschiedt via de reguliere bekostiging voor medisch specialistische zorg en/of de beschikbaarheidsbijdrage academische zorg (BBAZ). Het is mij niet bekend welke bedragen binnen deze centra beschikbaar zijn voor onderzoek naar de ziekte van Huntington.
Het bericht dat jeugdzorg in de regio Arnhem in de knel dreigt te komen |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 3 jeugdhulpaanbieders in Arnhem en omgeving overwegen zich terug te trekken uit een aanbestedingsprocedure?1
Op dit moment vindt in de regio Arnhem een aanbestedingsprocedure plaats voor de inkoop van 2017. In het bericht wordt gesproken over aanbieders van gespecialiseerde jeugdzorg. Uit navraag bij gemeente Arnhem blijkt dit te gaan over de inkoop van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Op dit moment is de aanbestedingsprocedure in de regio Arnhem nog niet afgerond en past het mij niet om hierover uitspraken te doen.
In algemene zin geldt dat gemeenten de plicht hebben om te voorzien in een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen (art 2.4, tweede lid, Jeugdwet). Daarbij moeten zij rekening houden met de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders (art 2.4, derde lid, Jeugdwet). De gemeenten dienen zich bij de inkoop er bovendien van te vergewissen dat de instellingen in staat zijn om te voldoen aan de wettelijke eisen, waaronder de eisen die zijn opgenomen in het normenkader. In dit normenkader zijn specifieke eisen opgenomen waaraan de gecertificeerde instellingen moeten voldoen. De inspecties en het keurmerkinstituut (normenkader) houden hier toezicht op.
Wanneer zich een situatie voordoet van overgang van instelling, rust er een belangrijke verplichting op het college zich in te spannen voor continuïteit van de bestaande hulpverleningsrelaties. Omdat dit zo belangrijk is, regelt artikel 2.13 van de Jeugdwet dat in gevallen waarin een gemeente een overeenkomst sluit met een andere gecertificeerde instelling, het college erop toe ziet dat de gecertificeerde instelling in overleg treedt met de gecertificeerde instelling die vóór hem de kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering uitvoerde, over de overname van personeel en over het zoveel mogelijk voortzetten van bestaande hulpverleningsrelaties tussen medewerkers van de gecertificeerde instelling en jeugdige of diens ouders.
Vindt u het wenselijk dat mogelijk vele tientallen kinderen en gezinnen hun vaste en vertrouwde hulpverlener kwijtraken, simpelweg vanwege bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat uw recente uitspraak over reële basistarieven in de jeugdhulp concreet inhoudt voor de situatie die dreigt te ontstaan in Arnhem en omgeving?2
U verwijst naar het debat dat wij hadden over het bericht dat de gemeenten, op basis van de door CBS gepubliceerde Iv3-cijfers, € 1,2 miljard minder hebben uitgegeven aan de gecombineerde clusters Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugd, dan het Gemeentefonds hiertoe beschikbaar stelt. Ik heb aangegeven dit, samen met gemeenten, nader te zullen onderzoeken. In dat debat is ook gesproken over de waarborgen inzake de tarieven in het kader van de Jeugdwet.
In artikel 2.11 van de Jeugdwet is geregeld dat wanneer een gemeente – dus ook Arnhem – voor een deel van de uitvoering van de Jeugdwet derden inschakelt, daarbij niet alleen op de prijs wordt gelet, maar dat in ieder geval ook kwaliteitscriteria worden gehanteerd. Op grond van artikel 2.12 van de Jeugdwet heeft Arnhem bij verordening zelf regels gesteld om een goede verhouding te waarborgen tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Kunt u inzichtelijk maken waar op dit moment vergelijkbare problemen spelen? Zo nee, bent u bereid dit te inventariseren en de resultaten voor het wetgevingsoverleg Jeugd van 14 november aanstaande aan de Kamer terug te koppelen?
Conform de wet dient het college te voorzien in een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen. Het is aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat het college zich bij de inkoop van de jeugdbescherming rekenschap geeft van deze verantwoordelijkheid en de wettelijke vereisten die gelden voor de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het is geen verantwoordelijkheid van het Rijk om een overzicht te hebben van de onderhandelingen en aanbestedingsprocedures die plaatsvinden tussen gemeenten en instellingen.
Wat gaat u als stelselverantwoordelijke doen om ervoor te zorgen dat bij de inkoop van zorg jeugdhulpaanbieders niet onderbetaald worden?
Het is aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat het college zich bij de inkoop van de jeugdbescherming in voldoende mate rekenschap geeft van deze verantwoordelijkheden. Daarbij is voor de gemeenteraad een belangrijke rol weggelegd als het gaat om de vaststelling van de verordening waarin (conform art 2.12 Jeugdwet) regels zijn vastgelegd ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs van een maatregel voor jeugdbescherming en jeugdreclassering en de kwaliteitseisen die daaraan gesteld worden.
Indien instellingen en gemeenten vastlopen in het inkoopproces, hebben zij ook de mogelijkheid om de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) in te schakelen. De TAJ is beschikbaar om te bemiddelen tussen gemeente en instellingen vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg. In het kader van de inkoop in de regio Arnhem heeft geen van de partijen zich gemeld bij de TAJ.
Bent u van mening dat in dit soort situaties aanbestedingen tijdelijk stopgezet moeten worden, zodat er een dialoog tussen gemeenten of jeugdhulpregio’s en aanbieders kan plaatsvinden? Zo ja, welke acties gaat u nemen in deze aanbestedingsprocedure? Zo nee, waarom niet?
De omstandigheid dat één of meer inschrijvers afzien van inschrijving op een aanbesteding omdat zij zich niet kunnen verenigen met de aanbestedingsvoorwaarden betekent niet automatisch dat de aanbesteding tijdelijk moet worden stopgezet. Van geval tot geval moet het bevoegd gezag een belangenafweging maken. De regio Arnhem heeft laten weten dat zij de huidige aanbestedingsprocedure niet stop zal zetten maar dat zij wel het initiatief heeft genomen om een nadere toelichting te vragen bij de partijen die niet hebben ingeschreven. Naar we begrepen hebben zullen de gesprekken daarover plaatsvinden in de week van 16 november 2016.
Overigens mogen partijen tijdens een aanbestedingsprocedure altijd verhelderende vragen stellen en dan dient de aanbestedende gemeente die te beantwoorden. De gestelde vragen en gegeven antwoorden moeten vervolgens gedeeld worden met alle partijen.
Kunt u deze vragen vóór het wetgevingsoverleg Jeugd voorzien op 14 november 2016 beantwoorden?
Ja.
De reactie van de Inspectie V&J op de plannen van de Woenselse Poort naar aanleiding van misstanden aldaar |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u op 2 november 2016 een afschrift van de brief van de Inspectie Veiligheid en Justitie aan de Raad van Bestuur van de Woenselse Poort heeft ontvangen?1
Ja.
Waarom heeft u noch van de ontvangst van deze brief, noch van de kritische inhoud hiervan, melding gemaakt tijdens het Algemeen overleg over tbs op 3 november 2016, uit eigen beweging of naar aanleiding van de vele gestelde vragen in dit algemeen overleg over de situatie in de Woenselse Poort?
Ik wil graag verwijzen naar het concept verslag van het algemeen overleg, dat op 8 november jl. door de Kamer is gepubliceerd. In het verslag is in de eerste alinea van mijn beantwoording in tweede termijn het volgende opgenomen:
«[…] De inspectie heeft mij geïnformeerd dat het actieplan dat de kliniek De Woenselse Poort heeft gepresenteerd, op hoofdlijnen ingaat op de geconstateerde tekortkomingen, maar dat zij heeft gevraagd om een nadere toelichting op enkele cruciale punten, zoals versterking van de teams. Dat lijkt me goed. De inspectie zal die brief morgen openbaar maken. De Kamer wordt dus door de inspectie maar ook door mij op de hoogte gehouden van de voortgang bij dit traject[…]»
Kunt u alle verbetermaatregelen benoemen waarvan de Inspectie aangeeft dat deze nog niet concreet zijn uitgewerkt en dat onduidelijk is hoe deze tot het gewenste resultaat gaan leiden?
De brief van de Inspectie met de reactie op het plan van aanpak van De Woenselse Poort is gepubliceerd op de website van de Inspectie, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 1. Uit deze brief is op te maken dat in het plan van De Woenselse Poort alle door de Inspectie geconstateerde knelpunten aandacht krijgen en worden voorzien van de nodige maatregelen. De Inspectie merkt daarbij in het algemeen op dat nog niet alle maatregelen zodanig concreet zijn uitgewerkt dat duidelijk wordt op welke wijze naar een resultaat wordt toegewerkt. De Inspectie wijst in deze brief op de maatregelen tegen drugsgebruik en de wijze waarop De Woenselse Poort openstaande vacatures zal vervullen en de benodigde versterking van teams zal vormgeven.
De Woenselse Poort is met de kritiek van de Inspectie aan de slag gegaan en heeft het plan van aanpak op deze punten nader toegelicht en aangescherpt. Ik ben op 14 november jl. door de Inspectie geïnformeerd over het feit dat het plan met deze toelichting voldoende duidelijk maakt hoe de aanpak van deze themaDs gestalte krijgt en op welke wijze en termijn de resultaten van deze aanpak voor de Inspectie toetsbaar kunnen zijn. Ook deze brief is inmiddels door de Inspectie op haar website gepubliceerd.
Daarmee is de Inspectie nu in de gelegenheid het plan inhoudelijk volledig op zijn merites te beoordelen. Ik wacht dat oordeel af en ontvang eind dit jaar het definitieve eindrapport. Voorts zal de Inspectie begin 2017 de Woenselse Poort opnieuw bezoeken om te beoordelen of de implementatie van de verbetermaatregelen het gewenste effect heeft. Ik zal uw Kamer over deze ontwikkelingen informeren.
De veiligheid van personeel en patiënten in de Woenselse Poort moet zo snel mogelijk weer op orde zijn. Het is goed dat de Inspectie het actieplan kritisch onder de loep heeft genomen, dit helpt de kliniek om de veiligheid van personeel en patiënten weer structureel op orde te krijgen.
Kunt u specifiek aangeven welke maatregelen de Woenselse Poort had voorgesteld om drugsgebruik tegen te gaan? Waarom zijn deze maatregelen volgens de Inspectie onvoldoende en wat zijn de risico's voor de veiligheid in de inrichting zolang niet de gewenste maatregelen worden genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voorts ingaan op de wijze waarop de Woenselse Poort met spoed gevolg zal geven aan de kritiek van de Inspectie op de openstaande vacatures en benodigde versterking van teams?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en de Kamer het oorspronkelijke verbeterplan en de nadere toelichting wanneer de Inspectie deze ontvangt van de Woenselse Poort toezenden, dit gelet op het gevoerde Algemeen overleg met de Kamer op 3 november j2016, het daarin door u onvermeld laten van bovengenoemde kritiek van de Inspectie maar bovenal vanwege de prangende veiligheidsrisico's voor het personeel en de patiënten in de Woenselse Poort?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Hoe Ajax en Feyenoord flirten met te jonge buitenlandse talenten’ |
|
John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over misstanden rondom het aantrekken van jonge supertalenten van buiten Europa door Ajax en Feyenoord?1
Ja.
Hoe duidt u het in dit programma geschetste beeld dat Ajax en Feyenoord (inter)nationale wetgeving alsook de FIFA-reglementen ontduiken waar het gaat over het aantrekken van jonge buitenlandse spelers?
