Het stopzetten van internationaal draagmoederschap |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen dat internationaal draagmoederschap in een aantal Aziatische landen, waaronder bijvoorbeeld Cambodja, wordt stopgezet?
Ik beschik niet over een overzicht van landen waar internationaal draagmoederschap bestaat, dreigt te worden stopgezet of is stopgezet. Het is de verantwoordelijkheid van wensouders die besluiten naar het buitenland te gaan om zichzelf te laten informeren over de te volgen (juridische) procedures in het betreffende land, alsook over de problemen waar ze tegen aan kunnen lopen wanneer ze het kind naar Nederland willen halen. De website van rijksoverheid.nl wijst hierop.
Mij is evenmin bekend hoeveel Nederlanders op dit moment gebruik maken van een draagmoeder. Het vermoeden bestaat dat (internationaal) draagmoederschap voor een deel buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit wordt geconcludeerd in het rapport «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uit 2011.1 Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».2 Dit maakt het niet mogelijk om (aanvullend) onderzoek te doen.
Beschikt u over een overzicht van de landen waar internationaal draagmoederschap dreigt te worden stopgezet, of al is stopgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier worden mogelijke wensouders hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend hoeveel Nederlanders op dit moment gebruik maken van een draagmoeder in een van de landen waar het (mogelijk) wordt stopgezet? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met situaties waarbij Nederlandse ouders het risico lopen dat hun kind, door de veranderde wetgeving, niet naar Nederland kan komen? Zo ja, welke ondersteuning kan de Nederlandse ambassade ter plekke verlenen?
Uit berichtgeving leidt ik af dat de Cambodjaanse regering heeft besloten een verbod op draagmoederschap in te stellen, terwijl de betreffende Nederlandse wensouders gebruik maken van een draagmoeder in dat land. Ik ben anders dan deze berichtgeving niet bekend met dergelijke situaties.
Het gebruik maken van een draagmoeder in het buitenland kan problemen opleveren. Zo worden in een aantal landen waar draagmoederschap mogelijk is, de wensouders meteen als juridische ouders op de geboorteakte vermeld. Dit is in strijd met de Nederlandse wet. In Nederland is de moeder van een kind de vrouw uit wie het kind wordt geboren (artikel 1:198 BW, mater semper certa est).
In ieder afzonderlijk geval dient aan de hand van de specifieke feiten en omstandigheden te worden vastgesteld of naar Nederlands recht bij of na de geboorte familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan tussen de Nederlandse wensouders en het kind (bijvoorbeeld door erkenning van de ongeboren vrucht, erkenning van de minderjarige of door adoptie) en het kind bij of na de geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien dit het geval is kan een Nederlands reisdocument worden afgegeven en kan het kind naar Nederland reizen.
Mocht door gewijzigde lokale wetgeving uitreis van een Nederlands kind onmogelijk zijn geworden dan zal de ambassade waar mogelijk bijstand verlenen om uitreis binnen het wettelijke kader te faciliteren.
Kunt u toelichten wat de juridische positie is van de biologische ouders van een kind dat met behulp van het draagmoederschap in het buitenland, en in dit geval Aziatische landen, is verwekt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat er een overgangstermijn voor deze regeling moet komen zodat reeds verwekte kinderen hier geen slachtoffer van kunnen worden? Zo ja, hoe gaat u uzelf inspannen voor een internationale overgangsregeling waardoor ouders, die nu in een lopend traject zitten, niet gedupeerd zullen worden? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het rapport van de Staatscommissie Herijking Ouderschap van 7 december jl.3 heb ik aangegeven positief te staan tegenover het (onder strikte voorwaarden) instellen van een regeling voor draagmoederschap in Nederland. De Staatscommissie beveelt ook aan om internationaal draagmoederschap dat onder dezelfde voorwaarden tot stand is gekomen in aanmerking te laten komen voor erkenning in Nederland.
De voorwaarden die de Staatscommissie aanbeveelt zijn onder meer:
Graag wissel ik met uw Kamer van gedachten over deze aanbevelingen en mijn eerste reactie hierop.
Wanneer een regeling bestaat voor draagmoederschap met duidelijke voorwaarden, kan vervolgens bepaald worden hoe Nederland zich internationaal positioneert. Tot die tijd geldt dat per geval dient te worden bekeken of het kind bij of na geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie van dit onderwerp binnen twee weken in plaats binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
De verzochte termijn van twee weken is, vanwege onder meer het kerstreces, niet gehaald.
Physician Assistants in de GGZ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de beslissing van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) omtrent de DBC beroepentabel in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en het niet opnemen van de Physician Assistant (PA) in deze beroepentabel?1
Ja
Klopt het dat de NZa hiermee Physician Assistants in de GGZ het recht ontneemt tot het zelfstandig openen van een DBC en daarmee de mogelijkheid om «tijd te schrijven» in de DBC-systematiek voor de GGZ?
Nee, deze bevoegdheid had de Physician Assistant voorheen niet. Er is daarmee dus geen sprake van nieuw beleid of het ontnemen van een mogelijkheid of recht.
Wat is volgens u de reden dat de NZa de Physican Assistant niet opneemt in de beroepentabel in de GGZ? Bent u het inhoudelijk eens met deze beslissing?
De NZa heeft zich gebaseerd op het advies van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ. Het Netwerk heeft geadviseerd de Physician Assistant niet op te nemen in de beroepentabel omdat het momenteel onvoldoende duidelijk is op welke wijze de Physician Assistant-psychiatrie een duidelijke toevoeging is ten opzichte van de reeds bestaande beroepen. Over de meerwaarde voor de patiënten in de GGz is op dit moment nog onvoldoende bekend. Het is volgens het Netwerk aan de beroepsgroep zelf om zich hiervoor in te spannen.
Het is aan de NZa om te bepalen welke beroepen zij opneemt in haar beroepentabel.
Gaat de beslissing van de NZa in tegen de wetgeving zoals vastgelegd in Experimenteerartikel 36a van de Wet BIG? Is dit een beslissing die de Nza kan nemen? Beslist de Nza hiermee over uitvoering van een wettelijke regeling?
De beslissing van de NZa gaat niet in tegen het experimenteerartikel in de Wet BIG. Physician Assistants kunnen werkzaam zijn in de GGZ. De NZa beslist niet over de uitvoering van de Wet BIG, wel over de beroepentabel die leidend is voor wie mag tijdschrijven in de GGZ.
Bent u van oordeel dat deze beslissing taakherschikking van de psychiaters naar de Physician Assistants in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Het doel van taakherschikking is vooral het meer doelmatig organiseren van het proces van zorgverlening teneinde ook de bestaande personele en materiële capaciteit beter te benutten. Het inzetten van het juiste niveau van deskundigheid voor een bepaalde zorgvraag draagt bij aan zowel de kwaliteit van zorg als het betaalbaar houden van de zorg. Niet alle handelingen dienen te worden uitgevoerd door de medisch specialist. Taakherschikking van psychiaters naar Physician Assistants is mogelijk. Hiervoor is opname op de beroepentabel geen voorwaarde. Het is aan zorgaanbieders om te beslissen wanneer zij welke beroepsbeoefenaren inschakelen.
Druist dit niet in tegen het beleid «juiste zorgverlener op juiste plaats» die u in gang heeft gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u op de hoogte dat Physician Assistants in de GGZ worden ontslagen en niet aangenomen worden in instellingen vanwege deze beslissing van de NZa? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie het antwoord op vraag 2, de PA had deze bevoegdheid ook niet, er is geen sprake van nieuw beleid.
Vindt u het zorgelijk dat de beslissing van de NZa het ongewenst effect teweeg brengt dat taakherschikking van de psychiater naar de Physician Assistant als manier om doelmatiger te werken en het tekort aan psychiaters op te vangen vrijwel niet meer mogelijk is?
Ik ga ervan uit dat zorgaanbieders zelf de doelmatigheid van hun personele inzet bewaken. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6 bestaan er mogelijkheden voor taakherschikking van psychiaters naar Physician Assistants.
Bent u bereid met de NZa en de beroepsvereniging van Physician Assistants (NAPA) hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De NZa spreekt zelf met de beroepsvereniging, dat is ook aan de NZa.
Nieuwe schandalen bij Philadelphia |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het verhaal van een jonge vrouw die woonde in een zorginstelling van Philadelphia en zonder rechterlijke toets gedwongen zorg kreeg opgelegd en zelfs werd opgesloten?1
Zoals ik ook in mijn beantwoording op de andere vragenset (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 809) van het lid Leijten heb opgemerkt, heeft het verhaal van deze jonge vrouw mij geraakt.
Ik heb contact opgenomen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en gevraagd in hoeverre zij van deze casus op de hoogte is. In 2014 heeft de IGZ een klacht over de situatie rondom deze jonge vrouw met een verstandelijke beperking ontvangen. Deze klacht ging primair over de kwaliteit van zorg en het toepassen van dwang. De klacht is in behandeling genomen. IGZ heeft daarbij de stichting Philadelphia zorg (hierna: Philadelphia) verzocht te reageren op de klacht. De uitgebreide reactie van de instelling gaf voldoende inzicht in de manier waarop de zorgverlening voor de cliënte was vormgegeven en gaf geen aanleiding om te vermoeden dat sprake was van onverantwoorde zorg. Daarnaast was Philadelphia op dat moment binnen de complexe situatie op zoek naar een passende woonsetting voor deze jonge vrouw. De IGZ zag daarom geen aanleiding voor nader onderzoek.
Tevens heb ik vernomen dat Philadelphia inmiddels een externe onderzoekscommissie heeft ingesteld die de situatie nader onderzoekt. De commissie onderzoekt onder meer of de verleende zorg voldoende veilig en van goede kwaliteit was en of de procedure om te komen tot zeggenschap /vertegenwoordiging correct is verlopen.
Indien nodig kan de IGZ beslissen of verdere vervolgacties noodzakelijk zijn en eventueel zelf aanvullend onderzoek uitvoeren.
Pas als de feiten boven tafel zijn en de IGZ het onderzoeksrapport van Philadelphia heeft beoordeeld, kan ik een inhoudelijke reactie geven op het gebeurde. Ik ga in deze antwoorden dan ook niet in op specifieke vragen over de feitelijke situatie van de zorg voor deze jonge vrouw bij Philadelphia en het handelen van de betrokken zorgverleners en bestuurders.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat mensen gedwongen zorg krijgen toegepast en worden opgesloten, zonder dat hier een machtiging voor afgegeven is? Zo ja, hoe heeft dit bij Philadelphia kunnen gebeuren? Zo neen, waarom niet?
Het benemen van vrijheid van een persoon moet zo min mogelijk plaatsvinden. De omstandigheden waaronder dit in sommige situaties kan gebeuren, is vastgelegd in specifieke wetgeving te weten de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Daarin is geregeld dat een zorgverlener alleen een cliënt met een verstandelijke beperking gedwongen mag opnemen en middelen en maatregelen op grond van de Wet Bopz mag toepassen als deze cliënt een rechterlijke machtiging heeft én deze cliënt in een instelling met een Bopz-aanmerking verblijft. Dit is kristalhelder.
Een zogenaamde Bopz-arts moet dan beslissen over de toepassing van dwang, van middelen en maatregelen en beperking van bewegingsvrijheid binnen de instelling. Alle zorgaanbieders in Nederland moeten zich aan deze wetgeving houden.
Over de situatie van de zorg in deze casus kan ik op dit moment geen uitspraken doen. Ik wacht daarvoor het onderzoek van de externe commissie en de beoordeling daarvan door de IGZ af.
Is er een arts in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz-arts) van de instelling betrokken geweest bij het toezicht op de dwangmaatregelen die deze jonge vrouw kreeg opgelegd? Zo neen, wat is uw oordeel hierover? Zo ja, hoe kan de Bopz-arts toezicht hebben gehouden op iemand die zonder Bopz-machtiging in de instelling kwam wonen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg geïnformeerd over de situatie van de gedwongen zorg van deze jonge vrouw? Door wie precies en op welke momenten? Wat is de opvolging die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op deze meldingen heeft gegeven? Kunt u de Kamer een feitelijk overzicht doen toekomen?
Ja. Op 15 juli 2014 ontving de IGZ een klacht van mogelijke tekortkomingen in de zorgverlening aan deze jonge vrouw. De IGZ heeft de verkregen klacht beoordeeld en heeft 1 oktober 2014 vragen gesteld aan de zorginstelling. Op 15 oktober 2014 heeft Philadelphia geantwoord aan de IGZ. Deze reactie gaf de IGZ voldoende inzicht in de manier waarop de zorgverlening aan de cliënt is vormgegeven en gaf geen aanleiding om te vermoeden dat sprake was van onverantwoorde zorg. Philadelphia was op dat moment bezig voor de cliënte een passende woonsetting te vinden evenals een adequate invulling van het mentorschap. De IGZ heeft de zorginstelling verzocht dit te bespoedigen en de klacht op 12 januari 2015 gesloten.
Hoeveel meldingen krijgt de IGZ over het zonder toestemming toepassen van gedwongen zorg de afgelopen jaren ontvangen? Wat doet zij met deze meldingen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Uit navraag bij de IGZ blijkt dat dit niet afzonderlijk wordt geregistreerd. Een melding over het onrechtmatig toepassen van gedwongen zorg kan onderdeel uitmaken van een klacht of melding die meerdere aspecten van de zorg beslaat. Bij een klacht of melding over gedwongen zorg zal de IGZ beoordelen of het toepassen van dwang conform de regels heeft plaatsgevonden. De IGZ heeft echter niet het beeld dat deze situaties vaak voorkomen.
Hoe oordeelt u over de handelwijze van Philadelphia die tot twee keer toe de indicatie van de jonge vrouw verhoogde zonder dat zij of haar (stief)ouders hiervan op de hoogte waren gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat er bij een indicatieaanvraag altijd een handtekening van de cliënt of zijn wettelijk vertegenwoordiger moet zitten. Dat is onder de huidige wetgeving zo, maar dat gold ook voor de aanvragen die onder de AWBZ gedaan zijn. Als een instelling destijds door middel van een schriftelijke overeenkomst met het CIZ in mandaat herindicatiebesluiten mocht nemen, dan moest ook de toestemming van de cliënt of zijn wettelijk vertegenwoordiger met het herindicatietraject in het dossier gearchiveerd zijn.
Is de indruk juist dat hier sprake is geweest van upcoding, gezien het feit dat de inzet van zorg niet veranderde na de opgehoogde indicatie? Kunt u hierover uw analyse geven?
Zoals ik in de brief van 15 mei 2013 (Kamerstuk 28 828, nr. 30) aan uw Kamer heb laten weten was het uiteraard niet de bedoeling dat zorgaanbieders onder het systeem van de AWBZ en met gebruikmaking van instrumenten voor gemandateerde indicatiestelling over de rug van cliënten hogere zorgvragen gehonoreerd kregen dan voor die cliënten noodzakelijk waren. Op basis van de resultaten van het voorgaande kwartaal toetste het CIZ een bepaald percentage van deze aanvragen. Of in een specifieke situatie sprake is geweest van upcoding, is nu niet meer vast te stellen.
In voormelde brief heb ik uw Kamer eveneens gemeld, dat het niet zo was dat een hoger indicatiebesluit onmiddellijk leidde tot hogere inkomsten voor zorgaanbieders. Immers, de afspraken voor een bepaald jaar waren reeds gemaakt met het zorgkantoor en bovendien heeft het zorgkantoor een gemaximeerde contracteerruimte. Ook de macroruimte voor de kosten van de zorg is begrensd. Dat neemt niet weg dat onterechte hogere zorgindicatiebesluiten op de iets langere termijn wel hebben kunnen leiden tot hogere inkomsten voor de aanbieder als resultante van zijn gewijzigde mix van zorgzwaartepakketten.
Hoe oordeelt u over het feit dat de stiefvader van de jonge vrouw werd weggehouden bij haar, onder het mom dat hij een slechte invloed op zijn dochter zou hebben? Erkent u dat bezoekersregelingen een overtreding zijn van artikel 8 van het Europees Verdrag voord e Rechten van de Mens (EVRM) dat stelt dat het kunnen hebben van een familieleven een fundamenteel mensenrecht is?
Beperking van bezoek raakt inderdaad aan artikel 8 EVRM. Dat betekent niet dat elke beperking van bezoek een schending daarvan is. In artikel 8 staat namelijk ook dat een beperking mogelijk is, mits in de wet voorzien en noodzakelijk voor bijvoorbeeld het voorkomen van wanordelijkheden, de bescherming van de gezondheid of de bescherming van rechten en vrijheden van anderen. Daarbij laat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de lidstaten een ruime beoordelingsvrijheid (margin of appreciation) aan de lidstaten. Bezoekersregelingen zijn dus niet in algemene zin een overtreding van het EVRM.
