Het bericht ‘Wet verhindert stoppen onterechte zorguitkering’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wet verhindert stoppen onterechte zorguitkering»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u het feit dat een aantal gerechtelijke uitspraken, die stellen dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) geen indicaties meer kan intrekken als blijkt dat mensen geen recht hebben op langdurige zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de aanpak van fraude met zorggeld bemoeilijkt?
Het CIZ heeft de wettelijke mogelijkheid om een indicatie in te trekken indien vast is komen te staan dat er sprake is van fraude, dit is vastgelegd in de Wlz artikel 3.2.4. onderdeel a. De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep doen hier niets aan af. Overigens is het opsporen en aantonen van fraude geen eenvoudig proces en is dit in beginsel niet de taak van het CIZ als indicatiesteller voor de Wlz en Wet zorg en dwang (Wzd).
Wanneer een verzekerde niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg kan het CIZ het indicatiebesluit herzien of intrekken (Wlz artikel 3.2.4. onderdeel b). Dit is een andere situatie dan in het geval van aantoonbare fraude. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een aantal zaken uitspraken gedaan over het intrekken van indicaties door het CIZ wanneer een verzekerde niet langer op de Wlz was aangewezen. Bij deze zaken was het intrekken van de indicatie niet op grond van aantoonbare fraude. Het CIZ heeft op basis van de uitspraken van de CRvB besloten om op dit moment in geval van wijziging in de zorgbehoefte van de cliënt enkel een herziening (dus bijvoorbeeld een lager zorgprofiel) op basis van artikel 3.2.4, onderdeel b, van de Wlz toe te passen. Er wordt bij een herziening door het CIZ dan niet getoetst op de toegangscriteria voor de Wlz, maar alleen op het best passende zorgprofiel. Vanwege de uitspraken van de CRvB ben ik met het CIZ in overleg om zorgvuldig te bekijken wat deze uitspraken betekenen voor het CIZ.
Wordt op dit moment gewerkt aan een aanpassing van de wet om te voorkomen dat mensen die geen recht hebben op langdurige zorg, deze ook niet meer krijgen? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, bent u bereid dit traject te starten?
Vanuit beleidsmatig perspectief vind ik het wenselijk dat het CIZ over de bevoegdheid beschikt om een indicatiebesluit te herzien of in te trekken wanneer de verzekerde niet (langer) is aangewezen op de geïndiceerde zorg (zoals ook beschreven in de Wlz artikel 3.2.4, onderdeel b en de memorie van toelichting) of wanneer er sprake is van fraude (Wlz artikel 3.2.4. onderdeel a).
In overleg met het CIZ onderzoek ik momenteel of naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB verduidelijking van het wettelijk kader nodig is. Op dit moment is nog niet duidelijk of de wet wordt aangepast en zo ja, vanaf wanneer.
Kan de Wet bevordering samenwerking en rechtmatige zorg op zo’n manier aangepast worden dat deze ook helpt bij het aanpakken van dergelijke fraudeconstructies?2
Nee, het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg, dat op 18 april jongstleden door uw Kamer is aangenomen, voorziet in wettelijke grondslagen voor gegevensuitwisseling tussen instanties in het zorgdomein ten behoeve van een effectieve bestrijding van fraude in de zorg. Wat een instantie met de gegevens kan in de uitvoering van diens wettelijke taak, zoals in het geval van het CIZ ten aanzien van indicatiestellingen, wordt niet in het wetsvoorstel geregeld.
Vindt u het wenselijk dat het CIZ een opsporingsbevoegdheid krijgt? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ is verantwoordelijk voor de onafhankelijke indicatiestelling voor de Wlz. Een nieuwe taak in het opsporen van fraude past niet bij de rol die het CIZ in de keten als onafhankelijk indicatiesteller heeft. Wel vind ik het van belang dat er goed wordt samengewerkt tussen ketenpartijen om signalen van fraude te kunnen onderzoeken. Het CIZ heeft daar ook een belangrijke rol in. Het CIZ werkt in de bestrijding van fraude samen met de ketenpartners die zijn aangesloten bij het knooppunt zorgfraude (IKZ). Signalen van ketenpartners worden gedeeld via het verzamelpunt zorgfraude bij het IKZ. Zoals genoemd bij vraag 4 biedt de wet bevordering samenwerking en rechtmatige zorg het partijen van het IKZ een wettelijke grondslag voor het uitwisselen van signalen met ketenpartners.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen van deze zorgfraudekwestie, die is gevonden in het Friese dorp, sinds de gerechtelijke uitspraak gesignaleerd zijn?
Nee, elke fraudemelding staat op zichzelf en bevat andere signalen van zorgfraude. Overigens komt het bijna niet voor dat een signaal van zorgfraude wordt onderbouwd met video opnames van omwonende. Er zijn geen soortgelijke fraudemeldingen geregistreerd bij het CIZ.
Worden na constatering en bewijs van fraude de financiële omvang in kaart gebracht, aangezien de financiële gevolgen van deze fraudeconstructie naar schatting rond de een miljoen euro liggen? Zo nee, waarom niet en vindt u dat dit wel zou moeten? Zo ja, worden deze financiële gegevens gedeeld met de toezichthouders?
Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de doelmatige en rechtmatige uitvoering van de Wet langdurige zorg (Wlz). Regelmatig controleren zij in de regio of zowel zorgaanbieders en/of cliënten zich aan de regels houden. Helaas komt het soms voor dat er misbruik wordt gemaakt van het persoonsgebonden budget (pgb). Ook duiken er declaraties op voor zorg in zorginstellingen die niet geleverd is. Het zorgkantoor onderzoekt mogelijke fraudegevallen zorgvuldig. Wanneer het zorgkantoor duidelijk fraude constateert, zijn de gevolgen afhankelijk van de situatie. Mogelijke maatregelen zijn het pgb stopzetten, de zorgovereenkomst stopzetten, pgb terugvorderen, aangifte doen bij de politie of melding doen bij het landelijk meldpunt, zodat ook andere zorgkantoren actie kunnen ondernemen. Het Kenniscentrum Fraudebeheersing is onderdeel van Zorgverzekeraars Nederland. Via het Kenniscentrum Fraudebeheersing werken zorgverzekeraars onderling en met ketenpartners samen aan het tegengaan en voorkomen van fraude in de zorg. Die ketenpartners zijn: NZa, IGJ, CIZ, Nederlandse Arbeidsinspectie, FIOD, OM, VNG, Belastingdienst, politie en Verbond van Verzekeraars.
Het bericht ‘Witte Huis noemt ‘zombie drug’ ernstige bedreiging voor de volksgezondheid’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Witte Huis noemt «zombie drug» ernstige bedreiging voor de volksgezondheid»?1
Ja.
Hoe wordt in Europees verband het statement vanuit Amerika, dat hier sprake is van een toenemende bedreiging voor de volksgezondheid, beoordeeld? Is in Europa ook een toename van het aantal gevallen van gebruik of overdoses van Fentanyl (of een andere pijnstiller) met Xylazine waar te nemen sinds de coronacrisis?
Het recreatief gebruik van fentanyl komt nauwelijks voor in Nederland. Ook binnen Europa is het gebruik, zeker in vergelijking tot de Verenigde Staten, beperkt. Er zijn voor zover bekend geen meldingen van combinatiegebruik van fentanyl met xylazine. Wel is er recentelijk in de Baltische Staten melding gemaakt van de combinatie xylazine met protonitazeen en metonitazeen. Dit zijn beide zogeheten benzimidazol-opioïden. Deze nieuwe ontwikkeling heeft de aandacht binnen het EU-systeem voor vroegtijdige waarschuwing.
Klopt het dat het middel Xylazine in Nederland in de veterinaire zorg wordt toegepast? Onder welke voorwaarden mag het middel gekocht en toegepast worden?
Ja, in de veterinaire zorg wordt xylazine toegepast als sedativum en spierrelaxant in combinatie met andere anesthesiemiddelen bij operaties bij dieren. Xylazine is een voorschriftplichtig diergeneesmiddel en mag alleen door een dierenarts worden voorgeschreven en toegepast. Daarnaast is het gebruik van xylazine toegestaan door bepaalde diergeneeskundigen, de «diercastreurs», zij hebben dit middel nodig bij het uitoefenen van hun beroep.
De dierenarts, apotheker en diercastreur heeft een vergunning voor kleinhandel in diergeneesmiddelen, alleen met deze vergunning is het mogelijk om bij de groothandel voorschriftplichtige diergeneesmiddelen aan te schaffen. Xylazine mag niet worden afgeven aan de houder van dieren.
Klopt het dat iemand ook als particulier dit middel online kan kopen en thuis kan laten bezorgen? Zo ja, vindt u dit ook onwenselijk?
Het zou niet alleen onwenselijk maar bovendien onwettig zijn wanneer een stof als xylazine door particulieren zou kunnen worden aangeschaft bij websites die moeten voldoen aan de EU-regels. Voor zover bekend is dit niet aan de orde. De verkoop van diergeneesmiddelen, zoals xylazine, via internet is in Nederland en de EU aan strenge voorwaarden verbonden. Zo is het verboden om diergeneesmiddelen die voorschriftplichtig zijn en zijn voorbehouden voor gebruik door de dierenarts te verkopen via internet aan particulieren. Eisen aan verkoop via internet van voorschriftplichtige middelen zijn recent aangescherpt als gevolg van de invoering van de nieuwe EU diergeneesmiddelenverordening (2019/6).
Zijn er in Nederland gevallen bekend van mensen die een combinatie van Fentanyl en Xylazine tot zich hebben genomen?
Nee.
Deelt u de mening dat, gezien de situatie in Amerika, het belangrijk is dat er extra alertheid is bij koop en verkoop van Xylazine, ook in het illegale circuit, en dat er maatregelen worden genomen, zoals inbeslagname, bij ongewenste praktijken en toepassingen?
Het toezicht op de handel (invoer, groothandel en kleinhandel) en productie van diergeneesmiddelen wordt uitgevoerd door de douane, IGJ en NVWA. Deze werken samen om ervoor te zorgen dat de handel in de diergeneesmiddelen voldoet aan Europese en nationale regelgeving en zijn alert op illegale handel van diergeneesmiddelen die gericht is op gebruik door mensen. Wanneer er illegale partijen van diergeneesmiddelen worden aangetroffen, worden deze in beslag genomen en wordt gehandhaafd door de NVWA. De NVWA-IOD en IGJ zullen uitgebreid onderzoek verrichten naar handelsnetwerken indien hiertoe aanleiding is. De NVWA actualiseert op dit moment hun toezicht op internethandel in diergeneesmiddelen n.a.v. de invoering van de nieuwe diergeneesmiddelenverordening (2019/6).
Er is op dit moment geen aanleiding voor aanvullende maatregelen ten aanzien van het diergeneesmiddel xylazine.
ALS en toegang tot medicijnen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
Kunt u nader toelichten welke stappen nodig zijn en welke handreikingen worden gedaan om zo snel mogelijk een beslissing te nemen over marktoelating en vergoeding voor de behandeling van de zenuw-/ spierziekte Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS)?
De procedure voor markttoelating en vergoeding van geneesmiddelen die voor toepassing bij Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS) wijkt niet af van die van andere geneesmiddelen. Allereerst dient de markttoelatingsprocedure bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) te worden doorlopen. Dit kan bijvoorbeeld volgens de versnelde beoordeling («accelerated assessment», voor geneesmiddelen waarvan de firma volgens het EMA voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van groot maatschappelijk belang en grote therapeutische innovatie1).
Het is daarna aan de firma om over te gaan tot introductie van het product in Nederland, waarna intramurale geneesmiddelen vrijwel direct vergoed kunnen worden, tenzij ze voldoen aan de zogeheten sluiscriteria. In dat geval moeten ze beoordeeld worden op hun therapeutische waarde en kosteneffectiviteit door het Zorginstituut. Daarna vindt een prijsonderhandeling met het Bureau Financiële Arrangementen Geneesmiddelen plaats.
Om geneesmiddelen voor patiënten breed beschikbaar te maken, moet er enige duidelijkheid zijn over de therapeutische waarde en de kosteneffectiviteit. Alleen dan is vergoeding op grond van de Zorgverzekeringswet uit collectieve middelen mogelijk. Hierop kan ik geen uitzondering maken. Wel hebben alle partijen, waaronder het Zorginstituut, behandelaren, de Minister en niet in de laatste plaats de firma een grote verantwoordelijkheid om patiënten zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de vergoeding van een nieuw geneesmiddel. Dit geldt voor de ziekte ALS, maar ook voor andere ziekten waarvoor geen behandeling voorhanden is.
Ik ben van mening dat ons systeem voldoende mogelijkheden biedt om ook ALS-patiënten snel duidelijkheid en toegang te geven tot waardevolle geneesmiddelen. Uiteraard zal ik bij ALS en ziekten waarbij de urgentie hoog is, alles doen om binnen de mogelijkheden zo snel mogelijk tot een besluit te komen.
Kunt u aangeven hoe ALS-patiënten en de patiëntenvereniging Stichting ALS Nederland worden betrokken in bovengenoemde stappen?
Het is van groot belang dat markttoelatings- en vergoedingsbeslissingen op onafhankelijke gronden kunnen worden genomen. Dat betekent dat de formele rol van patiënten en patiëntenverenigingen bij specifieke beoordelingen beperkt is tot consultatie van conceptrapporten van het Zorginstituut. Dit geldt dus ook bij geneesmiddelen voor ALS. Gedurende eventuele onderhandelingen vindt vaak overleg plaats met patiëntenverenigingen om hen te informeren over de voortgang van het proces.
Kunt u aangeven op welke wijze bestaande versnelde procedures zoals de artsenverklaring via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), het compassionate use programma via het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de accelerated access route via het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) effectief zijn voor geneesmiddelen voor aandoeningen waar nog geen behandeling voor bestaat zoals bij ALS?
Deze procedures zijn in principe ook voor geneesmiddelen voor behandeling van ALS van toepassing. Voor nadere toelichting verwijs ik u naar mijn brief over dit onderwerp, die ik u op 16 januari 2023 deed toekomen2.
Kunt u nader duiden hoe vaak en voor welke aandoeningen het compassionate use programme is ingezet de afgelopen tien jaar?
Sinds 2013 zijn er door het College ter Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) 32 compassionate use programma’s goedgekeurd. Voor een volledig overzicht van de producten verwijs ik u naar de website.3
Kunt u aangeven welke financieringsbronnen zijn aangewend om geneesmiddelen via het compassionate use programme toegankelijk te maken voor patiënten?
De kosten van niet-geregistreerde geneesmiddelen die zijn bestemd voor onderzoek, of die in compassionate use progamma’s aan patiënten worden verstrekt voorafgaand aan de markttoelating, komen ten laste van de sponsor van het onderzoek, of de firma het geneesmiddel heeft ontwikkeld.
Kunt u de oorzaken duiden van verschillen in tijdsduur met betrekking tot marktoelating via het Amerikaans geneesmiddelen agentschap (de FDA) en het EMA?
Er is geen duidelijke conclusie te trekken over de verschillen in beoordelingsduur. De markttoelatingsautoriteiten FDA en EMA hebben verschillende procedures en werkwijzen. Naast verschillen in de procedures, kan het feit dat de FDA vaker versnelde beoordelingsprocedures voor nieuwe, potentieel baanbrekende geneesmiddelen inzet, daarin een rol spelen. Daarnaast dienen bedrijven geneesmiddelen vaak eerder in bij de FDA dan bij het EMA.
Kunt u stapsgewijs toelichten waar in het proces van ontwikkeling van een geneesmiddel, tot marktoelating, tot vergoeding en ten slotte tot daadwerkelijk toegang tot een medicijn voor de patiënt versnelling en verbetering mogelijk is en op welke wijze hij zich hiervoor inzet?
De beleidsinzet in de gehele keten van ontwikkeling tot vergoeding en beschikbaarstelling van geneesmiddelen is zeer divers. Op hoofdpunten licht ik enkele belangrijke initiatieven toe.
Ten aanzien van innovatie zie ik kansen op het terrein van Future Affordable and Sustainable Therapies (FAST), waarover ik de Tweede Kamer samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat met regelmaat bericht4. Dit initiatief moet innovatieve therapieontwikkeling versterken door samenhang aan te brengen in de inzet van stimulerende instrumenten die we nu al in Nederland hebben. Door meer samenhang aan te brengen in publieke investeringen op het gebied van innovatie therapieontwikkeling hoop ik een bijdrage te leveren aan de versnelling van de ontwikkeling van waardevolle innovatieve en betaalbare therapieën.
De Europese Commissie heeft op 26 april haar voorstel voor aanpassing van de Europese geneesmiddelenwetgeving gepubliceerd5. Een van de voorstellen is om de markttoelatingsprocedure bij het EMA te versnellen. Momenteel stelt het kabinet de BNC-fiche op waarin de voorgestelde herziening van de EU farmaceutische wetgeving wordt geanalyseerd en beoordeeld.
Rond de vergoedingsprocedure van nieuwe, dure geneesmiddelen blijf ik werken aan het verbeteren van de doorlooptijden van de vergoedingsprocedure. Een voorbeeld daarvan is de mogelijkheid tot het doen van een parallelle procedure, waarbij een beoordelingsprocedure voor vergoeding door het Zorginstituut al tijdens de markttoelatingsfase mogelijk is.
Ook optimaliseer ik de zogeheten sluisperiode, waarin onderhandeld wordt over de prijs van een geneesmiddel. Dit doe ik mede in overleg met geneesmiddelenfabrikanten. Om deze procedure hebben zowel firma’s als overheid een verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk tot een goede overeenkomst te komen. Hoewel geneesmiddelen die tijdens deze periode door de firma beschikbaar gesteld worden, nog niet vergoed worden, nemen firma’s deze verantwoordelijkheid wel op zich. Dit valt hen te prijzen.
Om goed zicht te houden op de doorlooptijd van dure geneesmiddelen en de mogelijkheden om daarin versnelling aan te brengen, kom ik later dit jaar met een dashboard voor de doorlooptijden van (sluis-)geneesmiddelen.
Voor de zomer doe ik u een brief toekomen waarin ik nader inga op maatregelen om te komen tot een meer toekomstbestendig stelsel voor de toelating van nieuwe dure geneesmiddelen. Daarin besteed ik ook aandacht aan het verkorten van de tijd tot de patiënt.
De beantwoording van het CBS op vragen van het lid Van Haga over de doodsoorzakenregistratie ten behoeve van het onderzoek naar de oversterfte |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de beantwoording van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op de vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) met betrekking tot de doodsoorzakenregistratie, naar aanleiding van het gesprek «Adviezen en factsheets inzake het gebruik van data voor onderzoek naar de oorzaken van oversterfte»?1, 2
Ja.
