De internetconsultatie rondom het wetsvoorstel beroepenregulering |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de datum voor opening van de internetconsultatie rondom het wetsvoorstel beroepenregulering, zoals aangegeven in uw brief van...... niet is gehaald conform de voorgestelde tijdperiode (het najaar van 2016)? Kunt u de toelichten waarom dit niet is gebeurd? Welke stappen bent u voornemens te zetten om dit alsnog in gang te zetten?1
Met de brief2 van 13 december 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen voorjaar 2017 een wetsontwerp over beroepenregulering in internetconsultatie te brengen. Het wetsontwerp heeft betrekking op beroepenregulering in de gezondheidszorg en beslaat de volgende onderwerpen: invoering van het beroep van orthopedagoog-generalist en het beroep van regieverpleegkundige in de Wet BIG, het actualiseren van het deskundigheidsgebied van de verpleegkundige, het uitbreiden van de eisen tot herregistratie en tot slot het actualiseren van de deskundigheidsgebieden van de apotheker, de psychotherapeut en de gezondheidszorgpsycholoog. Omdat deze wijzigingen op een zeer grote groep van invloed zijn, staat zorgvuldigheid voorop. Dat is dan ook de reden dat ik de komende maanden wil gebruiken om uitgangspunten bij de sector te sonderen. Vervolgens zal ik het wetsontwerp aanscherpen en in internetconsultatie brengen.
Deelt u de constatering dat implementatie van de twee beroepsprofielen voor verpleegkundigen op MBO- en op HBO (Bachelor) niveau, die aan u zijn overhandigd in januari 2016, wenselijk is? Zo ja, hoe ver staat het met de implementatie van deze profielen? Zo nee, waarom niet
Ja. Dit is dan ook de reden dat ik, na overhandiging van het rapport toekomstbestendige beroepen in de verpleging en verzorging3, ben gestart met het schrijven van dit wetsvoorstel rondom de beroepenregulering. Daarnaast zie ik dat de sector ook gestart is met verschillende initiatieven om de implementatie van de beroepsprofielen te bewerkstelligen. Zo is het hbo-onderwijs gestart met het opleiden van studenten volgens het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 en zijn verschillende ziekenhuizen gestart met proeftuinen om het onderscheid de mbo- en hbo-opgeleide verpleegkundigen ook in de praktijk te implementeren.
Op welke wijze wordt het advies van Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)(1090066–160865-MEVA) over de zelfstandige bevoegdheden van de bachelor opgeleide verpleegkundige overgenomen bij de wijzigingen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG)? Op welke wijze wordt deze groep verpleegkundigen in twee beroepstitels geregistreerd? Kunt u aangegeven hoe de overgangsregeling er uit komt te zien? Wanneer komt u met deze overgangsregeling?
In het wetsvoorstel rondom de beroepenregulering zal worden ingegaan op o.a. de verschillende beroepstitels, de deskundigheidsgebieden en de overgangsregeling voor de huidige groep BIG-geregistreerde verpleegkundigen. Zoals hierboven vermeld, streef ik er naar om onze uitgangspunten bestuurlijk te sonderen en vervolgens in internetconsultatie te brengen.
Wat gaat er gebeuren met de in-service opgeleide verpleegkundigen die veelal een vervolgopleiding op HBO niveau hebben gevolgd? Welke beroepstitels krijgen de verpleegkundigen op zowel MBO als HBO niveau?
Zie antwoord vraag 3.
Het meewerken aan illegaal commercieel draagmoederschap uit Cambodja door de Nederlandse ambassade |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten over het met hulp van de Nederlandse ambassade «halen» van een baby uit Cambodja?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat draagmoedertoerisme ongewenst is?
Internationaal (commercieel) draagmoederschap kan gepaard gaan met risico’s voor de draagmoeder, het (toekomstig) kind en de wensouders. In de reactie op het rapport van de Staatscommissie Herijking ouderschap van 7 december jl.2 heeft het kabinet daarom gesteld het van belang te achten dat bestaande knelpunten worden opgelost en rechtszekerheid kan worden geboden aan alle betrokkenen, in het bijzonder het kind.
Het rapport van de Staatscommissie is door uw Kamer controversieel verklaard. Een beslissing over de opvolging van de aanbevelingen van de Staatscommissie, waaronder die over draagmoederschap, laat ik mede in dat licht graag aan een volgend kabinet.
Op welke wijze werkt Nederland mee aan het naar Nederland halen van een kind uit het buitenland dat voortkomt uit een draagmoederschapsconstructie? Hoe verhoudt dit zich tot de terughoudendheid die het kabinet nastreeft vanwege de grote risico’s?2 Werkt Nederland op geen enkele manier mee aan het omzeilen van de regels in andere landen?
De Nederlandse rol beperkt zich tot het beoordelen van een eventuele paspoortaanvraag en het daarbij vaststellen van het Nederlanderschap. Wanneer een Nederlands staatsburger zich tot een ambassade wendt om met een kind (al dan niet ontstaan uit een draagmoederschapsconstructie) naar Nederland te reizen, zal in ieder afzonderlijk geval aan de hand van de specifieke feiten en omstandigheden worden vastgesteld of naar Nederlands recht bij of na de geboorte familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan tussen de Nederlandse wensouders en het kind (bijvoorbeeld door erkenning van de ongeboren vrucht, erkenning van de reeds geboren minderjarige of door adoptie) en of het kind bij of na de geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien dit het geval is kan een Nederlands reisdocument worden afgegeven en kan het kind naar Nederland reizen.
Een in het buitenland geboren Nederlands kind zal desgevraagd een Nederlands paspoort verstrekt krijgen indien aan de voorwaarden zoals omschreven in de Nederlandse Paspoortwet wordt voldaan. Waar nodig en gewenst (en een eventuele andere nationaliteit dit mogelijk maakt) zal consulaire bijstand verleend worden.
Is het wel gewenst dat een kind afkomstig uit een land waar sprake is van commercieel draagmoederschap eenvoudig de Nederlandse nationaliteit kan krijgen?
Ik begrijp de vragen 4 en 5 zo dat in essentie wordt gevraagd naar de wenselijkheid van internationaal commercieel draagmoederschap en de wijze waarop wordt omgegaan met kinderen die na dergelijke praktijken worden geboren. Zoals onder het antwoord op vraag 2 reeds is gesteld, laat ik een beslissing over de opvolging van de aanbevelingen van de Staatscommissie graag aan een volgend kabinet. Dat geldt daarmee ook voor het door u gevraagde oordeel over de wenselijkheid van het huidige wettelijk kader voor de erkenning van en nationaliteitsgevolgen voor kinderen na draagmoederschap.
Is het wel gewenst dat het kind al voor de geboorte erkend kan worden door de Nederlandse wensouder(s)? Wordt op deze manier commercieel draagmoederschap niet sterk bevorderd?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn er op dit moment mogelijkheden om (strafrechtelijk) op te treden tegen het doen van betalingen vanwege draagmoederschap die hoger zijn dan een onkostenvergoeding?
De huidige strafbepalingen op het gebied van draagmoederschap (art. 151b en 151c Wetboek van Strafrecht) hebben tot doel te voorkomen dat een klimaat ontstaat waarin het verschijnsel commercieel draagmoederschap zich kan ontwikkelen. Het doen van betalingen vanwege draagmoederschap is (op dit moment) niet strafbaar gesteld in Nederland.
Is het gewenst dat een ambassademedewerker langs gaat bij een vrouw die draagmoeder is geweest om te vragen of zij vrijwillig afstand van haar kind heeft gedaan? Hoort dit bij de normale taakopvatting van ambassademedewerkers, ook als er sprake is van activiteiten die in een land illegaal zijn? Maakt het hierbij nog uit dat een dergelijk activiteit ook in Nederland illegaal is?
Nederlandse ambassades en consulaten hebben voor wat betreft de paspoortverstrekking slechts een inname-rol die vervuld wordt binnen de kaders die de Paspoortwet en Paspoortuitvoeringsregeling buitenland aan die inname stellen. De dienstverlening van de ambassade bestaat uit het innemen van een paspoortaanvraag waarbij de moeder van het kind haar toestemming voor de indiening van de paspoortaanvraag dient te verlenen. Voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in de Nederlandse Paspoortwet is een voorwaarde voor de verstrekking van een Nederlands paspoort.
Hoe wordt voorkomen dat ambassadepersoneel activiteiten ontplooit die (onbedoeld) te beschouwen zijn als medewerking aan kinderhandel? In hoeverre is dit strafbaar?
Zie antwoord vraag 7.
Is het juist niet de taak van ambassades om te rapporteren als er signalen zijn dat Nederlanders betrokken zijn bij illegale draagmoederconstructies?
Het is niet aan de Nederlandse ambassade om onderzoek te verrichten naar illegale draagmoederconstructies in het buitenland en naar eventuele betrokkenheid van individuele Nederlanders daarin. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert Nederlanders in de BZ-reisadviezen zich aan de lokale wetten, regels en gebruiken van het land te houden. Indien er signalen zijn dat Nederlanders betrokken zijn bij illegale handelingen in het buitenland is het aan de buitenlandse autoriteiten, in het kader van hun soevereiniteit, om daar opvolging aan te geven. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt vast of documenten voortvloeiend uit een draagmoederconstructie, die als onderbouwing voor een consulaire dienstverlening worden aangeboden, rechtmatig werden opgesteld en verkregen. Deze vaststelling wordt meegenomen in de beoordeling van de aanvraag voor consulaire diensten.
Bent u van mening dat een dergelijke draagmoederconstructie geaccepteerd moet worden, terwijl het betrokken land juist zoekt naar mogelijkheden om commercieel draagmoederschap te voorkomen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de antwoorden die zijn gegeven op vragen 2, 4 en 5.
Hoe verhoudt dit meewerken zich tot het steeds strenger wordende beleid rond interlandelijke adoptie, waarbij terecht de risico’s van kinderhandel zoveel mogelijk worden uitgesloten? Is hier geen sprake van meten met twee maten?
Illegale opneming van kinderen in een gezin dan wel kinderhandel is uitermate onwenselijk. Om die reden draagt het kabinet er zorg voor dat er zorgvuldige procedures zijn met betrekking tot interlandelijke adoptie en heeft het kabinet zich positief uitgelaten over het advies van de Staatscommissie om onder strikte voorwaarden een regeling voor draagmoederschap in te stellen.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse regering om andere landen, zoals Cambodja, bij te staan in de strijd tegen commercieel draagmoederschap en kinderhandel?
Zoals uit de onderhavige casuïstiek blijkt, is Cambodja zelf actief bezig met de aanpak van (commercieel) draagmoederschap. In internationaal verband vindt in het kader van de «Expertgroup International Parentage and International Surrogacy» van de Haagse Conferentie (waarvan Cambodja overigens geen lid is) kennisuitwisseling over dit thema plaats.
Is Nederland verplicht mee te werken aan uitlevering, mocht Cambodja wensouders willen vervolgen vanwege uitbuiting of kinderhandel? Zo ja, wat zijn hierbij de randvoorwaarden?
Welk gevolg Nederland aan een uitleveringsverzoek geeft, hangt af van de inhoud daarvan. Zo moet het verzoek betrekking hebben op strafbare feiten die ook naar Nederlands rechts met een vrijheidsstraf zijn bedreigd. Wanneer het gaat om een verdachte met de Nederlandse nationaliteit, dan kan een overname van de strafzaak door Nederland in overweging worden genomen als alternatief voor uitlevering, waartoe Nederland ten aanzien van Cambodja niet verplicht is.
Het bericht dat zorgketens voor kwetsbare ouderen aan alle kanten kraken |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ketenzorg kwetsbare ouderen kraakt aan alle kanten»?1
Ja.
Hoe kan het dat de situatie nog steeds nijpender wordt, terwijl de Stichting Samenwerkende Instellingen Gezondheidszorg Regio Amsterdam (SIGRA) al in april 2015 waarschuwde voor knelpunten in de doorstroming van patiënten die (soms tijdelijk) niet langer thuis kunnen wonen na een voorval thuis of een ziekenhuisopname?
SIGRA constateert dat sinds 2015 al gewerkt wordt aan het verbeteren van de samenwerking rondom kwetsbare ouderen in Amsterdam. De aandacht die dit onderwerp sindsdien regionaal en landelijk heeft gekregen heeft al tot veel verbetering geleid. Toch staat men in deze regio nog voor een grote uitdaging.
SIGRA heeft de problematiek in de regio Amsterdam grondig geanalyseerd, waar ik de regio’s in mijn Kamerbrief «aanpak acute zorg» van 5 oktober jl. ook om heb gevraagd, en biedt met dit document handvatten voor de individuele zorgverleners en aanbieders om de zorg verder te verbeteren. Ik vind het belangrijk dat partijen er alles aan doen om te zorgen dat de patiënt op de juiste plek terecht komt. SIGRA levert daar naar mijn oordeel een belangrijke bijdrage aan met het document dat de organisatie heeft opgeleverd. Hierin staan handvatten voor verbetering van de zorg in de regio Amsterdam. Ik vind het document ook zeer waardevol voor andere partijen in de keten van de acute zorg en ouderenzorg en zal het document daarom ook breder verspreiden.
Welke acties zijn er sindsdien genomen en waarom blijft het resultaat van die acties onvoldoende?
Ik verwijs voor het antwoord op de vraag naar mijn brief «Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Bent u bereid uit te zoeken hoeveel ouderen momenteel niet op de juiste plek verblijven? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt niet landelijk geregistreerd. Er zijn hiervoor ook geen criteria. De situaties van individuele patiënten verschillen van elkaar. Het is van groot belang dat alle energie wordt gezet op de omslag die nodig is in de verschillende organisaties om de patiënt de zorg te geven op de juiste plek. Daarop zijn alle acties ook gericht. Zie verder de brief «Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Deelt u de mening dat de verzorgingshuizen nooit gesloten hadden mogen worden omdat dit een ook goede plek was voor tijdelijke opname na een ziekenhuisopname?
Het kabinet heeft belangrijke stelselwijzigingen doorgevoerd, zoals de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw, de decentralisaties naar de gemeenten en de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz). Dit om mensen juist in staat te stellen zoveel mogelijk kwaliteit van leven te behouden en zo lang als het gaat thuis, in hun eigen vertrouwde omgeving, te blijven wonen. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten had vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Dit sloot aan op de trend dat mensen langer thuis willen wonen. Een belangrijke ontbrekende schakel in de zorg dicht bij huis was de mogelijkheid tot kortdurende opname bekostigd vanuit de Zvw. Per 2017 heeft het kabinet daarom het eerstelijns verblijf ondergebracht in de Zvw. Het eerstelijns verblijf heeft een andere functie dan de verzorgingshuizen. Het eerstelijns verblijf is een essentiële voorziening die bijdraagt aan het zo lang als mogelijk thuis kunnen wonen, het voorkomen van onnodige ziekenhuisopnames en tijdig ontslag uit het ziekenhuis.