Alle clubs zijn gehouden aan de FIFA regelgeving en dan in het bijzonder artikel 19 waarbij een internationale transfer van spelers onder de 18, ongeacht nationaliteit van de speler, in principe niet is toegestaan. Een transfer is wel mogelijk als de ouders naar het betreffende land verhuizen met een reden die niets met voetbal te maken heeft, als de speler tussen de 16 en 18 jaar is en de club zich aan specifieke voorwaarden houdt of als de speler dichtbij de grens van het betreffende land woont. De speler wordt niet overgeschreven als er niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. Iedere overtreding van artikel 19 wordt bestraft door de arbitrage commissie in overeenstemming met de FIFA Disciplinary Code. Het is aan de FIFA om te beoordelen op basis van de aangeleverde stukken of een speler wordt overgeschreven.
Daarnaast zijn de regels uit de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) van toepassing bij migranten van buiten de Europese Unie. De Wav regelt in het algemeen de toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Voetbaltalenten van buiten de Europese Unie die voor een Nederlandse club spelen, verrichten arbeid; de club moet beschikken over een tewerkstellingsvergunning. Voor de toelating van topsporters en voetballers gelden specifieke bepalingen. Op grond van deze bepalingen wordt geen tewerkstellingsvergunning afgegeven voor topsporters of voetballers die jonger zijn dan 18 jaar. In sommige situaties is geen tewerkstellingsvergunning nodig, als de speler om andere redenen dan voetbal al in Nederland verblijft of zal verblijven, bijvoorbeeld als gezinslid van een kennismigrant.
Zoals geschetst in het artikel van NOS Nieuwsuur biedt deze wet- en regelgeving waarborgen tegen het aantrekken van (te) jonge buitenlandse voetbaltalenten en zijn transfers door de strikte reglementen tegengehouden. Bij ons zijn er ook geen gevallen bekend van onrechtmatige transfers van (te) jonge buitenlandse voetbaltalenten.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken, zeker gezien de leeftijd van de betrokken spelers, bijzonder ongewenst is?
Ik ben van mening dat kinderen zo veel mogelijk in hun vertrouwde omgeving moeten opgroeien en dat waar het sport betreft voor jeugdige sporters het plezier voorop moet staan. Mede in het belang van de bescherming van jeugdige sporters, zijn er strikte regels, zoals beschreven in antwoord 2. Deze regels bieden voldoende waarborgen en aanpassing van de wet- en regelgeving is op dit moment niet aan de orde. Overigens zijn bij mij geen gevallen bekend van onrechtmatige transfers van (te) jonge talentvolle voetbalspelers.
Zou een aanpassing in de (inter)nationale wet- en regelgeving deze praktijken tot het verleden kunnen laten behoren? Zo ja, welke (inter)nationale wet- en regelgeving zou hiervoor concreet aangepast dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen heeft u tot nu toe genomen om deze praktijken tot het verleden te laten behoren en welke verdere stappen bent u van plan hierin nog te zetten?
Om mogelijke omzeiling van wet- en regelgeving te voorkomen heeft het Nederlandse voetbal, onder aanvoering van de KNVB, nadere maatregelen/eisen aan intermediairs gesteld. De Werkgroep Spelersmakelaars, een werkgroep waarin FBO, KNVB, Pro Agent (bond van makelaars), enkele clubs en de spelersvakbonden vertegenwoordigd zijn, ontwikkelt een keurmerk voor intermediairs. Met dit keurmerk kunnen intermediairs aantonen zich aan bepaalde gedragsregels te houden en dat ze bijvoorbeeld opleidingen volgen. Het keurmerk wordt gekoppeld aan de KNVB, waardoor mogelijke overtredingen kunnen leiden tot tuchtrechtelijke sancties. De Europese Commissie heeft hier zeer positief op gereageerd. Het keurmerk moet uiteindelijk een manier worden om spelers, clubs, maar ook ouders te begeleiden naar (beter) geschoolde intermediairs en te beschermen tegen de uitwassen.
Bent u bereid om met de Fédération Internationale de Football Association (FIFA), de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Vereniging van Contractspelers (VVCS) en eventueel andere relevante partijen in gesprek te gaan teneinde deze praktijken tot het verleden te laten behoren? Zo ja, kan u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek voor 1 januari 2017? Zo nee, waarom niet?
Dit is nu niet nodig. Voor zover mij bekend vinden er in Nederland op dit terrein namelijk geen onrechtmatige praktijken plaats.
Het bericht dat er geen aidsremmers meer in Curaçao beschikbaar zijn |
|
Pia Dijkstra (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen aidsremmers meer in Curaçao»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er inderdaad een aantal aids-patiënten in Curaçao te laat, andere of helemaal geen hiv-remmende medicijnen heeft gekregen vanwege een tekort in het ziekenhuis? Om hoeveel patiënten gaat het?
Ik beschik niet over dergelijke informatie. Het land Curaçao is als onafhankelijk land zelf volledig verantwoordelijk voor de zorg, de geneesmiddelenverstrekking, het toezicht op de zorg en de financiering hiervan. Het is in dit geval niet aan de regering van een ander land, Nederland, om te oordelen over en te interveniëren in wat ik als, interne aangelegenheden van het land Curaçao beschouw. We staan in het Koninkrijk der Nederlanden wel samenwerking tussen de vier landen op het gebied van zorg voor. Maar alleen op vrijwillige basis.
Kunt u aangeven wat de directe consequentie tot nu toe voor de patiënten is? Welke gevolgen kan dit voor hen gaan hebben wanneer de impasse nog enkele weken voortduurt?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of er ook andere medicijnen niet of slechts in beperkte mate zijn verstrekt vanwege de financiële problemen?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de patiënten niet de dupe mogen zijn van de onderlinge verdeeldheid over wie er verantwoordelijk is voor de financiële problemen en het tekort aan medicijnen?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u ondersteuning bieden aan de regering van Curaçao om de impasse te doorbreken en te helpen om de zorgplicht van zowel de verzekeraar als van het ziekenhuis te handhaven? Bent u hierover in overleg met de regering van Curaçao en welke acties heeft u ondernomen? Welke mogelijkheden heeft Nederland om samen met Curaçao een tussenvoorziening te treffen waardoor er ondertussen geen schrijdende gevallen bij patiënten ontstaan?
Het staat de regering van Curaçao vrij om de Nederlandse regering om advies of ondersteuning te vragen. Dat past in de afspraken over samenwerking rond zorg, die we in het Koninkrijk hebben gemaakt. Ik ben momenteel niet in gesprek met de regering van Curaçao over de door u, in uw vragen, genoemde zaken.
Het aanbod van psychische hulp voor studenten |
|
Grace Tanamal (PvdA), Amma Asante (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Psychische hulp voor student schaars maar nodig» over de grotere hulpvraag van studenten naar psychische hulp en onvoldoende adequate facilitering van professionele begeleiding in de vorm van studentenpsychologen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bestaande verschillen bij hoger onderwijsinstellingen met betrekking tot de facilitering en bereikbaarheid van studentpsychologen?2
Ik vind het belangrijk dat er aandacht uitgaat naar studenten die tijdens hun studie tegen psychische problemen aanlopen en dat een goede begeleiding aangeboden wordt. Het is aan de instellingen zelf om te bepalen hoeveel studentpsychologen zij aanstellen. Volgens het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) zijn er in het hbo gemiddeld 2,7 psychologen per instelling beschikbaar, in het wo zijn dit er 4,5. De VSNU geeft aan dat alle universiteiten psychologische hulp in hun pakket hebben voor begeleiding en ondersteuning van studenten. Uit het rapport van de ISO blijkt dat studenten de hulp over het algemeen goed kunnen vinden en zij ook positief zijn over de kwaliteit van de hulp. Naast studentpsychologen wordt er op de instellingen vaak kans geboden om deel te nemen aan speciale (groeps)trainingen. Naast het aanbod dat op de onderwijsinstellingen zelf beschikbaar is, is uiteraard ook de reguliere ggz-zorg beschikbaar. Ik vind landelijke normen daarom verder niet noodzakelijk.
Als er bij een bepaalde onderwijsinstelling behoefte blijkt te zijn aan extra capaciteit, dan is het goed daarover binnen de instelling het gesprek te voeren en eventuele maatregelen te treffen. In Rotterdam loopt nu, bijvoorbeeld, een initiatief waarbij studenten met lotgenoten samengebracht worden en ook gebruik kunnen maken van peer-to-peer coaching. Ik ben op de hoogte gesteld van de ontwikkeling van dergelijke projecten op verschillende hogescholen. Expertisecentrum Handicap en Studie brengt dit onderwerp regelmatig onder de aandacht, er zijn meerdere studiedagen en regionale bijeenkomsten georganiseerd met psychische problemen als thema. Hier komen veel decanen en studieadviseurs op af. Ook zijn er studentpsychologen aanwezig.
Klopt het dat er ook hoger onderwijsinstellingen zijn zonder studentenpsychologen? Zo ja, bent u bereid deze instellingen aan te sporen om zo spoedig mogelijk studentpsyschologen aan te stellen?
Er zijn geen universiteiten zonder studentpsychologen. Er zijn mij geen onderzoeken bekend die erop wijzen dat er hogescholen zijn zonder de beschikbaarheid van studentpsychologen.
Deelt u de mening dat een student zo snel mogelijk geholpen dient te worden wanneer deze behoefte heeft aan bijstand van een studentpsycholoog en dat er actie ondernomen moet worden bij te lange wachtlijsten?
Ja, zie verder het antwoord op vraag 2.
Ziet u een taak voor hoger onderwijsinstellingen om bij te dragen aan de landelijke campagne van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om het taboe op depressie weg te nemen? Zo ja, welke rol zouden hoger onderwijsinstellingen volgens u moeten vervullen en hoe gaat u hen bewegen om deze rol op te pakken? Zo nee, waarom niet?3
Het is voor (hoger) onderwijsinstellingen van belang dat het taboe over deze aandoening doorbroken wordt, en dat er binnen de instelling aandacht is voor signalen die mogelijk kunnen wijzen op risico’s tot het ontwikkelen van een depressie. Een open cultuur en houding tegenover (psychische) aandoeningen is van groot belang. Een open klimaat moedigt aan om over problemen en teleurstellende ervaringen te spreken en kan mogelijk ergere problematiek voorkomen. Ik zie hier ook een taak voor de medezeggenschap binnen de instelling.
De hogescholen en universiteiten hebben al belangrijke stappen gezet om studenten met een beperking te helpen met hun studie. Zij verlenen al vaak maatwerk en ondersteunen deze studenten met specifieke regelingen, voorzieningen en in sommige gevallen individuele begeleiding. Daarnaast kan ook flexibilisering van het opleidingsprogramma een oplossing zijn. In mijn Strategische Agenda Hoger Onderwijs 2015–2016 heb ik het belang van meer maatwerk in het onderwijs ook benadrukt.
Mochten studenten te maken hebben met een psychische aandoening of klachten van depressieve aard, dan is echter de reguliere gezondheidszorg met als eerste stap de huisarts de meest aangewezen weg.
Deelt u de mening dat studenten gestimuleerd moeten worden om zich in te schrijven bij een huisarts wanneer zij naar een andere stad verhuizen om daar te gaan studeren? Zo ja, wat doet u om dit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Het staat een student vrij om bij de huisarts in de oude woonplaats te blijven, of een huisarts in de nieuwe woonplaats te zoeken. Het voordeel van een huisarts in de nieuwe woonplaats is dat de zorg dichtbij is, en het dus eenvoudiger is om een bezoek aan de huisarts te brengen. Maar de student kan ook redenen hebben om bij de oude huisarts te blijven, bijvoorbeeld vanwege de goede behandelrelatie met deze huisarts. Om patiënten (zoals studenten) te ondersteunen die willen overstappen van huisarts, heeft de Patiëntenfederatie Nederland (NPCF) samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) een brochure gemaakt. In de brochure worden de stappen beschreven die de patiënt kan nemen bij het kiezen van een andere huisarts.