Kunt u aangeven waarom het CBS in deze beantwoording doet voorkomen alsof het CBS niet zelf de partij is die de onderliggende doodsoorzaak bepaalt op basis van de op de overlijdensformulieren genoemde diagnoses? Is het niet zo dat het CBS een International Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD)-codering uitvoert van de medisch-diagnostische informatie, die op de doodsoorzaakformulieren staat vermeld en dat het CBS eindverantwoordelijk is voor het vaststellen van de onderliggende doodsoorzaak conform Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-richtlijnen?
De WHO heeft aan het begin van de uitbraak van de coronapandemie richtlijnen opgesteld, die voorschrijven op welke wijze doodsoorzaakverklaringen waarop door een arts melding is gemaakt van COVID-19, gecodeerd moeten worden. Indien een arts heeft aangegeven dat COVID-19 onderdeel is geweest van de causale keten van gebeurtenissen die hebben geleid tot het overlijden van een persoon, dan geldt dat COVID-19 de onderliggende doodsoorzaak is. In deze gevallen registreert het CBS COVID-19 dan ook als onderliggende doodsoorzaak. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een overlijden op basis van vastgestelde COVID-19 en vermoedelijke COVID-19. In deze gevallen schrijven de WHO-richtlijnen dus voor dat COVID-19 de onderliggende doodsoorzaak is wanneer een arts COVID-19 heeft vermeld in het causale deel van de doodsoorzaakverklaring. Een vergelijkbare werkwijze wordt gehanteerd in het geval van een overlijden aan griep. In gevallen waar geen melding van COVID-19 op de doodsoorzaakverklaring is gemaakt, wordt de onderliggende doodsoorzaak door IRIS-software afgeleid. Doodsoorzaakverklaringen die niet door de IRIS-software verwerkt kunnen worden, worden handmatig gecodeerd volgens de «International Classification of Diseases and Related Health Problems» (ICD-10).
Waarom doet het CBS het voorkomen dat alle doodsoorzakenverklaringen met een vermelding van COVID-19 tot eind 2022 handmatig zijn geanalyseerd en verwerkt? Betekent dit dus dat daadwerkelijk alle doodsoorzakenverklaringen door een of meerdere personen zijn gecontroleerd? Door wie is dit gebeurd, volgens welke methodiek en op basis van welke bevoegdheid en expertise? Kunt u de «zorgvuldige en correcte» werkwijze waarop dit is gebeurd toelichten en de documentatie daarvan overhandigen? Kunt u bevestigen dat de IRIS-software niet is toegepast bij het vaststellen van de onderliggende doodsoorzaak en zo ja, hoe is die onderliggende doodsoorzaak dan vastgesteld?
De doodsoorzaakverklaringen met een vermelding van COVID-19 zijn allemaal handmatig geanalyseerd en gecontroleerd. Het handmatig coderen en controleren van doodsoorzaakverklaringen wordt uitgevoerd door speciaal opgeleide medische codeurs en onder toezicht van een medisch ambtenaar, conform de Wet op de lijkbezorging. In het geval COVID-19 door artsen in de causale keten van gebeurtenissen is vermeld op de doodsoorzaakverklaring, schrijft de WHO voor dat COVID-19 als onderliggende doodsoorzaak moet worden geregistreerd. Deze werkwijze wordt op zorgvuldige wijze door de medisch codeurs gevolgd. In 2023 wordt ingezet op het maken van een overstap van handmatige naar automatische verwerking door de IRIS-software. Hiertoe wordt eerst onderzocht hoe nauwkeurig de IRIS-software de handmatig gecodeerde doodsoorzaakverklaringen codeert en welke verbeteringen noodzakelijk zijn alvorens de overstap te maken.
Indien alle doodsoorzakenverklaringen inderdaad handmatig zijn gecontroleerd en verwerkt, kunt u dan uitleggen wat de rol is van de (internationale) software die is gebruikt voor het genereren van de doodsoorzakendata en ingaan op de initiële vraag van het lid Van Haga over wat de COVID-bias is van deze software? Kunt u inzichtelijk maken op welke manier deze software doodsoorzaken bepaalt, welke criteria hiervoor gehanteerd worden, op basis van welke diagnostische richtlijnen?
Voor een groot gedeelte van de doodsoorzaakverklaringen die het CBS ontvangt vindt de codering van de medische termen op de verklaringen automatisch plaats. De medische termen die op het doodsoorzaakformulier door de arts zijn vermeld, worden door het internationale softwareprogramma Iris vertaald naar de bijbehorende ICD-10 codes. Op basis van beslistabellen die gebouwd zijn volgens de codeerregels van de WHO wordt vervolgens de onderliggende doodsoorzaak afgeleid door de Iris-software. Niet alle doodsoorzaakverklaringen kunnen door de Iris-software automatisch gecodeerd worden. In die gevallen worden de verklaringen handmatig gecodeerd.
Na het begin van de COVID-pandemie heeft de WHO twee emergency codes gebruikt om COVID-19 te coderen. De Iris software is echter niet direct gebruikt om in het geval van COVID-19 automatisch de onderliggende doodsoorzaak af te leiden, omdat bij de introductie van een nieuwe code eerst uitgebreid gecontroleerd en getest moet worden of de automatische codering adequaat werkt. Voor alle doodsoorzaakverklaringen waarop COVID-19 door artsen in de causale keten is vermeld, werd de codering van de termen daarom handmatig door het CBS uitgevoerd. Voor andere doodsoorzaken wordt sinds 2013 een aanzienlijk aandeel wel automatisch gecodeerd.
Klopt het dat de data die de software genereert middels steekproeven wordt gecontroleerd door het CBS? Zo ja, hoe rijmt u dat dan met het antwoord van het CBS dat alle doodsoorzakenverklaringen handmatig zijn verwerkt? Heeft er nu wel of geen geautomatiseerd proces plaatsgevonden waarbij data in ieder geval deels zonder controle is opgenomen in de doodsoorzakenstatistieken? Zo ja, kunt u dan ook de methodiek achter die steekproeven toelichten?
Alle doodsoorzaakverklaringen waarop door een arts melding is gemaakt van COVID-19 in de causale keten van gebeurtenissen zijn door het CBS handmatig gecodeerd en gecontroleerd. In deze gevallen is het nemen van steekproeven dan ook niet aan de orde.
Kunt u toelichten hoe de categorisering (ICD-10) van doodsoorzaken in de registratie door het CBS tot stand komt? Is het niet zo dat artsen nooit een doodsoorzaak, maar slechts de factoren die mee (kunnen) hebben gespeeld bij het overlijden van een persoon aangeven? Zo ja, hoe zijn de overleden personen dan gecategoriseerd door (de software van) het CBS en op basis van welke afwegingen en criteria hebben zij een doodsoorzakenclassificatie gekregen?
Artsen wordt opgedragen om op de doodsoorzaakverklaringen de ziekten en of aandoeningen te vermelden die geleid hebben tot de doodsoorzaak of hieraan hebben bijgedragen. Voor al deze medische termen bestaan ICD-10 codes. Na koppeling van de medische termen aan de ICD-10 codes wordt de onderliggende doodsoorzaak bepaald op basis van de beslistabellen in de Iris-software. In die gevallen waarin doodsoorzakenverklaringen niet automatisch gecodeerd kunnen worden door de Iris-software, vindt handmatige codering plaats. Doodsoorzaakverklaringen met vermelding van COVID-19 in de causale keten van gebeurtenissen zijn standaard handmatig gecodeerd.
Hoe kan het dat het CBS ervan uitgaat dat een aanzienlijke over- of onderrapportage van COVID-19 overlijdens onwaarschijnlijk is, als onder andere recente internationale berichtgeving aannemelijk maakt dat er wel degelijk sprake is van discrepanties tussen de registraties en de werkelijke gevallen van COVID-19 en daardoor veroorzaakte overlijdens en men bovendien weet dat positieve uitslagen van PCR-testen voor het coronavirus weinig zeggen over of iemand daadwerkelijk op dat moment een actieve COVID-19-infectie had/heeft, die geleid kan hebben tot overlijden?3
Ik vertrouw op de deskundigheid en professionaliteit van artsen bij het vaststellen van de diagnose van de ziekten en/of aandoeningen waaraan een persoon is overleden. In het geval van COVID-19 heeft het CBS geen aanwijzingen dat artsen te weinig of juist te vaak de diagnose COVID-19 hebben vastgesteld. Artsen hebben de mogelijkheid om naast een vastgestelde COVID-19 infectie ook melding te maken van een vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 infectie op een doodsoorzaakverklaring op basis van klinisch-epidemiologische kenmerken van een overleden persoon. Vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 als doodsoorzaak kwam op beperkte schaal voor in de eerste sterftegolf begin 2020. Van maart 2020 tot december 2022 zijn er 44948 personen overleden aan vastgestelde COVID-19. Bij 3060 gevallen was er sprake van vermoedelijke COVID-19, 2286 hiervan werden gemeld in de periode van maart tot en met juni 2020. Daarna melden artsen vrijwel uitsluitend vastgestelde COVID-19 als doodsoorzaak, wat de betrouwbaarheid van de cijfers over COVID-19 sterfte verhoogde.
Hoe kan worden geweten of een «sterk vermoeden» van COVID-19 als doodoorzaak op basis van de door de WHO opgestelde richtlijnen niet onderhevig is (geweest) aan COVID-bias, aangezien tijdens de coronapandemie veel reguliere diagnostische protocollen zijn losgelaten en de test- en besmettingscijfers onderhevig waren aan veel onzekerheden, discrepanties, aannames en gemankeerde registraties en de diagnostische criteria voor COVID-19 bovendien in ontwikkeling en aan regelmatige verandering onderhevig waren?
Artsen hebben de mogelijkheid om naast een vastgestelde COVID-19 infectie ook melding te maken van een vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 infectie op een doodsoorzaakverklaring op basis van klinisch-epidemiologische kenmerken van een overleden persoon. Vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 als doodsoorzaak kwam op beperkte schaal in de eerste sterftegolf voor begin 2020. Daarna melden artsen vrijwel uitsluitend vastgestelde COVID-19 als doodsoorzaak, hetgeen mogelijk samenhangt met het uitrollen van de diagnostische criteria voor het vaststellen van COVID-19 en betere testmogelijkheden. De impact van eventuele COVID-bias in die gevallen waar sprake was van een «sterk vermoeden» van COVID-19 is daarom naar verwachting beperkt.
Bent u bereid de directeur-generaal van het CBS, die de vragen van het lid Van Haga namens het CBS heeft beantwoord, in gezelschap van een CBS-statisticus die betrokken is bij de doodsoorzakenregistratie tijdens de coronacrisis, met kennis van de gebruikte software en methodiek rondom de doodsoorzakenclassificatie, uit te nodigen voor de technische briefing Ontwikkelingen rondom het coronavirus van dinsdag 9 mei 2023, voor nadere toelichting en eventuele aanvullende vragen?
Het is goed gebruik dat de Kamer genodigden voor een technische briefing zelf uitnodigt.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week voor bovengenoemde technische briefing beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Vermeende vervuiling van Pfizer en Moderna mRNA coronavaccins |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «DNA-verontreiniging in Pfizer- en Moderna mRNA-vaccins: het complete spikegen DNA wordt mee-geïnjecteerd»1 van Stichting Artsen Collectief, op basis van het onderzoek «Sequencing of bivalent Moderna and Pfizer mRNA vaccines reveals nanogram to microgram quantities of expression vector dsDNA per dose»2?
Ik heb kennisgenomen van beide referenties.
Wat vindt u van de analyse van bovengenoemd onderzoek, dat de coronavaccins van Pfizer en Moderna mogelijk veel meer DNA-verontreiniging bevatten dan is toegestaan, waardoor in het menselijk lichaam nieuw spike-mRNA geproduceerd kan worden en dat verontreinigde vaccins kunnen leiden tot andere complicaties, zoals bijvoorbeeld resistentie voor antibiotica? Onderschrijft u de mogelijkheid van deze hypothese?
Ik onderschrijf de mogelijkheid van deze hypothese niet. In het onderzoek wordt aangegeven dat de gebruikte samples anoniem opgestuurde en niet gekoelde vaccinflesjes zijn. Het is daardoor niet te verifiëren of dit echte vaccins betreft en de kwaliteit is per definitie niet vergelijkbaar met de vaccins die zijn ingezet. In het onderzoek wordt gesuggereerd dat mRNA-vaccins verontreinigd zijn met (delen van) plasmide-DNA. Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Meijeren (FvD) van 6 oktober 2021, kan het plasmide-DNA niet in de celkern terecht komen door het kernmembraan en ontbreken de enzymen die nodig zijn om lichaamsvreemd DNA in het menselijk DNA in te bouwen in de menselijke cellen.
Hebt u naar aanleiding van dit onderzoek informatie over deze hypothese ingewonnen bij (medische) experts en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en vindt u dat hiernaar verder/uitgebreid onderzoek moet worden gedaan? Zo ja, hebt u hierop al aangedrongen en wat was daarop de respons? Zo nee, waarom niet? Vindt u niet dat een potentieel alarmerende hypothese zoals deze verder onderzoek vereist?
Na bespreking met het RIVM constateer ik dat hier geen sprake is van een potentieel alarmerende hypothese, zie mijn antwoord op vraag 2 voor een toelichting hierop.
Indien de bevindingen in het bovengenoemde onderzoek (hypothetisch) kloppen, kan dan worden geconstateerd dat het toedienen van een (vervuild) mRNA-coronavaccin wel degelijk te classificeren valt als gentherapie, aangezien een (te erg vervuild) vaccin kan leiden tot ongewenste integratie en daarmee samenhangende verandering van het menselijk DNA? Zo nee, kunt u onderbouwd uitleggen waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en mijn reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Meijeren (FVD) van 6 oktober 20213.
Houdt u nog altijd vast aan uw verklaring in uw Kamerbrief van 6 maart jl., waarin u stelt dat het spike-eiwit in mRNA-coronavaccins slechts zeer korte tijd in het lichaam aanwezig blijft en zich niet verplaatst? Zo ja, kunt u die stelling gefundeerd onderbouwen, aangezien voortschrijdend wetenschappelijk inzicht inmiddels tot andere conclusies komt en ook dit onderzoek iets anders laat zien?
De informatie die ik in de Kamerbrief van 6 maart jl met uw Kamer heb gedeeld is nog steeds actueel. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) van 9 mei jl.4
Indien het spike-eiwit wel degelijk (veel) langere tijd in het lichaam aanwezig blijft en zich verspreidt naar verschillende plekken/organen, bent u dan van mening dat dat potentieel (ernstige) gezondheidsklachten kan veroorzaken en wellicht ook de oorzaak is van de vele bijwerkingen en post-vaccinatieklachten die wereldwijd worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Voor het antwoord verwijs ik naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) van 9 mei jl2.
Klopt het dat mensen met vermeende post-vaccinatieklachten zouden kunnen worden getest op ongewenste expressie van het spike-eiwit en DNA-integratie? Zo ja, bent u voornemens om hiervan werk te maken, om in kaart te brengen of hiervan sprake is bij mensen met klachten? Indien u dat niet van plan bent, kunt u dan uitleggen waarom u dit niet nodig/nuttig acht?
Er is geen sprake van ongewenste expressie van het spike-eiwit en DNA-integratie. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ik ben dan ook niet van plan om hier verder onderzoek naar te doen.
Is het mogelijk dat bepaalde batches van mRNA-vaccins (onverhoopt) vervuild zijn geraakt, bijvoorbeeld door fouten/complicaties bij de bewaring, waardoor een deel van de populatie onbewust een (groot) gezondheidsrisico heeft gelopen?
Er bestaan strenge protocollen en eisen voor de bewaring van vaccins waar organisaties aan dienen te voldoen. Dit geldt ook voor de productie, uitgifte en kwaliteitscontroles. Hierdoor is de kans dat hierin vervuilingen optreden zeer gering. Los daarvan zouden fouten of complicaties in de bewaring van vaccins niet kunnen leiden tot dergelijke DNA-verontreinigingen.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat mRNA-vaccins met grote stelligheid als «veilig» zijn aangemerkt, terwijl er kennelijk onvoldoende kennis was van de mogelijke instabiliteit van deze manier van vaccineren en de mogelijke nog onbekende risico’s en neveneffecten van deze techniek? Bent u nog steeds van mening dat de manier waarop het volk is voorgelicht over de nieuwe vaccins volledig en eerlijk is?
Ik deel de aannames in de vraag niet. Er is transparant en eerlijk gecommuniceerd over de vaccins en de bijwerkingen van de vaccins. Naarmate de beschikbare informatie steeds uitgebreider werd en er nieuwe (wetenschappelijke) inzichten bekend werden, is dit open en transparant in de publiekscommunicatie verwerkt, zoals eerder vermeld in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 6 juli jl.5 en van 17 oktober jl.6.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «VWS overtreedt wet met weigering bijwerkingen en batchnummer vaccins vrij te geven» van De Andere Krant?3
Ja.
Waarom zegt u geen batchnummers van coronavaccins gekoppeld aan bijwerkingen en overlijdens te kunnen verstrekken, terwijl uit Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken blijkt dat het RIVM en het Lareb wel degelijk batchnummers gekoppeld aan vaccins hebben bijgehouden?
Er zijn geen gemelde bijwerkingen gekoppeld aan batchnummers aangeleverd door Lareb aan het RIVM. Periodiek zijn er specifieke batch-analyses uitgevoerd om te monitoren of bepaalde vermoedens van bijwerkingen bij bepaalde batchnummers vaker gerapporteerd zijn. Deze analyses hebben niet tot signalering van batch-gerelateerde bijwerkingen geleid.
Kunt u de gemelde bijwerkingen gekoppeld aan batchnummers, zoals deze volgens Wob-verzoeken zijn aangeleverd bij het RIVM door het Lareb, alsnog openbaar maken, teneinde in kaart te brengen of er bij bepaalde batches meer bijwerkingen en (langdurige) post-vaccinatieklachten zijn opgetreden? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 11.
Het belang van zwemvaardig zijn. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u nog steeds de ambitie dat alle kinderen voor de zomer van 2025 hun zwemdiploma moeten kunnen halen?
Als het gaat om kinderen die daar motorisch toe in staat zijn, meestal vanaf het vijfde levensjaar, ben ik het eens met de ambitie dat iedereen de kans moet hebben om een zwemdiploma te kunnen halen.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan de motie Westerveld c.s.1, waarin wordt verzocht om binnen drie jaar een plan te maken met gemeenten zodat alle kinderen een zwemdiploma kunnen halen? Wat is de voortgang nu?
Ik heb uw Kamer in de brief «Sportstelsel en sportbeleid»2 geïnformeerd over de wijze waarop ik met gemeenten invulling geef aan de motie Westerveld c.s. Vervolgens heb ik toegezegd u te informeren over de voortgang om te komen tot een landelijk dekkend aanbod zwembaden3. Ik informeer uw Kamer hierover in de Kamerbrief Aanpak wachtlijsten zwemles en landelijk dekkend aanbod die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer zal aanbieden.
Wordt binnen deze plannen expliciet aandacht besteed aan kinderen met een beperking?