Zie voor meer informatie de brief » Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Problemen met hygiëne in een ggz instelling |
|
Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het schokkende bericht dat kwetsbare patiënten in een kliniek voor verslavingsproblematiek de noodklok hebben geluid vanwege problemen met hygiëne in de kliniek?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze kwetsbare patiënten klagen over zeer gebrekkige hygiëne en zich vervolgens niet gehoord voelen door de directie, noch door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
Ik kan mij goed voorstellen dat patiënten klagen als zij onhygiënische toestanden in een verslavingskliniek aantreffen. De beelden uit de uitzending laten zien dat de reiniging in deze verslavingskliniek op de getoonde plekken te wensen overlaat.
De instelling is verantwoordelijk voor hygiëne in de instelling. Patiënten die hier klachten over hebben, kunnen zich in eerste instantie wenden tot de zorgaanbieder zelf en vervolgens gebruik maken van de klachten- en geschillenregeling van de instelling zelf. Op die manier kan de instelling direct aangesproken worden om er iets aan te doen. Als dat niet tot verbetering leidt kan dit worden gemeld bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Hygiëne is hier een onderdeel van. Omdat de IGZ niet iedere dag in iedere instelling aanwezig kan zijn wordt dit toezicht vormgegeven op basis van risico- en incidententoezicht. Het is daarom van belang dat wanneer een beroep op de klachten- en geschillenregeling niet leidt tot een verbetering, patiënten hun klacht melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Op deze manier kunnen deze signalen in het toezicht worden betrokken.
Wat vindt u ervan dat de IGZ aangeeft geen tijd te hebben om de hygiëne bij verslavingsklinieken te inspecteren? Is dit in overeenstemming met de taakomschrijving van de IGZ?
Zie antwoord vraag 2.
Is de IGZ volgens u voldoende toegerust om de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de hygiëne in de Nederlandse gezondheidszorg aan te kunnen?
Reiniging en desinfectie, als onderdeel van hygiëne en infectiepreventie, gaan de verspreiding van micro-organismen tegen. Samen met andere voorzorgsmaatregelen kunnen zo zorginfecties bij patiënten en de verspreiding ervan worden voorkomen. Dit is van groot belang voor de patiëntveiligheid en is daarom een van de speerpunten van de IGZ. De inspectie focust hierbij op die zorginstellingen waar het risico voor de patiënten om een zorginfectie op te lopen het grootst zijn. Het gaat dan om zorginstellingen waar de meest kwetsbare (somatische) patiënten verblijven en waar veel invasieve handelingen gebeuren zoals in ziekenhuizen, verpleeghuizen, privéklinieken, eerste lijn en mondzorg.
Hygiëne en infectiepreventie is een speerpunt van de inspectie. Er is een specialistisch team binnen de inspectie aangesteld voor het toezicht hierop. Ik acht de inspectie hiermee voldoende toegerust om toezicht te houden op de hygiëne in de Nederlandse gezondheidszorg.
Bent u op de hoogte van soortgelijke problemen met hygiëne bij andere ggz-instellingen? Zo ja, kunt u de Kamer berichten bij hoeveel instellingen dit soort problematiek speelt? Zo neen, kunt u onderzoeken of dit bij meerdere instellingen speelt?
De inspectie komt soortgelijke problemen in de ggz nauwelijks tegen. In voorkomende gevallen waar de inspectie tijdens een inspectiebezoek voorbeelden van slechte reiniging of hygiëne aanloopt wordt dit aangekaart bij de instelling.
Gaat u ingrijpen om ervoor te zorgen dat de problemen met hygiëne in de verslavingskliniek per direct opgelost worden?
De inspectie heeft de raad van bestuur van de instelling de opdracht gegeven te rapporteren op welke wijze de instelling zorg draagt voor goede hygiëne binnen de gehele instelling en de manier waarop dat wordt geborgd. De inspectie gaat hierover op korte termijn spreken met de raad van bestuur. Op basis van het totale beeld wordt door de IGZ beoordeeld of verdere maatregelen noodzakelijk zijn.
Het al dan niet verplicht aanbesteden in de zorg |
|
Rens Raemakers (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de tegenstrijdige berichtgeving over het aanbesteden van zorg in het sociale domein?1 2
Kunt u aangeven in hoeverre en waar openbare aanbesteding in het sociale domein wel of niet verplicht is?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onduidelijkheid bestaat over het al dan niet verplicht aanbesteden, en dat dit mogelijkerwijs leidt tot onnodige keuzes? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In hoeverre bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de kennis over het al dan niet aanbesteden en eventuele andere opties te vergroten bij gemeenten? Kunt u toelichten op welke termijn, en op welke wijze, u dit van plan bent? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
Het bericht 'Opa Penning overlijdt door inschattingsfout' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Opa Penning overlijdt door inschattingsfout»?1
Ja.
Waarom zijn (exact dezelfde) verbeterpunten na het eerdere sterfgeval niet gelijk doorgevoerd? Vindt u dat niet wrang voor de nabestaanden van meneer Penning?
De IGZ heeft bij deze meldingen de gebruikelijke procedure gevolgd. De instelling heeft op verzoek van de IGZ de sterfgevallen onderzocht, onder leiding van een onafhankelijk externe voorzitter van de onderzoekscommissie. De verbetermaatregelen naar aanleiding van het onderzoek naar het eerdere sterfgeval waren nog niet geformuleerd en doorgevoerd toen de heer Penning overleed. Inmiddels zijn de onderzoeken afgerond. Bij beide onderzoeken zijn verbeterpunten geformuleerd om in de toekomst dergelijke ongevallen met tragische gevolgen zo veel mogelijk te voorkomen. De omstandigheden en verbetermaatregelen blijken niet hetzelfde te zijn.
De IGZ heeft deze onderzoeken beoordeeld en geoordeeld dat de geformuleerde verbetermaatregelen voldoende waren. Daarnaast heeft de IGZ ook de praktijk getoetst door inspectiebezoeken te brengen, de rapporten hiervan zijn te vinden op de website van de IGZ. De inspectie concludeerde op basis van deze bezoeken dat de instelling voldoende heeft laten zien de verbetermaatregelen op te pakken. Zo maakt de zorgaanbieder afspraken met het ziekenhuis om de overdracht van zorg kwalitatief verder te verbeteren.
Ik zie nu geen aanleiding om het handelen van de IGZ in deze casus te onderzoeken.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gefaald in haar toezichthoudende taak? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de inschattingsfout bij meneer Penning mede een gevolg van de hoge werkdruk en het tekort aan (goed opgeleide) medewerkers?
Uit het onderzoek van de instelling is gebleken dat het gaat om lacunes in het opnameproces en niet dat de werkdruk en tekort aan gekwalificeerd personeel een rol speelde. Uit de toezichtbezoeken die de inspectie uitvoerde bleek daarnaast dat de bezetting en deskundigheid van zorgverleners op orde was.
Zo nee, denkt u niet dat de kans groter is dat een dodelijke aanval door een medebewoner, zoals meneer Penning vermoedelijk overkomen is, beter te voorkomen is, als er op dit moment wel al een bezettingsnorm van minimaal 2 medewerkers op 8 bewoners zou zijn?
De gedwongen verhuizing van ouderen bij zorginstelling Aafje |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schandalig dat 35 hoogbejaarde ouderen tussen de 90 en 102 jaar oud van de zorginstelling Aafje, vestiging Boekenrode, gedwongen worden te verhuizen?1
De cliënten van Aafje op wooncomplex Boekenrode (voor 2013 verzorgingshuis Zuidwijk) huren hun woning van woningcorporatie Vestia. Voor Boekenrode is een nieuwe huisvesting gebouwd, locatie Slinge. Een deel van de bewoners is in 2013 niet verhuisd naar de nieuwbouw, maar bleef liever op de oude locatie Boekenrode wonen. Zij maken gebruik van een restaurant en de 24-uurs aanwezigheid van Aafje. Per 1 oktober staakt Aafje deze diensten. Hiervoor in de plaats komen 24 uurs beschikbare zorg, personenalarmering en maaltijdverzorging.
Aafje verandert dus het dienstenpakket, omdat het aantal cliënten terugloopt en er weinig belangstelling is voor het ontmoetingsplein en restaurant (slechts 10 tot 15 bezoekers per dag). Het restaurant is daarmee niet de sociale schakel geworden die Aafje voor ogen stond. Tevens veranderde de leefomgeving op Boekenrode, omdat andere bewoners in het complex kwamen wonen. Volgens Aafje is het niet langer mogelijk een kwalitatief verantwoorde leef- en werkomgeving te bieden.
Aafje heeft de bewoners geïnformeerd en persoonlijke gesprekken met hen gevoerd. Gezien de verandering in het dienstenpakket en de veranderende woonomgeving, heeft Aafje met de bewoners besproken of de woonomgeving nog voldeed. Uit de gesprekken is gebleken dat vier bewoners willen blijven wonen met zorg en diensten van Aafje. De overige 25 bewoners willen liever verhuizen. De verhuisde bewoners zijn volgens Aafje tevreden met hun nieuwe huis. De wijze waarop bewoners worden geïnformeerd en de begeleiding bij de verhuizing door Aafje vindt het zorgkantoor zorgvuldig.
Een verhuizing kan verdrietig zijn en een bewoner kan daar tegen opzien, zeker als hij op leeftijd is. Verhuisbewegingen zijn echter ook in de ouderenzorg soms onvermijdelijk. Appartementen worden gerenoveerd, voor andere doeleinden gebruikt of er komen andere bewoners in de buurt te wonen, waardoor bewoners zich er niet meer thuis voelen.
Wat vindt u ervan dat zorginstelling Aafje er niet voor kiest om de 35 bewoners in hun appartement te laten blijven wonen met de benodigde 24-uurszorg en geen nieuwe mensen meer te huisvesten die langdurige zorg nodig hebben? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het bevorderlijk voor het welzijn van hoogbejaarde mensen tussen de 90 en 102 jaar dat ze uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald, een verhuizing moeten doormaken en vervolgens in een nieuwe omgeving moeten aarden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de directie van Aafje de langdurige zorg bij vestiging Boekenrode afstoot, omdat dit niet rendabel genoeg is? Mag een zorginstelling dit zomaar doen? Graag een toelichting.
Het is niet vreemd dat een zorginstelling haar dienstverlening verandert als deze niet aansluit op de vraag. Als een zorgaanbieder diensten of voorzieningen niet meer kan aanbieden, treedt hij van tevoren in overleg met de cliënt en/of het zorgkantoor en de gemeente. Aafje heeft de bewoners geïnformeerd en is met hen in gesprek gegaan over hun woonwensen. Aafje begeleidt de verhuizing.
De gemeente is door Aafje in april geïnformeerd over de stopzetting van de genoemde dienstverlening. Het zorgkantoor overlegt regelmatig met Aafje over de toekomst van locaties.
Vindt u het wenselijk dat door de bezuinigingen die u heeft ingezet, zorginstellingen langdurige zorg afstoten omdat ze de plekken niet opgevuld krijgen met het argument dat langdurige zorg niet rendabel is?
Het is verstandig het aanbod van dienstverlening aan te passen als er onvoldoende vraag naar is. Het is daarom begrijpelijk dat Aafje haar dienstenpakket wijzigt van 24-uurs aanwezigheid en een restaurant naar zorgdiensten met 24-uurs beschikbaarheid, personenalarmering en maaltijdverzorging.
Overigens kunnen bewoners voor woonzorg bij Aafje of een andere aanbieder terecht. De zorg wordt niet «afgestoten». Iemand met een indicatie blijft recht op zorg houden.
Is u bekend hoeveel zorginstellingen locaties van verzorgingshuizen hebben gesloten, omdat het verlenen van de de zorg volgens hen niet meer rendabel is? Zo ja, om hoeveel zorginstellingen gaat het? Zo neen, bent u bereid om dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er wordt geen landelijke lijst bijgehouden van locaties van verzorgingshuizen die sluiten of een andere bestemming krijgen, al dan niet met zorg. Evenmin wordt bijgehouden wat de redenen daarvan zijn. In het onderhavige wooncomplex huren de bewoners sinds 2013 van de woningcorporatie Vestia. Tegelijkertijd is op een ander locatie, Slinge, nieuwbouw gekomen.
In zijn algemeenheid kan de reden voor de sluiting of verandering van de bestemming van een locatie zeer divers zijn. Het kan gaan om renovatie, nieuwbouw, een andere wijze van dienstverlening (thuiszorg met alarmering en maaltijdverzorging) of afstoting van een gebouw, al dan niet voor andere zorg. Gelet op het bovenstaande is er voor mij geen aanleiding hiernaar onderzoek te doen.
Overigens is sinds de jaren »80 de vraag naar het verzorgingshuis aanzienlijk gedaald, ondanks de sterke stijging van het aantal 80-plussers (zie onderstaande figuur). Mensen maken andere keuzes.
Gaat u ingrijpen om te voorkomen dat deze ouderen, die niet langer de benodigde zorg kunnen krijgen van Aafje op locatie Boekenrode, gedwongen moeten verhuizen?
Het belangrijkste vind ik dat Aafje en de bewoners in goed overleg afspraken maken over de toekomst. Van Aafje ontving ik de informatie dat 25 bewoners wilden verhuizen. Vier bewoners willen blijven wonen. Dat kan volgens Aafje met de 24-uurs bereikbaarheid, maaltijdservice en personenalarmering.
Op een verhuizing zit een deel van de bewoners niet te wachten en dat begrijp ik goed. Dat neemt niet weg dat het onvermijdelijk is dat een zorgaanbieder aanpassingen moet doen in geval van te weinig vraag naar zijn dienstverlening.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er in toekomstige situaties op deze manier met ouderen in verpleeghuizen wordt omgegaan?
Verhuizen is ook in de ouderenzorg, van alle tijden. Renovatie, nieuwbouw of een veranderende omgeving kunnen verhuizing noodzakelijk maken. In dit geval verandert de woonomgeving. Daarom wilden 25 bewoners verhuizen en vier bewoners willen blijven.
Het zorgkantoor meldt mij verder dat zij regelmatig overlegt met Aafje over het perspectief op de lange termijn van de verschillende locaties. Het zorgkantoor vindt de opening van een nieuwe locatie Slinge in Charlois en de aanpassingen op de locatie van Boekenrode passend.