Zorginstellingen kunnen in overleg met de cliënt, de familie en of de wettelijk aangestelde mentor een individuele bezoekersregeling afspreken ten behoeve van de cliënt. Deze afspraak wordt opgenomen in het zorgplan. Op het moment dat de cliënt zich hiertegen verzet, ook na eerdere instemming, ontstaat een nieuwe situatie en kan er sprake zijn van gedwongen zorg. De regels van de Wet Bopz moeten dan gevolgd worden (zie ook het antwoord op vraag 2 en 3).
Binnen de gehandicaptenzorg wordt het belang van het betrekken van familie en naasten bij de zorg sinds jaar en dag van groot belang geacht. De zorg en ondersteuning wordt bij voorkeur in de driehoek van cliënt, familie/naasten en zorgverlener besproken en vastgesteld. Dat laat onverlet dat in bepaalde situaties de samenwerking moeizaam is, of zelfs niet tot stand komt. Zorgaanbieders hebben een inspanningsverplichting om in het belang van cliënten te werken aan herstel van contact, tenzij er bijzondere omstandigheden spelen.
Over de situatie van de bezoekregeling in deze casus kan ik op dit moment geen uitspraken doen. Ik wacht daarvoor het onderzoek van de externe commissie en de beoordeling daarvan door de IGZ af.
Wat is uw mening over zorginstellingen die bezoekersregelingen opleggen aan familieleden? Hoe vaak komt dit voor en is dit te kwalificeren als een vorm van gedwongen zorg omdat de zorginstelling immers wezenlijk ingrijpt in de vrijheid van een bewoner om contact te hebben met familie?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat er grote onmacht uitgaat van het feit dat zorginstellingen bezoekersregelingen opleggen en niet in staat blijken om familieleden op een goede manier te betrekken bij de zorg en het leven van bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich nog dat u in 2011 Greet Prins (voorzitter van de raad van bestuur Philadelphia) heeft uitgeroepen tot zorgmanager van het jaar, hetzelfde jaar waarin de jonge vrouw opgesloten werd in de instelling van Philadelphia? Hoe heeft u een trofee aan iemand kunnen uitreiken die niet in het belang van haar bewoners handelt? Heeft u hier inmiddels spijt van?2
Philadelphia heeft inmiddels een onafhankelijke externe onderzoekscommissie gevraagd de situatie rond deze jonge vrouw te onderzoeken. Deze onderzoekscommissie heeft als opdracht gekregen om het handelen van de Philadelphia als zorgverlener onder de loep te nemen. De commissie kijkt daarbij onder meer naar het toepassen van dwang, de procedure rondom het mentorschap en upcoding. Het onderzoeksrapport zal door de IGZ worden beoordeeld. Daarna zal de IGZ bepalen of en zo ja, welke verdere vervolgacties noodzakelijk zijn. Wanneer er naar aanleiding van dit onderzoek vermoedens zijn van zorgfraude zal dit signaal worden doorgegeven aan de NZa en het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) waarin de IGZ samenwerkt met de NZa, iSZW, de Belastingdienst, CIZ, FIOD, OM, VNG en ZN om fraude met zorggelden aan te pakken.
Pas als de feiten boven tafel zijn en de IGZ het onderzoeksrapport van Philadelphia heeft beoordeeld, kan ik een inhoudelijke reactie geven op het handelen van Philadelphia.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de handelwijze van de bestuurders en toezichthouders van de Philadelphia? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de zorg die geboden wordt in Philadelphia en te kijken of andere bewoners ook onder dezelfde erbarmelijke omstandigheden als deze jonge vrouw verkeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar het zorggeld dat Philadelphia besteedt aan vastgoed, prestigeobjecten en duur reclamemateriaal dat zij rondstuurt?3 4
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat deze situaties veel te vaak voorkomen en dat hier geen sprake meer is van een incident? Zo ja, welke precieze maatregelen gaat u instellen om boven tafel te krijgen bij welke zorginstellingen dergelijke wantoestanden worden veroorzaakt en daadwerkelijk eens een keer in te grijpen? Zo neen, waarom laat u deze mensen die nu in vergelijkbare omstandigheden verkeren in de kou staan?
Hoewel klachten en meldingen over het onrechtmatig toepassen van gedwongen zorg niet als zodanig geregistreerd worden, herkent de IGZ niet het beeld dat deze situaties vaak voorkomen. Bij een melding over gedwongen zorg zal de IGZ beoordelen of het toepassen van dwang conform de regels heeft plaatsgevonden.
Welke opvolging heeft u gegeven aan uw contact met de Klokkenluiders Verstandelijk Gehandicapten?5
In de Kwaliteitsagenda voor de gehandicaptenzorg die ik samen met veldpartijen, waaronder de Stichting Klokkenluiders VG, heb opgesteld is het belang van een goede dialoog tussen cliënt, hun naasten en de zorgverlener benadrukt. Om deze dialoog te verbeteren is onder meer onderzoek nodig naar ervaren afhankelijkheid. Cliënten ervaren nog te vaak te veel afhankelijkheid van de zorgaanbieder. Er is inmiddels door een breed samengestelde begeleidingscommissie, waarin naast cliëntorganisaties, VGN en VWS ook de Klokkenluiders VG plaatsnemen, gestart met het uitwerken van het onderzoek.
Claims met betrekking tot het reinigingsmiddel PX-10 |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Claims PX-10 toch verjaard»?1
In mijn brief van 29 maart jl. (Kamerstuk 34 300 nr. 92) heb ik uiteengezet dat er twee soorten verjaring zijn: de relatieve en de absolute verjaring. De toenmalige Staatssecretaris van Defensie meldde op 11 juni 2009 (Kamerstuk 31 700, nr. 120) dat de relatieve verjaringstermijn van vijf jaar is gestart op 13 oktober 2008 toen alle medewerkers zijn gewezen op de mogelijke gevolgen van het werken met PX-10 en Defensie tegelijkertijd het informatieloket opende. Ik heb uw Kamer in mijn brief van 29 maart 2016 (Kamerstuk 34 300, nr. 92) naar aanleiding van de toezegging tijdens het dertigledendebat PX-10 van 18 februari jl., hier nogmaals op gewezen. Bij de beoordeling van de claims wordt dit als uitgangspunt genomen. Echter, Defensie zal de relatieve verjaringstermijn niet automatisch inroepen. Indien er gegronde redenen zijn om in specifieke gevallen de verjaringstermijn van vijf jaar op een later moment in te laten gaan, wordt maatwerk toegepast. De relatieve verjaring is tot nu toe ten aanzien van PX-10 claims dan ook niet ingeroepen.
Wel heeft Defensie bij PX-10 claims in één geval een voornemen tot afwijzing op grond van relatieve verjaring kenbaar gemaakt. Betrokkene is vervolgens uitgenodigd hierop te reageren. Defensie wacht nog op de toelichting van de juridische vertegenwoordiger. Ook in dit geval is de claim niet afgewezen op grond van relatieve verjaring.
In het geval van de absolute verjaringstermijn van 30 jaar is het beleid dat Defensie zich daar niet op zal beroepen.
Hoe is het mogelijk dat slachtoffers van PX-10 te horen krijgen dat hun claim verjaard zou zijn, terwijl u in de Tweede Kamer beweert dat het geen pas geeft om verjaring als argument te gebruiken terwijl de discussie hot en actueel is?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u in reactie op de uitzending van EenVandaag gezegd dat verjaring een kwestie van «maatwerk» is en dat «per geval» kan worden bezien «of het inroepen van de verjaring te rechtvaardigen is»?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de communicatie rond verjaring tegenstrijdig is en dat slachtoffers zich hierdoor misleid voelen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het tevens nogal opmerkelijk is dat oud-medewerkers moeten aantonen dat zij bij defensie hebben gewerkt? Waarom heeft Defensie de eigen administratie niet op orde?
Het uitgangspunt is om alle benodigde gegevens uit het eigen personeelssysteem te halen. Soms betreft het echter werknemers die al lang geleden met ontslag zijn gegaan. Het is niet onredelijk oude gegevens te valideren en daarvoor claimanten te benaderen.
Wilt u voor eens en altijd duidelijkheid verschaffen, door te stellen dat claims met betrekking tot PX-10 niet kunnen verjaren? Zo nee, waarom heeft u de Kamer onjuist geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om uw onduidelijke beleid recht te zetten door slachtoffers expliciet te wijzen op het feit dat claims rond PX-10 niet kunnen verjaren?
Zie antwoord vraag 1.
Marketing rondom de nipt test |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u de eerdere vragen over «koppelverkoop» en marketing rondom de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT-test)?1
Ja, die zijn mij bekend.
Bent u bekend met het bericht «PvdA zinspeelt op opzeggen samenwerking GENDIA»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vind u van het feit dat Gendia gekoppeld aan de NIPT-test andere screeningstesten blijvend probeert te verkopen?3
Ik vind het van belang dat de Europese Privacyrichtlijn en de in Nederland hieruit voortvloeiende Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) worden nageleefd. Dat betekent dat voor het verwerken van medische gegevens voor een ander doel dan de NIPT, uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig is. Daarbij is van belang dat deze toestemming een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting is. Hiervoor vind ik het van belang dat de zwangere vrouw goed geïnformeerd wordt over wanneer, welke gegevens, voor welke screeningstest gebruikt worden. Zonder deze informatie acht ik het onwenselijk dat een vrouw op een algemene wijze om toestemming wordt gevraagd de medische gegevens voor een ander doel te gebruiken. Het is aan de toezichthouder om hierop toe te zien. In Nederland is dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en in België de Privacycommissie.
Deelt u de mening dat als zwangere vrouwen voor de NIPT-test bloed afgeven het niet wenselijk is dat ze via marketing wordt gevraagd meer tests af te nemen, ongeacht of dit mag of niet?
Mits er aan de privacyregels wordt voldaan en er door zwangere vrouwen uitdrukkelijk toestemming is gegeven, dan is het toegestaan om de medische gegevens te verwerken. Ik acht het onwenselijk als de privacyregels niet worden nageleefd en medische gegevens oneigenlijk worden gebruikt.
Bent u ervan op de hoogte dat Gendia nu, via het toevoegen van een zin, op een onduidelijke wijze mensen om toestemming vraagt om te informeren over andere tests? Deelt u de mening van de patiënten federatie dat dat moreel onethisch is?
Bedrijven en organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. Gendia is dus zelf verantwoordelijk dat het aanvraagformulier voor de NIPT in overeenstemming is met de privacywetgeving. Als er aan de privacyregels wordt voldaan en zwangere vrouwen uitdrukkelijk toestemming geven, dan is het toegestaan om de medische gegevens te verwerken.
In België is de Privacycommissie van deze casus op de hoogte gebracht. Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens ook naar de nieuwe zinsopbouw te laten kijken en te laten toetsen in hoeverre het in strijd is met de wet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het een mogelijkheid dat u het bedrijf vraagt de markering via de NIPT-test te schrappen of anders ziekenhuizen oproept geen samenwerking meer aan te gaan?
De keuze om de samenwerking met Gendia te beëindigen is aan ziekenhuizen zelf. Iedereen die zich laat behandelen of testen in het buitenland valt onder de wetgeving en het toezicht van het betrokken land. Vrouwen moeten echter op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – wel gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT wat betreft het afgenomen bloed.
Het bericht dat verzekeraars WAO- en WIA-verzekeringen niet door laten lopen tot de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen over verzekeraars die niet alle verzekerde polissen door laten lopen tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd?1
Ja.
Deelt u de mening dat verzekeraars hun verantwoordelijkheid moeten nemen en de uitkering van de polissen moeten doorschuiven naar de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd, zodat mensen niet tussen de oude en de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd gekort gaan worden op hun uitkering van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen)?
Voor de beantwoording van deze vragen moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de wettelijke uitkeringen en de niet-wettelijke aanvullende verzekeringen.
Voor de wettelijke uitkeringen op grond van de WIA en de WAO geldt dat alle werknemers waarvan UWV heeft vastgesteld dat zij recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, een uitkering moeten ontvangen. Dat geldt ook voor zieke of (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemers van werkgevers die als eigenrisicodrager bij een private verzekeraar verzekerd zijn of waren. Er kan geen sprake van zijn van dat mensen gekort worden op een wettelijke uitkering waarvan het recht (door UWV) is vastgesteld. Op dit moment heb ik geen signalen dat dit het geval is.
In aanvulling op de wettelijke uitkeringen bieden private verzekeraars ook niet-wettelijke, aanvullende verzekeringen aan. Zo bestaan er verzekeringen die bovenop de wettelijke WGA-verzekering een extra inkomenswaarborg bieden. Verzekeraars stellen deze producten zelf samen en bepalen zelf de polisvoorwaarden, waaronder de looptijd. Verzekeraars dragen dan ook zelf de verantwoordelijkheid voor deze producten. Uiteraard vind ik het wenselijk dat verzekeraars zorgen dat er – ook ten aanzien van deze private producten – duidelijkheid is over de looptijd en aansluiting bij de AOW-leeftijd.
Wat zijn de resultaten van het toegezegde gesprek met het Verbond van Verzekeraars om tot een oplossing te komen voor al die mensen die hun polissen niet kunnen verlengen tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd? Heeft dit gesprek geleid tot het gewenste resultaat? Zo nee, welke (mogelijke) vervolgstappen heeft u nog in petto om wel te komen tot het gewenste resultaat?
Ik constateer dat verzekeraars hun wettelijke producten hebben aangepast, zodat deze doorlopen tot een AOW-leeftijd van 67 jaar (in 2021) en naar 67 jaar en drie maanden (in 2022).
Voor de niet-wettelijke producten constateer ik – zoals ik ook in de eerdere beantwoording heb aangegeven – dat verzekeraars hun verzekerden hebben geïnformeerd over de mogelijkheid om de eindleeftijd te laten aansluiten op de nieuwe AOW-leeftijd van 67 jaar (per 2021) en de kosten daarvan. Uit mijn contacten met verzekeraars begrijp ik dat zij aan de slag zijn om ook deze en eventuele verdere verhogingen te verwerken voor de niet-wettelijke uitkeringen. Verzekeraars moeten de kosten van de verhoging van de AOW-leeftijd in beeld hebben en beleid ontwikkelen om hun verzekeringsproducten op een goede manier aan te laten sluiten bij de aan de actuele levensverwachting gekoppelde AOW-leeftijd.
In hoeverre bent u bekend met het (nieuwe) signaal dat ook verzekeraar Achmea WAO- en WIA-polissen niet wil doorschuiven naar de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is voor al die mensen die nu in een WAO- of WIA-uitkering zitten en door de polisuitkering van de verzekeraar vanaf hun 65ste tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd gekort gaan worden op hun WAO- en WIA-uitkering van het UWV? Bent u bereid om ook Achmea te wijzen op hun verantwoordelijkheid?
Ik heb contact gezocht met Achmea. Uit dat contact blijkt dat ook Achmea de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar per 2021 voor de wettelijke en niet-wettelijke uitkeringen reeds heeft verwerkt. De wettelijke uitkeringen sluiten reeds aan bij de AOW-leeftijd van 67 jaar en drie maanden (2022). Voor de niet-wettelijke uitkeringen geeft Achmea aan nog aan de slag te zijn met beleidsontwikkeling met betrekking tot de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar en drie maanden per 2022 en eventuele verdere verhoging van de AOW-leeftijd naar aanleiding van verhoging van de levensverwachting.
In hoeverre ziet u een rol voor het UWV weggelegd om een polisuitkering van een verzekeraar niet te zien als inkomen bij de berekening van de UWV-uitkering tussen 65 jaar en de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd? Zijn hier mogelijkheden in denkbaar? Zo nee, waarom niet?
UWV ziet niet-wettelijke uitkeringen van private verzekeraars die bedoeld zijn als aanvulling op de WIA-uitkering (de zogenaamde hiaat-uitkeringen) niet als inkomen dat verrekend moet worden met de wettelijke uitkering.
De budgetten en bureaucratie in de jeugdzorg |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat meer dan de helft van de gemeenten verwacht dit jaar niet uit te komen met het budget voor jeugdzorg?1 2
Ik heb de berichtgeving van de NOS en Binnenlands Bestuur met interesse gevolgd. Ik ben echter voorzichtig met het trekken van conclusies naar aanleiding van deze berichten. De ervaring ten aanzien van het jaar 2015 leert dat de door gemeenten verwachte overschotten cq tekorten in 2015, sterk verschilden van de daadwerkelijke realisatiecijfers 2015 zoals die onlangs via Iv3 beschikbaar zijn gekomen.
Ter illustratie; in het voorjaar van 2016 leken gemeenten op Wmo en Jeugd gezamenlijk nog zo’n € 300 à € 400 miljoen over te houden. In mei berichtte Binnenlands Bestuur hier onder andere over op basis van een enquête onder gemeente. De onlangs verschenen Iv3-cijfers lieten echter zien dat de realisatie in 2015 een overschot van bijna € 1,2 miljard op de functies Jeugd en Wmo laten zien.