Ja. In het bijzonder via de bijscholing/opleiding van docenten die deze doelgroep les kunnen geven en via de vindbaarheid van passende aanbieders voor ouders van deze doelgroep.
Heeft u een landelijk beeld van het aanbod van zwemles voor kinderen met en zonder beperking? Zo ja, waar zitten de grootste uitdagingen?
Op dit moment weten we dat landelijk ongeveer duizend zwemlesaanbieders actief zijn. Ongeveer 700 daarvan zijn aangesloten bij de Nationale Raad Zwemveiligheid. Daarnaast zijn via de website van Uniek Sporten ongeveer 100 zwemlesaanbieders te vinden die zwemles aanbieden voor kinderen met een beperking. Uit dit beeld komt naar voren dat met name in de minder stedelijke gebieden (bijv. Noord-Oost Groningen, Oost-Drenthe en Zeeland) het aantal aanbieders beperkt is.
Hebben alle gemeente toereikende financiële tegemoetkomingen voor kinderen uit gezinnen met weinig geld? Zo nee, wat gaat u doen om de kinderen uit die gezinnen te helpen?
Dit najaar zal duidelijk zijn hoe de regeling van het Jeugdfonds Sport en Cultuur gebruikt wordt voor zwemles en of deze voor iedereen toereikend is.
Wat zijn de effecten van het sluiten van zwembaden op de ambitie om alle kinderen een zwemdiploma te laten halen?
Wanneer een zwembad sluit waar zwemles gegeven wordt, leidt dat vaak tot vertraging in het diplomazwemmen op die specifieke locatie. Via verschillende maatregelen, zoals de recent gepubliceerde SPUK ter compensatie van meerkosten voor energie, wordt ingezet op de sportinfrastructuur waar nodig overeind te houden. In mijn brief Kamerbrief Aanpak wachtlijsten zwemles en landelijk dekkend aanbod ga ik hier verder op in.
Hoeveel zwembaden zijn er sinds 2010 gesloten? Wat heeft dat betekend voor het aanbod van zwemles?
Er zijn verschillende redenen waarom zwembaden sluiten, een deel van deze redenen horen ook bij een gezond sport- en ondernemersklimaat. Er zijn geen cijfers van het aantal gesloten zwembaden in ons land tijdens het laatste decennium, echter zien we wel een toename in het absolute aantal zwembaden. In 2012 telde het Mulier Instituut in totaal 1.537 zwembaden in ons land. Daarbij zijn natuur- en strandbaden buiten beschouwing gelaten. In de meest recente telling van 2020 telt het Mulier Instituut in totaal 1.891 zwembaden.
Wat zijn de meest actuele cijfers over de wachtlijsten? Neemt de wachttijd toe of af?
De meeste actuele inschatting op basis van een quick scan onder gemeenten en landelijke aanbieders is dat de wachttijd vooral varieert van 6 tot 12 maanden. Hoewel de wachttijden sinds de COVID-19 pandemie teruggedrongen zijn, stagneert volgens NRZ een verdere daling.
Hoeveel zwembaden zijn er sinds de coronacrisis gesloten? Wat heeft dat betekend voor het aanbod van zwemles?
Hiervoor ontbreken gedetailleerde cijfers. Het is mij bekend dat er drie zwembaden, waaronder één openbaar zwembad, gesloten zijn. Ik heb op ambtelijk niveau contact gehad met de betreffende gemeente over de unieke achtergronden van de sluiting. Daarnaast geven zowel de VSG als de NRZ aan dat, hoewel in uitzonderlijke gevallen zwembaden de deuren moesten sluiten, dit allesbehalve een landelijke trend is. Bovendien werden in het afgelopen half jaar ook diverse nieuwe zwembaden geopend. Op dit moment zie ik dus geen negatieve ontwikkeling in de beschikbaarheid van het zwembadwater (voor zwemles).
Welke bewindspersoon op dit moment politiek verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal waarbij 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met uw antwoorden op eerder schriftelijke vragen over «het antwoord dat oud-minister Martin van Rijn verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal waar 100,8 miljoen euro mee verloren ging»?1
Ja.
Wilt u gaarne duidelijk aangeven met een naam welke Minister op dit moment ministerieel verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal?
Zie hiervoor mijn beantwoording van Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jl.2 Dientengevolge heeft u het debat terecht met mij gevoerd.
Als het antwoord hierop de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (de heer Kuipers) is, waarom doet u dan het debat over het Deloitte-onderzoek naar de mondpakjesdeal in plaats van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het geen rare constructie dat de Minister die ministerieel verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal het debat over het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal niet zelf doet? Waarom is dat?
Zie de beantwoording van vraag 2 en 3 voor de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS). Als Minister voor Langdurige Zorg en Sport ben ik verantwoordelijk voor het proces «coördinatie verantwoording COVID-19» bij VWS.3 Daaronder valt ook het aanvullende onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: het onderzoek en hierna: PBM). In mijn beantwoording van vragen van de PVV-fractie in de brief aan uw Kamer van 6 april jongstleden, heb ik dit toegelicht.4 Vanuit deze verantwoordelijkheid kan ik vragen van uw Kamer beantwoorden die zien op het verloop van het onderzoek en vragen beantwoorden gericht op de bevindingen uit het «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.» (hierna: het rapport).
Waarom kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de tweede termijn van het debat niet zelf doen, zodat we de ministerieel verantwoordelijke Minister kunnen bevragen in plaats van een Minister die niet ministerieel verantwoordelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is dit voor een rare gang van zaken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met uw antwoord op de vierde vraag van de bovengenoemde schriftelijke vragen?
Ja.
Kunt u de vraag beantwoorden die werd gesteld, namelijk, op basis van welk contact met wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Van Lienden, Danne en Van Gestel op de avond van 12 april 2022 concludeerden dat ze miljonair zouden worden?
In het rapport staat opgenomen dat de heer Van Lienden in gesprekken met Deloitte Forensic and Dispute Services B.V (hierna: het onderzoeksbureau) heeft toegelicht dat uit zijn belgegevens blijkt dat hij in de avond van 12 april 2020 met Functionaris 3 VWS heeft gebeld.5 De heer Van Lienden heeft aan het onderzoeksbureau toegelicht dat het gesprek met Functionaris 3 VWS aanleiding was om een nieuw voorstel aan VWS en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (hierna: LCH) te doen.6
In gesprekken met het onderzoeksbureau heeft Functionaris 3 VWS aangegeven dat VWS een opening heeft gehouden waarin de heer Van Lienden als leverancier kon optreden. Wanneer de heer Van Lienden zich daar niet in had kunnen vinden, zou het niet tot een overeenkomst zijn gekomen.7
Kunt u aangeven met met wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat, door u omschreven als «op basis van feedback van VWS» heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom werpt u in uw antwoord op de zesde vraag een rookgordijn op door een semantische discussie te starten over dat u uit het rapport niet kunt opmaken dat de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zou hebben afgedwongen dat er opnieuw werd onderhandeld met Van Lienden, Danne en Van Gestel?
Het rapport geeft een uitvoerige en gedetailleerde weergave van de relevante feiten en gebeurtenissen rondom de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V.8 Zoals toegelicht in mijn eerdere beantwoording van Kamervragen van de PVV-fractie, kan ik de formulering, dat uit het rapport zou blijken dat de toenmalig Minister van VWS zou hebben afgedwongen dat er opnieuw onderhandeld zou worden met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel, niet uit het rapport opmaken.9 Wel blijkt uit het rapport dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.10
Het klopt toch dat er opnieuw werd onderhandeld door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) met Van Lienden, Danne en Van Gestel door de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Graag licht ik volledigheidshalve toe dat er twee verschillende dialogen zijn gevoerd met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel. In de eerste voorstellen van de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel ging het om voorstellen om naast het LCH een tweede inkoop- en distributiekanaal op te zetten. Tot tweemaal toe worden deze voorstellen voor een tweede kanaal door VWS en het LCH afgewezen, waarna op 12 april 2020 door VWS aan de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel wordt gevraagd een voorstel te doen om als leverancier te komen tot een samenwerking met het LCH.11
Uit het rapport komt naar voren dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.12
Voor wat betreft gesprekken met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel kan ik uit het rapport opmaken dat de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport betrokken was bij gesprekken die zagen op het voorstel om als leverancier te komen tot een samenwerking met het LCH.
Waarom beweert u in vredesnaam dat de brief van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer De Jonge, overeenkomt met de bevindingen in het Deloitte-onderzoek? Neemt u uw ministeriële verantwoordelijkheid voor dit antwoord onder de zesde vraag van de bovengenoemde schriftelijke vragen? Is er daarmee niet sprake van twee ministerieel verantwoordelijke ministers voor de mondkapjesdeal die gelijktijdig in hetzelfde kabinet zitten?
Op 6 april 2022 heb ik als bijlage bij mijn brief aan uw Kamer, een brief gedeeld die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: VRO) mij heeft toegezonden. Deze brief bevat een toelichting op de gestelde vragen over zijn betrokkenheid bij de «mondkapjesdeal» met de heer Van Lienden.13 De Minister voor VRO heeft hierin benoemd dat het staatsrechtelijk ongebruikelijk is dat een Minister die inmiddels een andere portefeuille bekleedt in het kabinet, zich mengt in een debat over gebeurtenissen die in de vorige kabinetsperiode hebben plaatsgehad. De Minister voor VRO heeft hierin aangegeven er aan te hechten de vragen die zijn opgekomen te beantwoorden en de context van toen toe te lichten.
In mijn eerdere beantwoording van vragen van de PVV-fractie op 6 april jongstleden heb ik aangegeven dat de inhoud van deze brief overeenkomt met de door het onderzoeksbureau opgetekende bevindingen betreffende de datum van 10 april 2020.14
De beantwoording van vragen over de bevindingen uit het rapport vallen onder mijn verantwoordelijkheid zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 2, 3, 4, 5 en 6 staat toegelicht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de tweede termijn van het debat over het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal?
Ja.
Volumenormen voor kinderhartchirurgiecentra |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel van Kansy e.a., verschenen op 15 augustus 2015 in het wetenschappelijk tijdschrift «Cardiology in the Young», getiteld: «Higher programmatic volume in paediatric heart surgery is associated with better early outcomes»?
Ja.
Is het correct dat op basis van tabel 3 van dit wetenschappelijk artikel (op pagina 1577) geconcludeerd kan worden dat grote hartcentra, met meer dan 350 operaties per jaar, geen significant kleinere sterftekans («mortality») laten zien dan middelgrote centra van tussen de 250 en 350 operaties per jaar (eerste logistische regressieanalyse)? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit mij aan bij de analyse die door de beroepsgroep in het visiedocument1 over dit artikel, in samenhang met de andere relevante wetenschappelijke literatuur, wordt gemaakt. In het visiedocument wordt beschreven dat een omgekeerde relatie tussen totaalvolume kinderhartchirurgie en mortaliteit wordt gevonden, als voor patiëntgebonden risicofactoren en chirurgische complexiteit wordt gecorrigeerd.
Is het correct dat op basis van deze tabel geconcludeerd kan worden dat grote hartcentra, met meer dan 350 operaties per jaar, een significant (bij een p-waarde van 0,1) hogere sterftekans («mortality») laten zien dan middelgrote centra van tussen de 250 en 350 operaties per jaar in het geval van een complicatie (derde logistische regressieanalyse)? Zo nee, waarom niet?
De beroepsgroep geeft in het visiedocument aan, dat het door u genoemde artikel als een van de eerste studies een potentieel nadeel van te grote centra aantoont. Er werd één negatieve uitschieter gevonden, namelijk een groot centrum dat uitgesloten werd vanwege exceptioneel hoge mortaliteit.
Is het correct dat op basis van deze tabel geconcludeerd kan worden dat de kans op een complicatie kleiner is naarmate het hartcentrum minder operaties per jaar uitvoert (tweede logistische regressieanalyse)? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze conclusie volg ik niet. Ook hierbij sluit ik mij aan bij het visierapport van de beroepsgroep. Ik citeer:1 «Kansy et al publiceerden in 2018 een artikel toegespitst op neonatale hartchirurgie in relatie tot centrumvolume. Ruim 27.556 neonatale procedures tussen 1999–2015, verricht in 90 centra werden geanalyseerd. Via multilevel logistische regressie konden zij geboortegewicht, leeftijd, niet cardiale genetische anomalieën en centrumvolume identificeren als onafhankelijke voorspellers van mortaliteit. Het risico op overlijden nam af met de toename van het volume.» De auteur van dit artikel concludeert dat hun «study suggests that concentration of work in the large centers leads to circumstances in which the risk for patients is the lowest.»
Zijn bovenstaande onderzoeksresultaten volgens u wel of niet in overeenstemming met uw bewering dat de patiëntveiligheid beter is geborgd naarmate een hartcentra meer operaties per jaar uitvoert?
Zoals aangegeven, volg ik de analyse van de beroepsgroep zoals weergegeven in het visierapport ten aanzien van de door hen geanalyseerde wetenschappelijke literatuur als geheel, waarvan het artikel dat waar u aan refereert, er één van is.
De beroepsgroep concludeert samenvattend dat uit de meest recente literatuur blijkt, dat een groter centrumvolume voor patiënten jonger dan 18 jaar leidt tot betere uitkomsten, waarbij de duidelijkste associatie werd gevonden bij de meest kwetsbare groep (n=60 voor kinderen jonger dan 30 dagen). Als geheel is volgens de beroepsgroep een norm van 300 operaties voor patiënten jonger dan 18 jaar verdedigbaar.2
Kunt u deze vragen, gezien uw besluit om twee van de vier kinderhartchirurgiecentra definitief te sluiten op basis van volumenormen die niet gehaald zouden worden, zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de gemeente Rotterdam medische gegevens opvraagt bij de huisarts om te bepalen of mensen recht hebben op warmtetoeslag |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Rotterdam medische gegevens opvraagt bij de huisarts om te bepalen of mensen recht hebben op warmtetoeslag?1
Ik heb de gemeente Rotterdam gevraagd om informatie over dit bericht. De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten hoe het proces van een aanvraag individuele bijzondere bijstand (hierna: IBB) voor medische kosten, waaronder een warmtetoeslag, in hun gemeente verloopt.
Zijn dit soort zeer persoonlijke medische gegevens naar uw mening relevant voor de beoordeling van de aanvraag voor warmtetoeslag?
Ja, voor het aanvragen van een warmte toeslag in het kader van de IBB is het conform de Participatiewet2 noodzakelijk om medische gegevens op te vragen, om de rechtmatigheid van de aanvraag te kunnen beoordelen.
De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten dat IBB in beginsel voor diverse kostensoorten aangevraagd kan worden. In bepaalde situaties kunnen Rotterdammers in aanmerking komen voor een vergoeding via de IBB voor extra kosten die gemaakt worden als gevolg van een medische aandoening. Dat kan in Rotterdam in ieder geval voor warmtekosten, als men bijvoorbeeld hoge stookkosten heeft door een medische aandoening als reuma. Jaarlijks worden in Rotterdam enkele honderden aanvragen IBB voor medische kosten ingediend.
Als een aanvraag IBB op grond van een medische aandoening is ingediend, dan is een onderzoek naar de medische situatie van de aanvragende burger doorgaans noodzakelijk. Immers, uit de Participatiewet vloeit voort dat de noodzaak van de kosten, waarvoor IBB is aangevraagd, vastgesteld moet worden. In de gemeentelijke beleidsregels van Rotterdam is opgenomen voor welke kostensoorten binnen de IBB een advies van de sociaal medisch arts (hierna: SMA-arts), die onderdeel uitmaakt van het team Sociaal Medische Advisering (hierna: team SMA), noodzakelijk is. Ook is daarin opgenomen in welke situaties een medisch advies achterwege kan blijven3. Bijvoorbeeld als het jaarlijks terugkerende kosten betreft en de medische situatie sinds het laatste advies niet is veranderd. Bij andere inkomensregelingen wordt geen medisch advies gevraagd. Bij aanvragen IBB als gevolg van een medische aandoening wordt zoveel als mogelijk de menselijke maat toegepast.
Als een medisch onderzoek uitgevoerd wordt, vraagt het team Bijzondere Bijstand naar een medisch advies van een SMA-arts, om zo de aanvraag IBB te kunnen beoordelen. Een SMA-arts is een BIG-geregistreerde professional van de gemeente Rotterdam. Het doel van dit advies is vast te stellen of er sprake is van een medische noodzaak die leidt tot de extra kosten waarvoor IBB is aangevraagd.
De SMA-arts stelt een onafhankelijk advies op en geeft aan of, en zo ja, voor welke periode een eventuele vergoeding via de IBB wordt geadviseerd. De SMA-arts heeft de ruimte aanvullende informatie op te vragen bij een huisarts als deze noodzakelijk wordt geacht ter aanvulling van de bevindingen uit het onderzoek die deze uitvoert voor het sociaal medisch advies. In dit advies worden alleen de gegevens verwerkt die voor het team van belang zijn in verband met het beoordelen van de aanvraag. Het team Bijzondere Bijstand wordt alleen in algemene bewoordingen geïnformeerd of de aanvraag van de burger voldoet aan de criteria voor bijzondere bijstand. Om de privacy van de burger te waarborgen heeft enkel de SMA-arts toegang tot de medische gegevens van de aanvragende burger.
Op welke plek en voor welke periode worden de medische gegevens die voor het beoordelen van een toeslag worden opgevraagd bewaard?
SMA-artsen van de gemeente Rotterdam maken voor het bijhouden van het dossier van de aanvragende burger gebruik van de cliëntapplicatie Regipro. Alleen de SMA-arts heeft toegang tot dit dossier. De bewaartermijn uit de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst voor medische dossiers is 20 jaar.
Waarom worden er zulke gedetailleerde en persoonlijke vragen gesteld over de medische situatie van deze persoon?
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat zij in deze casus conform de beschreven wet- en regelgeving een medisch advies hebben gevraagd aan het team SMA. Dit advies is gevraagd om te kunnen beoordelen of een burger rechtmatig bijzondere bijstand mag ontvangen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Is het toegestaan om een brief waarin gevraagd wordt naar zeer persoonlijke medische gegevens, waarbij ook specifieke medische gegevens benoemd worden per post te versturen? Hoe verhoudt dit zich tot de Algemene verordening gegevensbeschemring (AVG)?
Het verzenden van bijzondere gegevens over de gezondheid van personen per gewone post is toegestaan. De AVG verzet zich hier niet tegen. Wel rust er op de verwerkingsverantwoordelijke de verplichting om adequate technische en organisatorische maatregelen te treffen ter beveiliging van persoonsgegevens, maar het verzenden per gewone post is daarmee niet in strijd. De gemeente kan er bijvoorbeeld voor kiezen om per aangetekende post te verzenden, zodat er meer zicht bestaat op waar het poststuk zich bevindt, maar dat is geen vereiste. De gemeente Rotterdam kiest ervoor de post, die wordt verzonden door de arts met daarin de verzochte medische gegevens, niet naar de reguliere postkamer van de gemeente te sturen, maar direct te adresseren aan het team SMA t.a.v. de sociaal-medisch arts.