Hoe lang sluit u nog de ogen nog voor de tekortschietende zorg die Aafje biedt, gelet op de op handen zijnde gedwongen verhuizing en de forse kritiek die de Inspectie voor de gezondheidszorg recent heeft geuit? Wanneer is volgens u de grens bereikt?2
De IGZ heeft Aafje voor de locaties met cliënten die WLZ-zorg ontvangen op 10 februari 2017 een aanwijzing gegeven, vanwege structurele tekortkomingen binnen de thema’s cliëntdossier en sturen op kwaliteit en veiligheid.
De aanwijzing geldt zes maanden en de IGZ volgt de voortgang van de noodzakelijke verbeteringen gedurende die tijd nauwgezet. Zo nodig neemt zij aanvullende maatregelen.
Het toch niet beschikbaar komen van canules voor de heer Vercoutre, waarmee hij kan praten en hij minder benauwd is |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht over het toch niet beschikbaar komen van canules voor de heer Vercoutre, waarmee hij kan praten en hij minder benauwd is?1 2
Ik moet u helaas mededelen dat de heer Vercoutre op donderdag 4 mei jl. aan de gevolgen van nierproblemen is overleden in het Rotterdams Erasmus MC.
Ik heb aan de nabestaanden mijn deelneming betuigd.
Bent u ervan op de hoogte dat dit probleem nog helemaal niet opgelost is en de situatie van de heer Vercoutre met de dag nijpender wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het nu niet lang genoeg geduurd? Waarom zet u de deskundigen niet samen met de patiënt om de tafel, zodat er op korte termijn een passende oplossing komt voor de heer Vercoutre?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat men wel een kunstarm kan aansturen via de hersenen maar een canule op maat maken niet lukt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat kunt u voor de heer Vercoutre regelen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u voor de heer Vercoutre doen, zodat zijn kwaliteit van leven niet slechter wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat gehandicapten een verklaring van een (onafhankelijk) arts nodig hebben om in attractiepark De Efteling gebruik te kunnen maken van de voorzieningen voor mensen met een beperking |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het AD: Boosheid om nieuw beleid Efteling: «Ik moet bewijzen dat ik gehandicapt ben.»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het beleid van de Efteling om mensen met een handicap te vragen om een doktersverklaring te overleggen om gebruik te kunnen maken van de voorzieningen die het attractiepark aanbiedt voor mensen met een beperking?2 Acht u dit proportioneel? Hoe verhoudt dit beleid zich tot het onlangs geratificeerde VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
Uit navraag bij de Efteling blijkt dat zij, na een gesprek met mensen met een beperking, haar beleid inmiddels heeft aangepast. Het is niet langer verplicht voor mensen met een beperking om een doktersverklaring te overleggen. De Efteling beoogde met het vragen van een doktersverklaring misbruik van speciale faciliteiten voor bezoekers met een beperking door derden te voorkomen. Ook speelden veiligheidsaspecten een rol. Zo moet de Efteling waarborgen dat mensen met een beperking inclusief een begeleider, bijvoorbeeld in geval van een ontruiming, snel in en uit een attractie kunnen komen. Onbedoeld effect van dit beleid was dat de Efteling juist een drempel creëerde voor bezoekers met een beperking.
Het is terecht dat maatschappelijke organisaties zoals «Wij staan Op» dit onder de aandacht hebben gebracht. Het laat het van belang zien dat bedrijven en organisaties aan de voorkant, bij de ontwikkeling van beleid, het gesprek voeren met mensen met een beperking. Dit voorkomt dat onbedoelde effecten van beleid aan de achterkant moeten worden gerepareerd. Ik vind het positief dat de Efteling dit signaal snel heeft opgepakt en in korte tijd haar beleid heeft aangepast.
Dit soort praktijkvoorbeelden tonen de essentie van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap nogmaals aan. Uw Kamer heeft recent het implementatieplan ontvangen dat een gezamenlijke aanpak is van overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties om het hiertoe noodzakelijke leerproces in de samenleving vorm te geven.
Kunt u reageren op de uitspraak van een arts: «De KNMG, de beroepsvereniging van alle artsen, heeft er hele duidelijke richtlijnen voor geschreven. De verklaringen mogen niet uitgeschreven worden. Het brengt namelijk het beroepsgeheim in gevaar. Er zijn uitzonderingen, maar daar is in dit geval geen sprake van» zoals geciteerd in het AD-artikel?
De KNMG stelt zich op het standpunt dat medische verklaringen niet door de eigen behandelend arts mag worden afgegeven, waarbij hij/zij een oordeel geeft over de (medische) (on)geschiktheid van een patiënt om bepaalde dingen wel of niet te doen (3). Dergelijke verklaringen mogen wel door een onafhankelijke arts, dus niet-zijnde de behandelende arts, worden afgegeven.
Is bij u bekend welke kosten het verkrijgen van een dokterverklaring met zich meebrengt? Zo ja, hoe hoog zijn deze kosten? Worden artsen op deze wijze niet met onnodig extra werk opgezadeld?
De kosten van de dokterverklaring hangen samen met de tijd die ermee gemoeid is om de gestelde vragen te beantwoorden. Bepaalde verklaringen, zoals voor een invalidenparkeerkaart, worden frequent gevraagd. Voor een dergelijke verklaring zijn door de Nederlandse zorgautoriteit verschillende tarieven vastgesteld die uiteenlopen van circa 25 tot 50 euro. In het door de KNMG opgestelde «weigeringsbriefje» dat artsen ter uitleg aan hun eigen patiënten kunnen meegeven (4), staat een simpele en duidelijke suggestie hoe het ook anders kan: «U kunt navragen bij de instantie die een geneeskundige verklaring vraagt of u niet kunt volstaan met een verklaring van uzelf over uw gezondheidstoestand, eventueel in de vorm van een in te vullen vragenlijst.» Als een eigen verklaring ook bruikbaar is voor het gestelde doel, is een doktersverklaring niet nodig en hoeven geen onnodige kosten voor betrokkene worden gemaakt.
Is bij u bekend of ook andere pretparken of bedrijven een doktersverklaring vragen voor het gebruikmaken van voorzieningen voor mensen met een beperking? Bent u van mening dat het onwenselijk is dat pretparken, of andere bedrijven, hiervoor eigen beleid opstellen en (verschillende) eisen stellen aan mensen met een handicap?
Er is voor de beantwoording van deze vraag contact opgenomen met de vereniging van grote dagattractie bedrijven in Nederland (de Club van Elf). Zij hebben laten weten dat er vanuit de branche geen algemene richtlijn bestaat voor het vragen van een doktersverklaring voor het gebruikmaken van voorzieningen voor mensen met een beperking. Sommige leden doen het wel, anderen doen dat niet. Leden die een doktersverklaring vragen, maken hiervan melding op hun website. De vereniging heeft benadrukt dat de faciliteiten die gecreëerd worden voor mensen met een beperking maximaal beschikbaar moeten zijn voor mensen met een beperking en dat zij misbruik door derden willen voorkomen. Gelet op de recente aandacht voor dit thema, vindt binnenkort overleg plaats in het bestuur van de vereniging over de wenselijkheid van een algemene richtlijn voor de gehele branche. Dit is een goede ontwikkeling zolang daarbij ook afstemming plaats vindt met mensen met een beperking. Ik heb daar bij de vereniging ook op aangedrongen.
De Alrijne ziekenhuizen die verlies draaien |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis in de rode cijfers: Alrijne neemt bijna niemand meer aan»?1
Alrijne heeft mij laten weten dat zij de afgelopen periode is geconfronteerd met financiële tegenvallers. De raad van bestuur neemt daarom maatregelen om de exploitatie van de ziekenhuizen weer in lijn te krijgen met de begroting. Dit past bij de verantwoordelijkheid die de raad van bestuur heeft voor een financieel gezonde bedrijfsvoering. Wel mag de kwaliteit en veiligheid van de zorglening daarbij nooit in het geding komen. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft mij laten weten de ontwikkelingen bij Alrijne te volgen en heeft de raad van bestuur van Alrijne inmiddels om een reactie gevraagd.
Komt er extra toezicht op de Alrijne ziekenhuizen nu deze in financiële moeilijkheden verkeren? Zo nee, waarom niet?
Financiële signalen kunnen voor de IGZ reden zijn om nadere vragen te stellen met betrekking tot de borging van de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
De IGZ heeft dit ook hier gedaan.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de tegenvallende resultaten en daarin de fusie van 2015 mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek. Het is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van Alrijne om passende maatregelen te nemen en de organisatie financieel gezond te houden.
Bent u nog steeds voorstander van de constructie van het Medisch Specialistisch Bedrijf of bent u inmiddels ook van oordeel dat specialisten in loondienst een beter alternatief zijn?
De Minister heeft eerder richting uw Kamer aangegeven het loondienstmodel en het participatiemodel als stip op de horizon te zien. Beide modellen scheppen condities voor gelijkgerichtheid – en dus samenwerking – tussen ziekenhuisbestuur en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling en zodoende goede en doelmatige patiëntenzorg. Het is aan ziekenhuizen en medisch specialisten samen om te overwegen welk besturingsmodel zij willen hanteren.
Deelt u de mening dat het uitblijven van investeringen risicovol kan zijn voor de patiëntveiligheid? Zo ja, wat kunt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit het persbericht van Alrijne Ziekenhuizen maak ik op dat enkel investeringen die niet strikt noodzakelijk zijn worden uitgesteld. Indien de patiëntveiligheid en/of kwaliteit van zorg naar oordeel van de IGZ op enig moment in het geding komen, zal de IGZ onverwijld maatregelen nemen.
De stijging van het aantal naaktfoto’s en filmpjes onder jongeren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag van 24 april 2017 en het daarin gepresenteerde onderzoek over sexting?1
Ja.
Wat is uw algemene reactie op dit onderzoek en het feit dat jongeren sexting steeds «normaler» vinden?
Het is goed dat er op een laagdrempelige manier onder jongeren onderzoek wordt gedaan naar hun beleving ten aanzien van dit soort onderwerpen. Het 1V-jongerenpanel is daarvoor een op zichzelf staand instrument. De respondenten in het onderzoek zijn lang niet alleen scholieren/schoolgaande kinderen maar ook 18+. Het gaat om een relatief kleinschalig onderzoek. Wij vinden het belangrijk dat scholen aandacht geven aan seksuele vorming, waar de gevolgen van sexting ook onderdeel van uitmaken. De themarapportage van de Inspectie van het Onderwijs van 2016 «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen» geeft wat ons betreft een accurater beeld.
Het is een gegeven dat jongeren voor een groot deel van hun tijd online zijn. Des te belangrijker dat jongeren inzicht krijgen in de gevolgen van hun online gedrag. Zodat de over het algemeen positieve ervaringen met internet ook positief blijven. Het is daarom belangrijk dat jongeren worden voorgelicht over de gevolgen. Wij bevorderen via het programma mediawijsheid van Mediawijzer.net dat opvoeders, scholen en jongeren zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie over mediagebruik om zo bewust, kritisch en veilig mediagebruik te bevorderen. De (voorlichtings)programma’s die op ons verzoek zijn ontwikkeld ten aanzien van seksuele vorming gaan ook over sexting. Daar komt bij dat seksuele weerbaarheid niet alleen een taak van het onderwijs is, maar ook van opvoeders.
Wat is uw mening over het hoge percentage (74%) dat geen spijt heeft van het delen van een naaktfoto of -film?
Het leven van veel jongeren speelt zich in toenemende mate online af. Meestal zijn dat positieve ervaringen zoals kennismaken met nieuwe vrienden, flirten of zelfs verliefd worden. De risico’s van online gedrag worden dan ook niet altijd onderkend. Daarom zijn er specifiek op sexting gerichte voorlichtingsprogramma’s voor scholen ontwikkeld. Uit het onlangs verschenen rapport van ECP, het online platform voor de Informatiesamenleving, blijkt dat de bewustwording van het risico op verspreiding van «sexts» aanzienlijk is toegenomen. Uit de nieuwe cijfers blijkt dat 9 op de 10 jongeren verwacht dat de beelden verder verspreid worden, terwijl 64% dat zeker weet. Vorig jaar wist slechts 10% dit zeker.
Hoe kan de overheid sexting beter onder de aandacht van jongeren brengen, nu jongeren zelf aangeven dat zij niet voorgelicht worden over sexting en de gevolgen van sexting? Wat gaat de overheid doen om sexting en de gevolgen daarvan onder de aandacht van de jongeren te brengen?
Uit de met uw Kamer uitvoerig besproken themarapportage van de Inspectie van het Onderwijs «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen» komt een aanzienlijk positiever beeld over de mate van voorlichting door scholen naar voren dan het 1V-jongerenpanel. Scholen besteden aandacht aan de kerndoelonderdelen seksuele vorming en seksuele diversiteit. De Inspectie voor het onderwijs let hier ook op in het risicogericht toezicht. Sexting maakt deel uit van seksuele vorming. Voorgaande neemt niet weg dat er blijvende aandacht zal zijn voor de bewustwording over de mogelijke gevolgen van sexting voor jongeren. Er is momenteel een nieuw programma rond sexting in de maak. Ook in een van de meest gebruikte voorlichtingsmethodes op school, «Lang Leve de Liefde», van Soa Aids Nederland en Rutgers, is specifiek aandacht voor sexting. En er wordt een aanvullende «toolkit online risico’s» (waaronder sexting) ontwikkeld, die in het schooljaar 2017–2018 beschikbaar komt. Deze is gericht op het onderwijs, maar ook op signaleren, doorverwijzen naar hulp en de rol van ouders.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt in samenwerking met de ministeries van OCW en VWS aan een barrièremodel sexting ten behoeve van professionals zowel uit de zorg, het onderwijs en de justitiële keten. Daarin wordt inzichtelijk wat de rollen, verantwoordelijkheden en mogelijke interventies van de verschillende professionals zijn waar het gaat om normoverschrijdend gedrag door jongeren in de (digitale) sociale context. Het barrièremodel maakt inzichtelijk wie waar kan bijdragen aan het voorkomen van digitaal normoverschrijdend gedrag van jongeren.
Hoe groot is de rol van de (middelbare) scholen bij het voorlichten over sexting?