Zoals ook aan uw Kamer is gemeld, vindt momenteel nader onderzoek plaats naar de overschotten in het sociaal domein in 2015. Ik wil niet vooruitlopen op de conclusies van dit onderzoek.
Bent u, in het licht van deze berichtgeving, nog steeds van mening dat uw uitspraak «we niet meer (moeten) praten over de vraag of er geld tekort is» gerechtvaardigd is? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken hoe het komt dat er een fors hogere instroom in de jeugdhulp is? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dit signaal niet. De beleidsinformatie Jeugd van CBS, waarin jeugdhulpaanbieders informatie over zorggebruik moeten aanleveren, is tot 1 juli 2016 geen toename waarneembaar van het jeugdhulpgebruik.
Wat is uw opvatting over het beeld dat gemeenten schetsen met betrekking tot de chaos in de jeugdzorg-administratie?
Ik ken signalen van gemeenten die in de zomer van 2016, ten tijde van de oplevering van hun jaarrekeningen, nog niet alle facturen van jeugdhulpaanbieders binnen hadden voor de in 2015 geleverde zorg.
Dit heeft enerzijds met opstartproblemen te maken, maar bijvoorbeeld ook met het feit dat in de J-GGZ nog grotendeels met DBC’s wordt gewerkt. Deze kunnen een jaar openstaan, voordat ze gesloten worden en gefactureerd kunnen worden. Dit was in de zorgverzekeringswet waar deze aanbieders eerder hun diensten aanboden, niet anders.
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer vrijgevestigde behandelaars zich terugtrekken uit de jeugdzorg vanwege torenhoge administratieve lasten?4
Ik vind het aanbod van vrijgevestigde behandelaars van meerwaarde in het stelsel van de Jeugdwet. Dat vrijgevestigde behandelaars zich terug trekken uit de jeugdhulp vanwege het enkele feit dat de administratieve lasten hoog zijn, valt dan ook te betreuren.
Desondanks kan ik mij wel voorstellen dat vrijgevestigden zich heroriënteren op de markt waarin zij werken.
Voor wat betreft keuzevrijheid van cliënten, daar is de Jeugdwet helder over. Gemeenten moeten daar bij het bieden van passende jeugdhulp, en dus bij hun inkoop, redelijkerwijs rekening mee houden.
Artikel 2.3, lid 4 en 5, zegt hierover:
rekening met:
De gemeente is dus verplicht om voldoende passende jeugdhulp in te kopen, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van jeugdigen. Desondanks kan het voorkomen dat een jeugdige een dusdanig specifieke voorkeur heeft voor een aanbieder die niet is ingekocht door de gemeente. In die gevallen heeft de gemeente de mogelijkheid deze jeugdhulp als nog organiseren bij de specifieke aanbieder, of kan dit via een PGB georganiseerd worden.
Gemeenten hebben voor ieder kind dat jeugdhulp nodig heeft, de plicht om passende jeugdhulp te organiseren.
Acht u het in lijn met de doelstellingen van de Jeugdwet dat vrijgevestigde behandelaars hun hulpverleningstrajecten met jeugdigen per 1 januari 2017 vanwege bureaucratische rompslomp moeten beëindigen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke rol ziet u voor uzelf als stelselverantwoordelijke weggelegd in deze kwestie?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het verdwijnen van vrijgevestigde behandelaars zich tot de keuzevrijheid van cliënten met betrekking tot voorzieningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, in navolging op vraag 6, ook toelichten of u vreest voor klassezorg, aangezien vrijgevestigde behandelaars aangeven alleen maar jeugdigen te behandelen waarvan de ouders zelf de hulp betalen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel product- en verantwoordingscodes er inmiddels geschrapt zijn door de «regeldruksessies» en andere programma’s?
Voor de bestrijding van administratieve lasten zijn er twee sporen. Allereerst het project informatievoorziening sociaal domein (ISD) over inkoop en verantwoording van gemeenten en aanbieders. Ten tweede is er het spoor van de regeldruksessies voor aanbieders en professionals. Voor het verminderen van de administratieve lasten bij inkoop en verantwoording zijn drie uitvoeringsvarianten (prijs per product, cliënttrajecten en lumpsumfinanciering) met standaardartikelen opgesteld door aanbieders en gemeenten in het ISD-traject. De productcodes spelen in de gegevensuitwisseling met name een rol in de uitvoeringsvariant «prijs per product». Indien gemeenten hiervoor kiezen wordt gevraagd de afspraken vooral te beperken tot de iets meer dan 400 landelijk vastgestelde productcodes van de VNG. Goede afspraken aan de voorkant van de contractbesprekingen beperken de kans op overbodige administratieve lasten tijdens en aan het eind van de contractperiode bij de verantwoording van geleverde diensten.
Over de resultaten van de regeldruksessies heb ik u een brief toegezegd in het brede kader van de gehele voormalige Awbz.
Wat verstaat u onder «onvoldoende verantwoordelijkheid nemen» in het kader van terugdringen van administratieve lasten, en is naar uw mening dit punt inmiddels al bereikt? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer wetgeving met nadere regels hieromtrent tegemoet zien? Zo nee, kunt u concreet aangeven wat er binnen welke termijn precies moet gebeuren om niet alsnog nadere regels te gaan stellen?5
Voor het verminderen van administratieve lasten hebben gemeenten een verantwoordelijkheid voor het consequent toepassen van de uitvoeringsvarianten en zo de regeldruk te beperken. Aanbieders hebben de verantwoordelijkheid hun administratie en ict goed op orde te hebben om verschillende financiers te faciliteren en hun professionals niet nodeloos te belasten met onnodige regels.
Met verantwoordelijkheid nemen, verwijs ik graag naar de actie van de VNG waarbij de wethouder van Enschede, Eelco Eerenberg, het als ambassadeur voor elkaar heeft gekregen met alle 42 regio’s een intentieverklaring te tekenen over het toepassen van de uitvoeringsvarianten als maatstaf voor de contractbesprekingen begin 2017 voor het jaar 2018.
Begin 2017 krijg ik van het door gemeenten en aanbieders geleide project Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD) inzicht in de mate waarin de regio’s de uitvoeringsvarianten meenemen voor de inkoop van jeugdhulp voor het jaar 2018 en zal ik met de gemeenten hierover in een bestuurlijk overleg van gedachten wisselen. Intenties zijn goed, resultaten zijn beter. Vervolgens ik zal u hierover nader berichten.
Het bericht dat een zorgbestuurder de verpleeghuisnorm van Hugo Borst niet realistisch vindt |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de blog van een zorgbestuurder, waarin hij stelt dat de eis van een personeelsbezetting van 2 personeelsleden op 8 bewoners niet realistisch is?1
Ik heb kennisgenomen van de blog van de desbetreffende zorgbestuurder. Mijn reactie treft u aan in antwoord op onderstaande vragen, alsmede in mijn brief van 13 januari jongstleden getiteld «Kwaliteitskader en manifest: de volgende stap in de kwaliteitverbetering van de verpleeghuiszorg».
Klopt de ingenomen stelling dat die eis van 2 op 8 leidt tot 45% meer personeel?
Ik heb geen inzicht in de wijze waarop de betreffende berekening precies tot stand is gekomen. Mij is niet bekend waarop het percentage van 45% is gebaseerd.
Wat betreft de cijfers over medewerkers in de zorg kan ik u het volgende meedelen. Volgens het onderzoeksprogramma Arbeid, zorg en welzijn bedraagt het totale aantal medewerkers in de verpleeghuizen in 2015 247.000. 45% daarvan is dus 111.500. Ervan uitgaand dat de zorgbestuurder doelde op een uitbreiding van het aantal zorgmedewerkers, wijs ik erop dat over het algemeen circa 70% van de medewerkers in de verpleeghuizen op de bewonersgroep werkt. Uit het artikel maak ik niet op dat hiermee rekening is gehouden.
Baseert de zorgbestuurder qua berekening zich op zijn eigen instelling, en betekent dit dat bij de zorginstelling Fundis een norm van 1 verzorgende of verpleegkundige op 8 bewoners gebruikelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk voor de veiligheid, het toezicht op bewoners, alsmede de aandacht die aan bewoners kan worden gegeven, wenselijk dat er maar 1 zorgverlener op 8 bewoners wordt ingezet? Is dit conform de leidraad die per 1 januari a.s. moet gaan gelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Zorginstituut kiest, net zoals eerder het veld deed, in het kwaliteitskader niet voor een eenvoudige generieke kwantitatieve norm van een aantal zorgverleners per cliënt. Generieke kwantitatieve normen houden naar de mening van het Zorginstituut onvoldoende rekening met de grote diversiteit in cliëntengroepen die verpleeghuiszorg ontvangen en met de omgevingen waarin verpleeghuiszorg wordt geleverd. De verschillen zijn te groot, soms is meer, soms minder en soms ander personeel nodig. Bovendien, zo geeft het Zorginstituut aan, blijkt uit de literatuur dat voor een dergelijke norm onvoldoende aanwijzingen zijn. Schaarste of overvloed op de arbeidsmarkt kan overigens in sommige regio’s aan de orde zijn, maar dit speelt geen rol in de reden waarom in dit kader niet gekozen is voor een generieke kwantitatieve norm.
Klopt de berekening dat de uitbreiding van 45% van personeel (nachtdiensten niet meegerekend) in de hele ouderenzorg 115.000 zorgverleners betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de analyse van de zorgbestuurder dat de arbeidsmarkt aan het verkrappen is, en de demografische ontwikkeling doet vermoeden dat die krapte structureel is? Hoe verhoudt dit zich met uw uitspraken dat de arbeidsmarkt in de zorg weer aantrekt?2
Periodiek worden binnen het onderzoeksprogramma «Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», opgezet door het Ministerie van VWS en de sociale partners, rapportages gemaakt en aan de Kamer aangeboden. In de laatste arbeidsmarktrapportage is een toenemende vraag naar zorgpersoneel zichtbaar vanaf 2016.
Klopt de uitspraak dat forse uitbreiding van geschoolde professionele medewerkers op de korte termijn onmogelijk is? Hoe verhoudt dit zich met de bijna 80.000 zorgverleners die ontslagen zijn de afgelopen jaren, en zo weer aan de slag kunnen in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoewel mij de precieze uitgangspunten die aan de uitspraak van de zorgbestuurder ten grondslag liggen niet bekend zijn, zou er bedoeld kunnen zijn dat de uitbreiding van geschoolde professionele medewerkers zich op diverse functieniveaus zou moeten voltrekken. In mijn brief van 13 januari jl., waarin ik een reactie gaf op het Manifest van Hugo Borst en Carin Gaemers, heb ik aangegeven dat het gaat om een goede personeelsmix. Juist wanneer het gaat om meer kwaliteit van leven voor bewoners in verpleeghuizen, gaat het niet (alleen) om medisch personeel, maar (vooral) om mensen die in staat zijn menselijke aandacht te geven.
Hoeveel medewerkers in de ouderenzorg hebben een deeltijdcontract, en zouden meer willen werken? Zijn de werkgevers bereid, naast het uitzetten van vacatures, personeel uitbreiding van hun dienstverband te geven als zij dat willen? Bent u bereid die bereidheid te onderzoeken, en in kaart te brengen wat dit aan extra inzet kan opleveren en de Kamer hierover te informeren?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal medewerkers in de ouderenzorg met een deeltijdcontract die meer zouden willen werken. Hoewel ik geen inzicht heb in de keuzes die individuele werkgevers maken, kan ik me voorstellen dat werkgevers vacatureruimte al proberen op te vullen door uitbreiding van dienstverbanden, daar waar de kennis en vaardigheden van de medewerkers passen bij de zorgvraag van cliënten en de gewenste urenuitbreiding past in de roosters van de teams. Ik ben bereid met Actiz te bespreken in hoeverre hun leden gebruik maken van de mogelijkheden die er zijn.
Vindt u het wenselijk dat, daar bijna 80.000 zorgverleners in de zorg zijn ontslagen en de FNV al jaren aandringt op uitbreiding van contracten van zorgverleners die dat willen, de zorgbestuurder de discussie start over het aantrekken van buitenlandse zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 7 en 8.
Klopt de uitspraak van de zorgbestuurder dat de uitbreiding van personeel om tot een bezetting van 2 op 8 te komen een investering van € 2,7 miljard is? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
In het nieuwe Kwaliteitskader zijn in §6.3 duidelijke normen gesteld over de personele bezetting. Eerder heb ik de Kamer toegezegd om op basis van input van de NZa en (zo nodig) die van andere partijen eind februari 2017 een eerste analyse van de financiële gevolgen van de leidraad verantwoorde personeelssamenstelling aan de Tweede Kamer te sturen. Die analyse zal uiteraard nu het hoofdstuk personeelssamenstelling uit het Kwaliteitskader betreffen.
Hoe oordeelt u over de uitspraak dat er door «framing van enkele politici en journalisten» het Nederlandse publiek denkt dat er teveel managers in de zorg rondlopen die zorggeld opslokken? Hoe ziet u dit in het licht van het onderzoek dat recent is gepubliceerd dat er juist een toename is van het aantal managers in ziekenhuizen, en het feit dat tussen 1996 en 2014 het snelst groeiende beroep «manager in de zorg» is geweest?3 4
De uitspraak van de desbetreffende zorgbestuurder laat ik voor zijn rekening. In mij brief van 13 januari ga ik ook in op het thema overhead.
Erkent u dat de stelling van de zorgbestuurder dat het manifest «Scherp op ouderenzorg», waarin gepleit wordt voor goede zorg met voldoende aandacht, onrealistisch is en in lijn ligt van het statement van de zorgorganisatie waar hij leiding aangeeft, waarin staat «De verzorgingsstaat zoals wij die kennen, is niet langer levensvatbaar. Het aandeel van ouderen in onze maatschappij groeit de komende jaren met zo’n dertig procent. En we leven allemaal ook nog eens een stuk langer. Dat maakt collectief gefinancierde verzorging en verpleging zoals we die nu kennen, onbetaalbaar»?5
Ik vind goede zorg met voldoende aandacht voor cliënten in het geheel niet onrealistisch. Via het programma «Waardigheid en Trots» wordt daar via verschillende wegen door vele mensen hard aan gewerkt. De hervorming van de Langdurige Zorg was erop gericht goede zorg en ondersteuning te garanderen voor iedereeen die dat nodig heeft: nu en in de toekomst.
Heeft het lid van de «Gideonsbende» voor goede ouderenzorg, die collega bestuurder is van de zorgbestuurder die stelt dat het manifest onrealistisch is, u laten weten dat zij vindt dat uw onderschrijving van het manifest niet realistisch is?6
Nee.
Vindt u nog steeds dat deze «zorgnetwerkorganisatie» die een «vloot» aan BV’s hanteert, en gedoogt dat de voorzitter van de Raad van Commissarissen en andere toezichthouders tegelijkertijd een bestuursfunctie bekleden in een van de BV’s van Fundis Holding niets is om zorgen over te maken? Wilt u in het licht van de schijn van belangenverstrengeling bij zorginstelling Alliade nog een adequaat oordeel? Kunt u uw antwoord toelichten?7
In aanvulling op mijn antwoorden van de eerdere vragen over betreffende instelling vind ik dat het primair de verantwoordelijkheid van Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen is om de Zorgbrede Govenancecode toe te passen, of uit te leggen waarom aan bepaalde onderdelen niet wordt voldaan. Als een instelling de code niet goed toepast, kan een aantal belanghebbenden met een klacht een beroep doen op de Governance commissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Dit kan ook wanneer een instelling niet kan verklaren waarom ze de code verkeerd toepast. De commissie geeft vervolgens een niet bindend, maar wel zwaarwegend advies. Dat is in dit geval niet gebeurd.
Bent u bereid afstand te nemen van de uitspraak van de zorgbestuurder dat het manifest «Scherp op ouderenzorg» onrealistisch is? Zo neen, hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak dat u zich gesteund voelt door het manifest?8
In mijn brief van 13 januari jl. heb ik een uitgebreide reactie gegeven op het manifest «Scherp op ouderenzorg». In deze brief is puntsgewijs aangegeven op welke wijze het kabinet invulling geeft aan het manifest.
Heeft u, of uw ministerie, contact gehad met de zorgbestuurder (en of zijn ondersteuning) over zijn column en hem mogelijk van informatie voorzien?
Nee; de betreffende zorgbestuurder heeft het ministerie achteraf geattendeerd.
