De sluiting van de verzorgingshuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat verzorgingshuis St. Clara in Gorinchem moet sluiten en dat het voor 60 bewoners onzeker is waar zij in de toekomst zullen wonen?1 2
Rivas heeft mij als volgt geïnformeerd. De locatie St. Clara is al enige tijd geen verzorgingshuis meer. Begin 2014 is Rivas begonnen met de verhuur van de appartementen van St. Clara als woningen met (thuis)zorg. Van de 60 woningen heeft Rivas er 26 kunnen verhuren. De overige 34 niet. Het gaat om een verouderd gebouw (47 jaar oud) waarvoor weinig belangstelling is. Rivas acht het daarom niet meer verantwoord het gebouw te exploiteren.
Het zorgkantoor (Vgz) deelt mee dat zij sinds 2013 in gesprek is met Rivas over het scheiden van wonen en zorg. Het zorgkantoor bevestigt dat steeds minder cliënten op deze verouderde locatie willen wonen en dat de meeste mensen andere keuzes maken.
Dat gesteld hebbende, besef ik terdege dat een verhuizing heel ingrijpend en verdrietig kan zijn. Zeker voor bewoners voor wie de instelling voldoet aan hun eisen, die daar naar tevredenheid wonen en die hier op hoge leeftijd mee worden geconfronteerd. Daarom vind ik het van groot belang dat bij deze verhuizingen rekening wordt gehouden met de wensen van de bewoners en de communicatie zorgvuldig en tijdig verloopt.
St. Clara is een verouderd gebouw en niet geschikt als toekomstbestendig pand voor zwaardere Wlz-zorg, aldus het zorgkantoor. Naar zijn oordeel is ook de leefbaarheid van het gebouw in het geding.
In de gesprekken met Rivas heeft het zorgkantoor als eis voor de afbouw gesteld dat tijdig wordt overlegd met de bewoners en hen een passend alternatief wordt aangeboden. De cliëntenraad van Rivas is bij de (inkoop)gesprekken aanwezig en heeft ingestemd met het afbouwplan. Rivas is in gesprek gegaan met de bewoners en cliëntenraad, aldus het zorgkantoor.
Op 31 januari jl. is een informatiebijeenkomst belegd over de sluiting van de locatie, waarna in de tweede helft van februari persoonlijke gesprekken zijn gevoerd met de bewoners en hun familie. 17 van de 26 bewoners verhuizen naar een andere locatie van Rivas te Gorinchem. Dat zijn net als de huidige woningen huurappartementen met thuiszorg. De 9 andere bewoners zullen verhuizen naar een verzorgingshuis, verpleeghuis of een woning van woningcorporatie Poort 6.
Schieten u ook de tranen in de ogen bij het lezen dat kwetsbare ouderen gedwongen worden te verhuizen, vaak ver weg uit de plaats waar zij wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat verzorgingshuis St. Clara is opgebouwd door de (kerk)gemeenschap en dat deze maatschappelijke investering teniet wordt gedaan zonder enige betrokkenheid van deze gemeenschap? Wat vindt u daar nu van?
In september 2016 is een aantal scenario’s voor een ontwikkelstrategie voor huize St. Clara in kaart gebracht, waarbij aan de kerk is gevraagd daar over mee te denken. Daaraan bleek bij de kerk geen behoefte te zijn, aldus Rivas.
De meeste vrijwilligers van St. Clara gaan verder mee naar een andere locatie. Er is ook in die zin sprake van blijvende betrokkenheid.
Wat gebeurt er met de gebouwen en vervreemding daarvan? Is er toezicht op wat er met de opbrengst gebeurt? Bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Het streven is, zo begrijp ik, om de huurders voor 1 juni 2017 te verhuizen. Over de toekomstige bestemming van de huisvesting zal Rivas zich gaan beraden.
De verantwoordelijkheid voor verkoop of verhuur van vastgoed ligt primair bij zorgaanbieders zelf. Dat geeft bestuurders de verantwoordelijkheid om investeringsbeslissingen, in overleg met hun cliënten- en ondernemingsraad, goed te overwegen. Het is vervolgens aan de Raad van Toezicht om hier toezicht op te houden.
De zorgaanbieder is met betrekking tot de verkoopopbrengst gehouden aan de geldende regels rondom verkoopopbrengsten. Daarnaast kan het zo zijn dat er nog hypotheekrecht op het vastgoed is gevestigd. In dat geval kan verkoop alleen plaatsvinden na formele instemming («royement») door alle hypotheekhouders, zoals banken of het Waarborgfonds voor de Zorgsector. Banken eisen daarbij in beginsel dat verkoopopbrengsten worden gebruikt om af te lossen op de lopende leningen.
Zijn er in het Gorinchemse ziekenhuis Beatrix problemen met «verkeerde bedden»-problematiek met ouderen? Is het verstandig om het verzorgingshuis te sluiten?
Uit navraag bij Rivas en het zorgkantoor bleek dat er nauwelijks sprake is van «verkeerde bed problematiek» in het Beatrix ziekenhuis. Er is daarom ook geen behoefte aan extra capaciteit.
Kunt u een overzicht geven van het aantal plekken dat zorgkantoren minder inkopen ten opzichte van 2012 omdat zorgzwaartepakketten (ZZP) 1,2,3 ge-extramuraliseerd zijn? Wat is geplande afbouw voor 2017 en 2018?
In 2012 was het feitelijk gebruik van ZZP 1 t/m 3 (V&V) 36.420 plekken (bron: Monitor Langdurige zorg). In 2015 is de realisatie uitgekomen op bijna 15.000 plekken; voor 2016 bedroeg de voorlopige realisatie ruim 10.000 plekken. Voor het jaar 2017 hebben de zorgkantoren productieafspraken gemaakt voor 8.200
intramurale plekken voor cliënten met een indicatie ZZP 1 t/m 3 (V&V). Vanwege de geleidelijk uitstroom van cliënten door overlijden en doorstroom naar een hoger zzp, is de verwachting dat er in 2018 nog ruim 4.000 plekken nodig zullen zijn. Daarbij staat het recht van de cliënt met een indicatie voor een laag zzp voorop. Zorgkantoren zijn dus verplicht om voldoende plaatsen in te kopen.
Hoeveel verzorgingshuizen worden dit jaar gesloten? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer te informeren?
Er wordt landelijk geen lijst bijgehouden van verzorgingshuizen die sluiten of in 2017 voornemens zijn te sluiten. Landelijk worden de indicaties geregistreerd (CIZ) en de gerealiseerde productie en productieafspraken (NZa).
In verzorgingshuizen worden steeds zwaardere cliënten geholpen. Het aantal cliënten met een licht ZZP (ZZP VV 1 t/m 3) neemt af, terwijl het aantal plekken dat bezet is met mensen met een hoog ZZP kan groeien met een tempo dat gelijke tred houdt met demografische factoren.
In reactie op bovenstaande langjarige trend kunnen verzorgingshuizen die een afnemende vraag van cliënten met een licht ZZP waarnemen, zich richten op de zwaardere cliëntenpopulatie of op basis van scheiden van wonen en zorg zich richten op cliënten uit de Wmo/Zvw. Naar de mate waarin dit lukt, behoeven verzorgingshuizen niet te sluiten. Verder geldt dat sluiting van verzorgingshuizen door renovatie of nieuwbouw van alle tijden is en niet enkel met extramuralisering samenhangt.
Het Q-koorts kompas en het advies van Brabantadvies |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Q-koortspatiënt na 2018 nog niet beter»1, het Q-koorts kompas2 en de waarschuwing van Brabantadvies over het verloren gaan van kennis en ervaring met betrekking tot Q-koorts?3
Ja.
Deelt u de mening dat patiënten met Q-koorts of een andere zoönose doelgerichte ondersteuning verdienen bij zowel hun gezondheidsproblemen als de problemen die zij in het dagelijks leven ervaren als gevolg van deze ziekte?
Deelt u de zorgen van Q-support dat «reguliere voorzieningen lang niet altijd de erkenning en herkenning bieden die Q-koortspatiënten nodig hebben»? Zo nee, waarom niet?
Welke actie gaat u ondernemen naar aanleiding van dit probleem, mede gezien uw eerdere uitspraak dat er voldoende reguliere voorzieningen voor Q-koortspatiënten zijn, en als dat niet het geval was u het graag zou horen?
Kunt u reageren op de verschillende lessen die Q-support trekt uit de Q-koortsepidemie? Bent u bereid actie te ondernemen naar aanleiding van deze lessen? Zo ja, welke actie? Zo nee, waarom niet?
Kunt u reageren op de adviezen van Brabantadvies, onder meer met betrekking tot het behoud van kennis en de ondersteuning van cliënten? Bent u bereid deze adviezen over te nemen en op te volgen? Zo ja, op welke wijze zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De noodkreet van transgenders over veel te lange wachtlijsten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Noodkreet transgenders: wachtlijst genderpoli veel te lang»?1
Ja.
Klopt het dat de afgelopen jaren het aantal aanmeldingen gestegen is? Kunt u de cijfers van het aantal aanmeldingen in Nederland over de afgelopen 10 jaar naar de Kamer sturen en daarbij aangeven hoe de wachttijden zijn ontwikkeld? Indien u niet in het bezit van deze cijfers bent, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik begrijp van de zorgaanbieders dat het aantal aanmeldingen elk jaar toeneemt. Ik heb naar aanleiding van uw vraag informatie opgevraagd bij het VUmc, het LUMC en het UMCG. De informatie die ik heb ontvangen treft u aan in de bijlage bij deze brief.
Ontvangt u ook de signalen dat de lange wachtlijsten niet alleen voor de nieuwe instromers nare consequenties kan hebben, maar dat dit ook drukt op de zorg voor mensen die al in het behandeltraject zitten? Zo ja, hoe zorgen we ervoor dat goede zorg, tijdig, beschikbaar blijft? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
Het aantal aanmeldingen stijgt. Ik vind dat aanbieders en zorgverzekeraars hard moeten werken aan spreiding van deze zorg, het opschalen van ketenbehandeling en het werven van personeel. Hiermee kunnen de wachtlijsten worden teruggedrongen. Het VUmc heeft mij – na navraag – laten weten de afgelopen jaren de capaciteit van het centrum voor genderdysforie uitgebreid te hebben.
De behandelketen transgenderzorg kent diverse stappen, daarom moet onderscheid gemaakt worden in «wachttijden» per behandelstap: aan de voorkant en tijdens het traject. Juist vanwege het ingrijpende karakter en de onomkeerbaarheid van onderdelen van het behandeltraject is soms bedenktijd verstandig en nodig tussen de stappen. De mate waarin verschilt per persoon. De patiënten- en belangenorganisaties geven aan dat men het behandeltraject te lang vindt duren en men pleit ook voor meer flexibilisering van de zorg waarbij het zorgtraject nog beter wordt toegesneden op het individu. Ik begrijp dat wachttijden voor patiënten belastend kunnen zijn.
Om goed in beeld te krijgen aan welke eisen het zorgpad moet voldoen wordt er met alle partijen gewerkt aan een kwaliteitsstandaard voor de somatische transgenderzorg. Wachttijden aan het begin en tijdens de behandeling zijn daarbij een belangrijk onderdeel. Patiënten- en belangenorganisaties zijn ook bij het opstellen van de zorgstandaard betrokken. VWS organiseert twee maal per jaar een overleg met de belangrijkste partijen in de transgenderzorg. In dit overleg staat het thema wachtlijsten en wachttijden op de agenda alsmede de vraag wat er voor nodig is om goede zorg aan transgenders toegankelijk te houden.
Deelt u de mening dat de te lange wachttijden mensen ertoe kunnen verleiden om online alvast de hormonen in huis te halen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is en serieuze gezondheidsrisico’s met zich mee kan brengen? Indien u deze meningen deelt, kunt u aangeven welke oplossing u ziet voor het tegengaan van deze «last resort» acties?
Medisch specialistische kennis en ervaring zijn mijns inziens onontbeerlijk bij de keuze van zogenaamde cross sex-hormonen en bij de begeleiding van het toepassen ervan. Het effect ervan is ingrijpend en sommige mensen hebben een verhoogd risico op complicaties. Ook de patiënten- en belangenorganisaties raden patiënten met klem af om zelf te gaan experimenteren. Besluiten tot zelfmedicatie zijn bepaald niet zonder risico.
Kunt u aangeven in hoeverre er Treeknormen gelden voor de genderpoli’s, en in hoeverre deze worden overschreden?
Voor de genderpoli is geen Treeknorm opgesteld, de genderpoli valt niet onder de Regeling verplichte publicatie wachttijden somatische zorg van de NZa (NR/CU-262). Dat neemt niet weg dat de NZa de aanbieders al in 2014 heeft laten weten dat zij hun wachttijden moeten publiceren. Dat gebeurt inmiddels ook. De NZa heeft in 20142 ook bekend gemaakt, naar aanleiding van haar onderzoek naar transgenderzorg, dat zorgverzekeraars de wachttijden moeten monitoren en hier tijdig op moeten reageren. De NZa heeft partijen daar expliciet op gewezen. Ik vind meer spreiding van transgenderzorg van belang en ik verwacht van zorgaanbieders dat zij hun inspanningen op dat punt zullen intensiveren. Ik verwacht van verzekeraars dat zij initiatief nemen als het gaat om inkoop van zorg. Ik verwacht van de NZa dat zij toetst op de zorgplicht en handhaaft als dat aan de orde is. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 7.
Kunt u aangeven in hoeverre er een tekort is aan specialisten om genderteams aan te vullen? Indien u dit tekort signaleert, kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet om dit tekort weg te werken?
Gelet op het advies uit 2016 van het Capaciteitsorgaan aangaande het aantal op te leiden medisch specialisten zijn mij geen tekorten bekend als het gaat om disciplines die betrokken zijn bij de zorg aan transgenders, zoals psychiaters, chirurgen, plastisch chirurgen, kinderartsen, urologen en endocrinologen. Wel heeft het capaciteitsorgaan geadviseerd meer GZ-psychologen en klinisch psychologen op te leiden. Dat betekent overigens niet dat er op regionaal niveau geen tekorten zouden kunnen bestaan. Het LUMC/Curium maakt er melding van dat het niet gelukt is om de vacature voor een kinderpsychiater in het genderteam te vervullen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 7.
In hoeverre deelt u de mening dat het wenselijk is een landelijk netwerk te realiseren waardoor transgenders op verschillende plekken in het land terecht kunnen?
Ik vind het wenselijk dat de zorg voor transgenders beter gespreid wordt binnen Nederland. Ik wijs er daarbij wel op dat transgenderzorg ketenzorg is en patiënten gebaat zijn bij een multidisciplinair, gecoördineerd en afgestemd zorgproces waarbij meerdere specialismen zijn betrokken. In het belang van kwaliteit en afstemming binnen een zorgketen, past het «los» contracteren van individuele specialisten of aanbieders niet zomaar. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Het programma Ontvoerd |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie medewerking verlenen aan het RTL-programma «Ontvoerd»? Zo ja, wat zijn de exacte afspraken en hoe is deze samenwerking tot stand gekomen?1
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen 3, 8, 9 en 11 van het lid Yücel is er vamnuit de Centrale autoriteit algemene informatie verstrekt aan de programmamakers. In 2012 en 2013 hebben drie gesprekken plaatsgevonden tussen ambtenaren van de Centrale autoriteit en de redactie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is evenmin betrokken bij de totstandkoming van het programma, maar wordt wel op de hoogte gehouden van de plannen van het programma. Internationale kinderontvoeringszaken zijn altijd kwetsbaar en gevoelig. Het is daarom van belang dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan waarschuwen voor mogelijke nadelige gevolgen van bepaalde acties in het buitenland. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het ministerie om Nederlandse burgers consulaire bijstand en advies te bieden en waar nodig, reisdocumenten te verstrekken.
Klopt het dat op het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gewaarschuwd voor «ernstig leed bij de betrokken kinderen» en dat er zelfs sprake zou zijn van zelfmoordpogingen? Zo ja, hoe kan het dat u hieraan uw medewerking verleent?
Dit is niet bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat een internationale kinderontvoering voor alle betrokkenen, maar vooral voor het kind een veelal ingrijpende en emotionele gebeurtenis is. De Centrale autoriteit heeft destijds signalen ontvangen dat in een aantal zaken waarin RTL-Ontvoerd de terugkeer heeft bewerkstelligd, kinderen met problemen zouden kampen. Of deze eventuele problemen in causaal verband staan met de betrokkenheid van RTL-Ontvoerd, is door mij niet vast te stellen. Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen 1 en 10 is van medewerking aan de totstandkoming van het programma geen sprake geweest.
Hoe kan het dat er kinderen in het programma zijn teruggebracht naar ouders, «ondanks nog hangende juridische procedures»? Hoe heeft u dat afgestemd met de juridische instanties in het buitenland?
Kinderontvoeringen worden voor alle betrokkenen, maar vooral voor het kind, als ingrijpend en soms zelfs als traumatisch ervaren. Kinderontvoeringen zijn veelal complexe juridische dossiers. Er kunnen naast een verzoek tot teruggeleiding op grond van het HKOV ook nog andere juridische procedures lopen in Nederland en/of in het buitenland. Op het moment dat ouders kinderen terughaalden, lag er een beslissing van een Nederlandse of buitenlandse rechter op grond waarvan in beginsel de terugkeer van het kind naar Nederland door de achtergebleven ouder mogelijk werd gemaakt.
In het geval een kind, al of niet door het programma, wordt teruggebracht naar zijn gewone verblijfplaats (land waar het kind verbleef vóór de ontvoering) terwijl er nog een juridische procedure loopt onder het Haags Kinderontvoeringsverdrag, is het de rol van de Centrale autoriteit om op grond van artikel 7 onder i. van het Haags Kinderontvoeringsverdrag, de Centrale autoriteit van het land waarnaar het kind was ontvoerd, te informeren over de terugkeer van het kind. Het is dan aan deze Centrale autoriteit om de juridische instanties aldaar van de terugkeer in kennis te stellen.
Is het waar dat een effect van het programma is dat achtergebleven ouders zelf het heft in eigen handen gaan nemen en niet meer de juiste procedures volgen?
