De bevindingen van de onderzoekscommissie Gezondheidsklachten Ter Apel |
|
Jasper van Dijk , Cem Laçin |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bereid de eerdere Kamervragen over de gezondheidsklachten onder de (oud)medewerkers van het Central Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op de locatie Ter Apel1 aanvullend te beantwoorden, nu de onderzoekscommissie haar rapport2 heeft uitgebracht?
De onafhankelijke onderzoekscommissie heeft na grondig en deskundig onderzoek geconcludeerd dat de gezondheidsklachten het gevolg zijn van een combinatie van factoren. In enkele kantoorgebouwen is sprake van een slecht binnenklimaat door vervuilde klimaatinstallaties, wisselend gebruik van LED verlichting en te vroeg verlijmde vloerbedekking. Daarnaast concludeert de commissie dat de klachten een gevolg zijn van psychosociale factoren zoals o.a. een hoge werkdruk door de hoge instroom in 2015 en 2016, onzekerheid over continuïteit van de aanstelling en onregelmatige werktijden. Zowel het COA als ik vinden het zeer belangrijk dat er verklaringen voor de klachten zijn gevonden. Het COA volgt de aanbevelingen om de situatie te verbeteren dan ook op, waarmee reeds een start is gemaakt. Ik licht dit hieronder verder toe. Onderstaande uitleg is daarmee mede te beschouwen als aanvullende beantwoording op de eerdere Kamervragen.
Onderschrijft u de conclusies en bijbehorende aanbevelingen van de onderzoekscommissie?
Ik onderschrijf de aanbevelingen en conclusies van de onderzoekscommissie. Het COA is de dag na het verschijnen van het rapport van start gegaan met het oppakken en uitvoeren van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie. Zo heeft het COA diverse schoonmaakwerkzaamheden laten verrichten zoals o.a. van het kantoormeubilair, de ventilatieroosters en de in- en uitblaasroosters. Daarnaast hebben externe deskundigen de luchtinstallaties chemisch en technisch gereinigd. Ook worden aanpassingen verricht die er voor zorgen dat meer natuurlijke ventilatie in de gebouwen mogelijk wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de expertise van een externe installateur. Zoals de commissie heeft aanbevolen zal de vloerbedekking in de tijdelijke gebouwen binnenkort worden vervangen. De spots met ledverlichting worden voorzien van afschermplaatjes. Ook wordt het mogelijk gemaakt om de ledverlichting te dimmen.
Het COA ziet er nauwgezet op toe dat al deze werkzaamheden tot voor de medewerkers positieve resultaten leiden. Het COA zal ook na afronding van alle reinigings- en vervangingswerkzaamheden regelmatig de chemische en microbiële luchtkwaliteit (laten) monitoren. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van de deskundigheid van een extern en onafhankelijk laboratorium dat gespecialiseerd is in water en binnenmilieu.
Welke (technische) maatregelen gaat het COA nu nemen om de werkomstandigheden van haar medewerkers op de werkvloer te verbeteren ten aanzien van het binnenklimaat? Op welke termijn worden deze maatregelen doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat het COA nemen om de verstoorde relatie met haar medewerkers te herstellen? Hoe worden de zorgelijke psychosociale factoren aangepakt?
Voor de betrokken medewerkers vind ik het een vervelende situatie dat medewerkers ten aanzien van de oorzaak van hun gezondheidsklachten, lang in onzekerheid hebben gezeten. Ik ben blij dat met het verschijnen van het rapport aan deze onzekerheid een einde is gekomen. Het COA-bestuur neemt de werkgerelateerde stress van haar medewerkers zeer serieus en neemt de aanbeveling van de onderzoekscommissie om de psychosociale factoren binnen de werkomgeving te verbeteren over. Het COA is zich bewust van de soms moeilijke omstandigheden waarin werknemers van het COA hun werk doen, zeker ten tijde van de hoge instroom in 2015 en 2016 die het eerst en het meest voelbaar was voor de medewerkers in Ter Apel. Het doel is om, in nauwe samenwerking met alle betrokken medewerkers, het vertrouwen te herstellen en de psychosociale factoren aan te pakken. Er worden gesprekken gevoerd met de medewerkers waarin onder andere wordt besproken welke verbeteringen de medewerkers nodig en wenselijk achten, en wat er nodig is om het vertrouwen te herstellen. Daarnaast hebben de gesprekken tot doel ervoor te zorgen dat iedere medewerker zich vrij voelt om al wat wenselijk is te melden aan de collega’s en leidinggevenden. Deze gesprekken worden, waar daar behoefte aan is, begeleid door externe deskundigen.
