Het bericht “Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden” |
|
Arno Rutte (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden»?1
Ja.
Kunnen solistische zorgverleners onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen? Deelt u de mening dat de WNT niet van toepassing is op vrije beroepsbeoefenaren?
Is het CIBG (een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VWS; de letters CIBG stonden oorspronkelijk voor Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg, maar die betekenis is niet meer ladingdekkend) opgedragen een toelating tot de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) als criterium te gebruiken, om te bepalen wie van de vrije beroepsbeoefenaren onder de WNT valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben ze het dan gedaan?
Deelt u de mening dat de WTZi ooit is bedoeld om te bepalen welke instelling wel of niet zorg mocht verlenen en dat het gebruik van deze toelating om te bepalen welke vrije beroepsbeoefenaar onder de WNT valt, buiten de reikwijdte van de WTZi valt? Zo nee, wat is uw reactie op het commentaar van de advocaten in het SKIPR artikel? Zo ja, wilt u met het CIBG in gesprek gaan over het ten onrechte gebruiken van de WTZi als selectiecriterium?
Wat zijn de consequenties voor de zorgaanbieders die niet op het verzoek van het CIBG zijn ingegaan om de online-vragen te beantwoorden?
Ik heb het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat zijn de gevolgen voor de 1.250 zorgaanbieders die naar aanleiding van het invullen van de vragenlijst onder de WNT blijken te vallen?
Zie antwoord vraag 5.
Vastgoed in de zorg |
|
Carla Dik-Faber (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Leegstand zorgvastgoed groot probleem voor zorginstellingen»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ken het bericht. Met onderstaande antwoorden geef ik mijn reactie.
Wat vindt u ervan dat ruim een kwart van de zorgbestuurders denkt dat er de komende jaren zorginstellingen failliet zullen gaan, omdat zij vast zitten aan een te ruim bemeten gebouw?
Dit najaar publiceerde de Nederlandse Zorgautoriteit de monitor «Effecten langer thuis wonen»2. In deze monitor heeft de NZa voor de tweede maal onderzoek gedaan naar de continuïteitsrisico’s voor zorginstellingen als gevolg van de hervormingen in de langdurige zorg. De NZa signaleert dat het rendabel houden van vrijkomend zorgvastgoed een belangrijke uitdaging is voor met name zorgaanbieders van cliënten met een lichte zorgvraag.
Tegelijkertijd concludeert de NZa dat zorgaanbieders creatief nadenken over hun strategisch vastgoedbeleid en vooralsnog goed weten om te gaan met vastgoedvraagstukken. Afhankelijk van de lokale situatie kan een oplossing voor leegstand variëren. Het gebouw kan bijvoorbeeld worden ingezet voor andere cliëntengroepen, zwaardere zorg of particuliere verhuur. Een zorgaanbieder kan er in bepaalde gevallen voor kiezen een huurcontract te beëindigen. Ook verkoop kan aan de orde zijn.
De NZa voorziet daarnaast geen risico’s voor de continuïteit van de zorgverlening in de ouderenzorg. De sector in zijn geheel staat er financieel goed voor. In mijn brief over de stand van zaken bij de kapitaallasten, die u zeer binnenkort ontvangt, zal ik nader ingaan op deze monitor.
Kunt u aangeven in welke mate de versnelde extramuralisering van de lagere zorgzwaartepakketten tot bijdragen aan de vastgoedproblemen in de ouderenzorg heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel plaatsen (appartementen) er wegens de lage zorgprofielen in de verpleeg- en verzorgingshuizen zijn verdwenen sinds 1 januari 2015?
Tussen 1 januari 2015 en 1 juli 2016 is het aantal bezette plekken voor cliënten met een laag zorgprofiel (zzp VV 1 t/m 3) gedaald van 18,5 duizend naar 9,5 duizend. Het aantal cliënten met een laag zzp neemt de komende jaren geleidelijk verder af. Het aantal plekken met mensen met een hoog zzp kan de komende jaren groeien met het tempo van de demografie.
In de voortgangsrapportage transitieagenda langer zelfstandig wonen van 1 juli 2015 (Kamerstuk 32 847, nr. 182) is de volgende grafiek opgenomen met de verwachte ontwikkeling van de intramurale capaciteit. Doordat de extramuralisering van de lage zzp’s bijna is voltooid, zal de intramurale capaciteit de komende jaren per saldo weer gaan groeien door de demografische trend bij hoge zzp’s.
Kunt u aangeven hoeveel van deze plaatsen er per 1 januari 2017 worden aangewend voor mensen met een hoger zorgprofiel?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel extra plaatsen er in 2017 in vergelijking met 2016 kunnen worden geschapen met het budget voor langdurige zorg van € 386 miljoen? Is dit structureel geld?
Ten opzichte van de voorlopige kaderbrief van 13 juni 20163 heb ik in de definitieve kaderbrief voor 2017 een extra bedrag van € 386 miljoen beschikbaar gesteld. Voor een deel (€ 166 miljoen) betreft dit het structureel doortrekken van extra middelen die ik via mijn brief van 20 september 20164 beschikbaar heb gesteld voor de zorginkoop in 2016. In vergelijking met 2016 is er dus (bovenop de extra middelen van € 166 miljoen voor 2016) vanaf 2017 een extra bedrag van € 220 miljoen beschikbaar. Deze middelen zijn structureel en Wlz-breed beschikbaar: niet alleen voor de ouderenzorg, maar ook voor de gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Wlz-uitvoerders kunnen deze middelen afhankelijk van de zorgvraag van de cliënten inzetten voor zorg in natura of voor pgb. Het is niet waarschijnlijk dat het bedrag van € 386 miljoen volledig zal worden ingezet voor intramurale plaatsen in verpleeghuizen, maar desgevraagd kan ik wel melden dat er – uitgaande van circa € 80 duizend per plek – bijna 5.000 extra plekken kunnen worden gecreëerd met een dergelijk bedrag.
Verwacht u dat de tijdelijke opbouw in verband met het verkorten van de wachtlijsten in de ouderenzorg tot «nieuwe» vastgoedproblemen zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Beslissingen over het vastgoed zijn de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders. Ik verwacht dat zij op een goede manier inspelen op de vraag van hun cliënten. Dat vraagt een flexibele inzet van het vastgoed. Of zorgaanbieders dat realiseren met (tijdelijke) huur of eigen vastgoed is aan hen. In de eerder genoemde monitor «Effecten langer thuis wonen» concludeert de NZa dat zorgaanbieders creatief nadenken over hun strategisch vastgoedbeleid.
Deelt u de mening dat het merkwaardig en onverteerbaar is dat sommige bewoners gedwongen zijn verhuisd, terwijl zij zien dat het gebouw toch blijft bestaan, omdat de mensen die op wachtlijsten staan ook een plek moeten hebben?
Ik realiseer mij dat een verhuizing heel ingrijpend kan zijn, zeker voor bewoners voor wie de instelling voldoet aan hun wensen en die hier op hoge leeftijd mee worden geconfronteerd. Zeker als zij achteraf het idee hebben dat verhuizing niet per se nodig was. Het is van groot belang dat de zorgorganisatie goed met cliënten, de familie en de cliëntenraad overlegt. Desalniettemin gaat het zoeken naar alternatieven voor huisvesting van cliënten niet altijd zonder verhuizingen en soms niet zonder heroverweging. Daarbij merk ik wel op dat verhuizingen van alle tijden zijn. Locaties en gebouwen moesten ook in het verleden periodiek gerenoveerd, vervangen of afgestoten worden. Ook toen waren verhuizingen niet altijd te vermijden.
Wat vindt u ervan dat er wachtlijsten zijn, terwijl er zoveel leegstaande kamers zijn?
Cliënten die willen verhuizen naar een instelling, moeten binnen een redelijke termijn geplaatst worden. Mijn beleid is er op gericht de wachtlijst terug te dringen. Dat heb ik verwoord in mijn brief van 3 november 20165. Het inzicht in de omvang van de beschikbare plaatsen en bij welke zorgaanbieders dit het geval is kan beter. Daarom heb ik het Zorginstituut gevraagd, als proef, een website in te richten waar zorgaanbieders kunnen aangeven of en zo ja hoeveel plaatsen zij beschikbaar hebben.
Kunt u aangeven hoe de situatie per 1 januari 2018 zal zijn als de (overgangs-/subsidie)regeling zorginfrastructuur afloopt?
De tijdelijke subsidieregeling zorginfrastructuur6 eindigt per 1 januari 2018. Ik wil ondanks het beëindigen van deze regeling voorkomen dat de goede resultaten van de huidige zorginfrastructuur vanaf 2018 verloren gaan. Ik wil toewerken naar een landelijke regeling met regionale betrokkenheid, die de subsidieregeling zorginfrastructuur zal vervangen. In de nieuwe regeling zal efficiency en samenwerking voorop staan.
De komende maanden gebruik ik om de regeling uit te werken in samenwerking met een aantal partijen zoals gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en zorgkantoren. Na deze eerste slag volgt een nadere uitwerking waarbij ook de branches en lokale initiatieven die nu gebruik maken van de regeling zorginfrastructuur betrokken zullen worden. Volgens planning kan ik u in de eerste helft van 2017 helderheid geven over de nieuwe regeling en de wijze van uitvoering.
Heeft u over het aflopen van deze regeling zorginfrastructuur al overleg met het veld? Zo ja, hoe verloopt dit overleg? Zo nee, bent u bereid op korte termijn met de betrokken organisaties in overleg te treden?
Zie antwoord vraag 10.
Hoge parkeerkosten bij ziekenhuizen |
|
Duco Hoogland (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Naar aanleiding van het antwoord op eerdere vragen1: waarom onderneemt u echter geen actie naast een algemene en vrijblijvende oproep?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 587) aangaf heb ik geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven.
Kunt u toelichten waarom het «normaal» gevonden lijkt te worden dat zieke mensen en hun naasten heel veel geld aan parkeren bij ziekenhuizen kwijt zijn, terwijl niemand voor zijn lol naar het ziekenhuis gaat?
Ik weet niet of men het wel of niet «normaal» vindt dat er parkeerkosten moeten worden betaald bij ziekenhuizen. Ik vermoed dat de meningen daarover verschillen. Desalniettemin begrijp ik de frustratie van patiënten indien parkeertarieven relatief hoog zijn. Het is echter wel zo dat het beschikbaar stellen van parkeervoorzieningen door gemeentes en ziekenhuizen geld kost en op de een of andere manier ook terugverdiend zal moeten worden.
Waarom is er wel oog voor compensatie van zorgkosten om zorgmijding te voorkomen, maar geen oog voor bijkomende kosten zoals parkeerkosten, wat immers ook een heel grote financiële impact kan hebben? Waarom gelden er wel algemene maximale eigen bijdragen voor zorgkosten, maar niet voor deze bijkomende kosten?
Er is wel degelijk oog voor de hoogte van parkeerkosten. Als voorbeeld noem ik ziekenhuizen en gemeenten die kortingen hanteren. De verantwoordelijkheid voor het beleid over parkeertarieven ligt immers bij hen. Ik heb geen rol en bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven, vandaar dat ik geen maximum kan bepalen voor parkeerkosten.
Kunt u uitleggen waarom het tot de vrijheid van ziekenhuizen en gemeenten behoort om te bepalen hoe hoog de parkeerkosten zijn, aangezien deze kosten altijd overal onevenredig belastend kunnen zijn, net zoals andere ziektekosten?
Deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid ligt bij ziekenhuizen en gemeenten omdat deze partijen de eigenaren van de betreffende parkeergelegenheden zijn.
Onder verwijzing naar het initiatief van een ziekenhuis (het Medisch Spectrum Twente) om bij een pilot de kosten te verlagen: is er sprake van een indicatie dat dit initiatief op meerdere locaties wordt opgepakt? Hoe kan worden gestimuleerd dat dergelijke kosten overal worden verlaagd?
Ik houd geen overzicht bij van initiatieven ten aanzien van parkeertarieven. Het is mij wel bekend dat er meerdere ziekenhuizen en gemeenten zijn die op andere wijze de parkeerkosten beperken, bijvoorbeeld door kortingen te hanteren. Voor het eventueel onder de aandacht brengen van dergelijke initiatieven kan ik mij voorstellen dat de VNG en NVZ/NFU hierover in gesprek gaan. Ik benadruk dat ik hierin geen rol en bevoegdheid heb.
Bent u bereid om met de VNG en NVZ om tafel te gaan om een gezamenlijke aanpak te bespreken waardoor zieke mensen en hun naasten gevrijwaard kunnen blijven van torenhoge parkeerkosten bij ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Als patiënten en bezoekers met dergelijke werkwijzen onnodig hoge parkeerkosten kunnen voorkomen dan lijkt mij dat verstandig. Ik sluit niet uit dat er nog andere slimme manieren zijn om hoge parkeerkosten te voorkomen. Ik ga niet in overleg met de VNG, NVZ of zorgverzekeraars over de hoogte van parkeertarieven, aangezien ik hierin geen rol of bevoegdheid heb. Het is aan partijen om de handschoen op te pakken. Ik zal hen wel wijzen op deze en uw voorgaande Kamervragen.
Kent u de reactie op parkeerkosten bij ziekenhuizen https://www.parkeer24.nl/nieuws/171116/parkeren-bij-ziekenhuizen-lang-niet-gratis? Wat vind u van een dergelijk werkwijze waarbij slim wordt voorkomen dat patiënten teveel parkeergeld betalen ook als de afspraak in het ziekenhuis uitloopt? Deelt u de mening dat er ongetwijfeld nog vele andere slimme manieren zijn om eenvoudig hoge kosten voor zieke mensen en hun naasten te voorkomen? Bent u ook bereid deze met de VNG en NVZ te bespreken? Een zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor de toegang tot een ziekenhuis, en daarmee ook voor het voorkomen van torenhoge parkeerkosten; bent u bereid hen te vragen hier in het belang van zieken mensen bij het contracteren van zorg op te letten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
U verwijst in uw antwoorden naar de mogelijkheid van ziekenhuizen om mensen korting op parkeergeld te geven, wat vindt de u van de vrijblijvendheid van deze mogelijkheid? Deelt u de mening dat op deze manier mensen afhankelijk zijn van de goede wil van gemeente en ziekenhuizen voor mogelijke kortingen op dergelijke kosten?
Ziekenhuizen zijn in overleg met de gemeente aan zet om beleid te maken op de hoogte van parkeertarieven.
Wanneer mensen het niet eens zijn met de hoogte van parkeerkosten, verwijst u deze zieke mensen door naar gemeente of ziekenhuis; hoe ziet u dit precies voor u? Zijn volgens u alle bezoekers van ziekenhuizen hiertoe in staat en waar kunnen zij zich dan precies melden? Hoe snel is dan een oplossing voorhanden?
Zoals aangegeven in mijn eerdere antwoorden moet een patiënt of bezoeker zich, wanneer deze het niet eens is met het parkeerbeleid, wenden tot de betreffende gemeente en het ziekenhuis. Waar iemand zich moet melden bij vragen of klachten zal per ziekenhuis verschillen. Informatie over parkeren is te vinden op de websites van ziekenhuizen en gemeenten. Of en hoe snel een oplossing voorhanden is zal afhankelijk zijn van de vraag van de betreffende patiënt of bezoeker en de mate waarin de gemeente en het ziekenhuis hiermee om zullen gaan. Ik kan hier geen algemene uitspraken over doen.
