Het bericht dat de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland de noodklok luidt over de zorg van meervoudig ernstig gehandicapten |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) dat de situatie in de zorg voor meervoudig ernstig gehandicapten onhoudbaar is?1
Ja, men heeft mij daarover ook een brief gestuurd.
Kunt u aangeven wat volgens u de norm moet zijn van de zorg die mensen met een meervoudig ernstige handicap horen te krijgen? Wordt naar uw mening momenteel aan die norm voldaan? Bent u bereid over deze norm in gesprek te gaan met VGN?
Alle cliënten hebben recht op kwalitatief verantwoorde zorg, die moet voldoen aan de veldnormen die zijn opgenomen in het Kwaliteitskader voor de Gehandicaptenzorg. Het Zorginstituut Nederland heeft het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg 2017–2022 opgenomen in het register voor kwaliteitsstandaarden. Ik ben reeds in overleg met de VGN over de door hen gestuurde brief.
De inspectie heeft daarnaast onderzocht waar goede zorg aan mensen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) aan moet voldoen. De hieruit voortgekomen zeven kernpunten heeft zij verwerkt in haar toetsingsinstrument. Bij een toezichtronde langs acht instellingen heeft de inspectie geconstateerd dat het mogelijk is om goede zorg, die gegeven wordt volgens de zeven kernpunten, te realiseren. Dit is nu nog niet altijd het geval2. Als kernpunten deels of onvoldoende terug te zien zijn in de praktijk, dan zijn verbetermaatregelen nodig. De inspectie houdt hier toezicht op.
Kunt u uitleggen waarom recente veranderingen in de financiering (Wlz, Wmo en Jeugdwet) het onmogelijk maken voor zorgaanbieders om de verliezen te compenseren die zij leiden door zelf geld bij te leggen om de gewenste zorg te kunnen leveren?
De gehandicaptensector – die volledig publiek wordt gefinancierd – is een financieel gezonde sector. Eind 2015 bedroeg het weerstandsvermogen 32,9% en de solvabiliteit 42,8%. In 2015 (het eerste jaar na de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning) bedroeg het resultaat op gewone bedrijfsvoering 5,3% (CBS, Financiële kengetallen zorginstellingen 2015). Gemiddeld genomen slagen de zorgaanbieders er dus in om eventuele verliezen op onderdelen van de zorglevering op andere onderdelen te compenseren. Het Wlz-brede kostprijsonderzoek dat door de NZa wordt uitgevoerd in de tweede helft van 2017 zal informatie opleveren over de toereikendheid van de tarieven voor zorg aan cliënten met ernstige meervoudige beperking.
Klopt het dat er een significante stijging is van het aantal cliënten dat gebruik maakt van de meerzorgregeling en dat de kans groot is dat deze stijging doorzet?2
Op 1 januari 2016 maakten circa 2.300 cliënten gebruik van de meerzorgregeling (HHM Onderzoek gebruik meer zorg, bijlage bij Kamerstuk 34 104 nr. 138). De zorgkantoren verstrekken het budget voor meerzorg en declareren deze zorg op de prestatie «meerzorg». Op basis van de declaratiegegevens kan ik concluderen dat er in 2016 circa 80.000 meer dagen meerzorg werden gedeclareerd dan in 2015 (Zorprisma, Vektis). Dit impliceert dat het aantal cliënten dat gebruik maakt van de meerzorgregeling is toegenomen met minimaal 220 cliënten. Dit is geen verassend beeld, omdat de meerzorgregeling vanaf 2016 ook van toepassing is op ggz-b en V&V profielen.
Welk budget was er in 2015 en 2016 beschikbaar voor de meerzorgregeling?
De meerzorgregeling maakt onderdeel uit van de regionale contracteerruimte van het zorgkantoor. Er wordt vanuit VWS dus geen apart budget beschikbaar gesteld voor de meerzorgregeling. Hierdoor hebben de zorgkantoren de vrijheid om binnen het totaal van de contracteerruimte meerzorg in te zetten waar dat nodig is. Uit declaratiegegevens (zorgprisma, Vektis) blijkt dat er in 2015 circa € 150 miljoen werd uitgegeven aan meerzorg en in 2016 circa € 170 miljoen.
Hoeveel aanvragen voor de meerzorgregeling zijn er gedaan in 2015 en 2016? Is daarmee in die jaren het gehele budget opgemaakt? Zo nee, wat is er met het overgebleven budget gebeurd?
Ik heb bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) gevraagd bij hoeveel aanvragen voor meerzorg zij een advies hebben uitgebracht. Daarbij moet worden aangetekend dat niet in alle gevallen een advies van het CCE noodzakelijk is, maar wel als er sprake is van mogelijke gedragsproblematiek. In 2015 heeft het CCE 1210 keer geadviseerd over meerzorgaanvragen, in 2016 was dat 1409 keer. In beide jaren lag het aantal aanvragen waarbij de onderliggende indicatie VG5 of VG8 was (deze indicaties zijn het meest voorkomend bij cliënten met een ernstige meervoudige beperking) bijna gelijk, respectievelijk 80 in 2015 en 76 in 2016. Zoals bij vraag 5 aangegeven, maakt de meerzorgregeling onderdeel uit van de regionale contracteerruimte en is er geen afzonderlijk budgettair kader voor.
Is het budget voor de meerzorgregeling in 2017 aangepast ten opzichte van 2015 en 2016?
Zoals ik ook bij vraag 5 heb benoemd, maakt de meerzorgregeling deel uit van de contracteerruimte. De toekenning van meerzorg wordt dus niet beperkt door een afzonderlijk budgettair kader. Bij het versturen van de voorlopige kaderbrief Wlz 2018 (Kamerstuk 34 104, nr. 188) heb ik besloten om het totale Wlz-kader 2017 te verhogen met € 200 miljoen. Dit deed ik naar aanleiding van het meiadvies van de NZa, waarin zij mij adviseerde over de toereikendheid van het budgettaire kader. Met de extra middelen kan voldaan worden aan de gestegen zorgvraag, inclusief meerzorg. De NZa zal mij ook in 2018 rapporteren over de toereikendheid van het budgettaire kader.
Deelt u de mening van de VGN dat het huidige budget van de meerzorgregeling onvoldoende is in 2017 en 2018? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u het budget voor de meerzorgregeling uitgebreid toen u het mogelijk maakte dat cliënten met ernstige lichamelijke beperkingen ook aanspraak kunnen maken hierop? Zo ja, met hoeveel is het budget uitgebreid?3
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat GenX in meer drinkwater zit |
|
Cem Laçin |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten in het Algemeen Dagblad over het aantreffen van GenX in drinkwater op meerdere locaties?1 2
Ik begrijp de zorgen die zijn ontstaan over de berichtgeving dat deze stof in het drinkwater is aangetroffen. Na overleg met de betrokken drinkwaterbedrijven is de conclusie dat de aangetroffen concentraties in het drinkwater ver onder de voorlopige drinkwater richtwaarde van 0,15 microgram/liter liggen zoals deze door het RIVM na onderzoek is vastgesteld. De drinkwaterkwaliteit voldoet daarmee ruim aan de veiligheidseisen en deze staat niet onder druk.
Van welke industrieel geloosde stoffen die in drinkwater terecht kunnen komen is tot op heden onbekend of ze mogelijk schadelijk zijn voor de gezondheid?
Bedrijven zijn verplicht alle stoffen die geloosd worden op te nemen in de vergunningaanvraag of te melden indien ze onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen. Hiernaast is er een zorgvuldig opgebouwd stelsel van monitoring en screenings van het oppervlaktewater, drinkwaterinnamepunten en drinkwater. Dit is bedoeld om mogelijke probleemstoffen tijdig op te sporen, te onderzoeken en aan te pakken.
Sinds 2015 is extra aandacht voor deze zogenaamde opkomende stoffen in de landelijke werkgroep Aanpak Opkomende Stoffen. Dit is toegelicht in de Structurele aanpak opkomende stoffen waarover ik u op 5 juli heb geïnformeerd.3 Hiermee investeren we maximaal om tijdig voldoende te weten en ook tijdig te kunnen ingrijpen.
Wat is uw inschatting van de kosten of inspanningen die gemaakt respectievelijk gedaan moeten worden om lozingen van stoffen pas toe te staan nadat onomstotelijk is bewezen dat zij onschadelijk zijn? Welke mogelijkheden ziet u om via deze route of via andere wegen meer veiligheidsgaranties af te dwingen?
Vanuit het gedachtegoed «Bewust Omgaan met Veiligheid»4 ga ik voor drinkwaterkwaliteit tenminste uit van een basisveiligheid (geen onacceptabele risico’s) maar heb ik ook een ambitie voor de lange termijn (zo laag mogelijke risico’s). Om tot het lange termijn doel te komen zal steeds een integrale en expliciete afweging moeten worden gemaakt waarbij veiligheid voorop staat. Voor het steeds verder verkleinen van risico’s zijn zowel technisch en economisch haalbaarheid, het wettelijke kader, de verdeling van verantwoordelijkheden en de publieke perceptie belangrijke factoren.
Klopt de bewering in het bericht van het Algemeen Dagblad dat de waterkwaliteit voldoet aan de veiligheidseisen, maar dat de kwaliteit wel onder druk staat? Kunt u een overzicht geven van de metingen die u bekend zijn? Acht u het zinvol om aanvullende metingen te verrichten? Zo nee, waarom niet?
De drinkwaterkwaliteit voldoet ruim aan de veiligheidseisen en staat niet onder druk.
Een overzicht van de bij mij bekende (en ook openbare) gegevens staan in de bijlage opgenomen.5
Hiernaast worden er in het kader van de Structurele aanpak opkomende stoffen van gereguleerde puntbronnen (bron die aanwijsbaar op één specifieke plek in riool of oppervlaktewater loost) ook nieuwe soorten van metingen en informatievergaring voorbereid, zoals o.a. de risico gestuurde monitoring door de drinkwaterbedrijven en de activiteiten van de landelijke werkgroep Aanpak Opkomende stoffen.
Bent u bereid om samen met de provincie Zuid-Holland een moratorium of opnieuw aangescherpte vergunningen voor wat betreft het lozen van GenX te overwegen zolang onduidelijkheid bestaat over de mogelijk schadelijke gevolgen hiervan? Ziet u hier nieuwe mogelijkheden voor of blijft dit volgens u juridisch onhaalbaar?
Er is sprake van een aangescherpte ambtshalve wijziging van de vergunning door het bevoegd gezag, de Provincie Zuid-Holland. Hierop is door meerdere partijen beroep ingesteld. Dit ligt nu voor bij de rechter en daarom kan ik hierover nu geen nadere uitspraken doen.
Overigens heeft uw Kamer eerder een motie in relatie tot een moratorium afgewezen6.
Kunt u een inschatting geven van de termijn die nodig is voor het onderzoek dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uitvoert? Bent u bereid om de resultaten zo spoedig mogelijk te delen met de Kamer?
De «Europese stofevaluatie van FRD-902 door Nederland en Duitsland» is in maart 2017 gestart en wordt naar verwachting in maart 2018 afgerond. Daarnaast loopt een nadere duiding door het RIVM over in de toekomst te verwachten concentraties GenX bij het oevergrondwater van Oasen. Dit komt binnen enkele weken gereed. U krijgt de resultaten zo spoedig mogelijk.
Bent u in overleg met de drinkwaterbedrijven Oasen en Evides om te onderzoeken wat zij kunnen verbeteren aan hun filtersysteem teneinde de drinkwaterveiligheid te verbeteren?
Ik ben continu met de drinkwaterbedrijven in overleg over ons gezamenlijk streven naar de best mogelijke drinkwaterkwaliteit en onze lange termijn ambitie naar zo laag mogelijke risico’s. Onderwerpen als verbetering van de monitoring en verbetering van de zuiveringssystemen komen bij dit overleg systematisch aan de orde. De drinkwaterbedrijven besteden structureel veel aandacht aan het continu verbeteren van de drinkwaterkwaliteit.
Wat gaat u doen, of heeft u al gedaan, om de bewoners van de betreffende regio te informeren over de risico’s -hoe klein ook- die zij lopen bij het nuttigen van drinkwater?
Drinkwaterbedrijven hebben de verantwoordelijkheid de bewoners van de regio die zij voorzien van drinkwater te informeren. Zij vullen deze rol goed in.
Kunt u bevestigen of de claim van Chemours juist is, dat de aangetroffen GenX niet uit hun fabriek afkomstig is, en zo ja, welke bedrijven zijn dan mogelijk de bron geweest?3
De misstanden en de winsten in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de situatie van een 21 jarige man die samen met zijn ouders naar de rechter stapte vanwege de slechte zorg die Woonzorgnet hem bood?1
Ik vind dat een onwenselijke situatie. Klachten moeten bespreekbaar zijn en zo goed mogelijk in overleg tussen zorgaanbieder en cliënt(vertegenwoordigers) worden opgelost.
Wat vindt u ervan dat zorginstellingen als Woonzorgnet veel winst maken? Vindt u het acceptabel dat Woonzorgnet vorig jaar een omzet van 9 miljoen euro had en daarvan bijna 1 miljoen euro winst maakte? Vindt u het acceptabel dat in 2016 de drie directeuren samen bijna 500.000 euro salaris ontvingen en de aandeelhouders, waaronder directeuren een winstuitkering deelden van 650.000 euro?
Instellingen hebben een positief bedrijfsresultaat nodig met het oog op de continuïteit van hun dienstverlening en investeringen in bijvoorbeeld een betere kwaliteit van zorg. Op grond van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) gelden regels omtrent winstoogmerk door aanbieders van Zvw- en Wlz-zorg (zie ook mijn antwoord op vraag 7). De IGZ houdt toezicht op naleving van deze regels. Daarnaast heeft de interne toezichthouder van de zorgaanbieder een belangrijke rol. Deze moet beoordelen of het uitkeren van dividend in het belang is van de continuïteit van de aanbieder en de zorgverlening aan patiënten/cliënten. Voorts hebben de partijen die zorg inkopen (de zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten) hier een rol. Zij moeten kritisch kijken met wie zij zaken doen en welke voorwaarden zij daarbij afspreken, bijvoorbeeld over de prijs en kwaliteit van zorg.
Winstdelingen worden op grond van de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot de bezoldiging gerekend indien het gaat om een winstdeling die wordt uitgekeerd in het kader van een dienstverband als topfunctionaris. Winstuitkeringen aan aandeelhouders worden in het kader van de WNT niet tot deze bezoldiging gerekend, omdat dit niet een vergoeding voor arbeid betreft maar voor beschikbaar gesteld kapitaal.
Het kabinet streeft naar maatschappelijk verantwoorde inkomens voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning is. Ik ga ervan uit dat instellingen daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk. Zie voorts mijn antwoord op vraag 9.
Bij overtredingen zal de WNT-toezichthouder, in de zorg is dat het CIBG, handhavend optreden.
Hoe oordeelt u over de signalen van slechte zorg en de positie van te machtige bestuurders die de Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg elke week binnenkrijgt over misstanden in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Misstanden in de zorg vind ik zeer kwalijk. Of het nu gaat om kwaliteit van zorg of over het gedrag van bestuurders. Hier ligt een grote verantwoordelijkheid bij het bestuur en management van zorginstellingen. Het gaat hier vooral ook om «moreel» handelen. Bestuurders en interne toezichthouders in de zorg moeten hun taken op een professionele en integere manier uitvoeren, en daarbij rekening houden met hun cliënten, andere belanghebbenden en de publieke belangen die zij dienen. Op diverse manieren is de positie van clienten (of hun verwanten geborgd). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van J. Schroten van Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg, dat cliënten en ouders weinig macht hebben om een vuist te maken omdat er sprake is van machtsongelijkheid, aangezien zorginstellingen vaak met dure advocaten werken die ouders niet kunnen betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat veel ouders zich zorgen maken over hun zorgbehoevende kinderen, omdat zij de zorg goed geregeld willen hebben, als zij er zelf niet meer zijn? Hoe kunt u ervoor zorgen dat deze ouders zich geholpen en zich meer gesteund voelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik begrijp dat ouders zich zorgen maken over de zorg voor hun kind. Juist ook in de situatie wanneer zij er zelf niet meer zijn. Hierover moeten zij «bij leven» al nadenken en met hun verwanten en personeel van de zorginstelling in gesprek gaan. De positie van de cliënt en zijn verwanten staat centraal in de Kwaliteitsagenda «Samen werken aan een betere gehandicaptenzorg» (Kamerstuk 24 170, nr. 152). Bij het opstellen van die agenda heb ik cliëntenorganisaties en de Stichting Klokkenluiders betrokken. Van belang is een goede dialoog tussen cliënt, verwanten en professionals waarbij onafhankelijke cliëntondersteuning onontbeerlijk is, juist ook in die situatie waarin er geen ouders meer zijn die de cliënt terzijde kunnen staan. Ook de positie van cliëntenraden is hierbij van belang. Cliëntenraden kunnen veel betekenen als het gaat om de kwaliteit van zorg. Dit thema stond dan ook centraal op het congres «Cliëntenraad: Inspraak in kwaliteit» op 9 december 2016. Daarnaast komt er in de tweede helft van 2017 een digitaal platform beschikbaar waar cliëntenraden, verwantenraden en familieverenigingen met en van elkaar kunnen leren. Via dit platform kunnen informatie en ervaringen worden gedeeld.