Het inzichtelijk maken van de bij zorgverzekeraars gedeclareerde zorg in relatie tot de zorguitgaven |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u van mening dat transparantie over de gedeclareerde zorg zich moet beperken tot behandelingen tot een hoogte van het maximaal eigen risico? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn transparantiebeleid is erop gericht dat patiënten en verzekerden bij het kiezen van een behandeling effectief inzicht hebben in alle informatie die voor hen van belang is op het gebied van zowel de kwaliteit als de prijs van zorg.1 Dat gaat niet alleen om de tarieven onder het maximaal eigen risico. Inzicht in het tarief anders dan het maximaal eigen risico is ook van belang voor patiënten die zorg willen ontvangen van zorgaanbieders die door hun zorgverzekeraar niet zijn gecontracteerd (voor de desbetreffende behandeling) en uit onderzoek blijkt dat veel consumenten informatie willen over de kosten van zorg, ongeacht of deze zelf moeten worden betaald.2 Daarnaast kan vergroting van de prijstransparantie voor ziekenhuizen een belangrijke impuls geven om meer te werken op basis van daadwerkelijke kostprijzen En kan het een impuls geven aan ziekenhuizen om de verschillen in het tarief te verklaren en zo meer inzicht te geven in de kwaliteit van zorg.
Inzicht in gedeclareerde zorg heeft op geaggregeerd niveau een belangrijke meerwaarde om ontwikkelingen in de zorguitgaven te kunnen volgen, onder meer met het oog op de controlerende taak van uw Kamer.
Bent u van mening dat transparantie over gedeclareerde zorg uitsluitend voor patiënten en verzekerden van belang is? Of erkent u dat dit ook voor bijvoorbeeld de Kamer van belang is om haar controlerende taak te kunnen vervullen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat indien de door aanbieders gedeclareerde zorg wordt afgetrokken van de zorguitgaven, het resterende bedrag kan worden aangemerkt als uitvoeringskosten van de zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze som kan niet zo worden gemaakt. De zorguitgaven (binnen de Zorgverzekeringswet) behorende tot het Budgettair Kader Zorg (BKZ) worden bepaald door het totaal van de door zorgaanbieders bij verzekeraars gedeclareerde zorg. De uitvoeringskosten van de zorgverzekeraars behoren niet tot de zorguitgaven die onder het BKZ vallen. Uitvoeringskosten financieren zorgverzekeraars vanuit hun premie. Zorgverzekeraars houden dus bij de premiestelling rekening met de verwachte uitvoeringskosten die het komende jaar moeten worden gedekt.
Inzicht in gedeclareerde zorg heeft op geaggregeerd niveau een belangrijke meerwaarde, bijvoorbeeld om ontwikkelingen in de zorguitgaven te kunnen volgen.
Vindt u ook dat transparantie over de gedeclareerde zorg daarom van belang is om te kunnen oordelen over de efficiëntie van de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom vindt u dit als systeemverantwoordelijke niet interessant om te weten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het openbaar maken van data uit het landelijk Diagnose Informatiesysteem (DIS-data) indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars volgens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook in strijd met de Wet openbaarheid bestuur (Wob)?
Het openbaar maken van data uit DIS die, ook in combinatie met al beschikbare data, niet herleidbaar is naar patiënten, verzekerden, individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars is niet in strijd met de Wob.
Kan het openbaar maken van DIS-data indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars rekenen op bezwaren van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)?
Indien de DIS-informatie daadwerkelijk niet herleidbaar is tot individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars, en ook niet tot individuele patiënten of verzekerden, zal openbaarmaking in beginsel niet tot bezwaren van de ACM leiden. Belangrijke aandachtspunten voor de ACM hierbij zijn dat de data geanonimiseerd en geaggregeerd zijn en dat hun herkomst ook in combinatie met andere gegevens niet reconstrueerbaar is.
Bent u bereid de NZa opdracht te geven om geanonimiseerde DIS-data openbaar te maken zodat op macroniveau inzage in de gedeclareerde zorg, zorguitgaven en uitvoeringskosten gegeven kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de NZa gevraagd om een gestructureerd traject te ontwerpen voor een stapsgewijze openbaarmaking van alle prijsgegevens in de curatieve zorg.3 Daarnaast geeft de NZa via marktscans, via rapportages over de uitvoering van de ziektekostenverzekeringen en via «openDISdata.nl» inzicht in de gedeclareerde zorg, zorguitgaven en de uitvoeringskosten. Daarbij speelt ook mee dat DIS-data enkel informatie bevat over DBC’s en dus geen compleet beeld geeft van bijvoorbeeld de totale zorguitgaven. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 3 en 4 heb aangegeven, zijn cijfers over gedeclareerde zorg niet informatief voor de uitvoeringskosten van zorgverzekeraars.
In aanvulling op het voorgaande wijs ik op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het openbaar maken op naam van de zorgaanbieder van DIS-gegevens.4 De Afdeling heeft bepaald dat de NZa terecht heeft besloten om de ziekenhuisprijzen niet zonder toestemming van de aanbieders openbaar te maken. Dat is in strijd met de Wet Openbaarheid van Bestuur. De NZa geeft in haar persreactie aan blij te zijn met deze duidelijke uitspraak omdat deze haar zorgvuldig handelen onderschrijft, maar benadrukt tegelijkertijd het belang van transparantie: de NZa is voor goede keuze-informatie voor de burger, dus voor transparantie van prijzen, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. De NZa kondigt aan in komend jaar serieuze stappen te zetten om hier samen met alle betrokken partijen aan te werken.
Hoeveel is er sinds de invoering van het huidige stelsel in 2006 jaarlijks gedeclareerd door zorgaanbieders bij verzekeraars? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht geven en hier tevens de jaarlijkse zorguitgaven over diezelfde periode opnemen?
In onderstaande tabel zijn de totale zorguitgaven van 2006 tot en met 2015 weergegeven. Deze corresponderen met de declaraties van zorgaanbieders bij verzekeraars voor zorg uit hoofde van de basisverzekering, met uitzondering van de beschikbaarheidsbijdragen. Die behoren wel tot de zorguitgaven maar worden niet gedeclareerd door zorgaanbieders bij verzekeraars.
2006
2007
2008
2009
20101
2011
2012
2013
2014
2015
Brutouitgaven
(x 1 miljoen)
25.293
26.077
31.465
33.756
35.474
35.983
36.672
39.210
39.384
42.735
Exclusief de eenmalige stimuleringsimpuls voor de bouw uit het aanvullend coalitieakkoord Balkenende IV (€ 160 mln. voor de Zvw) die niet aan het BKZ is toegerekend.
Kunt u zich nog uw volgende antwoord herinneren: «Ik zie niet direct waarom transparantie en inzicht in prijzen die prijzen zullen opdrijven»?1
Ja.
Bent u bekend met de pleitnota van de NZa inzake het aangetekende beroep van de Open State Foundation dat momenteel in behandeling is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?2
Ja.
Hoe verhoudt uw antwoord zich tot hetgeen wat de NZa stelt, namelijk dat «prijstransparantie onder omstandigheden ook juist kan leiden tot hogere tarieven»? Ziet u inmiddels wel in hoe het openbaar maken van tarieven kan leiden tot juist stijgende zorgkosten?
De NZa is een zelfstandig bestuursorgaan en heeft hierover een eigen onafhankelijk oordeel.
Over de effecten van prijstransparantie, waaronder op de hoogte van de ziekenhuistarieven, ben ik uitgebreid ingegaan in mijn brief aan uw kamer van 3 november jl. over prijstransparantie in de ziekenhuiszorg.7
De onzichtbare samenwerking van het ministerie van VWS met The Commonwealth Fund, Celsus en IQ healthcare |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Naar aanleiding van uw antwoord op eerdere vragen: kunt u aangeven hoe de samenwerking met The Commonwealth Fund tot stand is gekomen? Wie nam het initiatief om wie te benaderen en speelde daar een derde partij nog een rol in? Kunt u een reconstructie geven?1
In 2006 heeft mijn ambtsvoorganger een lezing verzorgd tijdens het 9de internationaal symposium van The Commonwealth Fund. De uitnodiging hiertoe kwam van The Commonwealth Fund. De contacten tussen Nederland en het Commonwealth Fund (CWF) zijn mede tot stand gekomen dankzij de directeur van het toenmalige Center for Quality of Care Research, van het Radboud UMC, prof.dr. R. Grol. Dit instituut is de voorganger van het huidige IQ Healthcare. Het Commonwealth Fund heeft in 2006 te kennen gegeven geïnteresseerd te zijn in samenwerking met Nederland op twee programma’s, te weten het internationaal landenvergelijkend onderzoek (International Health policy survey) en het Harkness Fellowship programma. In 2007 is hierover contact geweest tussen het ministerie en The Commonwealth Fund, waarna is besloten om voor drie jaar deel te nemen aan het vergelijkende onderzoek, via het toenmalige Center for Quality of Care Research. Ook is besloten dat het ministerie het Harkness Fellowship wilde ondersteunen voor drie jaar. Naar aanleiding van deze overeenstemming is een «Statement of Understanding» opgesteld waarin partijen zich committeren aan het ondersteunen van twee fellowships. Op basis van deze overeenkomst is de samenwerking gecontinueerd tot op heden.
Welke argumenten zijn er gewisseld om de samenwerking niet bekend te maken, en niet zichtbaar te vermelden in de VWS-begrotingen?
De bijdragen aan de International Health policy survey en de Harkness fellowship betreffen op het geheel van de begroting dermate geringe posten dat is afgezien van separate vermelding. Er zijn voorzover mij bekend geen andere argumenten gewisseld.
Kunt u per jaar aangeven, sinds de samenwerking vanaf 2006, welke kosten uw ministerie heeft gemaakt in het kader van deze samenwerking? Kunt u daarbij de kosten vermelden voor survey-onderzoek, kosten voor studiebeurzen, kosten voor het bezoeken van congressen, kosten voor het ontvangen van delegaties van The Commonwealth Fund die Nederland bezochten, en mogelijke andere kosten die samenhangen met de samenwerking, met vermelding van de reden van de kosten?
In onderstaande tabel staan de uitgaven (in euro’s) die VWS heeft gedaan sinds de start van de samenwerkingsprogramma’s met het Commonwealth Fund.
Jaar
International Health Policy survey
Harkness fellowship
2007
47.600
nvt
2008
40.000
nvt
2009
40.000
80.000
2010
40.000
105.000
2011
40.000
85.000
2012
112.2932
89.073
2013
146.240
2014
nvt3
2015
38.000
154.777
2016
44.000
135.462
In deze jaren is sprake geweest van een meerjarige projectsubsidie
In 2014 is er geen fellow gesponsord
Gegevens over overige kosten die gemoeid zijn met de samenwerking met het Commonwealth Fund worden niet apart bijgehouden en kunnen dus niet worden verstrekt.
Kunt u tevens voor dezelfde jaren aangeven hoeveel geld uw ministerie uitgaf aan het doen van extern onderzoek, en de onderzoeksbureaus die dit onderzoek deden?
De administratieve systemen van VWS zijn – conform rijksbrede voorschriften – niet zodanig ingericht dat deze vraag kan worden beantwoord. Onderzoek vormt geen aparte uitgavencategorie binnen de administratie.
Op verzoek van uw Kamer wordt vanaf najaar 2015 een overzicht van alle beleidsrelevante VWS-onderzoeken gepubliceerd op het VWS-deel van de website van de rijksoverheid (www.Rijksoverheid.nl). Conform de toezegging aan uw Kamer wordt vanaf dat moment met terugwerkende kracht het overzicht gepubliceerd van alle beleidsrelevante onderzoeksrapporten van 17 concernorganisaties en kennisinstellingen die vanaf april 2015 zijn verschenen. Omdat VWS deel uitmaakt van de pilot Open Overheid van het Ministerie van BZK worden in het overzicht ook alle sinds die datum verschenen rapporten van het door VWS uitgezette opdrachtonderzoek onder ARVODI-voorwaarden opgenomen. Het totaaloverzicht wordt maandelijks achteraf geactualiseerd.
Klopt het dat bezoeken aan congressen van The Commonwealth Fund niet voldoen aan de VWS-gedragsregels, waarin bepaald is dat bezoeken van congressen van externe partijen, inclusief reis- en verblijfkosten, worden betaald door uw ministerie teneinde de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen?2
Nee, dat klopt niet. Het besluit «Bestuurskostenbeleid VWS» van november 2015 bepaalt de omgang met zogenaamde functionele kosten, die specifiek verbonden zijn aan de uitvoering van de taken van leidinggevenden. In dit besluit wordt vermeld dat kosten voor deelname aan congressen door VWS worden betaald. Er geldt echter een uitzondering voor congressen van internationale samenwerkingsverbanden en overheden, waarin reeds voorzien is in de kosten. De bijdrage en deelname van het ministerie aan The Commonwealth Fund heeft betrekking op twee internationale samenwerkingsprogramma’s, het «Harkness Fellowship» en het «International Health Policy Survey». Deze twee samenwerkingsprogramma’s hebben als onderzoeksthema internationale samenwerking en vergelijkingen/benchmarks met publieke organisaties uit 11 landen5. The Commonwealth Fund organiseert en coördineert deze internationale samenwerking en de publieke partners dragen bij aan de kosten, zo ook het ministerie. De activiteiten en bijbehorende congressen hebben nadrukkelijk geen commercieel karakter, maar zijn gericht op het terugkoppelen van de resultaten van de programma’s aan academici en overheden. Gelet op deze feiten en omstandigheden voldoet het bezoek van deze congressen aan deze gedragsregels.
Heeft u zich tijdens de debatten over «Integriteit en Verwevenheid» en het functioneren van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen moment gerealiseerd dat u met de onvermelde relatie met The Commonwealth Fund risico liep?3
De samenwerking rondom de twee programma’s en het bezoek aan de congressen van The Commonwealth Fund voldoet aan de interne gedragsregels en het declaratiebeleid van het ministerie. Er is daarom geen reden om dit apart te vermelden in de bovengenoemde debatten.
Hoe verklaart u dat u tijdens deze debatten de stelling innam dat uw ministerie voldoende integriteitsmanagement heeft, en u niet de mogelijkheid heeft aangegrepen te vertellen over de samenwerking met The Commonwealth Fund?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de bijdrage van uw ministerie aan Celsus, een academie voor betaalbare zorg, tot stand gekomen? Wie nam het initiatief tot deze samenwerking? Kunt u een reconstructie geven?
Er is sprake van een meerjarige opdracht die in 2012 door VWS is aanbesteed. Met deze opdracht werd beoogd wetenschappelijk onderzoek naar en kennis van de aanpak van betaalbaarheid (met name in de combinatie met kwaliteit van zorg) te bevorderen en de interactie tussen beleid en kennis te versterken. Ik acht dit ook in het belang van goede beleidsvoering over Kabinetsperioden heen. De opdracht is gegund aan Radboud UMC, en op 22 november 2012 is een samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen waarin afspraken zijn gemaakt over onder andere zaken als de programmering, wetenschappelijke onafhankelijkheid, kennisdisseminatie, financiële verslaglegging en rapportage, en co-financiering door Radboud UMC. Ook is overeengekomen dat het kennisprogramma op termijn zou leiden tot oprichting van een leerstoel. RadboudUMC kiest overigens zijn eigen speerpunten binnen haar eigen leerstoelenplan, waaronder dus ook deze positie. Deze kon na een zorgvuldige onafhankelijke procedure en toetsing van aantoonbare wetenschappelijke kwaliteiten worden vervuld door een van mijn medewerkers. Na de gebruikelijke uitvoerige academische toetsingsprocedure is prof.dr.P.P.T. Jeurissen met ingang van 15 februari 2016 benoemd tot bijzonder hoogleraar betaalbaarheid van de zorg. Daarvoor gelden onverkort alle regelingen die dienen ter borging van de academisch onafhankelijkheid en kwaliteit van onderzoek.
Ik verwijs u naar de jaarverslagen van Celsus voor een overzicht van alle activiteiten. Ik zal de Kamer informeren als de resultaten van dit meerjarig kennisprogramma eind 2017 beschikbaar komen.
Waarom is besloten de Kamer niet te informeren over het aangaan van de samenwerking met IQ healthcare, onderdeel van de Radboud universiteit? Waarom is er ten behoeve van transparantie besloten de bijdragen van uw ministerie onzichtbaar te houden in de VWS-begrotingen?
VWS zet op min of meer continue basis allerlei onderzoek uit. Afhankelijk van de specifieke vragen en de relatie tot de parlementaire agenda wordt de Kamer specifiek geïnformeerd. Onderzoeksresultaten die tussentijds beschikbaar komen zijn openbaar en/of worden in wetenschappelijke tijdschriften dan wel anderszins gepubliceerd. Voor wat betreft Celsus worden alle onderzoekrapporten en artikelen online gepubliceerd. In de periodieke nieuwsbrief en het jaarbericht van Celsus wordt verslag gedaan van de activiteiten, publicaties en programma’s van Celsus. In het jaarbericht staan ook alle medewerkers en samenwerkingspartners genoemd. Deze stukken worden online gepubliceerd. Daarnaast publiceert Celsus audiovisuele informatie via het eigen youtube kanaal.