Is het feitelijk mogelijk dat parkeergarages, wanneer deze zijn gebouwd op de grond van ziekenhuizen, worden verkocht aan een privaat bedrijf, zodat deze vervolgens geld kan verdienen aan het parkeren door zieke mensen en hun naasten? Is het daarnaast ook mogelijk dat een ziekenhuis op deze manier privaat geld verwerft dat zij vrij kunnen besteden? Wat vindt u hiervan? Bent u van mening dat deze mogelijke gang van zaken in stand zou moeten worden gehouden, of ziet u aanleiding tot verandering hiervan? Zo ja, op welke manier?
Ja, dit is mogelijk. Het parkeerbeleid is een aangelegenheid van ziekenhuizen en gemeentes; ik vind dat het te ver gaat om landelijke maatregelen te nemen.
U geeft in uw antwoorden aan dat u belang hecht aan transparantie en dat ziekenhuizen in hun jaarverslag openheid kúnnen geven over parkeerbeleid en kosten; klopt het dat het daarmee geen verplichting is? Deelt u de mening dat dit wel een verplichting zou moeten worden voor ziekenhuizen, omdat hier het gaat om belang van zieke mensen?
Ik ben er voorstander van dat ziekenhuizen transparant zijn over hun inkomsten en uitgaven. Er bestaat echter geen algemene verplichting voor ziekenhuizen om specifiek over parkeertarieven verantwoording af te leggen in hun jaarverslag. Ik deel niet de mening dat dit een verplichting moet worden.
Kent u de reactie https://www.parkeer24.nl/nieuws/171116/parkeren-bij-ziekenhuizen-lang-niet-gratis? Wat vind u van een dergelijk werkwijze waarbij slim wordt voorkomen dat patiënten teveel parkeergeld betalen ook als de afspraak in het ziekenhuis uitloopt? Deelt u de mening dat er ongetwijfeld nog vele andere slimme manieren zijn om eenvoudig hoge kosten voor zieke mensen en hun naasten te voorkomen? Bent u ook bereid deze met de VNG en NVZ te bespreken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Medische gevolgen van hulptelevisieprogramma’s |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten: «Misleiding deelnemers bij hulp-tv RTL» en «Nu durft ze niet meer te lachen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ervaringen die in de artikelen worden beschreven van mensen die aan deze hulptelevisieprogramma’s hebben deelgenomen?
Ik vind het een zorgelijk signaal.
Wat is uw oordeel in dit kader over de uitvoering van de zorgplicht door betrokken behandelaars en welke rol speelt hierin het behandelplan?
Voor het uitvoeren van een geneeskundige behandeling is volstrekt helder dat de toestemming van de patiënt is vereist. Dit geldt ook bij (niet medisch noodzakelijke) cosmetische ingrepen. Om toestemming te kunnen geven heeft de patiënt goede informatie nodig. Zo moet de behandelaar onder meer informatie geven over de voorgestelde behandeling en de risico’s die daaraan verbonden zijn. De informatieplicht van de behandelaar omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene de informatie heeft begrepen.
Is het feit dat het vaak kwetsbare mensen betreft en om goed bekeken televisieprogramma’s gaat, wat u betreft reden voor de zorgverlener om extra zorgvuldigheid te moeten betrachten?
Ja. Ik vind dat een televisieprogramma een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat alles ruim binnen wet- en regelgeving blijft. Juist de blootstelling aan publieke aandacht vraagt extra zorg voor de deelnemers aan zo’n programma. Daarnaast moet het belang en de veiligheid van de patiënt bij een behandeling altijd voorop staan. De zorgverlener is verplicht om de patiënt voldoende te informeren en zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen.
Klopt het dat betrokkenen te allen tijde inzage zouden moeten kunnen krijgen in het eigen behandelplan en dat deze desgevraagd door de zorgverleners verstrekt moet worden?
Ja, op grond van de WGBO heeft de patiënt recht op inzage in zijn eigen medisch dossier.
Wat is de verantwoordelijkheid van zorgverleners om betrokkenen volledig te informeren over alle consequenties die een behandeling met zich mee kan brengen? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de ervaringen die in dit artikel worden beschreven op een goede wijze invulling geeft aan deze verantwoordelijkheid? Zo nee, wat schort hier aan?
Op basis van het artikel blijkt niet dat de betreffende zorgaanbieders niet volgens wet- en regelgeving en/of veldnormen hebben gehandeld. Het is voor mij op basis van dit artikel onvoldoende duidelijk of dat ook daadwerkelijk het geval is. Indien betrokkenen van oordeel zijn dat niet is gehandeld conform relevante wet- en regelgeving en/of veldnormen kunnen zij melding doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Kunt u voor zover mogelijk inzicht geven in de aard van het onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar mogelijke structurele problemen bij dit programma betrokken tandkliniek CDC?
De IGZ is een onderzoek gestart na meldingen van patiënten. Deze meldingen zijn niet gerelateerd aan deze tv-uitzending. Over de aard van dit lopende onderzoek kan de inspectie geen mededelingen doen.
In welke mate houdt de IGZ bij signalen toezicht op de negatieve uitwassen van hulptelevisieprogramma’s waar het gaat over de kwaliteit van de medische behandeling en de geleverde psychische ondersteuning en (na)zorg?
De IGZ heeft geen meldingen ontvangen over dit of andere tv-programma’s en/of de behandelingen die hiervan onderwerp waren. Indien de IGZ signalen ontvangt dat geleverde zorg kwalitatief onder de maat is, zal zij hierop acteren.
Zijn de signalen zoals in het artikel beschreven een aanleiding voor de IGZ om hier nader onderzoek naar te doen?
Dit is aan de IGZ.
Voor wat betreft tandkliniek CDC verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Reclame van zorgverzekeraars die zich via direct mailings richt op mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Promovendum (onderdeel van VGZ) via zogenaamde «direct mailings» hoger opgeleiden aanschrijft om hen op te roepen over te stappen? Wat is hierop uw reactie?1
VGZ is de achterliggende risicodrager van Promovendum, die als assurantietussenpersoon via een volmacht verzekeringen aanbiedt.
Zorgverzekeraars mogen binnen de kaders van de wet hun marketingstrategie bepalen. Verzekeraars zijn gebonden aan een acceptatieplicht voor de basisverzekering. De zorgverzekering van Promovendum moet dus voor iedereen toegankelijk zijn, ook voor lager opgeleiden. Eerdere ophef heeft ervoor gezorgd dat Promovendum sinds 2014 in haar communicatie de oorspronkelijke doelgroep «hoger opgeleiden» weglaat. Daarnaast staat op de website van Promovendum vermeld dat iedereen welkom is voor een zorgverzekering.
Als onderdeel van haar toezichtstaak ten aanzien van de Zorgverzekeringswet (Zvw) houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Wat vindt u ervan dat al uw woorden en waarschuwingen ten spijt, Promovendum doelbewust doorgaat met zich te richten op hoger opgeleiden omdat deze groep in de regel minder gebruik maakt van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Promovendum aan de adressen komt via het bedrijf EDM dat gespecialiseerd is in datakwaliteit en doelgroepbereik? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ heeft mij laten weten dat Promovendum inderdaad haar data verrijkt met gegevens van het bedrijf EDM.
Wat waren de selectiecriteria die Promovendum aan EDM heeft meegegeven om tot deze doelgroep te komen? Waren inkomen of opleidingsniveau hiervan onderdeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is bedrijfsvertrouwelijke informatie die ik niet in bezit heb.
Hoeveel mensen hebben de brief ontvangen van Promovendum en hoeveel zorggeld heeft deze mailing in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat Promovendum, indien zij zich aantoonbaar richt op de doelgroep met een hoog inkomen of opleidingsniveau, zich schuldig maakt aan risicoselectie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Promovendum hanteert gerichte mailings onder hoger opgeleiden. Dit kan leiden tot een specifieke verzekerdenpopulatie. Andere labels van VGZ hanteren andere communicatiekanalen waarmee weer andere groepen verzekerden worden bereikt. Recent onderzoek van de NZa wijst uit dat concerns streven naar een verzekerdenportefeuille die in zijn totaliteit een representatieve afspiegeling van de Nederlandse bevolking vormt (Kamerstuk 29 689, nr. 769). Hierbij is op concernniveau vaak sprake van een herallocatie van middelen: zorgverzekeraars zetten een deel van hun winstgevende polissen in om premiestijgingen van verliesgevende polissen te beperken. Dit vind ik gewenst, omdat het bijdraagt aan de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt.
Zoals bij antwoord 2 reeds vermeld, houdt de NZa toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Bent u eindelijk bereid toe te geven dat deze vorm van risicoselectie doelbewust gebeurt of staat u nog steeds achter uw uitspraak «er is dus geen sprake van doelbewust sturen»?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet het verzekerdenbestand van Promovendum er eigenlijk uit? Zijn mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau bij hen oververtegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er nog meer zorgverzekeraars die zich schuldig maken aan reclame direct gericht op lucratieve doelgroepen, zoals direct mailings via de post of per e-mail? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen?
Er is geen overzicht voorhanden van de zorgverzekeraars die gerichte mailings hanteren. Omdat gerichte mailings niet verboden zijn, zie ik hier ook geen noodzaak toe.
Wanneer komen er concrete maatregelen tegen deze vormen van risicoselectie?
Het hanteren van gerichte mailings is niet verboden. Dit zou pas het geval zijn indien de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie worden overtreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Zoals reeds toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van 9 november jl. zal ik de NZa verder vragen in haar eerstvolgende onderzoek naar de inhoud van reclame-uitingen van zorgverzekeraars mee te nemen of – en zo ja, hoeveel – aandacht er is voor de kwaliteit van de zorg, samen beslissen en de service van de zorg.
Datalekken bij ziekenhuizen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ziekenhuizen melden elke dag datalek»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde datalekken vaak voortkomen uit het gebruik van onbeveiligde verbindingen en door menselijke fouten? Zo nee, waarom doen de datalekken zich dan wel voor?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ziet in het algemeen, en dus niet alleen bij ziekenhuizen, tot op heden vooral de volgende soorten datalekken:
Er zijn verschillende potentiële oorzaken te benoemen voor het ontstaan van datalekken. Het gebruik van onbeveiligde verbindingen en menselijke fouten zijn er hier twee van.
Hoe komt het dat van het totaal aantal meldingen van datalekken tot nu toe er een kwart uit de zorgsector kwam? Is de zorgsector daarmee relatief oververtegenwoordigd? Zo ja, waarom is daar sprake van?
Eerder dit jaar hebben de AP en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) per brief gewezen op de meldplicht datalekken2 bij de brancheorganisaties Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN), GGZ Nederland en Revalidatie Nederland (RN) en hun leden. In mei heeft de AP daarnaast een presentatie gehouden voor de koepels van zorginstellingen om hen te informeren over de meldplicht en deze uitgebreid toe te lichten. In reactie daarop hebben de koepels ook acties in gang gezet om de awareness te vergroten.
De Zeker-campagne van de NVZ3 dit najaar was gericht op het vergroten van het bewustzijn over informatiebeveiliging en specifiek datalekken. Daardoor is de alertheid bij ziekenhuizen en de bereidheid om te melden mogelijk extra groot en mogelijk verklaart dit mede ook het aantal meldingen, waarover AP rapporteert. Omdat de meldplicht nieuw is, is het niet mogelijk goed te duiden hoe de meldingen uit de zorg zich verhouden tot de meldingen in andere sectoren.
Deelt u de mening dat zeker in het geval er persoonlijke gegevens van patiënten op straat kunnen komen te liggen datalekken zo snel mogelijk gedicht moeten worden? Zo ja, hoe kunt u waarborgen dat de gemelde lekken worden gedicht? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een datalek, waarbij persoonsgegevens zijn gelekt, is het zaak dat het lek zo snel mogelijk gedicht wordt. Bij melding aan de AP wordt de melder ook gevraagd om verbeteracties te benoemen.
Zijn er door een van de gemelde datalekken patiëntgegevens gelekt? Zo ja, zijn deze patiënten daarvan op de hoogte gesteld en wat is er gedaan om de gevolgen van het lek te beperken?
Het is mij niet bekend of er bij de gemelde datalekken sprake was van zodanige lekken van patiëntgegevens dat de betrokkenen hierover geïnformeerd dienden te worden. De AP heeft beleidsregels gepubliceerd met daarin informatie over de meldplicht datalekken en handvatten om te beoordelen wanneer betrokkenen geïnformeerd moeten worden over een lek.4 Wanneer patiënten geïnformeerd behoorden te worden, dan maakt dit onderdeel uit van het opvolgingsplan van het datalek, waarop de AP kan toetsen.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) al boetes aan zorginstellingen gegeven vanwege het niet tijdig melden van een datalek? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd en wat was de aard van de betreffende datalekken? Zo nee, betekent dat dat de datalekken steeds op tijd zijn gemeld?
De AP heeft tot op heden geen boetes opgelegd vanwege het niet tijdig melden van een datalek. Dit betekent niet automatisch dat datalekken steeds op tijd zijn gemeld. De AP heeft overigens meerdere instrumenten wat betreft het opleggen van sancties en maakt hierin als onafhankelijke toezichthouder zelf een keuze.
Deelt u de conclusie van Women in Cybersecurity (WICS) dat ziekenhuizen onzorgvuldig met beveiliging omgaan, onder andere door slordig om te gaan met inloggegevens of het gebruik van verouderde software en apparatuur? Zo ja, hoe en door wie worden de desbetreffende ziekenhuizen daar op aangesproken en tot verbetering gemaand? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
De afgelopen maanden heeft de Minister van VWS een onderzoek laten uitvoeren door PBLQ naar de beveiliging van patiëntgegevens en heeft het RIVM in opdracht van de IGZ ook onderzoek gedaan naar de omgang met privacy en informatiebeveiliging in de curatieve zorg en GGZ. Het PBLQ-rapport en het RIVM-onderzoek zijn op 15 december jl. met een beleidsreactie aan uw Kamer gestuurd.5 Ook in deze onderzoeken komen de voorbeelden die Women in Cybersecurity noemt naar voren. In de beleidsreactie op het PBLQ-rapport heeft de Minister van VWS aangekondigd om op basis van de aanbevelingen met het veld een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten. Hierbij zal een belangrijke rol zijn weggelegd voor de koepels van ziekenhuizen, zelfstandige klinieken, GGZ-instellingen en de Patiëntenfederatie, als ook voor VWS en de toezichthouders. Op korte termijn neemt de Minister van VWS het initiatief om met de genoemde organisaties te starten met het Actieplan. Daarbij zullen mogelijk op een later moment ook koepels uit de andere sectoren betrokken worden. De Minister van VWS streeft ernaar dat het Actieplan in het voorjaar van 2017 gereed is, waarna de implementatie direct kan starten voor zover dat nog niet is gebeurd. Naar verwachting zal het Actieplan een meerjarig karakter zal hebben.
Bent u net zoals de in het bericht genoemde ethisch hacker bekend met het feit dat op online zwarte markten patiëntgegevens worden aangeboden? Zo ja, wat is de aard en de omvang van dit probleem en wat zouden kwaadwillenden met die gegevens kunnen doen? Zo ja, wat doet u om aan deze praktijken een einde te maken? Zo nee, waarom niet en acht u onderzoek hiernaar wenselijk?