Het is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende ouder of hij/zij gebruik maakt van de procedure van het Haags Kinderontvoeringsverdrag om zijn/haar kind terug naar Nederland te krijgen. Ouders zijn hiertoe niet verplicht.
Klopt het dat een ambtenaar van het Ministerie van Veiligheid en Justitie bij de gesprekken met het programma aanwezig was? Waarom is hiervoor gekozen? Gaat u deze samenwerking stopzetten?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen 1, 10 en 11 hebben in 2012 en 2013 drie gesprekken plaatsgevonden tussen ambtenaren van de Centrale autoriteit en de redactie van RTL-Ontvoerd. Gemeld is dat de Centrale autoriteit de programmamakers alleen van algemene informatie kan voorzien en er niet op individuele zaken kan worden ingegaan.
Was de actieve wijze waarop oud-Staatssecretaris Teeven zich inzette voor Ontvoerd op alle fronten geoorloofd? Was er geen sprake van belangenverstrengeling?
Zoals in antwoord op de vragen 3, 8, 9, en 11 van Yücel is aangegeven, heeft in 2013 een gesprek plaatsgevonden op het departement tussen de toenmalige Staatssecretaris, de heer Van den Heuvel en twee ambtenaren, waarin in algemene zin is teruggekeken op de eerste 2 seizoenen van RTL-Ontvoerd. Van ongeoorloofde inzet of belangenverstrengeling is mij niet gebleken.
Deelt u de mening van de Kinderombudsvrouw, die grote vraagtekens plaatst bij de werkwijze van het programma? Deelt u haar mening dat mediabelangen nooit zwaarder mogen wegen dan de rechten van kinderen?
De bezwaren van de Kinderombudsvrouw ten aanzien van de werkwijze van RTL-Ontvoerd zien op het feit dat internationale kinderontvoering een ernstige zaak is. Zij vraagt zich af of het belang van het kind met de werkwijze van RTL voldoende wordt gerespecteerd. Ik ben bekend met de bezwaren van de Kinderombudsvrouw. Voor de Nederlandse overheid staat het belang van het kind altijd voorop. Wanneer een ouder met gezag over zijn/haar kind besluit medewerking te verlenen aan het tv-programma om te pogen het kind terug te halen uit een ander land, is het aan deze ouder om dit belang af te wegen.
Hoe kan RTL uitzending van dit programma rechtvaardigen, mede in het licht van de eerdere discussie over Hulp-TV? Is het programma volledig in lijn met de vernieuwde gedragscode, opgesteld naar aanleiding van de ophef over Hulp-TV?2
Omroepen en producenten van programma’s bepalen zelf de inhoud en vorm van hun media-aanbod. Bovendien zijn deelnemers zelf verantwoordelijkheid voor de afweging om aan een dergelijk programma mee te werken.
Deelt u de mening dat kijkcijfers nooit boven kinderbelangen mogen gaan? Kunt u volhouden dat kijkcijfers geen rol spelen bij het programma Ontvoerd?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens dat de zorgen over dit programma reëel zijn en dat daarom uw samenwerking met dit programma moet worden stopgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de schade herstellen die mogelijk is aangericht als gevolg van uw medewerking aan dit programma?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u uitzending van het vierde seizoen nog langer verantwoord? Zo nee, gaat u hierover in gesprek met RTL, zeker waar het gaat om de onderdelen waaraan u uw medewerking heeft verleend?
Omroepen en producenten van programma’s bepalen zelf de inhoud en vorm van hun media-aanbod.
Niet heimelijk euthanasie plegen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nee, niet heimelijk euthanasie plegen», waarin acht specialisten fundamentele kritiek uiten op de ontstane euthanasiepraktijk bij demente mensen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek van deze specialisten dat er bij een aantal gevallen van euthanasie bij demente mensen een handelingsperspectief is «waarin onvervreemdbare rechten van cognitief weerloze mensen ernstig worden geschonden»?
Euthanasie bij patiënten in een vergevorderd stadium van dementie is zeer uitzonderlijk. In de 15 jaar van officiële wetgeving omtrent euthanasie en hulp bij zelfdoding is 5 keer euthanasie uitgevoerd bij een patiënt met vergevorderde dementie. Zoals in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) is vastgelegd, kan een arts op basis van een schriftelijke wilsverklaring gehoor geven aan een verzoek om euthanasie. Dit betekent dat een eerder ondertekende verklaring in de plaats kan komen van een actueel, mondeling verzoek. Voorwaarde is wel dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan, waaronder het vereiste dat de arts die tot levensbeëindiging overgaat ervan overtuigd is dat bij de patiënt op dat moment sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Een schriftelijke wilsverklaring bevat een omschrijving van de situatie die de patiënt als ondraaglijk lijden ervaart.
In december 2015 is een «Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek» gepubliceerd, opgesteld door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie in samenwerking met de KNMG. Er bestaat een versie voor burgers en een versie voor artsen. De handreiking benadrukt het belang van tijdige en regelmatige communicatie tussen arts en patiënt over de toekomstige euthanasiewens en het bespreken van de wilsverklaring, zodat de arts op de hoogte is van de wensen van de patiënt. Er is dus geen sprake van het schenden van onvervreemdbare rechten van cognitief weerloze mensen. Wel is sprake van de mogelijkheid voor artsen om, op basis van een schriftelijke wilsverklaring en eerdere communicatie met de patiënt toen deze nog in staat was om zijn wensen en wil kenbaar te maken, euthanasie uit te voeren bij mensen die aangegeven hebben in de toekomst onder bepaalde omstandigheden niet meer te willen leven, omdat dat voor hen ondraaglijk en uitzichtloos lijden betekent.
Hoe beoordeelt u de beschreven casussen, waarbij patiënten a) om reden van mogelijk verzet niet ingelicht werden over de aanstaande levensbeëindiging, b) een eerdere schriftelijke wilsverklaring niet meer konden bevestigen of intrekken, c) dat de mogelijkheid tot verzet tegen de daadwerkelijke euthanasie hen ontnomen werd, en d) dat de euthanasie zelfs bij verzet van de patiënt werd doorgezet? Is in de genoemde casussen volgens u gehandeld binnen de kaders van de euthanasiewet?
Van de drie beschreven casus zijn er twee als zorgvuldig beoordeeld door de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (Rte). Dit betekent dat de euthanasie door de artsen in kwestie naar het oordeel van de Rte volgens de vereisten van de wet is toegepast. In de derde casus is door de Rte geoordeeld dat niet gehandeld was overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen van het vrijwillig en weloverwogen verzoek en de medisch zorgvuldige uitvoering.
De Rte heeft haar oordeel doorgestuurd aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM), zoals dat het geval is bij elk oordeel van de Rte dat de arts niet heeft gehandeld overeenkomstig (een of meer) van de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Beide instanties hebben binnen hun eigen bevoegdheid de taak om de zaak verder te onderzoeken en naar aanleiding daarvan een beslissing te nemen. Gelet hierop onthoud ik mij van een oordeel.
Hoe beziet u deze drie casussen in het licht van de «Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek» die u vorig jaar publiceerde?
Zoals al benoemd in de beantwoording van vraag 2, benadrukt de Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek de noodzaak van regelmatige onderlinge communicatie, zowel tussen arts en patiënt als tussen de patiënt en zijn of haar naasten. Het is een verduidelijking van de kaders die de euthanasiewet biedt. De hiervoor genoemde casus die door de Rte als niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen is beoordeeld, heeft plaatsgevonden nog vóór het uitbrengen van de handreiking, waarmee het belang van tijdige en uitgebreide communicatie zoals dat toegelicht wordt in de handreiking alleen maar onderstreept wordt.
Wat is uw reactie op de kritiek van de specialisten dat de recente oordelen van de regionale toetsingscommissie euthanasie over de levensbeëindiging van patiënten met ernstige dementie een schrijnende illustratie vormen van de innerlijke inconsistentie van de wettelijke euthanasieregeling?
Het staat deze specialisten vrij om hun visie te geven op de oordelen die de Rte uitspreekt. De Rte gaan bij hun beoordeling uit van de Wtl, de wetsgeschiedenis en de relevante rechterlijke uitspraken. Daarnaast betrekken ze de door henzelf door de jaren heen opgebouwde «jurisprudentie». Ook hebben zij een «Code of Practice» opgesteld met daarin een overzicht van de wijze waarop de commissies de wettelijke zorgvuldigheidseisen voor euthanasie interpreteren en toepassen. De toetsing van meldingen van euthanasie en hulp bij zelfdoding door de Rte is in wetsevaluaties zonder uitzondering als een zorgvuldige en consistente praktijk beoordeeld. Ik heb volledig vertrouwen in de deskundigheid van de leden van de toetsingscommissies en vertrouw erop dat hun afgewogen oordeel nauwkeurig tot stand is gekomen.
Deelt u de constatering van de specialisten (en de euthanasiewet!) dat het cruciaal is dat een arts en patiënt in samenspraak tot de conclusie komen dat actieve euthanasie de enig mogelijke oplossing is in deze specifieke situatie en op dit moment?
In de Wtl komt de term «samenspraak» niet voor. De term wordt wel genoemd in de memorie van toelichting op de Wtl (p. 9). In de memorie van toelichting wordt echter niet gesproken over samenspraak «in deze specifieke situatie en op dit moment», maar wordt ruimte gelaten voor de situatie dat een vrijwillig, uitdrukkelijk en duurzaam euthanasieverzoek tot stand komt door het opstellen en met de arts bespreken van een schriftelijke wilsverklaring door de patiënt, waarin helder staat beschreven in welke situatie van uitzichtloos en ondraaglijk lijden de patiënt niet meer wenst te leven. Van belang is dus steeds of aan de vereisten van de wet is voldaan, dat de betrokkene ondubbelzinnig uiting heeft gegeven aan zijn of haar wil en dat de arts de keuze maakt om deze wil wel of niet uit te voeren door euthanasie toe te passen. Zoals ook beschreven staat in de beantwoording van vraag 2, kan de schriftelijke verklaring fungeren als vrijwillig en weloverwogen verzoek en als zodanig (een deel van) het morele fundament vormen voor uitvoering van de euthanasie. Dit kan ook als de patiënt er zelf niet meer om kan vragen, bijvoorbeeld als deze in een vergevorderd stadium van dementie is beland of wanneer de patiënt vanwege ernstige pijn, benauwdheid en andere klachten op het moment van uitvoering van de euthanasie niet meer aanspreekbaar is. Op dergelijke situaties ziet de functie van een schriftelijke wilsverklaring nu precies: wanneer een patiënt zijn stervenswens niet meer kan bekrachtigen op het moment dat hij zich in de situatie bevindt waarvan hij in zijn schriftelijke wilsverklaring heeft bepaald dat hij juist dan uitzichtloos en ondraaglijk lijdt, de arts met het schriftelijk euthanasieverzoek een leidraad heeft om over te kunnen gaan tot uitvoeren van euthanasie, uiteraard met inachtneming van alle zorgvuldigheidseisen van de Wtl. Wanneer een arts zich moreel bezwaard voelt of in zijn beoordeling van de kwestie van mening is dat euthanasie niet op (volgens de wet) zorgvuldige wijze kan worden uitgevoerd, is de arts niet verplicht om de (eerder vastgelegde) wens van de patiënt uit te voeren.
Hoe verhoudt de in de vorige vraag genoemde eis van samenspraak zich, mede in het licht van de genoemde casussen, volgens u tot de juridische houdbaarheid van een schriftelijke wilsverklaring bij dementerende patiënten die hun wilsverklaring niet meer kunnen bevestigen of intrekken? Bent u het met de specialisten eens dat het zónder een gezamenlijke beslissing en zónder de bevestiging dat de patiënt nog steeds achter zijn wilsverklaring staat niet mogelijk is om een patiënt te euthanaseren en dat daarvoor het morele fundament ontbreekt?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u met de specialisten dat met het toekennen van een zwaar gewicht aan de schriftelijke wilsverklaring, fundamentele ethische normen in verdrukking komen als het gaat om het beëindigen van het leven van een patiënt met ernstige dementie, die geen toegang meer heeft tot zijn verleden, noch enig begrip van zijn wilsverklaring?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de specialisten eens dat het recht op informatie, als kernbeginsel van de medische ethiek en het gezondheidsrecht, nooit met een schriftelijke wilsverklaring ongedaan gemaakt kan maken? Bent u het met de specialisten eens dat het wél overrulen van het recht op informatie leidt tot ongeloofwaardig hulpverlenerschap dat het verschil opheft tussen euthanasie en levensbeëindiging zonder verzoek?
Communicatie tussen arts en patiënt over het levenseinde en het opstellen van een schriftelijke wilsverklaring met daarin de wensen van de patiënt is essentieel. Het betreft een doorlopend proces vanaf het moment dat de patiënt het onderwerp ter sprake brengt. Arts en patiënt bespreken wat de schriftelijke wilsverklaring betekent, wat de patiënt hiervan kan verwachten en welke wensen de patiënt erin wil hebben staan. Communicatie van de arts richting de patiënt en het geven van informatie dient tijdens dit proces van bespreking van de schriftelijke wilsverklaring steeds afgestemd te worden op het verloop van de ziekte en het bevattingsniveau van de patiënt. Het proces dat de betrokkenen op deze manier met elkaar doorlopen, moet ertoe leiden dat duidelijk is voor de arts dat overgegaan kan worden tot het honoreren van het euthanasieverzoek van de patiënt.
Bent u van plan om de regels en de handreiking voor euthanasie bij mensen met dementie aan te scherpen? Zo ja, welke aanscherping is volgens u nodig? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van plan om de regels of de handreiking aan te scherpen. Ik sta achter de regels zoals deze beschreven staan in de Wtl en zoals gezegd is de handreiking hier een verduidelijking van. Ik beschouw onze euthanasiewetgeving en -praktijk als zeer zorgvuldig en transparant en zie geen aanleiding hier wijzigingen in aan te brengen.
Een ZEMBLA-uitzending over de gezondheidseffecten van rubbergranulaat |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de ZEMBLA-uitzending van 15 februari 2017 over de gezondheidseffecten van rubbergranulaat?
Ja.
Welke conclusies verbindt u aan de door Zembla getoonde resultaten? Geeft de uitzending u danwel het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) reden om aanvullende maatregelen te nemen of onderzoek te doen?
Nee, de uitzending leidt niet tot een ander advies. Het RIVM heeft op basis van uitgebreid literatuur- en laboratoriumonderzoek geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat er niet veilig gebruik gemaakt kan worden van de voetbalvelden. Zoals ook gemeld in de brief aan de vaste Kamercommissie van 22 februari 2017 neemt het RIVM alle onderzoeken op dit terrein serieus. Zodra het onderzoek waar Zembla melding van maakt gepubliceerd is zal het RIVM dat betrekken bij haar afwegingen.
Leidt de uitzending tot een ander advies van het RIVM ten aanzien van het sporten op kunstgrasvelden? Zo ja, tot welk advies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de eigen norm voor rubberkorrels van de bandenbranche zich tot de oude EU-norm en tot de RIVM-norm? Deelt u de mening van hoogleraar De Boer die aangeeft dat er naast metalen ook schadelijke organische stoffen in het rubbergranulaat zitten?
De bandenbranche heeft een somnorm voorgesteld van 20 mg/kg voor de 8 pak’s die in vermelding 50 van bijlage XVII genoemd worden. Deze norm is aanmerkelijk scherper dan de norm zoals die in de vermeldingen 28 tot en met 30 zijn opgenomen (1.000 mg/kg). In mijn brief van 21 december 2016, 30 234, nr. 153, aan uw Kamer heb ik aangegeven dat het kabinet zich zal blijven inspannen voor een verdere verlaging van de norm met de norm voor consumentenproducten (1 mg/kg per pak voor 8 pak’s) als uitgangspunt.
In het onderzoek van het RIVM is een groot aantal organische stoffen en metalen beoordeeld dat geen van alle leidt tot een onaanvaardbaar effect op de gezondheid. Zolang niet bekend is welke stoffen in welke concentraties door de VU zijn aangetroffen, kan het RIVM geen uitspraak doen of de door de VU waargenomen effecten op (embryo’s van) zebravissen door deze of door andere stoffen worden veroorzaakt en in hoeverre deze effecten relevant zijn voor de humane risicobeoordeling.
Het bericht “Elke dag kijk ik in haar kamer of ze nog leeft!” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Elke dag kijk ik in haar kamer of ze nog leeft!»?1 Zo ja wat vindt u hiervan?
Ja. Een ernstige eetstoornis zoals die in het artikel besproken wordt is tragisch. Ik leef mee met de betrokkenen uit het artikel.
Klopt het dat er wachtlijsten zijn voor eetstoornisklinieken? Kunt u aangeven hoe lang de wachtlijsten «gemiddeld» zijn?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) monitort de wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Binnenkort zal de NZa een nieuwe marktscan publiceren. Uit de marktscan van mei 2016 blijken de volgende wachttijden voor mensen met eetstoornissen in de gespecialiseerde ggz. Voor jeugdigen was er in 2013 een gemiddelde aanmeldwachttijd van ruim 4 weken (de Treeknorm is 4 weken). De behandelingswachttijd voor jeugdigen was in datzelfde jaar ruim 5 weken (de Treeknorm is 10 weken). Voor volwassenen was in 2013 de aanmeldwachttijd ruim 4 weken en behandelingswachttijd ruim 6 weken.
Ik roep iedereen op zich te melden bij hun zorgverzekeraar als hij of zij te maken heeft met te lange wachttijden. Als melding bij de zorgverzekeraar geen effect sorteert, roep ik de patiënten op om zich te melden bij de NZa. De NZa zal deze signalen vervolgens oppakken met zorgaanbieders en zorgverzekeraars opdat de patiënt de zorg krijgt die hij nodig heeft en waar nodig zal de NZa handhavend optreden.
Vindt u dat jongeren die diverse eetstoornis-therapieën in Nederland doorlopen hebben, zonder bevredigend resultaat, een therapie in het buitenland moeten kunnen proberen? Zo ja, waarom wel, zo nee waarom niet?
Ik vertrouw op de kennis van professionals om de best mogelijke behandeling te ontwikkelen en in te zetten en waar knelpunten zijn, deze te signaleren.