Voor het kennisprogramma is maximaal 2,7 miljoen beschikbaar in de jaren 2012–2017. Deze uitgaven voor Celsus staan na een opstartfase sinds 2015 ook specifiek zichtbaar in de begroting gemeld. Het programma is opgezet voor een periode van 5 jaren en zal aan het einde van deze periode, dat is in 2017, worden geëvalueerd. Bij afronding van het programma zal de Kamer met een evaluatierapport over de resultaten worden geïnformeerd.
Kunt een aangeven welke opdrachten Celsus en IQ healthcare in de afgelopen jaren van het Ministerie van VWS hebben gekregen? Welke bedragen waren daarmee gemoeid?
Behalve het onderzoek wat in de loop van het jaar wordt uitgevoerd in het kader van de jaarlijks vastgestelde begroting van het Celsus programma, heeft VWS in het kader van de overeenkomst «trekkingsrechten» om ad hoc kortdurend wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten. Dit brengt meerkosten mee ten opzichte van de jaarlijks vastgestelde begroting. Zo wordt geborgd dat kennis op korte termijn voor publieke doeleinden beschikbaar is. Voor meerkosten voor onderzoek dat onder deze trekkingsrechten valt was in 2016 een bedrag gemoeid van zevenentwintigduizend euro. Overigens blijven de uitgaven voor Celsus daarmee binnen de uitgavenkaders van de meerjarenovereenkomst.
Er is in de afgelopen jaren, anders dan het eerder genoemde onderzoek ten behoeve van het Commonwealth Fund en Celsus, geen sprake geweest van andere directe financiële relaties of opdrachten van het Ministerie van VWS in de richting van IQ healthcare. Wel is mij bekend dat IQ Healthcare deelneemt aan andere programma’s waarbij sprake is van financiering vanuit VWS, zoals van ZonMW.
Kunt u een overzicht geven van andere kosten die uw ministerie heeft gemaakt in de samenwerking met Celsus en IQ healthcare, die niet direct samenhangen met de onderzoeksgroep – inclusief leerstoel – of onderzoeken, maar bijvoorbeeld met het bezoeken van congressen, reizen naar het buitenland, werkbezoeken en alle mogelijke andere activiteiten?
Buiten de opdrachten die aan Celsus zijn verleend worden geen kosten gemaakt voor de samenwerking in het kader van Celsus behalve die samenhangen met de gebruikelijke inzet voor accountbeheer en kennisdisseminatie. Kennisdisseminatie maakt deel uit van de verleende opdracht en impliceert ondermeer dat ambtenaren tijd besteden en soms ook reiskosten maken (treinkaartjes e.d.) om kennis te nemen van de opbrengsten van tussentijds onderzoek, zoals men overigens ook met andere partijen spreekt om de eigen kennis en kunde op peil te houden.
Waarom bent u niet ingegaan op de vragen die gesteld zijn over de vragen die betrekking hebben op uw ambtenaar die tevens het bijzonder hoogleraarschap «Betaalbare zorg» vervult? Kunt u een reconstructie geven van de totstandkoming van deze dubbelfunctie?4
Ik ben eerder ingegaan op de wijze waarop kandidaten worden geselecteerd voor een Harkness fellowship, inclusief de rol van de leden van de selectiecommissie en de vertegenwoordiger van VWS daarin. Ten aanzien van het bijzonder hoogleraarschap kan ik u melden dat het vaker voorkomt binnen de rijksoverheid dat ambtenaren een dergelijke functie hebben. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 8 hierboven.
Waarom geeft u geen antwoord op de vragen die gesteld zijn over de loyaliteit die onderzoekers en ambtenaren voelen jegens de verstrekker van dure studiebeurzen? Kunt u deze vragen alsnog beantwoorden?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de eerder door u gestelde vragen van 24 november 2016.
Hoeveel mensen zijn inmiddels betrokken bij de verschillende reizen, congressen, studiebeurzen en onderzoeksopdrachten die lopen via de samenwerking met The Commonwealth Fund en Celsus/IQ healthcare? Welke posities bekleden zij nu?
Voor zover ambtenaren van VWS meewerken aan reizen, congressen en onderzoeksopdrachten die betrekken hebben op de samenwerking met The Commonwealth Fund behoort dit tot de uitoefening van hun functie. Hetzelfde geldt voor de samenwerking met RadboudUMC/IQ healthcare inzake het Celsus programma. Het is niet mogelijk om hiervan een volledig overzicht te geven. Voor wat betreft de Nederlandse Harkness fellows verwijs ik nogmaals naar de website van het Commonwealth Fund.
Bent u bereid, gezien het feit dat u de eerdere vragen binnen drie dagen beantwoordde, deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Gelet op de tijd die benodigd is voor het opzoeken van informatie over de voorgeschiedenis is dit niet mogelijk gebleken.
De protestactie van ouders met autistische kinderen die geen dubbele kinderbijslag kunnen krijgen |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de protestactie van ouders met autistische kinderen via de facebookgroep «Klachten dubbele kinderbijslag»?
Ja.
Alvorens in te gaan op de overige vragen licht ik de integratie van de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG) in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) hieronder toe.
Per 1 januari 2015 is met de Wet hervorming kindregelingen de TOG opgenomen in de AKW. In plaats van de TOG komen ouders met een thuiswonend ernstig gehandicapt kind in aanmerking voor dubbele kinderbijslag voor (een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen1 mate van) intensieve zorg. Dit is verder uitgewerkt in een ministeriële regeling2. Voorheen had een ouder recht op TOG indien er een Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) indicatie was voor 10 uur of meer AWBZ-zorg per week. In verband met de beëindiging van de AWBZ is er per 1 januari 2015 een nieuw beoordelingskader geïntroduceerd. Daarbij geldt dat voorheen TOG-gerechtigden met een indicatie voor 10 uur of meer AWBZ-zorg per week het recht houden op dubbele kinderbijslag tot het verloop van de geldigheidsdatum van de afgegeven indicatie. Indien de AWBZ-indicatie in 2015 verliep gold een overgangsrecht van een half jaar.
Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de Sociale Verzekeringsbank (SVB) advies in bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), zowel bij oude gevallen als bij nieuwe gevallen. Als het kind geen indicatie heeft in de zin van 24 uur per dag zorg in de nabijheid van het kind of permanent toezicht op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), waarvoor zondermeer dubbele kinderbijslag voor het thuiswonende kind kan worden toegekend, beoordeelt het CIZ de zorgbehoefte van het kind op twee voorwaarden.
Ten eerste dient het kind ernstig beperkt te zijn in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard. Deze voorwaarde vergt een objectief medische diagnose.
Ten tweede dient de verzorging en oppassing van de ouders in ernstige mate te worden verzwaard ten opzichte van gezonde kinderen. De beoordeling vindt plaats op de items lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging, gedrag, communicatie, alleen thuis zijn, begeleiding buitenshuis en bezighouden, en handreikingen. Op ieder item kan één punt door het CIZ worden toegekend. Er wordt een punt toegekend indien er sprake is van een zware zorgbehoefte op het gebied van dat item. Zo wordt een punt toegekend op het item «eten en drinken» wanneer het kind bijvoorbeeld sondevoeding krijgt. De aanvrager dient hiervoor een medisch vragenformulier in te vullen, zodat de zorgbehoefte zorgvuldig onderzocht kan worden. Ouders hebben de ruimte om in dit formulier de situatie toe te lichten.
De leeftijd van het kind speelt ook een rol bij de beoordeling op de items en bij het benodigde minimaal aantal punten voor een positief advies. Omdat jonge kinderen in het algemeen meer verzorging nodig hebben dan oudere kinderen, is het minimum aantal punten dat vereist is, wil er sprake zijn van intensieve zorg, afhankelijk van de leeftijd.
Bent u ermee bekend dat ouders van autistische kinderen, die wel in aanmerking kwamen voor de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG), soms geen recht blijken te hebben op dubbele kinderbijslag?
Via de twee brieven die ik door tussenkomst van Kamerleden heb ontvangen ben ik er mee bekend dat ouders van autistische kinderen, die voorheen wel in aanmerking kwamen voor de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG), soms geen recht hebben op dubbele kinderbijslag. Ik zal op deze brieven reageren.
Kunt u aangeven hoeveel ouders wel aanspraak hadden op de TOG, maar niet op dubbele kinderbijslag? Kunt u aangeven welke oorzaken dit verschil heeft?
In het vierde kwartaal van 2014 waren er 23.5353 huishoudens waarvoor recht op TOG bestond. Over het tweede kwartaal van 2016 werd voor 23.678 thuiswonende kinderen dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg uitbetaald. Tussenliggende perioden laten ongeveer vergelijkbare aantallen zien. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is dus nagenoeg gelijk gebleven. Ik kan niet één op één aangeven of ouders die voorheen aanspraak hadden op de TOG ook na het overgangsrecht recht hebben op dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg. Het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, een veranderde zorgbehoefte, het uit huis gaan wonen van het kind maar ook het nieuwe beoordelingskader kunnen redenen zijn waardoor geen aanspraak gemaakt kan worden op (dubbele) kinderbijslag.
Kunt u bevestigen dat met het omzetten van de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen naar dubbele kinderbijslag geen bezuiniging was beoogd? Klopt het dat ontvangers van de TOG in beginsel ook aanspraak zouden moeten kunnen maken op de dubbele kinderbijslag? Hoe kan het dat dat bij ouders van autistische kinderen misgaat?
Het klopt dat ontvangers van de TOG in beginsel aanspraak maakten op dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg, zie verder ook de toelichting bij vraag 1.
Bij zowel de TOG als de Regeling dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg is het uitgangspunt dat het gaat om kinderen met een ziekte van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard die intensieve zorg behoeven. De verzorging en oppassing door de ouders is daardoor in ernstige mate zwaarder dan bij andere kinderen. Bij de totstandkoming van de Regeling is aangegeven dat de omvang van de TOG-groep gelijk blijft. Er was geen bezuiniging beoogd. Hierbij is ook aangegeven dat het niet uit te sluiten is dat er kinderen zijn die niet aan het nieuwe criterium zullen voldoen terwijl zij wel een AWBZ-indicatie hadden van minstens 10 uur zorg per week en daardoor recht op TOG hadden. Daar staat tegenover dat er ouders zijn van wie de kinderen geen AWBZ-indicatie hadden (bijvoorbeeld omdat de ouders zoveel mantelzorg leverden dat de netto-zorgbehoefte vanuit de AWBZ beoordeeld onder het niveau van 10 uur per week lag) die recht gaf op TOG, nu wel in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag. In het vierde kwartaal van 2014 waren er 23.5354 huishoudens waarvoor recht op TOG bestond. Over het tweede kwartaal van 2016 werd voor 23.6785 thuiswonende kinderen dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg uitbetaald. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is dus nagenoeg gelijk gebleven.
Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de SVB advies in bij het CIZ. Op basis van een analyse van het CIZ over de eerste drie kwartalen van 2016 blijkt dat adviesaanvragen voor kinderen met autisme (70–75% kinderen met autisme krijgt een positieve indicatie) vergeleken met de totale omvang van de groep kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg door het CIZ een advies wordt afgegeven (69% van de nieuwe aanvragen en her-indicaties krijgt een positief advies), niet vaker worden afgewezen voor dubbele kinderbijslag. Wel kan het zijn dat voor een kind waarvoor voorheen recht op TOG bestond geen recht op dubbele kinderbijslag bestaat, omdat de zorgbehoefte bijvoorbeeld door de jaren heen is veranderd. Daarom geeft het CIZ indicaties af met een bepaalde duur, die zijn afgestemd op de verwachte periode waarin de zorgbehoefte hetzelfde blijft. Na afloop van de geldigheidsdatum is een her-indicatie nodig, omdat de zorgbehoefte mogelijk kan veranderen.
Zijn er meer groepen waarvan u weet of vermoedt dat de omslag van TOG naar dubbele kinderbijslag mis is gegaan of gedeeltelijk problematisch verloopt? Zo ja, welke?
Zoals eerder aangegeven (vraag 4) is een mogelijke verschuiving van doelgroep niet uitgesloten. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is echter nagenoeg gelijk gebleven.
Wat heeft u gedaan om ouders te informeren over de wijzigingen bij invoering van de dubbele kinderbijslag en de mogelijkheden om die aan te vragen?
De SVB heeft alle klanten geïnformeerd door middel van het toezenden van een eindbeschikking van de TOG. Indien van toepassing werd dit gecombineerd met een startbeschikking van de dubbele kinderbijslag. Daarnaast zijn specifiek ouders van kinderen jonger dan 6 jaar tijdig geïnformeerd over de integratie van de TOG in de AKW omdat het bedrag dat zij tot dan toe ontvingen zou veranderen.
Wat vindt u ervan dat ouders klagen over de onduidelijkheid van de criteria die het Centrium indicatiestelling zorg (CIZ) hanteert? Erkent u dat het CIZ criteria hanteert waardoor kinderen met zwaar autisme lang niet altijd een positief CIZ-advies krijgen?
Ik kan mij voorstellen dat het invullen van het medisch vragenformulier lastig kan zijn. Indien er hulp nodig is bij het invullen van dit formulier kan de ouder telefonisch contact opnemen met het CIZ.
Het beoordelingskader is opvraagbaar bij het CIZ. Zo kunnen ouders meer inzicht krijgen in de criteria voor de beoordeling of sprake is van intensieve zorg.
Zoals aangegeven (zie vraag 4) ziet het er niet naar uit dat kinderen met autisme in grotere mate afgewezen worden voor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg in vergelijking met andere kinderen met een aandoening.
Wat vindt u ervan dat ouders aangeven tussen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en CIZ heen en weer geslingerd te worden als ze zich beklagen over de gang van zaken? Kunt u duidelijk maken bij welke instantie ouders terecht kunnen met klachten?
De SVB voert de Algemene Kinderbijslagwet uit en bepaalt of ouders in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg. Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de SVB advies in bij het CIZ. Het CIZ stuurt een medisch vragenformulier naar de aanvragers, beoordeelt dit na ontvangst en geeft vervolgens aan de SVB door of er sprake is van een positief of negatief advies. Bij een positief advies stelt de SVB het recht op dubbele kinderbijslag vast, bij een negatief advies wijst de SVB de aanvraag af. Indien een ouder het niet eens is met deze beslissing kan de ouder in bezwaar gaan bij de SVB. In alle gevallen waarbij sprake is van bezwaar tegen een niet positief advies wordt door de SVB een nieuwe adviesaanvraag bij het CIZ ingediend. Indien uit het onderzoek niet duidelijk blijkt dat er een positief advies kan worden gegeven, wordt een hoorzitting georganiseerd door de SVB. Het CIZ is bij de hoorzitting aanwezig om een toelichting te geven op de medische afweging die heeft geleid tot het advies.
Wanneer een ouder een klacht meldt bij de SVB en dit over de (medische) advisering gaat, dan neemt de SVB contact op met het CIZ. Afhankelijk van de aard van de klacht wordt er door het CIZ contact opgenomen met de klant.
Wat gaat u doen om de problemen van ouders met autistische kinderen bij het aanvragen van dubbele kinderbijslag op te lossen?
Het beoordelingskader dat het CIZ hanteert is eind 2015 door middel van een interne expertmeeting door het CIZ geëvalueerd. Daarbij is ook gekeken naar de verschillende doelgroepen. Ik acht het beoordelingskader dan ook houdbaar.
De beoordeling door het CIZ heeft betrekking op de actuele situatie. Omdat de zorgbehoefte gedurende de tijd kan veranderen, kan het zijn dat er in de loop van de tijd wel recht kan ontstaan op dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg.
Ik vind het echter ongewenst dat ouders zich «heen en weer geslingerd» voelen. Ik overleg daarom met CIZ en SVB om te bezien of de voorlichting aan ouders over de procedure voldoende adequaat is.
Commerciële winkels zoals brillen en gehoorapparaten verkopers die inzage hebben in gegevens van verzekerden |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat, als een hulpmiddel zoals bril of gehoorapparaat nodig is, de medische vraag van een patiënt centraal dient te staan, en niet de maximalisering van de omzet van een zorgverlener?1
Ja.
Bent u ook van mening dat leveranciers van medische hulpmiddelen, zoals opticiëns en hoorwinkels een publiek doel nastreven (goede zorg, passende hulpmiddelen en bewaking van de betaalbaarheid van de zorg)? Hoe ziet u de nastreving hiervan in verhouding met hun gelijktijdige private doel (het maximaliseren van eigen omzet en winst)?
In een privaatrechtelijk vormgegeven Zorgverzekeringswet met sterke publieke waarborgen, kan de verzekering en de bijbehorende zorgverlening door private partijen worden uitgevoerd. Ik voeg daar aan toe dat vrijwel alle ziekenhuizen, zorginstellingen en zorgaanbieders in Nederland private organisaties zijn.