Ik heb geen inzicht in de aard en omvang van het verhandelen van patiëntgegevens op online zwarte markten. Wel acht ik het in alle gevallen zeer onwenselijk dat persoonsgegevens, en in het bijzonder medische persoonsgegevens, verhandeld worden en voor commerciële doeleinden gebruikt worden met consequenties voor patiënten zonder dat deze daar weet van hebben. In het Cyber Security Beeld Nederland6 (CSBN) wordt het risico genoemd dat bijvoorbeeld vanuit zorginstellingen of zorg-gerelateerde websites inloggegevens bemachtigd worden, die vervolgens misbruikt worden voor financieel gewin. Dat maakt ook dat ik het van groot belang vindt dat zorginstellingen preventieve maatregelen nemen op het terrein van informatiebeveiliging en privacybewustzijn om informatiebeveiligingsincidenten en datalekken te voorkomen. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de instellingen zelf.
Gratis' extra bril, zorgproducten of hulpmiddelen. |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen, bijvoorbeeld door brillenwinkels, worden aangespoord tot het «gratis» afnemen van extra zorghulpmiddelen?1
Ja.
Kent u bijvoorbeeld de acties waarbij men een tweede bril gratis krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat brillenwinkels dergelijke aanbiedingen doen, en op deze wijze met elkaar concurreren?
Brillen zitten niet in de basisverzekering. De reclames gaan derhalve over de aanvullende verzekering en vallen dus niet onder de overheidsregeling. Wel vind ik de suggestie dat deze brillen gratis zijn, en de oproep tot extra zorgconsumptie op zijn zachtst gezegd misleidend. Zeker gezien de noodzaak om zinnig en zuinig gebruik te maken van de zorg, ook al wordt die zorg bekostigd door een vrijwillige aanvullende verzekering.
Wie betaalt een tweede extra hulpmiddel, zoals een handige reservebril, die iemand is gegund? Komt het uit de marge van de brillenwinkel, of komt het uiteindelijk uit ons aller premiegeld? Wat vindt u van deze gang van zaken?
Brillen worden niet vergoed uit de zorgverzekeringswet. Omdat de aanvullende verzekering voor brillen buiten de strekking van de zorgverzekeringswet valt, hebben deze uitgaven geen effect op de betaalbaarheid van het basispakket. Ze hebben dat wel op de betaalbaarheid van de aanvullende verzekering. Het is aan de zorgverzekeraar om hierover in het contract afspraken te maken.
Met betrekking tot hoortoestellen hebben zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de kwaliteit en doelmatigheid van ons zorgstelsel. Bij het bepalen van de meest gepaste zorg dienen zorgaanbieders zich te laten leiden door de zorgbehoefte van de patiënt. Het is niet gewenst dat zij verzekerden aanzetten tot het gebruik van onnodige of onnodig dure zorg, ook niet wanneer verzekerden een aanvullende verzekering hebben voor deze zorg. Dit leidt immers tot hogere zorguitgaven en verzekerden zullen hierdoor onnodig geconfronteerd worden met een stijging van hun premie.
Daarom verwacht ik van partijen dat volgens richtlijnen en protocollen het juiste type hulpmiddelen wordt voorgeschreven dat past bij het functioneringsprobleem van de patiënt. Niet meer en niet minder, zoals dat ook geldt voor andere verzekerde zorgvormen.
Zorgverzekeraars zijn zelf verantwoordelijk voor de contracten die zij met zorgaanbieders sluiten. Hierin kunnen zorgverzekeraars aandacht besteden aan de wijze waarop zij omgaan met zorgaanbieders die aansporen tot het gebruik van onnodige of onnodig dure zorg.
Om gepast zorg te kunnen bieden wordt bij hoorzorg geprotocolleerd gewerkt, waarbij het functieverlies van de patiënt wordt gekoppeld aan de functionele capaciteiten van het hoortoestel. In 2015 heb ik u per brief2 geïnformeerd over de evaluatie van de hoorzorg door het Zorginstituut. Daaruit bleek dat met het keuzeprotocol nagenoeg iedere slechthorende goed geholpen kon worden.
Vindt u dit een voorbeeld van een oproep tot maximaal consumeren van zorg en hulpmiddelen? Acht u dit een gevolg van de marktwerking binnen het stelsel, en vindt u dit een positief gevolg? Draagt dit volgens u bij aan de betaalbaarheid van de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat het bij de contractering tussen de zorgverzekeraar en aanbieders van brillen over prijs of kwaliteit moet gaan? Wat is uw inschatting van de huidige situatie? Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit hier onderzoek naar gedaan? Zo ja, wat waren haar conclusies? Zo nee, kan hier onderzoek naar worden gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het aanzetten tot maximaal consumeren worden omgebogen naar het verlenen van zorg en hulpmiddelen die het beste bij verzekerden passen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat dit probleem niet alleen bij brillen speelt, maar ook bij gehoorapparaten? Klopt het dat mensen hetzelfde gemiddelde hoorapparaat krijgen, in plaats van een gehoorapparaat op maat? Zo ja, waarom? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat (brillen)winkels beschikken over een bestand waarin zij kunnen zien waar mensen verzekerd zijn, en welk zorgpakket zij hebben, omdat er een koppeling is tussen zorgverzekeraar en brillenwinkel? Zo ja, geven mensen hier vooraf toestemming voor? Vindt u dit een wenselijke situatie? Wat zegt dit over de privacy van de verzekerde?
Volgens ZN beschikken (brillen)winkels niet over een bestand met informatie over verzekerden maar hebben zij via het VECOZO-portaal slechts toegang tot de dienst Controle op Verzekeringsrecht (COV). Hierdoor is voor de (brillen)winkel inzichtelijk welke basisverzekering bij welke zorgverzekeraar is afgesloten, en welke aanvullende pakketten eventueel zijn afgesloten.
De juridische grondslag is gelegen in Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg, Burgerlijk Wetboek en het gerechtvaardigd belang van de zorgverzekeraars. In de polis en/of privacybeleid van de zorgverzekeraar is opgenomen in welke situaties informatie aan derden kan worden verstrekt voor het uitvoeren van de zorgverzekering en aanvullende verzekering. Bij het aangaan van een verzekering heeft de verzekerde daarvoor toestemming gegeven.
Toegang tot COV is slechts toegestaan als er een behandelrelatie en/of declaratierelatie aanwezig is tussen zorgaanbieder en verzekerde en wordt gebruikt voor het informeren van de verzekerde over de hoogte van de vergoeding van zijn zorgverzekeraar.
De privacy is geborgd omdat (brillen)winkels geen inzicht hebben in de historische zorgconsumptie of medische gegevens van de verzekerde. COV is nadrukkelijk niet bedoeld voor identificatiedoeleinden, exploitatie en/of commerciële doeleinden.
Operaties in de Zuyderland-ziekenhuizen in Geleen en Heerlen die zijn afgelast |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er in Heerlen en Geleen operaties worden afgelast, omdat de afdelingen te vol liggen met patiënten die eigenlijk door zouden moeten stromen naar andere vormen van zorg, en door uitbraak van het NORO-virus?1
Ja. De Staatssecretaris en ik hebben de Kamer op 8 december jl. een brief2 gestuurd met onze reactie op deze situatie. Het gaat hier om het afgelasten van 5 operaties.
Kan in het belang van patiënten worden voorkomen dat noodzakelijke operaties niet onnodig worden uitgesteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het afzeggen van operaties is voor patiënten die het betreft heel zeer vervelend en ook voor ziekenhuizen een ongewenste en laatste noodgreep. Ik denk echter niet dat een zorgaanbieder helemaal kan uitsluiten dat er situaties optreden waarin operaties moeten worden uitgesteld, zeker niet als sprake is van een samenloop van omstandigheden.
Kan in het belang van patiënten worden voorkomen dat zij niet tijdig doorstromen naar de juiste vervolgzorg, zoals eerstelijns verblijf en verpleeghuiszorg? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief aan de Kamer van 8 december.
Komt de regio Zuid-Limburg ook naar voren in het onderzoek naar gebieden waar witte vlekken zijn in de eerstelijns opvang in spoedsituaties voor kwetsbare ouderen in de regio, en betekent dit dat in de regio er dus nog geen accuraat plan is voor de zorg voor kwetsbare ouderen, zoals gevraagd in de motie Bruins Slot/Volp?2
Uw Kamer ontvangt voor 22 december, conform het verzoek in de motie-Bruins Slot en Volp, een antwoord op de in deze motie gestelde vragen.
Bent u bereid als systeemverantwoordelijken zo spoedig mogelijk in contact te treden met zorgverzekeraars, zorgkantoren, de Zuyderland ziekenhuizen en aanbieders van eerstelijnszorg en verpleeghuiszorg om tot een noodplan voor deze regio te komen, en zo spoedig mogelijk alle cliënten die door moeten stromen naar andere vormen van zorg te laten doorstromen naar accurate zorg, en het ziekenhuis zo in de gelegenheid te stellen de noodzakelijke operaties zo snel mogelijk door te laten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het VWS-Praktijkteam «Zorg op de Juiste Plek» heeft op 24 november direct contact opgenomen met het ziekenhuis, met zorgkantoor CZ en met enkele zorgaanbieders om zich op de hoogte te laten stellen van de situatie. Tevens heeft zij haar ondersteuning aangeboden op dezelfde manier zoals dit de ROAZ-regio’s is toegezegd. Vanaf de dag erna, vrijdag 25 november, zijn alle geplande ingrepen en spoedingrepen op beide locaties weer doorgegaan. Zoals in de eerder genoemde Kamerbrief gezegd, zal ik mij laten informeren over de uitkomsten van de genoemde bestuurlijke overleggen in deze regio.
Hoe kan zoveel mogelijk voorkomen worden dat een uitbraak van het NORO-virus ertoe leidt dat operaties worden uitgesteld? Vindt in een dergelijk geval overleg in de regio plaats om operaties in andere ziekenhuizen uit te voeren?
Het Norovirus komt heel veel voor, is zeer besmettelijk en het kan dus niet altijd worden voorkomen dat iemand besmet raakt en ziek wordt. Goede (persoonlijke) hygiëne en schoonmaak in het ziekenhuis is hierbij van groot belang. Het is daarnaast van belang dat de patiënt te allen tijde de zorg krijgt die hij nodig heeft. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om hier goede afspraken over te maken met de patiënt, zo nodig wordt de patiënt doorgeleid naar een andere zorgverlener. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht richting haar verzekerden. De NZa ziet toe op naleving van deze zorgplicht. Daarnaast ziet de NZa er op toe dat zorgverzekeraars, voor verzekerden die niet willen wachten, bemiddelen bij het vinden van andere zorgaanbieders die binnen de gestelde normtijden zorg kunnen verlenen.
Komen dergelijke afgelastingen van operaties ook in andere regio’s voor? Zo ja, welke?
Zeker, het soms uitstellen van operaties door een samenloop van omstandigheden is van alle tijden. Relevante voorbeelden zijn VieCuri en Nij Smellinghe. De oorzaken van de patiëntenstops in deze ziekenhuizen zijn verschillend. Voor meer informatie verwijs ik u naar de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen van de leden Bouwmeester (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 689), Bruins Slot, Amhaouch en Knops (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 690), Leijten en Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 526) en Klever (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 527).
Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit in deze en vergelijkbare situaties? Wat kan helpen om deze patiëntenstops in ziekenhuizen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties kunnen zorgen voor onrust onder de (Limburgse) bevolking? Welke verantwoordelijkheid hebben de verschillende partijen volgens u om de bevolking over de stand van zaken te informeren, ook op het gebied van acute zorg voor ouderen in de regio?
Ik kan me voorstellen dat een dergelijk bericht kan zorgen voor onrust onder de bewoners in Limburg. Anderzijds betreft het uitstel van vijf operaties en is er de volgende dag gewoon weer geopereerd. Dit komt vaker voor.
Ik laat een quickscan uitvoeren ten aanzien van de spoedeisende keten in ons land omdat er signalen zijn dat er meer aan de hand is dan een incident. Ik bericht u over de resultaten voor het kerstreces.
Ik vind het van belang dat de betrokken partijen, indien zij over uitstel van operaties of het aanwezig zijn van een virus naar buiten treden, dit zorgvuldig doen. Mochten er grote wijzigingen optreden in de zorgverlening in de regio, dan vind ik het belangrijk dat de betrokken partijen daar ook de bewoners bij betrekken.
Het bericht dat ziekenhuizen dit jaar al 304 keer melding hebben gedaan van het verlies van privacygevoelige informatie |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen dit jaar al 304 keer melding hebben gedaan van het verlies van privacygevoelige informatie?1
Zie antwoord op vraag 3 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
In mijn brief van 15 december jl.2 bij het onderzoek naar de beveiliging van patiëntgegevens benadruk ik dat patiënten er op moeten kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gegarandeerd door de zorginstellingen en dat de beveiliging van patiëntgegevens een doorlopend punt van aandacht is en altijd een onderwerp zal blijven waar alle partijen zich voor moeten inzetten. Ik geef in deze brief aan een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten en geef uitgebreid aan welke maatregelen ik neem om de beveiliging van patiëntgegevens in samenwerking met het veld en de toezichthouders te verbeteren.
Zijn er ziekenhuizen oververtegenwoordigd in het overzicht van het aantal meldingen? Worden die ziekenhuizen door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) hierop aangesproken? Zo ja, op wat voor manier?
Zorginstellingen zijn per brief door de AP en in gesprekken met de AP geïnformeerd over het belang van adequate beveiliging van persoonsgegevens en over de meldplicht datalekken.
Zie ook antwoord op vraag 3 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
Zijn er ook ziekenhuizen die juist geen enkele melding hebben gedaan? Wat zegt dit volgens u over desbetreffende ziekenhuizen?
Meldingen worden bij de AP gedaan. Het is mij niet bekend of er ziekenhuizen zijn die geen enkele melding hebben gedaan.
Is de betreffende gelekte privacygevoelige informatie ook aangeboden op online zwarte markten zoals in het artikel door een ethisch hacker wordt geschetst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is mij niet bekend.
Kunt u zich nog uw volgende antwoord op eerdere vragen herinneren: »Op 15 februari heeft de AP in een open brief aan de Raden van Bestuur van zorginstellingen in Nederland nogmaals aandacht gevraagd voor de bescherming van patiëntgegevens»?2
Ja.
Is het effect van deze brief merkbaar in het aantal meldingen van het verlies van privacygevoelige informatie? Zo ja, wat was dan dit effect?
Een van de conclusie uit het PBLQ-rapport naar de beveiliging van patiëntgegevens dat ik op 15 december jl naar uw Kamer heb gestuurd, is dat de afgelopen jaren de informatiebeveiliging en privacybescherming in de meeste zorginstellingen veel meer aandacht heeft gekregen en de bewustwording bij instellingen is toegenomen. In hoeverre de brief van invloed is geweest op het aantal meldingen kan ik niet aangeven. Het is aan de AP om hier uitspraak over te doen.
Bent u bekend met het onderzoek van Intel Security waaruit blijkt dat cybercriminelen steeds vaker interesse hebben in de gezondheidszorg? Wat is hierop uw reactie?3
Ja, ik maak mij ook zorgen over deze ontwikkelingen daarom heb ik een uitgebreid onderzoek laten uitvoeren naar de beveiliging van patiëntgegevens. Dit onderzoek heb ik op 15 december aan uw Kamer gestuurd. In mijn beleidsreactie op het PBLQ-rapport heb ik aangekondigd om op basis van de aanbevelingen met het veld een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten. Ik verwijs u verder naar deze Kamerbrief.
Heeft de AP als toezichthouder in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) naar aanleiding van het verlies van privacygevoelige informatie, (bestuursrechtelijke) sancties opgelegd bij de betreffende ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 6 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
Vindt u het niet vreemd dat de AP geen details wil geven over de aard van de meldingen vanwege de traceerbaarheid naar individuele ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder. Het is niet aan mij om hier een oordeel over te vellen. Het is daarom aan de AP om te beoordelen en te besluiten over (de wijze van) het openbaar maken van meldingen van datalekken.