In Nederland bestaat een uitgebreid behandelaanbod voor mensen met eetstoornissen. Er zijn naast het gespecialiseerde ggz-aanbod voor eetstoornissen ook twee topklinische ggz-instellingen.
Op dit moment wordt in opdracht van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling ggz een nieuwe zorgstandaard voor eetstoornissen ontwikkeld, waarbij de laatste wetenschappelijke inzichten meegenomen worden. Daarin wordt ook meegenomen de behandeling van mensen met een eetstoornis die geen baat lijken te hebben bij de behandelingen tot dan toe. De Nederlandse Academie voor Eetstoornissen (NAE) – waar bijna alle Nederlandse behandelinstellingen voor eetstoornissen lid van zijn – is samen met Trimbos de uitvoerder van dit project. De zorgstandaard wordt dit voorjaar gepubliceerd en wordt voorzien van een onderhoudsplan en een implementatieplan.
De zorg op het gebied van eetstoornissen moet net als alle zorg voldoen aan bepaalde kwaliteitsnormen. Op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) geldt dat zorg die niet voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, geen deel uitmaakt van het Zvw-pakket. De zorg moet bewezen effectief zijn om voor vergoeding uit de Zvw in aanmerking te komen. Dit geldt ook voor de zorg die in het buitenland verleend wordt. Het is aan verzekeraars om met zorgaanbieders afspraken te maken over de vergoeding van een behandeling, waarbij de verzekeraar kan toetsen op doelmatigheid en kwaliteit van zorg. Bovendien kan de verzekeraar, voor zijn naturapolissen, toetsen of de behandeling op een andere plek doelmatiger en beter kan worden gecontracteerd. Voor een restitutiepolis geldt dat de kosten die hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend zouden zijn op basis van de Zvw niet hoeven te worden vergoed.
Klopt het dat er een beperkte groep jongeren en jong-volwassenen met de beschikbare Nederlandse eetstoornistherapieën niet geholpen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u er van dat de beroepsgroepen (kinderartsen en psychiaters) het onderling niet eens lijken te zijn of een andersoortige therapie in het buitenland een gedegen therapie zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat jongeren en jongvolwassen soms tussen wal en schip vallen omdat ze onder verschillende Wetten vallen (Wmo, Wlz, ZVW en Jeugdwet?)
Het klopt dat er bij behandeling van een eetstoornis sprake kan zijn van financiering vanuit verschillende wetten. Het is belangrijk dat behandelaren juist in zulke gevallen goed met elkaar afstemmen zodat iemand een integraal aanbod van zorg en ondersteuning ontvangt. Gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars zullen zich ook moeten committeren aan de zorgstandaard om de samenwerking te optimaliseren en de patiënt de juiste zorg te kunnen bieden.
Bent u bereid om te onderzoeken wat voor deze groep patiënten mogelijk is in binnen- en buitenland en om het Zorginstituut en het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) hierover een advies te vragen?
Vooralsnog zie ik geen reden om op dit gebied om een advies te vragen. Ik zou partijen willen aanmoedigen met elkaar in gesprek te gaan over bewezen effectieve behandelingen en te blijven werken aan goede samenwerking, juist ook bij patiënten die te weinig baat hebben bij hun behandelingen tot dan toe.
Het bericht dat er opnieuw patiëntenstops zijn in de wijkverpleging |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de blijvende alarmerende berichten dat er patiëntenstops worden afgegeven in de wijkverpleging?1
Ik ken de signalen dat de afgesproken tarieven en budgetplafonds door sommige aanbieders als knellend worden ervaren. Ik verwacht eind maart de monitor van de NZa over het contracteerproces wijkverpleging 2017 waaruit een duidelijker beeld komt van de gemaakte afspraken tussen zorgverzekeraars en aanbieders. Deze monitor zal ook aan uw Kamer worden verzonden.
Waarom heeft u niet zien aankomen dat een groeiende groep thuiswonende ouderen en een bezuiniging van 20% op het budget leiden tot patiëntenstops, overbelaste zorgverleners en zorgbehoevende mensen die geen zorg meer krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beschikbare budget voor wijkverpleging is in 2017 ruim € 400 miljoen hoger dan het budget in 2015. Naar mijn mening hebben zorgverzekeraars daarmee voldoende ruimte om de benodigde hoeveelheid wijkverpleging in te kopen.
Zorgverzekeraars geven aan dat aanbieders aan de bel moeten trekken als de budgetplafonds ontoereikend blijken te zijn. In het kader van de zorgplicht zal een zorgverzekeraar er te allen tijden voor moeten zorgen dat er voldoende kwalitatief aanbod is voor zijn verzekerden.
Inmiddels heeft ZN de handschoen opgepakt en is samen met de betrokken partijen van de wijkverpleging op bestuurlijk niveau een traject gestart om het inkooptraject voor 2018 te verbeteren. Het doel van dit traject is om meer begrip voor elkaars rollen te krijgen en de knelpunten die worden ervaren aan de orde te stellen. Maar ook de arbeidsmarktproblematiek komt bij dit traject aan de orde. De eerste signalen van partijen zijn dat ze het als positief ervaren om op deze manier met elkaar in gesprek te zijn. Ik zal dit traject nauwlettend blijven volgen en ook met zorgverzekeraars in gesprek blijven om het belang van voldoende wijkverpleegkundige zorg te benadrukken.
Heeft u voor de decentralisaties onderzoek gedaan of wijkverpleegkundigen de groeiende groep thuiswonende ouderen wel konden opvangen met de zorgvraag die er is en dit met een bezuiniging op het budget? Zo neen, waarom heeft u dit niet eerst uitgezocht?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf is het budget in 2017 substantieel hoger dan in 2015. Deze ruimte is juist bedoeld om de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg op te vangen. Zorgverzekeraars kunnen dit bij de inkoop van de benodigde zorg inzetten. Het in het artikel genoemde punt van de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen speelt niet alleen in de wijkverpleging. Het feit dat er steeds meer ouderen zijn die zorg nodig hebben, waarvoor meer personeel is vereist, staat los van de hervormingen van de zorg. Daarom zetten we in op meer verpleegkundigen via de opleiding – zoals is terug te zien in het fors stijgende aantal nieuwe studenten. Dit is echter niet genoeg. Daarom hebben we in de afgelopen periode daarnaast ingezet op een betere en slimmere inzet van het huidige personeel, zoals gemeld in de arbeidsmarktbrief van november.2
Wat is uw reactie op de uitspraak van Vincent Overmeer, (Thuiszorg van Surplus in West-Brabant): «Soms moeten we kiezen. Wie gaan we helpen? Dan kiezen we voor de schrijnendste situatie»? Vindt u dit een gewenste uitkomst van uw beleid? Wat als er twee schrijnende situaties zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard vind ik het niet gewenst dat patiënten die zorg nodig hebben, hierover niet kunnen beschikken. Een wijkverpleegkundige dient op basis van de zorgvraag van de patiënt te bepalen hoeveel zorg nodig is.
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Dit betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat wanneer er geen ruimte is bij één bepaalde aanbieder om welke reden dan ook, er een alternatief beschikbaar is. De NZa ziet toe op deze zorgplicht. Ik heb hen ook gevraagd om actief op signalen af te gaan op het moment dat die er zijn.
Wat is uw reactie op de uitspraak van directeur wijkverpleging Michel Wijngaards (Thebe) die het volgende aangeeft: «Veel van onze mensen werken in deeltijd en draaien al veel meer uren. Ons personeel is betrokken en wil geen nee zeggen, al is de ruimte er niet.»? Vindt u het wenselijk dat wijkverpleegkundigen veel meer werken, omdat u er niet genoeg geld voor uitgetrokken heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik al eerder aangaf is er naar mijn mening voldoende budget beschikbaar voor wijkverpleging. Zorgverzekeraars moeten met dit budget voldoende zorg inkopen. Dit betekent ook dat de contractafspraken die worden gemaakt rekening houden met de inzet van voldoende personeel. Aanbieders moeten met zorgverzekeraars in gesprek blijven om de werkdruk te monitoren en afspraken te maken over mogelijke personeelstekorten.
Wat vindt u ervan dat een organisatie zoals bijvoorbeeld Thebe een beroep doet op het gezin van een zorgbehoevende persoon, omdat er niet genoeg wijkverpleegkundigen zijn? Vindt u dit een acceptabel gevolg van uw ingezette beleid?
Dat een wijkverpleegkundige per situatie kijkt wat een patiënt zelf kan en wat de beschikbare mantelzorger kan bijdragen is onderdeel van normenkader zoals de Vereniging voor Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&VN) die heeft opgesteld. Het indiceren en organiseren van zorg is gericht op het versterken van eigen regie en zelfredzaamheid van cliënten en het cliëntsysteem.
Het mag echter niet zo zijn dat de omgeving wordt ingezet voor het leveren van professionele zorg omdat er een gebrek is aan wijkverpleegkundigen. Op die manier is de kwaliteit van de geleverde zorg in het geding.
Hoeveel zorgorganisaties zijn afhankelijk van familieleden voor aandacht en zorgverlening omdat zij kampen met tekorten aan personeel en bijbehorend budget? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Het kan en mag niet zo zijn dat zorgorganisaties afhankelijk zijn van familieleden voor professionele zorgverlening. Het past bij de inzet van de wijkverpleegkundige om ook rekening te houden met de inzet die een mantelzorger kan en wil leveren. Het gaat uiteindelijk om een goed samenspel tussen formele zorg en de mantelzorger.
Het is logisch dat zorginstellingen hun werkwijze daarop aanpassen. Van afhankelijkheid van de inzet van mantelzorg kan echter geen sprake zijn. Ik heb geen indicatie over de schaal waarop dit mogelijk voorkomt. Ik vind het van belang dat zowel mantelzorgers als zorgverleners weten wat ze van elkaar kunnen verwachten. Daartoe dienen bijvoorbeeld de toolkit samenwerken met mantelzorgers zoals het expertisecentrum mantelzorg die met V&VN heeft opgesteld.
Hoe vaak komt het voor dat iemand langer in het ziekenhuis blijft liggen, omdat er geen wijkverpleging voorhanden is? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Wachttijden houden we scherp in de gaten. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de NZa de marktscan uit te laten voeren en ook gaan zij actief af op signalen dat de zorgplicht in het geding is. Er zijn geen landelijke gegevens over de wachttijden maar uit een interne poll van V&VN onder transferverpleegkundigen, waaraan 65 van de 83 Nederlandse ziekenhuizen hebben meegedaan, blijken er op een totaal van 28.217 patiënten op dit moment 138 wachtenden zijn. 51% daarvan wacht op wijkverpleging, meestal een of enkele dagen.
Het is noodzakelijk dat we deze problematiek op regionaal niveau aanpakken.
De problemen hebben met name te maken met het feit dat men elkaar in de keten sinds de veranderingen in de ouderenzorg nog niet altijd even goed weet te vinden en dat hernieuwde samenwerkingsverbanden moeten worden gesloten. Daar wordt aan gewerkt, maar in de tussentijd mag niemand verstoken blijven van zorg. De NZa houdt toezicht op de manier waarop de zorgverzekeraars invulling geven aan hun zorgplicht en houdt in dit kader onder meer de wachttijden voor de wijkverpleging in de gaten.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Jos de Blok (Buurtzorg): «Verzekeraars zijn niet bereid voldoende voor wijkverpleging te betalen» en «Ze betalen minder en willen meer zorg. Dat geeft een spanningsveld»? Wat is uw analyse hiervan?
Ik herken het signaal van de heer De Blok. Het is de taak van zorgverzekeraars om goede zorg in te kopen en hierover te onderhandelen met aanbieders. In elke onderhandeling is sprake van spanning tussen vraag en aanbod. Verzekeraars streven er logischerwijs naar om zoveel mogelijk goede zorg voor een scherpe prijs in te kopen. Belangrijk daarbij is dat de zorg van goede kwaliteit is. Wanneer dat niet het geval is dan is de zorgplicht in het geding. Dat is wettelijk zo vastgelegd en dat houden we dan ook scherp in de gaten: daar waar we signalen krijgen dat dit niet het geval is vraag ik de NZa actief op onderzoek uit te gaan.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Jos de Blok (Buurtzorg) die aangeeft dat er te weinig gedaan wordt om meer jongeren enthousiast te maken tot de opleiding van verpleegkundige?
Het aantal mensen dat kiest voor de opleiding hbo-verpleegkunde is in de afgelopen jaren gestegen (zie hiervoor ook het antwoord op vraag3. Dit is een indicator voor een stijgende interesse. Dat neemt niet weg dat de vraag naar verpleegkundigen nog harder is gestegen. Zo zijn er tekorten aan bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen. Er worden extra inspanningen geleverd om het beroep blijvend onder de aandacht te brengen van jongeren. Ik verwijs in dit kader bijvoorbeeld naar het programma de Zichtbare Schakel. Dit neemt niet weg dat het de aandacht van alle partijen moet blijven houden dat het enthousiasmeren van jongeren voor het vak van (wijk)verpleegkundige van groot belang is.
Kunt u aangeven wat de huidige instroom is van opleidingen in de zorg, uitgesplitst per zorgberoep?
Onderstaand overzicht omvat de instroom in opleidingen tot de beroepen die het meest aansluiten op de wijkverpleging. Instroomgegevens over andere beroepen in de zorg zijn te vinden op www.azwinfo.nl.
10.419
12.883
12.010
10.120
10.417
10.649
7.316
7.731
7.899
7.403
7.620
7.790
4.712
5.210
6.575
5.009
6.171
6.932
Bron: www.azwinfo.nl
De instroomcijfers voor 2015 en 2016 zijn schattingen op basis van DUO en de Vereniging Hogescholen.
Vindt u het acceptabel dat zorgorganisaties terugvallen op zorgmedewerkers zonder de juiste opleiding om het werk te doen? Mag dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik vind het niet acceptabel dat dit gebeurt. De beroepsgroep V&VN heeft ook normen vastgesteld voor bijvoorbeeld de inzet van personeel bij het indiceren en organiseren van zorg. Die normen moeten worden nageleefd. De geleverde kwaliteit van zorg staat voorop. Als de personeelsproblematiek dit in de weg zit is het aan aanbieders en zorgverzekeraars om te kijken wat mogelijke oplossingen hiervoor zijn.
Deelt u de zorgen van zorgorganisaties die vrezen dat de toenemende druk op personeel het risico op uitval vergroot? Wat gaat u tegen overbelasting van zorgverleners doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorgen die in het artikel worden geuit ten aanzien van de druk op het personeel in de wijkverpleging deel ik. Omdat meer mensen langer thuis blijven wonen en de zorgvraag steeds complexer is, wordt er meer van het personeel gevraagd. Het is van belang dat ze daarbij maximaal worden ondersteund. Mogelijke overbelasting van zorgverleners dient aan de orde te komen in het contact tussen aanbieders en zorgverzekeraars. Ik zal dit thema ook zeker meenemen in mijn gesprekken met partijen.
Erkent u dat er door overbelasting en weinig tijd om mensen op te leiden als zij van de opleiding komen, een vicieuze cirkel ontstaat van personeelstekorten?
Overbelasting en weinig ruimte voor opleiding dragen niet bij aan het aantrekkelijk maken en enthousiasmeren voor het vak van wijkverpleegkundige. Het is daarom zaak om deze mogelijke vicieuze cirkel te doorbreken. Samen met partijen werken we daar aan. Werkgevers in de zorg zoeken in overleg met scholen naar oplossingen voor de stageproblematiek. Verder is er het stagefonds, dat het mogelijk maakt dat zorginstellingen die een stageplaats bieden aan studenten van bepaalde zorgopleidingen (achteraf) een bijdrage kunnen krijgen voor de kosten van die stagebegeleiding. Uit cijfers van het stagefonds blijkt dat het aantal stageplaatsen voor hbo-verpleegkundigen tussen 2008 en 2015 is verdubbeld.
Vindt u het terecht dat Zorgverzekeraars Nederland zich verschuilt achter het imago van de ouderenzorg om de arbeidsmarktkrapte te duiden? Wat doet zij er zelf aan om de werkomstandigheden te optimaliseren voor (jonge) wijkverpleegkundigen?
Alle partijen dienen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bij te dragen aan het oplossen van het arbeidsmarktprobleem. Dat wordt ook door ZN erkend en daarom is de arbeidsmarktproblematiek ook onderdeel van het bestuurlijk overleg tussen alle partijen van de wijkverpleging dat ZN is gestart ten behoeve van de zorginkoop 2018. Wanneer zorgverzekeraars dit meenemen bij de inkoop ontstaat de ruimte voor onder andere stageplekken, tijd voor opleiden van jonge wijkverpleegkundigen en het op een interessante manier uit kunnen voeren van het vak.
Wat is de verklaring dat het aandeel van 35 minners in de zorg sinds 2012 met procenten gekelderd is?2 Kan er een onderverdeling in opleidingsniveau worden gegeven?
Het aandeel werkenden in de zorg van 35 jaar en jonger is inderdaad afgenomen van 31,5% in 2012 naar 29,8% in 2015. In dezelfde periode nam het aantal werkenden in de zorg van 55 jaar en ouder toe van 18,5% naar 22,7%5. De ontwikkeling van een stijgende leeftijd is niet uniek voor de zorg. De gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking als geheel neemt al langere tijd toe. De zorg vormt daarop geen uitzondering. De scherpere stijging van de afgelopen jaren is een gevolg van dat mensen langer blijven werken en een afname in het aantal banen tussen 2012 en 2015. Hierdoor waren er ook minder banen voor nieuwe (jongere) mensen.
Volgens de gegevens van het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn, heeft 4% van de werkenden in de zorg een opleiding afgerond op MBO1/2 niveau, 42% op MBO 3/4 niveau en 12% op HBO niveau6.
Hoeveel wijkverpleegkundigen hebben een vaste aanstelling? Hoeveel wijkverpleegkundigen hebben nog nooit een vaste aanstelling gehad? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Uit het AZW rapport «Vraag en aanbod van wijkverpleegkundigen» (oktober 2015), blijkt dat er een totaal aantal van circa 7500 wijkverpleegkundigen is. Onderstaande tabel geeft inzicht in de verdeling vaste/tijdelijke dienstverbanden in (o.a.) de thuiszorg, waar wijkverpleegkundigen onder vallen.