Is het überhaupt toegestaan voor gemeenten om medische gegevens op te vragen voor het beoordelen van deze toeslagen? Zo ja, wat mogen zij hier precies voor opvragen? Hoe verhoudt dit zich tot de KNMG-richtlijn «Omgaan met medische gegevens»?2
Ja, het is de gemeente Rotterdam toegestaan om gegevens op te vragen op grond van de participatiewet en de AVG5 om te controleren of een burger rechtmatig bijzondere bijstand mag ontvangen. De SMA-arts volgt daarbij de geldende werkinstructie en procesbeschrijving.
Naar aanleiding van berichtgeving over deze casus heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) begin januari 2023 vragen gesteld over het proces dat team SMA volgt in de beoordeling van de medische aandoening. Hierbij heeft de AP uitvraag gedaan naar onder andere de wettelijke grondslag waarop de uitvraag van medische gegevens berust en welke privacy-afwegingen worden gemaakt tijdens het beoordelingsproces. Inmiddels zijn deze vragen beantwoord. De AP ziet geen reden voor vervolgvragen en heeft het dossier gesloten.
In de richtlijn van de KNMG wordt beschreven op welke wijze artsen, met in achtneming van het beroepsgeheim, medische gegevens mogen verzamelen, uitwisselen of anderszins mogen gebruiken. Specifiek is beschreven welke uitgangspunten de arts in acht moet nemen bij informatieverstrekking op verzoek van derden6.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat een medisch dossier van een burger nooit volledig wordt opgevraagd. Dit wordt niet proportioneel geacht. In deze kwestie heeft de SMA-arts van de gemeente Rotterdam in de brief naar de huisarts van de burger conform de KNMG-richtlijn aangegeven:
In aanvulling hierop dient de huisarts, bij wie informatie opgevraagd wordt, een eigen afweging te maken welke informatie noodzakelijk is om te verstrekken voor het doel. Als er twijfel bestaat over de juistheid of volledigheid van de machtiging, of als twijfelachtig is of de gevraagde informatie wel noodzakelijk is voor het doel, doet de huisarts er verstandig aan contact op te nemen met de burger of de SMA-arts. Artsen zijn hiervan op de hoogte.
In hoeverre weet een patiënt welke informatie precies wordt opgevraagd bij de arts, wanneer die de gemeente toestemming geeft om medische gegevens op te vragen?
De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten dat tijdens het gehele beoordelingsproces van een aanvraag IBB voor medische kosten de Rotterdammer ondersteund wordt in de informatievoorziening. De gemeente informeert burgers die een aanvraag indienen vooraf door middel van een informatieblad bij de uitnodiging over het proces. Daarin staat ook dat het nodig kan zijn dat er medische informatie bij een behandelend arts wordt opgevraagd.
Als het noodzakelijk is aanvullende medische informatie bij een huisarts op te vragen, wordt dit tijdens het spreekuur door de SMA-arts met de burger besproken. Er wordt besproken wat en bij wie er informatie wordt opgevraagd. De burger ondertekent een machtigingsformulier waarin staat bij wie de informatie wordt opgevraagd.
In hoeverre is er voor een persoon sprake van een vrije keuze om de gemeente toestemming te geven om medische gegevens op te vragen bij een arts, als diegene financieel afhankelijk is van de toeslag die wordt aangevraagd?
De gemeente Rotterdam geeft aan dat een burger altijd een vrije keuze heeft in het afgeven van toestemming om aanvullende medische gegevens op te vragen. Echter, zoals beschreven in antwoord op vraag 2 en 6, is het in sommige situaties noodzakelijk aanvullende medische gegevens op te vragen voortvloeiend uit de Participatiewet.
Als de huisarts weigert aanvullende medische gegevens te leveren, dan kan dit van invloed zijn op het advies van de SMA-arts. De SMA-arts kan er op dat moment voor kiezen om een advies uit te brengen op basis van de op dat moment bekende informatie of ervoor kiezen om geen advies uit te brengen. In dat laatste geval kan dit leiden tot een afwijzing van de aanvraag voor IBB.
Verstoort het niet de vertrouwensband tussen arts en patiënt als de arts ook een rol speelt bij het bepalen of iemand door de gemeente geholpen wordt?
Het bepalen of een warmtetoeslag toegekend kan worden ligt niet bij de huisarts. De huisarts moet zich beperken tot het verstrekken van de gevraagde gegevens en is daarbij gehouden aan de KNMG-richtlijn. Daarin is opgenomen dat de arts gegevens mag verstrekken, mits niet meer informatie wordt verstrekt dan strikt noodzakelijk, zonder dat dit ten koste gaat van de vertrouwensband tussen arts en aanvrager.
Bent u het ermee eens dat het schandalig is dat gemeenten zulke persoonlijke medische gegevens van iemand opvragen bij een arts, om te bepalen of die persoon recht heeft op een bepaalde toeslag of regeling?
De gemeente is verplicht om op basis van de participatiewet de noodzaak van de kosten vast te stellen. Dat kan betekenen dat in geval van een medische aandoening een medisch advies opgesteld moet worden om die noodzaak vast te stellen. Het opvragen van medische gegevens is om vast te stellen of een burger rechtmatig bijzondere bijstand mag ontvangen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Getuigt het opvragen van zulke gedetailleerde en persoonlijke medische gegevens niet van veel wantrouwen ten opzichte van de persoon die de gemeente om hulp vraagt?
Het kan voor mensen heel vervelend zijn om aanvragen voor toeslagen, zoals een warmtetoeslag, te doen. Zoals in het antwoord op vraag 2 en vraag 6 al is beschreven, is het van groot belang dat het om minimale gegevens gaat, dat de check bij voorkeur maar één keer plaatsvindt en dat de arts zich houdt aan de KNMG-richtlijn. Ik vind het belangrijk dat het proces zodanig is ingericht dat de burger er op kan vertrouwen dat zorgvuldig met de aanvraag en de verstrekte gegevens wordt omgegaan.
In hoeverre staan de kosten en de personeelsinzet die deze procedure oplevert voor de gemeente en de huisarts in verhouding tot de hoogte van de uiteindelijke toeslag?
De gemeente Rotterdam geeft aan dat het opvragen van extra medische informatie boven op het medische onderzoek door een SMA-arts maar incidenteel voorkomt. Namelijk maar in 3% van het aantal aanvragen dat het team SMA jaarlijks behandelt. Een dergelijke uitvraag wordt alleen gedaan als het noodzakelijk wordt geacht. De SMA-arts maakt hierbij de afweging of extra informatie benodigd is om het team Bijzondere Bijstand te kunnen adviseren over het recht en de duur van de individuele bijzondere bijstand waarvoor een aanvraag is ingediend.
Daarnaast geven de beleidsregels voor de bijzondere bijstand in Rotterdam de ruimte om een doelmatigheidsoverweging te maken. Als blijkt dat de kosten voor een onderzoek naar de medische noodzaak niet in verhouding staan tot het te verstrekken bedrag, kan ervoor gekozen worden het medisch onderzoek niet of gedeeltelijk uit te voeren.
Mag een gemeente een toeslag weigeren omdat een huisarts weigert medische gegevens over de persoon die deze aanvraagt met de gemeente te delen?
De gemeente Rotterdam laat weten dat conform de Participatiewet7 een belanghebbende de medewerking moet verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Participatiewet. Hierbij wordt in de gemeentelijke beleidsregels Bijzondere Bijstand van Rotterdam verder invulling gegeven aan wat redelijkerwijs verwacht kan worden van een belanghebbende bij een IBB-aanvraag. Voor de IBB voor warmtekosten is bepaald dat een medisch advies noodzakelijk is.
Als de huisarts weigert aanvullende medische gegevens te leveren, dan kan dit van invloed zijn op het advies van de SMA-arts. De SMA-arts kan er op dat moment voor kiezen om een advies uit te brengen op basis van de op dat moment bekende informatie of ervoor kiezen om geen advies uit te brengen. In dat laatste geval kan dit leiden tot een afwijzing van de aanvraag.
Vragen andere gemeenten ook medische gegevens van mensen op om te bepalen of zij recht hebben op bepaalde toeslagen of regelingen? Zo ja, vragen zij hierbij ook om zulke persoonlijke medische gegevens?
Het behoort tot de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad om binnen de kaders van de wet invulling te geven aan lokale aanvullende inkomensondersteuning en het stellen van voorwaarden aan inwoners om daarvoor in aanmerking te komen. Er dient echter wel gehandeld te worden naar de richtlijnen van de Participatiewet, AVG en KNMG-richtlijnen. De Participatiewet laat hierbij ruimte om gegevensuitwisseling tussen medisch adviseur en gemeente mogelijk te maken8.
Bent u bereid de gemeente Rotterdam en eventuele andere gemeenten die zich hier schuldig aan maken hierop aan te spreken?
De gemeente Rotterdam heeft een aanvraag voor IBB als gevolg van een medische aandoening ontvangen. Daarbij ging het specifiek om een warmtetoeslag en niet om een andere regeling. Als een IBB wordt aangevraagd vanwege een medische noodzaak, is het zoals in voorgaande vragen uitgewerkt, conform wet- en regelgeving noodzakelijk een medisch onderzoek uit te voeren.
Zolang er gewerkt wordt volgens vigerende wet- en regelgeving, zoals de Participatiewet, AVG en KNMG-richtlijnen zie ik geen aanleiding om in gesprek te gaan met een gemeente.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ik heb al uw vragen van een antwoord voorzien.
Het bericht ’Binnenlopen met bejaarden’ |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Binnenlopen met bejaarden»?1
Het artikel in de Groene Amsterdammer schetst een aantal mogelijke verdienmodellen voor private equity partijen in de zorg. Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten ben ik van mening dat commerciële activiteiten van zorgaanbieders positieve effecten kunnen hebben op de zorg. Daarbij mogen de financiële belangen van aandeelhouders en andere betrokkenen niet zwaarder wegen dan de maatschappelijke belangen bij het leveren van zorg die betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit is. Toezichthouders zoals de IGJ en NZa zien daarom ook toe op naleving van de bestaande wet- en regelgeving die is gericht op de waarborging van deze publieke belangen. Daarbij is relevant dat binnen de bestaande zorgstelsels zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten als inkopers van zorg een belangrijke rol hebben om kwalitatief goede en doelmatige zorg in te kopen tegen tarieven die daarbij passen.
Wat vindt u ervan dat de zorg wordt gebruikt als verdienmodel door private equity-bedrijven en andere beleggers?
Aanbieders die zorg uitsluitend als verdienmodel zien horen wat mij betreft niet thuis in de zorg. Ik zie namelijk risico’s voor de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de genoemde publieke belangen. Ook commerciële aanbieders dienen zich daarom, net als alle andere zorgaanbieders in Nederland, te houden aan de geldende regelgeving in de zorg. Zij dienen te allen tijde de belangen van de patiënten, cliënten en/of andere belanghebbenden en het maatschappelijk belang voorop te stellen. Dat vraagt om een integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders waarbij zij ook verantwoord omgaan met keuzes rond winstuitkering. Om die reden wordt gewerkt aan een betere borging van die integere bedrijfsvoering van zorg- en jeugdhulpaanbieders door aanscherping van de publiekrechtelijke randvoorwaarden. Met deze doelstelling is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) in voorbereiding.
Hoe heeft het aandeel van commerciële partijen in de ouderenzorg zich de laatste jaren ontwikkeld en wat is uw verwachting voor de komende jaren?
Er wordt niet apart geregistreerd of de zorg wordt geleverd door commerciële partijen. De NZa publiceert elk anderhalf jaar de informatiekaart concentraties in de zorg, waarbij ook gekeken wordt naar concentraties waarbij private equity betrokken is. In de periode juli 2019 tot en met december 2020 zijn er negen concentraties in de langdurige zorg geweest en in de periode januari 2021 tot en met juni 2022 zijn dit er vijf geweest. Daarbij is er een aantal commerciële partijen (waaronder Dagelijks Leven) dat in de afgelopen jaren fors is gegroeid. Op basis daarvan neem ik aan dat het aandeel commerciële partijen in de ouderenzorg in de afgelopen jaren is gegroeid. Ik kan niet voorspellen of deze groei zich in de komende jaren ook verder doorzet.
Is bekend hoeveel commerciële bedrijven in Nederland «too big to fail» zijn? Zo ja, hoeveel zijn dit er? Zo nee, kan daar onderzoek naar worden gedaan?
Mij is geen recent onderzoek bekend naar de omvang van commerciële bedrijven in Nederland die «too big to fail» zijn. De NZa geeft in haar «Informatiekaart Concentraties in de zorg 2022» aan dat ze in de periode januari 2021 t/m juni 2022 (anderhalf jaar) 149 gevallen van concentraties in de zorg heeft beoordeeld waarbij een private equity partij betrokken was. In de periode juli 2019 t/m december 2020 waren dit er 122 en tussen januari 2018 en juni 2019 gold dit voor 151 casussen. Het aangehaalde Deloitte rapport heeft het over 12 transacties in 2022 in de kern van de zorg. Hier wordt onder verstaan transacties van zorgaanbieders zelf, zoals ziekenhuizen, klinieken, GGZ en VVT-aanbieders, waarbij sprake is van ondernemingen met een omzet en/of ondernemingswaarde boven de 5 miljoen euro2.
Ik zie vooralsnog geen mogelijkheid voor een onderzoek naar hoeveel van deze private equity partijen «too big to fail» zijn. De NZa heeft aangegeven dat het begrip «too big to fail» niet eenduidig te definiëren is, omdat deze sectorspecifiek is en sterk afhangt van het beschikbare regionaal vervangend aanbod voor bepaalde typen zorg. Een grenswaarde voor «te groot» is daarom niet absoluut vast te stellen.
Mochten er bij een zorgaanbieder financiële problemen ontstaan waarbij de continuïteit van zorg mogelijk in het geding is, dan geldt het continuïteitsbeleid zoals dat eerder ook aan uw Kamer is gemeld3. In de eerste plaats is het de verantwoordelijkheid van de individuele zorgaanbieder en zorgverzekeraars om de problemen die mogelijk leiden tot discontinuïteit van zorg op te lossen. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht in de richting van de verzekerden om te zorgen voor goede en passende zorg en continuïteit van zorg. De NZa en de IGJ houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg.
Bent u het er mee eens dat de aanwezigheid van deze «too big to fail» bedrijven in de gezondheidszorg een gevaar kunnen vormen voor de Nederlandse zorg?
Voor verschillende aanbieders in de zorg, commercieel en niet commercieel, geldt dat deze een zodanige omvang hebben dat hun zorgaanbod moeilijk gemist kan worden. Daarom is het genoemde continuïteitsbeleid ook gericht op het garanderen van de toegankelijkheid van zorg. Daarbij gaat het om de toegankelijkheid van zorg en dat is zeker niet altijd hetzelfde als het «redden» van de zorginstellingen zelf.
Welke stappen gaat u ondernemen om de risico’s van deze «too big to fail» bedrijven in de gezondheidszorg in Nederland te verminderen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven dienen alle zorgaanbieders in Nederland zich aan dezelfde regels te houden. Daarnaast borg ik onder andere via het continuïteitsbeleid de toegankelijkheid van zorg.
Welk deel van de stijgende zorgkosten wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van private equity-bedrijven en andere beleggers in de zorg?
Mij is geen onderzoek bekend dat inzicht biedt in het deel van de stijging van de zorgkosten dat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van private equity-bedrijven en andere beleggers in de zorg.
Op welke manieren neemt u de aanwezigheid van private equity-bedrijven en andere beleggers in de zorg mee in de berekeningen van de stijgende zorgkosten?
Bij de berekening van de kosten van zorg wordt geen onderscheid gemaakt tussen zorgorganisaties op basis van hun eigendomsstructuur. De kostenontwikkeling van commerciële zorgorganisaties loopt dus mee in de berekening van de macro zorgkosten.
Erkent u dat er mogelijk sprake kan zijn van belangenverstrengeling wanneer een adviesbureau dat adviseert over de indicatie voor de Wet langdurige zorg (Wlz) eigendom is van een private equity-maatschappij (e.g. Argonaut en Bain Capital)?
Nee, Argonaut speelt geen rol in de indicatiestelling voor de Wet langdurige zorg. Het CIZ onderzoekt onafhankelijk en zorgvuldig wie recht heeft op zorg uit de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CIZ en Argonaut hebben geen onderlinge afspraken in het kader van de indicatiestelling voor de Wlz.
Erkent u dat er mogelijk sprake kan zijn van belangenverstrengeling wanneer bedrijven die patiënten adviseren over de aankoop van orthopedische hulpmiddelen in handen zijn van bedrijven die deze hulpmiddelen zelf produceren?
Ik heb van verzekeraars begrepen dat zij zich er terdege van bewust zijn dat leveranciers en fabrikanten van hulpmiddelen aandeelhouder gestuurd kunnen werken. Verzekeraars zijn overigens doorgaans niet vooraf geïnformeerd over en/of betrokken bij de in het artikel genoemde verticale integratie en/of overname door investeringsmaatschappijen. Voor verzekeraars is van belang dat de verzekerde een passend hulpmiddel krijgt, maar ook dat premiegeld doelmatig ingezet wordt. Dat betekent dat het ten goede komt aan een passend hulpmiddel voor een doelmatige prijs waarbij er buitensporig veel premiegeld naar aandeelhouders van de zorgaanbieders gaat zodat de zorg betaalbaar blijft. Passende zorg, betaalbaarheid en toegankelijkheid worden geborgd in de zorgovereenkomsten die verzekeraars met zorgaanbieders sluiten.
Welke stappen gaat u ondernemen om dergelijke mogelijke belangenverstrengeling aan banden te leggen?
In het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders wordt het externe toezicht voorzien van extra handvatten om zorgaanbieders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een integere financiële bedrijfsvoering. Bij twijfels over bijvoorbeeld tegenstrijdige belangen binnen een zorgorganisaties moet het externe toezicht in de toekomst sneller en voortvarender kunnen optreden.
Welke mogelijkheden zijn er om commerciële bedrijven, die veel hogere prijzen rekenen voor de inzet van zorgverleners dan het bruto loon van deze zorgverleners, aan te pakken?