Begrijpt u dat klokkenluiders het een doorn in het oog is dat belangenorganisaties in de zorg geen vuist maken en dat inspecties niet doorpakken, omdat zij geen individuele situaties in behandeling nemen? Wat kunt u hieraan doen?
Mijn ervaring is dat belangenorganisaties in de zorg wel degelijk een vuist maken en aan de bel trekken als zij problemen constateren. Het is bovendien niet zo dat de IGZ geen individuele meldingen in behandeling neemt. Afhankelijk van de aard en ernst van de meldingen start de IGZ al dan niet een onderzoek. Daarbij kijkt de IGZ of er meerdere meldingen zijn binnengekomen over de desbetreffende zorgaanbieder.
Om veilig te kunnen melden is het daarnaast van belang dat de identiteit van klokkenluiders adequaat wordt beschermd. Bij individuele situaties is het afschermen van de identiteit van een klokkenluider soms lastig omdat naar aard en inhoud de melding herleidbaar is naar de klokkenluider of melders die anoniem willen blijven. Dit maakt het onderzoek van individuele situaties soms complex. Daarom vraagt de IGZ de klokkenluider toestemming om de melding door te sturen aan de betrokken zorgaanbieder of het bedrijf. Indien de klokkenluider geen toestemming geeft of zijn identiteit is onbekend, dan kan de IGZ besluiten om vanwege de ernst van de melding deze toch te onderzoeken. De IGZ weegt in dat besluit de ernst van de melding zorgvuldig af tegen de eventuele herleidbaarheid naar de melder.
Bent u bekend met uw reactie op eerdere vragen waarin u aangaf dat in de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) is bepaald dat winstuitkeringen verboden zijn bij intramurale zorg, maar zijn toegestaan voor extramurale zorg? Kunt u toelichten waarom hiertussen onderscheid wordt gemaakt en n vindt u dit wenselijk? Kunt vervolgens een overzicht geven welke organisaties wel en geen winst mogen uitkeren en welke uitzonderingen hierop zijn?2
Ja. Het onderscheid in de regels omtrent winstoogmerk vloeit voort uit de voormalige Wet Ziekenhuisvoorzieningen (WZV). Instellingen die onder deze wet vielen, werden collectief gefinancierd en liepen dus weinig of geen financieel risico. Winstuitkering werd mede daarom onwenselijk geacht. Sinds de invoering van de WTZi is dit beleid gecontinueerd en kritisch bezien of er sectoren zijn waar het toestaan van winstuitkering de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg zou kunnen bevorderen. Dit heeft bijvoorbeeld geleid tot het Wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch-specialistische zorg.
Het huidige winstverbod is neergelegd in artikel 5 van de WTZi, die betrekking heeft op Zvw- of Wlz-zorg. Bepaald is dat instellingen met winstoogmerk alleen een toelating wordt verleend als zij behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit WTZi) aangewezen categorie. Op grond daarvan is winstoogmerk toegestaan voor: Instellingen voor medisch-specialistische zorg voor zover zij deze zorg uitsluitend leveren in verband met een psychiatrische aandoening en dit niet plaatsvindt in combinatie met Zvw-verblijf; Audiologische centra; Trombosediensten; Huisartsenzorg; Verloskundige zorg; Kraamzorg; Mondzorg; Paramedische zorg; Het verstrekken van hulpmiddelen; Het verlenen van farmaceutische zorg; Ziekenvervoer; Behandeling van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening; De uitleen van verpleegartikelen; Persoonlijke verzorging voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Verpleging voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Begeleiding voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Behandeling, anders dan de behandeling van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Kleinschalige woonvoorzieningen3.
Winstoogmerk is op grond van de huidige regelgeving niet toegestaan voor:
Medisch specialistische zorg (inclusief ZBC’s); Verpleging, verzorging, begeleiding of behandeling van gedragswetenschappelijke aard in combinatie met Wlz-verblijf (intramurale Wlz en intramurale GGZ); Erfelijkheidsadvisering; ADL-assistentie.
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen waarin u aangaf dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toeziet houdt op de WTZi en daarmee ook op de naleving van het winstverbod? Kunt u nader aangeven hoe de Inspectie dit toezicht uitvoert en welke conclusies hieruit zijn getrokken? Zijn er zorgorganisaties geconstateerd die hier misbruik van maken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ja. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 7, zijn de regels omtrent winstoogmerk neergelegd in de WTZi en het Uitvoeringsbesluit WTZi. Indien de IGZ een overtreding op het winstoogmerkverbod constateert dan treedt zij handhavend op.
De IGZ kan een last onder bestuursdwang opleggen, waarmee de verplichting wordt opgelegd om de oude situatie (voor overtreding) te herstellen en om een geldsom te betalen indien herstel van de overtreding niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Ook kan overtreding van het verbod op winstoogmerk er uiteindelijk toe leiden dat de Minister, op advies van de IGZ, de toelating van de desbetreffende instelling intrekt.
Er is tot nu toe één zorgaanbieder waarbij de IGZ van oordeel is dat het verbod op winstoogmerk is overtreden. De IGZ heeft de desbetreffende zorgaanbieder een last onder dwangsom opgelegd. Op dit moment is deze casus juridisch in behandeling omdat de zorgaanbieder formeel bezwaar heeft gemaakt tegen deze, door de IGZ opgelegde, last onder dwangsom.
Hoe kijkt u na vier jaar regeren terug op het feit dat we in de zorg nog steeds situaties tegenkomen waarbij niet alleen veel te hoge salarissen betaald worden, maar er ook winst wordt gemaakt met publiek geld?
In 2013 is de Wet Normering Topinkomens in werking getreden. Deze wet is ook van toepassing op topfunctionarissen in de zorgsector. De wet voorziet met bepalingen over het overgangsrecht in de groep topfunctionarissen die al voor de inwerkingtreding van de WNT een bezoldiging boven de norm ontvingen. De komende jaren dient de bezoldiging van diverse topfunctionarissen conform het overgangsrecht te worden afgebouwd naar de toepasselijke WNT-norm. Inkomens boven de WNT-norm kunnen dus nog in overeenstemming zijn met de wet. Uit een eerste evaluatie van de wet blijkt dat deze goed wordt nageleefd, zoals recent aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 34 654, nr. 3, p. 1).
Wat gaat u doen met de meldingen die de Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg elke week ontvangt? Bent u bereid om naast de cliënten en hun familie te gaan staan om samen op te trekken voor betere zorg?
De meldingen die de Stichting Klokkenluiders ontvangt zijn voor mij input als het erom gaat een beeld te krijgen van de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit in de gehandicaptensector. De Stichting Klokkenluiders heeft hier al eerder aandacht voor gevraagd en ik heb hen daarom betrokken bij het opstellen van de Kwaliteitsagenda voor de gehandicaptenzorg. In de Coalitie Kwaliteitsagenda Gehandicaptenzorg trek ik op samen met vertegenwoordigers van Ieder(in), MEE Nederland, LSR, LFB, KansPlus, V&VN, NVAVG, VGN, Zorginstituut Nederland en de IGZ om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Eén van de acties van de kwaliteitsagenda betreft een onderzoek naar ervaren afhankelijkheid van cliënten in de gehandicaptenzorg. Twee leden van de Stichting Klokkenluiders maken deel uit van de begeleidingscommissie van dit onderzoek. De begeleidingscommissie heeft de onderzoeksopdracht geformuleerd, waarin aandacht is voor de ervaren formele en informele afhankelijkheid, collectief en individueel. Het onderzoek wordt eind 2017 afgerond.
Over de voortgang van de Kwaliteitsagenda Gehandicaptenzorg heb ik u geïnformeerd met mijn brief van 6 juli 2017 «Diverse onderwerpen gehandicaptenzorg en maatwerk in Wlz-zorg thuis» (Kamerstuk 24 170, nr. 162).
“Onderling Verzekerd!” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de eenmalige uitgave «Onderling Verzekerd!» van het Platform Onderlinge Verzekeraars, dat onderdeel uitmaakt van het Verbond van Verzekeraars?
Ja.
Kunt u uitgebreid reageren op de top 10 aanbevelingen van het Platform Onderlinge Verzekeraars in deze uitgave en aangeven wat de mogelijkheden zijn om de aanbevelingen uit te voeren?
Voor de reactie op de aanbevelingen (zie Annex 1 voor een overzicht van de aanbevelingen) en de mogelijkheden om hieraan opvolging te geven is het goed om meer in z’n algemeenheid een onderscheid te maken tussen de aanbevelingen die zich richten op het Europees geharmoniseerde Solvency II regime enerzijds en op het nationale regime voor verzekeraars met beperkte risico-omvang (Basic-verzekeraars/Basic-regime) anderzijds. Daarnaast is het van belang om aan te geven hoe eventuele aanpassing van deze regimes zich tot elkaar verhouden.
Ten aanzien van het Europees geharmoniseerde Solvency II regime is de Europese Commissie inmiddels gestart met de evaluatie van de Verordening onder de Solvency II richtlijn. Onderdeel van deze evaluatie is ook de vraag in hoeverre toezichthouders Solvency II proportioneel toepassen en hoe de proportionele toepassing van Solvency II kan worden verbeterd. Ten behoeve van deze evaluatie vraagt de Europese Commissie advies aan EIOPA, de Europese autoriteit voor de verzekeringssector en de bedrijfspensioensector. EIOPA op haar beurt geeft de sector en andere belanghebbenden meerdere mogelijkheden om input te leveren. De eerste set finale aanbevelingen van EIOPA wordt begin 2018 verwacht. Uiteindelijk zal de Europese Commissie met een voorstel tot aanpassing van de Verordening komen die besproken zal worden tussen de lidstaten en het Europees parlement.
De evaluatie van het nationale regime voor Basic-verzekeraars zal op de Europese evaluatie van Solvency II volgen, zodat de aansluiting van dit regime met Solvency II in stand blijft en gebruik kan worden gemaakt van mogelijke verbeteringen en vereenvoudigingen in dat regime. Op dat moment zullen de aanbevelingen van het Platform die relevant zijn voor eventuele aanpassingen in het regime voor Basic-verzekeraars worden betrokken. Het gaat dan om de aanbevelingen 2 tot en met 5 en aanbeveling 10. Onderstaand wordt ingegaan op de overige aanbevelingen.
Aanbeveling 1 ziet op het introduceren van een nieuwe toezichtcategorie «Middelgroot» met proportionele eisen. Dit is een aanbeveling die binnen het Europees geharmoniseerde Solvency II kader zou moeten worden gerealiseerd. Een aanpassing in de vorm van de introductie van een nieuwe toezichtscategorie maakt geen onderdeel uit van de eerdergenoemde evaluatie en een aanpassing hiervan in Europees verband is op korte termijn dan ook onwaarschijnlijk. De reikwijdte van Solvency II met betrekking tot de grootte van de verzekeraars die onder de richtlijn vallen, is na jarenlange onderhandelingen tot stand gekomen. Proportionaliteit zal op die verzekeraars plaats dienen te vinden. Voor verzekeraars die niet onder de richtlijn vallen, heeft Nederland het Basic-regime ontwikkeld dat eveneens proportioneel moet worden toegepast en daarnaast worden bepaalde heel kleine verzekeraars geheel vrijgesteld van prudentieel toezicht.
Ten aanzien van aanbeveling 6 («werk als overheid en toezichthouder mee aan het creëren van een gelijk Europees speelveld») dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het Europese Solvency II kader en het nationale Basic kader. Binnen het Europese kader werken het kabinet en de Nederlandse toezichthouders reeds samen, waarbij een gelijk Europees speelveld een van de doelstellingen is. Voor het creëren van een gelijk Europees speelveld is overigens EIOPA mede in het leven geroepen. Eén van de taken van EIOPA, het harmoniseren van de Europese toezichtspraktijk, draagt daaraan bij. De verzekeraars die opteren voor een Basic-vergunning zullen in het algemeen geen activiteiten kunnen verrichten buiten Nederland zonder eerst ook in het betreffende buitenland een vergunning aan te vragen voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf. Omgekeerd zullen niet-Nederlandse verzekeraars die niet over een Solvency II vergunning beschikken, indien zij actief willen worden in Nederland, aan dezelfde Basic-vergunningvereisten moeten voldoen. Bij deze verzekeraars speelt de Europese dimensie niet of nauwelijks. Mijn inzet is daarom niet om het nationale Basic-regime voor verzekeraars meer te gaan harmoniseren met de ons de omringende landen. De doelstelling van de evaluatie van dit regime zal eerder zijn om het meer passend te maken voor de verzekeraars die het betreft.
In aanbeveling 7 wordt aan DNB de oproep gedaan om informatie aan accountants, actuarissen en overige adviseurs van verzekeraars te geven over de minimale eisen waar een verzekeraar aan moet voldoen. Ook wordt gevraagd om inhoud te geven aan het begrip «materialiteit». In antwoord hierop geeft DNB aan dat zij op haar website, veelal na overleg met het Verbond van Verzekeraars, informatie en ook «good practices» over verschillende onderwerpen heeft geplaatst. Hieronder valt ook de informatie over de vereisten waar een verzekeraar aan moet voldoen. Daarnaast publiceert DNB in de maandelijkse nieuwsbrieven relevante en actuele informatie, waaronder te verwachten ontwikkelingen, uitkomsten van themaonderzoeken en aanbevelingen.
De invulling van het begrip «materialiteit»1 is in de eerste plaats vooral een zaak van de betrokken beroepsgroepen zelf. De professionals kunnen zelf minimale vereisten op papier zetten voor werkzaamheden die grotendeels samenhangen met wat op hun oordeelsvorming is gebaseerd.
Bovenstaande is ook enige tijd geleden besproken in de rondetafelbijeenkomst van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants en Vereniging van Registercontrollers (NBA-RVC) over materialiteit. Hierbij was ook DNB aanwezig en is aangegeven dat het de beroepsgroepen zelf vrij staat guidelines op te stellen.
In antwoord op aanbeveling 8 («geef als DNB ruime bekendheid aan wettelijke ontheffingsmogelijkheden en hanteer een soepel toekenningsbeleid, verleen bijvoorbeeld ruimhartig ontheffing voor kwartaalrapportages») geeft DNB aan dat zij in de TV-nieuwsbrief van januari 2017 hierover de nodige informatie heeft gegeven; dit onderwerp is ook uitgebreid met het Verbond van Verzekeraars besproken. Daarnaast wordt op pagina 26 van het magazine «Onderling Verzekerd» ook uiteengezet hoe DNB invulling geeft aan proportionaliteit. DNB zal over dit onderwerp de dialoog met de sector blijven aangaan.
Tot slot wordt in aanbeveling 9 door het Platform Onderlinge Verzekeraars opgeroepen de verslaglegging over 2016 als een evaluatie- en leermoment te zien en onderdelen die niet noodzakelijk zijn te schrappen. Deze oproep wordt ter harte genomen en betrokken bij zowel de evaluaties van het Solvency II kader als het Basic-kader.
Bent u bereid om opvolging te geven aan de aanbevelingen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er in Nederland ook ruimte moet zijn en blijven voor kleinere (onderlinge) verzekeraars, zodat er maatwerk geleverd kan worden en dat ook specialistische verzekeraars kunnen blijven bestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Ik deel de mening dat er ruimte voor kleine (onderlinge) verzekeraars moet blijven. De opzet van de huidige Wet op het financieel toezicht – met het speciale Basic-regime – is juist vormgegeven ten behoeve van de kleine (onderlinge) verzekeraars. Daarnaast is het ook voor een gezonde, stabiele en concurrerende verzekeringsmarkt gewenst dat kleine (onderlinge) verzekeraars op de markt kunnen opereren. Proportionaliteit in het toezicht en het leveren van maatwerk dragen hier aan bij en DNB zal in dit kader de dialoog met de sector blijven aangaan.
Deelt u de mening dat de proportionaliteit van de regelgeving een belangrijk uitgangspunt is voor het beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt hieraan dan nu tegemoet gekomen?
Zoals ook uit het antwoord op vraag 4 blijkt, is proportionaliteit een belangrijk uitgangspunt van het toezicht. Hierbij wordt opgemerkt dat het Basic regime een aanmerkelijke vereenvoudiging inhoudt ten opzichte van het Solvency II regime en DNB in het toezicht op de Basic verzekeraars het proportionaliteitsbeginsel hanteert. Bovendien wordt op pagina 27 van het magazine «Onderling Verzekerd» door de secretaris-generaal van Amice, de Europese brancheorganisatie van onderlinge/coöperatieve verzekeraars, aangegeven dat Nederland in de voorhoede zit met het actief ontwikkelen van het proportionaliteitsbeginsel.
Welke mogelijkheden ziet u om in de Nederlandse regelgeving voor verzekeraars meer proportionaliteit aan te brengen?
De laatste jaren zijn meerdere versoepelingen en vereenvoudigingen in het toezichtregime voor Basic-verzekeraars aangebracht. In mijn antwoorden op Kamervragen van 29 mei 2015 ben ik hierop uitgebreid ingegaan.2 Daarnaast is per 1 januari 2016 ook door middel van een wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft een versoepeling aanbracht voor kleine schadeverzekeraars en kleine natura-uitvaartverzekeraars.3 Bij de voorgenomen evaluaties – zowel van het Solvency II kader als het regime voor Basic verzekeraars – zal ook worden gekeken hoe de proportionele toepassing verder kan worden verbeterd.