Specifiek voor de functie wijkverpleegkundigen blijkt uit de ActiZ Benchmark VVT dat wijkverpleegkundigen iets meer dan gemiddeld in de thuiszorg een vast contract hebben.
Onvoldoende middelen en capaciteit bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de brief van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM)?1 Bent u ervan op de hoogte dat het EOKM ondanks de extra 100.000 euro2 nog steeds fte tekortkomt voor het analyseren van het almaar stijgende aantal afbeeldingen en video’s van vermeend seksueel kindermisbruik? Bent u bereid om EOKM hierin verder tegemoet te komen, zodat ook kan worden geïnvesteerd in verbeteringen en samenwerking? Zo nee, waarom niet?
De hier bedoelde brief van het EOKM is mij bekend. Uit de brief blijkt echter niet exact wat de omvang is van het tekort aan fte’s dan wel financiële middelen. Voor nu acht ik het van belang dat de basissituatie, waarbij de reguliere werkzaamheden door het EOKM worden voortgezet, wordt gehandhaafd. De additionele financiering van 100.000 euro, in combinatie met het in enige mate als succesvol door het EOKM ingezette traject om de bijdrage vanuit de private sector (providers e.d.) te verhogen, komt mij vooralsnog als toereikend voor. Bovendien geeft het EOKM in de brief zelf aan nog te komen met een uitgebreid voorstel voor de aanpak van beeldmateriaal van kindermisbruik op de Nederlandse servers. Ik wacht dit plan af alvorens met het EOKM verder in gesprek te gaan over hun toekomstige voornemens.
In hoeverre doet de politie onderzoek naar meldingen van het Meldpunt Kinderporno over ernstig seksueel kindermisbruik die op het Tor-netwerk zijn gevonden? Klopt het dat hier weinig mee gedaan wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat dit verbeterd worden?
Alle meldingen inzake online seksueel kindermisbruik die bij de politie binnenkomen worden, onafhankelijk van de bron, opgenomen in een wegings- en prioriteringsproces en worden afhankelijk van de uitkomsten van dat proces al dan niet in onderzoek genomen.
Jaarlijks ontvangt de politie tussen de vijftig en zestig meldingen van het EOKM over deze online omgeving. De kwaliteit en onderzoeksmogelijkheden op het TOR-netwerk zijn om een diversiteit van redenen complex. Soms wordt het materiaal niet meer aangetroffen, of is de link niet meer actief of benaderbaar. Daarnaast is het netwerk, zoals beschreven door het EOKM, een omgeving die is ingericht om de gebruikers vrijwel volledige anonimiteit op het internet te geven. Dit is ook de reden dat onderzoeken naar omgevingen op TOR niet zelden zonder resultaat blijven. Dit kan het beeld geven dat er nauwelijks of geen onderzoek op TOR wordt gedaan, hetgeen niet correct is.
Wat vindt u van de wens van het Meldpunt Kinderporno om de bevoegdheid te krijgen proactief te zoeken naar beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik ten behoeve van het kunnen opsporen en verwijderen van strafbare beelden?
De werknemers van het EOKM zijn geen opsporingsambtenaren en hebben navenant geen opsporingsbevoegdheid op het internet. Aangezien het benaderen van kinderpornografisch materiaal een strafbaar feit is, zijn er afspraken met het OM gemaakt over de wijze waarop medewerkers van het Meldpunt Kinderporno kinderpornografisch materiaal kunnen benaderen zonder strafvervolging door het OM. Deze afspraken gelden nadrukkelijk alleen voor het zogenaamde «openbare» internet, omdat het meeste onderzoek dat buiten die openbare omgevingen plaatsvindt zelfs voor opsporingsambtenaren aan bijzondere opsporingsbevoegdheden is gebonden, waarbij machtigingen of bevelen van de officier van justitie of rechter-commissaris, alsmede toestemming en/of rechtshulp van buitenlandse autoriteiten noodzakelijk zijn.
Wanneer de medewerkers van het EOKM zich via «proactieve bevoegdheden» gaan begeven buiten het terrein van de voor iedereen benaderbare openbare internet-omgevingen, betreden zij het terrein van de opsporingsbevoegdheden en de internationale samenwerking tussen opsporingsdiensten en autoriteiten (rechtshulp). Dit is zowel juridisch als praktisch onwenselijk en komt de opsporing(sonderzoeken) niet ten goede.
Op welke manier worden hostingproviders proactiever in het weren van strafbaar materiaal van hun servers? In hoeverre krijgen zij hiervoor voldoende advisering en ondersteuning? Welke rol ziet u weggelegd voor het Meldpunt Kinderporno, mits zij daarvoor voldoende financiële middelen hebben?
Zodra bekend is dat op een Nederlandse server kinderpornografisch materiaal of ander strafbaar materiaal wordt gehost, wordt een zogenaamde Notice and Take Down (NTD) procedure gestart. De aan de NTD meewerkende hostingbedrijven hebben zich bereid verklaard een melding van illegale content te onderzoeken en vervolgens de content te verwijderen indien uit het onderzoek blijkt dat het gaat om illegale content. Afgelopen najaar is tijdens een door Europol georganiseerde expertmeeting met relevante partijen als Inhope, de Stichting Expertise-bureau Online Kindermisbruik (EOKM), de Nationale Politie (NP) en Eurojust bevestigd dat het merendeel van de hostingbedrijven goede navolging geeft aan de door het bedrijfsleven vrijwillig ingevoerde NTD procedure. Op het moment dat een hoster wordt genotificeerd door burgers en belanghebbenden, zoals het EOKM, over kinderpornografisch materiaal, wordt het beeldmateriaal na beoordeling door deze hoster in de regel snel verwijderd. De rol die het EOKM bij de NTD procedure vervult is van wezenlijk belang en wordt wat betreft het Ministerie van VenJ dan ook gecontinueerd.
De afgelopen periode is daarnaast bezien of het probleem van illegale content op de Nederlandse servers binnen het project «Nederland Schoon» kan worden aangepakt. Dit project van de Nationale Politie, de Autoriteit Consument en Markt, het OM en de Technische Universiteit Delft zet erop in providers bewust te maken van het feit dat er veel criminele content wordt gehost, in de hoop dat de markt zonder de inzet van strafrechtelijke interventies of nadere regelgeving zelfreinigend vermogen zou ontwikkelen. Door middel van gesprekken hebben de samenwerkende partijen binnen het project meer inzicht gekregen in de wijze waarop cybercriminelen gebruik maken van de Nederlandse hostinginfrastructuur. Hierdoor is ook meer bewustzijn gecreëerd bij de desbetreffende hostingbedrijven over de wijze waarop zij cybercrime faciliteren en wat zij kunnen doen om dit te veranderen. Het project heeft geresulteerd in aanbevelingen met betrekking tot maatregelen die hostingproviders zelf kunnen nemen. Sommige bedrijven hebben naar aanleiding hiervan al maatregelen doorgevoerd.
Daarnaast zijn er andere initiatieven die bevorderen respectievelijk ondersteunen dat hostingproviders proactief bijdragen aan het tegengaan van strafbaar materiaal op hun servers. Zo werkt de hostingsector momenteel binnen het project Abuse 2.0 aan het opstellen van een gedragscode voor hosters. In dit publiek-private project wordt samengewerkt met het Ministerie van EZ, NCTV, NP, OM en ACM waarmee de nodige advisering, ondersteuning en afstemming door en met overheidsinstanties wordt bewerkstelligd. Het voornemen is om in deze gedragscode, die naar verwachting eind 2017 gepresenteerd zal worden, op te nemen dat hosters snel reageren op meldingen van diverse soorten misbruik zoals malware maar ook onmiskenbare onrechtmatigheid. Dit traject zal gepaard gaan met automatisering van de binnenkomst en verwerking van meldingen ter ondersteuning van de providers bij hun activiteiten op dit terrein.
Waarom heeft het EOKM samen met het expertisecentrum Fier en de stichting Free a Girl een beperkt budget van 35.000 euro om een campagne te starten waarmee jongeren worden geïnformeerd over sexting? Waarom wordt dit bedrag voldoende geacht? Deelt u de mening dat ondanks private initiatieven nog steeds aandacht nodig is voor dit thema? Bent u bereid dit bedrag op te hogen als dat ertoe leidt dat een duurzame, landelijke campagne mogelijk wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De rol die sociale media spelen in de wereld van jongeren is onomkeerbaar en wordt steeds groter. Dat brengt risico’s met zich mee, zoals bijvoorbeeld sexting. Om te voorkomen dat de groep sexting-slachtoffers toeneemt, is blijvende aandacht en voorlichting nodig omtrent de risico’s van het delen van seksueel getinte beelden. Er zijn veel partijen actief bezig met voorlichting over sexting, zoals BNN met de campagne «Als je iets deelt, hoofd buiten beeld» en de Stichting School en Veiligheid met onder andere de online game «Can you fix it» voor gebruik in het onderwijs. Rutgers biedt als kenniscentrum seksualiteit verschillende trainingen, voorlichtings- en lesmaterialen aan voor onderwijs- en zorgprofessionals maar ook voor het publiek zelf.
Het is goed dat er veel activiteiten worden ontplooid tegen sexting. Activiteiten die partijen als het EOKM, Fier en Free a Girl op dit moment op eigen initiatief opzetten kunnen uiteraard bijdragen aan het bereik onder jongeren waar het voorlichting over risico’s van sexting betreft en hoe te handelen als je als jongere dergelijk beeldmateriaal ontvangt.
Op dit moment laat ik een barrièremodel ontwikkelen dat inzichtelijk maakt welke organisatie in de strafrechtketen, de zorg en het onderwijs op welk moment aan zet is bij de aanpak van seksueel onwenselijk gedrag via het internet. Daarbij wordt specifiek aandacht besteed aan sexting. Tegelijkertijd zal het barrièremodel inzicht verschaffen of de huidige activiteiten een voldoende aanbod opleveren of dat additionele inspanningen, zoals een campagne, nodig zijn.
Bent u bereid, desnoods tijdelijk, het project om slachtoffers van sextortion ouder dan 26 jaar te helpen en ondersteunen zoals opgezet door de website over online seksueel misbruik van kinderen en jongeren «Helpwanted» te financieren, zodat ook deze categorie slachtoffers beter kan worden bereikt? Zo nee, waarom niet?
In een eerder stadium hebben Helpwanted en Slachtofferhulp Nederland afgesproken dat slachtoffers van sextortion die ouder zijn dan 26 jaar worden doorverwezen naar Slachtofferhulp Nederland. Deze organisatie werkt momenteel aan het verbeteren van haar online dienstverlening, waaronder die aan slachtoffers van zedenmisdrijven (zoals sextortion). Ik zie momenteel geen aanleiding Helpwanted aanvullend te financieren ten behoeve van hulp aan en ondersteuning van slachtoffers van sextortion die ouder zijn dan 26 jaar.
Wat is uw reactie op het probleem van Stop it Now, dat het zeer lastig is sponsors te vinden voor de organisatie? Waarom bent u desondanks toch van plan de subsidie eind 2017 stop te zetten? Deelt u de mening dat dit onverantwoord is als dit leidt tot het einde van Stop it Now?
In 2011 heeft de Minister van VWS het project «Stop It Now» een startsubsidie verleend met de bedoeling dat wanneer het project was opgestart, men voor eigen financiering moest zorgen. Daarna werd duidelijk dat, vanwege de taboesfeer die op dit onderwerp rust, het de initiatiefnemers niet lukte om voldoende andere financiering te regelen.
Het kabinet onderschrijft echter dat de hulplijn bijdraagt aan het bespreekbaar maken van (schaamte over) pedofiele gevoelens en doorverwijzing naar een passend hulpaanbod mogelijk maakt. Door interventie van de hulplijn kan mogelijk worden voorkomen dat mensen kinderpornografie gaan downloaden of daadwerkelijk overgaan tot seksueel misbruik van kinderen. Daarom hebben de bewindslieden van VWS en VenJ Stop It Now tot en met 2017 gezamenlijk financiële ondersteuning geboden.
In overleg met het EOKM en Stop It Now zullen wij bespreken hoe de huidige activiteiten in het kader van het project Stop It Now gecontinueerd kunnen worden.
Waarom krijgt het EOKM geen financiering voor de operationele werkzaamheden voor Meldkindersekstoerisme.nl? Hoe past dit besluit in het belang dat u hecht aan de aanpak van kindersekstoerisme?
Meldingen van getuigen en slachtoffers van kindersekstoerisme kunnen bijdragen aan de opsporing en vervolging. Om die reden worden doorlopend nationale bewustwordingsactiviteiten uitgevoerd, om Nederlanders die naar het buitenland reizen zich bewust te maken van waar en hoe ze een melding kunnen doen over kindersekstoerisme. In 2016 is samen met de nationale partners (politie, KMar, NOG’s, de reisbranche en het EOKM) een actie op de luchthavens en een sociale mediacampagne uitgevoerd om hiervoor de aandacht bij vakantiegangers te vragen. Ook zijn middelen toegekend aan het EOKM voor het verrichten van onderhoud aan de website Meldkindersekstoerisme.nl. Begin 2017 is, met financiering van het Ministerie van VenJ, op de vakantiebeurs in Utrecht aandacht voor het fenomeen kindersekstoerisme en voor meldingsmogelijkheden gevraagd van (potentiële) reizigers naar onder meer Zuidoost Azië. Samen met de nationale partners zal in de loop van 2017 worden bezien welke gezamenlijke campagneactiviteiten dit jaar zullen worden opgepakt. Op basis daarvan wordt inzichtelijk welke eventuele bijdrage van het EOKM in 2017 aan de nationale campagne wordt gevergd en of dat noopt tot extra financiering van het EOKM.
Daarnaast wordt in het laatste kwartaal van 2017 op initiatief van het Ministerie van VenJ, in samenwerking met de Europese en nationale partners, de tweejaarlijkse conferentie in het kader van de Europese «Don’t Look Away» campagne georganiseerd.
Voor de organisatie van deze conferentie, evenals voor de uitvoering van de nationale campagne zijn middelen op de begroting van VenJ gereserveerd.
In hoeverre is er na 2016 subsidie beschikbaar voor de Don’t Look Away-campagne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
De overname van huishoudelijke verzorging door Tzorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de plannen van Amstelring om de huishoudelijke verzorging over te dragen aan Tzorg?1 2
Ik heb kennis genomen van het voornemen van Amstelring om de huishoudelijke verzorging over te dragen aan Tzorg. Het is niet aan mij om deze plannen te beoordelen. Het voorstel tot overname ligt momenteel ter beoordeling voor bij de Autoriteit Consument & Markt die de voorgenomen overname zal beoordelen op grond van de Mededingingswet. Ik wil niet op deze beoordeling vooruitlopen.
Welke (financiële) redenen heeft Amstelring om te stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Amstelring heeft mij desgevraagd laten weten vanwege bedrijfseconomische redenen te willen stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging. Het voorstel van Tzorg voor de overname voldoet aan de voorwaarden van Amstelring, zoals behoud van werkgelegenheid en het uitgangspunt dat cliënten zoveel mogelijk hun eigen medewerker behouden.
Op welke wijze zijn de thuiszorgmedewerkers en de cliënten geïnformeerd over de plannen van overname door Tzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De thuiszorgmedewerkers zijn op een gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomst van Amstelring en Tzorg geïnformeerd over de plannen van de overname. Amstelring heeft daarna nog extra bijeenkomsten gepland om medewerkers nader te informeren.
Amstelring heeft in samenspraak met de gemeente Amsterdam een brief verstuurd aan de cliënten met uitleg over de overname. Ook de gemeenten in Zuid Kennemerland (Haarlem, Zandvoort, Haarlemmerliede, Spaarnwoude, Bloemendaal en Heemstede) informeren de cliënten met uitleg over de overname.
Wat vindt u ervan dat de thuiszorgmedewerkers en cliënten geen inspraak hebben over deze overgang? Kunt u uw antwoord toelichten?
De medewerkers en cliënten van Amstelring en Tzorg zijn via de ondernemingsraden en centrale cliëntenraden gevraagd om advies uit te brengen over de overname. De ondernemingsraden en centrale cliëntenraden van beide organisaties zijn akkoord met de overname.
Is het waar dat deze overname niet is goedgekeurd door de ondernemingsraad van Amstelring en ook niet door de vakbonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Amstelring heeft conform de Wet op de ondernemingsraden de ondernemingsraad om advies gevraagd over het voorgenomen besluit om in het kader van hulp bij het huishouden activiteiten over te dragen aan Tzorg. In zijn advies heeft de ondernemingsraad een aantal voorwaarden gesteld voor de overdracht naar Tzorg. Deze voorwaarden gaan voornamelijk over de toekomst van de betrokken medewerkers en het goed borgen van de rechten van de medewerkers die overgaan van Amstelring naar Tzorg. Na overleg over deze voorwaarden is het adviestraject afgerond met een akkoord van de ondernemingsraad.
De vakbonden zijn conform de SER-fusiegedragsregels geïnformeerd over de overname. Ook heeft overleg plaatsgevonden met de vakbonden.
Welke precieze beloften hebben Amstelring en Tzorg gedaan aan de thuiszorgmedewerkers en cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overdracht van de activiteiten van Amstelring naar Tzorg vindt plaats volgens de regels van overgang van onderneming, zoals bedoeld in artikel 7:622 en verder van het Burgerlijk Wetboek Boek 7. Hierdoor treden de werknemers van Amstelring Hulp bij Huishouden van rechtswege in dienst bij Tzorg met behoud van hun rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die zij bij Amstelring hebben. De medewerkers behouden het huidige salaris, salarisschaal, anciënniteit, vergoedingen en type dienstverband die zij nu hebben. Cliënten behouden zoveel mogelijk hun vaste medewerker. Cliënten die desgewenst willen overstappen naar een andere aanbieder kunnen hiervoor kiezen.