De uitkomsten van het onderzoek uitgevoerd in opdracht van de LHV: werkdruk huisarts bedreigt kwaliteit van zorg |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitkomsten van het – door Newcom uitgevoerde – onderzoek in opdracht van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) waaruit blijkt dat de werkdruk bij huisarts de kwaliteit van de zorg bedreigt?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de LHV, namelijk dat de alsmaar toenemende werkdruk bij huisartsen vooral wordt veroorzaakt doordat er meer ouderen zijn in combinatie met het langer thuis wonen?
Door de hervormingen in de langdurige zorg blijven steeds meer ouderen langer thuis wonen. Hierdoor komt er een toenemende zorgvraag bij de eerste lijn terecht, waaronder bij de huisartsen. Ik vind het belangrijk dat huisartsen zich niet overbelast voelen, voldoende tijd hebben voor de patiënt en dat de kwaliteit van de huisartsenzorg is gewaarborgd. Het onderzoek van de LHV laat zien dat dit bij een deel van de huisartsen in het geding is. Dit vind ik een ernstig signaal dat serieus genomen moet worden.
Welke praktische oplossingen ziet u voor de verschillende problemen in de huisartsenzorg, zoals een tekort van huisartsen in krimpgebieden, grote drukte bij huisartsen in achterstandswijken en de toename van het aantal ouderen in de thuissituatie?
Om ervoor te zorgen dat huisartsen voldoende tijd hebben voor de patiënt, zie ik meerdere oplossingen. Het Ministerie van VWS werkt samen met de LHV aan het uitzetten van een onderzoek om zicht te krijgen op factoren die bepalend zijn voor huisartsen om wel of niet in een bepaald gebied te willen werken. Op dit moment is daar geen duidelijk beeld van. Doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de motivatie van huisartsen en mobiliteitswensen; niet alleen feiten en cijfers. Naar aanleiding van het onderzoek kunnen we gezamenlijk inzetten op gerichte oplossingen om de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk te houden.
Bovendien maken we het in de bekostiging mogelijk dat huisartsen een praktijkmanager kunnen aanstellen voor het overnemen van niet-patiëntgebonden taken. Daarnaast hebben we mogelijkheden gecreëerd dat de huisarts bepaalde vormen van zorg binnen de eigen praktijk kan overdragen aan praktijkondersteuners, physician assistants en verpleegkundig specialisten. Ook de inzet op vermindering van regeldruk helpt om meer tijd te hebben voor de patiënt. Tot slot dragen goede samenwerkingsafspraken tussen bijvoorbeeld huisartsen, andere eerstelijnszorgverleners en gemeenten er aan bij dat de huisarts er niet alleen voor staat en de patiënt gericht kan verwijzen naar een andere zorg- of hulpverlener.
Kunt u aangeven of, en in hoeverre, zorgverzekeraars inzicht hebben in de door de LHV geschetste problemen?
De verzekeraars zien dat er sprake is van een ongelijke verdeling van de werkdruk bij huisartsen. De aanpak hiervan verschilt per verzekeraar en per regio, omdat het creëren van meer tijd voor de patiënt gaat om maatwerk. Zo is VGZ bijvoorbeeld gestart met een pilot omtrent praktijkverkleining. Deze pilot laat tot nu toe wisselende resultaten zien. Daarnaast hebben de verzekeraars de afgelopen jaren geïnvesteerd in de huisartsenzorg en de kosten hebben een groei conform verwachting laten zien. Voor dit jaar wordt een aanzienlijke groei voorzien. Verzekeraars zien praktijkverkleining over de hele linie niet als de oplossing voor het eerlijker verdelen van de werkdruk. Voor een oplossing moet er een gedeeld beeld zijn vanuit alle partijen, zowel verzekeraar als aanbieder, om te komen tot gedragen oplossingen waarbij rekening gehouden wordt met de zorgzwaarte van patiënten. De verzekeraars zijn ook betrokken bij het traject van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om de opslag rondom de achterstandswijken voor 2019 te verbeteren.