Wat zijn de verschillen in regelgeving voor kleine en middelgrote (onderlinge) verzekeraars tussen Nederland en de ons omringende landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België, Frankrijk?
Nederland is de enige lidstaat in de Unie die natura-uitvaartverzekeraars kent. Deze categorie verzekeraars valt buiten de reikwijdte van Solvency II, ongeacht hun grootte. Een vergelijking van het toezichtregime van deze verzekeraars met het toezichtregime van andere lidstaten is daarom niet mogelijk. Overigens past Nederland het Basic-regime op alle natura-uitvaartverzekeraars toe, zelfs indien zij groot zijn. Daardoor mogen ook grote natura-uitvaartverzekeraars vereenvoudigde berekeningen en rapportages uitvoeren. Het Basic-regime is ook van toepassing op kleine schadeverzekeraars.
De meest recente informatie over de vraag of lidstaten het Solvency II regime geheel of gedeeltelijk ook van toepassing hebben verklaard op kleine verzekeraars komt uit een rapport van de Europese Commissie uit november 2012, waarin de resultaten van een vragenlijst aan lidstaten over de voorgenomen wijze van implementatie van Solvency II is gepubliceerd. Hieruit blijkt dat alle lidstaten het met elkaar eens zijn dat verzekeraars die buiten de reikwijdte van Solvency II vallen, geen recht hebben op home country control en single licence. Europese concurrentie tussen deze verzekeraars is dan ook minder vanzelfsprekend.
Een deel van de lidstaten was destijds voornemens om een combinatie van Solvency I en Solvency II toe te passen op deze verzekeraars met de bedoeling een lichter regime te creëren, zoals dat ook in Nederland gebeurd is. Sommige lidstaten, waaronder Frankrijk, waren van plan om pas na de inwerkingtreding van Solvency II een op deze groep verzekeraars toegespitst Solvency II regime te gaan ontwikkelen. Andere lidstaten zoals het VK waren juist voornemens om het bestaande regime voor kleine verzekeraars niet aan te passen. Voorts zijn er ook lidstaten waar geen verzekeraars actief zijn die buiten de reikwijdte van Solvency II vallen. Er waren ook lidstaten zoals Finland, die Solvency II van toepassing wilden verklaren op alle verzekeraars, ongeacht hun grootte. Er waren slechts een paar lidstaten, waaronder Duitsland, Polen en Nederland die hele kleine verzekeraars geheel buiten het prudentiële toezicht wilden plaatsen.
De regelgeving in Duitsland verschilt van de Nederlandse regelgeving in ieder geval daar waar het gaat om regels voor verzekeraars met beperkte risico-omvang. De belangrijkste reden hiervoor is dat dit deel van de wetgeving niet Europees is geharmoniseerd en puur nationaal bepaald wordt. De kans op enige concurrentie tussen een Nederlandse verzekeraar met beperkte risico-omvang en een Duitse verzekeraar die buiten de reikwijdte valt van de Solvency II richtlijn is gering vanwege het ontbreken van home country control en single licence. Deze verzekeraars kunnen immers op basis van hun toelating in de lidstaat van hun zetel niet op basis van die toelating ook actief worden in een andere lidstaat. Op het moment dat een Nederlandse of Duitse verzekeraar met beperkte risico-omvang via een bijkantoor wel wil gaan concurreren over de grens zal hij eerst een vergunning moeten aanvragen in de lidstaat van ontvangst. Op dat moment zullen de door de lidstaat van ontvangst gestelde eisen wel gelijk zijn.
Hoe is de regelgeving voor onderlinge verzekeraars in Duitsland geregeld? Waar verschilt dit van de Nederlandse regelgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met het Platform Onderlinge Verzekeraars en het Platform Kleine en Middelgrote Verzekeraars in overleg te gaan over de proportionaliteit van de regelgeving en het toezicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan terugkoppelen aan de Tweede Kamer voor eind 2017?
Zodra de evaluatie van het nationale regime voor verzekeraars met beperkte risico-omvang ter hand wordt genomen, is het ministerie graag bereid met het Platform Onderlinge Verzekeraars en Platform Kleine en Middelgrote Verzekeraars in overleg te treden om te kijken hoe de aanbevelingen hierin kunnen worden betrokken. De uitkomsten daarvan zal ik aan de Tweede Kamer terugkoppelen. Overigens staat het ministerie, los van deze evaluatie, ook gedurende het jaar in contact met het Platform om de verschillende signalen uit de sector te bespreken.
De impact van de Groningse versterkingsopgave voor de zorg |
|
Lilian Marijnissen , Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de eerste inspectierapporten van zorginstellingen Groningen bekend geworden zijn, waarbij panden voor een zeer langdurige periode volledig leeg moeten zijn?
Ja
Kunt u garanderen dat zorginstellingen voor elke noodzakelijke ondersteuning bij u terecht kunnen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u garanderen dat instellingen altijd een beroep op u kunnen doen wanneer regels in de weg zitten? Kunt u schetsen hoe u aan deze belofte invulling gaat geven, bij welke persoon of instantie zij indien nodig terecht kunnen?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat goede zorg te allen tijde gegarandeerd blijft?
Voorop staat dat de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorgverlening nooit in gevaar mag komen. Die verantwoordelijkheid ligt – naast die van de betrokken zorgaanbieders zelf – in de eerste plaats bij de betrokken zorgverzekeraars en/of zorgkantoren. Zij hebben een wettelijke plicht om ervoor zorgen dat hun verzekerden de zorg (blijven) krijgen waar zij recht op hebben. De NZa ziet toe op naleving van deze zorgplicht.
Kunt u garanderen dat niets van de versterkingsoperatie financieel opgebracht moet worden door de instellingen zelf? Op welke wijze gaat u dit met zowel instellingen, als verzekeraars afstemmen?
De kosten voortvloeiend uit de voor de veiligheid noodzakelijke versterkingsopgave komen ten laste van de NAM. De kosten die voortkomen uit toekomstbestendige keuzes, die gemaakt dienen te worden vanwege krimp van de bevolking en veranderingen in de zorg, zijn de verantwoordelijkheid van de aanbieders zelf, het zorgkantoor/de zorgverzekeraar en de lokale overheden. Deze verantwoordelijkheidsverdeling geldt ook in het geval de vernieuwingsopgave naar voren wordt gehaald.
De eerdergenoemde stuurgroep zal in kaart brengen welke verschillende kostensoorten te onderscheiden zijn (vastgoed, exploitatie, verhuiskosten, kosten voor tijdelijke huisvesting etc), welke bedragen daaraan zijn verbonden en voor wiens rekening deze kosten dienen te zijn en hoe het beste kan worden omgegaan met eventuele knelpunten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze operatie een zo klein mogelijke last wordt voor de bewoners?
Op welke wijze gaat voorkomen worden dat bewoners van (zorg) instellingen tweemaal moeten verhuizen.? Welke compensatie gaat geboden worden voor geleden ongemak?
Deelt u de mening dat de zorg er na deze ellendige operatie in ieder geval beter voor zou moeten staan dan voor deze opgave? Deelt u de mening dat patiënten en bewoners dat verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die mening deel ik. Het zou niet goed zijn om sec te kijken naar de aardbevingsbestendigheid van het zorgvastgoed. De versterkingsopgave moet ook worden gebruikt voor verbetering en verduurzaming. Een dergelijke integrale benadering maakt het mogelijk om de zorgverlening beter aan te laten sluiten op de behoeften van patiënten en bewoners. Ook draagt het bij aan de kwaliteit en veiligheid van de zorg en het algehele wooncomfort. Zoals eerder aangegeven is een programma hiervoor in voorbereiding.
Is het gezien de grootte en complexiteit van de versterkingsopgave niet verstandiger om over te gaan tot een verdere verlaging van de gaswinning om daarmee meer en nog ingrijpender versterkingsopgaven te voorkomen? Wilt u daarnaast komen met een afbouwplan voor de gaswinning, waarbij ook de kleine velden worden betrokken? Zo nee, waarom niet?
Het productieplafond voor de gaswinning in het Groningenveld wordt per 1 oktober 2017 al beperkt met 10% tot 21,6 miljard m³ per jaar. De Minister van Economische Zaken heeft zich bij zijn beslissing hierover gebaseerd op het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen over de veiligheid en het advies van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services B.V. (GTS) over de leveringszekerheid. Het wijzigingsbesluit is uiteindelijk tot stand gekomen door een integrale belangenafweging van alle betrokken belangen, waaronder veiligheid, het voorkomen van schade en de leveringszekerheid. Voor de komende jaren wordt er geen vermindering van de fysieke gasvraag van ruim 21 miljard m³ per jaar in een qua temperatuur gemiddeld jaar verwacht. Het verder terugbrengen van het productieplafond tot onder dat niveau zal leiden tot meer fluctuaties in de winning. Deze fluctuaties dienen in het kader van de seismiciteit zoveel mogelijk te worden vermeden.
Wat betreft de vraag over een afbouwplan voor de gaswinning kan worden verwezen naar de brief van de Minister van Economische Zaken (Kamerstuk 33 529, nr. 352) waar ingegaan wordt op de toekomst van gaswinning in Nederland. In de Energieagenda is reeds de ambitie uitgesproken dat in de gebouwde omgeving wordt ingezet op het geleidelijk uitfaseren van aardgas richting 2050. De rol van aardgas wordt betrokken bij het uitwerken van de transitiepaden richting een CO2-arme energievoorziening in 2050. Daarbij zal ook worden stil gestaan bij het aanbod van gas (waaronder de winning van gas uit Groningen en de kleine velden).
De ontbrekende stukken uit het verslag van het Directeuren Overleg Alcohol (DOA) |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom wordt in paragraaf 4.2 van het rapport van de Auditdienst Rijk (ADR) wel melding gemaakt van de onderzoeksvragen aan alle oud-DOA-leden wat zij zich van het DOA-overleg van 7 maart 2008 kunnen herinneren en of alle agendapunten zijn behandeld, maar wordt in het ADR-rapport geen melding gemaakt van de reactie van deze oud-DOA-leden op deze vragen? Kunt u alsnog aangeven wat de reactie van de verschillende oud-DOA-leden was op deze onderzoeksvragen?1
De ADR geeft aan dat daarvoor geen bijzondere reden is.
Zoals gesteld in het onderzoeksrapport hebben de contacten met de oud-DOA-leden niet geleid tot het vinden van het DOA verslag met de mogelijke tweede pagina. De reacties van de verschillende oud-DOA-leden op de vraag wat zij zich van het DOA-overleg van 7 maart 2008 konden herinneren liepen uiteen. Meerdere leden beschrijven de DOA-overleggen als informeel en «met de benen op tafel». Een aantal leden gaf aan niet aanwezig te zijn geweest bij het overleg. De aanwezige leden gaven allemaal aan dat de herinneringen aan dit specifieke overleg beperkt of zelfs niet aanwezig waren. Eén iemand meende zich te herinneren dat er direct aansluitend aan het overleg een werkbezoek werd afgelegd. Over het op de agenda zichtbare punt «verkoopzuil met leeftijdsverificatie» benoemde één lid dat het bedrijf «Ageviewers» zich heeft gepresenteerd tijdens een DOA-overleg. Uit de notulen blijkt dat dit was tijdens het DOA-overleg van 29 juni 2010.
Waarom is de ADR gestopt met zoeken toen op een netwerkschijf een eerdere versie van het specifieke DOA-verslag werd gevonden? Bleek uit de eigenschappen van dit document niet dat er een nog eerdere versie van dit document bestaat? Waarom is besloten niet verder te zoeken naar deze nog eerdere versie?
Zoals in het verslag vermeld zijn in de tweede fase van de zoektocht zowel de departementsbrede netwerkschijf van VWS als de netwerkschijf van de directie doorzocht waarbij diverse versies van het verslag zijn aangetroffen, die geen van allen een tweede pagina bevatten.
In Bijlage 1 van het ADR-rapport is sprake van het volledig opgeleverde dossier van het zoekproces met daarin mailberichten en bewijsstukken door de directies Voeding, Gezondheidsbescherming en Preventie (VGP) en Organisatie, Bedrijfsvoering en Personeel (OBP); kunt u dit dossier aan de Tweede Kamer sturen, desnoods een geanonimiseerde versie van dit dossier? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat kan. Door de grote hoeveelheid te anonimiseren stukken vraagt dat enige tijd. Overigens is er een uitgebreider Wob-verzoek bij VWS ingediend met dezelfde strekking. Ik zal u daarover te zijner tijd informeren.
Kunt u op alle bovenstaande vragen afzonderlijk antwoord geven?
Ja.
Een buitensporige ontslagvergoeding voor een ziekenhuisdirecteur en beloningen van medisch specialisten in het Noorden |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ophef over premies ontslagen managers»1 en «Vijfhonderd artsen topverdieners»?2
Ja.
Is het echt waar dat ziekenhuis Nij Smellinghe twee directeuren en een afdelingshoofd elk een ontslagvergoeding van ruim een kwart miljoen euro heeft meegegeven? Zo ja, schrikt ook u hiervan? Zo nee, wat is dan niet waar?
De jaarrekening van Nij Smellinghe over 2016 is inmiddels vastgesteld en openbaar. Uit de jaarrekening blijkt dat het ziekenhuis aan een afdelingshoofd een ontslagvergoeding van € 267.500,- heeft uitgekeerd. De ontslagvergoedingen aan de directeuren zijn vastgesteld in 2017 en worden openbaar in de jaarrekening over 2017, die in 2018 zal worden vastgesteld.
Welk deel van de vergoedingen bestaat uit een vertrekregeling en welk deel uit het afkopen van wachtgeld?
Deze gegevens zijn niet opgenomen in de jaarrekening over 2016.
Is het afkopen van wachtgeld volgens de WNT toegestaan? Zo ja, waar is dit in die wet of onderliggende regelgeving terug te vinden? Zo nee, wat betekent dat voor de rechtmatigheid van die vergoeding en hoe wordt die vergoeding teniet gedaan?
De afkoop van een wachtgelduitkering is aan te merken als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband en valt daarmee onder de WNT, tenzij deze rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een wettelijk voorschrift, een collectieve arbeidsovereenkomst of een andere collectieve regeling. Zie hiervoor artikel 1.1 onder i, van de WNT. De accountant zal moeten beoordelen of het afkopen van wachtgeld van de twee directeuren rechtmatig is. Zij zal dit doen bij de controle van de jaarrekening 2017, die in 2018 wordt opgemaakt. Het afdelingshoofd is in de jaarrekening geduid als zijnde niet-topfunctionaris. Voor niet-topfunctionarissen geldt binnen de WNT alleen een openbaarmakingsplicht. Een ontslagvergoeding aan een niet-topfunctionaris wordt niet genormeerd in het kader van de WNT, omdat de WNT alleen de bezoldiging en ontslagvergoedingen van topfunctionarissen normeert.
Deelt u de mening dat de duur en dus de hoogte van het totaal uit te keren wachtgeld afhankelijk is of zou moeten zijn van de inspanning van degene die wachtgeld krijgt? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het in één keer afkopen van wachtgeld hiermee in strijd is en hoe gaat u aan deze praktijk voortaan een einde maken? Bent u bereid wet- of regelgeving hierop aan te passen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en bent u dan ook van mening dat bij ontslag voortaan de ww-uitkering ineens moet worden uitgekeerd?
Iedere werkende heeft er recht op dat hij bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving (o.a. WNT) datgene krijgt wat in zijn contract is overeengekomen. In algemene zin moeten rechtsgeldige afspraken die tussen partijen gemaakt zijn, worden nageleefd. Het oordeel over individuele ontslagvergoedingen is voorbehouden aan de rechter. Het oordeel over individuele ontslagvergoedingen onder de WNT is aan de toezichthouder, het CIBG en is gemaximeerd op € 75.000.
Deelt de mening van de vakbond FNV Zorg en Welzijn dat de gang van zaken «moreel en ethisch volstrekt verwerpelijk» is? Zo ja, brengt u deze mening ook aan de direct betrokkenen over? Zo nee, waarom niet?
Wat aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning of ontslagvergoeding is. Ik ga er vanuit dat instellingen daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk. Mij past daarom terughoudendheid in de oordeelsvorming over individuele gevallen.
Bij overtredingen zal de WNT-toezichthouder, in de zorg is dat het CIBG, handhavend optreden. Het kabinet is vooralsnog niet voornemens om de WNT op het punt van de beëindigingsvergoeding te wijzigen. Ik verwijs naar een eerdere beantwoording van Kamervragen over de maximering van beëindigingsvergoedingen.3
Bent u bereid de Wet Normering Topinkomens (WNT) zodanig aan te passen dat pogingen om de mazen van de wet te vinden en het uitgangspunt van de wet, namelijk het beteugelen van te hoge inkomens in de publieke sector te omzeilen, niet langer mogelijk zijn? Is het mogelijk in de WNT een clausule op te nemen dat beslissingen, die tot kennelijk onredelijke vergoedingen leiden, vernietigd kunnen worden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat er alleen al in het noorden 500 medisch specialisten zijn die meer verdienen dan de Balkendenorm?