Bent u op de hoogte van het feit dat vanuit een opticiën of audiciën die gelijktijdig een publieke als commerciële rol vervulen, informatie kan worden gezocht over de verzekeringspolis van mensen, met behulp van het landelijk communicatiepunt VECOZO (het internetportaal voor veilige communicatie in de zorg tussen zorgverzekeraars, zorgverleners en zorgkantoren)?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars aan opticiens en audiciens beperkte informatie geven over verzekerden. Via het VECOZO-portaal hebben zij toegang tot de dienst Controle op Verzekeringsrecht (COV) en uitsluitend inzicht bij welke zorgverzekeraar een basisverzekering met eventueel aanvullende pakketten zijn afgesloten. Bij het aangaan van een verzekering heeft de verzekerde daarvoor toestemming gegeven.
Toegang tot COV is alleen mogelijk als er een behandel- en/of declaratierelatie aanwezig is tussen zorgaanbieder en verzekerde en wordt gebruikt voor het informeren van de verzekerde over de hoogte van de vergoeding van zijn zorgverzekeraar. Het COV wordt ook gebruikt om de declaratie bij de juiste zorgverzekeraar te kunnen indienen als er sprake is van directe afwikkeling van de nota met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar betaalt de vergoeding dan rechtstreeks aan de zorgverlener. Het gebruik van het portaal verlaagt de administratieve lasten en daardoor ook de kosten voor zowel verzekerde, zorgaanbieder als zorgverzekeraar.
De privacy is geborgd omdat er geen toegang is tot het historische zorggebruik of medische gegevens van de verzekerde. COV is nadrukkelijk niet bedoeld voor identificatie-, exploitatie- en/of commerciële doeleinden en een zorgaanbieder krijgt uitsluitend toegang tot COV indien deze een VECOZO-overeenkomst aangaat waarin afspraken over geheimhouding en vertrouwelijkheid zijn opgenomen.
Kunnen opticiëns en audiciëns via dataminin-verkoop en verzekeringsgegevens van klanten gebruiken voor commerciële doeleinden? Hoe kan dit worden voorkomen, en wie ziet daarop toe?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat informatie over de verzekeringspolis van mensen slechts vanuit het publieke doel mag worden opgezocht, om bijvoorbeeld te kunnen controleren welke vergoeding personen kunnen krijgen van de zorgverzekeraar op basis van de verzekeringspolis?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan worden geborgd dat controle van deze gegevens door een winkel slechts vanuit deze zorgtaak gebeurt? Hoe kan erop worden vertrouwd op juiste omgang met persoonsgegevens door dit soort partijen? Wie controleert dit, en welke sanctie staat op overtreding?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat er bijvoorbeeld een bepaalde richtlijn voor mensen die beroepsmatig bij de informatie over verzekeringspolissen kunnen? Bestaan er regels, zodat zij hier op een vertrouwelijke wijze mee om moeten gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de zorgverzekeraar, de opticiën of hoorwinkel ook gegevens via deze database mogen uitwisselen om declaraties efficiënt te kunnen afhandelen? Met welke andere partijen worden deze data uitgewisseld, en onder welke voorwaarden mag dit?
Zie antwoord vraag 3.
Valt deze uitwisseling volgens u nog binnen het beoogde (publieke) doel, of zijn hier ook andere (commerciële) belangen mee gemoeid, waardoor het bijvoorbeeld voor reclame kan worden ingezet? Mag dit?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u ook de mogelijkheid tot datamining, en daarmee de vergaring van voor commerciële partijen waardevolle data, door de toegang die hulpmiddelenleveranciers hebben tot zowel verzekeringsgegevens als tegelijkertijd tot klantgegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt hier door bepaalde partijen binnen dit speelveld aan verdiend? Zo ja, hoeveel precies? Kan winst door datamining via gegevens van verzekerden worden voorkomen, of kan dit ten goede komen aan de premiebetaler?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ook signalen ontvangen van zorgverzekeraars over ongewenste uitwisseling, oneigenlijke inzage van data of datamining met commercieel oogmerk? Zo nee, wilt u met hen hierover er in gesprek gaan? Vindt u deze signalen zorgelijk? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. Wanneer er concrete aanwijzingen zijn zal ik dit uiteraard met zorgverzekeraars bespreken.
Wat vindt u van de praktijken van bepaalde bedrijven die deze omgang met persoonlijke data gebruiken als verdienmodel?
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. Voor het gebruik van de medische gegevens is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Zonder die toestemming mogen gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving.
Vindt u het gewenst dat zorgaanbieders door bepaalde software (zoals Pien Support) snel kunnen inzien wat de eigen bijdrage zal zijn van de cliënt, of dat zorgaanbieders verschillende aspecten van de behandeling kunnen berekenen, en zelfs kunnen checken of de verzekering van de patiënt bijvoorbeeld nog ruimte biedt om een meer uitgebreide behandeling te doen, om zo het verzekerd budget «vol te maken»? Service is mooi, maar betaalt de premiebetaler hier uiteindelijk ook voor?
Ik vind het de taak van zorgverzekeraars om zo nodig afspraken te maken met zorgaanbieders over het gebruik van dergelijke softwareprogramma’s.
Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders hebben een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de kwaliteit en doelmatigheid van ons zorgstelsel. Bij het bepalen van gepaste zorg dienen zorgaanbieders zich te laten leiden door de zorgbehoefte van de patiënt. Het aanzetten tot onnodig gebruik van (onnodig dure) zorg is ongewenst. Dit leidt tot hogere zorguitgaven en tot een stijging van de premie voor de basisverzekering of een aanvullende verzekering. Zorgverzekeraars kunnen in hun contracten aandacht besteden aan de wijze waarop zij omgaan met zorgaanbieders die aansporen tot het gebruik van onnodige of onnodig dure zorg. Het is de taak van de zorgverzekeraar, zorgverlener en patiënt om onnodig zorggebruik tegen te gaan.
Acht u dit een vorm van aansporing tot maximaal consumeren van zorg en gebruik van hulpmiddelen? Draagt dit volgens u bij aan de betaalbaarheid van zorg?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u het noodzakelijk op te treden tegen het gebruik van berekeningen van dergelijke software, die op maat uitrekent wat de resterende bestedingsruimte is binnen het pakket van een verzekerde?
Zie antwoord vraag 14.
Bij welke verschillende vormen van zorg worden deze softwareprogramma’s gebruikt? Wordt dit, net als bij opticiëns of hoorwinkels, ook in de mondzorg en fysiotherapie gebruikt?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u een inschatting geven van de mate van gebruik van deze softwareprogramma’s in de verschillende vormen van zorg? Zo nee, kunt u hier een onderzoek naar laten uitvoeren? Kunt u hierbij betrekken of door deze software daadwerkelijk meer zorg gebruikt wordt dan nodig en passend is?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u deze signalen dusdanig zorgelijk dat er aanleiding bestaat dit te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 14.
De uitzending van De Monitor van 27 november 2016 betreffende zorgverlener Monte Christo |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van De Monitor van 27 november 2016?
Ja.
Deelt u de mening dat Monte Christo als zorgverlener nooit jongeren mag aanzetten tot fraude om tot een hogere indicatie te komen, om op die wijze meer budget te ontvangen?
Ik vind dat een zorgaanbieder cliënten nooit mag aanzetten tot fraude. De zorg die Wlz-cliënten nodig hebben is zwaar en complex, omdat sprake is van permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Daarom is er een onafhankelijke en objectieve beoordeling van de zorgbehoefte door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), met persoonlijk contact. Op basis van verkregen informatie van de cliënt en beroepsbeoefenaren (zoals de huisarts) voert het CIZ de indicatiestelling uit. Dit gebeurt op basis van uniforme en objectieve criteria. Hiertoe gebruikt het CIZ een afwegingskader dat is gebaseerd op de wettelijke toegangscriteria.
Bij cliënten met een behoefte aan maatschappelijk ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het de wettelijke taak van de gemeente om zorgvuldig onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden en de ondersteuningsvraag. De gemeente beoordeelt daarbij ook of de cliënt zelf, op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of met behulp van een algemene voorziening in de ondersteuning kan voorzien. Een cliënt heeft daarbij de mogelijkheid om zelf een ondersteuningsplan op te stellen. Uiteindelijk is het echter aan de gemeente om te bepalen of een cliënt aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. Deze voorziening kan de cliënt, mits hij voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen.
Zijn er bij u, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), dan wel het zorgkantoor meer klachten over Monte Christo binnengekomen?
De zorgkantoren en de IGZ hebben op dit moment geen extra klachten of meldingen ontvangen. De zorgkantoren voeren momenteel onderzoek uit. Vanuit de IGZ loopt een toezichttraject bij Monte Christo, omdat de instelling tijdens een eerder inspectiebezoek niet voldeed aan de gestelde kwaliteitscriteria.
Hoe voorkomt u dat kwetsbare jongeren door het handelen van zorgverleners als Monte Christo de zorg wordt onthouden die ze nodig hebben?
Voorop staat dat een cliënt de zorg moet ontvangen die hij nodig heeft, ongeacht of het gaat om zorg in natura of via een pgb. Het pgb is een instrument waarmee mensen hun eigen zorg kunnen inkopen. Dit geeft mensen meer vrijheid om de zorg naar eigen inzicht in hun leven in te passen, maar brengt ook verantwoordelijkheden met zich mee. Om kwalitatief goede zorg in te kunnen kopen en de gedeclareerde zorg te kunnen verantwoorden, is dan ook van groot belang dat de budgethouder de regie kan voeren over de zorg.
In de Wet langdurige zorg (Wlz) toetst het zorgkantoor de eigen regie van een budgethouder tijdens het verplichte bewustekeuzegesprek. Daar wordt ook het budgetplan besproken en voorlichting over het pgb-beheer gegeven. Hiernaast is de gewaarborgde hulp geïntroduceerd, die voor sommige zorgprofielen zelfs verplicht is gesteld. Ook gemeenten toetsen vooraf tijdens het keukentafelgesprek of een cliënt regie kan voeren over het pgb en of de kwaliteit van de ondersteuning naar het oordeel van het college voldoende is geborgd.
Vervolgens kunnen zorgkantoren en gemeenten controleren of het pgb rechtmatig wordt besteed, bijvoorbeeld via huisbezoeken. Bij vermoedens van onrechtmatigheden of fraude kunnen zorgkantoren en gemeenten desgewenst extra controles uitvoeren of een fraudeonderzoek starten. Als er fraude wordt geconstateerd, kunnen zij maatregelen treffen (bijvoorbeeld het beëindigen van het pgb, waarbij het pgb wordt omgezet in natura zorg).
Herkent u het beeld dat zorgverzekeraar Menzis naar aanleiding van deze casus schetst dat het nu te makkelijk zou zijn om PGB-zorgverlener te worden, en er niet hard genoeg opgetreden kan worden tegen instellingen die onvoldoende functioneren?1
Er kan opgetreden worden tegen pgb-zorgverleners. Een pgb-zorgaanbieder dient net als andere zorgaanbieders te voldoen aan de eisen in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De IGZ bezoekt nieuwe zorginstellingen, ook instellingen van pgb-gefinancierde zorg, binnen vier weken tot zes maanden na de aanvang van de zorgverlening om te toetsen of de kwaliteit van de zorg op orde is. Als een zorgaanbieder van pgb-gefinancierde zorg niet voldoet aan de eisen in de Wkkgz, kan de IGZ haar handhavinginstrumentarium inzetten, inclusief het bevel tot sluiting.
Voor de mogelijkheden van zorgkantoren en gemeenten om rechtmatigheidscontroles en (fraude)onderzoeken uit te voeren verwijs ik naar het antwoord op 4.
Voor snelle en effectieve afhandeling van signalen van fraude is bij de NZa op 1 november 2016 het Informatie Knooppunt Zorgfaude (IKZ) van start gegaan. Het IKZ is een nieuw samenwerkingsverband van de toezichthouders en opsporingsdiensten in de zorg. Hierdoor hopen we zorgfraude eerder op te sporen, zodat de partijen hier gezamenlijk effectief, en ieder vanuit zijn eigen rol, tegen kunnen optreden. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de IGZ te vragen een diepgravend onderzoek te doen naar zowel de zorgkwaliteit van Monte Christo, als naar misbruik dan wel fraude van PGB-middelen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer rapporteren over de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet? Welke extra signalen heeft u nodig om dit onderzoek wel te laten verrichten door de IGZ?
Er loopt vanuit de IGZ een toezichttraject bij Monte Christo, omdat de instelling tijdens een eerder inspectiebezoek niet voldeed aan de gestelde kwaliteitscriteria. Aangezien dit onderzoek nog loopt kan ik daarover op dit moment geen verdere mededelingen doen.
De IGZ doet zelf geen onderzoek naar fraude. Wanneer de IGZ tijdens haar toezicht vermoedens van fraude tegenkomt, legt zij deze signalen in eerste instantie voor in het IKZ (zie mijn antwoord op vraag 5). Daarnaast kan de IGZ, afhankelijk van de ernst van de signalen, besluiten om direct aangifte te doen bij de politie of direct contact op te nemen met het Openbaar ministerie (OM).
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn zorgkantoren inmiddels een onderzoek gestart naar de vermoedens van fraude door Monte Christo. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kunnen de zorgkantoren besluiten om maatregelen te treffen tegen deze zorgaanbieder. Zorgverzekeraars en zorgkantoren maken de resultaten van (fraude)onderzoeken nooit openbaar, zowel vanwege de privacy van de betrokkenen als om te voorkomen dat gevoelige informatie over de werkwijze van fraudeurs naar buiten komt.
Het bericht “Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden” |
|
Arno Rutte (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden»?1
Ja.
Kunnen solistische zorgverleners onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen? Deelt u de mening dat de WNT niet van toepassing is op vrije beroepsbeoefenaren?
Is het CIBG (een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VWS; de letters CIBG stonden oorspronkelijk voor Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg, maar die betekenis is niet meer ladingdekkend) opgedragen een toelating tot de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) als criterium te gebruiken, om te bepalen wie van de vrije beroepsbeoefenaren onder de WNT valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben ze het dan gedaan?
Deelt u de mening dat de WTZi ooit is bedoeld om te bepalen welke instelling wel of niet zorg mocht verlenen en dat het gebruik van deze toelating om te bepalen welke vrije beroepsbeoefenaar onder de WNT valt, buiten de reikwijdte van de WTZi valt? Zo nee, wat is uw reactie op het commentaar van de advocaten in het SKIPR artikel? Zo ja, wilt u met het CIBG in gesprek gaan over het ten onrechte gebruiken van de WTZi als selectiecriterium?
Wat zijn de consequenties voor de zorgaanbieders die niet op het verzoek van het CIBG zijn ingegaan om de online-vragen te beantwoorden?
Ik heb het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat zijn de gevolgen voor de 1.250 zorgaanbieders die naar aanleiding van het invullen van de vragenlijst onder de WNT blijken te vallen?
Zie antwoord vraag 5.
Vastgoed in de zorg |
|
Mona Keijzer (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Leegstand zorgvastgoed groot probleem voor zorginstellingen»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ken het bericht. Met onderstaande antwoorden geef ik mijn reactie.
Wat vindt u ervan dat ruim een kwart van de zorgbestuurders denkt dat er de komende jaren zorginstellingen failliet zullen gaan, omdat zij vast zitten aan een te ruim bemeten gebouw?
Dit najaar publiceerde de Nederlandse Zorgautoriteit de monitor «Effecten langer thuis wonen»2. In deze monitor heeft de NZa voor de tweede maal onderzoek gedaan naar de continuïteitsrisico’s voor zorginstellingen als gevolg van de hervormingen in de langdurige zorg. De NZa signaleert dat het rendabel houden van vrijkomend zorgvastgoed een belangrijke uitdaging is voor met name zorgaanbieders van cliënten met een lichte zorgvraag.
Tegelijkertijd concludeert de NZa dat zorgaanbieders creatief nadenken over hun strategisch vastgoedbeleid en vooralsnog goed weten om te gaan met vastgoedvraagstukken. Afhankelijk van de lokale situatie kan een oplossing voor leegstand variëren. Het gebouw kan bijvoorbeeld worden ingezet voor andere cliëntengroepen, zwaardere zorg of particuliere verhuur. Een zorgaanbieder kan er in bepaalde gevallen voor kiezen een huurcontract te beëindigen. Ook verkoop kan aan de orde zijn.
De NZa voorziet daarnaast geen risico’s voor de continuïteit van de zorgverlening in de ouderenzorg. De sector in zijn geheel staat er financieel goed voor. In mijn brief over de stand van zaken bij de kapitaallasten, die u zeer binnenkort ontvangt, zal ik nader ingaan op deze monitor.
Kunt u aangeven in welke mate de versnelde extramuralisering van de lagere zorgzwaartepakketten tot bijdragen aan de vastgoedproblemen in de ouderenzorg heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel plaatsen (appartementen) er wegens de lage zorgprofielen in de verpleeg- en verzorgingshuizen zijn verdwenen sinds 1 januari 2015?