Kunt u aangeven hoe er – bijvoorbeeld – bij de zorginkoop voor 2019 rekening kan worden gehouden met de problemen die de huisartsen aangeven?
Zie antwoord vraag 4.
De brandbrief van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie |
|
Maarten Hijink , Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de brandbrief die de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) heeft gestuurd aan Zorgverzekeraars Nederland?1
Ja
Wat vindt u ervan dat de tarieven in de eerstelijns logopedie 25% lager liggen dan de tarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in 2011 vast heeft gesteld aan de hand van onderzoek?2
Één van de taken van zorgverzekeraars is om de zorgkosten in Nederland binnen de perken te houden. Indien zorg goedkoper kan, bijvoorbeeld door onder de NZa vastgestelde maximumtarieven te contracteren, dan vind ik dat een goede zaak. Tegelijkertijd hebben zorgverzekeraars ook een zorgplicht en worden zij geacht voldoende goede zorg voor hun verzekerden in te kopen. Het signaal dat de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) afgeeft, is dat de geboden tarieven door zorgverzekeraars voor eerstelijns logopedie volgens de NVLF zo laag zijn dat de zorgplicht in gevaar komt. De NVLF geeft aan dat eerstelijns logopedisten stoppen of intramuraal aan de slag gaan waardoor een tekort aan eerstelijns logopedisten dreigt. Dit vind ik een zorgwekkend signaal, omdat dat de zorgplicht in het gedrang zou kunnen brengen. Echter, het vraagt wel nader onderzoek om dit signaal goed te kunnen plaatsen. Daarom vind ik het positief dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de zorgplicht, een onderzoek is begonnen in overleg met de betrokken partijen (koepels van zorgaanbieders en zorgverzekeraars) naar de ontwikkelingen van de geboden tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg, waaronder logopedie. Zoals ik ook heb aangegeven in beantwoording op eerdere Kamervragen worden de resultaten van het onderzoek van de NZa begin 2019 verwacht.3 Ik heb al aan de betrokken partijen aangegeven hierna met hen over de uitkomsten in gesprek te willen gaan.
Hoe verklaart u dat de tarieven in de praktijk zoveel lager liggen dan het door de NZa vastgestelde tarief?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat logopedisten in de praktijk moeten tekenen bij het kruisje en totaal geen onderhandelingsruimte hebben? Wat is uw reactie hierop?
Het is aan zorgverleners en zorgverzekeraars om afspraken te maken over de zorgverlening aan patiënten. In de logopedie speelt, net als in veel andere sectoren binnen de eerstelijnszorg, dat sprake is van een groot aantal relatief kleine aanbieders (er zijn circa 5000 logopedisten) en een klein aantal zorgverzekeraars. Hierdoor is het voor zorgverzekeraars niet praktisch en niet doelmatig om met alle zorgaanbieders een individueel gesprek aan te gaan. Tegelijkertijd is het voor goede zorgverlening van belang dat het perspectief van zorgaanbieders voldoende aan bod komt bij de onderhandelingen.
Zorgverzekeraars hebben mij desgevraagd laten weten hoe zij de onderhandelingen met logopedisten op hoofdlijnen vormgeven. Voorafgaand aan de contractering wordt er met de vereniging van de beroepsgroep gesproken over het inkoopbeleid en de contractvoorwaarden voor die specifieke beroepsgroep. Daarnaast praten zorgverzekeraars met vertegenwoordigers uit het veld om hun beleid en voorwaarden te spiegelen. Dit leidt tot een contract dat aan de zorgaanbieders kan worden voorgelegd. Vervolgens staat het iedere individuele beroepsbeoefenaar vrij om onderbouwd een tegenvoorstel te doen op het aangeboden contract of met nadere vragen te komen richting de zorgverzekeraar.
Daarnaast merk ik op dat gedurende dit proces de «Regeling transparantie van het zorginkoopproces Zvw» van de NZa van kracht is. Ook moeten zorgverzekeraars voldoen aan de zorgplicht. De NZa ziet toe op de naleving van deze regels en kan ingrijpen indien daartoe aanleiding is.