Het is aan ziekenhuizen en medisch specialisten samen om te overwegen welk besturingsmodel zij willen hanteren. In de cao’s van algemene ziekenhuizen en Universitair Medische Centra’s (UMC) zijn afspraken gemaakt over de vergoeding van medisch specialisten in loondienst.
Internationaal gezien bevinden de inkomens van medisch specialisten in loondienst in Nederland zich in de middenmoot, zo laten onderzoeken van de OECD4 en SEO5 zien.
De regering heeft nadrukkelijk overwogen dat het wenselijk is om medisch specialisten buiten het toepassingsbereik van de WNT te laten. Dit volgt uit het advies van de commissie Meurs (2012) en het Zorgakkoord (2013). Uit dat advies bleek dat normering geen effectief instrument is om de beloningen van medische professionals te matigen. Met de inwerkingtreding van de Evaluatiewet WNT op 1 juli 2017 is in artikel 1.5a van de WNT verankerd dat medisch specialisten geheel buiten het toepassingsbereik van de WNT vallen. Dat betekent dat medisch specialisten die naast hun functie als medisch specialist bij een zorginstelling in deeltijd ook een bestuursfunctie (als topfunctionaris) bij die zorginstelling vervullen, alleen de bezoldiging voor de werkzaamheden als topfunctionaris worden genormeerd. Voorgenoemde bepaling geldt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. Een en ander heeft tot gevolg dat bezoldigingen van medisch specialisten niet langer openbaar hoeven te worden gemaakt. Hierdoor kan geen overzicht worden gegeven van de bezoldiging van medisch specialisten in het noorden.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft vanuit de collectieve premies vele tonnen aan medisch specialisten te betalen en dat medisch specialisten hun werk niet alleen voor het geld zouden moeten doen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat er nog zoveel artsen zo ontzettend veel verdienen, dat is toch niet uit te leggen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u eraan doen om te komen tot een normalisering van beloningen van medisch specialisten?
Zie antwoord vraag 8.
Au pairs in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat zorgaanbieder «De Zorgkompaan», Roemeense zorgverleners inzet als au pair?1
Het gaat in het geval van Uw ZorgCompaan, net als bij De Wit Thuiszorg, niet om au pairs onder de au pairregeling, maar om zorgverleners die arbeid verrichten en bij de zorgbehoevende in huis wonen. Ook door Uw ZorgCompaan worden deze zorgverleners «zorg-au pairs» genoemd.
Indien «au pairs» bevoegd en bekwaam (gekwalificeerd) zijn om zorg te verlenen en zij handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard, dan mogen zij taken verrichten voor mensen die zorg nodig hebben of zorg waarvoor een bijzondere vaardigheid nodig is. De inspectie spreekt dan ook niet van een au pair, maar van een zorgverlener. Het staat of valt met hoe de zorgaanbieder het organiseert. Bij De Wit Thuiszorg was de zorg niet goed georganiseerd waardoor er risico’s bestonden voor de cliënt. Ingrijpen door de inspectie was dan ook noodzakelijk.
Het doel van opleggen van deze aanwijzing door de inspectie was om de zorgverlening op orde te brengen. De bestuurder heeft zelf de beslissing genomen om te stoppen, omdat hij naar eigen zeggen niet aan de eisen kan voldoen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Een zorgaanbieder moet aan de voorwaarden voor veilige en verantwoorde zorg voldoen net als andere zorgverleners in Nederland.
Uw ZorgCompaan valt net als De Wit Thuiszorg onder het toezicht van de inspectie en moet ook aan de voorwaarden voor verantwoorde en veilige zorg voldoen. De inspectie houdt risicogestuurd toezicht. Signalen van patiënten, cliënten, familie en de media zijn daar ook onderdeel van. Als de inspectie daar aanleiding toe ziet zal ook Uw ZorgCompaan worden bezocht.
Herinnert u zich de situatie bij «De Wit thuiszorg», die tevens Oost- Europese au pairs inzette die de taal niet machtig waren en de Inspectie voor de Gezondheidszorg dit niet goedkeurde? Herinnert u uw eerdere antwoorden dat de kwaliteit van zorg altijd voorop moet staan en dat dit betekent dat zorgverleners de Nederlandse taal voldoende kunnen beheersen? Hoe oordeelt u over «De Zorgkompaan.» die doorgaat, waar thuiszorg «De Wit», gedwongen werd te stoppen omdat zij niet aan goede kwalitatieve zorg konden voldoen?2
Zie antwoord vraag 1.
Controleert de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij «De Zorgkompaan»? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de aanvraag naar Oost- Europese au pairs groeit? Bent u bereid dit uit te zoeken en ook hoeveel zorgaanbieders middels deze constructie werken? Zo neen, waarom niet?
Ik beschik niet over cijfers over het aantal Oost-Europese «au pairs», waarbij onder «au pair» in dit geval wordt verstaan een inwonende Oost-Europese zorgverlener. Het zal hier voornamelijk om EU-burgers gaan, die gebruik kunnen maken van het vrij verkeer van werknemers. Voor zover het personen betreft die een Wet BIG-beroep willen uitoefenen, dienen zij wel een erkenningsprocedure te doorlopen (ook dan weten we echter niet of ze als «zorg-au-pair» werkzaam zijn).
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht de bestuurder van een zorgorganisatie om goede zorg aan te bieden. Zorg moet in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn, tijdig worden verleend en zijn afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. Ook moeten de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en moet de cliënt met respect worden behandeld. Het betekent voorts dat zijn medewerkers als zorgverlener bevoegd en voldoende bekwaam (gekwalificeerd) moeten zijn om die zorg te verlenen en dat zij moeten handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard. Dat geldt ongeacht of de zorgverlener uit Nederland afkomstig is dan wel alleen in Nederland werkzaam is. De inspectie houdt hier toezicht op. Onderzoek naar de achtergrond van zorgverleners voegt niets toe.
Is het conform de arbeidstijdenwet dat een au pair 24 uur per dag bij cliënten inwoont en zorg verleent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien met «au pair» gedoeld wordt op inwonende (Oost-Europese) zorgverleners die als werknemers in dienst zijn van een thuiszorgorganisatie, vallen zij onder de werkingssfeer van de Arbeidstijdenwet (Atw). De Atw is van toepassing op werknemers in loondienst, maar ook op anderen die feitelijk onder gezag werken. In de Atw zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de arbeids- en rusttijden. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gewone diensten en aanwezigheidsdiensten.
In het geval van palliatieve (thuis)zorg wordt vaak gebruik gemaakt van aanwezigheidsdiensten. Dit is een dienst waarin men na het verrichten van een gewone dienst op de werkplek aanwezig blijft om naar behoefte of op oproep arbeid te verrichten. Op grond hiervan is het mogelijk dat de zorgverlener 24 uur aaneengesloten bij de patiënt aanwezig is om, wanneer nodig, hulp te verlenen. Voor deze diensten geldt een specifiek aantal regels en voorwaarden. (Zie ook mijn brief aan uw Kamer van 10 oktober 2014, TK2014–2015 32 642, nr. 5 en artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit). Een en ander komt er op neer dat na een aanwezigheidsdienst van 24 uur een rustperiode van ten minste 11 uur dient te volgen (dus zonder dat er sprake is van beschikbaarheid). In het geval dat de patiënt continue zorg nodig heeft, zal er dus voor een vervanger gezorgd moeten worden. Een aanwezigheidsdienst mag alleen bij «collectieve regeling» toegepast worden (d.w.z. bij cao of schriftelijke overeenstemming tussen werkgever en OR of personeelsvertegenwoordiging).
Is deze constructie conform de cao en zo ja, welke cao betreft dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hoeverre de hiergenoemde «constructie» volgens de toepasselijke cao toelaatbaar is, kan ik niet beoordelen. Hierover kan ik geen uitspraak doen omdat het aan sociale partners is om vast te stellen welke cao in een concreet geval van toepassing is. Tevens zijn cao-partijen verantwoordelijk voor de handhaving van cao-bepalingen van de desbetreffende cao. Wanneer een werknemer of vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers van mening zijn dat een of meer cao-bepalingen niet of onjuist zijn toegepast, dan kan aan de Inspectie SZW om een aanvullend onderzoek worden gevraagd.
Vindt u het wenselijk dat mensen gedwongen worden te kiezen voor Oost- Europese au pairs, terwijl de afgelopen jaren tienduizenden zorgverleners hun baan zijn verloren en die dolgraag aan het werk willen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De komende jaren zijn alle zorgprofessionals hard nodig om aan de stijgende vraag naar personeel te kunnen voldoen. Dit biedt dus ook volop kansen voor zorgverleners die op dit moment werkloos zijn en graag willen werken. Voor wat betreft de inzet van zorgverleners uit Oost-Europa, heb ik in de beantwoording op de Kamervragen over de constructie van de Wit Thuiszorgorganisatie aangegeven dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg voorop moet staan en dat dit onder andere betekent dat zorgverleners de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen om te kunnen communiceren met de patiënten om goede en veilige zorg te kunnen verlenen. Daarbij heb ik er ook op gewezen dat (oneerlijke) concurrentie op arbeidsvoorwaarden moet worden bestreden.
Wat gaat u doen aan de constructie dat zorgaanbieders Oost- Europese au pairs en/of zorgverleners naar Nederland halen, terwijl in Nederland tienduizenden zorgverleners zijn die graag aan het werk willen. Bent u bereid deze au pair constructies te verbieden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht bericht 'Twaalf verboden relaties medewerkers en patiënten in tbs-klinieken' |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twaalf verboden relaties medewerkers en patiënten in tbs-klinieken»?1
Ja.
Erkent u dat dit probleem nu al jaren speelt? Kan men daarom zeggen dat u niet de Staatssecretaris van tbs-klinieken bent, maar eerder politiek verantwoordelijk bent voor seksklinieken?
Ik erken dat dit soort relaties voorkomt en niet iets nieuws is. Het is wel zeer onwenselijk en daarom ook ontoelaatbaar. Het door u gestelde kan men vanzelfsprekend zeggen, maar men zou zichzelf daarmee wel belachelijk maken.
Klopt het dat medewerkers van tbs-klinieken vooral relatief jonge onervaren meisjes zijn, die vaak belangrijke beslissingen moeten nemen over gestoorde criminelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. Tbs-klinieken beschikken over een zo gevarieerd mogelijk personeelsbestand. Daarnaast worden belangrijke beslissingen over het verloop van de behandeling van de patiënt altijd in een multidisciplinair overleg genomen. Hierbij zijn het hoofd behandeling, het afdelingshoofd, een psycholoog en de behandelend psychiater betrokken. Het is dus nooit zo dat dergelijke beslissingen door één personeelslid worden genomen.
Hebben de personeelsleden die relaties hebben met tbs'ers ook de bevoegdheid om beslissingen te nemen over o.a. verlof? Zo ja, beseft u dat dit levensgevaarlijke gevolgen kan hebben voor de maatschappij? Kunt u aangeven hoeveel verlofdagen in 2014, 2015 en 2016 door de medewerkers, die een seksuele relatie hadden met tbs-criminelen, zijn afgegeven?
Zoals ook in het antwoord op eerdere Kamervragen2 is aangegeven, is verlof tijdens de tbs-behandeling alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling door verschillende partijen, waaronder de gedragsdeskundigen van de kliniek en het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT). Ook wordt voor iedere verlofmachtiging een gevalideerd risicotaxatie-instrument afgenomen. Deze procedure is erop gericht een zorgvuldige beslissing te nemen over de verlofmachtiging van de tbs-gestelde.
Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven is niemand individueel bevoegd om te beslissen over belangrijke aspecten van de behandeling, waaronder het verlof.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat (jong en onervaren) tbs-personeel geen relaties aangaan met tbs'ers? Zijn inmiddels alle medewerkers die relaties met de gestoorde tbs-criminelen hadden ontslagen? Zo nee waarom niet?
Het aangaan van (seksuele) relaties tussen medewerkers en patiënten is ontoelaatbaar en in strijd met de gedragscode. In vier gevallen ging het om een relatie tussen een medewerker en een patiënt met tbs-dwangverpleging. Bij deze vier medewerkers is het dienstverband beëindigd.
Kent u het boek (uit 2013) «ervaring niet vereist» van Leonie Holtes? Zo ja, wat is er sindsdien veranderd in de tbs-klinieken?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar de reactie van mijn ambtsvoorganger3.
De signalen dat gemeenten geen alfahulpen meer mogen inzetten |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Ontvangt u eveneens signalen dat diverse gemeenten worstelen met de in de onlangs ontvangen kwartaalbrief ontwikkelingen sociaal domein beschreven regels rond de regeling dienstverlening aan huis en daarmee de inzet van alfahulpen?
Er hebben mij – sinds de verzending van de «kwartaalbrief ontwikkelingen sociaal domein»1 – geen signalen van gemeenten bereikt over onduidelijkheden in, of worstelingen met, de paragraaf die is gewijd aan de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de (on)mogelijkheden om alfahulpen in te zetten in het kader van voorzieningen op grond van de Wmo 2015. Wel heb ik in de afgelopen jaren contact gehad met enkele gemeenten die zich, als onderdeel van hun beleid en uitvoering, in het kader van Wmo-voorzieningen bedienden van alfahulpconstructies.
Kunt u toelichten hoe en op welke manier uit de tekst en toelichting van artikel 1.1.1. van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 blijkt dat een gemeente geen algemene of maatwerkvoorziening levert indien sprake is van een overeenkomst tussen de huishoudelijke hulp en de cliënt?
Uit tekst en toelichting van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 volgt dat een aanbieder zich tegenover het college verbindt om een voorziening te leveren. Op het moment dat een derde, zoals een particuliere dienstverlener, zich tegenover de cliënt verbindt tot het leveren van bepaalde activiteiten, diensten of zaken, is er geen sprake van een aanbieder in de zin van de Wmo 2015.2
De Regeling dienstverlening aan huis vereist dat de alfahulp (als werknemer) en de Wmo-cliënt (als werkgever) een overeenkomst aangaan. In het geval van de Regeling dienstverlening aan huis levert de alfahulp altijd als particuliere dienstverlener de hulp aan de cliënt. De cliënt is dan naast werkgever ook de opdrachtgever van de dienstverlening en niet het college. In de situatie waarin wordt gewerkt volgens de Regeling dienstverlening aan huis is daarom volgens de definitie van de Wmo 2015 geen sprake van een algemene voorziening of maatwerkvoorziening. In het geval van het verstrekken van een voorziening is volgens de bepalingen in de Wmo 2015 immers het college de opdrachtgever van de dienstverlening en niet de cliënt.
Een en ander wordt onderschreven met en door de uitspraken ter zake van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB geeft in zijn uitspraken op 18 mei 2016 (met name CRvB 18-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1404) nadere uitleg over de Wmo 2015. Daaruit wordt duidelijk dat een gemeente geen algemene
voorziening of maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wmo 2015 levert, indien de alfahulp en de cliënt een overeenkomst sluiten.3 Als bijvoorbeeld het college de alfahulp betaalt voor de cliënt, anders dan door middel van een persoonsgebonden budget, of verwijst naar de private markt (bemiddeling), levert het college geen voorziening in de zin van de Wmo 2015. Op grond van de Wmo 2015 levert het college eerst een voorziening als het college voor de cliënt ondersteuning betrekt.
Wordt deze interpretatie ook gedeeld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Ja. Het standpunt van de VNG over de inzet van alfahulpen is verwoord in de brief die aan u is toegezonden op 18 mei 2016.4 De VNG heeft kennis genomen van de uitspraken van de CRvB en haar leden bij brief van 3 juni 20165 geïnformeerd over de uitspraken en de consequenties daarvan. De VNG stelt in haar brief dat op grond van de uitspraken van de CRvB kan worden geconcludeerd dat Wmo cliënten alleen via een persoonsgebonden budget (pgb) nog gebruik kunnen maken van een alfahulp.
Hoe beoordeelt u het feit dat diverse gemeenten de combinatie van alfahulpbemiddeling en -service met welzijnsfuncties van toegevoegde waarde acht voor cliënten?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke ondersteuning aan een cliënt die daarop aangewezen is; deze ondersteuning dient passend te zijn, aan te sluiten op de ondersteuningsvraag en de persoonlijke kenmerken en voorkeuren van de betrokkene en diens situatie. Leveringsvormen horen daarin niet te «discrimineren». Daar waar een en ander leidt tot het voornemen om een maatwerkvoorziening te verstrekken, kan de cliënt om verstrekking in de vorm van een pgb vragen. Via ondersteuning in natura moet echter tevens maatwerk geboden (kunnen) worden. Ook in het geval van toeleiding naar een algemene voorziening dient deze voor de betrokken cliënt passende ondersteuning op te leveren. Het is aan de gemeente om dit in individuele situaties vast te stellen en te onderbouwen. De Wmo 2015 biedt hiermee gemeenten voldoende beleidsruimte en cliënten voldoende waarborgen om – binnen de wettelijke kaders – tot maatwerk in ondersteuning te komen.
Welke financiële consequenties heeft het niet mogen inzetten van dan wel bemiddelen naar alfahulpen voor de diverse gemeenten en welk effect heeft dit op de dienstverlening binnen de gemeente?