Tussen 1 januari 2015 en 1 juli 2016 is het aantal bezette plekken voor cliënten met een laag zorgprofiel (zzp VV 1 t/m 3) gedaald van 18,5 duizend naar 9,5 duizend. Het aantal cliënten met een laag zzp neemt de komende jaren geleidelijk verder af. Het aantal plekken met mensen met een hoog zzp kan de komende jaren groeien met het tempo van de demografie.
In de voortgangsrapportage transitieagenda langer zelfstandig wonen van 1 juli 2015 (Kamerstuk 32 847, nr. 182) is de volgende grafiek opgenomen met de verwachte ontwikkeling van de intramurale capaciteit. Doordat de extramuralisering van de lage zzp’s bijna is voltooid, zal de intramurale capaciteit de komende jaren per saldo weer gaan groeien door de demografische trend bij hoge zzp’s.
Kunt u aangeven hoeveel van deze plaatsen er per 1 januari 2017 worden aangewend voor mensen met een hoger zorgprofiel?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel extra plaatsen er in 2017 in vergelijking met 2016 kunnen worden geschapen met het budget voor langdurige zorg van € 386 miljoen? Is dit structureel geld?
Ten opzichte van de voorlopige kaderbrief van 13 juni 20163 heb ik in de definitieve kaderbrief voor 2017 een extra bedrag van € 386 miljoen beschikbaar gesteld. Voor een deel (€ 166 miljoen) betreft dit het structureel doortrekken van extra middelen die ik via mijn brief van 20 september 20164 beschikbaar heb gesteld voor de zorginkoop in 2016. In vergelijking met 2016 is er dus (bovenop de extra middelen van € 166 miljoen voor 2016) vanaf 2017 een extra bedrag van € 220 miljoen beschikbaar. Deze middelen zijn structureel en Wlz-breed beschikbaar: niet alleen voor de ouderenzorg, maar ook voor de gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Wlz-uitvoerders kunnen deze middelen afhankelijk van de zorgvraag van de cliënten inzetten voor zorg in natura of voor pgb. Het is niet waarschijnlijk dat het bedrag van € 386 miljoen volledig zal worden ingezet voor intramurale plaatsen in verpleeghuizen, maar desgevraagd kan ik wel melden dat er – uitgaande van circa € 80 duizend per plek – bijna 5.000 extra plekken kunnen worden gecreëerd met een dergelijk bedrag.
Verwacht u dat de tijdelijke opbouw in verband met het verkorten van de wachtlijsten in de ouderenzorg tot «nieuwe» vastgoedproblemen zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Beslissingen over het vastgoed zijn de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders. Ik verwacht dat zij op een goede manier inspelen op de vraag van hun cliënten. Dat vraagt een flexibele inzet van het vastgoed. Of zorgaanbieders dat realiseren met (tijdelijke) huur of eigen vastgoed is aan hen. In de eerder genoemde monitor «Effecten langer thuis wonen» concludeert de NZa dat zorgaanbieders creatief nadenken over hun strategisch vastgoedbeleid.
Deelt u de mening dat het merkwaardig en onverteerbaar is dat sommige bewoners gedwongen zijn verhuisd, terwijl zij zien dat het gebouw toch blijft bestaan, omdat de mensen die op wachtlijsten staan ook een plek moeten hebben?
Ik realiseer mij dat een verhuizing heel ingrijpend kan zijn, zeker voor bewoners voor wie de instelling voldoet aan hun wensen en die hier op hoge leeftijd mee worden geconfronteerd. Zeker als zij achteraf het idee hebben dat verhuizing niet per se nodig was. Het is van groot belang dat de zorgorganisatie goed met cliënten, de familie en de cliëntenraad overlegt. Desalniettemin gaat het zoeken naar alternatieven voor huisvesting van cliënten niet altijd zonder verhuizingen en soms niet zonder heroverweging. Daarbij merk ik wel op dat verhuizingen van alle tijden zijn. Locaties en gebouwen moesten ook in het verleden periodiek gerenoveerd, vervangen of afgestoten worden. Ook toen waren verhuizingen niet altijd te vermijden.
Wat vindt u ervan dat er wachtlijsten zijn, terwijl er zoveel leegstaande kamers zijn?
Cliënten die willen verhuizen naar een instelling, moeten binnen een redelijke termijn geplaatst worden. Mijn beleid is er op gericht de wachtlijst terug te dringen. Dat heb ik verwoord in mijn brief van 3 november 20165. Het inzicht in de omvang van de beschikbare plaatsen en bij welke zorgaanbieders dit het geval is kan beter. Daarom heb ik het Zorginstituut gevraagd, als proef, een website in te richten waar zorgaanbieders kunnen aangeven of en zo ja hoeveel plaatsen zij beschikbaar hebben.
Kunt u aangeven hoe de situatie per 1 januari 2018 zal zijn als de (overgangs-/subsidie)regeling zorginfrastructuur afloopt?
De tijdelijke subsidieregeling zorginfrastructuur6 eindigt per 1 januari 2018. Ik wil ondanks het beëindigen van deze regeling voorkomen dat de goede resultaten van de huidige zorginfrastructuur vanaf 2018 verloren gaan. Ik wil toewerken naar een landelijke regeling met regionale betrokkenheid, die de subsidieregeling zorginfrastructuur zal vervangen. In de nieuwe regeling zal efficiency en samenwerking voorop staan.
De komende maanden gebruik ik om de regeling uit te werken in samenwerking met een aantal partijen zoals gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en zorgkantoren. Na deze eerste slag volgt een nadere uitwerking waarbij ook de branches en lokale initiatieven die nu gebruik maken van de regeling zorginfrastructuur betrokken zullen worden. Volgens planning kan ik u in de eerste helft van 2017 helderheid geven over de nieuwe regeling en de wijze van uitvoering.
Heeft u over het aflopen van deze regeling zorginfrastructuur al overleg met het veld? Zo ja, hoe verloopt dit overleg? Zo nee, bent u bereid op korte termijn met de betrokken organisaties in overleg te treden?
Zie antwoord vraag 10.
Hoge parkeerkosten bij ziekenhuizen |
|
Duco Hoogland (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Naar aanleiding van het antwoord op eerdere vragen1: waarom onderneemt u echter geen actie naast een algemene en vrijblijvende oproep?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 587) aangaf heb ik geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven.
Kunt u toelichten waarom het «normaal» gevonden lijkt te worden dat zieke mensen en hun naasten heel veel geld aan parkeren bij ziekenhuizen kwijt zijn, terwijl niemand voor zijn lol naar het ziekenhuis gaat?
Ik weet niet of men het wel of niet «normaal» vindt dat er parkeerkosten moeten worden betaald bij ziekenhuizen. Ik vermoed dat de meningen daarover verschillen. Desalniettemin begrijp ik de frustratie van patiënten indien parkeertarieven relatief hoog zijn. Het is echter wel zo dat het beschikbaar stellen van parkeervoorzieningen door gemeentes en ziekenhuizen geld kost en op de een of andere manier ook terugverdiend zal moeten worden.
Waarom is er wel oog voor compensatie van zorgkosten om zorgmijding te voorkomen, maar geen oog voor bijkomende kosten zoals parkeerkosten, wat immers ook een heel grote financiële impact kan hebben? Waarom gelden er wel algemene maximale eigen bijdragen voor zorgkosten, maar niet voor deze bijkomende kosten?
Er is wel degelijk oog voor de hoogte van parkeerkosten. Als voorbeeld noem ik ziekenhuizen en gemeenten die kortingen hanteren. De verantwoordelijkheid voor het beleid over parkeertarieven ligt immers bij hen. Ik heb geen rol en bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven, vandaar dat ik geen maximum kan bepalen voor parkeerkosten.
Kunt u uitleggen waarom het tot de vrijheid van ziekenhuizen en gemeenten behoort om te bepalen hoe hoog de parkeerkosten zijn, aangezien deze kosten altijd overal onevenredig belastend kunnen zijn, net zoals andere ziektekosten?
Deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid ligt bij ziekenhuizen en gemeenten omdat deze partijen de eigenaren van de betreffende parkeergelegenheden zijn.
Onder verwijzing naar het initiatief van een ziekenhuis (het Medisch Spectrum Twente) om bij een pilot de kosten te verlagen: is er sprake van een indicatie dat dit initiatief op meerdere locaties wordt opgepakt? Hoe kan worden gestimuleerd dat dergelijke kosten overal worden verlaagd?
Ik houd geen overzicht bij van initiatieven ten aanzien van parkeertarieven. Het is mij wel bekend dat er meerdere ziekenhuizen en gemeenten zijn die op andere wijze de parkeerkosten beperken, bijvoorbeeld door kortingen te hanteren. Voor het eventueel onder de aandacht brengen van dergelijke initiatieven kan ik mij voorstellen dat de VNG en NVZ/NFU hierover in gesprek gaan. Ik benadruk dat ik hierin geen rol en bevoegdheid heb.
Bent u bereid om met de VNG en NVZ om tafel te gaan om een gezamenlijke aanpak te bespreken waardoor zieke mensen en hun naasten gevrijwaard kunnen blijven van torenhoge parkeerkosten bij ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Als patiënten en bezoekers met dergelijke werkwijzen onnodig hoge parkeerkosten kunnen voorkomen dan lijkt mij dat verstandig. Ik sluit niet uit dat er nog andere slimme manieren zijn om hoge parkeerkosten te voorkomen. Ik ga niet in overleg met de VNG, NVZ of zorgverzekeraars over de hoogte van parkeertarieven, aangezien ik hierin geen rol of bevoegdheid heb. Het is aan partijen om de handschoen op te pakken. Ik zal hen wel wijzen op deze en uw voorgaande Kamervragen.
Kent u de reactie op parkeerkosten bij ziekenhuizen https://www.parkeer24.nl/nieuws/171116/parkeren-bij-ziekenhuizen-lang-niet-gratis? Wat vind u van een dergelijk werkwijze waarbij slim wordt voorkomen dat patiënten teveel parkeergeld betalen ook als de afspraak in het ziekenhuis uitloopt? Deelt u de mening dat er ongetwijfeld nog vele andere slimme manieren zijn om eenvoudig hoge kosten voor zieke mensen en hun naasten te voorkomen? Bent u ook bereid deze met de VNG en NVZ te bespreken? Een zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor de toegang tot een ziekenhuis, en daarmee ook voor het voorkomen van torenhoge parkeerkosten; bent u bereid hen te vragen hier in het belang van zieken mensen bij het contracteren van zorg op te letten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
U verwijst in uw antwoorden naar de mogelijkheid van ziekenhuizen om mensen korting op parkeergeld te geven, wat vindt de u van de vrijblijvendheid van deze mogelijkheid? Deelt u de mening dat op deze manier mensen afhankelijk zijn van de goede wil van gemeente en ziekenhuizen voor mogelijke kortingen op dergelijke kosten?
Ziekenhuizen zijn in overleg met de gemeente aan zet om beleid te maken op de hoogte van parkeertarieven.
Wanneer mensen het niet eens zijn met de hoogte van parkeerkosten, verwijst u deze zieke mensen door naar gemeente of ziekenhuis; hoe ziet u dit precies voor u? Zijn volgens u alle bezoekers van ziekenhuizen hiertoe in staat en waar kunnen zij zich dan precies melden? Hoe snel is dan een oplossing voorhanden?
Zoals aangegeven in mijn eerdere antwoorden moet een patiënt of bezoeker zich, wanneer deze het niet eens is met het parkeerbeleid, wenden tot de betreffende gemeente en het ziekenhuis. Waar iemand zich moet melden bij vragen of klachten zal per ziekenhuis verschillen. Informatie over parkeren is te vinden op de websites van ziekenhuizen en gemeenten. Of en hoe snel een oplossing voorhanden is zal afhankelijk zijn van de vraag van de betreffende patiënt of bezoeker en de mate waarin de gemeente en het ziekenhuis hiermee om zullen gaan. Ik kan hier geen algemene uitspraken over doen.
Is het feitelijk mogelijk dat parkeergarages, wanneer deze zijn gebouwd op de grond van ziekenhuizen, worden verkocht aan een privaat bedrijf, zodat deze vervolgens geld kan verdienen aan het parkeren door zieke mensen en hun naasten? Is het daarnaast ook mogelijk dat een ziekenhuis op deze manier privaat geld verwerft dat zij vrij kunnen besteden? Wat vindt u hiervan? Bent u van mening dat deze mogelijke gang van zaken in stand zou moeten worden gehouden, of ziet u aanleiding tot verandering hiervan? Zo ja, op welke manier?
Ja, dit is mogelijk. Het parkeerbeleid is een aangelegenheid van ziekenhuizen en gemeentes; ik vind dat het te ver gaat om landelijke maatregelen te nemen.
U geeft in uw antwoorden aan dat u belang hecht aan transparantie en dat ziekenhuizen in hun jaarverslag openheid kúnnen geven over parkeerbeleid en kosten; klopt het dat het daarmee geen verplichting is? Deelt u de mening dat dit wel een verplichting zou moeten worden voor ziekenhuizen, omdat hier het gaat om belang van zieke mensen?
Ik ben er voorstander van dat ziekenhuizen transparant zijn over hun inkomsten en uitgaven. Er bestaat echter geen algemene verplichting voor ziekenhuizen om specifiek over parkeertarieven verantwoording af te leggen in hun jaarverslag. Ik deel niet de mening dat dit een verplichting moet worden.
Kent u de reactie https://www.parkeer24.nl/nieuws/171116/parkeren-bij-ziekenhuizen-lang-niet-gratis? Wat vind u van een dergelijk werkwijze waarbij slim wordt voorkomen dat patiënten teveel parkeergeld betalen ook als de afspraak in het ziekenhuis uitloopt? Deelt u de mening dat er ongetwijfeld nog vele andere slimme manieren zijn om eenvoudig hoge kosten voor zieke mensen en hun naasten te voorkomen? Bent u ook bereid deze met de VNG en NVZ te bespreken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Medische gevolgen van hulptelevisieprogramma’s |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten: «Misleiding deelnemers bij hulp-tv RTL» en «Nu durft ze niet meer te lachen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ervaringen die in de artikelen worden beschreven van mensen die aan deze hulptelevisieprogramma’s hebben deelgenomen?
Ik vind het een zorgelijk signaal.
Wat is uw oordeel in dit kader over de uitvoering van de zorgplicht door betrokken behandelaars en welke rol speelt hierin het behandelplan?
Voor het uitvoeren van een geneeskundige behandeling is volstrekt helder dat de toestemming van de patiënt is vereist. Dit geldt ook bij (niet medisch noodzakelijke) cosmetische ingrepen. Om toestemming te kunnen geven heeft de patiënt goede informatie nodig. Zo moet de behandelaar onder meer informatie geven over de voorgestelde behandeling en de risico’s die daaraan verbonden zijn. De informatieplicht van de behandelaar omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene de informatie heeft begrepen.
Is het feit dat het vaak kwetsbare mensen betreft en om goed bekeken televisieprogramma’s gaat, wat u betreft reden voor de zorgverlener om extra zorgvuldigheid te moeten betrachten?
Ja. Ik vind dat een televisieprogramma een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat alles ruim binnen wet- en regelgeving blijft. Juist de blootstelling aan publieke aandacht vraagt extra zorg voor de deelnemers aan zo’n programma. Daarnaast moet het belang en de veiligheid van de patiënt bij een behandeling altijd voorop staan. De zorgverlener is verplicht om de patiënt voldoende te informeren en zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen.
Klopt het dat betrokkenen te allen tijde inzage zouden moeten kunnen krijgen in het eigen behandelplan en dat deze desgevraagd door de zorgverleners verstrekt moet worden?
Ja, op grond van de WGBO heeft de patiënt recht op inzage in zijn eigen medisch dossier.
Wat is de verantwoordelijkheid van zorgverleners om betrokkenen volledig te informeren over alle consequenties die een behandeling met zich mee kan brengen? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de ervaringen die in dit artikel worden beschreven op een goede wijze invulling geeft aan deze verantwoordelijkheid? Zo nee, wat schort hier aan?
Op basis van het artikel blijkt niet dat de betreffende zorgaanbieders niet volgens wet- en regelgeving en/of veldnormen hebben gehandeld. Het is voor mij op basis van dit artikel onvoldoende duidelijk of dat ook daadwerkelijk het geval is. Indien betrokkenen van oordeel zijn dat niet is gehandeld conform relevante wet- en regelgeving en/of veldnormen kunnen zij melding doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Kunt u voor zover mogelijk inzicht geven in de aard van het onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar mogelijke structurele problemen bij dit programma betrokken tandkliniek CDC?
De IGZ is een onderzoek gestart na meldingen van patiënten. Deze meldingen zijn niet gerelateerd aan deze tv-uitzending. Over de aard van dit lopende onderzoek kan de inspectie geen mededelingen doen.