Ziet u ook in dat bij logopedisten op grote lijnen dezelfde problemen spelen als bij de fysiotherapeuten, waarbij de kern ligt bij het gebrek aan onderhandelingsmacht ten opzichte van de zorgverzekeraar?3 Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgverzekeraars niet op de stoel van de hulpverlener gaan zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Geldt het machtsevenwicht dat er volgens u zou bestaan tussen zorgverzekeraars en fysiotherapeuten, blijkens het KPMG onderzoek, ook voor logopedisten? Zo ja, hoe rijmt u de conclusies uit het KPMG onderzoek met de praktijk? Zo neen, hoe beoordeelt u de machtsverhouding tussen logopedisten en zorgverzekeraars?4
Het onderzoek van KPMG betreft een evaluatie van de Zorgverzekeringswet6. Dit omvat geen uitgebreide analyse van de machtsverhoudingen tussen logopedisten en zorgverzekeraars. Echter, zoals ook door KPMG in haar onderzoek wordt benadrukt, hoeft de onderhandelingspositie van zorgverzekeraars niet als bezwaarlijk te worden beschouwd zolang de voordelen daarvan worden doorgegeven aan patiënten en verzekerden en de zorg niet verschraalt. Tegen deze achtergrond vind ik het goed om te zien dat de NZa onderzoek is gestart naar de ontwikkelingen van de tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wie mag er nu eigenlijk onderhandelen over tarieven voor logopedisten, gezien het feit dat de NVLF dit niet mag en het individuele logopedisten door de verzekeraar onmogelijk wordt gemaakt om te onderhandelen?
Onderhandelingen vinden plaats tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Overigens kunnen zorgaanbieders over veel verschillende aspecten de samenwerking opzoeken. Dit heeft de ACM beschreven in haar «uitgangspunten toezicht ACM op zorgaanbieders in de eerste lijn». Bepaalde taken die bij zorgverlening horen zoals het voeren van een administratie, ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren en inkoop van bureaubenodigdheden kunnen in gezamenlijkheid en daarmee vaak efficiënter worden uitgevoerd. De ACM grijpt alleen in als samenwerking schadelijk is voor de patiënt of verzekerde. Ik kan mij dus voorstellen dat logopedisten ook deze optie verder verkennen.
Verzekeraars geven aan dat maximumtarieven zijn bedoeld om (te) hoge prijzen tegen te gaan, maar wie beschermt de logopedisten tegen te lage tarieven?
Zorgverzekeraars hebben zich onder meer te houden aan de zorgplicht. Zie verder mijn antwoorden op vragen 2 en 3 en vragen 4 en 5.
Staat u toe dat zorgverzekeraars op hun uitgaven besparen over de rug van de logopedist? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo ja, waarom laat u dit toe?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw antwoord op de Kamervragen over de brandbrief die fysiotherapeuten hebben gestuurd, waarin u stelt dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars elkaar scherp moeten houden? Kunt u precies aangeven welke instrumenten logopedisten in handen hebben om zorgverzekeraars scherp te houden?5
Ja, ik herinner mij het antwoord. In mijn antwoord op vragen 4 en 5 heb ik toegelicht op welke wijze zorgverzekeraars de contractering met logopedisten op hoofdlijnen vormgeven en hoe zorgaanbieders inbreng kunnen leveren. Daarnaast dienen zorgverzekeraars binnen de geldende wet- en regelgeving te blijven, waaronder de «Regeling transparantie van het zorginkoopproces Zvw» van de NZa en de zorgplicht. De NZa ziet op de naleving daarvan toe.
Bent u bereid om uzelf achter de logopedisten en patiënten te scharen door te regelen dat de logopedisten hogere tarieven krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan zorgverleners en zorgverzekeraars om afspraken te maken over de zorgverlening aan patiënten, ook over het tarief. Zie verder mijn antwoord op vragen 2 en 3 en vragen 4 en 5.