Hoe beoordeelt u in het licht van bovenstaande vraag de meerwaarde van studentenhuisartsen die veel ervaring hebben met de problematiek van de doelgroep en eventueel bij lichtere psychische klachten van studenten ook de POH GGZ in hun praktijk kunnen inschakelen?4
Voor sommige studenten zal een studentenhuisarts extra prettig zijn, voor andere studenten niet. Daarin zullen studenten onderling verschillen. Inmiddels zien we in elk geval dat 87% van de huisartsenpraktijken een POH-GGZ heeft, en deze POH-GGZ kan inderdaad van toegevoegde waarde zijn bij de inzet van zorg aan studenten met psychische problemen. Daarbij is het wel van belang dat een student ook binnen de opleiding voldoende ondersteuning vindt bij dergelijke problematiek.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met hoger onderwijsinstellingen om blokkades weg te nemen die ervoor zorgen dat studenten niet naar een studentpsycholoog kunnen gaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Aandacht vanuit de omgeving is zeer belangrijk voor studenten die kampen met psychische problemen. Deze problemen zijn vaak niet zichtbaar voor de docent en de student zal, wegens taboes, mogelijk niet altijd op tijd aan de bel trekken bij psychische klachten. Ik zie de oplossing daarvoor vooral in een open cultuur binnen de instelling en de medezeggenschap als een van de instrumenten om daaraan bij te dragen, als de cultuur te wensen overlaat.
Zie ook de antwoorden op vraag 2 en 5.
Het artikel 'Maximaal 3 plassen in verpleeghuis Careyn' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Maximaal 3 keer plassen in verpleeghuis Careyn»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het bericht dat er met deze bewoner, en wellicht met meer personen, de afspraak is gemaakt om slechts 3 keer per dag naar het toilet te kunnen gaan?
Kwetsbare ouderen die wonen in een verpleeghuis moeten er op kunnen vertrouwen dat zij daar veilig zijn en naar hen wordt geluisterd, door professionals die daarvoor de ruimte hebben. Ik verwijs daartoe ook naar mijn brief van 31 oktober 2016, (Kamerstuk 31 765, nr. 245). Het gaat er in essentie om dat er goede afspraken worden gemaakt tussen de cliënt/zijn verwanten en de professionals. Dat gaat heel vaak goed. Soms doen zich echter incidenten voor. Het is dan zaak dat er door de aanbieder snel en adequaat wordt gehandeld.
Hoe beoordeelt u de stelling dat dit geen incident is, aangezien familieleden van andere bewoners ook bevestigen dat bewoners soms lang moeten wachten om naar het toilet te kunnen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van het feit dat Careyn één van de instellingen op de nieuwe zwarte lijst is?
Het bovenstaande geldt voor alle instellingen. In mijn brief van 31 oktober 2016, (Kamerstuk 31 765, nr. 245) heb ik aangegeven dat door de IGZ maatregelen zijn genomen, waarin binnen een bepaalde tijd verbeteringen zijn geëist o.a. met betrekking tot deze locatie.
Hoe beoordeelt u het bericht dat Careyn op deze locatie een interventieteam op bezoek krijgt? Had dit wel zover hoeven te komen?
Het advies van de IGZ om een interventieteam in te zetten betekent dat er sprake is van een aanzienlijke problematiek bij Careyn. Het is onwenselijk dat dergelijke problematiek ontstaat. Het is aan de zorgaanbieder om te voorkomen dat het zover komt.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat dit vaker zal gebeuren?
In genoemde brief van 31 oktober jl. heb ik aangegeven dat de IGZ intensief toezicht blijft houden bij de verpleeghuizen. Daarnaast is er ondersteuning voor de zorgaanbieders die dat nodig hebben (Kamerstuk 31 765, nr. 245). Via deze werkwijze, hulp waar het kan en toezicht waar het moet, werken we aan het naar een hoger plan tillen van de verpleeghuiszorg in Nederland.
Het nog steeds niet op een juiste wijze uitvoering geven aan de Wmo 2015 door gemeenten in vervolg op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep op 18 mei jl. |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u uw antwoorden op eerder gestelde vragen herinneren over de wijze waarop door het gemeentebestuur van Katwijk uitvoering wordt gegeven aan de Wmo 2015 en de daarop gebaseerde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep?1 2
Ja.
Kunt u zich tevens herinneren dat u in uw antwoord heeft gezegd dat «een dergelijk beleid niet aan sluit bij de letter en geest van de Wmo 2015, welke door de CRvB is bekrachtigd in haar uitspraken met een verwijzing naar de parlementaire geschiedenis» en dat u «het college van B en W van de gemeente Katwijk daarom, conform de spelregels van het interbestuurlijk toezicht, schriftelijk verzocht heeft u op korte termijn te informeren over de wijze waarop de gemeente beleid en uitvoering in lijn brengt met de Wmo 2015, met inachtneming van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat u het gemeentebestuur van Katwijk in een brief van 12 september 2016, in het kader van het interbestuurlijk toezicht, tot uiterlijk 26 september jl. heeft gegeven om u «schriftelijk te informeren over de wijze waarop het gemeentebestuur van Katwijk, binnen de kortst mogelijke termijn, de verordening, de beleidsregels en de uitvoering van het beleid aanpast en in lijn brengt met de Wmo 2015»?3
Ja.
Wat is de inhoud van de informatie die het gemeentebestuur van Katwijk u heeft verstrekt en op welke wijze gaat dit gemeentebestuur opvolging geven aan uw dringende oproep, in het kader van het interbestuurlijk toezicht, om, «binnen de kortst mogelijke termijn, de verordening, de beleidsregels en de uitvoering van het beleid aan te passen en in lijn te brengen met de Wmo 2015»?
In vervolg op mijn eerdere brief heb ik in gesprek met de verantwoordelijk wethouder nog eens duidelijk gemaakt dat het gemeentelijk beleid van Katwijk niet voldoet aan de Wmo 2015. De bezwaren richten zich op het ontbreken van de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening bij eenvoudige schoonmaakhulp en de wijze waarop de bijdrage in de kosten voor cliënten is geregeld. Op basis van de Wmo 2015 dient de gemeenteraad in de Wmo-verordening de bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening vast te leggen.5 Delegatie daarvan aan het college is niet toegestaan. Ook een eventuele korting op de bijdrage aan een algemene voorziening dient in die verordening te zijn bepaald. Wanneer iemand melding doet van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning bij het college, dient het college onder meer te onderzoeken of de algemene voorziening voor betrokkene financieel haalbaar is.6 Indien de algemene voorziening financieel niet passend is, dient het college een maatwerkvoorzienig te verstrekken.7 De gemeente Katwijk heeft, behoudens de vaststelling van de bijdrage van de algemene voorziening in de verordening, haar beleid niet dienovereenkomstig vormgegeven.
Het college van B en W heeft mij bij brief van 24 november jl. aangegeven de rapportage die ontwikkeld is door het Netwerk Directeuren Sociaal Domein (NDSD) n.a.v. de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 mei jl. te willen gebruiken om het beleid te bezien en te onderzoeken of de invulling van de voorziening schoon en leefbaar huis in de vorm van een algemene voorziening met een kortingsregeling voor bepaalde inkomensgroepen dan wel een maatwerkvoorziening een betere optie is.
Daarbij heeft het college van B en W mij laten weten er nog steeds van overtuigd te zijn dat de gemeente zorgvuldig handelt binnen de kaders die de Wmo 2015 stelt en – in afwachting van de uitkomst van het onderzoek – het huidig beleid tot uiterlijk 1 juli 2017 te zullen voortzetten.
Met deze reactie geeft de gemeente Katwijk onvoldoende gehoor aan mijn eerdere, dringende, oproep om op de kortst mogelijke termijn de verordening, de beleidsregels en de uitvoering van het beleid aan te passen en in lijn te brengen met de Wmo 2015. De gemeenteraad heeft het college hierin niet gecorrigeerd. Dit gegeven vormt voor mij aanleiding de aanwijzingsprocedure overeenkomstig artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 te starten.
Hoe beoordeelt u in het licht van de voorgaande vraag het antwoord van het gemeentebestuur van Katwijk op door een raadslid gestelde vragen, waarop het gemeentebestuur van Katwijk op 25 oktober jl. heeft geantwoord dat zij «er vooralsnog niet van overtuigd zijn dat zij in strijd met wettelijke bepalingen handelen» en zij «met u in overleg over dit onderwerp zijn en hopen binnenkort met meer duidelijkheid op dit punt te kunnen komen»?4
Zie antwoord vraag 4.
Moet dit antwoord van het gemeentebestuur van Katwijk op schriftelijke vragen van een raadslid ook zo begrepen worden dat uw oproep, in het kader van het interbestuurlijk toezicht, om binnen de kortst mogelijk termijn de verordening, de beleidsregels en de uitvoering van het beleid aan te passen en in lijn te brengen met de Wmo 2015, voor u «onderhandelbaar» is? Zo ja, wilt u dit antwoord gemotiveerd toelichten?
Mijn brieven van 6 juni jl. aan alle colleges van B en W met daarin het verzoek, voor zover dat nodig is, het beleid op de kortst mogelijke termijn aan te passen en mijn brief van 12 september jl. aan het college van B en W van de gemeente Katwijk geven helder aan waar de wet niet (goed) wordt uitgevoerd. Nu de gemeente Katwijk tot op heden onvoldoende invulling heeft gegeven aan mijn oproep in deze brieven, is dat voor mij aanleiding de aanwijzingsprocedure te starten. Deze procedure van aanwijzing schrijft, vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid, een bepaalde termijn voor die in acht genomen moet worden. Mijn inzet blijft er vooralsnog op gericht dat hangende deze procedure de gemeente Katwijk haar beleid in lijn met de Wmo 2015 zal aanpassen.
Op welke uiterste datum vindt u dat het gemeentebestuur van Katwijk de verordening, de beleidsregels en de uitvoering van het beleid daadwerkelijk moet hebben aangepast en volledig in lijn met Wmo 2015 gebracht moeten hebben, en op welke wijze zult u daarop toezien?
Zie antwoord vraag 6.
Indien het gemeentebestuur van Katwijk daaraan onverhoopt niet voldoet, op welke wijze en binnen uiterlijk welke termijn zult u dan met uw interbestuurlijk instrumentarium zodanig ingrijpen dat de inwoners van Katwijk er op kunnen vertrouwen dat op de kortst mogelijke termijn binnen het sociaal domein van Katwijk volledig en onverkort voldaan wordt aan de Wmo 2015 en de daarop gebaseerde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u gemeenten (zoals bijvoorbeeld Aa en Hunze en Assen) die zelf aangeven dat er geen aanleiding is om hun beleid naar aanleiding van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep op 18 mei jl. aan te passen met uitzondering van het opnemen van de eigen bijdragen in de Wmo-verordening dan wel het aanpassen van contracten, terwijl het er sterk op lijkt dat zij de eenvoudige huishoudelijke hulp alleen vormgeven via een algemene voorziening waarbij de eigen bijdragen gelijk zijn aan de de kostprijs met een mogelijkheid tot korting op die eigen bijdragen alleen voor minima met een inkomen tot 120% van het wettelijk minimum loon?
De CRvB heeft in betreffende zaken geoordeeld dat de gemeente ervoor kan kiezen huishoudelijke verzorging aan te bieden in de vorm van een algemene voorziening. Deze voorziening kan in dat geval als basisvoorziening voorliggend zijn op een eventueel in aanvulling daarop te verstrekken maatwerkvoorziening indien deze noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid van de betrokken cliënt. De CRvB baseert zich hierbij op de memorie van toelichting die beschrijft dat een algemene voorziening in de daarvoor geschikte situaties een voorliggend en volwaardig alternatief is voor een maatwerkvoorziening. Of dit in een individueel geval ook zo is, onderzoekt het college indien door of namens een betrokkene een melding is gedaan dat deze maatschappelijke ondersteuning nodig heeft.