Het in rekening brengen van onredelijk hoge prijzen door aanbieders gaat ten koste van de houdbaarheid van de zorg. Het is daarbij primair de verantwoordelijkheid van de inkopende zorgverzekeraars om in de contractering kritisch te zijn over de hoogte van de overeen te komen tarieven. Daarnaast zijn zorgaanbieders in het kader van goed bestuur verantwoordelijk voor integere bedrijfsvoering, ook richting de medewerkers. Medewerkers dienen eerlijk betaald te worden binnen de geldende wet- en regelgeving en conform de van toepassing zijnde cao. Zorgaanbieders zijn daarbij vrij om gebruik te maken van detacheringsbureaus voor de inzet van personeel. Indien de tarieven van dergelijke bureaus te hoog zijn kan de zorgaanbieder dit betrekken bij het besluit om wel of niet gebruik te maken van een detacheringsbureau. Daarbij is het redelijkerwijs te verwachten dat detacheringsbureaus hogere tarieven in rekening brengen dan het brutoloon van de ingehuurde medewerker, vanwege o.a. de standaard werkgeverslasten.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Hijink/Van den Berg over onderzoeken wat nodig is om de kwalijke praktijken van commerciële overnames van huisartsenpraktijken aan te pakken?2
Ik ben momenteel bezig met de uitvoering van de motie Hijink-Van den Berg. Onlangs heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd5. Uiterlijk voor het einde van dit jaar, wanneer ook de IGJ en de NZa het aangekondigde onderzoek naar innovatieve ketens hebben afgerond6 , zal ik zoals toegezegd de Tweede Kamer nader informeren over de uitvoering van deze motie.
Zou het aanpakken van de in het artikel beschreven tactieken die private equity-bedrijven gebruiken om winst uit de zorg te trekken niet een topprioriteit moeten zijn voor de regering, gezien de focus van de regering op het tegengaan van de stijgende zorgkosten?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 1 en 2.
Beseft u na het lezen van dit artikel dat de markt de problemen in de zorg niet gaat oplossen, maar vaak juist veroorzaakt?
Hoe kijkt u naar ontwikkelingen zoals in Schotland en Noorwegen, waar juist initiatieven zijn om de ouderenzorg meer publiek te organiseren?
Commerciële activiteiten van zorgaanbieders kunnen ook positieve effecten hebben op de zorg. Bijvoorbeeld omdat er meer prikkels ontstaan tot innovatie en efficiëntie. Of doordat commerciële partijen kunnen bijdragen aan de toegankelijkheid van zorg, zeker bij schaarste in het zorgaanbod. Tegelijk zie ik, zoals ook aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 en 2, dat zich risico’s kunnen voordoen voor kwaliteit en toegankelijkheid van zorg als aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de maatschappelijke belangen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. Juist om die redenen is in de zorg ook geen sprake van een vrije markt maar bestaat er veel regulering om die maatschappelijke belangen te waarborgen. De toezichthouders in de zorg zien erop toe dat partijen zich aan die regulering houden.
Bent u bereid om het verbod op winstuitkering uit te breiden naar de gehele zorg, aangezien investeerders momenteel nog veel te veel mogelijkheden hebben om winst uit de zorg te trekken?
Met het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders wordt de mogelijkheid gecreëerd om voorwaarden aan winstuitkering te stellen voor die categorieën van zorgaanbieders die zijn uitgezonderd van het verbod op winstuitkering. Met deze voorwaarden kunnen de risico’s voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg worden beperkt. Gezien de in het antwoord op vraag 15 genoemde mogelijke positieve prikkels van commerciële activiteiten voor innovatie en toegankelijkheid van zorg acht ik een dergelijke benadering meer in balans dan een algemeen verbod op winstuitkering in de zorg.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het ratificeren van het facultatief protocol bij het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking |
|
Maarten Hijink , Sylvana Simons (BIJ1), Mohammed Mohandis (PvdA), Lucille Werner (CDA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u zich de toezegging herinneren dat u voor het einde van het eerste kwartaal uitsluitsel zou geven over het ratificeren van het facultatief protocol van het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking?
Ja. Zoals ik in het plenair debat over de implementatie van het VN-verdrag op 22 december 2022 heb aangegeven, vind ik dit een belangrijk onderwerp. Mijn inzet is er dan ook op gericht om spoedig tot een kabinetsbesluit te komen. Ik ben hierop dit moment volop over in gesprek met mijn collega’s in het kabinet.
Kunt u binnen één week duidelijkheid verschaffen over de ratificatie van het VN-protocol?
De besluitvorming vraagt tijd, omdat naar aanleiding van de ontvangen voorlichting van de Raad van State1 zowel naar het facultatief protocol bij het VN-verdrag, het 3e protocol bij het IVRK als het protocol bij het IVESCR wordt gekeken. Hierdoor is brede afstemming met mijn ambtscollega’s in het kabinet, die voor deze verdragen en het vraagstuk rond deze facultatieve protocollen (mede) verantwoordelijkheid dragen, nodig.
Het spoedig afronden van de besluitvorming binnen het kabinet zie ik als één van mijn prioriteiten. Mijn inzet is erop gericht om u uiterlijk medio mei 2023 het kabinetsbesluit te doen toekomen.
De berichtgeving over jongvolwassenen met psychische problemen |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ruim helft jongvolwassenen ervaart psychische klachten» van GGD GHOR?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de conclusies uit de Corona Gezondheidsmonitor Jongvolwassenen 2022? Deelt u de zorgen van GGD GHOR? Had u verwacht dat zoveel jongvolwassenen kampen met mentale problemen?2
De cijfers en conclusies uit de Corona Gezondheidsmonitor Jongvolwassenen 2022 zijn zorgwekkend. Er zijn al langer zorgen over de mentale gezondheid van de Nederlandse bevolking. Dit onderzoek, met gegevens uit 2022, onderstreept nogmaals deze zorgen en bevestigt het beeld dat ook uit andere onderzoeken naar voren is gekomen, namelijk dat veel jeugdigen het mentaal zwaar hebben gehad in en na de coronatijd. De coronacrisis heeft bestaande problemen nog scherper aan het licht gebracht en verdiept.
Wat vindt u ervan dat vooral jonge vrouwen last hebben van psychische problemen? Herkent u dit beeld en heeft u hier al eerder en/of meer signalen over gehad? Zo ja, op welke manier? Heeft u hierover contact met onderwijsinstellingen en de zorgsector? Welke feedback krijgt u hierover van deze partijen?
Meisjes lijken ten opzichte van jongens in hogere mate te maken hebben met depressieve of angstklachten. Deze trend zie ik ook in de Nederlandse onderzoeken terugkomen, waaronder het onderzoeksrapport HBSC 20213, Landelijke Monitor Depressie4 en een proefschrift van de Erasmus Universiteit Rotterdam5.
Deze onderzoeksresultaten onderstrepen de noodzaak om onder andere via de landelijke aanpak Mentale gezondheid: van ons allemaal en het Nationaal
Programma Onderwijs te blijven investeren in het welbevinden van alle leerlingen.
Daarnaast werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in het hoger onderwijs met de onderwijsinstellingen aan een integrale aanpak mentale gezondheid. In het mbo wordt vanuit de Gezonde School-aanpak en het programma Welbevinden op School samengewerkt aan de mentale gezondheid van studenten. In dat kader zullen de resultaten van dit onderzoek ook bij de instellingen in het hoger onderwijs en mbo onder de aandacht worden gebracht. In gesprekken met jongeren heb ik hier ook oog voor.
Kunt u onderzoeken of meisjes en jonge vrouwen in Nederland inderdaad vaker dan jongens en jonge mannen last hebben van psychische klachten en welke factoren deze meisjes en jonge vrouwen aanwijzen als problematisch in hun leven – bijvoorbeeld door input op te halen bij scholen, andere onderwijs- en zorginstellingen en bij ouders/verzorgers?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reflecteren op het feit dat het welbevinden van jongvolwassenen al voor de coronacrisis steeds verder afnam? Heeft u hiervoor een verklaring/analyse? Waarom ervaren steeds meer jongeren het leven steeds vaker als zwaar? Welke negatieve ontwikkeling heeft er de afgelopen jaren plaatsgevonden die hiertoe heeft geleid?3
Er bestaan inderdaad al langer zorgen over de mentale gezondheid van de Nederlandse bevolking, specifiek onder jongeren en jongvolwassenen. Zo noemt de Volksgezondheidstoekomstverkenning 2020 dit een van de grootste gezondheidsrisico’s voor de toekomst. Dit komt onder meer omdat we in de samenleving hoge eisen stellen aan onszelf en aan elkaar. De druk om te presteren is hoog: op school, in het sociale leven en op het werk. Zowel offline als online. Daarbij komt ook dat jongvolwassenen in toenemende mate zorgen hebben over hun toekomst door maatschappelijke kwesties, zoals klimaat, energie en wonen. De coronapandemie heeft een vergrootglas gelegd op de bestaande problematiek en heeft extra druk gelegd op de mentale gezondheid.
Hoe reflecteert u op de conclusies uit de Corona Gezondheidsmonitor en andere onderzoeken, dat jongeren zich in toenemende mate zorgen maken over maatschappelijke kwesties, zoals de hoge inflatie, de energiecrisis en de wooncrisis? Welke rol denkt u dat deze zorgen spelen in het algeheel welbevinden van jonge mensen?4
Het is een bekend beeld dat deze verschillende maatschappelijke kwesties bijdragen aan het toenemen van zorgen bij jongeren over hun toekomst. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI)8 geeft in een recente essay aan dat er al geruime tijd fundamentele veranderingen gaande zijn in de samenleving die een forse weerslag hebben op het leven van kinderen, jongeren en opvoeders. Dat geldt bijvoorbeeld voor de gegroeide prestatie- en geluksdruk, een sterke individualisering van de opvoeding en een zware eigen verantwoordelijkheid van burgers in allerlei te maken keuzes. Daarbovenop komen dus grote maatschappelijke kwesties op het vlak van klimaat, wonen en betaalbaarheid van het gewone leven. Dit zorgt voor een gemis aan een hoopvol toekomstperspectief voor de jongeren van nu. Om meer te weten te komen over de oorzaken van en oplossingen voor deze gevoelens van angst, onzekerheid en stress, ben ik 25 april jl. in gesprek gegaan met jongeren, ouders, hulpverleners en bestuurders. Ik blijf dit gesprek de komende tijd voeren.
Kunt u verklaren waarom jongeren van tegenwoordig zich op grote schaal druk maken over maatschappelijke kwesties, op een dusdanige manier dat hun kwaliteit van leven daaronder lijdt? Waar komt deze toegenomen zorgelijkheid onder jongeren naar uw inzicht vandaan, in vergelijking met de schijnbare zorgeloosheid van jongeren uit het verleden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de conclusie van het RIVM dat het welbevinden van jongeren na de coronacrisis zich niet langer verder lijkt te herstellen? Kunt u reflecteren op de lange termijn- en (wellicht) permanente schade die de coronacrisis en de maatregelen bij jongeren hebben aangericht?
Ik realiseer me dat de coronapandemie en de maatregelen een impact hebben gehad op de samenleving als geheel, en zeker ook op jongeren. Er wordt onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van de coronapandemie. De komende vijf jaar wordt deze impact onderzocht in de Integrale Gezondheidsmonitor COVID-19.
De beperkende maatregelen die zijn getroffen tijdens de coronapandemie hebben vooral effect gehad op de mentale gezondheid van jongeren. Om die reden staat mentale gezondheid ook op de agenda van het huidige kabinet en heeft deze, na het steunpakket Welzijn jeugd in coronatijd, ook een duurzame aanpak gelanceerd.
Als coördinerend bewindspersoon zet ik mij samen met zes andere bewindspersonen, de doelgroep zelf en verschillende veldpartijen in voor een mentaal gezond Nederland via de kabinetsbrede aanpak Mentale Gezondheid: van ons allemaal. Samen met de doelgroep zelf en een brede groep aan partners die aan deze «Beweging voor mentale gezondheid» worden verbonden, zet ik in op het bespreekbaar maken van mentale gezondheid, als ook het normaliseren van mentale gezondheidsklachten en het bieden van handvatten om de mentale gezondheid van jezelf en anderen te bevorderen en klachten te voorkomen of tijdig te signaleren. Op deze manier wil ik het welbevinden van jongeren versterken en hen daarbij ondersteunen.
Hoe kan het dat bijna tweederde van de jongvolwassen eenzaam is? Waar komt deze eenzaamheid volgens u vandaan? Speelt de afnemende sociale cohesie in de samenleving daar in uw optiek een rol in? Kunt u duiden waarom jongeren, blijkbaar, geen gezelschap en verbinding meer vinden bij elkaar?
Ik herken de signalen van eenzaamheidsgevoelens die uit de coronatijd voortkomen en voor een deel van de jongeren ook van na die tijd. Dit is een van de redenen waarom de aanpak «Eén tegen Eenzaamheid» is uitgebreid voor de doelgroep jongeren. Ook heb ik begin april de oproep geplaatst omdat ik juist met jongeren, ouders, hulpverleners en bestuurders in gesprek wil gaan over wat we samen kunnen doen om de prestatiedruk in de maatschappij en gevoelens van stress, angst en eenzaamheid van ons af te werpen door meer om te zien naar elkaar en laagdrempelige ondersteuning te organiseren. Hierover blijf ik komende tijd het gesprek aangaan.
Waarom is er nooit eerder breed onderzoek gedaan naar het afkalvende welbevinden van jongeren en de oorzaken daarvan, terwijl er al jaren een toename is van jongeren die psychische hulp nodig hebben en/of in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en de Jeugdzorg terechtkomen? Kunt/wilt u een dergelijk onderzoek instellen?
In de afgelopen jaren, zeker tijdens en na de coronapandemie, zijn er verscheidene onderzoeken gedaan naar het welbevinden van jongeren. Het HBSC onderzoek van 2021 beschrijft in hoeverre mentale problemen tussen 2017 en 2021 zijn toegenomen en hoe deze zich verhouden tot veranderingen hierin tussen 2001 en 2017. Daarnaast brengt «Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs» in twee deelrapporten (landelijk) inzicht hoe het staat met de mentale gezondheid van studenten in het hoger beroepsonderwijs en op de universiteit. Ruim 28.000 studenten vulden hiervoor een online vragenlijst in. Ten slotte heeft ook UNICEF tussen 2018 en 2020 onderzoek naar mentaal welbevinden van jongeren in Nederland gedaan in haar onderzoek «Geluk onder druk?»9. Daarnaast worden er momenteel nog diverse onderzoeken gedaan en wordt een monitor ontwikkeld om de status van de mentale gezondheid te blijven meten en monitoren.
Kunt u proberen te duiden waar het toegenomen «problematiseren», zoals u in een interview in het AD aangeeft, van kinderen en jongeren in de huidige samenleving vandaan komt? Als dit inderdaad het geval is, waarom is in de maatschappij dan de neiging ontstaan om «normale» ontwikkelingen die horen bij opgroeien te zien als problemen waarbij (professionele) hulp nodig is?5
Onder andere professor Hermanns heeft zich hierover al uitgesproken tijdens zijn oratie «Het opvoeden verleerd»11 in 2009. Hij gaf aan dat er sprake is van een paradox. Aan de ene kant is er een consistente en aanzienlijke toename van zorg en behandeling voor de jeugd en zijn opvoeders. Tegelijkertijd blijkt de Nederlandse jeugd zich goed te ontwikkelen, terwijl ook voor klachten over hun opvoeding weinig grond is. Dit lijken twee schijnbaar tegengestelde ontwikkelingen. Hij noemde een aantal mogelijke verklaringen voor het toegenomen beroep op jeugdzorg. Zo beschreef hij dat het jeugdtolerantieniveau daalt: de samenleving kan nog maar weinig hebben van zijn jeugd. Opvoedingsopgaven worden daarnaast op een andere manier gezien. Dit zou meer medicaliseren als gevolg hebben. Ten slotte beschreef hij ook het criminaliseren van gedrag: er is een toegenomen aangiftebereidheid als het gaat om problematisch gedrag van jongeren. Al deze punten zijn anno 2023 nog even actueel.
Kan het niet zo zijn dat de maatschappij die wij, niet in de laatste plaats beleidsmakers en politici, gecreëerd hebben daadwerkelijk zorgt voor de ontwikkeling van psychische problemen, zoals eenzaamheid en stress bij jongeren? Hoe reflecteert u op de vele complexe maatschappelijke vraagstukken en crises die momenteel spelen in Nederland en de problemen die dat oplevert voor het dagelijks leven van de burger, waarmee ook jongvolwassenen te maken krijgen en die voor hen grote obstakels opwerpen bij het vormgeven van hun leven?
Zoals ik ook beschreef in de beantwoording van vraag 5, hebben jongeren in toenemende mate zorgen over hun toekomst door complexe maatschappelijke vraagstukken die moment spelen in Nederland. Dit blijkt vaker tot angst, onzekerheid en een bepaalde (prestatie)druk te leiden onder jongeren. Ik vind het zorgelijk dat jongeren hiermee aangeven moeite te hebben om goed en fijn te functioneren in het dagelijks leven. Hierover voer ik gesprekken met jongeren, ouders, hulpverleners en bestuurders. Zo wil ik meer horen over signalen en mogelijke oorzaken en samen te kijken wat we kunnen doen om de grote obstakels zo veel als mogelijk weg te nemen.
Bent u van mening dat de prestatiedruk voor jongeren, zoals ook genoemd in uw interview in het AD, inmiddels buitenproportioneel is geworden? Wordt er wat u betreft inderdaad te veel verwacht van kinderen en jongeren? En zo ja, hoe is deze tendens, bijvoorbeeld op scholen, dan ontstaan? Waar komt de «we moeten eruit halen wat erin zit» mentaliteit in het onderwijs vandaan?
Ik vind de toenemende prestatiedruk onwenselijk en we moeten daar iets aan doen. De eerder genoemde maatschappelijke kwesties blijken bij te dragen aan het gevoel van «alles moeten» en hoge verwachtingen vanuit de jongere zelf en vanuit de samenleving. De mentaliteit van «alles eruit halen wat erin zit» is ook onderzocht in onder andere het voortgezet onderwijs, in het rapport «Druk in het voortgezet onderwijs»12. Uit dit rapport blijkt dat scholieren vooral door toetsen, cijfers en huiswerk een grote (prestatie)druk ervaren. Bijna driekwart van de ondervraagde havo- en vwo-scholieren ervaart best veel tot veel druk om goede resultaten te halen op school.
In de Monitor mentale gezondheid en middelengebruik13 komt voor het hoger onderwijs ook naar voren dat stress en prestatiedruk belangrijke factoren zijn voor psychische klachten en emotionele uitputtingsklachten. Studenten die meer stress en prestatiedruk ervaren, hebben minder veerkracht.
Op dit moment wordt er in opdracht van mijn collega’s van OCW een verdiepend onderzoek gedaan naar stress en prestatiedruk bij studenten in het hoger onderwijs. De resultaten worden voor de zomer (2023) verwacht en geven ook aanknopingspunten voor handelen voor zowel OCW als de onderwijsinstellingen.
Daarnaast neemt de Minister van OCW al een aantal maatregelen om de (mentale) druk op studenten te verminderen door de herinvoering van de
basisbeurs, de aanpassing van het bindend studieadvies, de pilots in het kader van «Slimmer Collegejaar» en de extra middelen voor de instellingen vanuit het Bestuursakkoord14 voor de aanpak studentenwelzijn.