Ziet u in dat er acuut handelen nodig is en er niet gewacht kan worden met ingrijpen tot het NZa rapport over de ontwikkeling van tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg gereed is in 2019?6 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de NZa dient ertoe om eerst een beter beeld van de huidige situatie en eventuele knelpunten te krijgen. Dit betekent echter niet dat de NZa in de tussentijd bij acute situaties geen actie onderneemt. Indien een zorgverlener dus een signaal heeft dat er een acuut probleem met de zorgplicht is in zijn of haar regio dan kan dit nog steeds gemeld worden bij de NZa. De NZa kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is.
Wat vindt u ervan dat door het hanteren van de lage tarieven het moeilijk is om nog logopedisten te vinden voor openstaande vacatures?
Ik heb geen cijfers over het aantal openstaande vacatures voor eerstelijns logopedisten. Wel heeft de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) eind 2017 een enquête onder haar leden laten uitvoeren waaruit naar voren komt dat circa de helft van de eerstelijns respondenten lastig te vervullen vacatures heeft openstaan.
Zoals aangegeven bij de antwoorden op vragen 2 en 3 vind ik het goed, gezien onder andere de signalen van de NVLF, dat de NZa onderzoek uitvoert naar de ontwikkelingen van de tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg, waaronder logopedie. Ik ben niet voornemens aanvullend onderzoek te gaan op het onderzoek dat de NZa al is begonnen.
Kunt u aangeven hoeveel vacatures er op dit moment openstaan in de eerstelijns logopedie? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoeveel logopedisten er de afgelopen jaar zijn gestopt met hun praktijk? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb geen cijfers over het aantal logopedisten dat het afgelopen jaar gestopt is met hun praktijk. Echter, in de eerdergenoemde enquête (antwoorden op vragen 13 en9 van de NVLF geeft 23% van de respondenten die voorheen actief waren in de eerstelijn aan nu niet meer werkzaam te zijn in de eerstelijn. Ik ben niet voornemens aanvullend onderzoek te gaan op het onderzoek dat de NZa al is begonnen.
Kunt u aangeven of er een daling waarneembaar is in het aantal studenten dat met de HBO-opleiding logopedie start? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Er is een dalende trend aanwezig. De Vereniging Hogescholen meldt de volgende ontwikkeling in de instroom in de opleiding logopedie:
702
716
687
722
721
705
599
606
587
544
Is er volgens u een verschuiving waarneembaar van logopedisten van de eerstelijn naar de tweedelijn? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb geen gegevens om de stelling dat er een verschuiving van logopedisten van de eerstelijn naar de tweedelijn waarneembaar is te bevestigen of ontkrachten. Zoals aangegeven ben ik wel bekend met het signaal van de NVLF op dit punt en ik ben dus positief dat de NZa onderzoek uitvoert naar de ontwikkelingen van de tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg, waaronder logopedie.
Ziet u in dat het voor logopedisten veel aantrekkelijker is om intramuraal in de tweedelijn te werken, gezien er daar een cao geldt?
Het werken in eerste- en tweedelijn heeft verschillende kenmerken die individuen anders zullen beoordelen. Het wel of niet hebben van een CAO kan daarbij een overweging zijn.
Staat volgens u de zorgplicht van zorgverzekeraars onder druk door de lage tarieven die niet voldoende zijn om de praktijkkosten te dekken, waardoor het aantal logopedisten afneemt? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?7
Het is aan de NZa om toezicht te houden op de naleving van de zorgplicht. Zie verder mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Vindt u het redelijk dat zorgverzekeraars inzetten op Patient Reported Experience Measures (PREM), zonder logopedisten hier een extra vergoeding voor te geven?8 Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van PREM’s bij een behandeltraject helpt om de door patiënten ervaren kwaliteit van zorg beter in kaart te brengen. Hier ben ik dus in principe voorstander van. Tegelijkertijd moeten verzekeraars ook oog hebben voor de kosten en tijd die kwaliteitsinstrumenten met zich mee kunnen brengen en wat het oplevert.
Wat vindt u ervan dat logopedisten door de wurgcontracten van zorgverzekeraars worden gedwongen om ongecontracteerd te werken, terwijl dit veel onzekerheden met zich meebrengt ten aanzien van inkomsten?