Deze systematiek brengt met zich mee dat wanneer iemand melding doet van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college op grond van het bepaalde in de Wmo 2015 onderzoek dient te doen naar die behoefte, met daarbij aandacht voor de kenmerken van deze persoon en diens situatie. Ingeval van het verstrekken van een algemene voorziening dient het college te kunnen onderbouwen dat deze in de betreffende situatie als passende bijdrage aan de ondersteuning van de zelfredzaamheid van betrokkene kan worden aangemerkt. In dit kader dient ook onderzocht te worden of de algemene voorziening voor betrokkene financieel passend is. Indien de algemene voorziening in die specifieke situatie financieel niet passend is, dient een maatwerkvoorziening verstrekt te worden.
Een gemeente die beleid heeft vormgegeven waarbij alle cliënten naar een algemene voorziening worden doorverwezen, en daarbij toetst of iemand in aanmerking komt voor een aanvullende tegemoetkoming op het moment dat een cliënt na betaling van de kosten minder dan 120% van de bijstandsnorm overhoudt en in het geheel geen maatwerkvoorziening heeft vormgegeven omdat deze algemene voorziening voor alle cliënten passend zou zijn, handelt in strijd met de Wmo 2015. Gemeenten waarvan mij bekend is dat zij een dergelijk beleid hanteren, zoals de gemeenten Aa en Hunze en Assen, worden door mij om die reden aangesproken het beleid aan te passen binnen de kaders van de Wmo 2015.
Klopt het dat hoewel de Centrale Raad van Beroep op 18 mei jl. heeft uitgesproken dat de huishoudelijke hulp via een algemene voorziening kan worden vormgegeven dit gemeenten niet ontslaat van de verplichting na melding van een behoefte om maatschappelijke ondersteuning er gekeken moet worden of volstaan kan worden met een algemene voorziening dan wel dat er via een maatwerkvoorziening ondersteuning moet worden gegeven, en dit dus betekent dat gemeenten niet in zijn algemeenheid de eenvoudige huishoudelijke voorziening (voormalige HH1) alleen onder een algemene voorziening kan verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat hoewel artikel 2.3.2. het onderzoek voorschrijft na melding van behoefte aan maatschappelijke ondersteuning dit in combinatie met de zorgvuldige voorbereiding die de Algemene Wet Bestuursrecht voorschrijft er sprake is van een gebrek in de besluitvorming wanneer gemeenten kiezen voor een zogenaamd piepsysteem dan wel het zonder inzicht in de persoonlijke omstandigheden en kenmerken van een burger wijzigen van een bestaande indicatie? Zo nee, hoe beoordeelt u dit dan en waar baseert u zich op?
Zoals ik in mijn antwoord op de eerder door u gestelde vragen over het aftreden van de Adviesraad Sociaal Domen van de gemeente Katwijk heb geantwoord, schrijft de Wmo 2015 in artikel 2.3.2 voor dat een gemeente een onderzoek dient in te stellen op basis van een melding van een cliënt. Dit onderzoek bestaat onder andere uit het onderzoeken van de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt, de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of andere personen uit het sociale netwerk de zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang. Ook dient het college daarbij de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie. Op basis van dit onderzoek beslist het college, nadat een aanvraag door de cliënt is ingediend, tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verlangt een zorgvuldige voorbereidingsprocedure alvorens een besluit wordt genomen. Het zonder inzicht in de persoonlijke omstandigheden en kenmerken van een burger wijzigen van een bestaande indicatie sluit niet aan bij de procedures die hieromtrent in hoofdstuk 3 van de Awb zijn voorgeschreven.
Wilt u deze vragen beantwoorden uiterlijk vóór aanvang van de komende plenaire behandeling van de begroting VWS voor het jaar 2017?
Gelet op de noodzakelijke afstemming met de genoemde gemeenten, de daarbij ook procedureel vereiste zorgvuldigheid, heb ik niet aan dit verzoek kunnen voldoen.
Misstanden in de pleegzorg |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haarlemse pleegouder: misstand in pleegzorg»?1
Ja, ik ken het bericht. In deze casus blijkt dat het pleegkind niet tijdelijk is opgenomen. Er is een andere zorgvorm voor het kind gevonden in verband met toename van de problematiek van het kind. Daarom is het onzeker of het kind nog wordt teruggeplaatst in het pleeggezin. Dit gegeven was reden voor de pleegzorgaanbieder om aanvankelijk het pleegcontract te ontbinden. De gemeente Haarlem heeft (op basis van inhoudelijke overwegingen richting de pleegouders) afspraken gemaakt met de pleegzorgaanbieder met ruimte voor maatwerk voor deze pleegouders. Dat betekent dat zij een pleegcontract hebben ontvangen voor weekendpleegzorg gedurende de opname van het kind.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin pleegkinderen worden opgenomen, de verantwoordelijkheid van pleegouders ophoudt, en de pleegzorgvergoeding wordt stopgezet, terwijl kosten voor het pleegkind wel door kunnen lopen?
Wanneer een pleegkind tijdelijk wordt opgenomen in een andere zorgvorm, bijvoorbeeld voor een tijdelijke behandeling in een residentiële setting, loopt de zorg voor dat kind door de pleegouders door en hoeft het pleegcontract niet ontbonden te worden. Pleegouders houden dan recht op pleegvergoeding voor dit kind. Hierin voorziet de Regeling Jeugdwet, artikel 5.1, lid 2:
De reden om een pleegcontract te ontbinden is op het moment dat een andere zorgvorm voor het pleegkind in de plaats komt van pleegzorg en er in principe geen indicatie is om het kind nog terug te plaatsen in het pleeggezin.
Wordt de pleegzorgrelatie tussen een pleegkind en de pleegouders formeel verbroken wanneer een kind tijdelijk opgenomen wordt?
Bij een tijdelijke opname van een pleegkind met vooruitzicht op terugplaatsing in het pleeggezin, hoeft een pleegzorgcontract niet ontbonden te worden. Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het begrijpelijk is dat pleegouders in praktijk wel zorg blijven dragen voor pleegkinderen, ook in geval van tijdelijke opname, via de verstrekking van bijvoorbeeld kleding, verzorgingsproducten en andere levensbehoeften, en daarnaast ook emotioneel betrokken blijven bij hun pleegkind vanuit hun zorgopvatting, maar ook omdat dit kind eventueel weer bij hen terug kan keren?
Ja, dat begrijp ik. Bij een tijdelijke opname heeft het pleegkind die pedagogische basis vanuit het pleeggezin nodig. Pleegouders kunnen extra emotionele ondersteuning en begeleiding bieden tijdens een tijdelijke opname, zoals alle ouders dat doen wanneer een kind tijdelijk wordt opgenomen.
De Regeling Jeugdwet voorziet hier dus in.
Deelt u de mening dat hier ook nog een verantwoordelijkheid van de pleegouders ligt, omdat door instellingen waar kinderen tijdelijk worden opgenomen, zoals een psychiatrische instelling, niet altijd wordt voorzien in levensbehoeften zoals kleding en verzorgingsproducten?
Omdat er de mogelijkheid is dat pleegzorg doorloopt bij een tijdelijke opname, kunnen pleegouders dan (blijven) voorzien in dit soort levensbehoeften, omdat de pleegouder de werkelijk gemaakte noodzakelijke kosten vergoed krijgt, weliswaar tot ten hoogste het basisbedrag.
Deelt u tevens de mening dat het van belang is dat pleegouders betrokken blijven bij hun pleegkind, omdat zij extra emotionele ondersteuning en begeleiding kunnen bieden tijdens een tijdelijke opname?
Ja, die mening deel ik en die geluiden hoor ik ook van pleegouders zelf.
Deelt u voorts de mening dat het uitgangspunt van pleegzorg moet zijn dat de kosten die pleegouders voor deze zorg maken vergoed moeten worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het onwenselijk is dat de pleegzorgvergoeding helemaal stop gezet wordt, terwijl pleegouders deze zorg nog wel blijven geven? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben van mening dat de huidige wet- en regelgeving daartoe voldoende mogelijkheden biedt. Ik zal dit punt meenemen in het actieplan pleegzorg en daaruit voortvloeiend de evaluatie van de maatregelen ter verbetering van de positie van pleegouders, dat ik u heb toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg op 14 november jongstleden. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op de voorgaande vragen.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment voor pleeggezinnen waarvan een pleegkind is opgenomen om toch een vergoeding te krijgen voor de geboden zorg, en bent u eventueel bereid hierin ondersteuning te bieden? Vindt u dat deze bestaande mogelijkheden voor ondersteuning van pleegouders waarvan een pleegkind is opgenomen voldoende zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vragen 2 en 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat pleegouders waarvan een pleegkind tijdelijk is opgenomen toch een vergoeding ontvangen voor de zorg die zij nog aan hun pleegkind bieden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het melden en onafhankelijk onderzoeken van calamiteiten bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat het overlijden van een 34-jarige vrouw in het kraambed in het Diakonessenziekenhuis door het ziekenhuis niet werd gemeld als calamiteit, maar via de familie bij de IGZ bekend werd?1
Het is betreurenswaardig dat het overlijden van deze patiënte niet door het Diakonessenhuis als calamiteit is herkend en derhalve niet bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is gemeld door de raad van bestuur van dit ziekenhuis. Op het moment dat deze calamiteit plaatsvond, stond het Diakonessenhuis onder verscherpt toezicht van de IGZ, mede naar aanleiding van geconstateerde tekortkomingen ten aanzien van de calamiteitenprocedure. Dit verscherpt toezicht is in december 2015 beëindigd. Iedere zorginstelling moet de kwaliteit en veiligheid van zorg systematisch bewaken, beheersen en verbeteren. Onderdeel van het kwaliteitssysteem zijn procedures voor het melden en onderzoeken van incidenten. Wanneer het een zorgaanbieder duidelijk wordt dat deze procedures niet (goed) zijn gevolgd, en/of een calamiteit niet wordt herkend, dan is de raad van bestuur ervoor eindverantwoordelijk dat dit op zodanige wijze wordt onderzocht dat hier zoveel mogelijk lering uit wordt getrokken.
Kunt u garanderen dat de nabestaanden voortvarend worden geholpen bij het afwikkelen van eventuele schadevergoeding, en dat dit geen ellenlange juridische en jarenslepende kwestie gaat worden?
Alle zorgaanbieders moeten zich houden aan de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), zo ook het Diakonessenhuis in Utrecht, Zeist en Doorn. De Wkkgz ziet op een cliëntgerichte en laagdrempelige klachtafhandeling. Vanaf 1 januari 2017 volgt uit de Wkkgz dat zorgaanbieders aangesloten moeten zijn bij een erkende geschilleninstantie die bindende uitspraken doet en een schadevergoeding kan toekennen. Bij deze geschillencommissie kunnen ook casussen worden aangebracht van voor 1 januari 2017. De IGZ houdt toezicht op de naleving van de Wkkgz.
Klopt het dat maternale sterfte altijd als calamiteit gemeld dient te worden? Hoe gaat de IGZ voorkomen dat een overlijden van een vrouw in het kraambed niet gemeld en onderzocht wordt als calamiteit?2 3
Maternale sterfte dient niet per definitie te worden gemeld als calamiteit bij de IGZ. Slechts wanneer sprake is van een calamiteit zoals omschreven in de Wkkgz dient een melding bij de IGZ plaats te vinden. Nog dit jaar publiceert de IGZ een circulaire calamiteiten om meer duidelijkheid te bieden aan zorgverleners over wanneer iets een calamiteit is en wanneer er bij de inspectie gemeld moet worden. De verantwoordelijkheid voor het herkennen van een calamiteit ligt bij de zorgaanbieder zelf. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Overigens moet maternale sterfte volgens richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie wel in alle gevallen gemeld worden bij de Auditcommissie Maternale Sterfte (AMS).