In welke mate houdt de IGZ bij signalen toezicht op de negatieve uitwassen van hulptelevisieprogramma’s waar het gaat over de kwaliteit van de medische behandeling en de geleverde psychische ondersteuning en (na)zorg?
De IGZ heeft geen meldingen ontvangen over dit of andere tv-programma’s en/of de behandelingen die hiervan onderwerp waren. Indien de IGZ signalen ontvangt dat geleverde zorg kwalitatief onder de maat is, zal zij hierop acteren.
Zijn de signalen zoals in het artikel beschreven een aanleiding voor de IGZ om hier nader onderzoek naar te doen?
Dit is aan de IGZ.
Voor wat betreft tandkliniek CDC verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Reclame van zorgverzekeraars die zich via direct mailings richt op mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Promovendum (onderdeel van VGZ) via zogenaamde «direct mailings» hoger opgeleiden aanschrijft om hen op te roepen over te stappen? Wat is hierop uw reactie?1
VGZ is de achterliggende risicodrager van Promovendum, die als assurantietussenpersoon via een volmacht verzekeringen aanbiedt.
Zorgverzekeraars mogen binnen de kaders van de wet hun marketingstrategie bepalen. Verzekeraars zijn gebonden aan een acceptatieplicht voor de basisverzekering. De zorgverzekering van Promovendum moet dus voor iedereen toegankelijk zijn, ook voor lager opgeleiden. Eerdere ophef heeft ervoor gezorgd dat Promovendum sinds 2014 in haar communicatie de oorspronkelijke doelgroep «hoger opgeleiden» weglaat. Daarnaast staat op de website van Promovendum vermeld dat iedereen welkom is voor een zorgverzekering.
Als onderdeel van haar toezichtstaak ten aanzien van de Zorgverzekeringswet (Zvw) houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Wat vindt u ervan dat al uw woorden en waarschuwingen ten spijt, Promovendum doelbewust doorgaat met zich te richten op hoger opgeleiden omdat deze groep in de regel minder gebruik maakt van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Promovendum aan de adressen komt via het bedrijf EDM dat gespecialiseerd is in datakwaliteit en doelgroepbereik? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ heeft mij laten weten dat Promovendum inderdaad haar data verrijkt met gegevens van het bedrijf EDM.
Wat waren de selectiecriteria die Promovendum aan EDM heeft meegegeven om tot deze doelgroep te komen? Waren inkomen of opleidingsniveau hiervan onderdeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is bedrijfsvertrouwelijke informatie die ik niet in bezit heb.
Hoeveel mensen hebben de brief ontvangen van Promovendum en hoeveel zorggeld heeft deze mailing in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat Promovendum, indien zij zich aantoonbaar richt op de doelgroep met een hoog inkomen of opleidingsniveau, zich schuldig maakt aan risicoselectie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Promovendum hanteert gerichte mailings onder hoger opgeleiden. Dit kan leiden tot een specifieke verzekerdenpopulatie. Andere labels van VGZ hanteren andere communicatiekanalen waarmee weer andere groepen verzekerden worden bereikt. Recent onderzoek van de NZa wijst uit dat concerns streven naar een verzekerdenportefeuille die in zijn totaliteit een representatieve afspiegeling van de Nederlandse bevolking vormt (Kamerstuk 29 689, nr. 769). Hierbij is op concernniveau vaak sprake van een herallocatie van middelen: zorgverzekeraars zetten een deel van hun winstgevende polissen in om premiestijgingen van verliesgevende polissen te beperken. Dit vind ik gewenst, omdat het bijdraagt aan de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt.
Zoals bij antwoord 2 reeds vermeld, houdt de NZa toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Bent u eindelijk bereid toe te geven dat deze vorm van risicoselectie doelbewust gebeurt of staat u nog steeds achter uw uitspraak «er is dus geen sprake van doelbewust sturen»?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet het verzekerdenbestand van Promovendum er eigenlijk uit? Zijn mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau bij hen oververtegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er nog meer zorgverzekeraars die zich schuldig maken aan reclame direct gericht op lucratieve doelgroepen, zoals direct mailings via de post of per e-mail? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen?
Er is geen overzicht voorhanden van de zorgverzekeraars die gerichte mailings hanteren. Omdat gerichte mailings niet verboden zijn, zie ik hier ook geen noodzaak toe.
Wanneer komen er concrete maatregelen tegen deze vormen van risicoselectie?
Het hanteren van gerichte mailings is niet verboden. Dit zou pas het geval zijn indien de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie worden overtreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Zoals reeds toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van 9 november jl. zal ik de NZa verder vragen in haar eerstvolgende onderzoek naar de inhoud van reclame-uitingen van zorgverzekeraars mee te nemen of – en zo ja, hoeveel – aandacht er is voor de kwaliteit van de zorg, samen beslissen en de service van de zorg.
Datalekken bij ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ziekenhuizen melden elke dag datalek»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde datalekken vaak voortkomen uit het gebruik van onbeveiligde verbindingen en door menselijke fouten? Zo nee, waarom doen de datalekken zich dan wel voor?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ziet in het algemeen, en dus niet alleen bij ziekenhuizen, tot op heden vooral de volgende soorten datalekken:
Er zijn verschillende potentiële oorzaken te benoemen voor het ontstaan van datalekken. Het gebruik van onbeveiligde verbindingen en menselijke fouten zijn er hier twee van.
Hoe komt het dat van het totaal aantal meldingen van datalekken tot nu toe er een kwart uit de zorgsector kwam? Is de zorgsector daarmee relatief oververtegenwoordigd? Zo ja, waarom is daar sprake van?
Eerder dit jaar hebben de AP en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) per brief gewezen op de meldplicht datalekken2 bij de brancheorganisaties Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN), GGZ Nederland en Revalidatie Nederland (RN) en hun leden. In mei heeft de AP daarnaast een presentatie gehouden voor de koepels van zorginstellingen om hen te informeren over de meldplicht en deze uitgebreid toe te lichten. In reactie daarop hebben de koepels ook acties in gang gezet om de awareness te vergroten.
De Zeker-campagne van de NVZ3 dit najaar was gericht op het vergroten van het bewustzijn over informatiebeveiliging en specifiek datalekken. Daardoor is de alertheid bij ziekenhuizen en de bereidheid om te melden mogelijk extra groot en mogelijk verklaart dit mede ook het aantal meldingen, waarover AP rapporteert. Omdat de meldplicht nieuw is, is het niet mogelijk goed te duiden hoe de meldingen uit de zorg zich verhouden tot de meldingen in andere sectoren.
Deelt u de mening dat zeker in het geval er persoonlijke gegevens van patiënten op straat kunnen komen te liggen datalekken zo snel mogelijk gedicht moeten worden? Zo ja, hoe kunt u waarborgen dat de gemelde lekken worden gedicht? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een datalek, waarbij persoonsgegevens zijn gelekt, is het zaak dat het lek zo snel mogelijk gedicht wordt. Bij melding aan de AP wordt de melder ook gevraagd om verbeteracties te benoemen.
Zijn er door een van de gemelde datalekken patiëntgegevens gelekt? Zo ja, zijn deze patiënten daarvan op de hoogte gesteld en wat is er gedaan om de gevolgen van het lek te beperken?
Het is mij niet bekend of er bij de gemelde datalekken sprake was van zodanige lekken van patiëntgegevens dat de betrokkenen hierover geïnformeerd dienden te worden. De AP heeft beleidsregels gepubliceerd met daarin informatie over de meldplicht datalekken en handvatten om te beoordelen wanneer betrokkenen geïnformeerd moeten worden over een lek.4 Wanneer patiënten geïnformeerd behoorden te worden, dan maakt dit onderdeel uit van het opvolgingsplan van het datalek, waarop de AP kan toetsen.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) al boetes aan zorginstellingen gegeven vanwege het niet tijdig melden van een datalek? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd en wat was de aard van de betreffende datalekken? Zo nee, betekent dat dat de datalekken steeds op tijd zijn gemeld?
De AP heeft tot op heden geen boetes opgelegd vanwege het niet tijdig melden van een datalek. Dit betekent niet automatisch dat datalekken steeds op tijd zijn gemeld. De AP heeft overigens meerdere instrumenten wat betreft het opleggen van sancties en maakt hierin als onafhankelijke toezichthouder zelf een keuze.
Deelt u de conclusie van Women in Cybersecurity (WICS) dat ziekenhuizen onzorgvuldig met beveiliging omgaan, onder andere door slordig om te gaan met inloggegevens of het gebruik van verouderde software en apparatuur? Zo ja, hoe en door wie worden de desbetreffende ziekenhuizen daar op aangesproken en tot verbetering gemaand? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
De afgelopen maanden heeft de Minister van VWS een onderzoek laten uitvoeren door PBLQ naar de beveiliging van patiëntgegevens en heeft het RIVM in opdracht van de IGZ ook onderzoek gedaan naar de omgang met privacy en informatiebeveiliging in de curatieve zorg en GGZ. Het PBLQ-rapport en het RIVM-onderzoek zijn op 15 december jl. met een beleidsreactie aan uw Kamer gestuurd.5 Ook in deze onderzoeken komen de voorbeelden die Women in Cybersecurity noemt naar voren. In de beleidsreactie op het PBLQ-rapport heeft de Minister van VWS aangekondigd om op basis van de aanbevelingen met het veld een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten. Hierbij zal een belangrijke rol zijn weggelegd voor de koepels van ziekenhuizen, zelfstandige klinieken, GGZ-instellingen en de Patiëntenfederatie, als ook voor VWS en de toezichthouders. Op korte termijn neemt de Minister van VWS het initiatief om met de genoemde organisaties te starten met het Actieplan. Daarbij zullen mogelijk op een later moment ook koepels uit de andere sectoren betrokken worden. De Minister van VWS streeft ernaar dat het Actieplan in het voorjaar van 2017 gereed is, waarna de implementatie direct kan starten voor zover dat nog niet is gebeurd. Naar verwachting zal het Actieplan een meerjarig karakter zal hebben.
Bent u net zoals de in het bericht genoemde ethisch hacker bekend met het feit dat op online zwarte markten patiëntgegevens worden aangeboden? Zo ja, wat is de aard en de omvang van dit probleem en wat zouden kwaadwillenden met die gegevens kunnen doen? Zo ja, wat doet u om aan deze praktijken een einde te maken? Zo nee, waarom niet en acht u onderzoek hiernaar wenselijk?
Ik heb geen inzicht in de aard en omvang van het verhandelen van patiëntgegevens op online zwarte markten. Wel acht ik het in alle gevallen zeer onwenselijk dat persoonsgegevens, en in het bijzonder medische persoonsgegevens, verhandeld worden en voor commerciële doeleinden gebruikt worden met consequenties voor patiënten zonder dat deze daar weet van hebben. In het Cyber Security Beeld Nederland6 (CSBN) wordt het risico genoemd dat bijvoorbeeld vanuit zorginstellingen of zorg-gerelateerde websites inloggegevens bemachtigd worden, die vervolgens misbruikt worden voor financieel gewin. Dat maakt ook dat ik het van groot belang vindt dat zorginstellingen preventieve maatregelen nemen op het terrein van informatiebeveiliging en privacybewustzijn om informatiebeveiligingsincidenten en datalekken te voorkomen. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de instellingen zelf.
Gratis' extra bril, zorgproducten of hulpmiddelen. |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen, bijvoorbeeld door brillenwinkels, worden aangespoord tot het «gratis» afnemen van extra zorghulpmiddelen?1
Ja.
Kent u bijvoorbeeld de acties waarbij men een tweede bril gratis krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat brillenwinkels dergelijke aanbiedingen doen, en op deze wijze met elkaar concurreren?
Brillen zitten niet in de basisverzekering. De reclames gaan derhalve over de aanvullende verzekering en vallen dus niet onder de overheidsregeling. Wel vind ik de suggestie dat deze brillen gratis zijn, en de oproep tot extra zorgconsumptie op zijn zachtst gezegd misleidend. Zeker gezien de noodzaak om zinnig en zuinig gebruik te maken van de zorg, ook al wordt die zorg bekostigd door een vrijwillige aanvullende verzekering.
Wie betaalt een tweede extra hulpmiddel, zoals een handige reservebril, die iemand is gegund? Komt het uit de marge van de brillenwinkel, of komt het uiteindelijk uit ons aller premiegeld? Wat vindt u van deze gang van zaken?
Brillen worden niet vergoed uit de zorgverzekeringswet. Omdat de aanvullende verzekering voor brillen buiten de strekking van de zorgverzekeringswet valt, hebben deze uitgaven geen effect op de betaalbaarheid van het basispakket. Ze hebben dat wel op de betaalbaarheid van de aanvullende verzekering. Het is aan de zorgverzekeraar om hierover in het contract afspraken te maken.
Met betrekking tot hoortoestellen hebben zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de kwaliteit en doelmatigheid van ons zorgstelsel. Bij het bepalen van de meest gepaste zorg dienen zorgaanbieders zich te laten leiden door de zorgbehoefte van de patiënt. Het is niet gewenst dat zij verzekerden aanzetten tot het gebruik van onnodige of onnodig dure zorg, ook niet wanneer verzekerden een aanvullende verzekering hebben voor deze zorg. Dit leidt immers tot hogere zorguitgaven en verzekerden zullen hierdoor onnodig geconfronteerd worden met een stijging van hun premie.
Daarom verwacht ik van partijen dat volgens richtlijnen en protocollen het juiste type hulpmiddelen wordt voorgeschreven dat past bij het functioneringsprobleem van de patiënt. Niet meer en niet minder, zoals dat ook geldt voor andere verzekerde zorgvormen.
Zorgverzekeraars zijn zelf verantwoordelijk voor de contracten die zij met zorgaanbieders sluiten. Hierin kunnen zorgverzekeraars aandacht besteden aan de wijze waarop zij omgaan met zorgaanbieders die aansporen tot het gebruik van onnodige of onnodig dure zorg.
Om gepast zorg te kunnen bieden wordt bij hoorzorg geprotocolleerd gewerkt, waarbij het functieverlies van de patiënt wordt gekoppeld aan de functionele capaciteiten van het hoortoestel. In 2015 heb ik u per brief2 geïnformeerd over de evaluatie van de hoorzorg door het Zorginstituut. Daaruit bleek dat met het keuzeprotocol nagenoeg iedere slechthorende goed geholpen kon worden.
Vindt u dit een voorbeeld van een oproep tot maximaal consumeren van zorg en hulpmiddelen? Acht u dit een gevolg van de marktwerking binnen het stelsel, en vindt u dit een positief gevolg? Draagt dit volgens u bij aan de betaalbaarheid van de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat het bij de contractering tussen de zorgverzekeraar en aanbieders van brillen over prijs of kwaliteit moet gaan? Wat is uw inschatting van de huidige situatie? Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit hier onderzoek naar gedaan? Zo ja, wat waren haar conclusies? Zo nee, kan hier onderzoek naar worden gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het aanzetten tot maximaal consumeren worden omgebogen naar het verlenen van zorg en hulpmiddelen die het beste bij verzekerden passen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat dit probleem niet alleen bij brillen speelt, maar ook bij gehoorapparaten? Klopt het dat mensen hetzelfde gemiddelde hoorapparaat krijgen, in plaats van een gehoorapparaat op maat? Zo ja, waarom? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat (brillen)winkels beschikken over een bestand waarin zij kunnen zien waar mensen verzekerd zijn, en welk zorgpakket zij hebben, omdat er een koppeling is tussen zorgverzekeraar en brillenwinkel? Zo ja, geven mensen hier vooraf toestemming voor? Vindt u dit een wenselijke situatie? Wat zegt dit over de privacy van de verzekerde?
Volgens ZN beschikken (brillen)winkels niet over een bestand met informatie over verzekerden maar hebben zij via het VECOZO-portaal slechts toegang tot de dienst Controle op Verzekeringsrecht (COV). Hierdoor is voor de (brillen)winkel inzichtelijk welke basisverzekering bij welke zorgverzekeraar is afgesloten, en welke aanvullende pakketten eventueel zijn afgesloten.
De juridische grondslag is gelegen in Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg, Burgerlijk Wetboek en het gerechtvaardigd belang van de zorgverzekeraars. In de polis en/of privacybeleid van de zorgverzekeraar is opgenomen in welke situaties informatie aan derden kan worden verstrekt voor het uitvoeren van de zorgverzekering en aanvullende verzekering. Bij het aangaan van een verzekering heeft de verzekerde daarvoor toestemming gegeven.
Toegang tot COV is slechts toegestaan als er een behandelrelatie en/of declaratierelatie aanwezig is tussen zorgaanbieder en verzekerde en wordt gebruikt voor het informeren van de verzekerde over de hoogte van de vergoeding van zijn zorgverzekeraar.
De privacy is geborgd omdat (brillen)winkels geen inzicht hebben in de historische zorgconsumptie of medische gegevens van de verzekerde. COV is nadrukkelijk niet bedoeld voor identificatiedoeleinden, exploitatie en/of commerciële doeleinden.