Bent u gelet op diverse eerdere waarschuwingen en incidenten rondom het lekken van privacygevoelige informatie door ziekenhuizen, van mening dat de AP voldoende doordrongen is van de ernst van de zaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De AP heeft de zorgsectoren juist per brief en later ook in verschillende gesprekken geïnformeerd over en geattendeerd op de meldplicht datalekken. Daarnaast is de zorgsector in 2016 een van de sectoren waar de AP extra aandacht voor heeft. Dit heeft zich juist al vertaald in een aantal publicaties, waarbij zorginstellingen werden aangezet tot verbeteracties. Overigens is de AP een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt de AP haar eigen prioriteiten en agenda.
Wat vindt u ervan dat de AP ziekenhuisbesturen nog altijd de hand boven het hoofd houdt ondanks dat zij al herhaaldelijk zijn opgeroepen hun privacybeleid op orde te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de AP haar rol als toezichthouder niet oppakt, of in de zorgsector op een andere wijze optreedt dan in andere sectoren. De AP is een onafhankelijke toezichthouder en valt beheersmatig onder de Minister van Veiligheid & Justitie.
Wat gaat u er als systeemverantwoordelijke aan doen om ervoor te zorgen dat de AP zijn rol als toezichthouder oppakt?
Zie antwoord vraag 11.
Is de patiëntveiligheid als gevolg van het verlies van privacygevoelige informatie in het geding geweest? Wat is daarbij de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Kan de IGZ mogelijk ingrijpen indien de AP dat blijft weigeren?
De IGZ en AP hebben samenwerkingsafspraken gemaakt over de wijze waarop zij hun toezicht op de naleving van de Wbp invullen. De IGZ heeft enkele meldingen gekregen over het verlies van privacygevoelige informatie, maar hierbij was de patiëntveiligheid niet in het geding. Deze meldingen zijn doorgezet naar de AP. Op het moment dat er meldingen binnenkomen waarbij de patiëntveiligheid in het geding is, zal de IGZ zo nodig passende maatregelen nemen.
Bent u alsnog bereid openheid van zaken te geven over welke ziekenhuizen het betreft? Zo nee, waarom niet?
Dit is aan de AP.
Et bericht “Patiënt de dupe van beperkende voorwaarden zorgverzekeraars” |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de conclusies uit het onderzoek van de Consumentenbond en de zorgverlenersorganisatie VvAA, waaruit blijkt dat ruim driekwart van de zorgverleners die met zorgverzekeraars contracten sluiten door beperkende voorwaarden van zorgverzekeraars steeds vaker niet de behandeling kunnen geven die zij als professionals nodig achten?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat patiënten door zorgaanbieders worden geweerd vanwege een conflict over geld met zorgverzekeraars? Bent u het ermee eens dat hierdoor het conflict over de rug van patiënten wordt uitgevochten, en dat dit altijd moet worden voorkomen? Welke oplossingen ziet u voor deze problematiek?
Ja. De oplossing is dat tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders wordt afgesproken dat meningsverschillen niet ten koste gaan van de patiënt.
Heeft u ook de signalen van fysiotherapeuten ontvangen, waarmee ze aangeven dat zij in sommige gevallen graag eerder zorg zouden willen verlenen, om bijvoorbeeld een dure en belastende behandeling in het ziekenhuis te voorkomen, maar dat dit gezien het pakket niet mogelijk is? Wat vindt u ervan dat fysiotherapeuten laten weten dat zij soms minder behandelingen kunnen geven dan ze zelf denken dat nodig is door beperking opgelegd door zorgverzekeraars?
Ja, daarom heb ik het Zorginstituut een advies gevraagd over het pakket.
Op basis van de zorgvraag van de patiënt is het aan de professional om te beoordelen of er een behandeling moet worden ingezet en hoeveel behandelingen hij of zij nodig acht. Ik vind het van belang dat daarbij de beroepsrichtlijnen en standaarden het uitgangspunt zijn. Een fysiotherapeut moet een patiënt niet langer of korter behandelen dan medisch noodzakelijk is.
Deelt u de mening dat bij de financiering van zorg de medische noodzaak, meerwaarde en kwaliteit van zorg moet meewegen in plaats van slechts het kostenplaatje?
Ja. Een en ander is ook afhankelijk van de positie van de patiënt. Bijvoorbeeld een patiënt die niet aanvullend is verzekerd, zal zelf bepalen hoe lang hij zijn behandeling wil financieren. Van een patiënt die aanvullend is verzekerd zal de behandeling geheel of gedeeltelijk (afhankelijk van zijn verzekering) worden vergoed.
Wat is uw reactie op het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, namelijk dat er «geheime beperkende afspraken» zijn tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars? Kunt u zich het onbegrip van verzekerden hierover voorstellen? Wat is uw reactie op het feit dat mensen kennelijk niet kunnen vertrouwen op de aanbiedingen die zorgverzekeraars hen doen? Wat is uw reactie op het voorbeeld van de door de zorgverzekeraar aangeboden dertig extra fysiotherapiebehandelingen voor de verzekerde, terwijl zorgverleners hier de helft niet van kunnen verlenen vanwege het contract met deze zorgverzekeraars?
Zorgverzekeraars zijn verplicht verzekerden te informeren over eventuele beperkingen die voortkomen uit contractuele afspraken met zorgaanbieders. De NZa houdt toezicht of verzekeraars zich hieraan houden.
Een verzekerde heeft indien er een medische noodzaak is, recht op het aantal behandelingen dat in de polisvoorwaarden van de aanvullende verzekering vermeld staat. Dit moet niet worden verward met de totale aanvullende verzekering. Wanneer een patiënt is uitbehandeld voordat het maximale aantal behandelingen is bereikt waar hij/zij volgens de polisvoorwaarden recht op heeft, dan is het evident dat de behandeling stopt.
In essentie gaat de discussie hierover. De zogenoemde behandelindex die wordt gehanteerd bij de zorginkoop is steen des aanstoots van de behandelaren. Het gebruik van deze behandelindex wordt momenteel besproken in het overleg dat ik met de paramedische beroepsgroep, de zorgverzekeraars en de patiëntenverenigingen voer.
Bent u bereid het onderzoek van de Consumentenbond en de VvAA aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) door te geven, zodat deze als onafhankelijke scheidsrechter kan acteren, en eventueel kan ingrijpen indien de patiënt benadeeld wordt? Zo ja, op welke termijn acht u dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeksverslag van de Consumentenbond en de VvAA is openbaar.
De NZa neemt signalen van zorgaanbieders en zorgverzekeraars over het verloop van het contracteerproces serieus en houdt toezicht op de randvoorwaarden waarbinnen onderhandelingen in het veld plaatsvinden. Indien noodzakelijk kan de NZa handhavingsmaatregelen inzetten.
Bent u het ermee eens dat voor een verzekerde duidelijk moet zijn welke zorg hij krijgt, op het moment dat iemand een polis bij een verzekeraar kiest?
Zorgverzekeraars zijn op grond van de regelgeving van de NZa (TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) verplicht om duidelijkheid te bieden over wat een polis inhoudt. Dat geldt ook voor afspraken die zij maken met een zorgaanbieder als deze afspraken mogelijk consequenties hebben voor de verzekerde. Zorgverzekeraars dienen op de website per soort zorgaanbieder een overzicht te presenteren van welke afspraken gemaakt zijn en welke mogelijke consequenties dit voor de verzekerde kan hebben. De medische noodzaak is leidend. Daarover gaat de discussie. Niet zozeer over het totaal aantal behandelingen. De inkoop met behulp van de zogenoemde behandelindex is onderwerp van gesprek. Zie ook antwoord 5.
Indien de onderhandelingen nog niet zijn afgerond moet de zorgverzekeraar aan de verzekerde melden hoe zij hiermee omgaan. De NZa houdt toezicht op de informatieverstrekking van de zorgverzekeraars.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars dit jaar opnieuw niet in staat zijn gebleken niet alle contracten af te sluiten vóór 19 november 2016? Wat is hiervan de oorzaak? Hoe kan het volgend jaar worden voorkomen?
Er bestaat geen verplichting om alle contracten af te sluiten voor 19 november. Er is sprake van contracteervrijheid en ook na 19 november kunnen contracten worden afgesloten. Dat is juist belangrijk omdat een zorgverzekeraar altijd moet voldoen aan de zorgplicht. Daarvoor moet hij te allen tijde kunnen (bij)contracteren.
De partners in het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg hebben in maart van dit jaar bestuurlijke afspraken gemaakt over het verloop van het contracteringsproces en de communicatie hierover naar patiënten en verzekerden2. Binnenkort zal de NZa de monitor over het contracteerproces MSZ 2017 uitbrengen. Ik zal deze aan uw Kamer toesturen en dan verder ingaan op het contracteerproces 2017. Ook zijn er in de afgelopen periode veel inspanningen gedaan om het contracteerproces in de eerste lijn te verbeteren3. Ik vind vooral een goede communicatie naar de verzekerde van belang en dat eventuele meningsverschillen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars niet over de rug van de patiënt worden uitgespeeld. Ik vind dat de eerste indrukken een aanzienlijke verbetering laten zien ten opzichte van vorig jaar.
Hoe kan in deze situatie toch worden bereikt dat verzekerden volledig geïnformeerd worden over de verschillende verzekeringen en pakketten, en de inhoud en voorwaarden hiervan?
Zie antwoord vraag 7.
Op welk aanbod mag de verzekerde vertrouwen, aangezien deze nu wel kan kiezen voor een polis, maar nog niet alle contracten met zorgaanbieders zijn gesloten? Hoe gaat u verzekerden hierover informeren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘GGD bezorgd over ruim helft kinderdagverblijven’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «GGD bezorgd over ruim helft kinderdagverblijven» in de Volkskrant van 22 november jl?1
Ja.
Hoe kijkt u naar het bericht en het bijbehorende onderzoek waaruit onder andere blijkt dat de GGD bij ruim twee op de drie kinderopvanglocaties in buurten met een laag inkomen «lichte» tot «serieuze» zorgen heeft? In hoeverre onderschrijft u de conclusies van het onderzoek?
Ik onderschrijf de conclusies van de Volkskrant niet. De Volkskrant gebruikt de risicoprofielen precies op de manier waarop ze niet gebruikt kunnen worden. Het artikel legt een verband tussen kwaliteit en risicoprofielen dat op basis van de gebruikte data niet gelegd kan worden, en wekt onterecht de indruk dat er reden is tot zorg. De ombudsvrouw van de volkskrant komt zelf in haar artikel van zaterdag 26 november ook tot de conclusie dat het met het artikel van 22 november «flink misging» en dat de indruk die wordt gewekt «zwaar overdreven» is.
Een risicoprofiel is geen kwaliteitskeurmerk. Het risicoprofiel zegt niets over de actuele kwaliteit van de kinderopvang, het is een instrument voor de toezichthouders om te kijken waar zij denken dat de prioriteit van het toezicht moet liggen. Er zijn andere instrumenten om iets over de actuele kwaliteit te zeggen, zoals het openbare inspectierapport.
Het risicoprofiel is dus geen constatering van de actuele kwaliteit ter plekke en daarmee niet een weergave van de daadwerkelijke kwaliteit. Openbaarmaking van de risicoprofielen kan er daardoor toe leiden dat ouders onterecht op het verkeerde been worden gezet (als er ondanks een groen profiel toch sprake blijkt van overtredingen) of tot onevenredige benadeling van kinderopvangorganisaties (als voorafgaand aan een inspectie ingeschat wordt dat er risico’s zijn, maar er bij inspectie geen overtredingen worden geconstateerd).
Kunt u toelichten in hoeverre en op welke wijze de risico-oordelen die de GGD intern gebruikt overeenkomen met de daadwerkelijke veiligheid en kwaliteit van de kinderopvangorganisaties? Bent u van mening dat er op dit moment genoeg toezichtinstrumenten zijn voor de GGD? Deelt u de mening dat bijvoorbeeld onaangekondigde controles de norm moeten worden in plaats van de aangekondigde controles? In hoeverre bent u van mening dat gemeenten voldoende handhavingsinstrumenten hebben en deze instrumenten ook daadwerkelijk inzetten om toe te zien op de kwaliteit en de veiligheid in de kinderopvang?
Zie voor het antwoord op de eerste (deel)vraag mijn antwoord op vraag 2. De risico-profielen zijn uitdrukkelijk geen oordeel.
Ik ben het met u eens dat onaangekondigde controles de norm moeten zijn in plaats van aangekondigde controles. Het landelijk rapport kinderopvang 2015 van de Inspectie van het Onderwijs2 laat zien dat dit ook de praktijk is. Uit dit rapport blijkt dat kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang in 2015 in nagenoeg alle gevallen (99%) onaangekondigd zijn bezocht.
Ik ben van mening dat GGD’en en gemeenten voldoende toezicht-, respectievelijk handhavinginstrumenten hebben om toe te zien op de veiligheid en kwaliteit en – indien nodig – in te grijpen. Met de ontwikkeling van een landelijke werkwijze «streng aan de poort» geven GGD GHOR Nederland en de VNG hieraan, binnen het bestaande toezicht- en handhavingkader, een verdere impuls. Deze werkwijze houdt in dat bij nieuwe kinderopvangopvanginstellingen vóór toelating al strenger wordt gekeken of zij (redelijkerwijs) aan de kwaliteitseisen zullen gaan voldoen. Zoals ik u in mijn reactie op de evaluatie van de aanbeveling van de commissie Gunning3 heb gemeld, ben ik verder voornemens ben om strengere eisen te stellen aan nieuwe en bestaande kinderopvang instellingen. In deze reactie doe ik ook een oproep aan gemeenten om nog eens kritisch te kijken naar de inzet van de bestaande handhavinginstrumenten en de mogelijkheden die het huidige kader biedt om sneller en strenger in te grijpen als dat nodig is.
Hoe ver bent u met de aan de Kamer toegezegde ontwikkeling van een openbaar kwaliteitsoordeel voor ouders waarin zij kunnen vinden hoe de kinderopvangorganisaties scoren op kwaliteit en veiligheid? Hoe gaat dit openbaar kwaliteitsoordeel eruit zien?
Ik heb GGD GHOR Nederland gevraagd om een kwaliteitsoordeel te ontwikkelen en hier in pilots ervaringen mee op te doen. Ik heb GGD GHOR Nederland ook gevraagd om hier het kinderopvangveld bij te betrekken (waaronder vanzelfsprekend ook belangenbehartigers van ouders) en om de pilots in 2017 te starten.
Over hoe het kwaliteitsoordeel eruit komt te zien, kan ik nu geen uitspraken doen. Dat is aan GGD GHOR Nederland en de betrokken partijen samen. Wel heb ik GGD GHOR Nederland een aantal uitgangspunten meegegeven bij het ontwikkelen van een kwaliteitsoordeel, waaronder de reikwijdte en openbaarheid van het kwaliteitsoordeel en de betrokkenheid van relevante partijen. Een belangrijk doel van het kwaliteitsoordeel is om ouders te voorzien van betrouwbare, toegankelijke informatie over de (pedagogische) kwaliteit van een opvanglocatie. Daarnaast verwacht ik dat een dergelijk, openbaar oordeel kinderopvanginstellingen stimuleert om de kwaliteit (verder) te verhogen. Over de opzet van de pilots wordt in de komende periode overlegd tussen GGD GHOR Nederland, de VNG, Inspectie van het Onderwijs en vertegenwoordigers van mijn ministerie.