Hoe oordeelt u over het feit dat de externe onderzoeker op het gebied van patiëntveiligheid – aangetrokken door het ziekenhuis om onderzoek te doen naar gemelde (mogelijke) calamiteiten – nog steeds van mening is dat het overlijden geen calamiteit betrof?
Het is aan de IGZ om te oordelen of een calamiteitenonderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. In deze casus heeft de IGZ over het onderzoek waarbij de door u genoemde externe onderzoeker was betrokken, geoordeeld dat dit niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat er wel degelijk sprake was van een calamiteit. De raad van bestuur heeft die opvatting niet bestreden. In opdracht van de IGZ heeft de raad van bestuur een nieuw onderzoek laten uitvoeren.
Is het waar dat bij het overlijden betrokken artsen (meermaals) verzocht hebben om een systematische incident reconstructie en evaluatie (SIRE-onderzoek/Systematische Incident Reconstructie en Evaluatie)? Wat moet een arts doen als het ziekenhuis besluit zo'n onderzoek niet uit te voeren?
Dat is de IGZ niet bekend. Als een individuele zorgverlener van mening is dat er ten onrechte geen onderzoek wordt gedaan naar de gebeurtenis of dit onderzoek niet op de juiste wijze wordt uitgevoerd dan zal deze dit eerst intern via de gebruikelijke wegen kunnen aankaarten. Vanzelfsprekend kan de zorgverlener zelf een melding doen van de gebeurtenis bij de IGZ.
Klopt het dat de IGZ na de melding van de familie, en het uitblijvende calamiteitenonderzoek, het ziekenhuis heeft opgedragen dat dit onderzoek gedaan moest worden zonder de betrokkenheid van de externe onderzoeker? Zo ja, met elke argumentatie verzocht de IGZ daarom?
De IGZ heeft de raad van bestuur verzocht om nieuw onderzoek te doen. De reden daarvoor was dat de IGZ van oordeel was dat het eerste onderzoek niet zorgvuldig lijkt te zijn uitgevoerd. Om elke schijn van vooringenomenheid te vermijden heeft de inspectie verzocht dit nieuwe onderzoek niet te laten uitvoeren door het team dat het eerdere onderzoek had uitgevoerd.
De wijziging van de Gezondheidswet4, die onlangs is aanvaard door de Eerste Kamer, leidt er op termijn toe dat meldingen en calamiteitenrapportages op gepaste wijze openbaar zullen worden. Op deze wijze krijgt de zorgsector gegevens die hen helpt te leren van elkaar. De komende tijd praat de IGZ met de zorgsector, maar ook met patiënten en cliënten, over de vraag hoe het informatie het best openbaar kan maken, zodat de gegevens hier goed aan bijdragen. Openbaarmaking van meldingen en rapportages vraagt zorgvuldige afstemming met alle partijen en dat moet met inachtneming van zorgvuldigheid, privacy en beroepsgeheim. Dit alles zal landen in een nieuw openbaarmakingsbeleid dat door de IGZ wordt geformuleerd. Totdat hiervan sprake is maakt de IGZ afzonderlijke calamiteitenmeldingen en -rapportages vooralsnog niet openbaar. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wijziging van de Gezondheidswet doet de IGZ pilotgewijs al wel ervaring op met de openbaarmaking van geaggregeerde inspectiegegevens. De resultaten van twee recente pilots heb ik u onlangs doen toekomen5.
Overigens is het rapport «Verlengd verscherpt toezicht Diakonessenhuis Utrecht/Zeist/Doorn’uit november 2015 wel openbaar. In dit rapport wordt beschreven welke maatregelen in de periode van verscherpt toezicht, van december 2014 t/m november 2015, door de raad van bestuur van het Diakonessenhuis zijn genomen en welke vooruitgang is geboekt ten aanzien van het leren van ongewenste uitkomsten van zorg, het melden, onderzoeken en analyseren van calamiteiten en de calamiteitenprocedure.6
Overigens is het rapport «Verlengd verscherpt toezicht Diakonessenhuis Utrecht/Zeist/Doorn» uit november 2015 wel openbaar. In dit rapport wordt beschreven welke maatregelen in de periode van verscherpt toezicht, van december 2014 t/m november 2015, door de raad van bestuur van het Diakonessenhuis zijn genomen en welke vooruitgang is geboekt ten aanzien van het leren van ongewenste uitkomsten van zorg, het melden, onderzoeken en analyseren van calamiteiten en de calamiteitenprocedure.7
Klopt het dat in de eindrapportage van de IGZ wordt gesteld dat de externe onderzoeker «de schijn heeft gewekt van vooringenomenheid», en «geen goed onderzoek» heeft verricht? Kunt u de eindrapportage openbaar (laten) maken?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de IGZ het ziekenhuis heeft gevraagd alle calamiteiten waarbij de externe onderzoeker betrokken was in het Diakonessenhuis na te lopen? Zo ja, is dat gebeurd? Zijn daarbij nog zaken aangetroffen die niet juist afgehandeld waren?
Nee.
Is bekend hoe vaak deze externe onderzoeker ingezet is voor het leiden van calamiteitenonderzoek? Bent u bereid de IGZ deze onderzoeken na te laten lopen waarbij deze adviseur betrokken is geweest? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn verwacht u daar de uitkomsten van? Kunt u deze rapporten te zijner tijd openbaar laten maken?
Het is mij niet bekend hoe vaak deze onderzoeker is ingezet voor het leiden van een calamiteitenonderzoek. De IGZ beoordeelt alle onderzoeken op dezelfde wijze als in onderhavige casus is gebeurd. Indien de IGZ oordeelt dat een onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd, vraagt het de raad van bestuur nieuw onderzoek te doen. Ik acht het daarom niet opportuun de IGZ te vragen deze onderzoeken opnieuw te beoordelen.
Is er sprake van een relatie tussen het verscherpt toezicht van het Amphia Ziekenhuis in Breda, vanwege achterblijvende patiëntveiligheid, met de externe onderzoeker die werkzaam was als manager Veiligheid in het Amphia Ziekenhuis?4
Nee, de inspectie heeft per 23 mei 2016 verscherpt toezicht ingesteld bij het Amphia ziekenhuis omdat het Convenant Medische Technologie en het Veiligheidsmanagementsysteem onvoldoende zijn geïmplementeerd. De raad van bestuur is eindverantwoordelijk voor de implementatie van dergelijke richtlijnen en veldnormen.
Hoe vaak moet een calamiteitenonderzoeksgroep met mensen van buiten een zorginstelling worden geformeerd, omdat er twijfels zijn over de onafhankelijkheid van het onderzoek van de instelling?
De IGZ vraagt zorginstellingen met enige regelmaat om een onderzoek opnieuw uit te voeren, omdat dit naar oordeel van de IGZ niet zorgvuldig is uitgevoerd. Dit betekent echter niet per definitie dat er een onderzoekscommissie met mensen van buiten het ziekenhuis moet worden geformeerd. Wanneer dit toch gebeurt, is dit vaak een eigen besluit van de raad van bestuur. Redenen om dit te doen kunnen zijn dat er te weinig onderzoekers binnen de zorginstelling beschikbaar zijn, dat deze zelf bij de casus betrokken zijn, of dat de raad van bestuur inschat dat de betrokken patiënt en/of familie geen vertrouwen heeft in een intern onderzoek.
Hoe denkt u over de mogelijkheid calamiteitenonderzoek altijd door externen te laten doen, ter voorkoming van vooringenomenheid of het afzien van SIRE-onderzoek in verband met de kosten voor de zorginstelling? Kunt u uw antwoord toelichtend?
Ik zou dat onwenselijk vinden. Een belangrijk doel van calamiteitenonderzoek is dat de zorginstelling leert van ongewenste uitkomsten van zorg. Het lerend vermogen is het grootst wanneer een instelling dit zelf uitvoert. Daarbij zijn kwaliteits- en onafhankelijkheidswaarborgen van groot belang, opdat de IGZ het onderzoek goed kan beoordelen. De IGZ kan daarom eisen stellen aan het onderzoek of de onderzoekscommissie. Van groot belang vind ik verder de inbreng van betrokken patiënt en familie of nabestaanden bij het vaststellen van de feiten en het beschrijven van de gebeurtenissen. Dit draagt bij aan het vertrouwen van de patiënt en familie of nabestaanden in de wijze waarop het onderzoek wordt gedaan.
Zorgorganisaties die steeds meer betalen aan accountants |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo’n verspilling van zorggeld dat zorgorganisaties steeds meer geld kwijt zijn aan accountantsdiensten, en over 2015 zelfs € 70 miljoen hieraan uitgegeven hebben?1
Uiteraard moeten zorgaanbieders, net als iedere andere organisatie, ervoor zorgen dat hun financiële verslaglegging op orde is. De controle hierop vindt plaats door accountants. Zorginstellingen zijn vrij in hun keuze voor een accountantskantoor. Volgens het rapport bedragen de accountantskosten gemiddeld 0,13% van de omzet van de zorginstelling en is er sprake van een lichte daling van de accountantskosten ten opzichte van 2014 van 1,2%. Dat de accountantskosten gemiddeld gezien dalen, is goed nieuws.
Dit neemt niet weg dat er tussen sectoren grote verschillen zijn. De accountantskosten zijn gestegen bij aanbieders in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT), de gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Ziekenhuizen zijn daarentegen juist veel minder kwijt aan accountants, vermeldt hetzelfde artikel.
Om te beoordelen of er sprake is van verspilling is het belangrijk om te weten waardoor het komt dat de kosten zijn gestegen. Intrakoop geeft aan dat in de care veel extra kosten worden gemaakt, omdat als gevolg van de invoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet het aantal contractpartijen waarmee wordt samengewerkt fors is toegenomen. Ook in de ggz is – als gevolg van de invoering van de nieuwe Wmo 2015 en de Jeugdwet, voor diverse zorgaanbieders sprake geweest van een toename van het aantal contractpartijen. Als zodanig is dat geen verspilling omdat het nodig is dat de jaarrekening van zorgorganisaties wordt gecontroleerd.
Het is wel belangrijk dat deze controle met zo min mogelijk administratieve lasten gepaard gaat. Om hiervoor te zorgen heeft het programma i-Sociaal Domein van gemeenten en aanbieders (waaronder GGZ Nederland) diverse handreikingen ontwikkeld die partijen kunnen gebruiken bij het terugdringen van de administratieve lasten als gevolg van de inkoop van diensten en verantwoording in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Door gebruik te maken van deze handreikingen kunnen ook de kosten voor de accountants in de komende jaren afnemen. Ik heb de partijen dan ook opgeroepen om de uitvoeringsvarianten, de standaardartikelen en de i-jeugd en i-wmo standaarden te gebruiken in de inkoop. Parallel hieraan wordt bezien of voor de Wmo 2015 en/of de Jeugdwet nadere wet- en regelgeving nodig is om de administratieve lasten verder terug te dringen in het geval dat gemeenten en aanbieders hun verantwoordelijkheid onvoldoende nemen.