Scholen in het funderend onderwijs zijn verplicht aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. In december 2012 zijn de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit ingevoerd in het (speciaal) primair en het voortgezet (speciaal) onderwijs. Dat betekent dat scholen verplicht zijn in het curriculum aandacht te besteden aan een beter begrip van seksuele vorming en weerbaarheid. Om scholen te helpen invulling te geven aan deze thema’s heeft de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een leerplanvoorstel gemaakt. Daarin staat een uitwerking per schoolsoort en leeftijdsgroep, en een overzicht van het beschikbare les- en voorlichtingsmateriaal. De methoden voor het kerndoelonderdeel seksualiteit richten zich op weerbaarheid, het aangeven en respecteren van wensen en grenzen en het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze programma’s zijn (online) voor scholen beschikbaar via Stichting School en Veiligheid en de site van de Stichting Rutgers. Een veel gebruikt programma is de online game «Can you fix it» dat ook specifiek ingaat op sexting. Daarnaast worden ook de mediawijsheid programma’s genoemd in de voorgaande vragen gebruikt. In het mbo zijn deze programma’s ook beschikbaar en wordt er ook naar verwezen vanuit het Netwerk burgerschap mbo, dat als doel heeft om kennisdeling over het burgerschapsonderwijs te bevorderen. Seksuele weerbaarheid is ook onderdeel van het kwalificatiedossier loopbaan en burgerschap waarin de burgerschapseisen in het mbo zijn opgenomen en daarmee een verplicht onderdeel van het curriculum.
Bent u bekend met het feit dat tweederde van de scholieren geen voorlichting heeft gehad over sexting? Zo ja, wat heeft u met deze informatie gedaan? Zo nee, zijn alle scholen zich bewust van de belangrijke taak van voorlichting op het gebied van social media en sexting?
Wij herkennen het gegeven dat tweederde van de scholieren geen voorlichting heeft gehad over sexting niet. Mogelijk heeft dat onder andere te maken met de leeftijdsrange in dit panelonderzoek. Die is breder dan alleen scholieren/schoolgaande kinderen, ook 18+ jongeren zitten in het panel. Uit het thema-onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs komt namelijk een ander beeld naar voren. De Inspectie van het Onderwijs constateert wel dat de wijze van aandacht besteden aan de kerndoelonderdelen voor verbetering vatbaar is. Wij zijn hierover met scholen en de sectororganisaties in gesprek.
Wanneer kan de Kamer de nieuwe voorstellen over zedenwetgeving ontvangen?
Naar verwachting zal een wetsvoorstel tot modernisering van de zedenwetgeving in de zomer van dit jaar gereed zijn voor consultatie.2
De tekorten aan ambulancepersoneel |
|
Nine Kooiman , Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het concept rapport dat voorstelt dat zorgverzekeraars de regie krijgen over de ambulancezorg omdat de onderzoekers vinden dat zorgverzekeraars de kwaliteit strenger bewaken en beter letten op de maatschappelijke kosten dan de overheid? Waarom heeft u verzuimd om alle scenario’s goed te laten onderzoeken?1
In opdracht van de Minister van VWS doet een adviesbureau momenteel onderzoek naar verschillende varianten voor de ordening van ambulancezorg. Het bureau definieert en onderzoekt negen varianten met vier verschillende regisseurs: de Minister van VWS, preferente zorgverzekeraar, GGD/GHOR en ROAZ. Die verschillende varianten worden onder meer getoetst op de vier punten zoals genoemd in de motie Wolbert2: hogere kwaliteit van ambulancezorg, betere samenwerking, snellere gegevensoverdracht en een stevigere borging van de positie van patiënten. Het rapport van het adviesbureau zal een expertadvies zijn.
Het onderzoek kent een begeleidingsgroep waarin Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), het Landelijk Platform Ondernemingsraden Ambulance Zorg (LPOAZ), het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) Patiëntenfederatie Nederland, AZN, KNV, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), LNAZ, GGD/GHOR, InEen en de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA) participeren. De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) maakte oorspronkelijk deel uit van de begeleidingsgroep, maar heeft zich daaruit begin april teruggetrokken.
Vanwege de demissionaire status van het kabinet zal ik niet ingaan op vragen over de wenselijkheid van marktwerking in de ambulancezorg. Zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot verlenging en wijziging van de Tijdelijke wet ambulancezorg aangegeven, kan het volgende kabinet een afgewogen keuze maken en een wetsvoorstel ter zake indienen, waarna het aan de Staten-Generaal is of dat wetsvoorstel aangenomen wordt.3
Ziet u nu naar aanleiding van alle schokkende berichten ook in dat naar aanleiding van de grote problemen die spelen in de ambulancezorg marktwerking hiervoor geen oplossing is en dat ambulancezorg een publieke dienst behoort te zijn en te blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het acceptabel dat er in de grote steden een groot tekort is aan ambulancepersoneel, waardoor de paraatheid in het geding raakt? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
De beschikbaarheid van kwalitatief goede acute zorg is van groot belang. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om goede zorg te leveren en daarbij de continuïteit te waarborgen. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om voldoende goede zorg in te kopen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit zien hierop toe.
De verantwoordelijkheid van zorgaanbieders voor het leveren van goede zorg is onafhankelijk van het soort dienstverband van het zorgpersoneel. Ook extern ingehuurd personeel moet bevoegd en bekwaam zijn. Ik heb kennis genomen van de mediaberichten van de FNV, waarin zij hun zorgen hebben geuit. Brancheorganisatie Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft mij verzekerd dat er in alle regio’s op dit moment voldoende ambulancepersoneel beschikbaar is om goede ambulancezorg te leveren. Sommige leden van AZN hebben daarbij wel aangegeven dat het moeilijker wordt om de roosters in te vullen vanwege krapte op de arbeidsmarkt.
Vindt u het acceptabel dat roosters worden ingevuld met uitzendkrachten, die niet altijd de regio, materialen, lokale procedures kennen en vaak moeten werken met een partner op de ambulance die zij niet kennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het acceptabel dat ambulancemedewerkers onder een hoge werkdruk werken, niet altijd pauze krijgen en gedreigd is dat vakanties niet worden toegekend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanzelfsprekend dienen werkgevers en werknemers zich te houden aan de bestaande regelgeving rond pauzes en verlof. Beheersing van de werkdruk is een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers gezamenlijk. Als de werkdruk structureel te hoog is, moeten werkgevers hun verantwoordelijkheid nemen. De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de regels rond arbeidstijden en arbeidsomstandigheden.
Vindt u het acceptabel dat ambulancemedewerkers achterblijven in loon in vergelijking met hun collega’s in het ziekenhuis? Heeft dit naar uw mening op enig manier consequenties voor de kwaliteit van het werk en de zorg?
De primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden zijn onderwerp voor het CAO-overleg tussen werknemers en werkgevers. Ik kan en wil mij daar niet in mengen.
Vindt u het wenselijk dat vast personeel zich vaker laten inhuren door uitzendbureaus, omdat ze op korte termijn meer loon verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat de arbeidsvoorwaarden voor vast personeel zo achterblijven dat het aanbod steeds verder achteruit gaat? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de signalen dat de komende maanden er honderden uitgevallen (rooster)diensten zijn, dus uitgevallen ambulances? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zoals eerder aangegeven, heeft AZN mij verzekerd dat er voldoende ambulancepersoneel beschikbaar is om goede ambulancezorg te leveren. Daarbij wordt erkend dat sommige leden van AZN het moeilijker vinden om de roosters te vullen.
Wat vindt u ervan dat door diverse Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) een inleenbehoefte is uitgezet van zo’n 25 tot 40 ambulances op Koningsdag, dat neerkomt op 7% a 10% van de ruim 400 ambulances die op een dergelijke feestdag normaliter gepland staan? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Verder kan ik erop wijzen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op 26 april jl. via een persbericht aangaf dat er op Koningsdag voldoende ambulances beschikbaar zouden zijn en dat ervan een onverantwoorde situatie geen sprake zou zijn.
Hoe oordeelt u over de onderbezetting op de meldkamers? Wat gaat u hieraan doen, ook gelet op de tekorten die eraan komen tijdens de zomerperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Uit navraag bij AZN is gebleken dat er bij haar geen signalen zijn over onderbezetting op de meldkamers. Verder heeft de directeur RAV Brabant MWN mij verzekerd dat de melding van een structurele onderbezetting op de meldkamer in Tilburg niet klopt.
Is u bekend hoe vaak het voorkomt dat er geen ambulances in regio’s beschikbaar zijn, terwijl dit wel noodzakelijk is? Zo ja, wilt u dit toelichten? Zo neen, bent u bereid in gesprek te gaan met ambulancemedewerkers en de meldkamer om hierover meer duidelijkheid te krijgen en de Kamer hierover te informeren?
Zoals reeds aangegeven, heb ik van AZN vernomen dat er in het gehele land voldoende ambulancepersoneel beschikbaar is om goede ambulancezorg te leveren. Het is de verantwoordelijkheid van de regionale ambulancevoorzieningen om goede zorg te leveren en daarbij de continuïteit te waarborgen. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om voldoende goede zorg in te kopen.
V&VN en FNV zijn gesprekspartners van VWS. Met de FNV is onlangs afgesproken dat er vervolgafspraken komen met medewerkers van mijn departement.
Hoe verhouden de aanrijtijden van 15 minuten zich tot de tekorten aan voldoende ambulancepersoneel, de inzet van uitzendkrachten en de concentratie van spoedeisende hulpposten? Kunt u garanderen dat de aanrijtijden nergens in het gedrang komen?
De afgelopen jaren is de productie van ambulanceritten gestegen en moet er dus ook extra (gespecialiseerd) personeel opgeleid worden. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft tien miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor de opleiding van nieuwe ambulanceverpleegkundigen in 2017.
De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars, zo ook op (de tijdigheid van) ambulancezorg. In 2016 heeft de NZa een onderzoek gedaan naar de normoverschrijdingen van de responstijden (ten minste 95% van de A1-meldingen moet binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse zijn). Op basis van dat onderzoek heeft de NZa geconcludeerd dat zorgverzekeraars zich nog onvoldoende realiseren dat het halen van de responstijden door de ambulance deel uitmaakt van hun zorgplicht. De NZa gaf daarbij aan dat er vooruitgang geboekt kan worden in de manier waarop zorgverzekeraars ambulancezorg inkopen en afspraken maken met de RAV’s. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars en de RAV’s. De zorgverzekeraar zal zich in het kader van haar zorgplicht een oordeel moeten vormen over de oorzaak van de normoverschrijdingen en samen met de RAV een plan moeten maken om te komen tot een verbetering van de responstijden.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het NZa-onderzoek hebben zorgverzekeraars verbeterplannen moeten aanleveren. In de verbeterplannen hebben de zorgverzekeraars onder andere aangegeven wat de oorzaken zijn van de normoverschrijdingen en welke acties zij samen met de ambulancediensten gaan ondernemen om de norm te verbeteren. De zorgverzekeraars leveren na de verbeterplannen ook voortgangsrapporten aan waarin zij rapporteren over de stand van zaken ten aanzien van de normtijden voor elke regio die onder de 95% presteert.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ambulancemedewerkers en maatregelen te treffen om de tekorten aan ambulancepersoneel op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 12.
Het bericht dat de helft van de Vlaamse promovendi kampt met psychische gezondheidsklachten |
|
Frank Futselaar |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
In hoeverre ziet u het Vlaamse onderzoek onder promovendi als een bevestiging van een eerder onderzoek van het UvA-promovendinetwerk UvAPro, waaruit blijkt dat 36,5 procent van de promovendi aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) mogelijk klinisch depressief is?1 2
Verschillende landen hebben enquêtes of studies uitgezet om werkgerelateerde gezondheidsproblemen bij promovendi te inventariseren. Wat dat betreft ligt het Vlaamse onderzoek in lijn met het eerdere onderzoek aan de UvA.
Sluit u uit dat ook in Nederland promovendi op grote schaal psychische gezondheidsklachten kunnen hebben en dat er een verband is met de ervaren hoge werkdruk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard zijn psychische gezondheidsklachten niet alleen te herkennen in Vlaanderen en kunnen ook in Nederland promovendi te maken hebben met spanningsklachten. Een hoge werkdruk die wordt ervaren, kan daarmee in verband staan. De ervaren werkdruk is het gevolg van de door de werkgever gecreëerde arbeidsomstandigheden, waarbij de verantwoordelijkheid voor het verbeteren van deze omstandigheden bij de werkgever zelf ligt. Daarnaast kunnen andere oorzaken geestelijke gezondheidsklachten als gevolg hebben. Zo kan een promovendus afkomstig uit het buitenland spanningen ervaren in relatie tot de noodzakelijke aanpassingen aan de Nederlandse samenleving of in relatie tot het leren van een vreemde taal tijdens de promotie.
Overigens lijkt voor veel promovendi te gelden, dat ze in hun leven – en hun onderzoek sterk gefocust zijn op het doel om carrière te maken binnen de academische wereld na hun promotie. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 11 januari 2017 (Kamerstuk 31 288, nr. 569) beschrijf ik ook dat de academische cultuur vooral gericht is op een wetenschappelijke loopbaan op basis van geboekte onderzoeksresultaten. De druk om zoveel mogelijk publicaties op naam te hebben kan een verkeerde prikkel opleveren. Het kan ertoe leiden dat veel universitaire medewerkers zich zo veel mogelijk op onderzoek richten. Soms vatten zij het onderwijs op als een verplichting die ten koste van hun onderzoek gaat, soms gaat onderwijs ze aan het hart maar zijn ze voor hun carrièreverloop min of meer gedwongen om het onderzoek te laten prevaleren. Dit leidt af en gaat ten koste van de goede verbinding tussen onderwijs en onderzoek. Ik kan me voorstellen dat dit ook kan leiden tot een te hoge werkdruk en psychische gezondheidsklachten.
Ik pleit er in mijn brief aan de Tweede Kamer voor aantrekkelijke loopbaanperspectieven door zinvolle combinaties van taken te ontwikkelen, bijvoorbeeld onderwijs met onderzoek of onderzoek met bestuurlijke taken. In deze context houdt dat ook in dat promovendi kunnen worden voorbereid op een loopbaan buiten de universiteit en dat ze daarin door de universiteit worden ondersteund in hun begeleiding. Ik onderschrijf dan ook in de Kamerbrief de wens van De Jonge Akademie en het Promovendi Netwerk Nederland dat instellingen goede afspraken maken over een verdere professionalisering van de begeleiding van promovendi, met een standaard begeleidingsplan waaraan zowel promovendi als begeleiders zich committeren. Daarin is een evenwichtige balans cruciaal met betrekking tot de toe te wijzen taken om te voorkomen dat een te hoge werkdruk kan leiden tot psychische gezondheidsklachten.
Deelt u de mening dat het Vlaamse onderzoek onder promovendi een aanleiding zou moeten zijn ook in Nederland versneld grootschalig landelijk onderzoek te doen naar psychische gezondheidsklachten onder promovendi? Zo ja, op welke termijn kan dat onderzoek plaatsvinden?
Het Vlaamse onderzoek kan als eye-opener dienen voor de Nederlandse instellingen. Ik zie het als de verantwoordelijkheid van de instellingen om te bepalen of een landelijk onderzoek nodig is naar eventuele werkgerelateerde psychische gezondheidsklachten onder hun werknemers in het algemeen en onder promovendi in het bijzonder.