Kunt u in dat licht ook reflecteren op de berichten dat het Nederlands onderwijs kwalitatief juist achteruit gaat en dat de eisen steeds verder naar beneden worden bijgesteld? Is het niet zo dat er juist een steeds verdergaande nivellering in het onderwijs plaatsvind, om tegemoet te komen aan het gemiddeld dalende cognitieve niveau van leerlingen? Hoe rijmt u dat dan met de toegenomen druk om te presteren en maximale resultaten te behalen?
Door meerdere omstandigheden – zoals het lerarentekort en de coronapandemie – staat de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs onder druk. Daarom is het kabinet op verschillende manieren in actie gekomen om het niveau van de basisvaardigheden te verhogen.
De Minister voor PVO wil dat allereerst bereiken door de curriculumbijstelling scholen een veel duidelijke opdracht te stellen. Zo bieden we niet alleen een duidelijke lat, maar deze lat willen we ook hoger leggen dan nu het geval is.
De Inspectie van het Onderwijs stelt daarom de onderwijsresultatenmodellen bij zodat sneller duidelijk wordt of leerlingen kwalitatief goed onderwijs krijgen. Scholen en besturen die onvoldoende scoren, doen mee aan een verbetertraject. Scholen en besturen die (net) voldoende scoren, bieden we via het Masterplan Basisvaardigheden extra steun om beter te worden.
Het uiteindelijke doel is dus een kwaliteitsverbetering op alle niveaus en niet een nivellering. De doelen daarbij moeten ambitieus zijn geformuleerd, maar wel realistisch genoeg om onevenredige prestatiedruk op te leggen.
Hoe kan het dat er in steeds meer gezinnen sprake is van «opvoedingsproblemen», zoals de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) schetst? Om wat voor problemen gaat het dan en waarom hebben we in toenemende mate problemen met het opvoeden van onze kinderen? Vraagt de maatschappij teveel van ouders? Hebben we te weinig tijd om onze kinderen op te voeden? Is de wereld waarin ouders/verzorgers kinderen moeten grootbrengen te complex geworden?
Zoals ik eerder benoem in de beantwoording van vraag 6 en 7, beschrijft het NJI in een recente essay de fundamentele veranderingen in de samenleving die forse weerslag hebben op het leven van kinderen, jongeren én opvoeders. Ieder gaat daar op zijn of haar manier mee om. Uit een peiling van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid blijkt dat een groot deel van de ouders de opvoeding in 2021 als moeilijk ervaart.
Een toenemend aantal kinderen en jongeren lijkt in de studies signalen af te geven dat ze niet gedijen in de omgeving waarin ze opgroeien en opgevoed worden. Kinderen en jongeren geven daarmee een het signaal van een gemis af: een gemis aan een hoopvol toekomstperspectief en aan een pedagogisch antwoord op de obstakels van het opgroeien in de hedendaagse Nederlandse samenleving.
Het NJI adviseert dan ook om aandacht te vragen voor de verbetering van die omgeving. Dat kan niet zonder een discussie over de vraag in wat voor samenleving we het opgroeien en opvoeden willen plaatsen. Het helpt als in de samenleving − burgers, professionals, politiek − meer consensus is over een aantal kwesties. Wat zijn belangrijke waarden in het opgroeien van kinderen? Wat is wel en niet normaal? Leggen we de geluksnorm niet te hoog? Wat houdt goed opvoeden in? Wat mogen we verwachten van preventie en jeugdzorg? Hoe kijken maatschappelijke actoren naar hun pedagogische verantwoordelijkheid? En hoe kunnen jongeren hierover meedenken en meebeslissen? Dit zijn bij uitstek vragen die aan de orde komen in de maatschappelijke dialoog die ik ben gestart.
Kunt u duiden waarom steeds meer jongeren met «lichte» problematiek, zoals slaapproblemen en dyslexie, terechtkomen in de jeugdhulp? Ligt dat aan ouders, die te snel een te groot probleem zien en zo ja, waar komt dat volgens u dan vandaan? Ligt dat aan scholen die te snel een te grote zorgvraag signaleren? Of is er te weinig geld, mankracht en tijd in de onderwijs- en zorgsector om dergelijke lichte problemen op tijd te triageren en aan te pakken, waardoor de problematiek zwaarder en complexer wordt en er uiteindelijk wel degelijk zwaardere (jeugd)hulp nodig is, wat vervolgens weer resulteert in grotere druk op de zorgketen?
In een essay uit 201915 beschreef het NJI al dat het nieuwe stelsel ook een rol speelt bij het groeiend jeugdhulp gebruik. Het betreft de hoge verwachtingen over en tegelijkertijd de beperkte stand van ontwikkeling van de preventie en de jeugdzorg. Professionals lijken veiligheidshalve vaak te kiezen voor de inzet van zorg, terwijl de resultaten van die zorg beperkt zijn. De kennisontwikkeling in de sector is namelijk nog relatief jong. Tegelijk wordt bestaande kennis te weinig gebruikt. Dat stuwt het aantal kinderen en jongeren dat in zorg zit omhoog. Dit ga ik met de alle betrokkenen aanpakken in de Hervormingsagenda Jeugd.
Indien het «getuur op telefoontjes» en de invloed van sociale media inderdaad een dusdanig grote, negatieve invloed heeft op het welbevinden van jongvolwassenen, hoe gaan we dat dan aanpakken? Bent u zich bewust van de vele dubieuze websites en digitale platforms waarop meisjes, bijvoorbeeld, worden aangespoord om zich uit te hongeren om dun te worden, of jongeren tips krijgen om zichzelf van het leven te beroven? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat dit soort uitwassen op internet en sociale media aan banden gelegd worden?
In de aanpak Mentale gezondheid: van ons allemaal zet ik mij – samen met de collega’s – in op de mentale gezondheid van jongeren en jongvolwassenen. Ik heb hierin nadrukkelijk aandacht voor de leefomgeving van jongeren zelf en de online leefomgeving is hier onderdeel van. Samen met jongeren zelf en partners zoals MIND Us en het Netwerk Mediawijsheid, zet ik onder meer in op het stimuleren van mediawijsheid, digitale vaardigheden en digitale balans van Nederlanders, en in het bijzonder dus voor jongeren en kwetsbare inwoners. Hierin wordt ook het belang van de rol van ouders/opvoeders omtrent gezond sociale mediagebruik meegenomen. Ook wordt door de Minister van OCW verkend hoe de bewustwording rondom bewerkte advertenties op o.a. sociale media hierin een rol kan spelen, conform de motie Van der Laan (D66)16.
Daarnaast wordt in de beantwoording van recent gestelde Kamervragen17 van de leden Slootweg en Kuik (CDA) ingegaan op de verantwoordelijkheid van sociale mediaplatforms op het borgen van de rechten en belangen van jongeren. De Staatssecretaris van BZK spreekt in haar overleggen met de sector de sociale mediaplatforms aan en brengt negatieve effecten van sociale media onder de aandacht bij grote techbedrijven.
Heeft u een idee wat de invloed is van maatschappelijke ontwikkelingen in het buitenland, bijvoorbeeld vanuit de Verenigde Staten, op de gemoedstoestand van jonge mensen? Wat doet de grote aandacht voor bepaalde ideologieën, zoals bijvoorbeeld de transgenderbeweging en de Black Lives Matter (BLM)-movement, met het welzijn van jonge mensen? Welke invloed heeft de zeer aanwezige diversiteits- en inclusiviteitsbeweging en de daarmee gepaard gaande cancelcultuur op hen?
Er zijn diverse redenen en oorzaken die leiden tot een verslechterde mentale gezondheid. E zijn geen directe causale relaties tussen de genoemde maatschappelijke ontwikkelingen/ideologieën die worden genoemd in de vraagstelling. Naar mijn weten is er geen onderzoek waaruit dit blijkt.
Wat vindt u ervan dat het aantal jonge mensen – met name meisjes en jonge vrouwen – dat zich meldt met genderproblematiek sterk toeneemt en de aanzwellende zorgen die experts daarover hebben? Waarom twijfelen zoveel jonge mensen aan hun (gender)identiteit?
Er is de laatste jaren sprake van een nog onverklaarbare sterke stijging van de vraag naar transgenderzorg in Nederland. ZonMw is daarom door de Minister van VWS gevraagd om, gefinancierd door het Ministerie van VWS, wetenschappelijk onderzoek te faciliteren om hier meer inzicht in te krijgen. Dit onderzoek is inmiddels afgerond en uw Kamer is hier inmiddels over geïnformeerd18.
Waarom denkt u dat zoveel jongeren aangeven dat zij mentale hulp nodig hebben, maar die hulp vervolgens niet zoeken en/of niet kunnen vinden/krijgen? Is de weg naar hulp onduidelijk, is er te weinig hulp, durven jongeren niet open te zijn over hun problemen, en/of is er in de hulp- en zorgsector te weinig kennis en expertise om jongeren te helpen? En hoe kunnen we zorgen dat jongeren wel (eerder) hulp zoeken, zonder daarvoor gelijk het professionele (jeugd)zorg/hulp systeem aan te spreken?
Ik vind het belangrijk dat jongeren weten waar zij mentale hulp en ondersteuning kunnen vinden en krijgen. Dit gaat gelukkig al vaak goed, maar kan altijd beter. Zeker nu de mentale gezondheid en het welbevinden onder jongeren onder druk staat. Met de aanpak Mentale gezondheid: van ons allemaal zet ik in om die hulp en ondersteuning zo goed mogelijk te kunnen bieden aan jongeren. De doelen van de aanpak gaan over het bespreekbaar en zichtbaar maken van het belang van mentaal gezond zijn en blijven, het bieden van laagdrempelige ondersteuning en het bieden van handvatten om met de eigen mentale gezondheid aan de slag te gaan. Dit doen we samen met maatschappelijke partners, het bedrijfsleven en het sociale en culturele domein. Zo zijn er al interventies en platforms als de «Alles Oké? Supportlijn» en Jongerenhulponline, met als doel: het verbeteren van de mogelijkheden voor jongeren om op de juiste plek de meest passende anonieme hulp te kunnen ervaren, met een goede verwijzing naar lokale voorzieningen in eigen omgeving als dit nodig blijkt.
Betalingen aan de Rutgers Stichting |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid tussen 2016 en 2022 betaald aan de Rutgers Stichting?
Het is niet mogelijk gebleken om over deze periode een exact overzicht van alle individuele betalingen uit de systemen te halen. Tussen 2016 en 2022 is er in ieder geval € 305.110,- aan de Rutgers Stichting overgemaakt.
Waarom (voor welke diensten of producten) heeft het ministerie dit bedrag aan de Rutgers Stichting betaald?
De Rutgers Stichting heeft bijdrages ontvangen voor onder meer het doen van onderzoek onder auspiciën van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar data omtrent de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld 2020 1. Daarnaast zijn aan de Rutgers Stichting betalingen gedaan voor het ontwikkelen van gedragsinterventies en richtlijnen gericht op het voorkomen van (online) seksueel grensoverschrijdend gedrag en het verminderen van recidive. Een concreet voorbeeld van een dergelijke gedragsinterventie is So-cool, dat gericht is op jongeren van 12 tot 23 jaar met een IQ tussen 50 en 85 die delicten hebben gepleegd en tekorten hebben in sociale probleemoplossingsvaardigheden. So-Cool richt zich ook op een intermediaire doelgroep, namelijk de ouders of opvoeders en een vertrouwenspersoon uit het netwerk van de jongere2.
Het bericht 'Vrijblijvend kwaliteitskompas is feestje voor zorgaanbieder' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrijblijvend kwaliteitskompas is feestje voor zorgaanbieder»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend.
Deelt u de mening van partijen (Patientenfederatie Nederland, Verenso, V&VN en Zorgverzekeraars Nederland) die hebben meegewerkt aan het nieuwe kwaliteitskompas dat het kompas te vrijblijvend is en geen concrete, toetsbare afspraken bevat? Zo nee, waarom niet?
Alle partijen die hebben meegewerkt aan het kompas steunen deze beweging en de ontwikkelagenda. Een paar partijen zoekt meer houvast op het vervolgproces en tijdslijn. De genoemde elementen van deze partijen vormen onderdeel van de ontwikkelagenda, daarom hebben ze gezegd «ja, mits». Het Zorginstituut heeft het toetsingsproces doorlopen en heeft de betrokken partijen gesproken. Het Zorginstituut heeft besloten partijen extra tijd te geven om op korte termijn een gedragen procesvoorstel voor de concretiseringslag te maken2. Het Generiek kompas «Samen werken aan kwaliteit van bestaan», inclusief meetinstrumenten, moet uiterlijk 1 december 2023 klaar zijn. Een onafhankelijk voorzitter gaat dit proces begeleiden. Ik heb er alle vertrouwen in dat op deze wijze een gedragen nieuw kader tot stand zal komen.
Klopt het dat professionals en cliënten met het nieuwe kwaliteitskompas straks niet weten waar zij aan toe zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wie van de partijen uit het veld, patiënten, zorgaanbieders, zorgverleners, zorgverzekeraars of cliëntenorganisaties, heeft voorgesteld om in het nieuwe kwaliteitskompas af te stappen van de huidige bezettingsnorm uit het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met Zorgverzekeraars Nederland van mening dat de inbreng en instemming van alle beroepsgroepen nodig is voor het kwaliteitskompas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u de Kamer het nieuwe kwaliteitskompas willen toezenden? Zo nee, waarom niet?
Als het nieuwe Kwaliteitskompas bij het Zorginstituut is geregisterd zal ik het aan de Kamer toesturen.
Schaamt u zich nu niet kapot dat u actief beleid voort waarmee er bovenop de 1,6 miljard euro die u volgens het CPB (CEP) bezuinigt op het personeel in verpleeghuizen nog meer zorgmedewerkers het verpleeghuis uit bezuinigd zullen worden?
Het beleid van het kabinet is erop gericht om de zorg toegankelijk, betaalbaar en van goede kwaliteit te houden. In het licht van de vergrijzing en de krappe arbeidsmarkt is het daarbij nodig om de zorg anders te organiseren. Er is geen sprake van dat zorgmedewerkers worden wegbezuinigd uit verpleeghuizen. Integendeel. De maatregelen van het kabinet remmen de groei van de toenemende vraag naar zorgmedewerkers af. Dat is van belang in het licht van de arbeidsmarkt. Rekening houdend met voorgenomen beleid zijn er in 2026 nog steeds 65 duizend extra zorgmedewerkers nodig in de verpleegzorg (in plaats van 75 duizend bij ongewijzigd beleid).
Realiseert u zich dat huidige personeelstekort in de verpleeghuizen van 17.900 medewerkers ten opzichte van een gemiddelde bezetting van twee zorgmedewerkers op acht bewoners tijdens piektijden (voormalig Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg) door u alleen maar groter wordt? Waar ligt voor u de bodem van de personeelsbezetting in onze verpleeghuizen?
Eind 2022 waren er in de branche Verpleeghuizen, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) 18.700 openstaande vacatures. Als we de thuiszorg en de niet-zorgfuncties buiten beschouwing laten, ligt het aantal openstaande vacatures voor zorgpersoneel in de verpleeghuiszorg ergens tussen de 10.000 en 12.000.
Mijn beleid is erop gericht om dit aantal zo laag mogelijk te houden. Dit doe ik onder andere via het programma TAZ (Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & Welzijn). De situatie op de arbeidsmarkt in Nederland is echter zodanig dat dit geen gemakkelijke opgave is, voor mij niet en met name voor de werkgevers niet. Ik kan dan ook niet uitsluiten dat het aantal openstaande vacatures de komende jaren nog wat oploopt in de verpleegzorg, waarmee de organisatie van zorg lastiger wordt. Dat maakt het nog meer van belang dat we naast inzetten op behoud van zorgmedewerkers, ook inzetten op het anders organiseren van de (verpleeg)zorg.
Kwaliteitsmonitoring van coronavaccins |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hoe werd/wordt de kwaliteit van de coronavaccins in Nederland gemonitord?
Wanneer fabrikanten een medicijn of vaccin indienen om goedgekeurd te worden voor toelating tot de Europese markt, moeten zij data aanleveren conform in Europa vastgelegde regels. Fabrikanten moeten een dossier aanleveren dat uit vijf onderdelen bestaat, waaronder het productieproces en kwaliteit (inclusief alle testen die de fabrikant uitvoert om de kwaliteit te waarborgen). In Europa beoordelen beoordelingscomités binnen het Europees Medicijn Agentschap (EMA) nieuwe medicijnen en vaccins. In deze comités zijn alle 27 nationale medicijnautoriteiten van de Europese Unie vertegenwoordigd, ook het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Na afloop van het registratieproces voor een nieuw vaccin, vindt er controle plaats van alle afzonderlijk geproduceerde batches (partijen). Voordat een partij vaccins voor gebruik wordt vrijgegeven, moet deze uitgebreid worden getest. Dit wordt niet alleen door de fabrikant gedaan, maar ook door een onafhankelijk nationaal controlelaboratorium (Official Medicines Control Laboratory, OMCL). In Nederland is het OMCL onderdeel van het RIVM. Het OMCL gaat aan de hand van productie- en controleprotocollen na of de fabrikant de partij heeft geproduceerd volgens de eisen die zijn vastgelegd in het registratiedossier en in de Europese Farmacopee. Daarnaast worden monsters van de betreffende partij in een onafhankelijk laboratoriumonderzoek (door een OMCL) gecontroleerd op hun kwaliteit. Het doel van deze zogenaamde partijgewijze vrijgifte («batch release») is het extra waarborgen van de kwaliteit en veiligheid van partijen. Een partij vaccins mag pas op de markt komen als alle controles door de fabrikant en het OMCL zijn uitgevoerd en als de resultaten voldoen aan de strenge kwaliteitseisen. Het OMCL verstrekt dan een batch releasecertificaat aan de fabrikant. Dit certificaat is geldig voor de gehele Europese Unie. Bovengenoemde procedure geldt ook voor COVID-19-vaccins. In de praktijk wordt dus iedere partij vaccins onafhankelijk onderzocht door een overheidslaboratorium. Informatie over de testen die de OMCL’s uitvoeren is voor ieder type vaccin te vinden in richtlijnen op de site van de European Directorate for the Quality of Medicines & Healthcare (EDQM). Het testen en vrijgeven van partijen vaccins is gespreid over laboratoria in Europa. Zo onderzoekt het OCML van het RIVM voor Europa de COVID-19-vaccins van AstraZeneca, het Duitse Paul Ehrlich Institute de COVID-19-vaccins van BioNTtech/Pfizer en het Oostenrijkse Agentur für Gesundheit und Ernährungssicherheit (AGES) onderzoekt de Moderna COVID-19-vaccins. Deze laboratoria leggen aan elkaar verantwoording af. Dit is al eerder vermeld in de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) van 30 december 20211.
Welke tests werden/worden uitgevoerd op elke batch van de coronavaccins, voordat deze werden/worden toegestaan voor gebruik?
Zie antwoord vraag 1.