Vindt u het normaal dat een gemiddelde zorgorganisatie in 2015 € 87.000 aan accountantskosten heeft uitgegeven? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet? Hoe oordeelt u erover dat dit bedrag voor de GGZ-sector, de jeugd-ggz en de Wmo nog veel hoger uitvalt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de constatering uit het onderzoek van Intrakoop dat het grootste deel van de kosten naar de grote vier internationaal opererende accountants (Deloitte, EY, KPMG en PWC) ging, die gezamenlijk een marktaandeel hebben van 81%? Vindt u het wenselijk dat dergelijke bedrijven geld opstrijken dat eigenlijk voor zorg bedoeld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de constatering van Intrakoop dat sinds de invoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet het aantal contractpartijen waarmee wordt samengewerkt fors is toegenomen? Hoe verhoudt dit zich met uw doelstelling om de bureaucratie in de zorg aan te pakken?
Het klopt dat het aantal contractpartijen is toegenomen sinds de invoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 opdrachtgever voor de diensten die geleverd worden in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, waardoor veel aanbieders te maken hebben met meerdere opdrachtgevers. Doordat de administratieve processen bij gemeenten en aanbieders rondom de contractering en verantwoording regelmatig nog niet op orde waren, was er in 2015 sprake van een toename van administratieve lasten. Gemeenten en aanbieders werken in het programma i-Sociaal Domein, dat ik samen met de VNG financieel ondersteun, gezamenlijk aan handreikingen die gericht zijn op standaardisatie en vereenvoudiging van de inkoop- en verantwoordingsprocessen tussen gemeenten en aanbieders. Hierdoor zullen de administratieve lasten afnemen.
Heeft u deze verspilling van zorggeld en de bureaucratie die hiermee gepaard gaat als gevolg van de invoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
De invoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet heeft als voorzien geleid tot nieuwe verhoudingen en contracten tussen gemeenten en zorgaanbieders. Partijen werken aan het verbeteren van de administratieve processen rondom de nieuwe contractering en het inregelen van de verantwoording binnen de eigen organisatie. Samen met de VNG ondersteun ik het programma i-Sociaal Domein dat gemeenten en zorgaanbieders door middel van handreikingen helpt bij het standaardiseren van de inkoop- en verantwoordingsprocessen. Daarnaast zetten diverse gemeenten en aanbieders stappen om in het kader van de transformatie te komen tot nieuwe contracten en vormen van verantwoording waarbij de administratieve lasten voor aanbieders zullen afnemen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Intrakoop die een verdere toename van de administratieve lasten voorziet met betrekking tot extra accountantskosten in verband met controles? Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgorganisaties hun geld weer gaan uitgeven aan zorg, en niet aan dure accountancykosten als gevolg van de bureaucratische regels die zij opgelegd hebben gekregen door uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze uitspraak is niet in de Jaarverslagenanalyse 2015 van Intrakoop opgenomen. Wel geeft Intrakoop aan dat de door haar becijferde stijging van de accountantskosten voor de GGZ voor 2015 wellicht nog hoger uitvalt «aangezien de GGZ-sector uitstel heeft gekregen tot 31 december 2016 voor publicatie van de jaarcijfers over 2015.» Intrakoop verwacht dat «onder deze groep «laatkomers» zich nog enkele organisaties bevinden met bovengemiddelde kostenstijgingen.» Ik beschik niet over de cijfers van de accountantskosten van deze ggz-aanbieders en kan dus niet staven of deze verwachting wel of niet terecht is. Zie verder het antwoord op de vragen 1 en 2.
Het bericht ‘Advocaat cliënten met pgb-schuld: ‘Instellingen komen wel héél makkelijk weg met misbruik’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advocaat cliënten met pgb-schuld: «Instellingen komen wel héél makkelijk weg met misbruik»?1
Ja.
Hoe groot is de fraude met Persoonsgebonden Budgetten (PGB’s) in Nederland?
De precieze omvang van fraude in de zorg, waaronder fraude met persoonsgebonden budgetten, is niet bekend. Wel geven de cijfers van zorgverzekeraars en van de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie een indicatie. Zoals de Minister en ik recent hebben aangegeven in de vijfde voortgangsrapportage Rechtmatige Zorg hebben zorgverzekeraars in 2015 voor ruim 11 miljoen euro aan fraude vastgesteld. Daarvan had 74% (oftewel 8,2 miljoen euro) betrekking op het pgb. Verder heeft de Inspectie SZW in 2015 11 strafrechtelijke onderzoeken en 2 zogeheten ontnemingsonderzoeken afgerond en ingeleverd bij het Openbaar Ministerie. Het geschatte fraudebedrag kwam in totaal uit op zo’n 8 miljoen euro, waarvan circa 7 miljoen betrekking had op het pgb.2 Dit zijn echter alleen de bedragen die deze partijen op basis van uitgevoerde onderzoeken hebben vastgesteld.
Herkent u het beeld dat er te weinig capaciteit is bij politie en Openbaar Ministerie om fraude met PGB’s op te sporen? Zo ja, kan de motie van het lid Bergkamp c.s. dan wel worden uitgevoerd?2
Voor een effectieve bestrijding van zorgfraude is een evenwichtige aanpak door de gehele keten van preventie, controle, toezicht en handhaving essentieel. Het strafrecht is één van de schakels in deze keten.
De genoemde motie gaat onder andere over de bescherming van budgethouders die te goeder trouw zijn gebleken bij vermoedens van fraude. In die fase zetten de zorgkantoren zich in om maatregelen tegen frauderende zorgaanbieders te nemen door de zorgaanbieder direct aan te spreken op basis van onrechtmatige daad of de vordering op de zorgaanbieder van de budgethouder over te nemen door middel van een akte van cessie. Als er mogelijk sprake is van een strafbaar feit, kan ook uiteraard aangifte worden gedaan. Het uitgangspunt daarbij is om het strafrecht in te zetten in zaken waar dat het grootste effect kan sorteren.
In het Centraal Selectieoverleg Zorg (CSO Zorg) maakt het Openbaar Ministerie samen met de toezichthouders (NZa en IGZ) en de bijzondere opsporingsdiensten (Inspectie SZW en FIOD) een selectie van zaken die in aanmerking komen voor strafrechtelijk onderzoek.
De afgelopen jaren hebben de Minister en ik vanuit het programma Rechtmatige Zorg aanzienlijk geïnvesteerd in de capaciteit voor het toezicht en de strafrechtelijke opsporing en vervolging van zorgfraude. We hebben uw Kamer hier het meest recent over geïnformeerd via de antwoorden op schriftelijke vragen over de ontwerpbegroting 2017.4 Daarnaast heeft de politie capaciteit beschikbaar voor de aanpak van fraude in de zorg. Bezien vanuit de hierboven geschetste rolopvatting geeft het Openbaar Ministerie aan dat de beschikbare capaciteit voor de fraudebestrijding voldoende is.
Welke mogelijkheden ziet u om sneller fraude-onderzoek te laten doen door een zorgkantoor, indien sprake is van weinig cliënten bij een PGB-zorgverlener, rekening houdend met de ontwikkeling naar kleinere zorginitiatieven en zorgcoöperaties?
Het is aan zorgkantoren om naar beste inzicht en vermogen invulling te geven aan fraude-onderzoeken. In ben met hen in gesprek of en hoe dit sneller kan.
Bent u bereid in gesprekken met de zorgkantoren het belang van opsporen, aanpakken en doorpakken van PGB-fraude nogmaals te benadrukken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat wil ik blijven doen. Zorgkantoren onderkennen reeds het belang van een gedegen fraudeaanpak. Op voorhand beoordelen zorgkantoren, in bewuste- keuze gesprekken, of de verzekerde voldoende in staat is om de zorg te organiseren en het pgb adequaat te beheren. Daarnaast voeren zorgkantoren periodiek huisbezoeken uit om de situatie van de verzekerde te evalueren. Daarbij is het van belang dat zorgkantoren alert zijn op signalen van fraude. Indien er sprake is van een vermoeden van fraude kunnen zorgkantoren controles uitvoeren of een fraudeonderzoek starten. Als er dan fraude wordt geconstateerd, kan het zorgkantoor maatregelen treffen.
Klopt het dat gevallen van voor 7 december 2015 niet onder de «te goeder trouw»-regeling vallen? Zo ja, wat doet u om deze slachtoffers van frauderende zorgverleners te helpen?
Het zorgkantoor onderzoekt of er sprake is van fraude en door wie deze fraude eventueel gepleegd is. Het is daarbij ook aan het zorgkantoor om te beoordelen of de betreffende budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld. Ik heb met zorgkantoren afspraken gemaakt over de aanpak van fraude en de omgang met terugvorderingen in openstaande casuïstiek en de reikwijdte van deze afspraak. Daarbij is afgesproken dat budgethouders te goeder trouw worden beschermd en de fraudeurs, door zorgkantoren, worden aangesproken tot terugbetaling. De afspraak over de reikwijdte betreft ook casuïstiek die voor 7 december is ontstaan mits de juridische status van het dossier nog niet is afgesloten op 7 december 2015 en/of het fraude onderzoek nog gaande is op 7 december 2015. Zorgkantoren zijn hiermee aan de slag gegaan en daarvoor ben ik hen zeer erkentelijk.
Kan de Kamer de AMvB, waardoor de verantwoordelijkheid voor PGB-fraude neer kan worden gelegd bij de zorgaanbieder in plaats van de budgethouder, nog voor het einde van dit jaar verwachten?
Uit mijn verkenning naar de mogelijkheden om rechtreeks aanspreken van frauderende zorgaanbieders in wet- en regelgeving te verankeren, blijkt dat voor de zorgdomeinen van de gemeenten en zorgkantoren aanpassingen moeten worden voorbereid. Er komt geen AMvB. Om aan het verzoek van uw Kamer tegemoet te komen wil ik een derdenbeding verplicht stellen voor de zorgovereenkomsten die budgethouders sluiten met zorgaanbieders.
De zorgkantoren en het college van B&W krijgen hiermee de mogelijkheid om frauderende zorgaanbieders rechtstreeks aan te spreken. Dat vergt een wijziging van de huidige regelgeving. Naar verwachting zal die wijziging begin volgend jaar gereed zijn.
Het voorkomen van seksueel misbruik in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u bij de aanbieding van het aangescherpte Samenwerkingsprotocol tussen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM) schreef dat hierin «in het bijzonder afspraken zijn opgenomen over afstemming in geval van seksueel grensoverschrijdend gedrag van zorgverleners, gegevensverstrekking in geval van veroordeling van zorgverleners voor (voltooide) ernstige zeden- of levensdelicten begaan in de privésfeer, onderlinge verstrekking van (medische) gegevens en de wijze van afstemming in verschillende fasen van een onderzoek.»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet toelaatbaar is dat in het geval van een veroordeling van een zorgverlener voor een ernstig zedendelict in de privésfeer die informatie niet door het OM met de IGZ wordt gedeeld? Zo ja, waarom is dit blijkbaar in de praktijk niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?2
Dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) deze informatie met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ) deelt is van groot belang om een eventueel risico voor de patiëntveiligheid te kunnen beperken. Juist daarom is in het aangescherpte Samenwerkingsprotocol tussen de IGZ en het OM (hierna: Samenwerkingsprotocol)3 opgenomen dat het OM de IGZ op de hoogte zal brengen van een veroordelend vonnis gebaseerd op overtreding van de artikelen 240b tot en met 250 of 287 tot en met 291 (m.u.v. 289a) van het Wetboek van Strafrecht gepleegd door een artikel 3 wet Big-beroepsbeoefenaar in de privésfeer.
Het OM voert die afspraak uit en sinds juli 2015 heeft het OM de IGZ eenmaal geïnformeerd over een dergelijke veroordeling. Het OM registreert niet welk beroep een verdachte uitoefent. Dit is voor de strafzaak meestal niet relevant. Het registratiesysteem van het OM voorziet er ook niet in om het beroep van een verdachte apart te vermelden.