Ik beschik niet over centraal en actueel inzicht in hoeveel gemeenten, in welke mate gebruik maken van alfahulpen als onderdeel van algemene en maatwerkvoorzieningen. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik toegelicht dat het niet mogen inzetten van alfahulpen, waaronder bemiddeling, in algemene en maatwerkvoorzieningen voldoende ruimte laat voor passende ondersteuning van cliënten.
Daar waar het niet mogen inzetten van alfahulpen tot financiële consequenties leidt, merk ik het volgende op. Het kabinet heeft in reactie op en in lijn met het rapport van de commissie «Dienstverlening aan huis» (de commissie Kalsbeek)6, uitgesproken het onwenselijk te vinden dat een slechtere rechtspositie van dienstverleners zijn oorzaak vindt in publieke financiering. Het kabinet acht het niet passend dat een overheidsinstantie een dergelijke vorm van dienstverlening, gegeven de effecten daarvan voor de rechtspositie van de werkende, stimuleert.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat cliënten puur voor de inzet van een alfahulp aangewezen zijn op een persoonsgebonden budget?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 4 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke ondersteuning aan een cliënt die daarop aangewezen is. Hierbij dient de ondersteuning passend te zijn, aan te sluiten op de ondersteuningsvraag en de persoonlijke kenmerken en voorkeuren van betrokkene en diens situatie. Daar waar dit leidt tot het voornemen om een maatwerkvoorziening te verstrekken, kan de cliënt om verstrekking in de vorm van een pgb vragen. Het is primair aan de cliënt om hierin een goede afweging en bewuste keuze te maken. Het is aan de gemeente om te zorgen dat de cliënt hiertoe voldoende geïnformeerd is. Dit alles vanuit de in het antwoord op vraag 1 beschreven essentie dat de Regeling dienstverlening aan huis vereist dat de alfahulp (als werknemer) en de Wmo-cliënt (als werkgever) een overeenkomst aangaan. In het geval van de Regeling dienstverlening aan huis levert de alfahulp altijd als particuliere dienstverlener de hulp aan de cliënt. De cliënt is dan naast werkgever ook de opdrachtgever van de dienstverlening.
De interpretatie zoals verwoord in de kwartaalbrief kan leiden tot nadere maatregelen; kunt u bevestigen dat er zonder overleg met de Tweede Kamer geen onomkeerbare stappen gezet gaan worden en dit over te laten aan een nieuw kabinet?
In de kwartaalbrief actuele ontwikkelingen sociaal domein van 13 juni 20177 vraag ik de colleges om aandacht voor de (mogelijke) implicaties van de uitspraken van de CRvB over de Wmo 2015 en de inzet van alfahulpen. Ik heb die uitspraken weergegeven. Het is aan de colleges om te bezien of dit lokaal om maatregelen, zoals aanpassingen in beleid en uitvoering, vraagt. Ik ben niet voornemens aanvullende maatregelen te treffen, behoudens het volgen van gemeenten in het waar nodig aanpassen van het huidige beleid.
De berichtgeving dat het UMC Utrecht weer in opspraak is |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de beademingsafdeling van het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht in opspraak is, gezien medewerkers aan de bel trokken over de patiëntveiligheid, slechte werkomstandigheden, de cultuur van leidinggeven en de negatieve cultuur die op de afdeling thuisbeademing heerste?1
De situatie rondom het Centrum voor Thuisbeademing was al eerder bekend en is meegenomen in het uitgebreide onderzoek over de cultuur rond patiëntveiligheid in het UMC Utrecht dat is uitgevoerd door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ heeft dit beschreven in haar rapport «Goed bestuur en veilige cultuur, voorwaarden voor goede zorg; raad van bestuur UMC Utrecht te veel op afstand» dat ik aan uw Kamer heb aangeboden4. Er is dus geen sprake van nieuwe problematiek. In dit rapport beschrijft de IGZ dat zij in juli 2016 met de raad van bestuur heeft gesproken over signalen die zij had ontvangen over tekortkomingen in de organisatie van zorg, cultuur en samenwerking binnen het Centrum voor Thuisbeademing. De raad van bestuur heeft toen een verbeterplan voor het Centrum voor Thuisbeademing opgesteld, met maatregelen op het gebied van patiëntveiligheid en omtrent de veiligheid van medewerkers. Onderdeel van dat verbeterplan was het laten uitvoeren, door een onafhankelijke externe partij, van een verificatie- en cultuuronderzoek. Bij dit onderzoek, dat inmiddels is afgerond, is sprake geweest van hoor- en wederhoor. Naar aanleiding van het onderzoeksrapport heeft de raad van bestuur van het UMC Utrecht onlangs besloten tot een aantal maatregelen. De IGZ is hierover door het UMC Utrecht geïnformeerd. De IGZ houdt na het opheffen van het verscherpt toezicht nog altijd intensief toezicht op het UMC Utrecht en neemt de situatie rondom het Centrum voor Thuisbeademing daarin mee.
Hoe oordeelt u over deze nieuwe problemen, gezien eerder incidenten zoals dodelijke incidenten op de KNO-afdeling, complexe behandelingen die kinderen ontvingen, maar die niet mochten uitgevoerd worden door het UMC Utrecht, incidenten bij mislukte gehoorimplantaten, infecties bij oogoperaties, commotie rondom een omstreden chirurg die aan het werk wilde zonder overleg met de inspectie, vermoedens van zorgfraude, kinderen die mogelijk waren verwekt met verkeerd sperma en het overlijden van een patiënt na een lichte ingreep? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het zijn dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg dit nieuwe incident op de afdeling thuisbeademing heeft gemist, terwijl de inspectie het UMC Utrecht in de gaten hield, vanwege eerdere misstanden? Welke maatregelen neemt de Inspectie nu bij het UMC Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de zorgelijke berichtgeving dat juist de klokkenluiders door het bestuur van het UMC Utrecht ontslagen worden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?4
Het is van groot belang dat er in een organisatie, zeker in een ziekenhuis, een veilig klimaat heerst waarin medewerkers niet schromen om zaken die niet goed gaan voor het voetlicht te brengen. Dit is juist van groot belang, omdat alleen in een open sfeer gesproken en nagedacht kan worden over verbeteringen, waardoor de zorg voor patiënten steeds beter wordt. Ook in de zorg zijn maatregelen genomen om klokkenluiders te beschermen (Kamerstuk 29 282, nr. 247). Het is in het belang van het ziekenhuis om dat ook te doen.
Hoe oordeelt u de patiëntveiligheid in het UMC Utrecht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ houdt intensief toezicht op het UMC Utrecht. Wanneer de inspectie risico’s voor patiëntveiligheid constateert grijpt zij in. Daar is op dit moment geen aanleiding toe.
Het signaal dat de doorlooptijd voor het verkrijgen van een rolstoel in meerdere gemeenten te lang is en de kwaliteit van de rolstoel ook bij aanpassingen en reparaties regelmatig onder de maat is |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Ontvangt u eveneens signalen dat de doorlooptijd voor het verkrijgen van een rolstoel, ook bij aanpassingen en reparaties, te lang is in meerdere gemeenten en bent u van mening dat dit eigenlijk al jarenlang een probleem is?
Na navraag bij Ieder(in) heb ik recent het signaalrapport van Ieder(in) ontvangen dat in juni door Ieder(in) is opgesteld naar aanleiding van een vraag van Kamerlid Bergkamp aan Ieder(in) over de meldingen die bij het Nationale Zorgnummer (NZN) binnen zijn gekomen op het gebied van hulpmiddelen. Dit rapport was tot heden bij zowel mij als bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) onbekend. Ik heb met de VNG afgesproken zowel het rapport als recente meldingen die bij het NZN en Ieder(in) zijn ontvangen nader te analyseren. Zodra deze analyse gereed is, zal ik u over de uitkomsten informeren.
Ontvangt u eveneens signalen dat de kwaliteit van de rolstoel, ook bij aanpassingen en reparaties, regelmatig onder de maat is in meerdere gemeenten en bent u van mening dat dit eigenlijk al jarenlang een probleem is?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, een analyse te maken van de problemen met betrekking tot de doorlooptijden voor het krijgen, aanpassen of repareren van een rolstoel in diverse gemeenten, de kwaliteit hiervan en de bejegening van mensen? Bent u vervolgens bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op basis hiervan een verbeterplan voor de toekomst te formuleren? Kunt u daarbij met veldpartijen bekijken welke innovatieve, creatieve ideeën er al bestaan in het veld of uitgerold zouden kunnen worden, zoals bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten hoe en door wie er wordt toegezien op de kwaliteit van het Nationaal Keurmerk Hulpvoorzieningen? Wat zegt dit keurmerk over een aanbieder van hulpvoorzieningen? Op wat voor manier kunnen lokale overheden erop toezien dat de kwaliteit van hulpmiddelen voldoende is?
Het Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen (NKH) is in 2016 opgericht door Firevaned (de branchevereniging voor aanbieders van revalidatie- en mobiliteitshulpmiddelen) en wordt beheerd door de Stichting Kwaliteitsbevordering voor de Hulpmiddelenbranche (SKH).
NKH erkende bedrijven worden elk jaar gecontroleerd of ze nog voldoen aan de kwaliteitseisen door onafhankelijke instellingen zoals het Keurmerkinstituut, Lloyd’s Register Nederland B.V. of Kiwa Nederland B.V. Het keurmerk waarborgt dat gebruikers en gemeenten informatie krijgen over het hulpmiddel, een deskundig advies krijgen en de garantie krijgen dat het hulpmiddel veilig is. Naast een duidelijke uitleg krijgt de gebruiker ook nazorg en service en bestaat er een klachtregeling met een onafhankelijke klachtencommissie. In de NKH erkenningsregeling zijn voorts afspraken opgenomen dat indien een reparatie aan een medisch hulpmiddel van een eindgebruiker meer dan 24 uur duurt, deze eindgebruiker een oplossing in de vorm van een vervangend middel of een passende voorziening of dienst wordt aangeboden
Lokale overheden kunnen aan de hand van het NKH controleren of de kwaliteit van hulpmiddelen van een bepaalde aanbieder voldoet. Daarnaast heeft de VNG in 2014 samen met Firevaned de Handreiking Inkoop Hulpmiddelen ontwikkeld, die nog steeds door veel gemeenten gebruikt wordt. Daarin is onder andere opgenomen dat de gewenste levertijd onderdeel is van de overeenkomst met een gemeente. Via contractuele afspraken (en de verantwoording daarover) kunnen lokale overheden erop toezien dat de kwaliteit van hulpmiddelen voldoende is.
De eisen van zorgverzekeraars voor het krijgen van een assistentiehond |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen dat zorgverzekeraars aanvullende of strengere eisen stellen voor het krijgen van een assistentiehond? Zo ja, om welke eisen gaat dit precies en wanneer is dit aangepast? Zo nee, wilt u hier nader onderzoek naar doen?
Met signalen dat zorgverzekeraars aanvullende of strengere eisen stellen voor een assistentiehond ben ik niet bekend. Er zijn drie typen assistentiehonden die worden vergoed vanuit de basisverzekering. Dit is de blindengeleidehond voor verzekerden die blind of slechtziend zijn, de signaalhond voor verzekerden die doof zijn en de ADL-hond voor mensen met een ernstige stoornis in het bewegingsysteem die daardoor beperkt worden in hun activiteiten in het dagelijks leven. De ADL-hond helpt hen door bijvoorbeeld kasten en gordijnen te openen, met het oprapen en aangeven van spullen en bij het uittrekken van kleding. Alle andere assistentiehonden, zoals een PTSS-hond of epilepsiehond worden niet uit de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) vergoed.
Conform de Zvw heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht voor adequate hulpmiddelenzorg, waarmee een verzekerde met een functiebeperking zo goed mogelijk kan worden ondersteund. De drie hiervoor genoemde assistentiehonden maken onderdeel uit van de aanspraak op hulpmiddelenzorg. In de Zvw is bepaald dat een verzekerde recht heeft op zorg voor zover hij daarop naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen. De criteria waaraan wordt getoetst zijn niet gewijzigd. Relevant is of een assistentiehond een passende oplossing is voor de verzekerde tegen de achtergrond van diens leefomstandigheden zoals mobiliteit, algemene dagelijkse levensverrichtingen en een beroep op zorgondersteuning. Aan de hand van een aantal vragen wordt bepaald of een assistentiehond het adequate hulpmiddel is. Zoals: levert een assistentiehond een substantiële bijdrage aan de mobiliteit of de ADL van de verzekerde, waardoor zijn/haar zelfstandigheid wordt vergroot en een beroep op andere zorgondersteuning vermindert? Is de aanvrager redelijkerwijs op het gebruik van een assistentiehond op grond van de Zvw aangewezen, en is hij/zij zelf in staat en bereid voor de assistentiehond te zorgen?
Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) heeft mij gemeld dat het niet zo is dat verzekerden bovenstaande vragen steeds opnieuw moeten toelichten. Wel kan een situatie ontstaan die een herbeoordeling rechtvaardigt. Bijvoorbeeld wanneer de omstandigheden van de verzekerde veranderen, waardoor een assistentiehond als oplossing niet langer adequaat is. Alleen in de situatie dat de assistentiehond de verzekerde niet meer de gewenste hulp kan bieden of de verzekerde niet meer voor de hond kan zorgen, zal de assistentiehond ergens anders worden geplaatst.
Uit de diverse reglementen hulpmiddelen van de verschillende zorgverzekeraars is mij gebleken dat verzekeraars eisen stellen over het toekennen van een assistentiehond. Voornamelijk worden genoemd, het toestemmingsvereiste, de voorschrijver van het hulpmiddel (behandelend medisch specialist/ergotherapeut) en of de hond in bruikleen is. In de reglementen zijn dus geen grote verschillen, dan wel strengere eisen geconstateerd om in aanmerking te komen voor een assistentiehond. Ik acht het daarom niet zinvol om daar verder onderzoek naar te laten doen.
Klopt het dat mensen die voorheen een assistentiehond hadden, opnieuw op gesprek moeten komen om toe te lichten waarom zij hun hond nodig hebben? Kunnen mensen als gevolg hiervan hun hond kwijtraken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de doelmatigheid van een assistentiehond dusdanig ruim is omschreven, dat zorgverzekeraars in de gelegenheid zijn aanvullende of strengere eisen te stellen voor het vergoeden van een assistentiehond? Resulteer dit ook in verschillen tussen zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kosten maken zorgverzekeraars voor het vergoeden van de honden? Kunt u inzichtelijk maken welke besparingen met betrekking tot de professionaliteit zorg met behulp van assistentiehonden worden gemaakt? Op welk onderzoek beroept u zich? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Volgens ZN bedragen de gemiddelde kosten voor de aanschaf van een assistentiehond circa € 20.000 (gemiddelde termijn 6–7 jaar). Uit de GIP databank blijkt dat de gebruikskosten voor de blindengeleidehond voor 2015 gemiddeld € 898 per jaar bedraagt. De gebruikskosten voor ADL-honden zijn voor 2015 onbekend, maar eerdere gegevens wijzen op gemiddelde gebruikskosten van € 850 per jaar. Voor signaalhonden zijn geen cijfers bekend.
Op dit moment wordt door de KNGF Geleidehonden en Stichting Hulphond onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de inzet van assistentiehonden op de gezondheid en het welzijn van veteranen en andere oud-geüniformeerden met PTSS. Het Ministerie van Defensie heeft in 2015 deze onderzoeken eenmalig van financiële steun voorzien. De verwachting is dat eind dit jaar meer bekend zal worden over de uitkomsten van deze onderzoeken. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het opzetten van een onderzoek naar de effectiviteit van epilepsiehonden door ZonMw in verband met amendement 22 van Kamerlid Potters (VVD)1.
Mede afhankelijk van de onderzoeksresultaten kan te zijner tijd eventueel overwogen worden om advies te vragen aan het Zorginstituut over het inzetten van assistentiehonden bij epilepsie of PTSS. Het Zorginstituut kan dan onderzoeken of de assistentiehond effectief is en in dit advies ook meenemen of door het inzetten van assistentiehonden aanspraak op andere zorg wordt voorkomen.
Is het zo dat het afwijzen van een assistentiehond er toe kan leiden dat meer aanspraak wordt gemaakt op de Wet maatschappelijk ondersteuning (WMO)?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te inventariseren hoeveel aanvragen voor een assistentiehond zijn ingewilligd de afgelopen jaren? Kunt u daarbij ook aangeven wat de voornaamste reden is voor het niet inwilligen van een verzoek voor een assistentiehond? Hoe vaak komt het voor dat mensen zelf een hond financieren? Wanneer wordt een hond bij mensen met een posttraumatische stressstoornis wel vergoed en wanneer niet en kunt u dit onderbouwen?
Exacte cijfers over hoeveel aanvragen zijn ingewilligd, zijn niet bekend. Echter, op basis van de GIP databank wordt voor 2015 het aantal gebruikers van blindegeleidehonden geschat op 380 personen en 610 voor adl-honden. Zoals hierboven is aangegeven wordt een assistentiehond vergoed als aan de hand van diverse vragen duidelijk wordt dat deze hond het adequate hulpmiddel is. Cijfers over hoe vaak verzekerden zelf een hond financieren zijn niet bekend.