Wie was/is verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze tests en hoe werden/worden de verantwoordelijke partijen gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak werden/worden de tests uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de vaccins blijven voldoen aan de specificaties?
Zie antwoord vraag 1.
Was/is er een procedure voor het geval afwijkingen worden gevonden tijdens deze tests?
Als het resultaat van de controles niet voldoet aan de gestelde eisen, wordt de partij afgekeurd en wordt hiervoor geen Europees batchreleasecertificaat afgegeven. De partij mag dan niet op de Europese markt worden gebracht. Alle aangesloten OMCL-leden worden hiervan onmiddellijk op de hoogte gesteld.
Werden/worden de resultaten van deze tests openbaar gemaakt? Zo ja, waar? Zo nee, waarom niet? Waar worden deze resultaten dan bewaard?
Vanwege de commercieel vertrouwelijke aard van deze informatie zijn testuitslagen en productiedetails niet deelbaar. Zie de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen FvD van 9 december 20212.
Op welke locatie(s) vond/vindt de productie van de vaccins die in Nederland zijn toegediend, plaats?
De vaccins die Nederland in het vaccinportfolio heeft, worden op verschillende locaties in verschillende landen geproduceerd. Deze informatie staat in het registratiedossier. Op iedere productielocatie gelden dezelfde wettelijke eisen en kwaliteitsnormen
Hoeveel vaccinbatches en doseringen zijn er tot dusver voor Nederland geproduceerd?
COVID-19 vaccinbatches worden op basis van aankoopovereenkomsten met verschillende farmaceuten op Europees niveau afgenomen. De vaccins worden daardoor gezamenlijk geproduceerd voor de EU lidstaten en niet voor één specifiek land.
Welke partijen waren/zijn betrokken bij het productieproces en welke kwalificaties hebben ze?
De Europese inspectiediensten houden doorlopend toezicht op de fabrikanten. In Nederland doet het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen dit.
Wat zijn de precieze normen waaraan het productieproces van de vaccins moet voldoen en waar zijn deze gepubliceerd?
Het productieproces moet worden uitgevoerd zoals vastgelegd in het registratiedossier, welke is goedgekeurd door het Europees Medicijnagentschap (EMA). Dat registratiedossier is beoordeeld door de Europese geneesmiddelen autoriteiten en getoetst aan de Europese geneesmiddelen wet, de Europese Farmacopee, alsmede de verschillende richtsnoeren. Deze richtsnoeren zijn te vinden op de website van het EMA. Daarnaast is er een openbaar verslag van de overwegingen bij de beoordeling en vergunningverlening (European Public Assessment Report, EPAR) van elk van de toegelaten vaccins. De fabrikant moet bij de productie zich houden aan de Good Manufacturing Practice (GMP)-richtlijnen, zoals vastgelegd in Eudralex-Volume 43.
Hoe worden de vervaldatums van de vaccins vastgesteld?
De houdbaarheid van de verschillende vaccins wordt vastgelegd in het registratiedossier aangeleverd door de Aanvrager/Registratiehouder. Deze claimt in het dossier een bepaalde houdbaarheid op basis van houdbaarheidsonderzoek; voor zulk onderzoek bestaan richtsnoeren die op de EMA website te vinden zijn4, 5. De houdbaarheid en bijbehorende onderzoeksgegevens worden door het EMA beoordeeld; de vastgestelde houdbaarheid zoals vermeld in de samenvatting van de productkenmerken (SmPC) is de door de EMA goedgekeurde houdbaarheid.
Hoe wordt de kwaliteit van de vaccins na verloop van tijd en tijdens de opslag bewaakt?
Er bestaan strenge protocollen en eisen voor de bewaring van vaccins waar organisaties aan dienen te voldoen. Dit geldt overigens niet alleen voor de bewaring, maar ook voor de productie, vrijgifte en kwaliteitscontroles. Het naleven van deze protocollen en eisen wordt gecontroleerd door de relevante Supervisory Authority/Inspecties.
Wie is verantwoordelijk voor het veilig toedienen van het vaccin?
De zorgverlener die de prik zet is verantwoordelijk voor het op de juiste manier toedienen van het vaccin volgens de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM.
Hoe worden tegenstrijdige rapporten over de kwaliteit van het vaccin geverifieerd en door wie?
Ik ben niet bekend met tegenstrijdige officiële rapporten over de kwaliteit van vaccins.
Welke maatregelen worden genomen in geval van een productieprobleem?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Daarnaast ziet de Supervisory Authority erop toe dat productiefaciliteiten produceren volgens de GMP-richtlijnen, en dat alleen partijen/batches die voldoen aan de eisen, worden vrijgegeven voor gebruik.
Hoe transparant is de regering over de kwaliteit van de vaccins?
Zie antwoord op vraag 6. Er is een openbaar verslag van de overwegingen bij de beoordeling en vergunningverlening (European Public Assessment Report, EPAR). Hierin is relevante informatie over de kwaliteit van vaccins samengevat.
Drugs per post |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Michon-Derkzen over het bericht «Drugs per post neemt vlucht: Overal ter wereld meer dancefeesten»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de, in de antwoorden op deze vragen genoemde, verkenning op welke wijze een gezamenlijk postteam tussen politie en douane ingevuld kan worden?
Ik ben verheugd te kunnen melden dat naar voorbeeld van de Hit and Run Cargo teams op de logistieke knooppunten de aanpak versterkt wordt door het inrichten van een gecombineerd opsporingsteam bestaande uit medewerkers van de politie, douane en Openbaar Ministerie. Doel van het team is het intensiveren van de onderlinge samenwerking, het versterken van de gezamenlijke informatiepositie en uiteindelijk duurzaam verstoren van de verspreiding van verdovende middelen. Hiermee volgt het team de uitgangspunten van de Hit and Run Cargo (HARC).
Het team krijgt de naam Hit And Run Post (HARP) en zal zich richten op de strafrechtelijke onderzoeken met een korte doorlooptijd van zo’n 6 tot 8 weken.
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op de deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectieve publiek-private en internationale samenwerking te komen.
Door de Douane wordt de ingezette geïntensiveerde controle op de post- en pakketstroom voortgezet. In overleg met Politie en OM wordt daarbij bezien of geconstateerde vaststellingen kunnen leiden tot een opsporingsonderzoek in bestaande opsporingsteams.
In de antwoorden noemde u dat er samenwerkingsverbanden bestaan tussen de politie en post- en pakketdiensten. Geldt dat voor elk bedrijf uit de top vijf post- en koeriersdiensten?2 Zo ja, waaruit bestaat die samenwerking per bedrijf?
De politie werkt samen met post- en pakketdiensten, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van de e-learning (zie het antwoord op vraag 6) of bij de ontwikkeling van het barrièremiddel (zie antwoord op vraag 7). Het HARP streeft naar een effectieve publiek-private samenwerking. Een exact overzicht van bestaande (lokale) initiatieven ontbreekt. Zie ook het antwoord op vraag 5.
De Douane heeft met PostNL het initiatief genomen om te onderzoeken of er op innovatieve wijze in de poststroom selecties kunnen worden uitgevoerd door middel van een vorm van autodetectie. Hierbij worden scanbeelden geautomatiseerd beoordeeld op de aanwezigheid van tabletten/pillen. Indien deze methodiek succesvol blijkt zal dit breder ingezet worden bij andere post- en pakketdiensten.
Er is tevens sprake van een goede publiek-private samenwerking in de vorm van regulier overleg tussen PostNL en de Douane op Schiphol en Amsterdam. Met de koeriersdiensten is er overleg met de douanekantoren waar deze diensten gevestigd zijn. Hierbij komt de publiek-private samenwerking ook ter sprake.
Is u bekend wat er per jaar door deze (top vijf) bedrijven aan harddrugs wordt onderschept en ingenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat per bedrijf beantwoorden?
Nee, dat is niet bekend omdat er geen registratie plaatsvindt per koeriersbedrijf.
Zijn er naar uw weten inmiddels meer projecten gestart rondom weerbare Post- en Koeriersdiensten? Zo ja, welke? Om wat voor projecten gaat het dan?
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectievere publiek-private te komen. In de uitwerking van de motie Michon-Derkzen c.s.3 wordt hier nader op in gegaan.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangekondigde e-learning over weerbaarheid van post- en koeriersdiensten tegen ondermijnende criminaliteit?
De e-learning is momenteel in ontwikkeling. Er is een bijeenkomst geweest met transportondernemers en securitymanagers van grotere Post- en Pakketdiensten (3 van de top 5), er is een bijeenkomst geweest waarbij een aantal ervaringsdeskundigen (ex-criminelen) kwetsbaarheden van bedrijven in de transport en logistieke sector hebben blootgelegd en er heeft een ophaalsessie plaatsgevonden waarbij experts vanuit verschillende overheidsdiensten waren aangesloten. Het ging om experts van de regionale politie, Landelijke Eenheid, Douane, IL&T, Platforms Veilig Ondernemen, Taskforce- RIEC Brabant-Zeeland en de Avans Hogelschool. Met deze input wordt momenteel de e-learning zelf ontwikkeld en zal bestaan uit twee modules; een gericht op «Transport over de Weg» en een op «Pakketdiensten». Het Platform Veilig Ondernemen Zeeland-Brabant is aanjager en initiator, maar het is de bedoeling dat de e-learning landelijk zal worden uitgerold.
Is het barrièremodel met betrekking tot de distributie van drugs door post- en koeriersdiensten inmiddels gereed? Kunt u hier nader op ingaan? Hoe ziet dit barrièremodel er in de praktijk precies uit? Is er bij de ontwikkeling van het barrièremodel ook aandacht geweest voor het uitbreiden van (nationale) strafbaarstellingen.
Het barrièremodel Synthetische drugs vervoeren via post- en koeriersdiensten is gereed en komt voor de zomer voor deelnemers beschikbaar via een website en via een te downloaden publicatie. Met dit barrièremodel brengt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) samen met verschillende partners het fenomeen in kaart. Hierbij wordt gekeken welke stappen criminelen moeten zetten. Per stap wordt nagegaan welke dienstverleners en gelegenheden het fenomeen mogelijk maken en welke signalen kunnen duiden op criminele activiteit. Hierdoor maken we gelegenheidsstructuren inzichtelijk. Daarna kunnen barrières opgeworpen worden om deze gelegenheden en daarmee het werk van criminelen te verstoren. Met het barrièremodel is ruimte voor preventieve interventies en voor repressieve maatregelen.
Ziet u meer mogelijkheden om post- en koeriersbedrijven op hun verantwoordelijkheden te wijzen? Is er ruimte om deze bedrijven strafbaar te stellen indien zij deze verantwoordelijkheid weigeren te nemen?
De verschillende post- en koeriersbedrijven zijn zich zeer bewust van hun verantwoordelijkheden en er wordt door hen dan ook veel gedaan om drugspakketten en pakketten met andere illegale inhoud te onderscheppen. Zij zoeken de samenwerking zelf ook op met politie, douane ILT en het OM. Ook voeren zij in samenspraak met het bevoegd gezag zelf controles uit en investeren ze in onderzoek. Ik heb op dit moment daarom geen behoefte aan een wettelijke grondslag voor het strafbaar stellen van bedrijven.
Is bekend welke landen het meest betrokken zijn bij de verzending van drugs per post via Nederland, zowel inkomend als uitgaand? Is er een overzicht van strafbaarstellingen in de meest betrokken landen?
De douane houdt bij welke landen betrokken zijn bij de meeste inbeslagnames.
Dat gaat om aantallen inbeslagnames, ongeacht welke soort en welke hoeveelheid drugs. Dat zijn bij de inkomende stroom: Suriname, Peru, De Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Canada.
De landen betrokken bij de meeste inbeslagnames bij de verzending van drugs per post via Nederland zijn bij de uitgaande stroom: Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Australië.
Het betreft allerlei soorten drugs, dat verschilt per land. Deze cijfers zijn afkomstig van de Douane en zien daarom alleen op EU-buitengrens overschrijdend.
Een overzicht van strafbaarstellingen in de betrokken landen is mij niet bekend.
Gesloten jeugdinstellingen. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u het Nationaal Jeugddebat 2023 gezien, waarin jongeren uit gesloten jeugdzorginstellingen in de Kamer vertelden wat er speelt in de gesloten jeugdzorg?
Ja.
Deelt u de mening van deze jongeren dat het belangrijk is om beslissingen die over hen gaan, ook samen met jongeren te maken?
Ja. Want hun ervaringen en ideeën wil ik graag weten voordat ik beslissingen neem die belangrijk zijn voor jongeren. Daarom is het ook goed als jongeren die in een instelling wonen meedoen aan de cliëntenraad. Zij kunnen dan meedenken aan wat er in die instelling gebeurt.
Zo ja, kunt u vertellen op welke manier u de mening van jongeren die jeugdzorg krijgen of in een instelling wonen, meeneemt in het maken van beleid?
Een belangrijke manier om dat te weten te komen is om met jongeren zelf te praten. Daarom doe ik dat altijd als ik op bezoek kom bij een instelling. Hoe zij het vinden bij deze instelling en hoe het beter kan, zijn vragen die ik bijna altijd stel.
Ook zorg ik ervoor dat mijn medewerkers jongeren naar hun mening vragen als voorbereiding op een nieuwe wet of een brief aan de Tweede Kamer.
Wat vindt u van het voorstel van de jongeren om tenminste eens in de drie maanden in gesprek te gaan? Doet u dat al? Zo nee, bent u bereid om dit te doen en jongeren ook op te zoeken in gesloten jeugdzorginstellingen?
Ik doe dit al en zal dit blijven doen.
Wat vindt u ervan dat jongeren aangeven dat een werkbezoek van een Kamerlid of Staatssecretaris eigenlijk niet aangekondigd zou moeten worden, zodat er bij een werkbezoek een echt realistisch beeld wordt laten zien van hoe het leven eruit ziet in een (gesloten) jeugdzorginstelling?
Ik weet niet of dat een goed idee is. Omdat ik altijd met jongeren praat bij een bezoek aan een (gesloten) jeugdhulpinstelling, geloof ik een goed beeld te hebben. Zij vertellen mij ook de dingen die niet goed gaan.
Bent u bereid om met jeugdzorginstellingen in gesprek te gaan over het feit dat meubilair en spullen in sommige jeugdzorginstellingen erg verouderd zijn, wat de jongeren in het debat aangaven?
Ja. Er komt daarover een gesprek met instellingen en ook met gemeenten omdat zij verantwoordelijk zijn voor de financiering.
Wat doet u, aangezien de jongeren ook aangaven dat in grote groepen minder persoonlijke aandacht is en jongeren zich minder thuis voelen, om te zorgen dat er meer hulpverleners komen?
Het is belangrijk dat jongeren die in een instelling wonen persoonlijke aandacht krijgen. Dat is lastig in een grote groep. Onderzoek heeft laten zien dat dat beter kan in een kleinschalige groep. Daarom krijgen de instellingen die kleinschaliger worden ondersteuning. Ik geloof dat het werken in de jeugdhulp dan ook leuker wordt waardoor er meer hulpverleners komen.
Wat vindt u van het voorstel van de jongeren om korte praktijkgerichte cursussen aan te bieden, aangezien de jongeren in het debat aangaven dat het onderwijs in gesloten jeugdzorginstellingen vaak niet aansluit bij de behoefte van leerlingen, ook omdat zij soms tijdelijk in een instelling wonen?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en ik willen dat het onderwijs in de instellingen zo goed mogelijk aansluit bij het onderwijs dat de jongeren al kregen. Als korte praktijkgerichte cursussen daarbij helpen is dat goed en kan dat ook nu al.
Wat vindt u ervan dat jongeren zelf aangeven dat er vaak nog steeds geen onderwijs op havo en vwo wordt aangeboden? Wat gaat u concreet doen om dit op te lossen?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en ik vinden dat jongeren die instellingen wonen het onderwijs moeten krijgen wat bij ze past. Helaas is dat nu niet altijd zo, zoals deze jongeren ook hebben gezegd. Dat willen we veranderen door de school waar de jongeren op zaten voordat ze in de instelling gingen wonen wanneer dat kan verantwoordelijk te maken voor het onderwijs in de instelling. Zo kunnen jongeren die op de havo of vwo zaten dat ook makkelijker blijven volgen als ze in de instelling zitten.
Wat kunt u doen om het probleem van stagediscriminatie bespreekbaar te maken met uw collega in het kabinet en werkgevers, aangezien jongeren die in een (gesloten) jeugdzorginstelling hebben gewoond ook aangeven dat ze hiermee te maken krijgen?
Er is het Stagepact MBO 2023–2027. Daarin staan afspraken om ervoor te zorgen dat alle studenten een stage of leerbaan krijgen met de juiste begeleiding en goede randvoorwaarden.1 Daar horen ook maatregelen bij tegen stagediscriminatie. Die gaan we de komende periode uitvoeren.
Wilt u, aangezien veel jongeren ook te weinig worden voorbereid op hun achttiende levensjaar en alle veranderingen die dan plaatsvinden, zoals het regelen van de zorgverzekering en het op eigen benen staan, dit probleem bespreekbaar maken met de jeugdzorginstellingen zodat iedere jongere zo goed mogelijk wordt voorbereid?
Dat doe ik en blijf ik doen. Want het is belangrijk dat jongeren na hun verblijf in een instelling er goed op voorbereid zijn als ze weer op eigen benen staan.
Deelt u de mening dat vaak ingewikkelde taal wordt gebruikt in debatten en brieven aan de Kamer? Wilt u deze vragen in helder taalgebruik en zo concreet mogelijk beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan hierop te letten en heldere taal te gebruiken.
Een mogelijk verband tussen vaccinaties en de hoge sterfte |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het volgende bericht, geplaatst op 31 maart 2023 door professor Meester op LinkedIn naar aanleiding van een onderzoeksvoorstel naar een mogelijk verband tussen vaccinaties en de hoge sterfte, dat professor Meester heeft ingediend bij – en is afgewezen door ZonMw, een afwijzing waar professor Meester op 19 december 2022 een bezwaar tegen heeft ingediend?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is het correct dat ZonMw een dergelijk bezwaar binnen tien weken moet afhandelen, met in uitzonderingsgevallen een verlengtijd van vier weken?
Dat is correct.
Is het correct dat ZonMw, op het moment dat deze Kamervraag wordt gesteld (3 april 2023) en dus na het verstrijken van de uiterste termijn hiervoor van veertien weken in totaal, dit bezwaarschrift nog steeds niet heeft afgehandeld?
Dat is correct. De actuele stand van zaken is dat op 7 april jl. de beslissing op bezwaar is verstuurd.
Is het correct dat ZonMw hiermee de wet overtreedt?
Het is correct dat ZonMw de wettelijke termijnen heeft overschreden.
Heeft u wellicht een verklaring voor het feit dat na veertien weken ZonMw het bezwaar van professor Meester nog steeds niet heeft afgehandeld?