Het goed uitvoeren van het samenwerkingsprotocol vergt om die reden alertheid bij zowel de politie (tijdens het verhoor) als de officier van justitie (bij beoordeling van de zaak). Binnen het OM wordt hiervoor voortdurend aandacht gevraagd, bijvoorbeeld in overleggen van de medische portefeuillehouders en het platform Zeden en het platform van executieofficieren.4
Kunt u de exacte procedure toelichten die het OM momenteel hanteert in het geval dat een zorgverlener in de privésfeer is veroordeeld voor een ernstig zedendelict?
In een van de bijlagen bij het Samenwerkingsprotocol is de werkwijze nader omschreven. Kort samengevat komt die werkwijze erop neer dat het OM bij – in de privésfeer gepleegde – ernstige zedendelicten, voltooide levensdelicten of andere feiten die relevant kunnen worden geacht voor de IGZ, aan de IGZ kan meedelen dat sprake is van een veroordeling onder vermelding van het strafbare feit, de datum van de uitspraak en de naam van de zorgverlener.
Aangezien het in de betreffende paragraaf van het Samenwerkingsprotocol met name gaat om strafbare feiten die gepleegd zijn in de privésfeer, is het strafrechtelijk onderzoek in die gevallen niet gericht op de beroepsuitoefening. Het zal het OM dan ook niet in alle gevallen bekend zijn dat het feit gepleegd is door een zorgverlener. Derhalve zal de IGZ navraag doen bij het OM wanneer een bij de Inspectie bekende zaak mogelijk strafrechtelijke feiten behelst, terwijl hiervan nog geen melding is gedaan door het OM.
Ik verwijs u voor de nadere bijzonderheden van de procedure naar de informatieparagraaf van het Samenwerkingsprotocol.
Deelt u de mening dat het OM in alle gevallen dat een artikel 3 Wet Big-beroepsbeoefenaar in de privésfeer veroordeeld is voor een ernstig zedendelict de IGZ hiervan op de hoogte moet stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid te bevorderen dat er een sluitend systeem komt waarbij het OM te allen tijde de IGZ informeert als een artikel 3 Wet Big-beroepsbeoefenaar in de privésfeer veroordeeld is voor een ernstig zedendelict? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bevorderen, en wanneer verwacht u de Kamer over de vorderingen te kunnen informeren?
Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat de regeling die nu in het Samenwerkingsprotocol is verwoord niet sluitend is. Mij zijn namelijk geen gevallen bekend waarin het OM verzuimd heeft te handelen, daar waar het Samenwerkingsprotocol dit voorschrijft. Aanvullend wordt dit punt, gelet op de grote belangen die ermee zijn gemoeid, consequent besproken door de Inspecteur Generaal van de IGZ en de Voorzitter van het college van Procureurs Generaal van het OM, in hun periodieke bestuurlijk overleg.
Bent u bereid het OM te vragen met terugwerkende kracht te onderzoeken of er in het afgelopen jaar veroordelingen wegens ernstige zedendelicten door artikel 3 Wet Big-beroepsbeoefenaar in de privésfeer zijn geweest, en deze alsnog aan de IGZ door te geven? Zo ja, bent u bereid de Kamer over aard en aantal hiervan te informeren? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 5 heb ik reeds gemeld dat mij geen gevallen bekend zijn waarin het OM heeft verzuimd een veroordeling te melden in het kader van het Samenwerkingsprotocol. Ik zie dan ook geen reden om het OM te vragen daarnaar een onderzoek in te stellen.
Hoe vaak is het voorgekomen dat de IGZ navraag doet bij het OM bij zaken die bij de IGZ bekend zijn, en nog niet door het OM zijn gemeld? Is het OM in dergelijke gevallen verplicht informatie te verstrekken?3
De IGZ heeft geen navraag gedaan naar een veroordelend vonnis. Wel heeft de IGZ in twee gevallen afstemming gezocht over lopende onderzoeken van het OM.
Het Samenwerkingsprotocol omvat geen informatieplicht tussen de IGZ en het OM, het biedt uitgangspunten voor een effectieve samenwerking.
Het bericht dat zorgcentrum Huis in de Duinen onder verscherpt toezicht is gesteld |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Inspectie verscherpt toezicht zorgcentrum Huis in de Duinen»?1
Ja.
Hoe kan het dat, hoewel de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in juli 2015 constateerde dat er niet werd voldaan aan maar liefst zes normen met betrekking tot een veilige leefomgeving en medicatieveiligheid, zij na een paar gesprekjes met het bestuur in januari 2016 besloot dat er geen verscherpt toezicht zou worden ingesteld, of bestuursrechtelijke maatregelen zouden worden genomen?
Vanaf juli 2015 heeft Huis in de Duinen de problemen ter hand genomen. In april 2016 liet ik u weten dat de IGZ, naar aanleiding van het onaangekondigde bezoek d.d. 21 januari 2016, oordeelde dat de zorgaanbieder nog niet voldeed aan alle normen, maar wel verbeterkracht liet zien en aanzienlijke verbeterslagen maakte. De inspectie stelde onder andere vast dat een omvangrijk verbetertraject was gestart conform een duidelijke PDCA-cyclus. De voortgang van de verbetermaatregelen zijn getoetst door zowel interne audits van de instelling zelf als door de IGZ.
De kwaliteit van zorg bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen was op dat moment dusdanig dat de IGZ geen aanleiding zag voor verscherpt toezicht of bestuursrechtelijke maatregelen. Tevens antwoordde ik u dat wanneer de IGZ opnieuw constateert dat de kwaliteit van zorg nog niet geborgd is, de IGZ nadere maatregelen zal nemen.
Tijdens een hertoetsbezoek op 31 augustus 2016 constateerde de IGZ dat het de organisatie niet gelukt is om het ingezette verbetertraject goed te implementeren en te borgen, daarmee stagneerde de ingezette verbetering. De instelling voldeed niet aan 11 van de 18 getoetste normen rond cliëntdossier, deskundigheid en inzet personeel. De inspectie heeft op basis van deze bevindingen onvoldoende vertrouwen in duurzame verbetering van Huis in de Duinen en heeft Huis in de Duinen daarom met ingang van 12 oktober 2016 voor een periode van zes maanden onder verscherpt toezicht gesteld.
Waaruit bestond die verbeterkracht en de verbeterslagen die de redenen waren om Huis in de Duinen niet onder verscherpt toezicht stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat een jaar later Huis in de Duinen nog slechter presteerde, en niet voldeed aan elf van de vijftien beoordeelde normen? Wat zegt dat over de eerdere oordelen van de IGZ?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat ruim 8 jaar lang diverse bewindspersonen, inclusief uzelf, een gevaarlijke toestand voor bewoners en personeel hebben laten voortbestaan?
Er is in die periode geen sprake geweest van een gevaarlijke toestand voor de bewoners, er was wel sprake van tekortkomingen waardoor de kans op onveilige situaties groter is dan gewenst. Er werd voortdurend gewerkt aan verbeteringen en deze waren ook zichtbaar. Nu blijkt dat het verbeteringsproces stagneert. Dit is iets wat de IGZ vaker ziet, dat het een organisatie niet lukt om ingezette verbeteringen ook duurzaam vast te houden en te borgen.
Vind u dat u voldaan heeft aan de verwachting die u wekte met uw antwoord op eerdere vragen in april dit jaar toen u schreef dat familieleden van bewoners van Huis in de Duinen van u mogen verwachten dat erop wordt toegezien dat de kwaliteit van zorg op peil is? Vindt u dat u aan deze verwachting heeft voldaan? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, welke actie gaat u nu alsnog ondernemen richting bewoners en familie?2
Ja. De IGZ heeft de voortgang van het verbetertraject intensief gevolgd en met ingang van 12 oktober 2016 Huis in de Duinen onder verscherpt toezicht gesteld.
Bent u van mening dat de huidige interimbestuurder de juiste persoon op de juiste plaats is, aangezien de vorige organisatie waar zij tot juni 2016 in de raad van toezicht zat op 19 oktober ook onder verscherpt toezicht is gesteld?
Het is primair aan de Raad van Toezicht om te bepalen of een bestuurder op de juiste plaats zit of niet. Het is aan de Raden van Toezicht zorg te dragen voor een zodanige toedeling van bestuurlijke verantwoordelijkheden, bestuurlijke bevoegdheden evenals afstemmings- en verantwoordingsplichten dat dit redelijkerwijs zal leiden tot het verlenen van goede zorg.
Sinds 1 januari 2016 kan de IGZ een zorgaanbieder namens de Minister een aanwijzing geven. Het ingrijpen van de IGZ kan er bijvoorbeeld op gericht zijn een bestuurslid toe te voegen, wanneer de IGZ constateert dat het bestuur onvoldoende in staat is de kwaliteit van zorg te waarborgen.
Als ultimum remedium kan de IGZ als onderdeel van de handhavingsinterventies een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang inzetten.
De IGZ kan ook een aanwijzing geven waarbij ze de zorginstelling opdraagt om een bestuurder te vervangen. Hoe het dienstverband dan wordt beëindigd is een privaatrechtelijke aangelegenheid. De Raad van Toezicht houdt toezicht op de Raad van Bestuur en kan als uiterste middel het bestuur ontslaan. Ook de ondernemingsraad kan via het recht van enquête ingrijpen. Daarnaast biedt boek 2 Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid om apert disfunctionerende bestuurders te ontslaan.
In het op 13 januari jl. aan uw Kamer gezonden beleidskader «Goede zorg vraagt om goed bestuur» (Kamerstuk 32012, nr. 35) treft u een verdere toelichting op de inzet van het aanwijzingsinstrument.
Op welke wijze gaat u de carrousel van disfunctionerende managers nu eens doorbreken, zoals u eerder al toezegde?
Zie antwoord vraag 7.
De patiëntenstop van het Nij Smellinghe |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u het over het moeten instellen van een patiëntenstop door het Drachtens ziekenhuis Nij Smellinghe?1 2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 van het lid Klever van de PVV fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 527) over dit zelfde onderwerp.
Vindt u het gewenst dat een ziekenhuis voor zo'n lange tijd geen werk uitvoert, omdat zij in de maanden daarvoor meer heeft gedaan dan afgesproken met De Friesland Zorgverzekeraar/Achmea? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat er geen sprake is van een algemene stopzetting van de werkzaamheden, maar dat voor een bepaalde groep nieuwe patiënten geen afspraken in 2016 meer worden gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 1 van het lid Klever van de PVV fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 527) over dit zelfde onderwerp.
Wat is volgens u de taak van de zorgverzekeraar om aan zijn zorgplicht te voldoen als een van de Friese ziekenhuizen geen geplande behandelingen meer doet?
De zorgverzekeraar heeft zorgplicht en de patiënt heeft recht op goede en tijdige zorg. Ongeacht de polis moet de verzekerde altijd binnen redelijke termijn en op redelijke afstand zorg kunnen krijgen.
Is het voor de patiënten van het Universitair Medisch Centrum Groningen, die veel doorverwezen worden, vanwege minder complexiteit, mogelijk om net zo snel bij de overgebleven ziekenhuizen geholpen te worden?
Het effect van de opnamestop van Nij Smellinghe voor een bepaalde groep patiënten op de wachttijden bij andere ziekenhuizen is niet op voorhand te becijferen. Maar zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, moeten zorgverzekeraars zorgen voor goede en tijdige zorg voor hun verzekerden. De zogenaamde Treeknormen zijn daarbij leidend voor de bepaling van de tijdigheid. De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars, voor die verzekerden die niet langer willen wachten dan deze normtijden, bemiddelen bij het vinden van andere zorgaanbieders die wel binnen de gestelde normtijden zorg kunnen verlenen.