Deelt u de opvatting dat er geen twijfel mag zijn over de kwaliteitsoordelen van een kinderdagverblijf omdat alle ouders hun kinderen altijd met een gerust hart naar de opvang moeten kunnen brengen? Deelt u daarnaast de mening dat het voor alle kinderen en zeker ook voor kinderen in gezinnen met een laag inkomen het heel erg belangrijk is dat zij naar kwalitatief goede kinderopvang gaan om hiermee ook eerlijke kansen voor ieder kind te bevorderen? Bent u bereid om naar aanleiding van de berichtgeving van de Volkskrant aanvullend onderzoek te laten doen naar de correlatie tussen het buurtinkomen en de kwaliteit van de kinderopvangorganisaties in dezelfde buurt?
Ik deel uw opvatting dat er geen twijfel mag zijn over de kwaliteitsoordelen van een kinderdagverblijf en dat alle kinderen die naar de opvang gaan, in het bijzonder kinderen uit gezinnen met een laag inkomen, er van uit moeten kunnen gaan dat deze opvang kwalitatief goed is om eerlijke kansen voor ieder kind te bevorderen.
Hoewel ik, zoals ik al aangaf, de conclusie van de Volkskrant niet onderschrijf, vind ik het wel zorgelijk als blijkt dat de daadwerkelijke kwaliteit van de kinderopvang in buurten met lage inkomens lager zou zijn dan in buurten met hoge inkomens. Een eerste, voorlopige analyse door de Inspectie van het Onderwijs wijst vooralsnog niet in deze richting. Om hier beter zicht op te krijgen zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen om dit – samen met GGD GHOR Nederland – verder uit te zoeken. Mochten de uitkomsten hiervan wel wijzen op een relatie tussen inkomen en kwaliteit kinderopvang dan bekijk ik welke actie(s) nodig zijn en wie hiervoor aan zet is.
In hoeverre deelt u de opvatting dat uitvoering van het SER-advies, waarbij er gepleit wordt voor een basisaanbod van 16 uur opvang per week voor elk kind en extra aandacht voor kinderen met een achterstand, kan helpen om tweedeling te voorkomen? Bent u bereid om bij het wetsvoorstel Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang ervoor te zorgen dat er pilots gedraaid kunnen worden in verschillende gemeentes (en in verschillende buurt) om alle kinderen naar de opvang te krijgen door het bieden van een basisaanbod van minstens 16 uur per week?
In mijn brief van 24 juni jl. heb ik uw Kamer laten weten hoe ik tegen het SER-advies aankijk (Kamerstuk 31 322, nr. 308). Ik heb daarbij aangegeven dat het kabinet inzet op gelijke kwaliteitseisen voor voorzieningen voor kinderen van werkende en niet-werkende ouders, waarbij het bereik van kinderen wordt vergroot en waarbij eventuele verdere stappen aan een volgend kabinet zijn.
Het kabinet loopt niet vooruit op verdere stappen om twee redenen. Ten eerste vergt een stap naar een verder geïntegreerd voorschools aanbod en het uitbreiden van het aantal uren aanbod per week (voor alle kinderen of doelgroepkinderen) een forse ingreep in het voorschoolse stelsel. Dat gaat gepaard met hoge kosten. Ten tweede zijn de onderzoeken naar de baten voor de ontwikkeling van alle kinderen minder duidelijk en moeilijk te kwantificeren. Op basis hiervan kan niet met zekerheid worden geconcludeerd dat alle kinderen gebaat zijn bij een universele voorziening.
Een eventuele verdere stap vraagt om een zorgvuldige besluitvorming en invoering. Dat kan niet in deze kabinetsperiode gerealiseerd worden. Het kabinet vindt het niet op zijn plaats om voor te sorteren op het beleid van een volgend kabinet.
In het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang ben ik met partijen uit het kinderopvangveld overeengekomen om van start te gaan met pilots innovatieve opvang. Dit zijn pilots waarin wordt nagegaan welke mogelijkheden er zijn om door maatwerk innovatie en pedagogische kwaliteit te versterken. Middels door experts gemonitorde pilots innovatieve opvang zal ervaring worden opgedaan met specifieke pedagogische concepten waarbij de wettelijke kwaliteitseisen op het gebied van stabiliteitseisen en de eisen voor een BKR op groepsniveau en/of de eisen aan speelruimte als belemmering worden ervaren. Een basisaanbod maakt geen deel uit van deze pilots.
Het commerciële tv-programma ‘een nieuw begin’? |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel over het commerciële tv-programma «een nieuw begin»?1
De Staatssecretaris van OCW en ik vinden dit een zorgelijk signaal.
Is de wijze waarop mensen cosmetische of tandheelkundige behandelingen worden aangepraat geoorloofd volgens wet- en regelgeving?
Voor het uitvoeren van een geneeskundige behandeling is volstrekt helder dat de toestemming van de patiënt vereist is. Dit geldt ook bij (niet medisch noodzakelijke) cosmetische ingrepen. Om toestemming te kunnen geven heeft de patiënt goede informatie nodig. Zo moet de behandelaar onder meer informatie geven over de voorgestelde behandeling en de risico’s die daaraan verbonden zijn. De informatieplicht van de behandelaar omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen.
Uit het artikel blijkt niet dat de betreffende zorgaanbieders niet volgens wet- en regelgeving en/of veldnormen hebben gehandeld. Het is voor mij op basis van dit artikel onvoldoende duidelijk of dat ook daadwerkelijk het geval is. Als betrokkenen van oordeel zijn dat dit wel het geval is, kunnen ze dit melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Vindt u het wenselijk dat gesuggereerd wordt dat zorg een product is waar je zonder medische noodzaak vrijelijk gebruik van kunt maken?
De verantwoordelijkheid voor de keuze voor zorg waar geen medische noodzaak aan ten grondslag ligt, ligt bij de patiënt en bij de zorgaanbieder. De patiënt maakt de uiteindelijke keuze, maar de zorgaanbieder moet de patiënt voldoende informeren (over mogelijkheden en gevolgen) zodat de patiënt een afgewogen keuze kan maken. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Handelen de betrokken hulpverleners conform hun beroepsethos? Kunt u dit toelichten?
De Inspectie ziet toe op wet- en regelgeving, waaronder richtlijnen en veldnormen die door de veldpartijen zelf zijn opgesteld. Zie verder antwoord op vraag 2.
Hebben de Inspectie voor de Gezondheidszorg klachten bereikt over het tv-programma, en de daarbij betrokken privéklinieken CDC Tandzorg, de Velthuis Kliniek en Bergman Clinics met betrekking tot de kwaliteit van de behandeling en zaken als het aanpraten van behandelingen? Zo ja, wat was het oordeel van de Inspectie, en welke stappen heeft zij ondernomen tegen welke kliniek(en)?
De Inspectie heeft geen meldingen ontvangen over het tv-programma en/of de behandelingen die hiervan onderwerp waren.
De IGZ is een onderzoek gestart naar de CDC Tandzorg kliniek na meldingen van patiënten. Deze meldingen zijn niet gerelateerd aan deze tv-uitzending. Over de aard van het lopende onderzoek kan de Inspectie geen mededelingen doen.
Vormen dergelijke programma’s geen bedreiging voor de volksgezondheid, omdat door deze programma’s niet medisch noodzakelijke zorg, met kans op medische letselschade, wordt gestimuleerd? Zo ja, wat gaat u daartegen ondernemen. Zo neen, waarom niet?
Er is geen verbod op het maken van tv-programma’s als «een nieuw begin». Wel ben ik van mening dat omroepen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om te zorgen dat alles ruim binnen wet- en regelgeving blijft. Producenten van programma’s en omroepen hebben een verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mensen die deelnemen aan hun programma’s. Uiteraard hebben ook deelnemers een eigen verantwoordelijkheid om af te wegen of zij wel of niet aan een dergelijk programma meewerken, maar deelnemers kunnen soms gemakkelijk in een afhankelijke positie terechtkomen of gebracht worden. Daar hoort geen misbruik van gemaakt te worden. Hoewel RTL onder Luxemburgs toezicht valt is contact opgenomen met RTL. RTL wil een verantwoordelijk mediabedrijf zijn dat oog heeft voor de belangen waarvoor zowel vanuit de politiek als de samenleving bescherming wordt gevraagd. RTL zegt geschrokken te zijn van de berichten. En hoewel contracten met deelnemers veelal door de producenten worden gesloten, voelt RTL zich wel degelijk verantwoordelijk. RTL zegt niet op een dergelijke manier met mensen te willen omgaan en heeft toegezegd uit te zullen zoeken of deelnemers aan zijn hulpprogramma’s goed worden behandeld. Verder heeft RTL laten weten bereid te zijn en inmiddels doende te zijn om de eigen mediagedragscode hierop te bezien. Naar verwachting kan uw Kamer over de resultaten van beide acties vóór het Kerstreces geïnformeerd worden door de Staatssecretaris van OCW.
Het bericht ‘Huidige donorsysteem werkt niet’ |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Huidige donorsysteem werkt niet»?1
Ja
Komt het voor dat door nabestaanden van orgaandonatie wordt afgezien omdat er niet tijdig een zelfstandig uitneemteam beschikbaar is, hetgeen betekent dat lang moet worden gewacht voordat overgegaan kan worden tot uitnamen van organen en een patiënt langer dan gebruikelijk bij orgaandonatie in leven moet worden gehouden? Zo ja, hoe vaak komt dit voor? Zo nee, waar blijkt dit uit?
De Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) regelt in opdracht van VWS het toewijzen en vervoeren van organen en weefsels aan patiënten. NTS is dus al jaren nauw betrokken bij het orgaandonatieproces. De beschreven casus in het bovengenoemde bericht is de enige casus die bij NTS bekend is waarbij nadrukkelijk toestemming voor donatie werd ingetrokken omdat er op het gewenste moment geen Zelfstandig Uitname Team (ZUT) beschikbaar was. Tussen 1 januari 2014 en 30 juni 2016 zijn van de in totaal 737 opgestarte uitnameprocedures 110 procedures uiteindelijk niet doorgegaan, om uiteenlopende redenen, zowel medisch als procedureel, maar niet omdat er geen ZUT beschikbaar was.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is voor de patiënt en nabestaanden dat wegens het niet beschikbaar zijn van een zelfstandig uitneemteam patiënten langer dan gebruikelijk in leven moeten worden gehouden? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De situatie zoals geschetst in de lezersbrief is een heel moeilijke situatie voor alle betrokkenen, allereerst natuurlijk voor de nabestaanden. In antwoord op uw vraag wil ik opmerken dat een orgaandonatieprocedure een complex proces is. Bij het plannen van het moment waarop de orgaanuitname plaatsvindt, moet met veel partijen, personen en cruciale stappen in het proces rekening gehouden worden. Wezenlijke stappen zijn onder meer de analyse van de geschiktheid van de te doneren organen en vervolgens het toewijzen van deze organen aan een patiënt op de wachtlijst. Er is altijd een kans dat er meer orgaandonatieprocedures opgestart worden dan er ZUT’s beschikbaar zijn. In dit geval wordt er in samenspraak met de nabestaanden, het donorziekenhuis en met het ZUT gekeken of procedures na elkaar gepland kunnen worden. Het kan dan voorkomen dat een uitname-operatie wordt uitgesteld.
Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat er alles aan wordt gedaan om dit uiterst complexe donatieproces goed te laten verlopen. Daarom ben ik zeer tevreden dat de betrokken partijen hun afspraken bekrachtigd hebben en vanaf 1 november 2016 binnen de huidige indeling in uitnameregio’s ZUT-sharing plaatsvindt. Deze afspraken zijn gemaakt vooruitlopend op een nieuwe indeling in drie regio's en drie dienstdoende ZUT’s, waarover ik u in mijn brief van 4 november jl.2 heb geïnformeerd. ZUT-sharing houdt in dat ZUT's procedures voor elkaar overnemen wanneer er logistieke problemen ontstaan als gevolg van de beschikbaarheid van het ZUT in een uitnameregio. Als voorbeeld noem ik hier een situatie waarbij kort na elkaar drie orgaandonatieprocedures werden opgestart. Alle drie procedures konden succesvol worden uitgevoerd, doordat het Rotterdamse ZUT naar Nijmegen is afgereisd om één van de procedures op zich te nemen. Het ZUT in Groningen kon de andere twee procedures voor zijn rekening nemen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat wegens het niet tijdig beschikbaar zijn van zelfstandige uitneemteams een donatie gestaakt wordt en daardoor wellicht één of meerdere patiënten zieker worden of overlijden? Zo ja, wat doet u daartegen? Zo nee, waarom niet?
Ondanks het feit dat de afgelopen jaren een dergelijke situatie maar één keer eerder is voorgekomen, ben ik het met u eens dat elke keer er één te veel is. Gezien het grote tekort aan geschikte organen voor transplantatie, dient alle inzet gericht te zijn op het verkrijgen van zoveel mogelijk organen van postmortale donoren. Ook dient recht gedaan te worden aan de wil van de donor en/of diens nabestaanden om organen te doneren ten behoeve van transplantatie.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Welke tijdsnorm wordt gehanteerd voor onder andere het vinden van een match en het voorbereiden van de patiënt, de ontvanger en het transplantatieteam, voordat kan worden overgegaan tot de uitname van donororganen? Wat is het gemiddelde tijdspad in de praktijk? Is bekend welke tijd voor nabestaanden als gewenst en dragelijk wordt ervaren?
Een transplantatiecoördinator houdt een periode van drie tot vier uur aan voor het verrichten van alle noodzakelijke onderzoeken om de situatie van de donor en de geschiktheid van organen in kaart te brengen. Hierna wordt een tijd van zes uur aangehouden voor het vinden van een geschikte ontvanger. Deze totale tijd van negen tot tien uur is minimaal nodig voor het inplannen van de uitname-operatie.
Divers onderzoek heeft ertoe geleid dat het veld in gesprek is over het beste moment voor het plannen van de uitnameprocedure. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat nachtelijke operaties minder goede resultaten geven wat betreft de kwaliteit van de operatie, het risico op complicaties tijdens de uitnameoperatie en de gevolgen voor het functioneren van de nier, dan operaties die overdag worden uitgevoerd. Dit pleit ervoor om uitname-operaties vaker overdag in te plannen, indien dit logistiek haalbaar is.
Het veld onderzoekt daarom of er mogelijkheden zijn om een uitname-operatie zodanig te plannen dat dit leidt tot betere resultaten. Als gevolg hiervan kunnen procedures mogelijk langer duren. Een procedure is hierdoor echter ook beter planbaar. Voorspelbaarheid in een proces kan leiden tot heldere verwachtingen bij het begin van een donatieprocedure waardoor nabestaanden met meer tevredenheid terugkijken op een optimaal verlopen procedure.
Er zijn geen Nederlandse onderzoeksresultaten bekend naar een gewenst of draaglijk tijdspad voor nabestaanden. In de Verenigde Staten is uit onderzoek gebleken dat de donatiebereidheid niet afnam bij een langere tijdsduur tussen vaststellen van de hersendood en de start van de uitnameprocedure. 3 De gemiddelde tijd van de procedures meegenomen in dit onderzoek was anderhalve dag. Dit is al veel langer dan de periode van negen á tien uur die in de Nederlandse situatie gebruikelijk is.
Is er voldoende capaciteit voor het uitnemen van donororganen en hoeveel zelfstandige uitneemteams zijn er? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waar blijkt dit uit en wat gaat u hieraan doen?