Overigens heeft SoFoKles in januari 2017 het rapport «Werkdruk en prestatiedruk van wetenschappelijk personeel: Een nadere analyse op basis van de MTO’s» gepubliceerd.3 In dit rapport is op basis van gegevens uit de medewerkersonderzoeken aan elf universiteiten nagegaan hoe de resultaten van de eerdere verkenning over prestatiedruk nader zijn te onderbouwen en in te kleuren aan de hand van de begrippen werkdruk en werkstress. Uit de analyses blijkt dat hoogleraren, UHD’s en UD’s meer werkdruk ervaren dan de andere functiecategorieën (docenten, (contract)onderzoekers, postdocs en promovendi), maar bij de werkstress zijn het met name de promovendi die het hoogst scoren. Werkstress kan op langere termijn leiden tot psychische gezondheidsklachten, ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid, een verstoorde werk-privébalans en minder arbeidstevredenheid of -motivatie.
In de cao-onderhandelingen van de universiteiten is overeengekomen dat iedere universiteit vóór eind 2017 een werkplan over werkdruk en duurzame inzetbaarheid opstelt in samenspraak met het Lokaal Overleg. Ik ga ervan uit dat hierin ook aandacht wordt gegeven aan het voorkomen van psychische gezondheidsklachten als gevolg van een te hoge werkdruk.
In hoeverre wordt een dergelijk landelijk onderzoek «gehinderd door een gebrek aan urgentie en financiële dekking» en «gesteggel over wie de rekening betaalt», zoals het Promovendi Netwerk Nederland stelt?3 Deelt u de mening dat dit nooit redenen mogen zijn om een dergelijk onderzoek geen doorgang te laten vinden? Bent u bereid het voortouw te nemen om dit onderzoek uit te laten voeren?
Als zich onder werknemers werkgerelateerde psychische gezondheidsklachten voordoen, moeten die serieus worden genomen. In het antwoord bij vraag 3 zie ik het als de verantwoordelijkheid van de instellingen te onderzoeken of de werkdruk bij promovendi of andere groepen medewerkers leidt tot psychische gezondheidsklachten. Ook wordt in bovengenoemd antwoord verwezen naar de analyses die al zijn gemaakt en de afspraak die in het kader van de cao-onderhandelingen is gemaakt dat universiteiten een werkplan opstellen gericht op vermindering van de werkdruk. Daaruit blijkt dat instellingen zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid voor goed werkgeverschap en dat ze ook daarin willen investeren.
Bij de cao-afspraak is erop gewezen dat het van belang is dat universiteiten de faculteiten en diensten betrekken bij het opstellen van dit plan, zodat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de diverse omstandigheden op verschillende afdelingen. Bij de uitwerking van interventies gericht op werk- en prestatiedruk is het immers van belang dat optimaal rekening wordt gehouden met relevante lokale omstandigheden. Het werkplan dat in samenspraak met het Lokaal Overleg wordt opgesteld biedt ruimte aan faculteiten en diensten om zelf de plannen verder vorm te geven naar gelang de behoeften en omstandigheden binnen de faculteiten en diensten.
Kunt een uitgebreide reactie geven op de uitkomsten van het FNV en het onderzoek van de Vakbond voor de Wetenschap (VAWO) eerder dit jaar, waaruit blijkt dat bijna 7 van de 10 medewerkers van de Nederlandse universiteiten de werkdruk hoog tot zeer hoog ervaart?4 Kunt u daarbij ingaan of u de uitkomsten van dit onderzoek erkent of onderschrijft en wat uw concrete voorstellen zijn om deze door universiteitsmedewerkers ervaren werkdruk te verminderen?
FNV heeft dit onderzoek eind 2016 laten uitvoeren door onderzoeksbureau Totta Research. Ruim 2.500 medewerkers van alle universiteiten deden mee aan het onderzoek, zowel wetenschappelijk als ondersteunend personeel. Een werkbelevingsonderzoek van SoFoKles over werk- en prestatiedruk onder 6.478 medewerkers van zeven universiteiten, geeft een iets ander beeld. (Verkenning in het WO: Prestatiedruk onder wetenschappelijk personeel, januari 2016.) Van het wetenschappelijk personeel vindt 56,4 procent de werkdruk goed, 41,8 procent (veel) te hoog en minder dan 2 procent (veel) te laag. Vergeleken met hun jongere collega’s (<35 jaar) geven medewerkers in de leeftijd van 35 tot 60 jaar vaker aan dat de werkdruk (veel) te hoog is.
Ik erken uiteraard de uitkomsten van deze onderzoeken, maar ik zie het als de verantwoordelijkheid van de instellingen om voorstellen te ontwikkelen die de werkdruk bij hun medewerkers verminderen. Ik ben dan ook verheugd dat dit thema door hen is opgepakt. In de cao-onderhandelingen van de universiteiten is door alle partijen geconstateerd dat medewerkers ervaren dat de werk- en prestatiedruk de afgelopen jaren is toegenomen. Om die reden is ook afgesproken dat de universiteiten een werkplan opstellen om de werk- en prestatiedruk te verminderen. Ook is in dit verband afgesproken dat de aanbevelingen uit het SoFoKleS-rapport over werk- en prestatiedruk aan de universiteiten worden voorgelegd.
Verder heeft SoFoKleS aangekondigd in 2017 een stakeholdersmeeting te organiseren om meer inzicht te krijgen in deze materie en te bezien welke vervolgstappen nodig kunnen zijn.
De oproep om een gezonde voedselomgeving te bevorderen |
|
Paul van Meenen (D66), Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de oproep van 12 voedselwetenschappers gedaan in NRC Handelsblad van 25 april jl.?1
De boodschap van de briefschrijvers om de gezonde keuze de gemakkelijke keuze te willen laten zijn onderschrijf ik volledig. Dit betekent dat de omgeving daar een belangrijke rol in speelt. Het kabinet ondersteunt daarom de beschreven ambitie om een gezonde omgeving te bewerkstelligen volledig en zet zich hiervoor in (Landelijke nota gezondheidsbeleid, Kamerstuk 32 793, nr. 204 en Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel, Kamerstuk 31 532, nr. 156). Zo zijn inmiddels al meer dan 120 gemeenten betrokken bij de «Jongeren Op Gezond Gewicht» aanpak om zich van daaruit in te zetten voor een gezondere omgeving.
Klopt het dat Dunkin’ Donuts het plan zou hebben vestigingen te openen in scholen en ziekenhuizen? Zijn bij u andere fastfoodketens met dergelijke voornemens bekend? Wat vindt u daarvan?
In het beleid voor een gezonde omgeving en een gezonde leefstijl voor kinderen en volwassenen wordt nauw samengewerkt met een groot aantal van de genoemde personen en organisaties. Zo werken de sectororganisaties van het onderwijs (de PO-, VO- en MBO raad) constructief samen met gezondheidsgerelateerde organisaties (o.a. GGD GHOR Nederland en het RIVM) op de ambities van Gezonde School (Kamerstuk 31 899, nr. 28). Met een aantal van de ondertekenaars is in dit kader ook gesproken over de invulling van het voedseleducatieprogramma Jong Leren Eten (Kamerstuk 31 532, nr. 169). Uiteraard zijn het Voedingscentrum, verschillende universiteiten en de VNG en verschillende ondertekenaars van de oproep als belangrijke partners nauw betrokken bij deze of andere programma’s gericht op een gezonde omgeving of een gezonde leefstijl.
Het is belangrijk dat wanneer een school inzet op gezonde voeding, dit op integrale wijze doet. De Gezonde School aanpak biedt hier handvatten voor. Voor het Voortgezet Onderwijs (VO) kan dit bijvoorbeeld betekenen om het eigen beleid en het aanbod in de schoolkantine te betrekken. Hierin is de afgelopen jaren veel bereikt: een aantal jaren terug was een gezonde kantine nog echt een uitzondering in het onderwijs. Door middel van expertise van het Voedingscentrum en nauwe betrokkenheid van het onderwijs zijn alle scholen inmiddels benaderd en geadviseerd. Dit heeft er toe geleid dat ongeveer een derde van de schoolkantines in het VO een gezonder aanbod heeft. En het blijft voorzien in een behoefte: alleen al in 2016 zijn 400 schoolkantines in het VO en MBO beloond met een schaal van het Voedingscentrum. Maar we zijn er nog niet: daarom zal ook hierop inzet gecontinueerd worden.
Hoe ziet u de eventuele vestiging van een fastfoodketen op een school in relatie tot de aangenomen motie over het gezond maken van alle schoolkantines per 1-1-20172?
Voor zover bekend is er momenteel geen sprake van een eventuele vestiging van Dunkin» Donuts of een (andere) fastfoodketen in scholen en ziekenhuizen.
Het beleid is, binnen verschillende domeinen, gericht op het stimuleren van een gezond aanbod in plaats van het voorkomen van bepaalde ketens. Hierbij wordt actief ingezet op het aansluiten bij de behoefte binnen die domeinen, zoals het onderwijs, sportverenigingen en catering. Dit vindt plaats via verschillende programma’s, zoals het brede programma Gezonde School, specifiek voor voeding Jong Leren Eten, het programma Gezonde Schoolkantine van het Voedingscentrum en het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen en het programma Team: Fit van JOGG. De resultaten van deze programma’s laten zien dat deze aanpak werkt. In de beantwoording van vraag 2 heb ik aangegeven wat bereikt is op schoolkantines. Tevens laten cateraars en aanbodleverende partijen in het onderwijs zien dit thema ook belangrijk te vinden: een groot aantal partijen hebben zich gecommitteerd aan een gezond aanbod via het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat een gezond voedingsaanbod voor leerlingen door scholen en aanbodleverende partijen juist als een belangrijk onderdeel van hun eigen verantwoordelijkheid wordt gezien.
Hoe verhoudt volgens u de slotverklaring van de Voedseltop – «We maken de gezonde keuze makkelijker en aantrekkelijk. Voor consumenten moet het mogelijk zijn om lekker en gezond te eten door gezond aanbod in de schappen van de supermarkt, in de horeca, in zorginstellingen, onderweg, op het werk, op school en bij de sportclub»3 – zich tot de in de oproep geuite trend?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat patiënten langer kunnen leven door een super eenvoudig pompje |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Speciale chemo rekt leven»?1
Uiteraard moedig ik onderzoek naar behandelingen van kanker die het leven van mensen verlengen met minder bijwerkingen en betere kwaliteit van leven altijd zeer aan.
Intra arteriële infusie van de lever is een behandeling voor leveruitzaaiingen bij darmkanker. Het Zorginstituut Nederland heeft hierover in 2009 als onderdeel van een breder advies over levertumoren een standpunt uitgebracht2. De methode van intra arteriële infusie zoals beschreven in het artikel voldoet volgens het Zorginstituut in principe aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk» en kan dus vergoed worden ten laste van de basisverzekering.
Van belang is echter welk geneesmiddel wordt gebruikt en bij wie de combinatie wordt toegepast. De exacte focus van het onderzoek van het Erasmus MC is mij niet bekend. Het is goed mogelijk dat het betreffende onderzoek betrekking heeft op een niet eerder onderzocht geneesmiddel en/of patiëntenpopulatie, of bijvoorbeeld een vergelijking met andere behandelingen (al dan niet in combinatie toegepast). Zolang niet is vastgesteld of de toegepaste interventie volgens «stand van wetenschap en praktijk» is, kan de behandeling niet worden vergoed ten laste van de zorgverzekeringswet.
Hoe ziek is ons zorgstelsel als een behandeling die kankerpatiënten langer laat leven met minder bijwerkingen en die vele malen goedkoper is dan andere chemokuren, gefinancierd moet worden door het KWF Kankerbestrijding?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is deze succesvolle behandeling in de Verenigde Staten al 20 jaar een feit en zijn we in Nederland nog in het stadium van onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ervoor zorgen dat deze behandeling direct beschikbaar komt voor patiënten met uitgezaaide darmkanker?
Het is aan de beroepsgroepen om de richtlijnen voor de behandelingen actueel te houden en aan het Zorginstituut als pakketbeheerder om te bepalen of de zorg onderdeel uitmaakt van verzekerde zorg. Op het moment dat het Zorginstituut op grond van de onderzoeksgegevens bepaalt dat deze zorg met de betreffende middelen bij een bepaalde patiëntenpopulatie onderdeel is van het verzekerde pakket, hebben zorgverzekeraars zorgplicht en kan deze zorg ten laste van de zorgverzekeringswet vergoed worden.
De eerder ontvangen antwoorden op vragen aangaande wachtlijsten in de transgenderzorg |
|
Pia Dijkstra (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u, in het licht van uw antwoorden op eerdere vragen1, expliciteren op welke wijze u de transgender zorg wilt spreiden, de ketenbehandeling wilt opschalen en meer personeel wilt (laten) werven? Deelt u de mening dat u dit niet expliciteert in uw beantwoording? Zo ja, kunt u dat hier dan doen? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
In de antwoorden op eerdere Kamervragen heeft de Minister aangegeven dat zij meer spreiding van transgenderzorg van belang vindt en dat zij van zorgaanbieders en verzekeraars verwacht zij dat hun inspanningen op dat punt zullen intensiveren.
Op basis van het voorjaarsoverleg transgenderzorg met alle betrokken partijen dat op initiatief van VWS op 24 april 2017 heeft plaatsgevonden, is gebleken dat dit ook gebeurt. Er zijn de volgende positieve ontwikkelingen te melden.
Het VUmc heeft besloten om voor 2017 de capaciteit van het Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie (KZcG) opnieuw fors, te weten met 20%, te verhogen. De uitbreiding geldt voor alle disciplines. Het UMCG, dat over een genderteam voor volwassenen van beperktere schaal beschikt, werkt toe naar een verdubbeling van de capaciteit in 2017 en bestudeert de mogelijkheden om ook jongeren in zorg te nemen. In Zuid Nederland is per 1 februari 2017 een multidisciplinair genderteam van start gegaan met als intentie om ook medische zorg te gaan bieden aan zowel jeugdigen als volwassenen, naast de GGZ-zorg die al eerder werd geleverd aan kinderen en jeugdigen en hun ouders. Het is een samenwerking tussen de Mutsaersstichting in Venlo en Psychologen Praktijk OOG in Eindhoven. Het nieuwe genderteam werkt samen met het KZcG van het VUmc. Daarnaast is aan ons gemeld dat er inmiddels samenwerking bestaat tussen VUmc en in genderzorg gespecialiseerde psychologenpraktijken in den lande, zoals Psycho Informa Instellingen en Psychologenpraktijk De Vaart. Samenwerkingsafspraken tussen het UMCG en genoemde praktijken worden momenteel geconcretiseerd. De genderteams en de psychologenpraktijken onderzoeken of «zij-instroom» mogelijk is. Door deze samenwerking vindt spreiding van zorg plaats. Hierbij moet wel bedacht worden dat de problematiek van de wachttijden in de transgenderzorg weerbarstig is, omdat de groei van het aantal aanmeldingen blijft toenemen: de eerder verwachte afvlakking van de groei treedt niet op. Daar komt bij dat het lastig is om goed opgeleid en deskundig personeel te werven, aldus het LUMC en het UMCG. De in het eerder genoemde overleg aanwezige verzekeraars gaven aan dat er in beginsel geen financiële beletselen zijn voor uitbreiding van transgenderzorg indien nodig. Zij onderstrepen daarbij het belang van kwaliteit van zorg: ook bij krapte van het aanbod mogen maatregelen die gericht zijn op een snellere doorstroom, niet ten koste gaan van kwaliteit van zorg.