Is het waar dat er bij de overname sprake is van loondump, ondanks een tijdelijke toelage tot aan het oude salaris, en verslechtering van arbeidsvoorwaarden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechten en plichten uit de arbeidsovereenkomsten van de betreffende medewerkers gaan van rechtswege over naar Tzorg. Van loondump is daarom geen sprake.
Is het niet zo dat volgens de Wet overgang ondernemingen de rechten en verplichtingen die voor de oude werkgever gelden onverkort overgaan op de nieuwe werkgever? Hoe verhoudt dit zich met de overgang van Amstelring naar Tzorg?
Dit is juist. De rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst gaan om die reden van rechtswege over naar de nieuwe werkgever Tzorg.
Bent u bereid te (laten) zorgen dat de overnameplannen per direct gestopt worden en de thuiszorgmedewerkers volledig betrokken worden bij de keuze van een overnamepartij? Zo neen, waarom niet?
De thuiszorgmedewerkers zijn via de ondernemingsraden betrokken bij de overname, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Het voorstel voor de overgang van onderneming is ter toetsing voorgelegd aan de Autoriteit Consument & Markt. Om die reden onthoud ik mij van een oordeel over de plannen.
Gaat u erop toezien dat alle thuiszorgmedewerkers overgenomen worden met behoud van arbeidsvoorwaarden en dat de koppels met cliënten bij elkaar blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De colleges van Amsterdam en Haarlem hebben mij desgevraagd geïnformeerd dat zij toezien op de naleving van het contract voor huishoudelijke hulp, dat Tzorg overneemt van Amstelring. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat deze constructie plaatsvindt, terwijl duidelijk is dat er geen loondump meer wordt gewenst, onder meer door het afkondigen van basistarieven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 7.
Op welke wijze hebben de wethouders van Haarlem en Amsterdam gereageerd op de voornemens van Amstelring en Tzorg? Is de overname conform hun aanbesteding?
De colleges van de gemeente Amsterdam en Haarlem hebben mij geïnformeerd dat de overname voldoet aan de eisen van de aanbesteding van de gemeenten.
Een afkoopsom voor een directeur van een zorginstelling die daar nooit gewerkt heeft |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «65 mille voor zorgtopman die nooit aan de klus begon»1 en «Vivantes betaalt 65.000 euro aan opgestapte bestuurder»?2
Ja.
Wat zegt de huidige Wet normering topinkomens (WNT) over het betalen van een afkoopsom aan een bestuurder van een organisatie die daar nooit daadwerkelijk heeft gewerkt, maar wel een arbeidscontract heeft?
De WNT stelt dat een bestuurder een ontslagvergoeding mag ontvangen bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst die niet groter mag zijn dan één jaarsalaris met een maximum van € 75.000,–. Daarbij maakt het niet uit hoe lang de bestuurder in dienst is geweest van de organisatie.
Doet de toezichthouder op de uitvoering van de WNT onderzoek naar de in de berichten genoemde afkoopsom? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord onder vraag 2 en 4 bestaat er geen aanleiding voor de toezichthouder om nader onderzoek te doen naar de genoemde berichten over de afkoopsom.
Hoe verhoudt een afkoopsom van 65.000 euro voor een bestuurder die nooit gewerkt heeft zich tot de wettelijke maximale ontslagvergoeding van 77.000 euro voor iemand die zeer lange tijd bij een werkgever heeft gewerkt?
Een afkoopsom van 65.000 euro voor een bestuurder die nooit gewerkt heeft, verhoudt zich slecht tot het uitgangspunt dat zuinig moet worden omgegaan met publiek geld. De WNT verhindert echter niet dat partijen een dergelijke afkoopsom overeenkomen: de wet maximeert de ontslagvergoeding aan een topfunctionaris tot één jaarsalaris met een maximum van 75.000 euro.
Acht u het betalen van een afkoopsom aan een bestuurder waarvan het arbeidscontract nog voor het aanvangen van zijn taken wordt ontbonden naar de geest van de WNT, namelijk om zorgvuldig om te gaan met geld dat door de belasting- en premiebetaler wordt betaald? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik acht de hele gang van zaken een betreurenswaardige verspilling van zorggeld. Er is echter sprake van een arbeidsovereenkomst tussen de zorginstelling en de topfunctionaris. Partijen mogen een dergelijke afkoopsom als schadevergoeding vanwege het niet doorgaan van de dienstbetrekking overeenkomen en de bestuurder heeft het recht om het bedrag te houden.
Indien een rechter een arbeidscontract ontbindt vanwege onregelmatigheden bij de totstandkoming daarvan, ligt het dan in de lijn der verwachting dat er een afkoopsom moet worden betaald? Zo ja, waarom en hoe wordt de hoogte van een dergelijke afkoopsom bepaald? Zo nee, waarom niet?
Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan de rechter aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen als het ontslag te wijten is aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De hoogte van een dergelijke vergoeding wordt, aan de hand van de gedraging, individueel bepaald door de rechter. In de wet zijn hier geen criteria voor gesteld. Als het ontslag te wijten is aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, bestaat geen recht op transitievergoeding. De rechter kan desondanks toch een transitievergoeding toekennen (van een door hem te bepalen omvang) indien het niet toekennen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In de onderhavige situatie is het al dan niet toekennen van een transitievergoeding overigens niet aan de orde nu het dienstverband geen twee jaar heeft bestaan.
Met het oog op het voorkomen van reputatieschade en negatieve publiciteit zullen veel van dit soort gevallen niet aan de rechter worden voorgelegd. Veel gevallen zullen tussen partijen onderling, bij vaststellings- of beëindigingsovereenkomst, worden afgewikkeld. Onderdeel daarvan kan zijn een tussen partijen overeengekomen vergoeding waarvan de hoogte door hen wordt bepaald.
Zou op het moment dat de Wet evaluatie WNT in werking zou zijn getreden het betalen van een dergelijke afkoopsom nog toegestaan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel Evaluatiewet WNT wijzigt niet de maximering van de ontslagvergoeding tot één jaarsalaris met een maximum van 75.000 euro. Een dergelijke afkoopsom is ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog toegestaan.
Indien de bovengenoemde wet van in werking zou zijn en het dan toch nog mogelijk zou zijn om een dergelijke afkoopsom te betalen, omdat dat naar de letter van die wet mag, pleit dat dan niet voor het alsnog invoeren van een algemene misbruikbepaling in dat wetsvoorstel? Zo ja, waarom en hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel de geschetste situatie onwenselijk is, lijkt er hier geen sprake te zijn van ontwijking van de normering van de WNT. Er is eerder sprake van een onzorgvuldig gevoerde sollicitatieprocedure en gebrekkig bestuur. Met een algemene anti-misbruikbepaling kan dat niet worden voorkomen.
Hoe is het contract met de genoemde en inmiddels ook opgestapte interim--bestuurder afgewikkeld? Is ook nog voor hem een afkoopsom betaald of op een andere manier een financiële tegemoetkoming gedaan? Zo ja, op grond waarvan en met welke bedrag?
De afwikkeling van de arbeidsovereenkomst is een zaak tussen de interim-bestuurder en de instelling. De instelling moet zich in het kader van de WNT in de jaarrekening verantwoorden over de bezoldiging en ontslagvergoeding van interim-bestuurders.
De lobby om het Europese geneesmiddelenagentschap naar Nederland te halen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het uw voornemen is om in de lobby om het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) naar Nederland te halen1, vooral in te zetten op een vestigingslocatie in de nabijheid van Schiphol?2
Zoals aangegeven in de brief die op 16 januari jongstleden aan uw Kamer is gestuurd, zal Nederland zich kandidaat stellen voor het naar Nederland halen van het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA). Daarbij zal inderdaad ingezet worden op een vestigingslocatie in de nabijheid van Schiphol.
Kunt u aangeven waarom er gefocust wordt op een locatie in de nabijheid van Schiphol? Kunt u tevens aangeven hoe groot het zoekgebied voor een geschikte locatie wat u betreft is?
De EMA is haar werkzaamheden afhankelijk van samenwerking met 40 geneesmiddelenautoriteiten en ruim 3.750 experts afkomstig uit alle EU lidstaten.
Jaarlijks ontvangt de EMA 65.000 bezoekers, die zo’n 30.000 hotelovernachtingen boeken. Daarnaast ontvangt de EMA dagelijks bezoekers uit de VS, Azië en Australië. Optimale bereikbaarheid en ruim voldoende voorzieningen zijn daarom van essentieel belang voor het functioneren van de EMA. De nabijheid van Schiphol Airport vormt, vanwege het grote aantal vliegbestemmingen en de hoge frequentie van vluchten van en naar Schiphol Airport, een zeer belangrijke troef voor de Nederlandse kandidatuur.
Het zoekgebied is gedefinieerd aan de hand van criteria die door de EMA zijn gesteld, zoals de nabijheid van een grote luchthaven, lokaal korte reistijden, hoogfrequent openbaar vervoer, ruim voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige hotelaccommodatie en nabijheid van voorzieningen voor het personeel van het agentschap, zoals huisvesting en internationale scholen. Door in te zetten op deze criteria, kan Nederland het best mogelijke bod uitbrengen, dat zich zeer goed kan meten met datgene wat de belangrijkste concurrerende landen te bieden hebben.
Wordt bij de beoordeling of een locatie voor het EMA voldoende bereikbaar is ook gekeken naar de kansen (net) over de grens, zoals internationale luchthavens in Duitsland en België? Zo nee, waarom niet?
Bij de initiële vraag welke steden of regio’s geschikt zouden zijn voor vestiging van de EMA, is ook gekeken andere regio’s. Op basis van de behoeften van de EMA zoals hierboven weergegeven, bleek dat de onmiddellijke nabijheid van Schiphol het beste en meest concurrerende bod voor de Nederlandse kandidatuur oplevert.
Erkent u dat bijvoorbeeld Zuid-Limburg zowel per spoor als per vliegtuig ook uitstekend internationaal bereikbaar is met diverse luchthavens om de hoek?
Het kabinet erkent dat Zuid-Limburg zeker goed is gelegen ten opzichte van verbindingen in omringende lidstaten. Met acht vliegbestemmingen op vooral de toeristische routes biedt Maastricht-Aken echter beperkte mogelijkheden. De vliegvelden van Düsseldorf en Keulen in het Oosten en Brussel in het Zuidwesten bieden flink meer verbindingen, maar liggen allen op ruim 100 km afstand vanaf Maastricht. Voor het grote aantal inreizende bezoekers en experts van het Europees geneesmiddelenagentschap betekent deze afstand fors meer reistijd, hetgeen een Nederlands bod veel minder aantrekkelijk zou maken.
Deelt u tevens de mening dat Zuid-Limburg om diverse redenen een goede locatie voor het EMA zou kunnen zijn, vanwege onder andere: de centrale ligging in de Euregio Maas-Rijn en de nabijheid van belangrijke Europese steden (Brussel, Luxemburg, Düsseldorf, Keulen en Luik); de directe aansluiting met de Topsectoren Lifesciences- and Health en Agri- en Food via de Brightlands Campussen in Maastricht, Sittard-Geleen en Venlo alsook de Smart Services Campus in Heerlen; de nabijheid van zowel de Chemelot Campus als de Maastricht Health Campus; de actieve betrokkenheid van de Universiteit Maastricht bij de innovatie van medische toepassingen en de verbreding richting «regeneratieve geneeskunde»?
De regio Zuid-Limburg heeft zeer veel te bieden op het vlak van de wetenschappelijk onderzoek op het vlak van Lifesciences & Health (LS&H). Het kabinet is ervan overtuigd dat een eventuele vestiging van de EMA in Nederland op middellange termijn een positief effect zal hebben op de ontwikkeling van deze sector in heel Nederland.
Voor de EMA zelf is de directe nabijheid van een LS&H-cluster, dat op meerdere locaties in Nederland beschikbaar is, interessant maar geen beslissende factor voor haar vestiging. Factoren zoals hierboven genoemd in het antwoord op vraag 2 zijn dat wel.
Bent u bereid met de provincie Limburg en de diverse gemeenten in Zuid-Limburg in gesprek te gaan over de kansen om Zuid-Limburg als mogelijke vestigingslocatie voor het EMA te betrekken? Zo nee, waarom niet?3
Voor de vestiging van de EMA zijn momenteel waarschijnlijk al zo’n 20 lidstaten kandidaat. Nederland moet concurreren met enkele landen die ook goede locatie bieden als Italië, Zweden, Denemarken, Oostenrijk, Ierland, Duitsland, Spanje en wellicht ook Frankrijk.
Veel landen zullen een zeer concurrerend aanbod op tafel leggen. Nederland wil het best mogelijke bod op tafel leggen en het kabinet is van mening dat Nederland het meest kansrijke aanbod creëert met een locatie van de EMA in de nabijheid van Schiphol.
Bent u bereid in uw lobby om de EMA naar Nederland te halen, gezien de argumenten in de voorgaande vragen, expliciet ook de mogelijkheid mee te nemen om het EMA in Zuid-Limburg te vestigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een bestuurder 65.000 euro kreeg zonder een dag te werken |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat Gerard M. een vertrekbonus van 65.000 euro heeft gekregen bij zorginstelling Vivantes, ondanks dat hij geen dag gewerkt heeft voor deze organisatie?1
De WNT stelt dat een ontslagvergoeding niet groter mag zijn dan een jaarsalaris met een maximum van € 75.000,–. De maximale ontslagvergoeding is onafhankelijk van de duur van het dienstverband. Een bestuurder mag een vergoeding ontvangen bij ontbinding van het arbeidscontract. Het kabinet is niet voornemens dit te wijzigen. Hoewel er sprake is van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst tussen zorginstelling en bestuurder vind ik de hele gang van zaken rondom de genoemde vertrekbonus een meer dan betreurenswaardige verspilling van zorggeld en slecht voor het imago van de sector.
Is deze constructie in lijn met de Wet normering topinkomens (WNT)? Zo ja, bent u bereid de wet te wijzigen en een dergelijke constructie te verbieden? Zo nee, bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat deze bestuurder deze afkoopsom niet ontvangt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komen dergelijke constructies voor, waarin bestuurders zoveel geld cashen voor werk dat zij niet gedaan hebben? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De toezichthouder op de WNT in de zorg, het CIBG, heeft in verband met deze vraag onderzoek gedaan naar de door WNT-instellingen bij het CIBG aangeleverde gegevens met betrekking tot het verslagjaar 2014 en 2015. Het CIBG meld mij dat hierbij naar voren is gekomen dat er geen zaken bekend zijn van bestuurders die uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband hebben ontvangen zonder dat hier feitelijk een dienstverband tegenover stond.
Bent u bekend met het wanbeleid van Vivantes die eerder slechte investeringen deed in domotica waardoor kostbare banen verloren zijn gegaan? Hoe verhoudt dit zich met de uitgekeerde vertrekbonus van 65.000 euro?2
De raad van toezicht heeft duidelijk niet goed gefunctioneerd. Zie vraag 5.
Hoe oordeelt u over de vriendjespolitiek in deze situatie gezien Gerard M. voorgedragen werd door zijn voormalige baas, die tevens bij het sollicitatiegesprek zat en vervolgens benoemd werd als bestuurder?3
Bij de benoeming van zorgbestuurders zijn raden van toezicht verantwoordelijk voor een zorgvuldig en transparant selectieproces. Ik heb begrepen dat er binnen Vivantes onvoldoende draagvlak bestond voor (de uitkomst van) de selectieprocedure. Dat is niet goed. Eind vorig jaar heeft de raad van toezicht van Vivantes besloten gefaseerd te zullen terugtreden. Het is nu aan de interim-bestuurder en de nieuw aan te treden raad van toezicht om snel orde op zaken te stellen. Uiteraard in goed overleg met de cliënten- en ondernemingsraad.
Hoe lang blijft u dit old boys netwerk in de zorg in stand houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat bestuurders te allen tijde moeten worden geselecteerd op basis van hun kwaliteiten en niet (louter) op basis van hun netwerk. De raad van toezicht draagt zorg voor een goede en evenwichtige samenstelling van de raad van bestuur die aansluit op de behoefte van de organisatie. Zij moet zich goed vergewissen van de daadwerkelijke kennis en kunde van een bestuurderskandidaat.
De Nederlandse vereniging voor bestuurders in de zorg (de NVZD) heeft een accreditatietraject ontwikkeld waarin wordt getoetst of bestuurders actief werken aan hun vakontwikkeling en beschikken over zelfreflectief vermogen. Voor de raden van toezicht is deze accreditatie een praktisch handvat om de competenties van kandidaat bestuurders te kunnen beoordelen. Ik roep raden van toezicht dan ook op om al hun bestuurders op te laten gaan voor accreditatie.
Is hier sprake van wanbeleid naar uw mening? Zo neen waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Bij vermoedens van wanbeleid kan een belanghebbende (bijvoorbeeld een cliëntvertegenwoordigend orgaan of een vakbond) een enquêteprocedure starten bij de ondernemingskamer. Het is dan aan de rechter om hier een uitspraak over te doen.
De IGZ blijft de situatie bij Vivantes nauwlettend in de gaten houden en neemt het toezicht op goed bestuur daarin mee.
Erkent u dat het een beproefd accreditatietraject is dat maakt dat bestuurders elkaar baantjes toeschuiven? Kunt u uw antwoord toelichten? Is dit een manier om de WNT te ontduiken?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 6. Naar mijn mening draagt een accreditatietraject voor zorgbestuurders juist bij aan de verdere professionalisering van bestuur en toezicht in de zorg. Ik zie daarbij geen verband met ontduiking van de WNT-normen.
Welke concrete maatregelen treft u om te voorkomen dat bestuurders met enorme vertrekbonussen weggaan, zodat zorggeld gewoon weer wordt besteed aan de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet wil maatschappelijke verantwoorde inkomens en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. De normen van de WNT handhaven we.
Het toch niet beschikbaar komen van canules voor de heer Vercoutre, waarmee hij kan praten en hij minder benauwd is |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Weet u nog hoe dolgelukkig beademingspatiënt Rene Vercoutre uit Zeist was op 3 mei vorig jaar, toen zijn verhaal na veel media aandacht werd opgepikt door de betreffende fabrikant? Weet u nog dat die fabrikant toen toegezegd heeft om, speciaal voor Rene, eenmalig, de buisjes weer in productie nemen?1
Ja.