Vanuit de Zvw worden alleen een ADL-hond, blindengeleide- en signaalhond vergoed. Voor verzekerden met een posttraumatische stressstoornis wordt een assistentiehond op dit moment dan ook niet vergoed. Het Ministerie van Defensie heeft echter een regeling, waardoor alle veteranen met een assistentiehond een financiële tegemoetkoming kunnen aanvragen bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (hierna: ABP). Bij de inhoudelijke beslissing of een veteranen-assistentiehond aan een veteraan wordt toegewezen, zijn het Ministerie van Defensie en het ABP niet betrokken. KNGF en Stichting Hulphond Nederland beslissen zelf of een cliënt in aanmerking komt voor een assistentiehond. Daarbij wordt gekeken of een cliënt in staat wordt geacht een hond op een verantwoorde manier te houden en te verzorgen. De stichtingen zorgen voor een hond met een passend karakter. Een veteraan aan wie door KNGF of Hulphond Nederland een veteranen-assistentiehond is toegekend, ontvangt daarvoor via de Defensieregeling € 87,50 per maand.
Uitzettingen van kinderen en jongvolwassenen naar Afghanistan in de demissionaire periode |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het terugsturen van kinderen naar Afghanistan?1
Ja.
Deelt u de mening dat aangezien u in de beantwoording van deze vragen aangeeft de zorgen over de kinderrechtensituatie in Afghanistan te delen en Duitsland inmiddels een uitzetstop wil op alle uitzettingen van Afghanen uit Duitsland2 u de Kamer hierover zou moeten kunnen spreken voordat er kinderen, jongvolwassenen alleenstaanden en leden van andere kwetsbare groepen worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op uw eerdere vragen heb ik u meegedeeld dat het bekend is dat de veiligheidssituatie in delen van Afghanistan zorgen baart. Dit rechtvaardigt echter niet de conclusie dat geen enkele vreemdeling afkomstig uit Afghanistan zou kunnen terugkeren. Wie bescherming nodig heeft, krijgt deze bescherming. Als echter na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten. Ik zie in de demissionaire status van het kabinet geen aanleiding om te stoppen met het effectueren van het bestaande beleid. Dit kan onder omstandigheden anders zijn wanneer sprake is van beleidswijziging die nog moet worden besproken in uw Kamer. Van een beleidswijziging is op dit punt echter geen sprake.
Bent u bereid tot er een nieuw kabinet is geen kinderen naar Afghanistan terug te sturen? Zo nee, waarom acht u het gerechtvaardigd dat het demissionaire kabinet dergelijke besluiten neemt zonder instemming van de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de gang van zaken bij aankomst op het vliegveld in Kabul die beschreven staat in het artikel op «the conversation»?3 Worden Afghanen vanuit Nederland ook zonder waarborgen of overdracht op het vliegveld van Kabul achtergelaten?
Het vertrek uit Nederland betreft een eigen verantwoordelijkheid van een vreemdeling. Om die reden staat vrijwillige of zelfstandige terugkeer voorop. De Nederlandse overheid ondersteunt een vreemdeling hierbij met diverse maatregelen waarin, naast de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), ook de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en een groot aantal ngo’s een belangrijke rol spelen om vreemdelingen te bereiken en te begeleiden bij terugkeer. Wanneer een vreemdeling, ondanks de inzet op vrijwillig vertrek en de gesprekken die de DT&V met dat oogmerk voert, niet bereid is aan zijn terugkeer te werken, kan een traject van gedwongen vertrek aan de orde komen. Vreemdelingen die gedwongen vertrekken met escortering worden door de Nederlandse escorts begeleid totdat de toegang door de Afghaanse grensautoriteiten is verleend.
Bent u van mening dat iemand die net 18 is geworden het zonder hulp moet kunnen redden in Kabul en een Hazara in zijn eentje de gevaarlijke reis vanuit Kabul naar het dorp van herkomst moet maken? Zo ja, waarom? Zo nee, welke waarborgen en hulp geeft Nederland deze jongvolwassenen?
De Nederlandse asielprocedure en het terugkeerproces zijn met voldoende waarborgen omkleed. Vóór de terugkeer vindt een individuele beoordeling van de situatie plaats op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat terugkeer veilig en verantwoord is. Hierbij heeft zelfstandig vertrek de voorkeur van het kabinet. Zoals aangegeven biedt Nederland daar mogelijkheden voor. Bij de vertrekprocedure wordt door een regievoerder van de DT&V een vertrekplan gemaakt. Het vertrekplan vormt onderdeel van een persoonsgerichte aanpak om een vreemdeling te bewegen – zelfstandig – te vertrekken uit Nederland, dan wel, als dit niet lukt, gedwongen te laten vertrekken. Het vertrekplan is de basis voor het ontwikkelen van een strategie hoe het vertrekproces uit te gaan voeren. Deze strategie zal van persoon tot persoon verschillen en kan gaandeweg worden aangepast. Het vertrekplan kan worden gebruikt in overleggen met andere betrokken organisaties om informatie te delen over de stand van zaken in het vertrekproces, om afspraken met de vreemdeling vast te leggen en te volgen, om de nog te ondernemen acties en te volgen strategie vast te leggen om zo te komen tot het beoogde resultaat. Zowel bij zelfstandig als gedwongen vertrek informeert de regievoerder gedurende het vertrekproces de vreemdeling over de mogelijkheden tot het verkrijgen van ondersteuning bij terugkeer en zijn re-integratie door IOM of andere ngo’s. Door de regievoerder wordt met de vreemdeling besproken welke belemmeringen er eventueel zijn om terug te keren en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen, zoals bijvoorbeeld hulp bij het vinden van onder meer huisvesting, werk en school. Op individuele basis kan gekeken worden waar behoefte aan is. Bij gedwongen vertrek naar Afghanistan is ook terugkeerondersteuning mogelijk. Voor vreemdelingen die gedwongen zijn teruggekeerd naar Afghanistan bestaat Post Arrival Assistance vanuit het European Reintegration Network (ERIN). Het gaat hierbij om assistentie in natura. Deze assistentie kan bijvoorbeeld bestaan uit het voorzien van tijdelijke huisvesting, hulp bij het vinden van een baan of het opzetten van een klein bedrijf. Deze ondersteuning moet een bijdrage leveren aan de herintegratie van de terugkeerder in Afghanistan. ERIN Post Arrival Assistance Afghanistan wordt uitgevoerd door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in Afghanistan.
Bent u bereid tot er een nieuw kabinet is geen voormalig alleenstaande minderjarige vreemdelingen naar Afghanistan terug te sturen? Zo nee, waarom acht u het gerechtvaardigd dat het demissionaire kabinet dergelijke besluiten neemt zonder instemming van de Kamer?
Graag verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vragen 2 en 3.
De enorme bezuiniging die het bestuur van de Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) in Hengelo en Almelo wil doordrukken |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook zo geschrokken van de berichtgeving dat het bestuur van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) in Hengelo en Almelo tussen de € 10 miljoen en € 15 miljoen wil bezuinigen op hun ziekenhuiszorg?1
Het is nooit prettig om te horen dat een ziekenhuis financieel gezien in zwaar weer zit, zeker niet wanneer dit mogelijk tot gedwongen ontslagen leidt.
Is het waar dat het ziekenhuis gedwongen is om te bezuinigen omdat er meer kosten worden gemaakt vanwege de toename van ouderen met complexe zorgvragen, hoge kosten voor dure geneesmiddelen, dure diagnostiek, een toename van patiënten en verminderde vergoedingen door zorgverzekeraar Menzis? Kunt u nader toelichten wat de exacte redenen zijn voor deze enorme bezuiniging?
De Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) heeft mij laten weten te maken te hebben met een toenemende en complexere zorgvraag en stijgende kosten, terwijl de tarieven volgens ZGT gelijk blijven of dalen. Ook geeft ZGT aan dat de toename van het gebruik van dure medicijnen een druk legt op de begroting van het ziekenhuis, terwijl de huidige kostenstructuur van het ziekenhuis hierop nog niet is aangepast.
Zoals ZGT zelf ook aangeeft spelen verschillende van deze ontwikkelingen niet alleen bij ZGT, maar breder in de ziekenhuissector. Dat is ook de reden waarom in het Addendum 2018 bij het onderhandelaarsakkoord medisch-specialistische zorg 2014 t/m 2017 (het «Hoofdlijnenakkoord») is afgesproken dat er voor de medisch-specialistische zorg voor het jaar 2018, «mede op grond van de toenemende financiële druk op de medisch-specialistische zorg door onder meer de ontwikkeling van (nieuwe) dure geneesmiddelen en de toeloop van kwetsbare ouderen in de acute zorg», een landelijk maximum groeipercentage van 1,6%, exclusief jaarlijkse indexatie voor loon- en prijsbijstelling geldt (Bijlage bij Kamerstuk 29 248, nr.304). Daarbij is aangegeven dat dit een landelijk maximum groeipercentage is, en dat dit onverlet laat de keuzes die in contractafspraken kunnen worden gemaakt tussen individuele zorgverzekeraars en zorgaanbieders op basis van de reële zorgvraag in de lokale/regionale situatie. Uiteindelijk sluit het ziekenhuis een contract met verzekeraars. De verzekeraar zal van het ziekenhuis vragen goede zorg te leveren voor een redelijke prijs. De invulling hiervan gebeurt in deze contracten.
Was u op de hoogte van de financiële toestand van deze twee ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb evenals uw Kamer kennisgenomen van de berichtgeving over de voorgenomen bezuinigingen binnen de ZGT. Het is aan het instellingsbestuur om de organisatie financieel gezond te houden en zo nodig bij te sturen. In die verantwoordelijkheid treed ik als Minister niet. Als daarbij de patiëntveiligheid en/of kwaliteit van zorg naar het oordeel van de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) op enig moment in het geding komt, zal de IGZ onverwijld maatregelen nemen.
Is het waar dat het bestuur van de ZGT nog geen plan heeft waarop zij precies willen bezuinigen? Waarom staat de verhuizing van de Hengelose huisartsenpost naar het ziekenhuis in Hengelo dan op losse schroeven?2
ZGT heeft mij laten weten de komende maanden een pakket van maatregelen samen te zullen stellen, om een structurele resultaatsverbetering van 10 à 15 miljoen euro te kunnen realiseren. Het gaat daarbij zowel om korte termijn maatregelen als structurele maatregelen. Niet direct noodzakelijke investeringen worden uitgesteld. ZGT geeft aan onder meer keuzes in zijn zorgpakket te gaan maken en kritisch te kijken welke zorg op welke locatie zal worden aangeboden.
Voor zover mij bekend is er dan ook nog geen beslissing genomen over het al dan niet sluiten van een SEH van ZGT, en over de vraag of de verhuizing van de Hengelose huisartsenpost naar de locatie van het ziekenhuis in Hengelo op termijn alsnog door zal gaan. Zoals u weet meng ik mij hier niet in. Het beleid is erop gericht dat de voor de «45-minutennorm» «gevoelige» SEH’s niet verdwijnen. Aangezien noch de SEH op locatie Hengelo, noch de SEH op locatie Almelo «gevoelig» is voor de 45 minuten norm is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen, en het is belangrijk dat hierover een dialoog wordt aangegaan met de inwoners uit de omgeving. De open communicatie van ZGT over de huidige stand van zaken richting vele betrokken partijen, waaronder ook de cliëntenraad en de gemeenten Almelo en Hengelo, vind ik in dat licht positief.
Is het waar dat het bestuur van de ZGT de spoedeisende hulppost wil sluiten en kijkt naar het concentreren van zorg? Vindt u in het kader van het noodzakelijke belang van volwaardige streekziekenhuizen dit verantwoord, gezien veel vormen van zorg in beide ziekenhuizen al geconcentreerd zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer informeren, wanneer duidelijk is waar het bestuur van de ZGT precies op wil bezuinigen? Zo neen, waarom niet?
Ik zie dat niet als mijn verantwoordelijkheid. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb aangegeven is het van belang dat dergelijke besluiten zorgvuldig, in overleg met alle betrokken partijen worden genomen en dat hierover ook goed wordt gecommuniceerd met de inwoners uit de omgeving. ZGT heeft mij laten weten veel waarde te hechten aan transparantie en zo snel mogelijk te zullen communiceren over nieuwe ontwikkelingen. ZGT verwacht in oktober meer duidelijkheid te hebben over de te nemen maatregelen.
Hoe verhoudt dit besluit van het bestuur van de ZGT zich met de eerdere vernietigende kritiek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, die aangaf dat het ziekenhuis op heel veel onderdelen slecht scoort?3
Zoals ik u in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Marijnissen (SP) (AH-TK 2016–2017, 1763) reeds heb laten weten, blijkt uit het verslag van het jaargesprek met ZGT dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kritisch is over dit ziekenhuis. Op verschillende terreinen zijn verbeteringen mogelijk. Dat is echter wat anders dan uw kwalificatie dat sprake is van «vernietigende kritiek» van de IGZ. De geconstateerde verbeterpunten houden voor zover mij bekend geen verband met de financiële positie van het ZGT.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrokken bij de bezuinigingsplannen die het bestuur van de ZGT wil inzetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is niet betrokken bij de bezuinigingsplannen van de ZGT. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg en de patiëntveiligheid. De financiële positie van een ziekenhuis wordt slechts als contextinformatie betrokken bij het risicogestuurde toezicht. De IGZ heeft geen aanwijzingen dat de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid binnen het ZGT in het gedrang zijn als gevolg van de financiële positie van het ziekenhuis.
Hoe verhoudt dit besluit van het bestuur van de ZGT zich met de patiëntveiligheid binnen beide ziekenhuizen? Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg te vragen hier extra alert op toe te zien? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Betrekt de top van de ZGT ook personeel, huisartsen, verloskundigen, de gemeente en andere betrokken professionals bij het maken van het plan om te bezuinigen? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb laten weten vind ik het van belang dat beslissingen over het wijzigen van het zorgaanbod op een bepaalde locatie zorgvuldig, in overleg met alle betrokken partijen, worden genomen en dat hierover goed wordt gecommuniceerd met de inwoners uit de omgeving. ZGT heeft mij laten weten bij het samenstellen van het pakket van maatregelen nauw samen te werken met de Coöperatie Medisch Specialisten ZGT en maximaal afstemming te zoeken met belangrijke strategische partners zoals de zorgverzekeraars, huisartsen en andere zorgaanbieders in de regio. Ik ga ervan uit dat hierbij ook de inwoners uit de omgeving, al dan niet (tevens) via de betrokken gemeenten, worden betrokken.
Kunt u reageren op de eerdere uitspraken van M. Schmidt (ZGT) die waarschuwde voor de financiële gevolgen ten aanzien van de ambitieuze nieuwbouwplannen van het buurtziekenhuis het Medisch Spectrum Twente (MST)?4
Als reden voor de bezuinigingen noemt het ZGT een toenemende en complexere zorgvraag, gecombineerd met druk op de opbrengsten. Ik zie daarin geen verband met de eerdere uitspraken van de heer Schmidt over de nieuwbouwplannen van het nabijgelegen MST. Zie ook mijn eerdere beantwoording van de Kamervragen over de nieuwbouw van het MST (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1552).
Hoe oordeelt u over de plannen van het bestuur van de ZGT om de bezuinigingen op te vangen door te investeren in eHealth en elektronische hulpjes om patiënten meer eigen regie te geven? Vindt u dit een prioriteit dat de ZGT nu moet maken om financieel er weer bovenop te komen?4
ZGT heeft aangekondigd maatregelen te moeten treffen om weer een toekomstbestendig en financieel gezond ziekenhuis te worden. Het lijkt mij niet meer dan verstandig om daarbij ook te kijken naar de mogelijkheden die ICT biedt om zorg patiëntgerichter en doelmatiger in te zetten.
Wat voor eHealth wil de ZGT precies inzetten? Wat zijn de kosten hiervan? Hoeveel geld denkt het bestuur hiermee op te brengen? Welke eHealth bedrijven profiteren hiervan? Hoeveel gesprekken voorafgaand aan de beslissing om te bezuinigen heeft het bestuur van de ZGT gevoerd met eHealth bedrijven? Hoeveel zorgverlening en/of banen gaan ten koste van dit eHealth programma? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De informatie die u vraagt heb ik uiteraard niet omdat deze gedetailleerde vragen bedrijfsvertrouwelijke informatie betreffen.
Openbare informatie over de plannen van ZGT met betrekking tot e-health kunt u vinden in de meerjarenbeleidsvisie ZGT2020 (http://www.zgt2020.nl/). Hierin geeft de ziekenhuisgroep onder meer aan dat men technologische innovatie wil inzetten ter ondersteuning van beleidsthema’s, waaronder met name; preventie, co-makership, de speerpunten behandeling obesitas en complexe diabetes, kwetsbare ouderen en oncologie (prostaat-, slokdarm-, maag-, borst- en huidkanker. Dit sluit aan bij mijn beleid dat e-health geen doel op zich is, maar een middel om de zorg te kunnen verbeteren. De inzet van e-health kan ondersteunend zijn aan de zorgverlening, omdat de zorg minder tijd- en plaatsgebonden wordt en veranderingen in de gezondheidstoestand van de patiënt sneller kunnen opgemerkt. Ook biedt ICT, zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 al heb aangegeven, de mogelijkheid om de zorg doelmatiger in te zetten.