De kwaliteitsstandaard voor transgenderzorg GGZ zal naar verwachting op korte termijn worden ondertekend door alle betrokken partijen om na autorisatie te worden ingeschreven in het register van het Zorginstituut Nederland. Daarna kan implementatie plaatsvinden.
Kunt u aangeven in hoeverre uw uitspraak bij het antwoord op vraag zeven dat «los» contracteren van individuele specialisten of aanbieders «niet zomaar past», gebaseerd is op wetenschappelijke onderbouwing? Kunt u in het licht van deze vraag aangeven of het Zorginstituut hier eerder onderzoek naar heeft gedaan en/of uitspraken over op papier heeft gezet? Indien uw standpunt afwijkt van het Zorginstituut kunt u dan aangeven waarop u uw uitspraken heeft gebaseerd?
De Minister heeft er op gewezen dat transgenderzorg ketenzorg is en patiënten gebaat zijn bij een multidisciplinair, gecoördineerd en afgestemd zorgproces waarbij meerdere specialismen zijn betrokken. Coördinatie en afstemming van zorg zijn, vanwege het ingrijpende behandeltraject en de verschillende disciplines die daarbij betrokken zijn, essentiële kenmerken van het zorgproces, ook indien onderdelen van zorg op verschillende locaties of door verschillende aanbieders worden geleverd. Het contracteren van losse onderdelen van de zorg, kan hiermee op gespannen voet staan. Het Zorginstituut Nederland (ZIN) heeft desgevraagd laten weten dat dit uitgangspunt aansluit bij een advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), de voorganger van Zorginstituut Nederland, aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) over een geschil tussen een verzekerde en een zorgverzekeraar. Het CVZ heeft daarin op basis van relevante literatuur en de handelwijze in de praktijk in het buitenland geconcludeerd dat de kenmerken van het zorgproces met zich meebrengen dat behandeling/begeleiding van transgenders door onafhankelijk van elkaar opererende zorgverleners niet verantwoord is. Het is essentieel dat er een duidelijke regie is gedurende het hele behandeltraject dat een transgender doorloopt. Het CVZ heeft zich met name gebaseerd op door de World Professional Association for Transgender Health (www.wpath.org), een internationale, multidisciplinaire beroepsorganisatie, opgestelde Standards of Care for the Health of Transsexual, Transgender, and Gender Nonconforming People. Deze internationale richtlijn is opgesteld op basis van de beste beschikbare professionele wetenschappelijke kennis en behandelervaring. In deze richtlijn komt naar voren dat transgenderzorg multidisciplinaire zorg is waarbij verschillende specialismen een rol vervullen, en dat van centrale regie en coördinatie van een deskundige op gebied van behandeling van genderdysforie sprake moet zijn. Zie https://www.zorginstituutnederland.nl/publicaties/standpunten/2008/03/25/zorg-in-verband-met-transseksualiteit-die-niet-in-een-gespecialiseerd-centrum-wordt-verricht-moet-voldoen-aan-de-internationale-richtlijn-en-onder-regie-staan-van-een-deskundige-psychiater-psycholoog. Het advies dateert van 2008, maar de SKGZ heeft zich in een bindend advies uit september 2014 nog gebaseerd op dit advies van het ZIN over- kort gezegd- het belang van regie en zorgcoördinatie bij het zorgtraject transgenders onder verwijzing naar de Standards of Care (SOC 2011) van de WPATH2.
Deelt u de mening dat uw uitspraak «vanwege het ingrijpende karakter en de onomkeerbaarheid van onderdelen van het behandeltraject soms bedenktijd verstandig is en nodig tussen de stappen» bij vraag drie, stigmatiserend kan worden opgevat door transgenders? Kunt u uw uitspraak nader duiden? Zo nee, waarom niet?
Het is op geen enkele wijze de intentie om uitspraken te doen die als stigmatiserend kunnen worden opgevat. De uitspraak verwijst naar het onderscheid tussen wachttijden en de totale lengte van de behandelduur die op individuele basis moet worden geschoeid. De wachttijd is de periode dat betrokkene moet wachten nadat de indicatie voor behandeling is gesteld: de behandeling kan niet worden gestart omdat hij of zij nog niet terecht kan bij een instelling. De wachttijden zullen onderdeel zijn van de zorgstandaard somatische transgenderzorg, waaraan nu gewerkt wordt. Te lange wachttijden worden als belastend en onwenselijk ervaren. Daarover zijn patiënten en hulpverleners het eens.
Een ander aspect is de individuele behandelduur. Zowel door behandelaars in de GGZ als door de genderteams van de UMC’s wordt er op gewezen dat de doelgroep een gevarieerd beeld laat zien qua problematiek. In vaker voorkomende situaties is er sprake is van bijkomende psychologische en/of psychiatrische problemen. Als er sprake is van bijkomende problematiek is aan de voorkant van het behandeltraject (diagnostiek en indicatiestelling) soms meer tijd nodig voor begeleiding en achten deskundigen het in sommige situaties noodzakelijk om zaken goed uit te zoeken of om de beste uitgangssituatie bijvoorbeeld op het gebied van relaties, wonen en werk te verkrijgen voordat het behandeltraject start. Er zijn ook cliënten die geen bijkomende problematiek hebben en bij wie in minder gesprekken een duurzame wens tot geslachtsbevestiging kan worden vastgesteld, aldus de zorgaanbieders en de zorgprofessionals. In de praktijk is steeds meer sprake van zorg op maat.
In hoeverre bent u bekend met het Amerikaanse systeem voor transgenderzorg, waarbij «informed consent» centraal staat? Kunt u toelichten in hoeverre u het wenselijk acht dat gekeken wordt in hoeverre iemand in staat is de keuze zelf te maken en daarna vrijgelaten wordt in die keuze? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
In Nederland is informed consent3 wettelijk geregeld. Ik heb begrepen dat belangenorganisaties zoals Transvisie bepleiten dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat transgenders een autonome beslissing moeten kunnen nemen of zij behandelingen ondergaan en welke dat zijn, zonder diagnostiek of indicatiestelling door zorgverleners. Transvisie noemt dat model «informed consent». Ik heb begrepen dat Transvisie dus niet doelt op de in Nederland wettelijk gestelde regels omtrent informed consent, maar een model bepleit waarbij de hulpverlener (de psycholoog of psychiater) in één gesprek bepaalt of de persoon in kwestie in staat geacht mag worden om de impact en risico’s van de behandelingen te overzien en daarover een afgewogen beslissing te nemen. Zorgaanbieders, -professionals en verzekeraars tonen zich vooralsnog terughoudend over deze wijze van werken omdat het ten koste kan gaan van kwaliteit van zorg. Zij zien in deze aanpak te weinig ruimte voor de professionele verantwoordelijkheid van de arts (zoals plastisch chirurg, endocrinoloog), de psycholoog, de psychiater: het multidisciplinaire team. Dat laatste vindt men belangrijk omdat de cliëntenpopulatie een gevarieerd beeld laat zien. Ik heb het Kwaliteitsinstituut Medisch Specialisten (KIMS) opdracht gegeven om een zorgstandaard somatische transgenderzorg te ontwikkelen. Dat proces vindt plaats met en door partijen. Daar zal bezien moeten worden wat de verdiensten en de risico’s van deze aanpak zijn. Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 5.
In hoeverre kunt u aangeven wanneer de kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg af is? Kunt u aangeven welke partijen worden betrokken bij de uitwerking hiervan? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
De planning van de kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg is april 2018.
Partijen die meewerken aan de kwaliteitsstandaard zijn: Patiëntenorganisatie Transvisie, het Nederlandse Instituut van Psychologen (NIP), de Nederlandse vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), de Nederlandse vereniging voor Endocrinologie (NVE), de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC), de Nederlandse Vereniging Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP).
In hoeverre acht u het acceptabel dat de wachtlijsten voor transgenderzorg zodanig oplopen en opstapelen dat het traject van aanmelding tot start van de behandeling met gemak bijna twee jaar beslaat? Kunt u aangeven welke stappen u, ondanks de afwezigheid van Treeknormen, wilt nemen om verkorting van dit traject te stimuleren?
Om goed in beeld te krijgen aan welke eisen het zorgpad voor transgenders moet voldoen, heeft de Minister van VWS de opdracht verstrekt om een kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg te ontwikkelen, met wachttijden als belangrijk onderdeel. Aan die zorgstandaard wordt met alle partijen, inclusief patiënten- en belangenorganisaties voortvarend gewerkt, zoals recent werd bevestigd tijdens het eerdergenoemde overleg bij VWS op 24 april 2017. Dat de wachttijd van de aanmelding tot het eerste behandelcontact gemakkelijk kan oplopen tot twee jaar herken ik niet uit de informatie die mij bekend is. De gespecialiseerde praktijken voor GGZ-zorg geven desgevraagd aan dat de wachttijd voorafgaand aan de behandeling momenteel oploopt en rond twee maanden is.
Het VUmc publiceert de actuele wachttijden per behandelstap op de website zie
Ook het UMCG publiceert actuele wachttijden op de site, zie https://www.umcg.nl/NL/Zorg/Volwassenen/Wachttijden/Paginas/Genderteam.aspx. Daaruit blijkt dat de wachttijd voor de intake 31 weken is.
In mijn antwoorden op vraag 1 heb ik een overzicht gegeven van de initiatieven die genomen zijn en genomen worden om het behandeltraject waar mogelijk te bekorten.
Twijfels bij het overlijden van een jongen in een instelling |
|
Lilian Helder (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van RTL Late Night van 18 april 2017?1
Ja.
Is het in de uitzending besproken overlijden van een jongen in een instelling niet typisch een overlijden dat middels de NODO (Nader Onderzoek Doodsoorzaak)-procedure opgehelderd had kunnen worden, in plaats van dat men nu in het duister tast over de oorzaak van het overlijden van deze jongen? Zo nee, waarom niet?
We onderschrijven het belang voor nabestaanden/ouders om te weten waaraan een kind is overleden.
De NODO-procedure had tot doel gevallen van kindermishandeling op te sporen. In 2013 is de procedure geëvalueerd. Van de 40 onderzoeken die hebben plaatsgevonden via de NODO-procedure was er bij 38 sprake van natuurlijk overlijden. Bij de overige 2 gevallen was er geen sprake van kindermishandeling. Uit de evaluatie bleek dat de doelstelling van het opsporen van kindermishandeling tijdens de startfase van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 niet is behaald.
In de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 16 december 20132 is medegedeeld dat per 1 januari 2014 gestopt zou worden met NODO-procedure.
Na het beëindigen van de NODO-procedure is samen met een groot aantal betrokkenen gekeken naar het ontstaan van mogelijke witte vlekken (oftewel of er gaten zouden ontstaan na de beëindiging van de NODO-procedure). Geconcludeerd is dat dat niet het geval was, behalve ten aanzien van de rouwverwerking van ouders.3 Met het oog hierop heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de subsidieregeling Nader onderzoek doodsoorzaken bij kinderen (NODOK) ingesteld. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 30 juni 2016. De NODOK-regeling maakt nader onderzoek naar de doodsoorzaak bij overleden minderjarigen mogelijk op nadrukkelijk verzoek van de betrokken ouders in die gevallen waarin er in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden kan worden gevonden én er geen aanwijzingen zijn voor een niet-natuurlijk overlijden. De regeling is volledig gericht op de rouwverwerking van de ouders en heeft geen justitiële doelstelling. De regeling maakt onderzoek mogelijk van 1 augustus 2016 t/m eind 2018.
In deze zaak was geen sprake van onverklaard overlijden en is een niet-natuurlijk overlijden vastgesteld. Als er aanwijzingen zijn van een mogelijk strafbaar feit kan onderzoek plaatsvinden op justitiële gronden volgens de daarvoor gangbare procedures. Over nader onderzoek in deze specifieke situatie kunnen wij, in het kader van de privacy van de nabestaanden, geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat de nabestaanden van deze jongen niet weten wat de precieze toedracht van het overlijden van deze jongen is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de financiering van de NODO-procedure? Welk ministerie is nu verantwoordelijk en neemt de verantwoordelijkheid ook? Hoe groot is het budget voor de NODO-procedure? Is dat toereikend?
Zie antwoord vraag 2.
Is in voornoemde casus de NODO-procedure overwogen danwel aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in één dag 20 gevallen van een vermoedelijk niet natuurlijk overlijden door nabestaanden aangemeld zijn? Hoe gaat u deze onderzoeken begeleiden en mogelijk maken?
In de uitzending is aangegeven dat er op één dag 20 aanmeldingen zijn gedaan via de website doodsoorzaak onbekend. Dit betreft een particulier initiatief waarbij de ministeries niet zijn betrokken. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval kan bekeken worden of ze in aanmerking komen voor nader onderzoek via de reguliere procedures in het strafrecht of via de NODOK-procedure.
Het bericht dat Siemens eigenaar is geworden van de operatiekamers van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis in Goes |
|
Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook geschokt door het bericht dat Siemens eigenaar is geworden van de operatiekamers van het in noodlijdende Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Goes?1 2
Ziekenhuizen zijn private instellingen en zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering. Het is aan de Raad van Bestuur om, met inbreng van de relevante betrokkenen, besluiten te nemen over wat nodig is om de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van zorg te borgen. De Raad van Toezicht van het ziekenhuis dient daar op toe te zien.
Het ziekenhuis blijft op grond van de Wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) te allen tijde eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet daarop toe.
Overigens heeft ADRZ mij laten weten dat er een onderscheid is tussen de eigenaar van het vastgoed en de apparatuur (Siemens) en de «eigenaar» van het klinische zorgproces (het ziekenhuis). ADRZ is en blijft verantwoordelijk voor de zorg en de kwaliteitsbewaking hiervan.