In de huidige situatie zijn er vijf ZUT’s werkzaam, verdeeld in twee regio’s. Zoals ik in vraag 3 reeds aangaf werk ik toe naar een indeling in drie regio’s en één ZUT per regio. Uit de evaluatie van NTS en de betrokken UMC’s is dit als de meest optimale indeling naar voren gekomen, waarbij voldoende capaciteit beschikbaar is per regio en Nederland breed.
Het bericht “Soa-sjoemelaars liegen voor gratis test” |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Soa-sjoemelaars liegen voor gratis test»?1, en «Aantal mensen met soa's toegenomen in 2016»?2 3
Ja, het bericht is mij bekend. Jongeren tot 25 jaar vallen onder de risicogroepen die staan gedefinieerd in de Regeling Aanvullende Seksuele Gezondheid (ASG). Zij kunnen zich melden bij de centra seksuele gezondheid (CSG) en in aanmerking komen voor een gratis soa-test. De professionals maken een afweging op zowel risicogroep als risicogedrag of een soa- test of breder seksueel gezondheidsconsult opportuun is. De regeling is bedoeld als vangnet voor degene die niet makkelijk bij de huisarts terecht kunnen of op basis van epidemiologische gegevens een verhoogd risico lopen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als jonge mensen moeten liegen over hun klachten om een soa-test te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het signaal dat twaalf van de achttien GGD’s in het nieuwsbericht vermoeden dat mensen liegen om een gratis soa-test te krijgen?
Ik neem dat signaal serieus. Het is een verschijnsel van alle tijden dat personen onterecht gebruik proberen te maken van gratis voorzieningen. Het is aan de professionals om zo goed mogelijk triage uit te voeren om zoveel mogelijk misbruik te voorkomen. Soms komt daar toch een individu doorheen, door bijvoorbeeld een situatie anders te schetsen dan in werkelijkheid is. Natuurlijk is dat niet de bedoeling. Uit cijfers van het RIVM blijkt wel dat de mensen die uiteindelijk na de triage bij de CSG’s worden getest daar wel een goede reden voor hebben gezien de stijgende vindpercentages. Sinds het financiële plafond op de regeling is het vindpercentage van soa’s onder de mensen die zich laten testen bij de CSG’s toegenomen (zie thermometer seksuele gezondheid 2016 RIVM).
Deelt u de opvatting dat preventie van soa’s op de korte en lange termijn wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik en samen met veldpartijen doe ik ook van alles aan de preventie van soa’s. Zoals gezegd is de ASG-regeling aanvullend aan de reguliere zorg en één van de pijlers binnen de soa-preventie. Naast de ASG-regeling voor GGD’en subsidieer ik landelijke instituten zoals SOA Aids Nederland, Rutgers en FIOM voor voorlichting en om bewustzijn over seksuele gezondheid te vergroten. Daarnaast zijn er allerlei preventieve activiteiten op het gebied van soa’s en seksuele gezondheid zoals bijvoorbeeld aandacht op lagere en middelbare scholen, www.sense.info, gerichte activiteiten voor hoogrisicogroepen, zoals hepatitis B vaccinatie voor mannen die seks hebben met mannen en sekswerkers.
Deelt u voorts de mening dat een eigen bijdrage van 150 euro voor jongeren met geen of weinig inkomen te hoog is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven maakt de ASG-regeling het mogelijk voor jongeren tot 25 jaar om gratis seksuele gezondheidszorg bij CSG te ontvangen. Hieronder valt als het nodig is een soa-test.
Daarnaast vergoedt een aantal zorgverzekeraars soa-zorg in hun aanvullende verzekering. Ondanks de mogelijke eigen bijdrage is het nog steeds zo dat tweederde van de personen zich op een soa laten testen via de huisarts (zie RIVM jaarrapport).
Kunt u toelichten of de stijging van het aantal soa’s in 2016 vooral bij jongeren (onder 25 jaar) het geval is? Ziet u een verband met het afschaffen van de openeinde financiering van de regeling Aanvullende Seksuele Gezondheidszorg? Deelt u de mening dat er door dit financiering plafond onwenselijke belemmeringen voor het af laten nemen van soa-testen zijn?
De stijging van het aantal soa’s onder personen die zich bij CSG’s laten testen is in alle leeftijdsgroepen te zien. In de eerste helft van 2016 was het soa-vindpercentage bij jongeren (onder 25 jaar) 19,4% en bij niet-jongeren (25 jaar of ouder) 17,1%. In de eerste helft van 2015 was het soa-vindpercentage bij jongeren 17,2% en bij niet-jongeren 16,2%.
Bij het laten vervallen van de openeinde financiering heeft geen bezuiniging plaatsgevonden. Door invoering van het plafond zijn de GGD’en gedwongen de seksuele gezondheidszorg efficiënter en effectiever uit te voeren, bijvoorbeeld door scherpere triage en scherpere afspraken met laboratoria over de prijs van de testen. Daarmee kunnen meer consulten worden uitgevoerd binnen hetzelfde budget. De hogere vindpercentages kunnen ook toe te schrijven zijn aan de scherpere triage, waardoor juist de hoogrisicogroepen bereikt worden. Het RIVM monitort de ontwikkelingen nauwlettend. Daarnaast gaf ik in antwoord op vraag 5 al aan dat zowel voor als na het plafond nog steeds de meeste testen uitgevoerd worden in de reguliere zorg bij de huisarts.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat belemmeringen voor kwetsbare jongeren met geen of weinig inkomen om een soa-test te nemen worden weggenomen, zodat het aantal soa’s daalt in plaats van stijgt? Gaat u naar aanleiding van de stijging nog andere maatregelen nemen?
Zie antwoord 5 en 6.
Hormoonverstorende stoffen |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Reporter Radio op 20 november 2016 over hormoonverstorende stoffen?1
Het is belangrijk dat de media aandacht besteden aan een onderwerp als hormoonverstorende stoffen. In de uitzending kwam goed naar voren hoe ingewikkeld het onderwerp is.
Is het niet verstandig om, net als in Frankrijk, over te gaan tot een verbod van bisphenol A in verpakkingsmateriaal om de blootstelling daaraan bij de bevolking terug te dringen?2
Het kabinet heeft de aanpak van bisphenol A (BPA) toegelicht in de brief naar aanleiding van de studie van het RIVM naar de gezondheidseffecten van BPA (Kamerstuk 32 793 nr. 208). Daarin staat dat de blootstelling aan BPA omlaag moet, maar dat een verbod niet wenselijk is. Van alternatieve stoffen waarnaar onderzoek is gedaan, is niet zonder meer vastgesteld dat ze veiliger zijn. Van andere alternatieve stoffen zijn de gevolgen niet goed onderzocht. Een verbod verdient geen navolging, omdat fabrikanten dan worden gedwongen alternatieven te gebruiken in hun producten, waarvan de veiligheid niet goed is onderzocht.
Desondanks zie ik dat bedrijven naar aanleiding van ontwikkelingen in andere landen en maatschappelijke ontwikkelingen BPA vervangen door alternatieven. Een aantal bedrijven, bijvoorbeeld in de (fris-) drankenindustrie, heeft de coatings van de blikjes vervangen door een variant zonder BPA. Tot nu toe is het nog niet gelukt voor alle situaties een alternatief voor BPA te vinden. Bijvoorbeeld voor verhoogde temperatuur en zure omgeving zijn nog geen alternatieven beschikbaar.
Hoe beoordeelt u het besluit van Frankrijk om de weekmaker DEHP in medische hulpmiddelen op neonatologie- en kraamafdelingen van ziekenhuizen te verbieden? Verdient dit navolging in Nederland?3
Ik onderneem al actie om de blootstelling aan BPA en DEHP omlaag te brengen voor de meest kwetsbare groepen. In gesprekken met kinderartsen, inkopers van medische hulpmiddelen en ziekenhuisorganisaties wordt bekeken op welke manier de blootstelling op een verantwoorde manier omlaag kan worden gebracht.
Zoals in antwoord 2 toegelicht is een verbod niet opportuun.
Wat vindt u van het voorstel om een biomonitoringssysteem inzake hormoonverstorende stoffen in Nederland op te zetten om de blootstelling van de Nederlandse bevolking daaraan te kunnen vaststellen en volgen? Kunt u uw standpunt toelichten?4
Het RIVM participeert vanuit Nederland in het project European Human Biomonitoring Initiative (HBM4EU). Deze samenwerking is erop gericht op een gecoördineerde en geharmoniseerde manier de blootstelling van de bevolking van Europa aan chemische stoffen te volgen, zodat de informatie beschikbaar komt om de potentiële effecten op de gezondheid aan te kunnen pakken. Deze Europese samenwerking heeft grote voordelen omdat het volume aan metingen veel groter is en er daarmee de conclusies een grotere betrouwbaarheid hebben.
Het bericht dat Gendia medische gegevens misbruikt bij de NIPT |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bedrijf achter NIPT-test misbruikt medische gegevens»?1
Ja, ik ken het bericht.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat vrouwen na het uitvoeren van de NIPT bij Gendia een aanbod krijgen voor vervolgonderzoek? Krijgen zij dit aanbod direct na de NIPT, of veel later? Om wat voor vervolgonderzoek gaat het? Gebeurt dit bij alle Nederlandse vrouwen die bij Gendia de NIPT uitvoeren?
Mij is niet bekend hoe vaak vrouwen dit aanbod van Gendia krijgen, of alle Nederlandse vrouwen die bij Gendia de NIPT laten uitvoeren dit aanbod krijgen en binnen welke termijn dit gebeurt. Volgens de website van Gendia gaat het om «nieuwe genetische onderzoeken».
Klopt het dat geen van deze vrouwen expliciet toestemming is gevraagd voor het uitvoeren van dit onderzoek, en dat zij dus ook geen toestemming hebben gegeven? Klopt het dat vrouwen op verzoek medische gegevens hebben verstrekt die niet allemaal relevant zijn voor het uitvoeren van de NIPT, met het oog op het vaststellen van chromosomale afwijkingen bij de foetus?
Zoals blijkt uit het formulier van Gendia (zie in de bijlage het formulier van mei 2015)2, is vrouwen niet expliciet om toestemming gevraagd. Op het formulier is ook te zien welke (medische) gegevens er van de vrouwen zijn gevraagd.
Klopt het dat hier sprake is van «koppelverkoop» en schending van de privacy; zaken die niet zijn toegestaan op basis van Europese en nationale regels en wetgeving? Wat gaat u doen om hier tegen op te treden?
Van koppelverkoop is sprake als de verkoop van een bepaald product of dienst afhankelijk wordt gesteld van de koop van een ander product of dienst. Waar het hier om gaat is of de vrouwen van tevoren zijn ingelicht en uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven voor het gebruik van hun medische gegevens voor andere doeleinden dan de NIPT test.
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. De Wbp is van toepassing als de verantwoordelijke van de gegevensverwerking een vestiging in Nederland heeft.
De privacywetgeving van de lidstaten van de EU is de uitwerking van de Europese Privacyrichtlijn 1995 die op dit moment geldt. Vanaf 25 mei 2018 zal de nieuwe Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing zijn. Deze verordening is dan rechtstreeks van toepassing in de lidstaten.
De nu nog geldende Privacyrichtlijn bevat belangrijke beginselen over de verwerking van persoonsgegevens, zoals het principe van doelbinding. Persoonsgegevens mogen alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardige doeleinden worden verwerkt en mogen vervolgens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Daarnaast mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt voor zover zij – gelet op de doeleinden waarvoor zijn verzameld – toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn. Deze beginselen zijn in de Nederlandse Wbp neergelegd.3 Verder gelden op grond van de Privacyrichtlijn en de Wbp voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens (zoals medische gegevens) extra zware eisen.
Uit de Privacyrichtlijn en de Wbp volgt dat alleen die medische gegevens van de zwangere in de vragenlijst mogen worden verzameld die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een juiste uitslag op de test en dat zij alleen daarvoor gebruikt mogen worden. Voor het gebruik van de medische gegevens voor een ander doel is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Deze toestemming moet een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting zijn. Deelnemers aan de test moeten gewezen worden op vragen die met een ander doel gesteld worden en moeten dus uitdrukkelijke toestemming geven voor gebruik voor dat andere doel. Zonder deze toestemming mogen de gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden.
Bedrijven en organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht. Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia.
Deelt u de mening dat vrouwen op deze manier, soms veel later nog, nodeloos ongerust worden gemaakt, en worden verleid tot onderzoeken die zij anders waarschijnlijk niet zouden ondergaan? Vindt u de handelwijze van Gendia ook buitengewoon onzorgvuldig, en indruisen tegen het medische beroepsgeheim?
Deze mening deel ik.
Het niet naleven van de privacyregels en oneigenlijk gebruik van gevoelige gegevens als medische gegevens acht ik onwenselijk. Er is sprake van schending van het medische beroepsgeheim indien een in Nederland gevestigde zorgaanbieder het afgenomen bloed en andere gegevens van betrokkene aan Gendia verstrekt zonder toestemming van betrokkene. De toestemming van de betrokkene kan alleen achterwege blijven indien op basis van de contractuele verhoudingen sprake is van één overeenkomst waarbij Gendia niet als derde in de zin van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) geldt.
Wat vindt u ervan dat twee Nederlandse ziekenhuizen (het OLVG in Amsterdam en het Westfries Gasthuis in Hoorn) hebben aangekondigd de samenwerking met Gendia te beëindigen? Zouden andere ziekenhuizen en verloskundigenpraktijken dat niet ook moeten doen? Is het niet zo dat het aanbieden van de NIPT buiten de TRIDENT-studie/UMC’s (Universitaire Medische Centra) nog helemaal niet is toegestaan?
De keuze om de samenwerking te beëindigen is aan ziekenhuizen zelf.
De NIPT als eerste test is in Nederland vanaf 1 april 2017 beschikbaar met alle kwaliteitswaarborgen (bijvoorbeeld wat betreft counseling, informatievoorziening aan de zwangeren en uitvoering van de NIPT) die hiervoor in Nederland gelden. De NIPT wordt tot die tijd alleen als vervolgtest, na een verhoogde kans uit de combinatietest, uitgevoerd in de laboratoria van de universitaire medische centra die hiervoor een vergunning hebben op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO).
Om NIPT nu al als eerste test te kunnen krijgen, nemen vrouwen op eigen initiatief de zogenaamde België-route. Zij gaan fysiek naar Gendia of laten bij een Nederlands ziekenhuis bloed afnemen om dat via Gendia te laten testen. Op deze België-route is de WBO niet van toepassing. Iedereen die zich laat behandelen of testen in het buitenland valt onder de wetgeving en het toezicht van het betrokken land. Vrouwen moeten echter op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – wel gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT voor wat betreft het afgenomen bloed.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat vrouwen die reeds bloed hebben afgestaan, alsnog geconfronteerd worden met vervolgonderzoek? Wat gaat u doen om te voorkomen dat in de toekomst vrouwen direct door Gendia, of indirect via Nederlandse zorgprofessionals, gevraagd worden naar medische gegevens die niet relevant zijn voor het NIPT-onderzoek?
De Autoriteit Persoonsgegevens is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht.
Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia. Daarnaast moeten vrouwen op grond van de Wgbo – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT voor wat betreft het afgenomen bloed.
Bent u bekend met het bericht: «Actiz-Inspectie stelt niet altijd de goede vragen» en de reactie van de IGZ hierop middels de tweet: «Niet de IGZ maar Actiz heeft – samen met andere partijen – de indicatoren voor kwaliteit van zorg bepaald»?1 2
Ja.