Is het u bekend dat de Duitse fabrikant Rush nu toch besloten heeft om de speciale canules voor de heer Vercoutre niet in productie te nemen met als gevolg dat praten niet meer mogelijk is en de benauwdheid enorm toeneemt?
Navraag heeft de volgende informatie opgeleverd.
De producent heeft persoonlijk een serie canules bij Dhr. Vercoutre afgeleverd. Deze canules zijn geproduceerd met de nog beschikbare mallen. Deze modellen blijken echter iets anders van vorm te zijn dan de canules van 25 jaar geleden die mijnheer nog steeds wil gebruiken. Omdat de oorspronkelijke canule al meer dan 20 jaar uit productie is, bestaan daar geen mallen meer van. Rusch kan de originele canules dus niet exact namaken. Bij een gespecialiseerd bedrijf zijn vervolgens de benodigde aanpassingen gemaakt. Alle materiaal en kosten zijn door de zorgverzekeraar vergoed. Het doet me deugd dat de fabrikant zich heeft ingespannen om een oplossing te vinden (en de verzekeraar hier ook aan meewerkt) en zoals ik begrijp dat dit ook door de heer Vercoutre wordt gewaardeerd, maar dat het helaas nog niet gelukt is om een goede oplossing te vinden. Ik heb vernomen dat men momenteel nog verder zoekt naar mogelijke alternatieven.
Wat kunt u nog voor Rene Vercoutre betekenen, waardoor zijn kwaliteit van leven er niet dramatisch op achteruit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van omroep MAX inzake het CBR van 7 februari jl. gezien?1
Ja
Deelt u de algemene kritiek dat het CBR tekortschiet in haar communicatie naar mensen die afhankelijk zijn van het CBR voor hun rijbewijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat de communicatie beter wordt?
Het CBR heeft de informatieverstrekking aan burgers de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. Het betreft onder andere aanpassing van de toon, begrijpelijkheid en het taalniveau van brieven en e-mails aan klanten van het CBR. Ook is de website toegankelijker en klantvriendelijker gemaakt en uitgebreid met informatie over autorijden bij specifieke aandoeningen. Daarnaast legt het CBR steeds meer direct persoonlijk contact met klanten bij lastige of voor de burger moeilijk te begrijpen besluiten of na het indienen van een bezwaar.
Ik ben regelmatig met het CBR in gesprek over verdere verbeteringen. Het CBR heeft aangegeven nog dit jaar een nieuwe website te lanceren die beter tegemoet komt aan de uiteenlopende informatiebehoeften van klanten. In 2018 is de digitale dienstverlening voor klanten en artsen gereed, zodat burgers eenvoudiger zaken zelfstandig kunnen regelen en alle relevante informatie kunnen vinden over de persoonlijke situatie.
Deelt u de gedachte dat de zogenoemde 100-aantekening na herkeuring van de rijgeschiktheid voor betrokkenen geen verrassing moet zijn? Bent u bereid om in die gevallen waar dat niet vooraf is medegedeeld een en ander te corrigeren op kosten van het CBR?
Het CBR is verantwoordelijk voor de beoordeling van de medische geschiktheid van (aankomend) rijbewijsbezitters. Omwille van de verkeersveiligheid kan dat leiden tot een beperking van de mobiliteit voor een individu. Een voorbeeld is het opleggen van code 100 (alleen rijden tijdens privégebruik).
Het is belangrijk dat klanten van het CBR goed en persoonlijk worden geïnformeerd over hoe de procedure (inclusief een eventuele rijtest) eruit ziet en welke gevolgen een aandoening kan hebben voor het rijbewijs omwille van de verkeersveiligheid. Het CBR hanteert hierbij de principes van het programma «Prettig contact met de overheid».
Voorkomen moet worden dat mensen verrast worden over beperkingen op het rijbewijs na het afleggen van een rijtest. Het CBR beoordeelt in een rijtest of iemand in staat is om veilig aan het verkeer deel te nemen. Het is belangrijk dat de deskundige die de rijtest afneemt hierbij goede voorlichting geeft over de mogelijke codes die kunnen worden opgelegd. Het CBR heeft naar aanleiding van de uitzending van Omroep Max de instructies aangepast voor de deskundigen die rijtesten afnemen.
Uiteraard is het mogelijk dat klanten klachten hebben. Het CBR heeft daarom een onafhankelijke klachtenprocedure waar de klant zich op kan beroepen. Het is aan het CBR om een besluit te nemen over een eventuele vergoeding van kosten. Ook is er de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman. Naast de klachtenprocedure hebben klanten ook de mogelijkheid om bezwaar in te dienen over een genomen besluit.
Hoeveel herkeuringen met een medische achtergrond vinden er jaarlijks plaats en is daarin in de afgelopen jaren een stijgende of dalende lijn te herkennen?
Het CBR registreert niet het aantal herkeuringen per jaar. Wel is bekend dat het aantal personen dat jaarlijks een termijnbeperking krijgt opgelegd en dus in de toekomst opnieuw herkeurd moet worden de afgelopen drie jaar stabiel is. Het betreft circa 43.000 gevallen per jaar.
Bent u bereid om het CBR te verzoeken om de richtlijnen inzake herkeuringen met een medische achtergrond opnieuw te beoordelen op actualiteit, functionaliteit en effectiviteit? Zo nee, waarom niet?
Het CBR neemt een besluit over iemands rijgeschiktheid op basis van de eisen die zijn opgenomen in de Regeling eisen geschiktheid 2000. De Gezondheidsraad heeft een permanente Commissie voor Rijgeschiktheid ingesteld om mij op structurele basis te adviseren over deze regeling. Deze commissie kijkt continu op mijn verzoek naar de actualiteit van de geschiktheidseisen. Nieuwe medische inzichten, wijziging van EU-regels en signalen vanuit de uitvoering kunnen hiervoor aanleiding zijn. Zo heeft de Gezondheidsraad vorig jaar geadviseerd over rijden bij psychiatrisch aandoeningen. De Gezondheidsraad zal binnenkort op mijn verzoek verschillende adviezen uitbrengen. Het betreft de geschiktheidseisen voor rijden bij diabetes, bij hart- en vaatziekten, na een curatief behandelde hersentumor en bij langdurig gebruik van angstremmers, antidepressiva en slaapmiddelen.
Bent u bereid om het CBR te verzoeken om medische specialisten een zwaardere rol te geven bij de beoordeling van herkeuringen? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 is het CBR verantwoordelijk voor het nemen van een besluit over de medische rijgeschiktheid bij herkeuringen op basis van de regelgeving. Voor een dergelijk besluit heeft het CBR in veel gevallen informatie nodig van medisch specialisten. Medische specialisten hebben hiermee een belangrijke rol bij de herkeuringen.
De rol van de eigen behandelaar is de afgelopen jaren vergroot waarmee de administratieve lasten voor burgers aanzienlijk verminderd zijn. Bij veel aandoeningen (bijvoorbeeld nierschade, ICD, dementie, slaapproblemen, spierziekten, neurologische en visuele aandoeningen) kan het CBR een besluit nemen op basis van informatie van de eigen behandelaar. Deze specialist verstrekt dan de benodigde feitelijke informatie aan het CBR. Bij bepaalde aandoeningen, zoals psychiatrische aandoeningen en bij alcohol- en drugsmisbruik, heeft het CBR een oordeel nodig van een onafhankelijk specialist, een psychiater of neuroloog.
Bezit het CBR naar uw mening voldoende juridische instrumenten om haar taken in volle omvang goed te verrichten? Zo nee, welke instrumenten mist het CBR?
In een onderzoek van AEF2 is uitgebreid gekeken naar het systeem van de medische beoordelingen rondom rijvaardigheid en geschiktheid ten behoeve van het rijbewijs. Hierin werd geconcludeerd dat de procedure een effectief middel is om te bepalen welke aanvragers met een medische aandoening geschikt zijn voor het besturen van een motorrijtuig. Daarnaast werd geconcludeerd dat de procedure efficiënt verloopt. CBR heeft naar mijn mening voldoende juridische instrumenten om haar taken goed te verrichten.
Het bericht “Hoe de lobby het rubber in het gras hield” |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Alternatief voor korrels in kunstgras was voor handen» en «Hoe de lobby het rubber in het gras hield»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland aanvankelijk – voor oktober 2015 – voorstander was van het aanmerken van rubbergranulaat als artikel en niet langer als mengsel? Zo ja, waarom is deze inzet later gewijzigd?
Op 5 november 2015 heeft Nederland het initiatief genomen en aan de Europese Commissie en de andere lidstaten de vraag voorgelegd hoe rubbergranulaat ingedeeld moet worden. Daarop heeft de Europese Commissie op 9 november schriftelijk aan alle lidstaten aangegeven dat rubbergranulaat een mengsel is. Omdat de Europese Commissie om een schriftelijke reactie vroeg, heeft Nederland daarna op 1 december 2015 aan de Commissie gemeld te twijfelen aan de argumentatie van de Commissie en zelf argumenten te zien waarom granulaat als voorwerp kan worden gezien.
Nederland werd er op 21 december door de Europese Commissie op gewezen dat slechts één andere lidstaat de Nederlandse mening deelde. Daarbij werd Nederland door de Europese Commissie verzocht haar standpunt te heroverwegen. Nederland heeft vervolgens op 13 januari 2016 aangegeven dat zij van mening blijft dat er goede argumenten zijn om granulaat als voorwerp aan te merken, maar dat zij zich niet zal verzetten tegen de interpretatie die de Europese Commissie en de overgrote meerderheid van de lidstaten voorstaan dat sprake is van een mengsel. Hierbij heeft meegespeeld dat REACH een rechtstreeks werkende verordening is, die in de hele Europese markt op dezelfde wijze moet worden toegepast. Een afwijkende Nederlandse interpretatie zou hierdoor leiden tot problemen met import en export op de interne markt, met mogelijke juridische procedures die alsnog geharmoniseerde interpretatie zouden afdwingen tot gevolg. Ook was medebepalend dat er geen aanwijzingen waren voor gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van sportvelden en dat de restrictie in 2017 opnieuw door de Europese Commissie wordt bekeken.
Zoals in de brief van 21 december 20162 al is aangegeven, zal het kabinet zich, in lijn met het RIVM-advies, in de Europese Unie blijven inzetten voor het verlagen van de wettelijke norm voor PAK’s in rubbergranulaat met de norm voor consumentenproducten als uitgangspunt. Het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) heeft op 28 februari de uitkomsten van zijn onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van rubbergranulaat bekend gemaakt en aan de Europese Commissie aangeboden. ECHA geeft hierin aan dat voor sporters, inclusief kinderen, het gezondheidsrisico op kunstgras met rubbergranulaat zeer laag is. Ik zal u dat rapport eerdaags toezenden, waarbij ik in zal gaan op de conclusies van ECHA en op het traject dat nu in de Europese Unie wordt ingezet.
Wat is de invloed geweest van de lobby van de banden- en recyclingbranche op het uiteindelijk door Nederland ingenomen standpunt?
Over de uitvoering van Europese wetgeving vindt op veel niveaus overleg plaats tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Dit is van belang om te komen tot doelmatige wetgeving. De implementatie van bedoelde REACH-restrictie is dan ook door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu met de bandenbranche besproken. Zoals uit het door u aangehaalde krantenartikel ook blijkt, bestaan er bovendien onderling verschillende belangen binnen dit segment van het bedrijfsleven. Vanuit de rijksoverheid wordt geen voorkeur gegeven aan het ene toegelaten product boven het andere; elk product moet veilig zijn voor mens en milieu. De informatie uit deze gesprekken, die wees op interpretatieproblemen die mogelijk zouden ontstaan en op de mogelijke impact van die onhelderheid op de recyclingsector, is aanleiding geweest om deze kwestie te agenderen voor een regulier overleg met de Europese Commissie en de andere lidstaten. De inzet van Nederland was gericht op het verkrijgen van een eenduidige interpretatie. Europese verordeningen zoals REACH dienen in de hele EU eenduidig uitgelegd te worden en als er sprake is van mogelijke interpretatieproblemen is het noodzakelijk dat hier op Europees niveau over gesproken wordt. In de afweging van de Nederlandse opstelling is doorslaggevend geweest dat er naar best beschikbare kennis geen sprake was van risico voor de gezondheid bij de toepassing van rubbergranulaat op sportvelden, hetgeen inmiddels in het recente onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is bevestigd, en dat de restrictie in 2017 opnieuw door de Europese Commissie wordt bekeken. In die zin was de oplossing pragmatisch.
Herkent u zich in de beschrijving dat Nederland uiteindelijk een «pragmatische oplossing» heeft gezocht?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat meerdere bedrijven reeds in staat zijn kunstgrasvelden aan te leggen die geen gebruik maken van rubbergranulaat? Hoe beoordeelt u de communicatie van het Ministerie van VWS en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) richting deze partijen gedurende 2015?
Er zijn alternatieve mengsels die een andere samenstelling hebben dan het granulaat gemaakt van autobanden. De leveranciers van deze alternatieven hebben in 2015, voorafgaand aan de discussie in Europa, vragen gesteld over de toepassing van rubbergranulaat. Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven, heeft Nederland die vraag in Europa aan de orde gesteld.
De protesten tegen het verplicht in moeten vullen en aan moeten leveren van routine outcome measure (Rom) gegevens in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het verzet dat is ontstaan tegen het verplicht in moeten vullen en aan moeten leveren van Rom-gegevens in de ggz?1
De verplichting tot toepassen van Routine Outcome Measurement (ROM) tijdens de behandeling en het aanleveren van gegeven bij Stichting Benchmark GGz (SBG) vloeit voort uit het «model-Kwaliteitsstatuut ggz».2 Het model-Kwaliteitsstatuut is door alle betrokken partijen3 zelf ontwikkeld, ondertekend en opgenomen in het Kwaliteitsregister van het Zorginstituut. Het is een veldnorm die beschrijft wat te leveren goede geestelijke gezondheidszorg is.
Het oorspronkelijke doel van ROM is onveranderd: een professionele behandelaar bespreekt periodiek met zijn patiënt de gemeten voortgang van de behandeling om zodoende, in samenspraak, te bepalen of deze aangepast dient te worden. Elke patiënt heeft daar recht op en ik vind het goed dat gezamenlijke besluitvorming op deze manier tot norm is verheven. Partijen onderschrijven het belang van ROM.
Naast inzicht over de voortgang van behandelingen, kan ROM, door de centrale verzameling en daarmee gecreëerde spiegelinformatie, ook iets zeggen over de kwaliteit van geleverde zorg. Het delen van de gegevens om praktijkvariatie inzichtelijk te maken gebeurt onder strikte privacyvoorwaarden, die ik nader toelicht bij onder meer vraag 8, 9 en 10.
Vindt u het wenselijk dat het oorspronkelijke doel van de Rom, namelijk de voortgang te meten van een individuele behandeling en dat bespreken in de vertrouwelijkheid van de behandelkamer, is verdrongen door de verplichting van gebruik van de Rom en het delen van de gegevens als (groot) onderdeel van de benchmark? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een reactie gegeven op het essay «Rom: gedragsnorm of dwangmaatregel?» waarin duidelijk uitgelegd wordt dat de vragenlijsten onbetrouwbare gegevens kunnen bevatten en dat de methodiek niet geschikt is om wetenschappelijk kwaliteit te meten?
Het essay, uitgebracht in 2012, geeft de opinie weer van acht hoogleraren over ontwikkelingen op het gebied van ROM in de ggz. Zij wezen op een aantal bedreigingen van de validiteit van observationele data, zoals onvoldoende standaardisatie, representativiteit en mogelijke vertekening van data en uitten hun twijfels over de geschiktheid van de gegevens voor uitkomstbekostiging. SBG werkt continu aan verbetering van ROM en heeft belangrijke stappen gezet op deze drie onderwerpen. SBG laat zich daarbij adviseren door oordelen van hun eigen, onafhankelijke Expertraden en Wetenschappelijke Raad. In de expertraden zitten experts die oordelen over ROM-meetinstrumenten, hun toepassingen en de benchmarkmethodiek. De Wetenschappelijke Raad toetst en bewaakt de wetenschappelijk kwaliteit van de benchmarkmethodiek.
Zoals ik al aangaf in mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer4 zullen partijen steeds moeten (blijven) nagaan en benoemen waar de grenzen van het zinvolle gebruik van ROM-gegevens liggen, wat de zeggingskracht is en wat de tekortkomingen zijn van de ROM-informatie.
Kunt u een reconstructie geven van hoe de Rom als kwaliteitsinstrument voor de gehele ggz is gaan functioneren, tot aan het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan toe? Zo neen, waarom niet?2
In de ggz wordt al sinds 2001 gebruik gemaakt van ROM. Dit is geen unieke Nederlandse ontwikkeling. In het buitenland is eenzelfde ontwikkeling te zien, bijvoorbeeld in Engeland met het Improved Access to Psychotherapy project.6 Sinds 2010 is ROM op grote schaal ingevoerd. Dit naar aanleiding van het bestuurlijk akkoord tussen Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en GGZ NL om benchmarkgegevens centraal te verzamelen en aanlevering te verbeteren. In 2012 werd er een bestuurlijk akkoord tussen alle partijen in de sector en VWS gesloten waar ROM ook een plaats in had. In 2015 werd de Agenda voor gepast gebruik en transparantie in de ggz opgesteld. Ook hierin is het gebruik van ROM opgenomen, via het model kwaliteitsstatuut. De betrokken partijen hebben het model kwaliteitsstatuut als standaard door Zorginstituut Nederland laten registeren. Sinds 1 januari 2017 is het hebben, openbaar maken en naleven van een Kwaliteitsstatuut wettelijk verplicht voor alle zorgaanbieders in de curatieve ggz.
Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toe op het in de praktijk hanteren van standaarden in de zorg, dus ook het gebruik van het kwaliteitsstatuut, waar naast veel andere onderwerpen dus ook het hebben van een overeenkomst met SBG deel van uitmaakt. Waar nodig vraagt de IGZ bij zorgaanbieders om een verbeterplan ten aanzien van geconstateerde lacunes gelet op de vereisten op grond van het kwaliteitsstatuut.