Wat zijn volgens u de risico’s van het feit dat het ADRZ niet langer eigenaar is van de kern van het ziekenhuis, de operatiekamer? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat wanneer een ander bedrijf dan het ziekenhuis de eigenaar is van de operatiekamer, de kans aanwezig is dat winst boven kwaliteit van zorg gaat? Hoe kijkt u hier tegen aan?
Nee, ik zie dat niet zo. Zoals ik in het bovenstaande antwoord reeds heb aangegeven, blijft het ziekenhuis te allen tijde eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet daarop toe en spreekt hen daar op aan.
Verzekeraars zijn op basis van hun zorgplicht verantwoordelijk voor het inkopen van goede en betaalbare zorg.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft ADRZ mij laten weten dat Siemens geen invloed heeft op de zorgverlening door ADRZ; Siemens is de eigenaar van het pand en de apparatuur die hiervoor door ADRZ worden gehuurd maar ADRZ is volledig verantwoordelijk voor (en heeft volledige zeggenschap over) het zorgproces.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen een publieke functie hebben en commerciële belangen geen rol zouden mogen spelen?
Ziekenhuizen zijn als private instellingen zelf verantwoordelijk voor hun eigen bedrijfsvoering. Dat houdt ook in dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de afspraken met toeleveranciers die de continuïteit, kwaliteit en betaalbaarheid van de dienstverlening aan patiënten kunnen waarborgen. Ik zie niet in waarom een dergelijke afspraak tot slechte zorg zou moeten leiden. Dat is immers niet in het belang van het ziekenhuis of de eigenaar van de operatiekamers. Daarnaast ziet de IGZ toe op de kwaliteit van de zorgverlening en grijpt in als deze in het geding is. Ook zijn verzekeraars op grond van hun zorgplicht verantwoordelijk voor de continuïteit en kwaliteit van zorg.
Overigens heeft het ADRZ mij laten weten dat er door de gekozen constructie (waarin Siemens borg staat voor het tot stand brengen en in stand houden van infrastructuur, die voldoet aan door ADRZ opgestelde specificaties en wordt geleased door het ziekenhuis) een modern en technisch hoogwaardig OK-complex is gerealiseerd waarin de zorg wordt verleend door de zorgprofessionals van ADRZ. Dit was volgens ADRZ anders niet mogelijk geweest.
Acht u de verwevenheid die tussen Siemens en het noodlijdende ADRZ ontstaan is, wenselijk? Op welke manier is dit in het voordeel van de patiënt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de overname van de nieuwbouw van het ADRZ door Siemens voor de kwaliteit en continuïteit van zorg die het ziekenhuis biedt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het ADRZ tegelijkertijd afhankelijk zijn van Siemens en ook met hen onderhandelen over de prijs van medische apparatuur? Komt dit volgens u ten goede aan de patiënt? Kunt u dit toelichten?
Het is aan partijen zelf om de afspraken die zij sluiten zo vorm te geven dat zij de continuïteit, kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg aan patiënten kunnen waarborgen. Dat geldt zowel in de situatie dat een ziekenhuis apparatuur of gebouwen koopt of «huurt».
Is er volgens u sprake van een trend dat nieuwbouw van ziekenhuizen gefinancierd wordt door het bedrijfsleven? Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb hier geen overzicht van. Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering.
Ziekenhuizen moeten zich houden aan het convenant veilige toepassing van medische technologie in de medisch specialistische zorg (augustus 2016 tweede druk). De IGZ ziet hier op toe. Ik kan mij wel voorstellen dat leasecontracten voor medische apparatuur in meerdere ziekenhuizen voorkomen en wenselijk kunnen zijn. Het onderhoud van de apparatuur en training van professionals om de apparatuur veilig toe te passen kan onderdeel uitmaken van deze contracten en uitgevoerd worden door de betreffende leverancier. Na afschrijving van de apparatuur kan deze worden vervangen door een exemplaar dat voldoet aan de huidige stand van de wetenschap. Het is echter aan het ziekenhuis zelf om hier keuzes in te maken.
Bij hoeveel ziekenhuizen in Nederland wordt het vastgoed gefinancierd door het bedrijfsleven, zoals het geval is bij het ADRZ? Kunt u een overzicht geven?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel ziekenhuizen hebben op dit moment verregaande samenwerkingsovereenkomsten, waarbij medische apparatuur voor meerdere jaren door een fabrikant wordt geleverd, zoals tussen het ADRZ en Siemens?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat ziekenhuizen in financiële problemen in het huidige stelsel worden gedwongen tot fusies of gedeeltelijke overname door het bedrijfsleven? Kunt u dit toelichten?
Het is aan ziekenhuizen zelf om in te spelen op de vele veranderingen die in de zorg gaande zijn. Dat kan door middel van fusies of overnames maar kan ook op andere manieren worden vormgegeven, bijvoorbeeld door een wijziging in de activiteiten waar een ziekenhuis zich primair op richt en/of via andere vormen van samenwerking.
Hoe is het mogelijk dat de financiële positie van het ADRZ nog steeds zo slecht is, dat het ziekenhuis dit soort maatregelen nodig acht?
Zoals ook in het FD-artikel wordt toegelicht, kan deze constructie een alternatief bieden voor financiering van investeringen door banken. Het ADRZ stelt dat zonder een dergelijke constructie zij een dergelijk OK-complex niet had kunnen realiseren op deze termijn.
Ziet u overname door het bedrijfsleven als structurele oplossing voor andere ziekenhuizen, die in financiële problemen verkeren? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Vindt u het wenselijk dat grote bedrijven profiteren van de financiële moeilijkheden van ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het goed dat ziekenhuizen kijken naar de verschillende alternatieven die voor hen beschikbaar zijn voor de financiering van investeringen om de continuïteit en kwaliteit van zorg te kunnen waarborgen. Ziekenhuizen hebben daarbij een eigen verantwoordelijkheid om de voordelen en de risico’s af te wegen.
Acht u de afspraak dat Siemens de komende tien jaar de medische apparatuur levert voor het ADRZ in overeenstemming met de mededingingsregels? Kunt u dit toelichten?
Het is niet aan mij maar aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om in concrete gevallen te beoordelen of afspraken verenigbaar zijn met de Mededingingswet. Ten algemene kan niet worden gesteld dat een dergelijke afspraak tussen twee partijen, die bovendien geen concurrenten van elkaar zijn, in strijd is met de Mededingingswet.
Hoe interpreteert u de clausule die in het contact tussen ADRZ en Siemens is opgenomen, waarin staat dat het ziekenhuis vrij is om apparaten van concurrenten te gebruiken? Zou dit niet te allen tijde de basis moeten zijn?
Het is aan partijen zelf om de afspraken die zij sluiten zo vorm te geven dat zij de continuïteit, kwaliteit en betaalbaarheid van de dienstverlening aan patiënten kunnen waarborgen. Een clausule om gebruik te kunnen maken van apparaten van concurrenten kan waarborgen dat de afhankelijkheid van één leverancier wordt beperkt.
De constructie van De Wit thuiszorgorganisatie |
|
Bart van Kent , Lilian Marijnissen |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over thuiszorgorganisatie De Wit die au pairs uit Oost-Europese landen inzet voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz-zorg)?1
Het gaat in het geval van De Wit Thuiszorg niet om au pairs onder de au-pairregeling, maar om zorgverleners die arbeid verrichten en bij de zorgbehoevende inwonen. Door thuiszorgorganisatie De Wit worden deze zorgverleners «zorg-au pairs» genoemd.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft thuiszorgorganisatie De Wit meerdere malen bezocht in de periode 2015–2017. De inspectie constateert tijdens het laatste bezoek op 2 februari 2017 dat de door thuiszorgorganisatie De Wit geboden zorg niet voldoet aan 20 van de 21 normen en dat de geboden zorg daarmee zeer risicovol is. Het oordeel van de inspectie t.a.v. de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening is voor mij leidend. Zie in dit verband mijn antwoord op vraag 4.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft jarenlang aanwijzingen gegeven aan thuiszorgorganisatie De Wit over tekortschietende zorgverlening; waarom heeft het zo lang geduurd voordat de beslissing is genomen dat thuiszorgorganisatie De Wit gaat stoppen met het verlenen van zorg? Hoe is dit proces met de Inspectie precies gelopen?2
Het is de verantwoordelijkheid van een zorgbestuurder om kwalitatief goede en veilige zorg te leveren. De inspectie toetst zorgaanbieders aan een vaststaand kwaliteitskader welke volgt uit geldende wet- en regelgeving, richtlijnen en uit veldnormen. Gedurende het hele toezichttraject heeft de inspectie de bestuurder van De Wit Thuiszorg verzocht om verbetermaatregelen te nemen. Ondanks de door de bestuurder ingezette verbeteracties, concludeert de inspectie dat essentiële normen niet werden nageleefd. In eerste instantie was er vertrouwen in verbetering. Echter bleek er, gedurende het toezichttraject sprake van weinig verbetering en daadkracht. Zo namen begin 2017 het aantal niet nageleefde normen toe in plaats van af. Er was met andere woorden sprake van een verslechtering.
De inspectie heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de vereiste verbeteringen, zonder het geven van een maatregel door de inspectie, gerealiseerd en geborgd worden. Om deze redenen heeft de inspectie De Wit Thuiszorg op 23 maart 2017 een aanwijzing gegeven voor de duur van vier maanden.
Vindt u het wenselijk dat een thuiszorgorganisatie werkt met au pairs die uit het buitenland gehaald worden om hier zorg te komen verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht de bestuurder van een zorgorganisatie om goede zorg aan te bieden. Zorg moet in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn, tijdig worden verleend en zijn afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. Ook moeten de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en moet de cliënt met respect worden behandeld. Het betekent voorts dat zijn medewerkers als zorgverlener bevoegd en voldoende bekwaam (gekwalificeerd) moeten zijn om die zorg te verlenen en dat zij moeten handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard. Dat geldt ongeacht of de zorgverlener uit Nederland afkomstig is dan wel alleen in Nederland werkzaam is. Ik heb geen oordeel over de achtergrond van de betrokken medewerkers, zolang de zorgaanbieder maar voldoet aan de vereisten uit de Wkkgz en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG). De inspectie houdt hierop toezicht.
In hoeverre mogen au pairs Wlz-zorg verlenen, aangezien au pairs geen taken mogen verrichten voor mensen die bijzondere zorg nodig hebben, of zorg waarvoor een bijzondere vaardigheid nodig is? Hoe oordeelt u hierover en hoe oordeelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierover?3
Au pairs mogen geen Wlz-zorg verlenen. De au pair mag geen taken verrichten voor mensen die een meer bijzondere zorg nodig hebben en die een specifieke vaardigheid vereisen. De au-pairregeling, onder meer in de Wet arbeid vreemdelingen vastgelegd, biedt buitenlandse personen in de leeftijd van 18 tot en met 30 jaar de gelegenheid om in een korte tijd (maximaal een jaar) kennis te maken met de Nederlandse cultuur en samenleving. Een au pair mag niet werken: hij/zij mag alleen, in ruil voor kost en inwoning, in het gastgezin lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten (maximaal 8 uur per dag en met een maximum van 30 uur per week).
Het gaat in het geval van De Wit Thuiszorg echter niet om au pairs onder de au-pairregeling, maar om zorgverleners die arbeid verrichten en bij de zorgbehoevende inwonen. Door thuiszorgorganisatie De Wit worden deze zorgverleners «zorg-au pairs» genoemd.
Indien deze «zorg-au pairs» bevoegd en voldoende bekwaam (gekwalificeerd) zijn om zorg te verlenen en zij handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard, dan mogen zij taken verrichten voor mensen die zorg nodig hebben of zorg waarvoor een bijzondere vaardigheid nodig is. De inspectie spreekt met betrekking tot deze casus dan ook niet van een zorg-au pair, maar van een zorgverlener. Het staat of valt met hoe de zorgaanbieder het organiseert. Bij De Wit Thuiszorg is dit op dit moment niet goed georganiseerd waardoor er risico’s bestaan voor de cliënt. Ingrijpen door de inspectie was dan ook noodzakelijk.
Wat vindt u ervan dat een thuiszorgorganisatie gericht zorgverleners uit Oost-Europese landen werft die de Nederlandse taal niet machtig zijn, terwijl in Nederland duizenden zorgverleners van niveau 1 en niveau 2 werkloos thuis zitten en heel graag willen werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kwaliteit en veiligheid van de zorg moet altijd voorop staan. Dat betekent onder andere dat zorgverleners de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen om te kunnen communiceren met de patiënten om goede en veilige zorg te kunnen verlenen. Specifiek voor beroepen in de individuele gezondheidszorg geldt daarbij een taalcontrole. Zie ook het antwoord op vraag 8 t/m 10.
Onder deze voorwaarden staat het thuiszorgorganisaties vrij om zorgverleners uit Oost-Europese EU-landen te werven. Dit maakt onderdeel uit van het vrij verkeer van personen en diensten binnen de Europese Unie. Daarbij moet (oneerlijke) concurrentie op arbeidsvoorwaarden wel worden bestreden. Daarom maakt het kabinet zich in Brussel hard voor aanpassing van de detacheringsrichtlijn. Zie hiervoor verder het antwoord op vragen 6 en 7.
Vindt u het wenselijk dat au pairs hun sociale lasten afdragen in hun geboorteland? Deelt u de mening dat werknemers in Nederland altijd moeten werken onder Nederlandse eisen, conform Nederlandse cao’s omdat er anders feitelijk sprake is van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo neen, waarom niet?
Op grond van de detacheringsrichtlijn – in Nederland geïmplementeerd in de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de EU – hebben werknemers die tijdelijk in Nederland komen werken recht op de harde kern van de arbeidsvoorwaarden, zoals vastgelegd in de Nederlandse arbeidswetgeving en eventueel in een algemeen verbindend verklaarde cao. Indien de arbeidskrachten via een uitzendbureau in Nederland te werk worden gesteld, is de harde kern van de arbeidsvoorwaarden uit de algemeen verbindend verklaarde cao voor uitzendkrachten van toepassing. Daartoe behoort ook de inlenersbeloning. Voor een deel zijn de arbeidsvoorwaarden zoals die in Nederland gelden dus van toepassing. Maar het kabinet maakt zich in Brussel hard voor aanpassing van de detacheringsrichtlijn, zodat onder meer de harde kern van de arbeidsvoorwaarden uitgebreider wordt. De Kamer wordt van de vorderingen van de onderhandelingen op de hoogte gehouden.