Vindt u het verantwoord dat het bestuur van de ZGT wil investeren in eHealth-prestige projecten die ten koste gaat van goede zorg en voldoende personeel, nu juist in tijden dat deze ziekenhuizen in financieel zwaar weer verkeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik weet niet waarop u de conclusie baseert dat de plannen van het ziekenhuis op het gebied van e-health ten koste gaan van goede zorg en voldoende personeel.
ZGT heeft mij laten weten te kijken naar de mogelijkheden van e-health om de zorg patiëntgerichter en doelmatiger in te richten. Ik ken veel voorbeelden die laten zien dat e-health kan bijdragen aan kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven. Vanwege de kansen die e-health biedt voor de zorg is in het Addendum 2018 bij het onderhandelaarsakkoord medisch-specialistische zorg 2014 t/m 2017 (het «Hoofdlijnenakkoord») afgesproken dat het belangrijk is dat kansrijke e-health toepassingen en procesinnovaties breed in de zorg ingevoerd kunnen worden.
Vindt u het acceptabel dat het bestuur van de ZGT met zorgpartners aan de slag wil om patiënten buiten het ziekenhuis op te vangen en bijvoorbeeld ouderen elders onder te brengen omdat het bestuur van mening is dat ziekenhuisbedden voor ouderen te duur zijn? Hoewel dat deels de schuld is van het kabinet, deelt u de mening dat mensen niet zomaar in een ziekenhuis terecht komen en dat het daarom van extra belang is dat iedereen de zorg krijgt die nodig is? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?5
Het is belangrijk dat patiënten de zorg krijgen die zij nodig hebben. Als een patiënt medisch-specialistische zorg nodig heeft, moet hij of zij die ook krijgen, ongeacht de leeftijd. Maar als patiënten onterecht in het ziekenhuis terecht komen, patiënten die wel zorg of ondersteuning nodig hebben, maar geen medisch-specialistische zorg, dan is het van belang dat die patiënten op de juiste plaats deze zorg krijgen, en dat is dan niet het ziekenhuis. Als een patiënt geen medisch-specialistische zorg (meer) nodig heeft, is een ziekenhuis niet de beste plek voor hem of haar, dan kan de patiënt op een andere plek die zorg (of ondersteuning) krijgen die veel beter aansluit bij zijn of haar zorgvraag. Dergelijke vormen van passende zorg kunnen bijvoorbeeld worden geleverd door de huisarts, paramedicus, wijkverpleegkundige en binnen de langdurige zorg of het eerstelijns verblijf.
Wilt u de garantie geven dat beide ziekenhuizen niet verder uitgekleed worden door concentratie van zorg, uitplaatsing van zorg en dure onzinnige eHealth projecten en wilt u tevens de garantie geven dat u alles op alles zet om te voorkomen dat waardevol personeel ontslagen wordt? Zo neen, waarom bent u daartoe niet bereid?
Zie hiervoor de antwoorden op voorgaande vragen.
Het bericht “De zorg is een goudmijn” |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De zorg is een goudmijn»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het aantal zorg-BV’s dat winst uitkeert? Kunt u deze aantallen uitsplitsen binnen de Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Zo nee, waarom niet? Als dit overzicht er niet is, bent u dan wel bereid te onderzoeken hoeveel zorg-BV’s winst uitkeren?
Ik heb dat overzicht niet. Overigens is dit met name relevant daar waar het de Wmo betreft. Het is een taak voor zowel de instellingen zelf als de partijen die de zorg en ondersteuning inkopen, zoals gemeenten voor de Wmo, om kritisch te kijken naar de voorwaarden waaronder zorg en ondersteuning wordt geleverd zoals de prijs. Ook ligt op hun pad maatregelen te treffen indien het patiëntbelang niet wordt gediend.
In dat verband heeft de gemeente Eindhoven over de berichtgeving waarnaar u verwijst mij laten weten dat zij momenteel haar reguliere jaarlijkse analyse uitvoert van de jaarrekeningen van partijen waarmee ze een inkooprelatie heeft. De gemeente heeft ook toegelicht dat zij zal ingrijpen indien uit de analyse naar voren zou komen dat zaken naar haar oordeel niet in de haak zijn. De analyse van de gemeente is nog niet gereed en daarom vindt zij het nog te vroeg om conclusies te trekken.
In de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) die betrekking heeft op Zvw- en Wlz-zorg, is winstuitkering door zorgaanbieders in beginsel verboden. Artikel 5, tweede lid, van de WTZi bepaalt dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating kan worden verleend indien die instelling behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie. Het toezicht op de naleving van het verbod op winstoogmerk is neergelegd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Indien een overtreding van een WTZi-toegelaten instelling wordt geconstateerd, kan worden ingegrepen.
Gelet op het bovenstaande acht ik het niet nodig zelf nader onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als winstuitkering in de zorg niet ten goede komt aan zorg zelf, zeker als er vaak tekorten zijn op gemeentelijke budgetten wat betreft het Sociaal Domein? Zo nee, waarom niet?
Ik vind primair van belang dat kwalitatief goede zorg en ondersteuning wordt geboden aan mensen die daarop zijn aangewezen. Winstuitkering vormt een vergoeding voor het verschaffen van (risicodragend) kapitaal, waarmee een instelling financieringsmogelijkheden krijgt om bijvoorbeeld te investeren in de kwaliteit van zorg en ondersteuning. De beoordeling of winstuitkering daadwerkelijk de zorg en ondersteuning ten goede komt en dus in de praktijk wenselijk is, behoort tot de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf en de partijen die de zorg inkopen zoals gemeenten. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van plan om gemeenten beter te faciliteren om hun controlerende taak wat betreft het controleren van zorgcontracten en de daadwerkelijk geleverde zorg uit te voeren? Zo nee, hoe bent u van plan deze taak anders op te pakken?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de voorwaarden van de contracten die zij afsluiten met aanbieders van diensten in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het is aan gemeenten om ter zake regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit.
Gemeenten worden door het Rijk ondersteund bij het opstellen van contracten. Zo legt het Besluit reële prijs2 dat 1 juni 2017 in werking is getreden, de kostprijselementen vast waar het college een reële prijs op moet baseren. Ook helpt PIANOo, het expertisecentrum aanbesteden van het Ministerie van Economische Zaken, bij de ontwikkeling van het gemeentelijke opdrachtgeverschap in het kader van het programma Sociaal Domein.
Om gemeenten en aanbieders te ondersteunen bij de informatie-uitwisseling en de financiële verantwoording over de geleverde diensten, subsidieert het Ministerie van VWS samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten het programma Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD).
Bent u bereid een boetesysteem in te stellen voor zorg-BV’s die oneigenlijk winst uitkeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vragen 2 en 3 is toegelicht, houdt de IGZ al toezicht op de naleving van de regels in de WTZi omtrent winstoogmerk. Indien een overtreding van een WTZi-toegelaten instelling wordt geconstateerd, kan worden ingegrepen. De IGZ heeft bijvoorbeeld de bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen, waarmee de verplichting wordt opgelegd om de situatie voor overtreding te herstellen en om een geldsom te betalen indien herstel van de overtreding niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Ook kan overtreding van het verbod op winstoogmerk er uiteindelijk toe leiden dat op advies van de IGZ de toelating van de desbetreffende instelling wordt ingetrokken.
Bent u bereid om, nu de transitie van de zorg naar gemeenten is gerealiseerd, te onderzoeken of het geld wat naar de zorg moet gaan goed is besteed? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 inclusief de controle. Over de besteding van middelen in het sociaal domein vindt horizontale verantwoording plaats via de gemeenteraad. Via de rapportage sociaal domein die jaarlijks uitkomt, worden de belangrijkste aspecten van het sociaal domein samen gebracht. Naast de financiën wordt daarbij ook gekeken naar andere ontwikkelingen in het sociaal domein, zoals de vraag of mensen goede zorg en ondersteuning ontvangen, de kwaliteit van leven en de verschuivingen tussen algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Dit blijft daarmee een belangrijke informatiedrager voor een landelijk beeld van de stand van zaken van het gedecentraliseerde domein. In november 2017 komt de tweede overall rapportage sociaal domein uit. Naast de overall rapportage sociaal domein worden de doelen van de Wmo en de Jeugdwet momenteel geëvalueerd. Gezien deze lopende trajecten en monitors acht ik een nader onderzoek niet nodig.
Het bericht dat het risico op een mazelen uitbraak toeneemt door een dalende vaccinatiegraad |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het risico op een mazelen uitbraak fors is toegenomen doordat de vaccinatiegraad is gezakt tot onder de 95%?1 2
In mijn brief heb ik vanwege mijn verantwoordelijkheid voor het Rijksvaccinatieprogramma als geheel de Kamer geïnformeerd over de lichte daling van de vaccinatiegraad voor het derde opeenvolgende jaar. De grootste zorg waar het RIVM op wijst is de aanhoudende daling van de vaccinatiegraad in zijn algemeenheid. Dat is ook de reden dat ik de vaccinatiegraadgegevens dit jaar actief onder de aandacht van de Kamer heb gebracht, waar eerdere jaren werd volstaan met RIVM-berichtgeving.
De 95% voor beide BMR-vaccinaties (op de leeftijd van 14 maanden en 9 jaar) is een doelstelling van de WHO4 om te komen tot een wereldwijde eliminatie van mazelen. Nederland heeft zich hieraan gecommitteerd. Het niet voldoen aan de norm van 95% voor de BMR-vaccinatie is in de brief niet vermeld omdat het risico op een mazelenuitbraak niet gekoppeld is aan die 95%. Daarbij komt dat de conclusie dat de vaccinatiegraad voor mazelen zodanig is gezakt dat de groepsimmuniteit mogelijk in gevaar is, niet juist is.
Voor een uitbraak van infectieziekten gelden geen harde normen, meer factoren spelen een rol. Belangrijke graadmeter is de mate van besmettelijkheid (hoeveel personen worden ziek in de omgeving van de patiënt) en het niveau van bescherming dat nodig is om verspreiding te voorkomen. Ook is van belang of de ongevaccineerden elkaar vaak ontmoeten («clusteren») zoals bij de bevindelijk gereformeerde vaccinatieweigeraars het geval is. Hoe besmettelijker, hoe hoger de vaccinatiegraad moet zijn om een grote uitbraak te voorkomen.
De 95%-norm van de WHO voor wereldwijde eliminatie wordt in Nederland voor zowel de eerste BMR-vaccinatie (93,8%) als de tweede BMR-vaccinatie (90,9%) niet gehaald. In het vaccinatiegraadrapport van vorig jaar5 (verslagjaar 2015) zakte de vaccinatiegraad voor de eerste BMR-vaccinatie met 94,8% voor het eerst net onder de 95%.6 De tweede BMR-vaccinatie (90,9%) heeft sinds deze werd gemeten (vanaf geboortecohort 1995, verslagjaar 2004) altijd tussen de 90% en 93% geschommeld.7
Waarom heeft u in uw brief aan de Kamer verzuimd te melden dat de vaccinatiegraad voor mazelen zodanig is gezakt dat de groepsimmuniteit mogelijk in gevaar is?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat enkel een onderzoek naar de daling van de vaccinatiegraad nu niet volstaat en dat een snellere interventie nodig is?
Het RIVM geeft aan dat als de dalende trend de komende jaren doorzet mogelijk het risico op een grote uitbraak van mazelen ontstaat. Op dit moment is echter niet duidelijk wat de oorzaak is van de daling. Het is daarom belangrijk hiernaar onderzoek te doen. Indien zicht bestaat op de oorzaak kunnen gepaste maatregelen worden genomen.
Daarnaast wijs ik er op dat dit onderzoek niet wordt afgewacht. In juli 2017 gaat de geaccrediteerde e-learning «Achtergronden van het Rijksvaccinatieprogramma» van het RIVM online. De e-learning is een verdiepende scholing voor professionals die betrokken zijn bij de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Verder vindt nog dit jaar een actualisatie en modernisering van informatie over vaccinaties plaats op de website van het RIVM en vindt er onderzoek plaats naar mogelijke belemmeringen in de toegankelijkheid van de jeugdgezondheidszorg. Uitkomsten hiervan worden eind dit jaar verwacht.
Daarbij heb ik er voor gezorgd dat vanaf 1 januari 2018 meer ruimte is in de consulten van de jeugdgezondheidszorg om het gesprek over vaccinaties te voeren.
Ook blijft het RIVM de vaccinatiegraad nauwgezet monitoren en worden de internationale ontwikkelingen gevolgd.
Wat bent u voornemens te doen om de huidige vaccinatiegraad van 93,8% weer op een acceptabel niveau van ten minste 95% te krijgen? Kunt u dit toelichten?
Voor een overzicht van de acties die ik in gang heb gezet verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Ik merk echter op dat de vaccinatiegraad potentieel door veel factoren kan worden beïnvloed. De vaccinatiebereidheid van mensen speelt hierbij een belangrijke rol. Deze wordt beïnvloed door bijvoorbeeld communicatie/media, de angst voor ziekten en bijwerkingen en de sociale omgeving. Ik hoop met het aangekondigde sociaal wetenschappelijk onderzoek hier meer zicht op te krijgen. Op basis van deze uitkomsten kunnen we onze acties inzetten.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is om foutieve informatie over bijwerkingen van vaccinaties de wereld uit te helpen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat hier meer bekendheid aan wordt gegeven?
Ja, ik deel deze mening. Het RIVM is hier zeer alert op en zorgt zo nodig onmiddellijk voor de juiste onafhankelijke wetenschappelijke informatie. Zo is bijvoorbeeld na de uitzending vorig najaar van Zorg.nu over een vermeend verband tussen HPV-vaccinatie en chronische vermoeidheid een bericht verstuurd naar alle uitvoerders van het Rijksvaccinatieprogramma en is correcte informatie op de website van het RIVM geplaatst. Inspelen op de actualiteit is een onderdeel van het actualiseren en moderniseren van de website van het Rijksvaccinatieprogramma die gepland is komend half jaar.
Klopt het dat de jeugdgezondheidszorg pas per 1 januari 2018 meer tijd krijgt om ouders te voorlichten over vaccineren? Waarom kiest u er niet voor deze maatregel per direct in te voeren?4
Ja. Betrokken partijen (VNG, ActiZ, GGD GHOR Nederland en het RIVM) bereiden nu voor hoe de extra middelen worden ingezet, zodat in de consulten van de jeugdgezondheidszorg meer aandacht besteed kan worden aan het gesprek over vaccinaties.
De datum van 1 januari 2018 hangt samen met de wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met onder meer het Rijksvaccinatieprogramma9. Met dit wetsvoorstel worden gemeenten verantwoordelijk voor een deel van de uitvoering van het RVP. De beoogde datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel was lange tijd 1 januari 2018. Met het oog op een zorgvuldige implementatie is besloten deze datum een jaar op te schuiven naar 1 januari 2019. In overleg met genoemde partijen is besloten dat de extra financiële middelen die nodig zijn om in de consulten van de jeugdgezondheidszorg meer aandacht te kunnen besteden aan het gesprek over vaccinaties wel per 1 januari 2018 beschikbaar komen.
Kunt u aangeven hoeveel er de afgelopen jaren is bezuinigd op de jeugdgezondheidszorg?
De uitvoering van de jeugdgezondheidszorg is op grond van de Wet publieke gezondheid een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Financiering vindt plaats vanuit het gemeentefonds. Vanuit het rijk hebben geen bezuinigingen plaatsgevonden op de jeugdgezondheidszorg.
Wat is het effect van de bezuinigingen geweest op de toegankelijkheid van de jeugdgezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 7.
Welke rol ziet u weggelegd voor het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in de voorlichting over vaccinaties?
Het RIVM heeft hierbij een zeer belangrijke rol. Het RIVM is verantwoordelijk voor de landelijke regie en coördinatie van het rijksvaccinatieprogramma. Vanuit die verantwoordelijkheid zorgt het RIVM voor landelijk uniform en wetenschappelijk verantwoord voorlichtingsmateriaal. Dit gebeurt zowel digitaal via de website als door middel van folders.
Wat is er terecht gekomen van de twee miljoen, die u vorig jaar beschikbaar heeft gesteld om de voorlichting over vaccinaties te verbeteren? Waar is dit geld naar toe gegaan, wat waren de doelstellingen en zijn deze doelstellingen bereikt?5
Vanaf 1 januari 2018 is structureel circa 2 miljoen euro extra beschikbaar. Dit naar aanleiding van een kostprijsonderzoek11 dat is uitgevoerd in het kader van de wijziging van de Wet publieke gezondheid (zie ook het antwoord op vraag 6). Uit dit onderzoek volgt dat extra tijd nodig is om in de consulten van de jeugdgezondheidszorg meer aandacht te kunnen besteden aan het gesprek over vaccinaties en meer tijd nodig is voor groepsvaccinaties.
Waarom is de digitale bijscholingscursus over vaccinaties van het RIVM, die in april van start zou gaan, tot op heden nog niet beschikbaar?6
Dit heeft te maken met de accreditatieprocedure die noodzakelijk is voor cursussen en opleidingen van artsen en verpleegkundigen. Deze procedure heeft langer geduurd dan vooraf was voorzien. Recent is bekend geworden dat de e-learning in de week van 10 juli 2017 online zal gaan.
Zijn er eerder al onderzoeken gedaan naar de oorzaken van de dalende vaccinatiegraad?