Is te voorkomen dat er door de patiëntenstop lange wachttijden ontstaan in de andere ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Worden de reiskosten die verzekerden extra moeten maken in verband met de patiëntenstop vergoed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie ziet daarop toe?
(Extra) reiskosten voor patiënten naar zorgaanbieders worden alleen vergoed op grond van de Zorgverzekeringswet voorzover zij vallen onder hetgeen is bepaald in het Besluit zorgverzekering ten aanzien van ziekenvervoer (artikelen 2.13 t/m 2.15 van dat besluit).
Hoe oordeelt u er over dat De Friesland Zorgverzekeraar/Achmea wel bereid is tot financiële overbrugging ter voorkoming van een faillissement van het ziekenhuis, maar niet bereid is tot het financieren van patiënten die geholpen kunnen worden in Drachten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de contractering van zorg de verantwoordelijkheid van lokale partijen, waarbij die partijen zich dienen te houden aan de bestaande regelgeving. Belangrijk onderdeel daarvan is de zorgplicht voor zorgverzekeraars om te zorgen voor voldoende, tijdige en kwalitatief goede zorg voor zijn verzekerden. De NZa ziet op naleving van die zorgplicht in individuele cases toe. Overigens heeft zorgverzekeraar De Friesland mij laten weten dat voor zover bij hen bekend geen sprake is van een dreigend faillissement van het ziekenhuis. Inmiddels heeft het ziekenhuis mij laten weten met een aantal zorgverzekeraars, waaronder De Friesland, afspraken te hebben gemaakt over extra financiële middelen. Zie ook het antwoord op vraag 1 van het lid Klever van de PVV fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 527) over dit zelfde onderwerp.
Is het waar dat patiënten die een restitutiepolis hebben wel gewoon binnen de Treeknormen (maximaal aanvaardbare wachttijden) geholpen kunnen worden in het ziekenhuis dat zij verkiezen? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Verzekerden met een restitutiepolis hebben recht op een vergoeding voor kosten van zorg. Bij een restitutiepolis in zijn zuivere vorm – dus zonder elementen van een naturapolis – mogen er voor verzekerden geen beperkingen gelden als gevolg van contractering. Van een zuivere restitutie-verzekering is geen sprake indien wel beperkingen worden opgelegd die het gevolg zijn van contractering. Ik vind het belangrijk dat mensen die een restitutieverzekering kopen er van uit moeten kunnen gaan dat dit een zuivere restitutieverzekering is. Met ingang van 2017 mogen verzekeraars daarom niet meer een dergelijke niet-zuivere restitutiepolis aanbieden onder de noemer van een restitutiepolis. De NZa heeft haar regelgeving daarop aangepast (Regeling TH/NR-004, Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) en zal daar de komende maanden ook op toezien.
Vindt u het niet een aantasting van de keuzevrijheid van patiënten als deze niet direct naar het ziekenhuis van hun keuze kunnen? Zo neen, waarom niet?3
Iedereen kan zelf een zorgverzekering kiezen. Bij de ene polis kan een verzekerde naar alle zorgaanbieders van zijn of haar keuze, bij de andere polis kan dat niet. Het is aan de verzekerden om een polis te kiezen die het beste past bij de eigen voorkeuren. Maar ook bij een restitutiepolis kan het gebeuren dat een verzekerde niet direct terecht kan bij het ziekenhuis dat zijn of haar voorkeur geniet, bijvoorbeeld als het ziekenhuis vol is. Patiënten kunnen dan kiezen of zij de wachttijd willen verlengen en alsnog naar het ziekenhuis van eerste voorkeur gaan of dat zij kiezen voor een ander ziekenhuis. Desgewenst kunnen zij de zorgverzekeraar vragen daarin te bemiddelen.
Het bericht dat Patiënten VGZ niet meer welkom zijn bij ziekenhuis MST |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel dat «Patiënten VGZ niet meer welkom zijn bij ziekenhuis MST»?1
Ja.
Heeft zorgverzekeraar VGZ conform de regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, punt 15 van de regeling, zijn verzekerden geïnformeerd dat er voor het jaar 2016 sprake is van een omzetplafond met het Medisch Spectrum Twente (MST)? Zo nee, op welke wijze heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dan toezicht gehouden? Zo nee, is de verzekeraar dan verplicht toch de extra verleende zorg aan MST te vergoeden? Zo nee, welke rechten kunnen verzekerden aan het schenden van de informatieplicht ontlenen?
VGZ heeft na het sluiten van het contract vorig jaar op «Vergelijk en Kies» aangegeven:«Wij hebben met dit ziekenhuis afspraken gemaakt over de hoeveelheid zorg die de zorgaanbieders in 2016 mogen verlenen. Het kan zijn dat het ziekenhuis u hierom wil doorverwijzen. Of pas later kan behandelen. Voor complexe zorg en spoedzorg kunt u altijd bij dit ziekenhuis terecht.»
Het is aan de NZa om te beoordelen of hiermee aan de regeling is voldaan. Over individuele gevallen doet de NZa geen mededelingen. Maar in algemene zin heeft de NZa, net als eerdere jaren, voorafgaand aan het jaar 2016 gecontroleerd of verzekeraars hun informatieverstrekking richting hun (potentiële) verzekerden op orde hebben. Een controlepunt daarbij was onder meer de informatieverstrekking over omzetplafonds/volumeafspraken zoals neergelegd in artikel 15 van de nadere regel TH/NR-004. Ook lopende het polisjaar houdt de NZa de wijze van informatieverstrekking door zorgverzekeraars in de gaten. Dit doet zij aan de hand van signalen die zij ontvangt via haar meldpunt en door zelf onderzoek te doen. Als de NZa constateert dat een informatieverplichting wordt geschonden dan kan zij daar tegen optreden door het inzetten van haar handhavingsinstrumentarium. Verzekerden kunnen een melding bij de NZa indienen als er een informatieverplichting is geschonden door een zorgverzekeraar, ook kan een verzekerde een procedure bij de SKGZ starten.
Op welke wijze heeft VGZ zijn verzekerden gedurende het jaar geïnformeerd over de mogelijkheid dat ze het risico liepen in de tweede helft van het jaar voor niet-acute zorg niet meer in het MST in Enschede terecht te kunnen? Welke verplichting hebben zorgverzekeraars om dit gedurende het jaar te doen?
VGZ heeft dat gedaan via de mededeling die na het sluiten van het contract op Vergelijk en Kies is geplaatst. Dit heeft de VGZ zo gedaan omdat zij van mening is voldoende zorg te hebben ingekocht in de regio.
In het antwoord op vraag 2 is reeds ingegaan op de verplichting voor informatieverstrekking gedurende het jaar.
Geldt de stop voor nieuwe behandelingen ook voor verzekerden die bij een arts onder behandeling staan voor een aandoening, voor wie een nieuwe behandeling opgestart moet worden (een nieuwe DOT geopend. DOT: Diagnose Behandeling Combinatie op weg naar Transparantie)? Zo ja, vindt u dit wenselijk als patiënten vanwege omzetplafonds in meerdere ziekenhuizen behandeld moeten gaan worden?
Nee, dit geldt niet voor lopende behandelingen, die worden gewoon voortgezet. Dit geldt ook niet wanneer er al een afspraak is ingepland. Daarnaast geldt de maatregel ook voor een aantal andere groepen niet (mensen kunnen ook nog naar het MST als ze met spoed naar het ziekenhuis moeten, met hun kind naar het ziekenhuis moeten, zwanger zijn of als ze een restitutiepolis hebben).
Bent u nog steeds van mening dat, als een zorgverzekeraar geen realistisch volume heeft ingekocht, verzekerden daarmee geen genoegen zullen nemen en naar een andere verzekeraar zullen overstappen?2 Welke mogelijkheden heeft de verzekerde om tussentijds zijn verzekering op te zeggen en zich elders te verzekeren, zodat hij wel in het ziekenhuis van zijn voorkeur behandeld kan worden?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht: zij moeten voldoende volume inkopen. Als een verzekerde vanwege een budgetplafond niet terecht kan bij de zorgaanbieder van zijn voorkeur kan hij daar bij de keuze van een polis op selecteren. Een verzekerde heeft in principe de mogelijkheid om zijn polis op te zeggen als de zorgverzekeraar de polisvoorwaarden tussentijds wijzigt ten nadele van de verzekerde. Als de verzekerde bij het afsluiten van de polis door de verzekeraar voldoende op de hoogte is gesteld van de consequenties van het gesloten contract, dan is van een verslechtering geen sprake. Het is aan NZa om te beoordelen of de informatievoorziening door de verzekeraar voldoende is.
Bent u nog steeds van mening dat in het geval van het bereiken van een omzetplafond de zorgverzekeraar altijd in overleg zal moeten gaan met de verzekerde om naar een oplossing te zoeken, waarbij de verzekerde zelf kan kiezen om liever even te wachten, of juist niet? Op welke wijze kan de verzekerde van de zorgverzekeraar verlangen dat hij toch in het ziekenhuis van zijn keuze, bijv. het MST, behandeld wordt?3
Als een omzetplafond bereikt is kan een verzekerde zich wenden tot de zorgverzekeraar voor bemiddeling naar een andere zorgaanbieder. Uiteraard kan een verzekerde zelf besluiten om te wachten als hij of zij dat liever wil. Bemiddeling naar een andere zorgaanbieder doet de zorgverzekeraar in overleg met de verzekerde. Een verzekerde kan niet altijd verlangen dat een zorgverzekeraar een behandeling in het ziekenhuis van zijn keuze vergoedt; dat is afhankelijk van de polis van de verzekerde.
Van belang is dat dit proces voor de patiënt goed verloopt en alle partijen, inclusief het ziekenhuis, het belang van de patiënt voor ogen heeft en zo meewerken aan een goede oplossing.
Op welke wijze vindt u dat zorgverzekeraar en ziekenhuis in overleg moeten gaan over het verruimen van het omzetplafond op het moment dat verzekerden aangeven dat zij wel in het ziekenhuis van zijn voorkeur behandeld willen worden?
De manier van overleg is een zaak van partijen. Dit geldt ook voor de vraag al dan niet een derde partij in te schakelen voor mediation dan wel arbitrage zoals de onlangs opgerichte Geschillencommissie.
De partners in het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg hebben in maart van dit jaar bestuurlijke afspraken gemaakt over de het verloop van het contracteringsproces. Die heeft uw Kamer ook ontvangen. Naar aanleiding van onder meer de berichten in de media over mogelijke patiëntenstops bij Nij Smellinge en Medisch Spectrum Twente heb ik zeer recent met de partners van het hoofdlijnenakkoord gesproken over de communicatie rond dergelijke gevalllen. De eerder gemaakte bestuurlijke afspraken zijn daarbij nogmaals bekrachtigd. Partijen zijn het er met mij unaniem over eens dat eventuele geschillen over contractering niet over de rug van patiënten moet worden uitgevochten.
Welke gevolgen heeft dit voor de wachtlijsten van de ziekenhuizen elders in de regio? Hoe wordt gegarandeerd dat de Treeknormen voor wachttijden niet overschreden worden? Welke actie onderneemt de NZa (Nederlandse Zorgautoriteit), indien de Treeknormen (maximaal aanvaardbare wachttijden) niet meer gehaald worden?
Op dit moment is er nog geen zicht op de gevolgen voor de wachttijden in de regio. De NZa voert momenteel een breed onderzoek uit naar de wachttijden in de medisch specialistische zorg. De zorgverzekeraar moet er voor zorgen dat wanneer hij verzekerden bemiddelt naar een ander ziekenhuis, zij binnen de Treeknormen geholpen kunnen worden. Wanneer de Treeknormen worden overschreden kan de NZa -indien noodzakelijk- handhavingsmaatregelen inzetten.