Het is de vrije keuze van een logopedist om geen contract te sluiten. Het kabinet is voorstander van het sluiten van (meerjarige) contracten tussen zorgaanbieders (en dus ook logopedisten) en zorgverzekeraars. Dit is de grootste garantie voor kwalitatief goede, integrale en doelmatige zorg die ook rechtmatig is. Vandaar dat in het regeerakkoord ook is opgenomen dat het onderscheid tussen gecontracteerde en ongecontracteerde zorg verhelderd en versterkt moet worden. De basis hiervoor is een verdere verbetering van de onderlinge relatie tussen logopedisten en zorgverzekeraars.
Hoeveel brandbrieven en petities moeten er nog komen voordat u overgaat tot actie?
Zie mijn antwoord bij 12.
Kwaliteitsregistraties in de zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) stelt dat de maat vol is ten aanzien van de vele kwaliteitsregistraties?1
Ja.
Kunt u reageren op de oproep aan u van de voorzitter van de NVZ, Yvonne van Rooy, waarin ze u vraagt de regie te nemen en het registratiesysteem op de schop te nemen?
Ik ben over de genoemde problemen en het aanpakken daarvan met de NVZ – en met de andere betrokken partijen – in gesprek.
Wat gaat u doen met de constatering van de NVZ dat – ondanks alle schrapsessies – er moeilijk indicatoren afgaan die echt leiden tot een verlaging van de administratielast?
Partijen – waaronder de NVZ – maken met elkaar afspraken over de transparantieverplichtingen in het bestuurlijk overleg transparantie onder voorzitterschap van het Zorginstituut. Dat gebeurt tripartiet, dat wil zeggen door zorgaanbieders, patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars gezamenlijk. Het is in eerste instantie aan hen om afspraken te maken over het schrappen van overbodige indicatoren. Dat gaat niet vanzelf en dat is ook niet verwonderlijk: indicatoren zijn niet zonder reden tot stand gekomen. Ik vind wel dat de ervaren last in de spreekkamer moet afnemen. Daarnaast vind ik dat er nog steeds belangrijke informatie mist over door patiënten gerapporteerde uitkomsten. Ik vind ook dat tegelijk de ervaren last in de spreekkamer moet afnemen. En daarom ga ik er ook zelf mee aan de slag. Ik stuur – zoals ik eerder heb toegezegd – voor de zomer mijn plan van aanpak naar de Tweede Kamer, waarin ik deze beide elementen verenig.
Hoe verklaart u dat het aantal indicatoren moeilijk terug te brengen is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat Nederland in vergelijking met andere OESO-landen veel meer gegevensbewerkers heeft die met verschillende systemen werken?
Ik ben in gesprek met de NVZ over de vragen die aan een commissie van deskundigen kunnen worden voorgelegd. De gekozen aanpak zal ik opnemen in het eerder genoemde plan.
Bent u bereid om samen met de OESO in kaart te brengen hoe andere landen het aantal registraties beperkt houden en hoe ze dit hebben georganiseerd, zoals de NVZ u vraagt?
Zie antwoord vraag 5.
Is u bekend hoeveel fulltime medewerkers ziekenhuizen moeten aanstellen voor de kwaliteitsregistraties? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Nee, dat is mij niet bekend. Het rapport van KPMG noemt een spreiding tussen ziekenhuizen van 2,6 tot 12.2 fte voor kwaliteitsregistraties en accreditaties samen. Ik acht het niet zinvol hier nader onderzoek naar te doen. Ook de NVZ vind dat niet zinvol en kijkt net als ik liever vooruit naar het verbeteren van het registratiesysteem.
Wat vindt u ervan dat per ziekenhuis tussen € 658.000 en € 1.281.000 wordt besteed aan externe accreditaties en kwaliteitsregistraties?2 Bent u van mening dat dit bedrag ten goede komt aan de zorg? Kunt u dit toelichten?
Dat is 0.3 – tot 0.6% van de gemiddelde omzet van een Nederlands ziekenhuis. Je zou kunnen zeggen dat valt wel mee maar zo makkelijk wil ik mij er niet van af maken. Ziekenhuizen, artsen, verpleegkundigen hebben er echt last van en waar het minder kan, moet het ook minder. Tegelijk hoort registreren ook bij de professionele verantwoordelijkheid en het belang voor de kwaliteit en voor de keuzemogelijkheden voor de patiënt is dan doorslaggevend. En met succes; het aantal preoperatieve bestralingen bij endeldarmkankeroperaties, is afgenomen met behoud van goede oncologische resultaten: het percentage gevallen waarin geen radiotherapie werd toegepast is gestegen van 20,3% naar 43,9%, dus meer dan 20%. Dit resulteert in meer kwaliteit van leven voor de patiënt en tegelijk een kostenbesparing3.