Wat is uw oordeel over het gekissebis tussen Actiz en de IGZ via de media? Hoe helpt dit de kwaliteit van zorg voor al die kwetsbare mensen in de verpleeghuizen?
De IGZ heeft middels de tweet aangegeven dat de indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van zorg door de sector zelf zijn opgesteld. Dit omdat de indruk zou kunnen ontstaan dat een en ander zonder betrokkenheid van ActiZ was opgesteld, hetgeen niet het geval is.
Wat is uw rol in dit toneelstuk? Heeft u de regie nog wel waar het gaat om de verbetering van de kwaliteit van zorg in de verpleeghuizen? Kan een toelichting worden gegeven?
Met de start van het programma Waardigheid en Trots is een belangrijke impuls gegeven aan de ontwikkelingen rondom de kwaliteit van zorg in de verpleeghuizen. Het plan is samen met de branche-, beroeps- en cliëntenorganisaties opgesteld en wordt ook samen met deze partijen uitgevoerd. Ook de IGZ en het Zorginstituut zijn betrokken. Elk half jaar stuur ik uw Kamer namens deze partijen een voortgangsrapportage waarin de voortgang en de resultaten van het hele programma staat beschreven. Daarnaast is, zoals eerder gemeld en besproken in de Kamer, de doorzettingsmacht van het Zorginstituut Nederland ingezet om tot een kwaliteitskader te komen.
Wie hebben nu eigenlijk die indicatoren voor kwaliteit van zorg bepaald? Zijn dit inderdaad Actiz en andere partijen? Zo ja, is dat dan niet een gevalletje «slager keurt het eigen vlees»?
Zoals eerder is geantwoord op vragen uit uw Kamer (10 oktober 2016, Kamerstuk 31 765, nr. 236) is door de genoemde partijen op bestuurlijk niveau afgesproken dat er, vooruitlopend op het nieuwe kwaliteitskader verpleeghuizen, begin 2017 informatie over de basisveiligheid openbaar gemaakt zal worden.
Brancheorganisaties (waaronder ActiZ), cliëntenorganisaties en de IGZ hebben gezamenlijk uitvoering gegeven aan de bestuurlijke afspraak en de veiligheidsindicatoren vastgesteld. Binnen dit proces heeft de IGZ nadrukkelijk de uitvoerende rol op zich genomen.
Dit proces is vergelijkbaar met de reguliere praktijk, omdat veldpartijen zelf verantwoordelijk zijn voor onder andere het definiëren van kwaliteitkaders en indicatoren. Pas als veldpartijen er onderling niet uitkomen, zet het Zorginstituut doorzettingsmacht in. Zoals in bovenstaande brief beschreven heeft het Zorginstituut doorzettingsmacht ingezet met betrekking tot het kwaliteitskader verpleeghuizen. Het Zorginstituut levert op 1 januari 2017 een eerste kwaliteitskader op. Hierin krijgen in ieder geval de leidraad personeel en de indicatoren voor basisveiligheid een plek.
Omdat de IGZ jaarlijks al indicatoren uitvraagt voor het uitvoeren van het risicogestuurd toezicht, heeft de IGZ zich bereid getoond om vooruitlopend op de implementatie van het kwaliteitskader eenmalig de zes extra indicatoren mee te nemen in haar uitvraag en de indicatoren openbaar te maken en door te leveren aan ZorgkaartNederland en KiesBeter.nl.
Was de IGZ dan één van de andere partijen? Zo nee, waarom niet? Moet de IGZ hier niet het voortouw in nemen als onafhankelijk toezichtsorgaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer gaat u nu een keer de regie nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht dat zorgverzekeraar CZ prostaatkankerzorg wil concentreren in Rotterdam en Nijmegen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar CZ de behandeling van prostaatkanker wil concentreren in twee centra, te weten het Maasstad Ziekenhuis in Rotterdam en het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen?1
Specialisatie en concentratie kan een goede zaak zijn, wanneer dit de kwaliteit van zorg ten goede komt. Van sommige complexe ingrepen, zoals de radicale prostatectomieën, is bekend dat een hoger volume leidt tot meer expertise en dus betere uitkomsten.
Voor welke andere aandoeningen is CZ van plan de behandelingen te concentreren, en waar? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen?
Zorgverzekeraar heeft mij laten weten dat zij momenteel binnen de MSZ selectief inkoopt voor borstkankerzorg, bariatrie, infectiechirurgie bij orthopedische revisieoperaties en schisis. Het is nog niet bekend of er op termijn ook andere vormen van zorg meer selectief zullen worden ingekocht door CZ en of dit leidt tot concentratie van specifieke aandoeningen. Het zorginkoopbeleid 2018 zal uiterlijk 1 april 2017 door zorgverzekeraars, en dus ook door CZ, bekend gemaakt worden.
Weet u of er nog meer verzekeraars zijn die plannen hebben bepaalde behandelingen te concentreren? Zo nee, bent u bereid dit na te gaan? Zo ja, welke zorgverzekeraars, behandelingen en locaties zijn dit?
Zorgverzekeraars maken hun eigen beleid. Het inkoopbeleid voor 2017 is op 1 april 2016 bekend gemaakt. Er zijn zorgverzekeraars die bewust kiezen om bepaalde zorg op bepaalde plekken in te kopen. Ik houd niet exact bij welke zorgverzekeraar wel en welke niet overgaan tot concentratie.
Is de uitspraak van de bestuursvoorzitter van CZ afgestemd met andere verzekeraars, of met bijvoorbeeld het Zorginstituut Nederland? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, iedere zorgverzekeraar heeft een zorgplicht jegens de eigen verzekerden. Inkoopafspraken mogen zelfs niet onderling afgestemd worden.
Wat is het oordeel van de Nederlandse Internisten Vereniging en de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde inzake de wenselijkheid van concentratie van de behandeling van prostaatkanker?
Het is mij niet bekend wat de twee genoemde verenigingen van deze betreffende concentratie vinden.
Vindt u het wenselijk dat iedere verzekeraar voor zich locaties gaat aanwijzen voor de concentratie van bepaalde behandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars kunnen geen locaties aanwijzen. Wel hebben zij de vrijheid tot het inkopen van zorg op een specifieke locatie, mits zij daarbij voldoen aan hun zorgplicht op grond van de Zorgverzekeringswet en er sprake is van «goede zorg» zoals bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Wetenschappelijke beroepsverenigingen stellen minimum kwaliteits- en volumenormen op, zoals de Soncos-normen voor complexe kankerbehandelingen. Zorgverzekeraars inventariseren of ziekenhuizen voldoen aan de normen en contracteren geen ziekenhuizen die niet voldoen aan de normen. Op die wijze werken zorgverzekeraars, ziekenhuizen en wetenschappelijke beroepsverenigingen samen aan de concentratie van complexe behandelingen, zodat patiënten verzekerd zijn van de beste zorg.
Recent heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bekend gemaakt dat een inventarisatie een concentratie van ziekenhuiszorg laat zien bij 12 van de 21 onderzochte hoog-complexe kankerbehandelingen. Het gaat hierbij onder andere om prostaatcarcinoom. De grootste concentratie is te zien in blaascarcinoom, maagcarcinoom en testiscarcinoom. In totaal gaan volgens de inventarisatie van ZN 31 ziekenhuizen bepaalde hoogcomplexe kankerbehandelingen afstoten omdat zij niet voldoen aan de minimum volumenormen. 2
Kent u het door CZ genoemde voorbeeld van de Martini-Klinik in Hamburg waar specialisatie geleid zou hebben tot minder complicaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De Martini-Klinik in Hamburg staat internationaal bekend als een expertisecentrum op het gebied van behandeling van prostaatkanker. Uit informatie van de Martini-Klinik blijkt dat zij jaarlijks ruim 2000 prostaatverwijderingen uitvoert. Iedere daar werkzame chirurg voert er tussen de 200 en 300 uit per jaar. De uitkomsten van de Klinik zijn, in vergelijking met het Duitse gemiddelde, indrukwekkend. Ter illustratie: na alle prostaatoperaties in Duitsland is 56,7% van de patiënten na een jaar volledig continent, bij patiënten van de Martini-Klinik is dit percentage 93,5%. En na alle prostaatoperaties in Duitsland heeft 75,5% van de mannen na 1 jaar zware impotentieproblemen, bij de Martini-Klinik is dit 34,7%.
Zijn er ook voor Nederlandse ziekenhuizen gegevens beschikbaar om de kwaliteit van prostaatkankerzorg te kunnen vergelijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via de website van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiënten (NFK) en kiesbeter.nl kunnen patiënten een patiëntenwijzer prostaatkanker vinden. Deze patiëntenwijzer biedt onder meer informatie over de behandeling en over de voorwaarden die vanuit patiëntenperspectief aan de behandeling en aan de instelling worden gesteld. Patiënten kunnen per ziekenhuis bekijken of het ziekenhuis aan de voorwaarden voldoet.
Het Integraal Kankercentrum Nederland heeft in 2014 als onderdeel van het KWF signaleringsrapport verkenning uitgevoerd naar van de verdeling en variatie van de prostaatkankerzorg tussen verschillende type ziekenhuizen in Nederland3.
Is er een wetenschappelijke onderbouwing voor de aanname dat de concentratie van behandelingen leidt tot betere zorg? Kunt u de Kamer deze onderbouwing doen toekomen?
Ja. Voor een aantal chirurgische ingrepen is het verband tussen volume en kwaliteit aangetoond. De sterkte van de relatie verschilt per type ingreep. De literatuur hieromtrent is omvangrijk. Een voorbeeld van een artikel dat ingaat op de verschillende aspecten is: Centralisatie van hoogcomplexe chirurgie – Van ziekenhuisvolume naar structuur- en procesverbetering (Dirk J. Gouma, Han J.S. Laméris, Erik A.J. Rauws en Olivier R.C. Busch. Ned Tijdschr Geneeskd. 2012;156:A4887).
Is er op dit moment voldoende inzicht in de kwaliteit van medisch specialistische behandelingen, zodat indien tot concentratie wordt overgegaan, er iets zinnigs te zeggen valt over de gevolgen daarvan voor de kwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van actuele wetenschappelijke inzichten over kwaliteit worden de richtlijnen en volumenormen opgesteld door de wetenschappelijke beroepsverenigingen. Zij kunnen de uitkomsten van zorg over de jaren heen volgen en bepalen of deze inzichten juist zijn en zo nodig bijgesteld moeten worden, zoals al eerder gedaan is bij pancreaskanker4 5. Deze partijen hebben hun eigen rol en verantwoordelijkheid bij de concentratie van behandelingen.
Hoe oordeelt u over het feit dat CZ wederom eigen normen stelt, terwijl juist de alleingang met borstkankerzorg heeft geleid tot het instellen van het Kwaliteitsinstituut, om te voorkomen dat alle zorgverzekeraars hun eigen normen van kwaliteit stellen?
Zorgverzekeraars hebben zich gecommitteerd om de richtlijnen die tripartiet worden gesteund en ingeschreven bij het Zorginstituut, te volgen. De richtlijn Prostaatcarcinoom is opgenomen in het Register.
Bent u bereid CZ aan te spreken op de ongeoorloofde inmenging in de concentratie van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie daartoe geen aanleiding.
Is het niet juist het Zorginstituut dat een eventuele concentratie van bepaalde behandelingen zou moeten coördineren?
Het Zorginstituut heeft op dit moment geen taak, en dus ook geen bevoegdheden, om een dergelijke concentratie te coördineren.
Het Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker voor vrouwen van boven de 60 jaar |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat vrouwen van boven de 60 jaar geen uitnodiging krijgen voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke gronden door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gekozen is om deze uitnodiging te sturen aan vrouwen binnen de leeftijdsselectie van 30–60 jaar? Kunt u toelichten waarom vrouwen op hun 60e levensjaar voor het laatst uitgenodigd worden om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker?
De uitvoering van het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker is gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad uit 2011 en de Uitvoeringstoets van het RIVM uit 2013. Bij het bepalen van de leeftijdsgroep is een afweging gemaakt tussen het risico op het hebben van baarmoederhalskanker en de impact van de screening. Vrouwen die ouder dan 60 jaar zijn lopen relatief weinig risico op het krijgen van baarmoederhalskanker. Vrouwen die op hun 60e levensjaar positief scoren op HPV krijgen op hun 65e levensjaar nog een uitnodiging.
Kunt u toelichten of het RIVM bij deze selectie heeft gekeken naar adviezen van internationale adviesorganen? Waarom heeft het RIVM bijvoorbeeld een andere leeftijdsselectie dan de American Cancer Society, welke adviseert om de screening minstens tot op 65-jarige leeftijd uit te voeren en al te beginnen met een screening op een leeftijd van 21 jaar?2
De Gezondheidsraad heeft zich (net zoals andere internationale adviesorganen) gebaseerd op de meest recente internationale literatuur. De onlangs in het International Journal of Cancer gepubliceerde Nederlands/Amerikaans onderzoek, concludeert dat het huidige Nederlandse (minder intensieve) bevolkingsonderzoek vergelijkbare resultaten heeft voor het voorkomen van en sterfte aan baarmoederhalskanker als het Amerikaanse bevolkingsonderzoek en tegelijkertijd 2 tot 3 keer minder schadelijke neveneffecten met zich meebrengt.
Klopt het dat een groot deel van de Nederlandse vrouwen dat overlijdt aan de ziekte baarmoederhalskanker boven de 60 jaar is? Kloppen de cijfers dat in bijvoorbeeld 2014 in totaal 198 vrouwen overleden aan baarmoederhalskanker? Klopt hiernaast het feit dat 110 van deze vrouwen boven de 60 jaar waren? Hoe ziet u deze cijfers in verhouding met het feit dat vrouwen maar tot 60 jaar gescreend worden op de ziekte?3
De vermelde cijfers over 2014 komen overeen met de cijfers van het CBS. Vrouwen tussen de 30 en de 60 jaar lopen het grootste risico op het krijgen van baarmoederhalskanker. Zonder het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker zouden er in Nederland naar schatting jaarlijks 1300 vrouwen de diagnose baarmoederhalskanker krijgen en zouden er 500 vrouwen aan overlijden. Zie ook het antwoord op de vragen 2, 3 en 7.
Kunt u onbegrip en twijfel voorstellen onder vrouwen over het feit dat zij slechts tot hun 60e levensjaar een uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek krijgen?
Dat kan ik mij zeker voorstellen. Aan de andere kant kan het wel screenen van vrouwen boven de 60 jaar ook tot onnodige ongerustheid leiden. Het aanbod van de screening brengt de mogelijkheid van het hebben van baarmoederhalskanker onder de aandacht en kan, in afwachting van de uitslag, onzekerheid opleveren.
De Gezondheidsraad kijkt naar de balans tussen voor- en nadelen. Op basis hiervan heeft de Gezondheidsraad advies gegeven over de leeftijdsgroep 30 tot 60 jaar. Deze leeftijdsgroep is bij het advies van 2011 nogmaals bekeken, er was geen aanleiding de leeftijden aan te passen.
Krijgen vrouwen na hun laatste uitnodiging om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek informatie mee op welke symptomen zij moeten letten en bij welke klachten zij hun huisarts moeten bezoeken?
Alle vrouwen, dus ook de vrouwen die 60 jaar zijn, krijgen bij de uitslag de volgende informatie over hun gezondheid: Blijf letten op klachten zoals abnormale vaginale afscheiding en onverwachts vaginaal bloedverlies. Het gaat om bloedverlies uit uw vagina na het vrijen, tussen twee menstruaties of na de overgang. Maak bij deze klachten een afspraak met uw huisarts. Daarnaast wordt aangegeven dat in het jaar dat de vrouw 60 wordt zij haar laatste uitnodiging krijgt.