Ik merk op dat dit een kwestie is van ZonMw zelf. Ik heb geen betrokkenheid bij de beoordeling van onderzoeksvoorstellen noch bij de afhandeling van bezwaren daarover. Om de vraag te kunnen beantwoorden heb ik navraag gedaan bij ZonMw. Daaruit is naar voren gekomen dat het bezwaar deels zag op de motivering van de afwijzing van het onderzoeksvoorstel. Dit deel van het bezwaar is gegrond verklaard. Het advies van de commissie Bezwaarschriften NWO/ZonMw aan ZonMw was om het eerder genomen besluit beter te motiveren op twee punten en het van meer details te voorzien. ZonMw heeft het advies van de Commissie Bezwaarschriften NWO/ZonMw ontvangen op 3 maart 2023. Gelet op de inhoud daarvan, heeft ZonMw enige tijd nodig gehad om te komen tot een goed gemotiveerd besluit. Zo was o.a. consultatie nodig van de beoordelingscommissie om op een zorgvuldige wijze te komen tot een gedegen motivering. Een concept-besluit op bezwaar is daarna voorgelegd aan het ZonMw-bestuur ter accordering, waarna een getekende Beslissing op bezwaar op 7 april 2023 is verstuurd. Overigens heeft ZonMw daarbij aangegeven dat de reden waarom de aanvraag is afgewezen niet is veranderd. De inhoud van het eerdere besluit om de aanvraag af te wijzen is derhalve niet gewijzigd, maar wel beter gemotiveerd.
Is het eerder voorgekomen dat een bezwaar tegen een afwijzing van een onderzoeksvoorstel niet binnen de uiterste termijn van veertien weken door ZonMw is afgehandeld?
Uit navraag bij ZonMw komt naar voren dat dit incidenteel voorkomt.
Bent u, ook gezien het grote maatschappelijke belang, bereid bij ZonMw navraag te doen waarom na veertien weken professor Meester nog steeds geen reactie heeft ontvangen op zijn ingediende bezwaar bij ZonMw en bent u bereid het antwoord van ZonMw naar de Kamer te sturen? Indien u hier niet toe bereid bent, waarom niet?
Inmiddels is bij beschikking van 7 april 2023 door het bestuur van ZonMw beslist op het bezwaarschrift van prof. Meester.
Tot slot, is dit onderzoeksvoorstel van professor Meester dat is ingediend bij en afgewezen door ZonMw het enige onderzoeksvoorstel waarbij expliciet wordt gekeken naar een mogelijke relatie tussen vaccinatie en (over)sterfte? Zo nee, kunt u de Kamer de andere onderzoeksvoorstellen ingediend bij ZonMw doen toekomen waar deze mogelijke relatie wordt onderzocht?
Nee. Binnen lijn 3 van het ZonMw oversterfte programma zijn inmiddels negen onderzoeken gehonoreerd. Zes van deze negen onderzoeken kijken (als primaire focus of als een van parameters) naar een relatie tussen vaccinatie en oversterfte. Meer informatie over de inhoud van de onderzoeken staat op de website van ZonMw.3
Kunt u de bovenstaande vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het advies van de WHO om mensen met een kwetsbare gezondheid een extra coronaprik te geven |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «WHO: extra coronaprik voor mensen met een kwetsbare gezondheid»?1
Ja.
Bent u het eens met dit advies en overweegt u naar aanleiding hiervan toch een extra vaccinatieronde in te voeren voor deze doelgroep?
In het door de indiener opgevoerde artikel staan geen bronnen die doorverwijzen naar directe informatie van de WHO. Ik vermoed dat het artikel is geschreven aan de hand van de uitgebrachte roadmap van de WHO2. In dit document geeft de WHO een algemeen advies, op basis waarvan landen een eigen afwegingkunnen maken ten behoeve van het nationale vaccinatieprogramma. In Nederland adviseert het OMT-V over het aanbieden van een herhaalprik aan specifieke doelgroepen. Gezien de epidemiologische situatie in Nederland heeft het OMT-V op 24 februari 2023 geadviseerd alleen mensen met ernstige immuunsuppressie een herhaalprik aan te bieden. Zij hebben vanwege hun kwetsbare gezondheid baat bij een extra vaccinatie en kunnen hiervoor na verwijzing door de behandelend specialist bij de GGD’en terecht. Deze doorverwijzing wordt per geval beoordeeld. Dit advies heb ik overgenomen en ik heb uw Kamer hierover op 10 maart 2023 geïnformeerd.3 Ik zie geen aanleiding om dit besluit te herzien.
Kunt u reflecteren op dit advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), in het licht van de langdurige over/meersterfte in vele landen, die juist vooral veel oudere en/of kwetsbare mensen treft en waarvan de oorzaak nog steeds onbekend is?
Zoals ik ook in reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 30 december jl.4 en 26 januari jl.5 en op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD) van 19 december jl.6 heb aangegeven is er wereldwijde wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins. Instellingen als het CBG, het RIVM en Lareb houden nieuw onderzoek over veiligheid en effectiviteit nauwlettend in de gaten. Ik zie geen enkele aanleiding om hieraan te twijfelen. Voor ik inga op verdere duiding omtrent de oversterfte wacht ik eerst de resultaten van de onderzoeken naar oversterfte af.
Acht u het niet verstandig om extra vaccinatierondes voorlopig af te wachten tot de reden van de aanhoudende oversterfte verder is onderzocht en er hopelijk meer duidelijk is over wat daaraan ten grondslag ligt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u specificeren wat volgens het Nederlandse kabinet valt onder de classificatie «hoog-medisch risico», voor welke u eerder heeft aangegeven dat een extra coronaprik wel nodig kan zijn?
Naar aanleiding van het 2e OMT-V advies7 van 24 februari jl. is het voor individuele patiënten met een medisch hoog risico mogelijk om een herhaalprik te ontvangen na doorverwijzing door hun medisch specialist. Het betreft personen die door hun aandoening en/of behandeling een verhoogd risico lopen op een ernstig beloop van COVID-19. Dit wordt per geval beoordeeld door de behandelend medisch specialist en er is geen sprake van een specifieke classificatie van patiëntgroepen door het kabinet. Het RIVM stelt samen met beroepsgroepen generieke handvatten op voor de indicatiestelling en timing van een extra herhaalprik.
Kunt u aangeven hoe u deze stelling rijmt met het feit dat juist mensen die ernstige aandoeningen hebben en (daardoor) kampen met een gecompromitteerd immuunsysteem, vaak geadviseerd worden om zich niet te laten vaccineren tegen het coronavirus, aangezien deze vaccins te boek staan als «reactogeen», zoals ook blijkt uit vrijgegeven Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-documenten, wat betekent dat zij relatief veel bijwerkingen genereren, zoals bijvoorbeeld (hoge) koorts, waardoor immuun-gecompromitteerde mensen een relatief groot risico lopen op complicaties na/door vaccinatie?2
Het is niet juist dat immuun gecompromitteerde personen wordt geadviseerd om zich niet te laten vaccineren. Omdat immuun gecompromitteerde personen een groter risico lopen op een ernstig verloop van een SARS-CoV-2-infectie, is vaccineren juist belangrijk. Wel is mogelijk sprake van verminderde effectiviteit van vaccinatie ten gevolge van immuundeficiëntie of immunosuppressief door de onderliggende ziekte of behandeling.
Indien u toch besluit om het advies van de WHO op te volgen en mensen in deze doelgroep gaat oproepen om een extra coronavaccinatie te halen, gaat u deze doelgroep dan actief monitoren?
Zie mijn antwoord op vraag 2. De groep die op dit moment in aanmerking komt voor een extra COVID-19-vaccinatie staat onder behandeling van een medisch specialist en hun gezondheidssituatie wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Verdere monitoring verloopt via de reguliere monitoring van instellingen als het CBG, het RIVM en Lareb.
Blijft u nog altijd bij uw standpunt om niet ook de oversterfte over het jaar 2022 mee te nemen in het aanvullende onderzoek naar de oversterfte?
Het is niet het geval dat de oversterfte in 2020 en 2021 volledig is toegeschreven aan COVID-19. Het oversterfteonderzoek over de periode 2020 en 2021 wordt momenteel nog uitgevoerd. De resultaten van het CBS en het RIVM9 en de systematische literatuurstudie door Cochrane Netherlands10 in lijn 1 van traject 3 zijn inmiddels gepubliceerd. Het is van belang om de verder lopende onderzoeken naar 2020 en 2021 zo snel mogelijk af te ronden om zo beter inzicht te krijgen in de oorzaken van de oversterfte. Ondertussen kunnen onderzoekers zelf uiteraard met de beschikbare data onderzoek doen naar oversterfte in latere periodes.
Bent u zich ervan bewust dat de oversterfte en het aantal COVID-19 doden uit elkaar begon te lopen vanaf eind 2021, na de derde vaccinatieronde? Zo ja, vindt u dan niet dat juist de oversterftecijfers van 2022 van groot belang zijn om een oorzaak te vinden voor de vooralsnog onverklaarbare oversterfte van 2022, aangezien de oversterfte uit 2020 en 2021 al vrijwel volledig is toegeschreven aan COVID-19?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe reflecteert u op het feit dat inmiddels bekend is dat de bijwerkingen van mRNA-vaccinatie sterk toenemen naarmate personen meer prikken hebben ontvangen en het juist de ouderen en kwetsbare mensen in de samenleving zijn die de meeste prikken hebben gehad? Vindt u niet dat, zeker nu het coronavirus de endemische status heeft bereikt en het gevaar van dit virus ook voor de kwetsbare doelgroepen inmiddels steeds minder wordt, een extra «stapeling» van prikken een groter risico vormt dan het coronavirus zelf? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat medisch onderbouwen?
Het is niet correct dat de bijwerkingen van mRNA vaccinatie sterk toenemen. In de basisserie zijn na de tweede prik meer bijwerkingen zoals hoofdpijn en vermoeidheid vastgesteld vergeleken met na de eerste prik. Dit is niet het geval voor de derde prik. Verder geven klinische studies met beide mRNA coronavaccins geen aanwijzingen voor een verandering in de frequentie of ernst van bijwerkingen na additionele herhaalprikken, 11, 12. Dit wordt continu nauwgezet in de gaten gehouden door onder andere het EMA. 13
Klopt het dat nog steeds geen specifiek onderzoek gedaan gaat worden naar het eventuele causale verband tussen coronavaccinatie en de onverklaarbare meer/oversterfte? Zo nee, waarom acht u het niet van belang om deze eventuele relatie uit te sluiten?
Zoals reeds beschreven in de Kamerbrief van 9 februari jl.14 zal onderzoek worden gedaan naar onder meer de relatie tussen vaccinatie en oversterfte. Er zijn inmiddels 9 onderzoeken gehonoreerd waarbij er meerdere onderzoeken gebruik maken van beschikbare test – en vaccinatiegegevens. Deze onderzoeken zullen onder andere determinanten als vaccinatiestatus, type vaccin en aantal vaccinaties meenemen. Voor de verdere inhoud van deze onderzoeken verwijs ik u naar de website van ZonMW.
Heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) u inmiddels op de hoogte gesteld van de eventuele COVID-19 bias bij de doodsoorzakenclassificatie die het CBS toepast? Zo ja, kunt u het antwoord van het CBS delen? Zo nee, kunt u het CBS nogmaals verzoeken deze vraag te beantwoorden?
Zie hiervoor mijn antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van d.d. 20 maart jl.15.
Aangezichtsoperaties bij transgenderzorg |
|
Wieke Paulusma (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de signalen dat gezichtsoperaties bij transgenders niet altijd vergoed worden door de zorgverzekeraar?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel gezichtsoperaties er jaarlijks verricht worden? Kunt u aangeven hoeveel aanvragen van transpersonen er jaarlijks afgewezen worden?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar.
Kunt u uitleggen waarom er bij gezichtsoperaties gewerkt wordt met een machtigingssysteem in plaats van inkoop van zorg in natura?
Aangezichtsoperaties zijn plastisch-chirurgische verrichtingen.
Aanspraak op behandelingen van plastisch-chirurgische aard valt slechts gedeeltelijk onder de basisverzekering. Behandelingen die alleen cosmetisch van aard zijn en dus medisch gezien niet noodzakelijk zijn, zijn uitgesloten van het basispakket. Zorgverzekeraars hebben de wettelijke verplichting om vast te stellen of een vergoeding voldoet aan de voorwaarden.
Voorafgaand aan een behandeling van plastisch-chirurgische aard moet daarom in alle gevallen voorafgaand toestemming (een machtiging) door de zorgverzekeraar worden gegeven, zodat door de zorgverzekeraar vastgesteld kan worden of de aanspraak op de basisverzekering terecht is.
Door het werken met een machtiging wordt vooraf duidelijk of er sprake is van verzekerde zorg. Daardoor krijgt de verzekerde vooraf duidelijkheid over de vraag of zorgkosten worden vergoed. Hiermee wordt voorkomen dat de declaratie achteraf wordt afgekeurd en de verzekerde geconfronteerd wordt met onverwachte kosten.
Kunt u aangeven bij welke andere ingrepen er gewerkt wordt met een machtiging? Kunt u uitleggen hoe het proces van aanvraag en toekenning daar werkt bij deze ingrepen?
De voorwaarden voor voorafgaande toestemming worden opgesteld door de wetenschappelijke verenigingen en vastgesteld door het Zorginstituut Nederland. De precieze voorwaarden voor vergoeding van behandelingen en een limitatieve lijst van ingrepen van plastisch-chirurgische aard staan beschreven in de Werkwijzer beoordeling behandelingen van plastisch-chirurgische aard.
De limitatieve lijst is te vinden op: https://www.vecozo.nl/globalassets/documenten--downloads/diensten/machtigingenportaal/formulieren-medisch-specialisten/limitatieve-lijst-msz-2023.xlsx.
Sinds 2012 verloopt het machtigingenproces via het VECOZO portaal, waarbij gebruik gemaakt wordt van uniforme formulieren die door alle zorgverzekeraars worden gebruikt voor specifieke behandelingen met een aanspraakbeperking.
De zorgaanbieder vraagt de zorg aan via VECOZO en vult de vragenlijst behorend bij de gevraagde zorg in en verstuurd deze naar de zorgverzekeraar. Bij de zorgverzekeraar worden de aanvragen beoordeeld door medisch adviseurs. Deze adviserend geneeskundigen van de zorgverzekeraars hebben hun werkwijze voor de beoordeling van de machtigingen in 2021 vastgelegd in de «Werkwijzer beoordeling behandelingen van plastisch chirurgische aard» (hoofdstuk 14). Deze is te vinden op de website van de VAV (Vereniging Artsen Volksgezondheid).
Klopt het dat er gewerkt wordt aan een nieuw beoordelingskader voor gezichtsoperaties bij transpersonen door verzekeraars en de VAV Werkgroep plastische chirurgie?
Het beoordelingskader van de Werkwijzer van de VAV bestaat al sinds langere tijd en heeft geen grote inhoudelijke wijzigingen ondergaan. Het beoordelingskader is nog steeds gebaseerd op de internationale richtlijnen voor de behandeling en begeleiding van transseksuelen van de Standard of Care (SOC) van de WPATH (voorheen HBIGDA). Er zijn twee trajecten doorlopen die hebben geleid tot verbeteringen in Hoofdstuk 14 van de werkwijzer. Het nieuwe beoordelingskader is van recente datum (2021).
Er wordt op dit moment niet gewerkt aan verdere aanpassingen van het beoordelingskader. Ik heb begrepen dat er door de betrokken partijen ook nauw contact wordt onderhouden met de patiëntenverenigingen.
Kunt u aangegeven wat de stand van zaken is van die beoordelingskader en of ook vertegenwoordigers van transpersonen betrokken zijn bij de totstandkoming hiervan?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in hoeverre de toets op het «passabiliteitsprobleem» door zorgverzekeraars bij transpersonen, als zij een afweging moeten maken voor het goedkeuren van de financiering voor deze operaties, tot willekeur kan leiden? Hoe wordt dit voorkomen?
Er zijn geen «harde» criteria voor het bepalen van een passabiliteitsprobleem. Dat geldt zowel voor zorgverzekeraars als zorgverleners en transpersonen. Het blijft daarmee een visuele beoordeling van foto’s en indien nodig op het spreekuur van meerdere artsen en/of medewerkers van de functionele eenheid. De medisch adviseur bij de zorgverzekeraar toetst zo zorgvuldig mogelijk de passabiliteit.
Als eerste beoordeelt de medisch adviseur de foto’s op passabiliteit. Bij vermoeden dat er sprake is van passabiliteit voor wens-geslacht, worden meerdere artsen of personen van de functionele eenheid gevraagd om een antwoord te geven op de algemene vraag of de persoon passabel is voor het wens-geslacht. Daarmee wordt willekeur zoveel mogelijk voorkomen en wordt gestreefd naar objectiviteit. Als de persoon passabel is voor het wens-geslacht, wordt er geen machtiging afgegeven.
Indien een persoon als niet-passabel wordt beoordeeld komt de volgende stap, waarin beoordeeld wordt welke aspecten van het gelaat in ernstige mate bijdrage aan het niet-passabel zijn. Voor deze aspecten wordt dan een machtiging gegeven voor vergoeding van correctie. Bij bezwaren kunnen verzekerden op het spreekuur van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar gezien worden.
Kunt u aangeven in hoeverre zorgverzekeraars de criteria voor het beoordelen van de noodzaak voor een aanzicht operatie streng hanteren, waardoor er vaak afwijzingen zijn?
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij beoordelen volgens de afspraken.
Hoe en in hoeverre wordt gecontroleerd via bijvoorbeeld een second opinion of deze afwijzingen op inhoudelijk de juiste grond gebeurt?
Zoals bij het antwoord bij vraag 2 aangegeven, zijn hierover geen gegevens beschikbaar.
Zoals bij het antwoord bij vraag 7 aangegeven, wordt om de beoordeling zo objectief mogelijk te maken worden niet afgewezen dan na raadpleging van meerdere medisch adviseurs. Bij bezwaar worden de transpersonen indien nodig op het spreekuur van de medisch adviseur gezien, samen met een tweede persoon uit de functionele eenheid. De beoordeling wordt dus, indien nodig, niet alleen op basis van foto’s gedaan. Als een verzekerde het niet eens is met een beslissing van de zorgverzekeraar, kan de beslissing onafhankelijk door de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) worden getoetst.
Erkent u dat het doormaken van een transitie al een kwetsbare periode is in iemands leven, dat een operatie daarin een belangrijke stap is in de bevestiging van iemands gendernieuwe geslacht en dat het dus extra belangrijk is dat hier een goede en zorgvuldige afweging gemaakt wordt?
Ik realiseer mij zeker dat een transitie een kwetsbare en belangrijke aangelegenheid is. Zoals hiervoor aangegeven is de inzet om ervoor te zorgen dat iedereen de zorg krijgt die nodig is en om te voorkomen dat de verzekerde achteraf voor verrassingen komt te staan. Daarbij betekent niet dat iedere aanvraag goedgekeurd wordt.