Deelt u de mening dat deze situatie onwenselijk is en dat het introduceren van een werkvergunning hiervoor een oplossing kan bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is van belang dat er aandacht is voor eventuele schaduwkanten van arbeidsmobiliteit binnen Europa die zich kunnen voordoen in de vorm van oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt. Zo moet concurrentie op arbeidsvoorwaarden worden bestreden. Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven, maakt het kabinet zich hard voor aanpassing van de detacheringsrichtlijn om te bewerkstelligen dat de harde kern van arbeidsvoorwaarden uitgebreid wordt. Hiermee wordt een gelijk speelveld bevorderd en worden ook verschillen in loonkosten tussen Nederlandse werknemers en gedetacheerde buitenlandse werknemers verkleind. Het introduceren van een werkvergunning voor onderdanen van andere EU-lidstaten is in strijd met het Europees recht.
Wat vindt u ervan dat thuiszorgorganisatie De Wit geen Nederlandse taaleisen oplegt aan hun au pairs, omdat ze niet mogen hechten aan hun cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij zorgverlening moet de kwaliteit en veiligheid van de zorg altijd voorop staan. Dat betekent onder andere dat zorgverleners voldoende moeten kunnen communiceren met de patiënten om goede en veilige zorg te kunnen verlenen.
In de Wkkgz staat dat de zorgverlener goede zorg moet verlenen. Onderdeel daarvan is dat je je als zorgverlener goed verstaanbaar moet kunnen maken richting je cliënten.
In Nederland is daarbovenop wettelijk geregelde taalcontrole van toepassing op geregistreerde beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het gaat dan om bijvoorbeeld artsen, tandartsen en verpleegkundigen. Zij dienen aan te tonen dat zij de Nederlandse taal voldoende beheersen voordat zij in het BIG-register kunnen worden ingeschreven en hun beroep mogen uitoefenen. Deze eis geldt dus niet voor alle zorgverleners.
Kunt u aangeven of de au pairs die thuiszorgorganisatie De Wit aantrekt, moeten voldoen aan de Nederlandse eisen voor taalvaardigheid voor zorgverleners of niet?4
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het beheersen van een goede Nederlandse taalvaardigheid cruciaal is voor patiëntveiligheid en het onacceptabel is dat er in Nederland blijkbaar zorg verleend wordt door zorgverleners/au pairs die de taal volledig niet beheersen? Zo ja, welke maatregelen gaat u hieraan treffen? Zo neen, waarom niet?
Uiteraard deel ik de mening dat zorgverleners de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen om met patiënten en collega’s te kunnen communiceren. De zorgwetgeving verplicht zorgverleners daar in het kader van goede en veilige zorg ook toe. Zoals bekend heeft de inspectie de nodige actie ondernomen.
Wat is de stand van zaken van de uitvoerbaarheidstoets van het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) en de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV)? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Bij brief van 29 oktober 2015 is de Kamer geïnformeerd over het onderzoek van Panteia over controle op de kennis van het Nederlands van buitenlands gediplomeerden bij inschrijving in het BIG register.
In vervolg op de uitvoerbaarheidstoets van het CIBG en de CBGV, geldt per 1 januari 2017 dat een ieder (zowel Nederlandse gediplomeerden als buitenlandse gediplomeerden) een bewijs van voldoende Nederlandse taalvaardigheid voor registratie in het BIG register dient te overleggen.
BIG registratie is verplicht voor de acht basisberoepen van artikel 3 van de Wet BIG, te weten arts, tandarts, apotheker, gz-psycholoog, psychotherapeut verloskundige, fysiotherapeut en verpleegkundige.
Kunt u toelichten waarom de directeur van thuiszorgorganisatie De Wit aangeeft dat het gaat om laag complexe zorg, maar tevens aangeeft dat mensen via een pgb Wlz-zorg ontvangen? Deelt u de mening dat hier dan dus geen sprake is van laag complexe zorg kan zijn, gezien een indicatie voor Wlz-zorg gebaseerd is op blijvend intensieve zorg of 24 uur per dag toezicht nodig hebben? Hoe oordeelt u hierover?
Cliënten met een indicatie voor Wlz-zorg hebben allen blijvend een zware of complexe zorgvraag en/of 24 uur per dag toezicht nodig.
Welke zorgopleiding hebben de au pairs die thuiszorgorganisatie De Wit inzet? Zijn deze au pairs opgeleid en gekwalificeerd om in Nederland Wlz-zorg te mogen bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wit Thuiszorg geeft aan dat de medewerkers een zorggerelateerde basisopleiding met een deskundigheidsniveau hebben dat vergelijkbaar is met het in Nederland geldende (minimaal) deskundigheidsniveau 2 in Nederland (Helpende Zorg & Welzijn). Vanwege het dienstverband en de bevoegd- en bekwaamheden van de medewerkers kunnen cliënten genoodzaakt zijn om extra zorg bij derden in te kopen en/of familie c.q. mantelzorgers in te zetten. Deze medewerkers zijn de Nederlandse taal qua spreek- en taalvaardigheid niet allen machtig. Als een verzorgende/verpleegkundige de Nederlandse taal niet beheerst en de cliënt beheerst alleen Nederlands dan is mijn inziens goede zorg in het geding. Dit betekent niet impliciet dat de verzorgende/verpleegkundige slecht is, dit betekent ook niet dat het niet mogelijk is om het op een manier te regelen c.q. te organiseren dat het wel mogelijk is/wordt. Het staat of valt met hoe de zorgaanbieder het organiseert. Zie ook vraag 4.
Waarom hoeven thuiszorginstellingen die Wlz-zorg leveren gefinancierd uit het pgb, geen WTZi-toelating te hebben? Waarom is hiertoe besloten? Vindt u ook dat het juist uit het oog van goede kwalitatieve zorg het noodzakelijk is dat deze organisaties ook onder de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) komen te vallen? Kunt u uw visie hierop geven?6
Onder de huidige regelgeving (Wet toelating zorginstellingen) zijn pgb-zorgaanbieders inderdaad uitgezonderd van de toelatingsplicht. Dit is gedaan om deze, veelal kleinschalige, zorgaanbieders te behoeden voor te zware administratieve lasten. Ik ben het met de vragensteller eens dat het vanuit het oogpunt van goede kwalitatieve zorg onwenselijk is om pgb-zorgaanbieders volledig uit te zonderen van de WTZi, vooral wanneer ze een grootschaliger karakter hebben. Ik heb dan ook een wetsvoorstel in voorbereiding waarin de kwaliteit van zorg centraal staat bij de toelatingsprocedure. Daarin zullen aanbieders van zorg die uit persoonsgebonden budgetten wordt betaald dezelfde wijze worden behandeld als overige aanbieders van zorg. Daarbij zal ik uiteraard waken voor administratieve overbelasting. Ik verwacht dit wetsvoorstel dit jaar te kunnen indienen.
Vindt u het wenselijk dat zorgorganisaties die niet onder de WTZi vallen, geen jaarverantwoording hoeven af te leggen? Vindt u het wenselijk dat hierdoor zorgorganisaties, zoals thuiszorgorganisatie De Wit niet gecontroleerd worden op hun jaarverslag/afrekening?7
Nee. Overigens is de stelling dat zorgorganisaties die niet onder de WTZi vallen, geen jaarverantwoording hoeven af te leggen en niet op hun jaarstukken worden gecontroleerd, onjuist. In Nederland zijn de wettelijke bepalingen omtrent externe jaarverantwoording vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek boek 2, titel 9. Die bepalingen gelden voor o.a. naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen en dus ook voor thuiszorgorganisatie De Wit, De Wit Thuiszorg B.V. De bepalingen van boek 2 BW bevatten de verplichting voor een onderneming om na afloop van het boekjaar verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde beleid door jaarstukken op te stellen inhoudende de jaarrekening, het jaarverslag(ook wel bestuurs- of directieverslag genoemd) en overige gegevens. De jaarstukken dienen opgesteld te worden op basis van normen, nader uitgewerkt in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Aan de jaarrekening dient een controleverklaring van een openbaar accountant te worden toegevoegd. Na vaststelling dient de jaarrekening binnen 8 dagen openbaar te worden gemaakt door middel van deponering bij het handelsregister.
Nee. Overigens is de stelling dat zorgorganisaties die niet onder de WTZi vallen, geen jaarverantwoording hoeven af te leggen en niet op hun jaarstukken worden gecontroleerd, onjuist. In Nederland zijn de wettelijke bepalingen omtrent externe jaarverantwoording vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek boek 2, titel 9. Die bepalingen gelden voor o.a. naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen en dus ook voor thuiszorgorganisatie De Wit, De Wit Thuiszorg B.V. De bepalingen van boek 2 BW bevatten de verplichting voor een onderneming om na afloop van het boekjaar verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde beleid door jaarstukken op te stellen inhoudende de jaarrekening, het jaarverslag(ook wel bestuurs- of directieverslag genoemd) en overige gegevens. De jaarstukken dienen opgesteld te worden op basis van normen, nader uitgewerkt in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Aan de jaarrekening dient een controleverklaring van een openbaar accountant te worden toegevoegd. Na vaststelling dient de jaarrekening binnen 8 dagen openbaar te worden gemaakt door middel van deponering bij het handelsregister.
Wat is de bezoldiging van de directeur van thuiszorgorganisatie De Wit? Ontvangt deze directeur nog andere inkomsten, zoals bonussen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?8
De bezoldigingen van de topfunctionarissen van thuiszorgorganisatie De Wit zijn niet openbaar. Omdat deze organisatie geen Wtzi-toelating heeft, valt zij buiten het bereik van de transparatieverplichtingen van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Het is aan de instelling zelf of en hoe zij transparant wil zijn over bezoldigingen van haar topfunctionarissen.
Kunt u onderzoeken hoe de pgb-constructie precies is geregeld die thuiszorgorganisatie De Wit hanteert? Kunt u daarbij tevens aangeven of het juist is dat dat zorgbehoevende ouderen die zorg afnemen bij thuiszorgorganisatie De Wit gedwongen worden in een pgb-constructie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen die 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig hebben, komen in aanmerking voor toelating tot de Wlz. Voor toegang tot de Wlz is een indicatie van het CIZ noodzakelijk. Deze indicatie wordt objectief en onafhankelijk gesteld. Het CIZ kan Wlz-indicaties stellen. Pgb-gefinancierde instellingen zijn daar niet toe bevoegd.
Na indicatiestelling door het CIZ kan een verzekerde kiezen voor één van de vier leveringsvormen, waaronder het pgb. Als iemand anders het pgb aanvraagt voor de verzekerde, dan is daar schriftelijke toestemming van de verzekerde voor nodig.
Het pgb-Wlz maakt het mogelijk om regie te voeren over de zorg en zelf de zorgverlener te kiezen. Om in aanmerking te komen voor het pgb-Wlz moet een verzekerde voldoen aan enkele voorwaarden. Dit wordt getoetst door het zorgkantoor tijdens een bewustekeuzegesprek. In dit gesprek beoordeelt het zorgkantoor ook of de verzekerde eigen regie heeft, al dan niet via vertegenwoordiging. Wanneer een verzekerde kiest voor een pgb-Wlz kan hij of zij zelf op zoek naar een verantwoorde en kwalitatief goede zorgaanbieder. Samen met de zorgaanbieder stelt de budgethouder een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving op. Na goedkeuring hiervan door het zorgkantoor kan de SVB de zorgaanbieder uitbetalen. Thuiszorgorganisatie De Wit heeft geen contracten met zorgkantoren en werkt dus alleen met pgb’s. Het is de keuze van de budgethouder om te besluiten daar zorg af te nemen.
Is hier sprake van een schijnconstructie, aangezien thuiszorgorganisatie de Wit nauw samenwerkt met een ander bedrijf en via dit bedrijf de pgb-indicaties voor de cliënten van haar eigen organisatie laat verlopen?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat een persoonsgebonden budget (pgb) is bedoeld voor individuele situaties en niet bedoeld is dat zorgorganisaties een ander bedrijf in de hand nemen om voor/in samenwerking met hen pgb-indicaties te verstrekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 17.
Is u bekend of er andere zorgorganisaties zijn die werken volgens de constructie van thuiszorgorganisatie De Wit? Zo ja, welke zorgorganisaties zijn dit? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er is geen registratie van het aantal organisaties dat pgb-zorg levert en au pairs inzet. Echter, ook deze organisaties moeten aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Hierop houdt de inspectie toezicht. Daarnaast controleren zorgkantoren via huisbezoeken of het pgb wordt ingezet zoals bedoeld. Op het moment dat er signalen zijn dat dit niet het geval is zal dit worden opgevolgd via onderzoek door het zorgkantoor. Als er vermoedens zijn van misstanden, kunnen de handhavingspartijen in de zorg bezien of verdere maatregelen noodzakelijk zijn.
Het nog niet toegezonden actieplan pleegzorg |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u zich uw toezegging herinneren tijdens het Algemeen overleg Jeugdhulp d.d. 23 februari jl., waarin u aangaf het actieplan pleegzorg eind maart naar de Kamer te zenden?
Ja.
Klopt het dat de Kamer tot op heden géén actieplan pleegzorg heeft mogen ontvangen? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit nog niet is gebeurd en wanneer de Kamer het actieplan kan verwachten?
Ik hecht er aan om in overleg met de sector tot een stevig en gedragen actieplan te komen. Ik verwacht het Actieplan Pleegzorg vóór 1 juni 2017 aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Zoals toegezegd gaat het actieplan specifiek in op de onderwerpen waar uw Kamer bij (aangehouden) moties aandacht heeft gevraagd.1 In het actieplan wordt op verzoek van mevrouw Bergkamp ook aandacht geschonken aan kwetsbare pleegkinderen die meerderjarig worden.2
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er vaart wordt gemaakt met het actieplan pleegzorg omdat er behoorlijke knelpunten zichtbaar zijn binnen de pleegzorg, zoals aangegeven in het algemeen overleg Jeugdhulp?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven met welke partijen allemaal is gesproken gedurende de ontwikkeling van het actieplan pleegzorg en welke rol het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarin heeft gehad?
Het Actieplan Pleegzorg wordt ontwikkeld onder regie van het Ministerie van VWS in nauwe samenwerking met Jeugdzorg Nederland (JN), de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) en het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ). Daarnaast is onder meer gesproken met diverse gemeenten, individuele pleegzorgaanbieders, de Raad voor de Kinderbescherming, het Landelijk Overleg PleegOuderRaden, vertegenwoordigers van enkele lokale en regionale pleegouderraden en de stichting Jongwijs. Uit het gevoerde overleg blijkt een grote bereidheid van betrokken partijen om de opgaven in de pleegzorg op te pakken.
Kunt u, in plaats binnen de gebruikelijke termijn van drie weken, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Daar heb ik naar gestreefd.