Kunt u aangeven hoe Stichting Benchmark GGZ (SBG) onafhankelijk kan zijn als zij is opgericht door onder andere zorgverzekeraars en die nog altijd een afvaardiging in het bestuur hebben?3
Het bestuur van SBG wordt geleid door een onafhankelijk voorzitter en is verder samengesteld uit afvaardigingen van alle geledingen in de sector voor curatieve ggz: een lid namens patiënten (door LPGGz), vier leden namens zorgaanbieders en drie namens zorgverzekeraars.
Daarnaast vormen betrokken partijen, met name ggz-professionals en -zorgaanbieders, een Wetenschappelijke Raad, verschillende Expertraden en een Gebruikersraad. Met reglementen en statuten zijn de doelstellingen, taken en werkwijzen van deze raden geborgd. De werkwijzen en resultaten van het SBG-bestuur en de SBG-raden zijn ook onderdeel van de jaarlijkse ISO 9001-certificering (een norm voor kwaliteitsmanagementsystemen van organisaties).
SBG is een Trusted Third Party (TTP). Het doel van een TTP is om een belangeloze, onafhankelijke, onpartijdige en vertrouwelijke organisatie te zijn, die betrouwbaar elektronisch data ontvangt, verwerkt en beschikbaar stelt.
Kunt u aangeven hoe de SBG gefinancierd wordt en hoe zij vervolgens het wetenschappelijk onderzoek dat zij onder haar hoede heeft laat financieren?
De kosten van SBG worden gedragen door zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars Nederland heeft zich bereid verklaard aan SBG de kosten te voldoen die zorgverzekeraars aan SBG voor haar diensten verschuldigd zijn. Bij iedere zorgverzekeraar wordt een individuele financiële bijdrage geïnd. Hiermee kan SBG al haar taken, inclusief het wetenschappelijk onderzoek, uitvoeren. Dit wetenschappelijk onderzoek is bepaald door de Wetenschappelijke Raad en volgt een onderzoeksagenda.
Klopt het dat er 30 miljoen euro omgaat in de SBG op jaarbasis? Is bekend wat de kosten zijn die gemaakt worden door partijen die gegevens aanleveren aan de SBG? Bent u bereid deze kosten op een rij te (laten) zetten, bijvoorbeeld door de Nederlandse Zorgautoriteit?
Nee, dat klopt niet. De jaarlijkse bijdrage van zorgverzekeraars aan SBG bedraagt 2,1 miljoen euro. Daarnaast voert SBG incidenteel op subsidiebasis aanvullende projecten uit zoals het implementeren van Argus. De jaarrekening is op de website van SBG te vinden.8
Het is niet bekend wat de kosten zijn die door aanbieders gemaakt worden voor het aanleveren van gegevens aan SBG. De totale kosten van administratie in de ggz voor partijen zijn samengesteld uit verschillende onderdelen. In de context van deze vraag zijn dit bijvoorbeeld de kosten en tijdsinvestering van het elektronisch patiëntendossier (EPD), van het ROM’en en van het aanleveren van een SBG-bestand. Dit zijn kosten die aanbieders maken ten behoeve van kwaliteit die verdisconteerd kunnen worden in tarieven van aanbieders. Ik acht het daarom niet zinvol om de kosten voor specifiek het aanleveren van ROM-gegevens op een rij te laten zetten.
Erkent u dat de SGB op dit moment alle Rom-gegevens ontvangen en daarmee medische gegevens van personen in het bezit krijgt?4
Voor een uitgebreide toelichting op de verwerking en aard van de gegevens wijs ik u graag op de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen d.d. 9 september 201410.
In 2015 ontving SBG van – over de gehele ggz-branche gemeten – bijna 50% van de ggz-patiënten ROM-gegevens11. Hiermee bevat de SBG-database weliswaar medische informatie, maar het door SBG voorgeschreven aanleverformat is zo vormgegeven dat de individuele zorgaanbieder de ROM gegevens eerst pseudonimiseert voordat deze worden aangeleverd aan ZorgTTP. Daarna vindt nog een keer pseudonimisering plaats bij ZorgTTP voordat ZorgTTP deze ROM-gegevens aan SBG levert. SBG krijgt niet de sleutels waarmee de gegevens weer gepersonificeerd kunnen worden. Door het beschreven proces zijn de ROM gegevens zodanig bewerkt dat zorgaanbieders aan SBG geen tot de persoon te herleiden informatie aanleveren.
Acht u het toestemmingsvereiste, zoals vastgelegd in artikel 457 van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), van toepassing op het gebruik van Rom-gegevens voor benchmarks? Acht u het toestemmingsvereiste van toepassing op het gebruik van Rom-gegevens voor wetenschappelijke doeleinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Partijen in de ggz hebben een model-kwaliteitsstatuut opgesteld. In dat statuut wordt het hebben van een contract met de Stichting Benchmark GGZ (SBG) verplicht gesteld en daarmee de levering van dubbel gepseudonimiseerde ROM-gegevens aan SBG door de zorgaanbieder.
De betrokken partijen hebben het model kwaliteitsstatuut als standaard door Zorginstituut Nederland laten registeren. Sinds 1 januari 2017 is het hebben, openbaar maken en naleven van een Kwaliteitsstatuut wettelijk verplicht voor alle zorgaanbieders in de curatieve ggz.
Het verzamelen en gebruiken van ROM-gegevens in de individuele behandeling is onderdeel van de directe patiëntzorg.
Met de uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)12 is duidelijk geworden dat pseudonimiseren geen anonimiseringmethode is, maar een beveiligingsmaatregel om privacyrisico’s te verkleinen.13 Voor de verwerking van (dubbel) gepseudonimiseerde gegevens is dus een wettelijke grondslag nodig op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het verkrijgen van expliciete toestemming van de patiënt is een van de grondslagen.
Omdat het toestemmingsvereiste sinds de genoemde uitspraak van de AP de enige wettelijke grondslag is voor ROM, ben ik in overleg met partijen en de AP. Ik wil daarbij bezien of nadere wetgeving nodig is. Ik vind dit van groot belang voor de doorontwikkeling van de kwaliteit van zorg en wil professionals ondersteunen in het proces van continue kwaliteitsverbetering.
Volgens de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek (WMO) vergt deelname aan wetenschappelijk onderzoek een toets door een Medisch Ethische toetsingscommissie en informed consent van de proefpersoon/patiënt. ROM-vragenlijsten invullen gebeurt echter in het kader van de behandeling en benchmarking, niet in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Dat gegevens mogelijk gebruikt kunnen worden voor wetenschappelijk onderzoek is op zichzelf nog geen reden voor «informed consent» van de patiënt (zie ook oordeel CCMO)14.
Voor een uitgebreid antwoord op het tweede deel van uw vraag en vraag 10 wijs ik op de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen van 9 september 201415.
Erkent u dat, als iemand aan een wetenschappelijk onderzoek meedoet, dit moet gebeuren onder informed consent en dat dit dus moet gelden voor deelname aan Rom door patiënten, omdat de gegevens immers gebruikt (kunnen) worden voor wetenschappelijk onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Is het correct dat sommige ggz-instellingen doen alsof deelname aan de Rom verplicht is, of acht u dat strijdig met het beginsel dat het niet deelnemen aan wetenschappelijk onderzoek geen gevolgen mag hebben voor de behandeling of het behandelaanbod?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Het is de taak van elke behandelaar om de patiënt zo goed mogelijk te helpen. Meewerken aan een behandeling en daarbij behorende ROM is voor patiënten niet verplicht, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 9 aangaf. Dit mag geen gevolgen hebben voor de behandeling of het behandelaanbod.
Bent u op de hoogte van het verschil in handelwijze tussen ggz-instellingen ten aanzien van het vragen van toestemming voor het (anoniem) gebruik van Rom-gegevens voor wetenschappelijk onderzoek? Acht u dit verschil wenselijk en kunt u dit toelichten?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Hier geldt echter hetgeen ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven hoe patiënten een «opt-out» wordt geboden uit de Rom-deelname wanneer zij niet willen dat hun medische gegevens worden gedeeld met de SBG? Hoe wordt toegezien op deze informatie aan patiënten?
Een patiënt heeft altijd de mogelijkheid het delen van zijn gegevens met SBG te weigeren. De gegevens maken deel uit van de behandeling. Op grond van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) heeft de patiënt het recht om gegevens over die behandeling niet in het dossier op te nemen. Dat geldt ook voor in het kader van de behandeling verzamelde ROM-gegevens. De zorgaanbieder kan indien hij dat nodig acht door middel van een (interne) audit de patiëntendossiers controleren op de toestemmingsvereisten.
Op welke wijze kan een behandelaar in staan voor zijn medisch beroepsgeheim wanneer het SBG kan besluiten de Rom-gegevens te koppelen aan andere bestanden of te delen met andere partijen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor is beschreven worden de ROM-gegevens eerst gepseudonimiseerd bij de behandelaar, daarna een tweede keer bij ZorgTTP en daarna pas aangeleverd bij SBG. Die gegevens zijn niet te herleiden tot individuele patiënten. De SBG mag uitsluitend onder strikte voorwaarden de dubbel gepseudonimiseerde ROM-gegevens delen met een andere partij. Deze voorwaarden staan in het SBG Dataprotocol, onderdeel van de Aansluitvoorwaarden waar alle bij SBG aanleverende zorgaanbieders voor hebben getekend. Eén van de voorwaarden is dat de zorgaanbieder zelf hier expliciet toestemming voor geeft. Dus zonder instemming van de zorgaanbieder zal SBG geen dubbel gepseudonimiseerde gegevens kunnen delen met een andere partij.
Bent u op de hoogte van de praktijk dat ggz-instellingen studenten als call center medewerkers inzetten om Rom-vragenlijsten telefonisch af te nemen bij patiënten? Bent u van mening dat door de inzet van studenten voor het afnemen van Rom-vragenlijsten het medisch beroepsgeheim wordt geschonden? Vindt u dit wenselijk?
ROM is een feedbackinstrument dat ingezet dient te worden voor, tijdens en na de behandeling, om het verloop en effect van de behandeling te kunnen volgen. Het instrument is niet ontworpen om alleen achteraf ingevuld te worden.
De inzet van studenten voor het afnemen van vragenlijsten hoeft het medisch beroepsgeheim overigens niet te schenden mits deze inzet aan voorwaarden, zoals voorlichting aan de patiënt, een correcte arbeids- of stageovereenkomst, geheimhoudingsverklaring en Verklaring omtrent gedrag, voldoet. Ook dienen de ICT-structuur en werkwijze aan de NEN 7510 te voldoen.
Klopt het dat zorgverleners die 1 januari 2017 geen Rom-gegevens aanleveren bij SBG worden gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Zo ja, op welke grond?
Nee.
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraars budgettering en financiering van behandelingen koppelen aan het ontvangen van Rom-gegevens en zelfs hebben aangegeven dat het niet aanleveren van Rom-gegevens bij SBG reden is om per 2018 niet meer gecontracteerd te worden? Wat vindt u hiervan?
Het is voor zorgaanbieders verplicht om een contract met SBG te hebben. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 9 en 10. Het kwaliteitsstatuut, waar ROM onderdeel van is, is vastgesteld als veldnorm door betrokken partijen zelf. Het is daarom logisch dat ROM ook een rol speelt bij de contractering, al was het maar om te voorkomen dat individuele verzekeraars eigen kwaliteitseisen hanteren in de contractering. Zorgverzekeraars en aanbieders zijn verder in principe vrij om nadere voorwaarden te stellen aan contractering met het oog op kwaliteitsbewaking.
Kunt u aangeven of instellingen, gezien de financiële risico's die ze lopen bij het niet voldoen aan de verplichting Rom data te verzamelen, in een conflict van plichten komen ten aanzien van de de informed consent procedure? Hoe wordt dit gecontroleerd en geborgd? Ziet de IGZ hier bijvoorbeeld op toe?
ROM-data verzamelen door de zorgaanbieder is onderdeel van zijn patiëntbehandeling. Zoals bij vraag 10 is toegelicht is hiervoor geen informed consent-procedure noodzakelijk. Op grond van de Wgbo heeft de zorgaanbieder dossierplicht. Op grond van de Wgbo kan een patiënt vernietiging vragen van het dossier of delen van het dossier.
De IGZ ziet op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) toe op het in de praktijk hanteren van standaarden in de zorg. In het toezicht betrekt de IGZ het kwaliteitsstatuut in de ggz, waar naast veel andere onderwerpen ook het hebben van een ROM-contract met SBG deel van uitmaakt.
Acht u het denkbaar dat ggz-instellingen vanwege de verplichting om Rom-scores te overleggen zich strategisch gaat toeleggen op die behandelingen die gemakkelijker positiever scoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit verwacht ik niet. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, is om bij een individuele patiënt al bij aanvang van de behandeling te voorspellen of de behandeling succesvol zal verlopen. Doorgaans wordt dat pas gedurende de behandeling duidelijker. Zelfs als een zorgaanbieder bedrijfskundig belang zou zien in «positiever scoren», dan is dat dus niet te realiseren met strategische selectie aan de poort.
Hoe kan de SGB een «Trusted Third Partner» zijn voor de Autoriteit Persoonsgegevens die als «onafhankelijke derde» persoonsgegevens krijgt, terwijl zij is opgericht door onder andere de zorgverzekeraars en er ook drie afgevaardigden van zorgverzekeraars in het bestuur van SGB zitting hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de huidige governance-structuur, zie mijn antwoord op vraag 5, streeft SBG ernaar een belangeloze, onafhankelijke, onpartijdige en vertrouwelijke informatieverwerking te zijn. Tevens is er een Functionaris Gegevensbescherming werkzaam bij SBG (zie ook mijn antwoord op de eerder genoemde Kamervragen van 9 september 2014). Jaarlijks schrijft de functionaris een directiebeoordeling, inclusief een paragraaf over gegevensbescherming. De directiebeoordeling is ook auditonderwerp bij de jaarlijkse NEN 9001-certificering.
Op welke wijze rapporteert de kwaliteitsfunctionaris – die tevens Functionaris is voor gegevensbescherming (namens de AP) en lid van het Nederlands Genootschap van Functionarissen voor Gegevensbescherming – jaarlijks over gegevensbescherming?
Zie antwoord vraag 20.
In het dataprotocol van de SGB is vastgelegd dat de beslissing over het koppelen van SGB gegevens en andere gegevensbestanden is voorbehouden aan het SGB bestuur; bent u van mening dat het belangrijk is om inzicht te hebben in de koppeling van databases zoals besloten door het SGB bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind het belangrijk dat er inzage mogelijk is in een dergelijk besluit van het SBG-bestuur. Daarom zal SBG een dergelijk besluit ook via haar Nieuwsbrief communiceren. In het SBG Dataprotocol staat dat voor het koppelen of leveren van een databestand uit de Benchmark Rapportage Module (BRaM) drie partijen moeten instemmen:16 elke betrokken zorgaanbieder,17 de SBG-Wetenschappelijke Raad, en18 het SBG-bestuur. Als alle partijen instemmen geldt een toetsingskader met aanvullende voorwaarden waaraan aanvrager moet voldoen voordat een databestand wordt gekoppeld of geleverd. SBG heeft tot nog toe geen data op verzoek geleverd of gekoppeld. 19
Kunt u garanderen dat bij het koppelen van uitgebreide databases door de SGB, herleidbaarheid tot personen niet mogelijk is, zoals wel het geval is bij de declaratiegegevens die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzamelt in het DBC-informatiesysteem (DIS)?
De SBG koppelt geen databases en als SBG informatie zal leveren aan een andere partij wordt vooraf getoetst of deze informatie gegevens bevat die indirect kunnen leiden tot een uniek persoon.
Kunt u aangeven van wie de aangeleverde Rom-gegevens eigenaar worden als zij bij de SBG worden aangeleverd? Zijn deze gegevens per definitie het eigendom van de patiënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aangeleverde (dubbel gespeudonimiseerde) ROM-data komen toe aan de individuele ggz-instellingen, die als verantwoordelijke gelden voor de verwerking van de persoonsgegevens van de patiënt (tot ROM-gegevens). In de contractuele relatie met SBG is gewaarborgd dat de zorgaanbieder (onverkort) rechthebbende blijft van de door hem aangeleverde ROM-gegevens.
De patiënt heeft een recht op inzage, correctie en verwijdering van zijn persoonsgegevens met betrekking tot zijn dossier bij de betreffende ggz-instelling, ook van de in dat dossier opgenomen ROM gegevens. Na verwerking van de individuele ROM-gegevens door de ggz-instelling tot gepseudonimiseerde ROM-gegevens is de ggz-instelling eigenaar van die gepseudonimiseerde ROM-gegevens. Na verwerking van de ROM-gegevens tot geaggregeerde informatie voor benchmarking is SBG eigenaar van laatstbedoelde informatie.
Kunt u voorts garanderen dat er geen tot op het individu herleidbare gegevens aan het CBS worden aangeleverd of worden gebruikt?
SBG kan gepseudonimiseerde gegevens leveren aan derden mits er toestemming is van de afzonderlijke zorgaanbieders. Tot op heden heeft SBG nog geen gegevens aan derden – zoals het CBS – geleverd.
Hoe oordeelt u over het oordeel van de Algemene Rekenkamer (ARK) dat de kwaliteitsinformatie van uit de Rom te onbetrouwbaar is en dat het geen basis kan zijn voor prestatiebekostiging?5
U vindt mijn reactie op het rapport van de Rekenkamer in de publicatie zelf.
Kunt u aangeven welke ruimte er is om met een ánder kwaliteitssysteem te kunnen functioneren in de ggz?
Kwaliteit van de ggz wordt bevorderd op verschillende manieren en momenten. Het kwaliteitsstatuut ggz, dat is opgenomen in het register van het Zorginstituut, draagt eraan bij dat zorgverleners volgens de geldende standaard(en) werken. Kwaliteitsproducten (zoals richtlijnen en zorgstandaarden) die het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz ontwikkelt dragen continu bij aan verbetering van kwaliteit van de individuele behandelingen.