Welke mogelijkheden hebben vrouwen van boven de 60 jaar om zelf het initiatief te nemen 7 om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek? Wordt dit actief gestimuleerd bij deze vrouwen? Zo ja, waarom volgt in dat geval geen uitnodiging meer voor deze vrouwen? Zo nee, waarom niet? Heeft u cijfers van het aantal vrouwen dat op eigen initiatief een uitstrijkje laat maken?
Vrouwen die ouder dan 60 jaar zijn kunnen niet op eigen initiatief deelnemen aan het bevolkingsonderzoek. Bij het bepalen van de leeftijdsgroep wordt een afweging gemaakt tussen het risico op het hebben van baarmoederhalskanker en de impact van de screening. Vrouwen die ouder dan 60 jaar zijn lopen relatief weinig risico op het krijgen van baarmoederhalskanker. Om deze reden behoren zij niet tot de doelgroep voor het bevolkingsonderzoek en is er ook geen aanleiding om deze vrouwen te stimuleren tot het laten maken van een uitstrijkje zonder dat er klachten zijn. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze kan het bewustzijn bij vrouwen worden vergroot over de mogelijkheid om ook na hun 60e levensjaar op eigen initiatief een uitstrijkje te laten maken? Bent u voornemens actie te ondernemen om dit bewustzijn te vergroten?
Zie het antwoord op de vragen 6 en 7.
Kunt u een stand van zaken geven van de voorbereidingen voor het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker vanaf 2017, waarbij het uitstrijkje eerst onderzocht wordt op de aanwezigheid van het hoog risico humaan papillomavirus (HPV)?4
Vanaf januari 2017 krijgen vrouwen in de leeftijdscategorie van 30 t/m 60 jaar een uitnodiging voor het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker.
Zijn recente cijfers bekend van het aantal mensen met het HPV-virus? Kunt u deze cijfers toelichten?
De meest recente cijfers zijn die van het Jeroen Bosch ziekenhuis van begin dit jaar. Ik ben op deze cijfers ingegaan bij de beantwoording van de Kamervragen van mevrouw Bruins Slot en de heer Van Gerven van 9 maart van dit jaar.
Op welke wijze wordt aandacht besteed aan het bestaan en de bestrijding van het HPV-virus? Wordt hierover informatie gegeven bij bijvoorbeeld seksuele voorlichting of het afnemen van testen op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa-testen)? Hoe wordt aan de (naams)bekendheid en de mogelijke risico’s van dit virus gewerkt?
Vrouwen krijgen bij de uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker informatie over hrHPV. Meisjes krijgen bij de uitnodiging voor de HPV-vaccinatie informatie over het virus. In het kader van de algemene seksuele voorlichting wordt geen expliciete aandacht besteed aan hrHPV. Bijna alle seksueel actieve vrouwen raken op enig moment besmet met hrHPV. De enige en ook effectieve preventieve maatregel die voorhanden is, is vaccineren. Daarom is de HPV-vaccinatie toegevoegd aan het Rijksvaccinatieprogramma.
Hoe wordt, aangezien volgens het RIVM de beoordeling met de hrHPV-test meer zekerheid geeft dat er binnen 10 jaar geen afwijkingen ontstaan en dat het daarom veilig is om vrouwen minder vaak uit te nodigen voor het bevolkingsonderzoek, omgegaan met de mogelijkheid van besmetting met het HPV-virus binnen de jaren waarin zij minder gescreend zullen worden? Met andere woorden: hoe wordt omgegaan met de mogelijkheid dat vrouwen alsnog besmet raken met het HPV-virus ná de screening en de hrHPV-test? Wordt bij het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker informatie aan vrouwen gegeven over het HPV-virus?
De Gezondheidsraad geeft in zijn advies over screening op baarmoederhalskanker5 aan dat de meeste gevallen van besmetting met hrHPV door het lichaam zelf worden opgeruimd en niet leiden tot baarmoederhalskanker. Wanneer de besmetting met hrHPV aanhoudt duurt het lang voordat baarmoederhalskanker kan ontstaan, in ieder geval meer dan 10 jaar.
Zie het antwoord op vraag 11 voor informatie aan vrouwen over hrHPV.
Kunt u hiernaast aangeven of, en zo ja op welke manier, de vernieuwde test een betere opsporing van baarmoederhalskanker betekent voor vrouwen boven de 60?
De kans dat vrouwen van 60 die niet hrHPV positief zijn voor hun 70e baarmoederhalskanker krijgen is zeer klein. De kans dat een vrouw hrHPV positief wordt neemt bovendien sterk af naarmate de leeftijd toeneemt. Vrouwen van 60 jaar die wel hrHPV positief blijken te zijn krijgen op hun 65e een nieuwe uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek. Het huidige bevolkingsonderzoek verkleint de kans van vrouwen op het krijgen van baarmoederhalskanker totdat zij 65 zijn (vijf jaar na de laatste screening).
Ziet u mogelijkheid om bovenstaande set vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Preventiebeleid voorzien op 14 december 2016?
Ja.
De relatie tussen The Commonwealth Fund, The Harkness Fellowship, onderzoeksprogramma Celsus, IQ healthcare, Radboud umc en het ministerie van VWS |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waar in de «2016 Commonwealth Fund International Health Policy Survey of Adults» precies de conclusie wordt getrokken dat de Nederlandse zorg van topkwaliteit is?1 2
In het wetenschappelijke tijdschrift Health Affairs is op 17 November jongstleden een artikel verschenen met de resultaten van dit onderzoek. Dit onderzoek is toegankelijk op de site van het Commonwealthfund (CWF). De onderzoekers concluderen dat «Overall, the Netherlands performed at the top of the eleven-country range on most measures of access, engagement and coordination». Voor verdere informatie verwijs ik u graag naar dit artikel3.
Acht u de goede toegang tot de huisarts en de bereikbaarheid van de zorg een specifieke uitkomst van de marktwerking en concurrentie tussen de zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
De positie van de Nederlandse huisarts is al sinds 1918 goed ingebed in de zorg, dwars door alle stelselherzieningen heen. Dit geldt dus ook voor de stelselherziening van 2006. De toegankelijkheid van zorg is sindsdien wel verbeterd door het gelijktrekken van de toegang tot huisartsenzorg voor particulier verzekerden en ziekenfondspatiënten.
Kunt u aangeven wat de betrokkenheid van uw ministerie is bij het onderzoek van The Commonwealth Fund naar 11 verschillende zorgstelsels?3
VWS participeert net als tien andere landen sinds 2006 in het Amerikaanse Commonwealthfund, een grote private denktank met als doelstelling het bijdragen aan goede en toegankelijke zorg voor iedereen. Met een jaarlijkse survey wordt spiegelinformatie ontwikkeld om van elkaar te leren en te gebruiken voor beleidsontwikkeling. Door het langjarige karakter van deze samenwerking zijn inmiddels veel trends zichtbaar met zinnige beleidsinformatie. Voor Nederland analyseert IQ Healthcare de gegevens en schrijft hierover een rapport ten behoeve van het CWF.
De kosten van de jaarlijkse survey worden door alle participerende landen en het CWF gedragen. Ten behoeve van Nederland worden die in gelijke mate gedragen door het Commonwealthfund en VWS. De bijdrage van VWS bedraagt 30.000 euro. Daarnaast draagt IQ healthcare zelf een beperkt deel bij aan de kosten.
Op welke wijze is het Nederlandse onderdeel van het onderzoek van The Commonwealth Fund precies gefinancierd? Is hier sprake van (co)financiering door uw ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Is het Nederlandse gedeelte van dit onderzoek uitgevoerd door het onderzoeksprogramma «Celsus, academie voor betaalbare zorg», dat een initiatief is van het Ministerie van VWS in samenwerking met IQ healthcare (onderdeel van het Radboud umc)?
Nee, het onderzoek wordt al sinds 2006 uitgevoerd door (de voorloper van) IQ Healthcare. Dit is dus ruim voor de start van het Celsus programma.
Hoeveel draagt iedere partij jaarlijks bij aan Celsus? Heeft dit onderzoeksprogramma buiten uw ministerie en Radboud umc (via IQ healthcare) nog andere financiers? Zo ja, welke?
De bijdragen aan Celsus van het ministerie en IQ Healthcare per jaar (euro’s)
2013: VWS 362.693 IQ 86.007
2014: VWS 361.692 IQ 93.007
2015: VWS 534.371 IQ 137.410
2016: VWS 549.651 IQ 141.340 (begroting)
Daarnaast genereert Celsus in beperkte mate additionele omzet met derdenopdrachten. Dit betreft één opdracht van het Ministerie van SZW in 2015 en één van het Ministerie van Financiën in 2016.
Hoe is IQ healthcare gefinancierd? Is het Radboud umc de enige financier? Zo nee, welke partijen financieren IQ healthcare nog meer?
IQ Healthcare is één van de 50 afdelingen binnen het Radboudumc en onderdeel van het Radboud Insitute for Health Sciences. Ik heb geen zicht op financiering en boekhouding van IQ Healthcare.
Welke onderzoeken heeft Celsus precies uitgevoerd in de afgelopen tijd en wie waren de opdrachtgevers van deze onderzoeken? Vond er voor die onderzoeken nog aparte financiering plaats? Kunt u een overzicht verschaffen?
Alle opdrachten, opdrachtgevers, studies en publicaties kunt u vinden in het jaarverslag van Celsus en in de kwartaalberichten van Celsus5.
Acht u het Amerikaanse zorgstelsel – wat slecht toegankelijk is en bovendien het duurste ter wereld – een goed voorbeeld van hoe in Nederland de zorg zou moeten worden georganiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Amerikaanse gezondheidszorg is gefragmenteerd: het bestaat uit meerdere subsystemen en er kan dan ook moeilijk worden gesproken over één zorgstelsel. De Amerikaanse zorg kent dan ook veel problemen: zorg is er duur en minder goed toegankelijk voor patiënten dan in Nederland. Tegelijk worden er -juist vanwege deze problemen- in de Verenigde Staten op veel plaatsen interessante experimenten, innovaties en hervormingen uitgevoerd, bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteit, bekostiging en patiënt-georiënteerde organisatie van zorg. Op specifieke onderdelen bevat het Amerikaanse zorgstelsel dan ook leerzame lessen, net zoals dat overigens het geval is in andere landen.
Acht u het wenselijk dat topambtenaren en hooggeplaatste mensen uit de Nederlandse zorg een studiebeurs krijgen waarbij ze in een jaar tijd alle «ins en outs» van het Amerikaanse stelsel worden bijgebracht?
Klopt het dat de programmaleider van Celsus, professor Jeurissen – tevens adviseur van uw ministerie – wetenschappers, journalisten, beleidsmakers en beleidsanalisten, managers vanuit de zorg en verzekeringswereld selecteert voor studiebeurzen genaamd The Harkness Fellowship?4 5
Vindt u de doelstelling van The Harkness Fellowship dat stelt «An international program in health policy is designed to promote a high performing U.S. health care system through robust international exchange, research, and learnings» aan te bieden, passen bij de onafhankelijke positie die onderzoekers, beleidsmakers, journalisten behoren in te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke mensen heeft professor en uw topambtenaar Jeurissen voor het komende studiejaar van The Harkness Fellowship geselecteerd? Kunt u een overzicht geven?
Kunt u aangeven welke bemoeienis uw ministerie heeft met het uitgeven van deze studiebeurzen van 130.000 dollar (met mogelijk 60.000 dollar extra voor een meereizend gezin), gezien de aanwezigheid van meerdere ambtenaren van het ministerie op bijeenkomsten van de studieprogramma’s van The Harkness Fellowship van The Commonwealth Fund?
Op welke wijze is uw ministerie, al dan niet via zijn adviseur Jeurissen en Celsus/IQ healthcare, betrokken bij de selectie en het aandragen van mensen voor deze studiebeurzen?
Vindt u het wenselijk dat een particulier fonds, dat een studieprogramma van een jaar aanbiedt om het Amerikaanse zorgstelsel te promoten, zulke nauwe banden onderhoudt met het ministerie? Kunt uw antwoord toelichten?
Welke ambtenaren van uw ministerie hebben een studiebeurs ontvangen of volgen nu een studiejaar op kosten van The Harkness Fellowship? Welke positie bekleden deze ambtenaren precies bij het ministerie of bij andere overheidsorganen?
Zijn er naast de plaatsvervangend programmaleider van Celsus, mevrouw Tanke, nog meer onderzoekers van Celsus of van een van de afzonderlijke partijen die momenteel een studiebeurs ontvangen? Kunt u ook hiervan een overzicht geven?6
Welke onderzoekers van Celsus hebben een studiebeurs ontvangen of volgen nu een studiejaar op kosten van The Harkness Fellowship? Welke functies bekleden deze (oud-) deelnemers? Kunt u ook hiervan een overzicht geven?
Waarom heeft het onderzoeksprogramma Celsus, waar het ministerie medefinancier van is, studiebeurzen van 130.000/190.000 dollar nodig voor zijn plaatsvervangend programmadirecteur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft professor, ambtenaar van VWS, en programmaleider van Celsus Jeurissen zijn plaatsvervangend programmadirecteur voorgedragen voor The Harkness Fellowship?
Erkent u dat de uitgave voor zo'n studiebeurs gezien moet worden als een financiële bijdrage aan het onderzoeksprogramma Celsus? Is het ook op deze wijze opgenomen in de financiële verantwoording? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke financiële band is er tussen uw ministerie en het Commonwealth Fund gezien het feit dat er vele ambtenaren van VWS op de The Harkness Fellowship bijeenkomsten zijn? Hoe wordt de aanwezigheid op dit soort bijeenkomsten betaald?
Erkent u dat deelname van ambtenaren van VWS aan The Harkness Fellowship ook gezien moeten worden als een financiële bijdrage aan het ministerie? Waarom is er van deze financiële relatie niets terug te vinden in de begroting en/of het jaarverslag van uw ministerie?
Erkent u dat met een dure studiebeurs en een studieprogramma van een jaar loyaliteit ontstaat die de wetenschappelijke blik kan vertroebelen? Zo nee, waarom niet?
Hoe is uw bezoek aan The Commonwealth Fund tot stand gekomen? Wat was het programma en wie behoorde tot uw reisgezelschap?7
Vindt u de verwevenheid tussen uw ministerie, The Commonwealth Fund, The Harkness Fellowship, IQ healthcare en Celsus wenselijk? Zo nee, bent u bereid per direct een eind aan te maken aan deze u-bochtconstructie?
Zowel de hoge wetenschappelijke standaards van het CWF zelf als de deelname van 10 andere landen aan de survey vormen afdoende waarborg dat er geen invloed kan worden uitgeoefend op de uitkomsten door het Ministerie van VWS. De beperkte financiële bijdrage aan het CWF om onderzoek bij IQ Healthcare mogelijk te maken doet daar niets aan bij of af.
Ik vind het voor de beleidsvorming over de Nederlandse zorg nuttig en belangrijk om de uitkomsten en effecten van het Nederlandse zorgstelsel in internationaal perspectief te vergelijken. We houden onszelf daarmee als het ware een internationale spiegel voor. Daardoor kunnen we leren wat we ten opzichte van onze peergroep zelf goed doen en waar we (van anderen) kunnen leren. Juist het openstellen van je eigen systeem voor kritiek, maakt dat we gewezen worden op onze zwakke plekken die we moeten verbeteren en onze sterke onderdelen die we moeten koesteren.