Ja, toen vorig jaar voor het tweede jaar op rij sprake was van een licht dalende vaccinatiegraad is door het RIVM onderzocht of er eenvoudige verklaringen te vinden waren, zoals administratieve veranderingen, toename van asielzoekers of geografische verschillen. Hierin is geen verklaring gevonden.
De vaccinatiegraad in Nederland is jarenlang stabiel geweest, wel waren er kleine schommelingen, maar van een meerjarige langzaam dalende trend op landelijk niveau was eerder geen sprake.
Er zijn diverse onderzoeken gedaan naar het vertrouwen in het vaccinatieprogramma (zie vaccinatiegraadrapport van het RIVM13), daarin werd een stabiel groot vertrouwen van ouders in het Rijksvaccinatieprogramma waargenomen. De HPV vaccinatie daalt, na jarenlange toename, dit jaar voor het eerst. In het sociaal wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken van de daling van de vaccinatiegraad wordt dit meegenomen (zie ook de antwoorden op de vragen 3 en 4).
De cholera uitbraak in Jemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de cholera-uitbraak in Jemen nu de ergste in de wereld is?1
Ja.
Ziet u ruimte om in het licht van de enorme cholera-uitbraak extra geld beschikbaar te stellen om de humanitaire situatie in Jemen te verbeteren?
Nederland heeft recent een extra EUR 4,5 miljoen bijgedragen aan de gezamenlijke respons van de Dutch Relief Alliance in Jemen. Dit bedrag wordt door de Nederlandse noodhulporganisaties onder andere besteed aan bestrijding van de cholera-uitbraak. Ook levert het kabinet een expert op gebied van water en sanitaire voorzieningen aan het team van de VN World Health Organisation. Nederland heeft in 2017 in totaal meer dan EUR 20 miljoen bijgedragen om humanitaire noden in Jemen te lenigen.
Welke landen dragen niet of nauwelijks financieel bij aan het bestrijden van de crisis in Jemen?
Uit verschillende overzichten van humanitaire hulp voor Jemen blijkt een wereldwijde betrokkenheid en inzet van diverse landen, private instellingen, intergouvernementele organisaties en niet-gouvernementele organisaties. De mate waarin landen bijdragen aan humanitaire hulp voor Jemen is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de totale omvang van hun hulp en betrokkenheid bij Jemen. Nederland benadrukt voortdurend de noodzaak om op een zo flexibel mogelijke manier zo snel mogelijk bij te dragen aan oproepen van organisaties voor hulp aan Jemen, zoals onder andere tijdens de VN-donorconferentie op 25 april 2017. Het Verenigd Koninkrijk, Saudi-Arabië, de EU, Koeweit en de Verenigde Arabische Emiraten deden tijdens de deze conferentie de hoogste toezeggingen. Daarnaast leveren sommige landen veel ongeoormerkte bijdragen aan VN-organisaties en het Rode Kruis, hiervan wordt ook een aanzienlijk deel besteed aan hulp in Jemen.
Deelt u de mening dat het hypocriet is van Saudi-Arabië om mooie sier te maken met de 60 miljoen euro die het land beschikbaar stelde om de cholera-uitbraak te bestrijden, terwijl het land tegelijkertijd als leider van de coalitie aanvallen op onder andere ziekenhuizen uitvoert en in belangrijke mate bijdraagt aan het humanitaire leed in het land?
Hoewel Jemen ook al voor de oorlog in grote mate afhankelijk was van humanitaire hulp is de huidige humanitaire crisis inderdaad voornamelijk het gevolg van het huidige conflict in Jemen. Het kabinet is van mening dat Saoedi-Arabië als leider van de internationale militaire coalitie actief in Jemen, evenals de andere leden van die coalitie, een grote verantwoordelijkheid dragen bij het oplossen van het conflict, het verstrekken van hulp en de uiteindelijke wederopbouw van Jemen. Het kabinet blijft zich inzetten voor een onmiddellijk staakt-het-vuren, een politieke oplossing, humanitaire toegang tot heel Jemen en internationaal onderzoek naar alle schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht om straffeloosheid tegen te gaan.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over wapenexport naar landen die betrokken zijn bij de oorlog in Jemen?2
Ja.
Erkent u dat de blokkade van Jemen, onder andere op zee, niet alleen wapens voor de Houthi-rebellen tegenhoudt maar ook voedsel, medicijnen en andere hulpgoederen en zo de humanitaire situatie in Jemen verergert? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangeven in de beantwoording op Kamervragen van het lid Van Dijk (SP) over wapenexport naar Egypte, ligt de oorzaak van het feit dat (hulp)goederen hun eindbestemming niet bereiken vooral in de aanhoudende gevechten op de grond, de bombardementen vanuit de lucht en de beschadigingen aan de infrastructuur.3 Dit neemt niet weg, dat de blokkade ook heeft bijgedragen aan de bestaande tekorten aan voedsel, medicijnen en brandstof. Nederland roept alle partijen in het conflict dan ook op om de import van zowel commerciële goederen als hulpgoederen niet te belemmeren en hulp te faciliteren.
Is u bekend dat eerder dit jaar een schip van Save the Children met hulpgoederen om ziektes te bestrijden door de militaire coalitie onder leiding van Saudi-Arabië is tegengehouden?3 Komt dit vaker voor?
Ja dit is mij bekend. Drie scheepsladingen met medische hulpgoederen van Save the Children UKzijn door de Saoedi-geleide coalitie tegengehouden bij de haven van Hodeidah en omgeleid naar Aden. Hierdoor is ernstige vertraging opgelopen. Alle niet bilaterale humanitaire hulp die Jemen binnenkomt behoort in principe vrijgesteld te zijn van controle onder het wapenembargo. Het kabinet beschikt niet over gegevens over andere gevallen waarin humanitaire hulp op zee is tegengehouden. Het kabinet veroordeelt echter iedere vorm van beperking van humanitaire toegang.
Dragen Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten met hun marines bij aan de blokkade van Jemen? Waren deze landen betrokken bij het tegenhouden van het schip van Save the Children? Kunt u uitsluiten dat Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten een bijdrage leveren aan de zeeblokkade van Jemen waardoor hulpverlening aan het land bemoeilijkt wordt?
Zoals vermeld in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Dijk over de uitvoer van militair materieel voor de Egyptische marine, is bekend dat de Egyptische marine sinds maart 2015 betrokken is bij de militaire interventie in Jemen.5 Voor zover bij het kabinet bekend worden schepen van de Egyptische marine ingezet voor de handhaving van het VN-wapenembargo tegen de Houthi-rebellen van 14 april jl. (VNVR resolutie 2216). Dit geldt ook voor de marine van de VAE. De marines van Egypte en de VAE spelen een rol bij het veiligstellen van vaarroutes en het aanleveren van materieel aan het door de Jemenitische regering gecontroleerde zuiden van Jemen. Er is bij het kabinet niets bekend over de eventuele betrokkenheid van de marine van Egypte en de VAE bij het tegenhouden van individuele schepen of zendingen van hulpgoederen.
Acht u het gerechtvaardigd om export van militair materieel naar de marines van Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten te blijven goedkeuren als deze landen broodnodige humanitaire hulpverlening aan Jemen bemoeilijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet blijft bezorgd over het conflict in Jemen. Om die reden worden aanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar landen in de door Saoedi-geleide coalitie zeer streng getoetst. Sinds het begin van het conflict in Jemen heeft het kabinet 26 vergunningaanvragen voor voorgenoemde landen afgewezen, vanwege het risico op inzet bij het grond- of luchtoffensief in Jemen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, bemoeilijken vooral aanhoudende gevechten op de grond, de bombardementen vanuit de lucht en de daaruit volgende beschadigingen aan de infrastructuur het aankomen van hulpgoederen.
Zoals evenwel aangegeven in het antwoord op vraag 6 neemt dit niet weg, dat ook de militaire operaties op zee, in de vorm van de blokkade, hebben bijgedragen aan de bestaande tekorten aan voedsel, medicijnen en brandstof. In dat kader roept Nederland alle partijen in het conflict dan ook op om de import van zowel commerciële goederen als hulpgoederen niet te belemmeren en hulp te faciliteren. Tegelijkertijd zijn de militaire operaties op zee van groot belang voor het handhaven van het wapenembargo om te voorkomen dat nog meer wapens in de handen van Houthi-rebellen komen. De marines van de betrokken landen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook voorzien marineschepen van Egypte en de VAE in een legitieme veiligheidsbehoefte: zij bewaken de grenzen en dragen bij aan de maritieme veiligheid in de regio. Het bewaken van de vaarroutes is ook voor de EU en Nederland van belang, onder meer om de veilige doorgang van Europese schepen mogelijk te maken.
De complexiteit van voorgenoemde afwegingen maakt een zwart-of-wit-beleid niet wenselijk. Elke aanvraag wordt dan ook zorgvuldig case-by-case getoetst, waarbij steeds de laatste inzichten worden meegenomen. Nieuwe aanvragen voor export van militair materieel t.b.v. de marines van Egypte en de VAE zullen dan ook zeer kritisch worden getoetst, waarbij het kabinet niet vooruit kan lopen op de uitkomst van die toetsing.
Bent u bereid de aanbeveling van onder andere Save the Children op te volgen en de oorlogvoerende landen op te roepen de blokkade tegen Jemen per direct op te heffen? Zo nee, waarom niet?
De blokkade speelt een belangrijke rol om het wapenembargo tegen de Houthi-rebellen te handhaven en daarmee te voorkomen dat nog meer wapens het land in komen. Dit moet op proportionele wijze gebeuren. Nederland zet zich daarbij in voor volledige humanitaire toegang, het zo efficiënt mogelijk functioneren van het VN Verificatie en Inspectie Mechanisme om de commerciële import te bevorderen en openstelling van alle havens en luchthavens voor zowel humanitaire als commerciële goederen. Nederland heeft hiertoe dringend opgeroepen tijdens de discussie over de Raadsconclusies over Jemen die werden aangenomen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 3 april jl., en tijdens de gezamenlijke Nederlands-Zweedse verklaring over Jemen van 27 juni jl. Nederland zet in op een nieuwe ronde EU-demarches bij de bij het conflict betrokken partijen om te pleiten voor een onmiddellijk staakt-het-vuren, het verlenen van humanitaire toegang en hervatting van het politieke proces.
Het bericht dat bijna zeven op de tien zorginstellingen de transitie niet succesvol zal doorstaan |
|
Pia Dijkstra (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: Bijna zeven op de tien zorginstellingen zal de transitie niet succesvol doorstaan» van BDO Accountants & Adviseurs?1
Wat is uw reactie op de stelling dat «Nederlandse zorginstellingen onvoldoende in staat zijn om het hoofd te bieden aan de voortdurende veranderingen die op hen afkomen»? Heeft u deze signalen eerder ontvangen?
Welke mogelijkheden ziet u om bij te dragen aan de verandercapaciteit van zorginstellingen in Nederland? Op welke wijze wilt u investeringen in verandermanagement aanjagen?
Bent u bereid in overleg te gaan met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen om te bekijken welke stappen er gezet moeten worden bij deze instellingen om te voorkomen dat ze massaal de achterlopers worden als het gaat om organisatieontwikkeling?
Zou u, nadat u dit heeft weten te achterhalen, de Kamer willen informeren over welke stappen het veld zelf wil nemen om strategische plannen te concretiseren en grip te houden op veranderingen?
De afhankelijkheid van farmaceutische bedrijven |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe kinderartsen afhankelijk werden van geld van farmaceutische bedrijven»?1
Ja.
Klopt het dat bij de beoordeling of middelen ingekocht worden ook deals worden gemaakt over investeringen in onderzoek (in welke vorm dan ook)?
Voor de samenwerking tussen voorschrijvers en fabrikanten gelden de wettelijke bepalingen rondom gunstbetoon en reclame. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Puur op basis van het artikel van De Correspondent kan de IGZ niet beoordelen of er sprake is van een overtreding.
Naast wettelijke bepalingen rondom reclame en gunstbetoon kan met de Governancecode Zorg 2017 worden beoordeeld of er sprake is van «goed bestuur» bij de samenwerking van voorschrijvers met fabrikanten. Wederom, kan op basis van het artikel in De Correspondent niet worden beoordeeld of er sprake is van belangenverstrengeling. De IGZ heeft mij toegezegd deze casus als melding te behandelen en zal deze beoordelen, nader informatie opvragen en zo nodig verder onderzoeken. Zij doet dit vanuit haar toezichthoudende functie op de Geneesmiddelenwet. Daarnaast beoordeelt de IGZ, in haar rol als «toezichthouder op goed bestuur», of er goede invulling is gegeven aan de Governance Code Zorg 2017. Daar waar nodig zal de IGZ samenwerking zoeken met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Ik wil de bevindingen van de toezichthouders afwachten voordat ik inhoudelijk op de berichtgeving kan reageren.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op het publieke belang om zo doelmatig mogelijk geneesmiddelen in te kopen en onnodig hoge winsten van de farmaceutische industrie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van belangenverstrengeling als er te hoge prijzen worden betaald in ruil voor extra onderzoeksmiddelen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregel neemt u om te hoge medicijnkosten door ondoorzichtige deals te beperken?
Het tot stand komen van afspraken tussen farmaceutische bedrijven en zorginstellingen of beroepsbeoefenaren gebeurt onder de verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur. Het is de taak van het bestuur om na te gaan of afspraken integer zijn gemaakt. De Governancecode zorg 2017 verplicht raden van bestuur tot het nemen van maatregelen die belangenverstrengeling van professionals, managers en medewerkers voorkomen. Daarnaast zijn de geneesmiddelenkosten die het ziekenhuis in rekening brengt bij de zorgverzekeraar onderdeel van de contractering. Zorgverzekeraars zullen dus moeten beoordelen of de kosten die het ziekenhuis in rekening brengt reëel zijn.
Wat vindt u ervan dat iemand directeur van een stichting kan zijn die invloed heeft op welke producten worden voorgeschreven, zelf de middelen voorschrijft en afhankelijk is van de farmaceut die diezelfde geneesmiddelen ontwikkelt en verkoopt? Dat mag toch niet voorkomen?
Bij het voorschrijven van een geneesmiddel is de behoefte van de patiënt leidend: het juiste middel bij de juiste patiënt. Daarbij dienen geen andere belangen mee te spelen. Ik wil de bevindingen van de toezichthouders afwachten voordat ik inhoudelijk verder op deze vraag kan reageren. Zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Komt het voor dat wetenschappelijk onderzoek wordt gefrustreerd om maar zo lang mogelijk concurrenten buiten de deur te houden? Welke kosten brengt dat met zich mee? Deelt u de mening dat dit ethisch onverantwoord is?
In het artikel van de Correspondent worden allerlei zaken benoemd die mogelijk een rol spelen bij groeihormonen. Ik wacht de bevindingen van de IGZ, eventueel in samenwerking met de NZa, af. Wel wil ik benadrukken dat ik ervan uitga dat bij het opstellen van de richtlijnen voor groeihormonen en het geven van wetenschappelijk advies hierover de «Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling» wordt nageleefd. In deze code, die is opgesteld en wordt onderschreven door verschillende koepels in de gezondheidszorg, wordt beleid uiteengezet om oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling tegen te gaan bij het opstellen van wetenschappelijke adviesrapporten en richtlijnen voor de gezondheidszorg in Nederland. Het spreekt voor zich dat bij de keuze voor een geneesmiddel het belang van de patiënt voorop staat.
Wie ziet er op toe of zou er op toe moeten zien dat dit niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kijkt u terug op de antwoorden die u in 2012 gaf op eerdere vragen: «De PvdA-fractie vraagt een overzicht van lopende en afgesloten onderzoeken in de laatste vijf jaar naar behandeling met groeihormoon. Zij vragen ook of precies kan worden aangegeven hoe deze onderzoeken worden gefinancierd, met name in welke mate de farmaceutische industrie hierbij betrokken is. Het is niet aan mij om de stand van de wetenschap op dit terrein specifiek te volgen. Ik kan u dan ook geen overzicht van lopende en afgesloten onderzoeken naar de behandeling met groeihormonen over de laatste vijf jaar verstrekken. Evenmin beschik ik over een overzicht van de sponsoren van dergelijk onderzoek. Ik vind het vooral aan de wetenschappelijke vereniging van de beroepsgroep van kinderendocrinologen om goed op de hoogte te blijven van de wetenschappelijke ontwikkelingen. Ik ga er vanuit dat zij dit inderdaad zullen doen.»?2 Getuigt dit niet van een te lakse houding?
Zoals ik ook in 2012 aangaf is het niet mijn rol om de wetenschappelijke ontwikkelingen op het terrein van de behandeling met groeihormonen te volgen. Dat is de taak van de wetenschappelijke vereniging. Wel zie ik het als mijn rol om de transparantie over de relaties tussen industrie en behandelaren c.q. instellingen te vergroten en oneigenlijke constructies die niet in het belang zijn van de patiënt te verbieden. Daar heb ik sinds 2012 stevig op ingezet, ondermeer door verbetering van het Transparantieregister Zorg, waarin steeds meer relaties zichtbaar worden. Daarnaast heb ik ook gewerkt aan de invoering van het wettelijk verbod op gunstbetoon tussen zorgprofessional en de medische hulpmiddelen industrie.