De ROM-methodiek is een van de manieren om de kwaliteit naar een hoger niveau te tillen. Voor onderlinge vergelijkbaarheid is het van belang met dit kwaliteitssysteem te werken. Het staat partijen altijd vrij alternatieve mogelijkheden te onderzoeken. Ik vind het van belang dat een alternatief ook door alle ggz-partijen wordt gesteund, wetenschappelijk is onderbouwd en de belangen en eisen van patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars recht doet. Bij mijn weten is een dergelijk alternatief vooralsnog niet voor handen. Ik roep de sector daarom op blijvend in te zetten op doorontwikkeling en verbetering van de huidige systematiek.
Bent u bereid de verplichting van gebruik van de Rom alsmede het verplicht delen van deze medische gegevens te laten staken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om inhoudelijke besluiten te nemen over een door partijen zelf opgestelde en in het Kwaliteitsregister van het Zorginstituut opgenomen veldnorm met betrekking tot het leveren van goede zorg.
Met de beantwoording van deze Kamervragen heb ik mijn toezegging om uw Kamer te informeren over de uitkomsten van overleg met partijen wat uitgangspunten van de Autoriteit Persoonsgegevens betekenen voor het verwerken van ROM-data afgedaan21.
Nieuwe onderzoek naar de effectiviteit van medicinale cannabis |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat enkele zorgverzekeraars onlangs, naar aanleiding van uw brieven aan de Kamer, gestopt zijn met het gedogen van medicinale cannabis uit het basispakket?
Ik ben ermee bekend dat er zorgverzekeraars zijn die medicinale cannabis niet meer vergoeden. Medicinale cannabis heeft nooit tot het basispakket behoort. Sommige zorgverzekeraars hebben medicinale cannabis tot voor kort onder bepaalde voorwaarden vanuit een aanvullende verzekering of vanuit coulance vergoed. Zij hebben besloten om dit niet meer te doen. Het is aan de zorgverzekeraars om te beslissen of zij wel of niet vergoeden.
Bepaalde zorgverzekeraars bieden uit coulance een overgangsregeling waarbij de kosten voor medicinale cannabis ook nog in 2017 worden vergoed.
Zie ook mijn brief aan de Tweede Kamer op 15 december 20161.
Is het u bekend dat, indien patiënten niet langer medicinale cannabis kunnen gebruiken, het eerst volgende substituut morfine voor hen is? Is het u ook bekend dat de bijwerkingen van morfine er vaak voor zorgen dat iemand slaperig is en hierdoor minder makkelijk kan participeren in de maatschappij? Hoe duidt u het gegeven dat patiënten zich bij gebrek aan medicinale cannabis tot morfine moeten wenden, met het oog op de hier genoemde bijwerkingen?
De door u genoemde bijwerkingen van morfine en het positieve effect van medicinale cannabis op deze bijwerkingen zijn mij bekend. Medicinale cannabis is en blijft op recept verkrijgbaar voor patiënten. De verschillende variëteiten medicinale cannabis zijn beschikbaar en uit voorraad leverbaar.
Bent u bekend met het feit dat er jaarlijks 700 kilo medicinale cannabis wordt geëxporteerd naar buurland Duitsland om te voorzien in de vraag naar medicinale cannabis binnen de basisverzekering?
Ja.
In hoeverre kunt u aangeven op welke onderzoeken Duitsland zich gebaseerd heeft om medicinale cannabis op te nemen in de basisverzekering? Kunt u aangeven hoe u deze onderzoeken waardeert? Zo ja, kunt u aangeven waarom voor Nederland dezelfde onderzoeken niet volstaan? Zo nee, wilt u deze onderzoeken op waarde laten waarderen?
Er is mij niet bekend welke onderzoeken ten grondslag liggen aan het besluit van Duitsland. Zie verder antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven op welke wijze het Zorginstituut Nederland momenteel het onderzoek naar de effectiviteit van medicinale cannabis vormgeeft? Kunt u aangeven in hoeverre er een double-blinded trial wordt overwogen? Kunt u aangeven wat de verwachte duur van het onderzoek zal zijn, en of buitenlandse onderzoeken (zoals bijvoorbeeld gedaan in Duitsland) meegenomen kunnen worden? Zo ja, kunt u een stappenplan meenemen in de beantwoording van deze vragen? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
Binnenkort vindt er een rondetafelgesprek plaats met het Zorginstituut Nederland (ZiN) en het Bureau Medicinale Cannabis om te inventariseren of het ZiN een nader advies kan uitbrengen over de effectiviteit van medicinale cannabis. Op welke termijn ZiN mogelijk een advies kan uitbrengen zal ik tijdens de ronde tafel bespreken. Ook de vraag of buitenlandse onderzoeken en rapporten meegenomen kunnen worden zal ik met ZiN bespreken.
Het Zorginstituut Nederland doet zelf geen onderzoek. Onderzoek met een potentieel nieuw geneesmiddel wordt gedaan door de fabrikant. Tot voor kort waren trials met een placebo nog niet mogelijk omdat er geen placebo van medicinale cannabis beschikbaar was. Sinds eind 2016 is er een placebo beschikbaar dat voor een trial gebruikt kan worden. Zie ook de eerder genoemde brief van 15 december 2016.
Het bericht dat de fusie van ziekenhuizen in Hoogeveen en Emmen leidt tot ernstige verschraling van de zorg in Hoogeveen |
|
Henk van Gerven , Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de berichten dat door het beleid van Treant de Intensive Care in de ziekenhuizen Bethesda in Hoogeveen en het Refaja in Stadskanaal dreigt te verdwijnen?1
Voor mijn reactie zie mijn antwoorden op de verdere vragen.
Wat is de huidige stand van zaken inzake de Intensive Care (IC) zorg in verhouding tot de situatie die u schetste in uw antwoorden op eerdere vragen in 2015 waarbij de Intensive Care volwaardig behouden zouden blijven?2
Ten opzichte van 2015 is de nieuwe kwaliteitsstandaard «Organisatie van Intensive Care» is op 19 juli 2016 door het Zorginstituut vastgesteld en in het Kwaliteitsregister geplaatst. Deze kwaliteitsstandaard beschrijft de voorwaarden waaraan de organisatie van Intensive Care-zorg in Nederland moet voldoen.
Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat patiënten door betere behandeling en betere operatietechnieken steeds minder vaak een IC nodig hebben. Er worden momenteel jaarlijks slechts 40–60 personen op de IC in locatie Bethesda in Hoogeveen, en ook 40–60 personen op de IC in locatie Refaja in Stadskanaal behandeld. Voorheen moest op een kleine IC zoals in Hoogeveen of Stadskanaal alleen overdag een intensivist in het ziekenhuis aanwezig zijn, maar volgens de nieuwe IC-richtlijn moet er op iedere IC om de kwaliteit en continuïteit van zorg voldoende te kunnen waarborgen 7 dagen per week een intensivist zijn die exclusief beschikbaar is voor die IC. Gezien het zeer lage aantal IC-patiënten in Hoogeveen en Stadskanaal heeft de Treant Zorggroep besloten de IC-zorg anders in te richten. Acute opvang en behandeling van de vitaal bedreigde patiënt blijft op alle drie de locaties van de Treant Zorggroep bestaan, maar alleen de locatie Scheper in Emmen behoudt een IC. Als het ziekenhuis op basis van de conditie en aandoening van de patiënt inschat dat de patiënt langdurig moet worden opgenomen, wordt deze patiënt overgeplaatst naar de IC in Emmen. Dit gebeurt al geruime tijd op deze manier en heeft, zo stelt het ziekenhuis, niet tot problemen voor de patiënt en zijn/haar familie geleid. In de praktijk gaat het volgens het ziekenhuis om enkele tientallen patiënten per jaar.
Ik heb geen oordeel over het besluit van de Treant Zorggroep om de IC-zorg op deze wijze te organiseren. De bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod is de primaire verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars en daarbij is het uitgangspunt uiteraard dat de (organisatie van de) zorg moet voldoen aan de kwaliteitseisen die volgen uit de heersende veldnormen, zoals de nieuwe IC-richtlijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Wat betekent dit concreet voor de situatie in het Bethesda Ziekenhuis in Hoogeveen en het Refaja Ziekenhuis in Stadskanaal op dit moment ook in relatie tot de laatste IC richtlijnen van het Zorginstituut? Wat is uw oordeel daarover?3 4
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de klinische verloskunde en de Spoedeisende Eerste Hulp in het Bethesda Ziekenhuis en het Refaja Ziekenhuis volwaardig behouden zullen blijven? Wat is het standpunt van het bestuur van Treant in deze?
Er bestaat geen definitie van een «volwaardig ziekenhuis» of «basisziekenhuis». Van belang is dat voor de zorg die een ziekenhuis aanbiedt, de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig moeten zijn.
De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat klinische verloskunde in de locaties Bethesda in Hoogeveen en Refaja in Stadskanaal blijft bestaan in de vorm zoals die er nu is. Beide locaties hebben daarnaast een level 3 Spoedeisende Hulp (SEH). Deze SEH’s blijven eveneens behouden. Het uitgangspunt is dat zowel de klinische verloskunde als de SEH op alle drie de locaties van de Treant Zorggroep 24/7 beschikbaar blijft.
Is het waar dat het Bethesda Ziekenhuis en het Refaja Ziekenhuis volwaardige ziekenhuizen blijven waar patiënten 7 maal 24 uur per week terecht kunnen en waar altijd het licht blijft branden? Kunt u dit nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het voor de bereikbaarheid en het voldoen aan de 45-minutennorm bij spoedeisende hulp en acute klinische verloskunde niet noodzakelijk dat in het Bethesda Ziekenhuis en het Refaja Ziekenhuis klinische verloskunde en spoedeisende hulp aanwezig blijven? Kunt u dit nader toelichten?
Uit de laatste «gevoelige ziekenhuisanalyse» van het RIVM van begin 2016 blijkt dat zowel het Bethesda ziekenhuis als het Refaja niet «gevoelig» is voor de 45-minuten norm (noch voor de SEH, noch voor de acute verloskunde). Voor de bereikbaarheid en het voldoen aan de 45-minutennorm zou het kortom niet noodzakelijk zijn dat de SEH en acute verloskunde op beide locaties zouden blijven bestaan. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb laten weten heeft de Treant Zorggroep mij laten weten dat de acute verloskunde en SEH op beide locaties in de huidige vorm blijven bestaan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal worden uitgekleed?
Bij beslissingen over hoe zorg het beste kan worden georganiseerd over verschillende locaties mogen de kwaliteit, veiligheid en bereikbaarheid van de zorg niet in gevaar komen. Inhoudelijk ga ik verder niet over de plannen voor eventuele veranderingen in het profiel van ziekenhuislocaties. Het is primair aan de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars om deze zorg goed te organiseren.
Ik vind het essentieel dat een ziekenhuis in een dergelijk proces tijdig en op goede wijze communiceert met de inwoners, andere zorgaanbieders en andere belanghebbenden uit de regio. Ik en medewerkers van VWS hebben de Treant Zorggroep de afgelopen weken verschillende keren gesproken. Daarbij heb ik aangegeven, dat ik verwacht dat zij de dialoog met de zorgaanbieders, inwoners en andere betrokken in de regio aangaan over hun voornemens tot wijziging van het profiel van de betreffende ziekenhuislocaties, dat zij hen meenemen in hun afwegingen en dat zij daadwerkelijk open staan voor hun opvattingen. Die inbreng moet echt meewegen bij de besluitvorming over de toekomst van de organisatie. Ook zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft mij laten weten bereid te zijn ervoor te zorgen dat er een goede dialoog met alle betrokkenen tot stand komt. Ik zal dit proces ook de komende tijd met aandacht volgen.
Wat vindt u van het gegeven dat de voorzitter van de raad van toezicht, de heer Eenhoorn, in vier jaar zijn tegemoetkoming met 45% heeft zien stijgen en dat sinds zijn aantreden het positieve resultaat van de ziekenhuizen is omgeslagen van circa 2 miljoen positief naar ruim 3 miljoen negatief? Is dit loon naar werken? Kunt u dit nader toelichten?5
Wat aanvaardbare inkomens zijn is, is vastgelegd in de Wet Normering Topinkomens (WNT). De normen van de WNT worden gehandhaafd. Binnen de normen van de wet maken instellingen hun eigen afwegingen.
De online verkoop van medicijnen |
|
Joyce Vermue (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website www.deapotheker.com/shop en het geneesmiddel dormicum wat daar te verkrijgen is?
Ja.
Hoe waardeert u deze website en het feit dat dergelijk heftige geneesmiddelen online te verkrijgen zijn? Wordt hier de wet mee overtreden? Zo nee, hoezo niet? Zo ja, wat gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) doen om hier tegen op te treden?
Het aanbieden van dergelijke geneesmiddelen via deze website is illegaal en bij de IGZ bekend. Het onbevoegd te koop aanbieden van geneesmiddelen die uitsluitend op doktersrecept te verkrijgen zijn (UR-geneesmiddelen) is niet toegestaan. Bij het te koop aanbieden van geneesmiddelen is het tevens verplicht om het EU-logo te voeren op de website. Het ter hand stellen van UR-geneesmiddelen zonder dat een recept wordt overgelegd, is eveneens verboden.
De inspectie heeft onderzoek gedaan naar deze website, maar de houder van deze website is niet te achterhalen. De inspectie heeft geïntervenieerd zodat via de internet service provider de website offline is gehaald. Vervolgens heeft de houder van de website, de website verhuisd naar een andere, buitenlandse registrar. Hierdoor kan de inspectie geen directe invloed meer uitoefenen.
De inspectie brengt informatie over illegale websites onder de aandacht van collega inspectiediensten in het buitenland. Zij worden er daarbij op geattendeerd dat de website mogelijk op hun grondgebied wordt beheerd.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de website www.dokteronline.nl?1 Hoe waardeert u het feit dat er in korte tijd via verschillende websites dergelijke geneesmiddelen worden aangeboden? Is er bekend hoeveel websites in Nederland online medicijnen aan patiënten verkopen?
Ja, ik herinner me uw eerdere vragen over de website www.dokteronline.com en heb deze op 14 december beantwoord2.
Op het internet staan diverse websites die geneesmiddelen te koop aanbieden. Het is een wereldwijde business. Helaas bevinden zich hiertussen ook malafide aanbieders. Dit is geen nieuw probleem en blijft een punt van zorg en aandacht.
De IGZ kan handhaven op het moment dat de Nederlandse wet wordt overtreden. Als de verantwoordelijke achter een illegale website niet rechtstreeks kan worden aangepakt (bijvoorbeeld omdat deze niet te achterhalen valt of zich in het buitenland bevindt) dan probeert de IGZ de website aan te pakken via service providers.
Een website kan uit de lucht worden gehaald als daar aanleiding toe is. Helaas is dat in de wetenschap dat de illegale activiteit de volgende dag onder dezelfde exploitant via een andere provider weer van start kan gaan. Dit maakt de handhaafbaarheid complex en lastig.
Er zijn veel websites die (ook) in Nederland online geneesmiddelen verkopen en/of te koop aanbieden, maar het precieze aantal en wat zij precies verkopen is niet bekend.
Nederlandse online aanbieders van geneesmiddelen moeten aangemeld zijn bij het CIBG en vermeld staan op een overzicht van online-aanbieders van geneesmiddelen. Dit is te raadplegen op www.aanbiedersmedicijnen.nl. Ook moet het daarbij horende Europese logo op hun website zijn geplaatst.
Welke rol speelt de IGZ in beide gevallen? Kunt u aangeven of het onderzoek wat u heeft toegezegd in de Kamervragen van de Interpol Liasons Team (ILT) naar dokteronline is afgerond? Welke resultaten heeft dit onderzoek opgeleverd?
Het onderzoek van de IGZ naar Dokteronline.com loopt nog. Ik kan hierover dus nog geen resultaten mededelen. Zie het antwoord op vraag twee voor de resultaten van het toezicht op DeApotheker.com.
Kunt u aangeven hoe het contact met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, dat u heeft aangekondigd in de beantwoording op genoemde eerdere vragen, verlopen is en hoe u, samen met uw Europese collega’s, de online verkoop van dergelijke geneesmiddelen denkt tegen te gaan?
De IGZ heeft de informatie over deze casus gedeeld met haar collega toezichthouders in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. In het kader van het lopende onderzoek kan ik daar niet nader op ingaan.
In 2011 is de Europese richtlijn 2011/62/EU van kracht geworden. Doel van deze richtlijn is te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen van geneesmiddelen terechtkomen. Hier is ook de verplichting uit voortgekomen voor online aanbieders om zich aan te melden bij de overheid en het EU logo op de website aan te brengen. VWS heeft de bij u bekende beleidsagenda vervalste geneesmiddelen opgesteld, waar vanuit onder andere wordt ingezet op bewustwording bij het publiek. Het is en blijft echter onmogelijk om het gehele internet onder controle te hebben of alle mensen die hier gebruik van maken.
Hoe verloopt de campagne «echt of nep»? Zijn daar inmiddels al resultaten van bekend? Hoe worden de resultaten van deze campagne meetbaar gemaakt?
Het doel van de publiekscampagne vervalste geneesmiddelen is om bewustwording te creëren van de risico’s die het online bestellen van geneesmiddelen met zich mee kan brengen. De campagne biedt daarnaast handvatten om de betrouwbaarheid van de aanbieder te controleren. Zoals ik in de beantwoording van eerder genoemde Kamervragen heb aangegeven, heeft de campagne in 2016 nog te kort gelopen om nu het effect op de bewustwording goed te kunnen beoordelen. Wel is eind 2016 op basis van een campagne-effectonderzoek en webstatistieken bekeken wat het bereik van de campagne tot nog toe is geweest en of de boodschap helder is overgebracht. Hieruit is duidelijk geworden dat de campagne een goede communicatieve werking heeft gerealiseerd, waarbij het bereik van de banners conform benchmark is en via inzet van search in de periode mei – oktober gemiddeld 8.512 bezoekers per week op de website zijn gekomen. De boodschapoverdracht en de waardering voor de campagne zijn hoog. De uitdaging van de vervolginspanningen in 2017 ligt bij het nog sterker uitdragen van handelingsperspectieven. Daar wordt door VWS op dit moment aan gewerkt.