De legionella in een wooncomplex is Amsterdam Zuidoost |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Bewoners boos om Legionella in wooncomplex Zuidoost: «Beter brengen ze een doodskist»»?1
Ja.
Is het waar dat er legionella is aangetroffen in het wooncomplex en wat is de ernst van de situatie?
Woningcorporatie Rochdale fungeert als waterleverancier voor dit complex (in de zin dat bewoners via een verdeelsleutel de waterrekening betalen aan Rochdale) en doet in die hoedanigheid jaarlijks een onderzoek naar de waterleidingen. Uit de analyse van 28 februari 2018 bleek een verhoogde concentratie legionella. Rochdale heeft maatregelen genomen en de GG&GD Amsterdam hiervan op de hoogte gesteld. De GG&GD zag geen reden voor verdere actie van haar kant.
Wat zijn de gevaren van legionella in huis? Klopt het dat legionella in het bijzonder gevaarlijk is voor ouderen?
Legionella kan de veteranenziekte veroorzaken, een ernstige longziekte, of de minder zware legionellagriep. De kans op besmetting is groter voor mensen ouder dan 40 jaar. Ook een verminderde weerstand maakt de kans op ziekte groter.
De ziekte is goed te behandelen met antibiotica, waarbij geldt hoe eerder de behandeling begint, hoe beter.
Uitgebreide informatie over legionella is te vinden op:
Hoe kan worden voorkomen dat legionella ontstaat? In hoeverre zijn in dit complex de juiste voorzorgsmaatregelen getroffen?
Legionellabacteriën leven in meestal in kleine aantallen in de bodem en in drinkwater. De bacterie wordt een probleem als deze kan uitgroeien tot grote aantallen. Dat is vooral het geval in stilstaand water met een temperatuur tussen de 20° en 50° Celsius.
De overheid heeft regels opgesteld om te voorkomen dat mensen besmet raken met deze bacterie. Deze zijn te vinden op de eerder genoemde website. Voor instellingen waar mensen een groter risico lopen op legionella, zoals ziekenhuizen en zwembaden, gelden stengere regels. Het betreffende complex van Rochdale valt overigens niet onder de strengere regelgeving.
Mensen kunnen besmet raken met legionella wanneer zij druppels waternevel inademen. Op 2 maart jl. heeft Rochale de bewoners geïnformeerd en de aanwezige douchekoppen vervangen door douchekoppen met een legionellafilter. Daarmee wordt de kans op besmetting weggenomen. Reiniging en desinfectie van alle leidingen in het complex is voorzien voor 29 maart a.s.
Wat vindt u ervan dat corporatie Rochdale pas over drie weken overgaat tot desinfectie? Is dit niet spelen met mensenlevens? Wat is de gebruikelijke procedure bij legionella? Moet er bij aanwezigheid van kwetsbare personen niet extra zorgvuldig met de veiligheid en gezondheid van mensen worden omgegaan?
Rochdale geeft aan dat conform de gebruikelijke procedures met het plaatsen van de douchekoppen met legionellafilter op 2 maart de kans op besmetting is weggenomen en dat er geen direct gevaar is voor de bewoners.
De reden dat op 29 maart tot reiniging en desinfectie wordt overgegaan, is gelegen in de noodzaak om dit tegelijkertijd voor alle woningen in het complex te doen. Op die datum moet in elke woning iemand aanwezig zijn. Door enige weken te wachten met de aanpak wordt bewoners de gelegenheid gegeven zich voor te bereiden op deze dag, bijvoorbeeld door iemand anders te vragen in de woning aanwezig te zijn wanneer zij dat zelf niet kunnen. De corporatie heeft de gemeentelijke GG&GD op de hoogte gesteld van de maatregelen en deze acht de wijze van ingrijpen afdoende.
Wat vindt u ervan dat de bewoners, inclusief ouderen, voorlopig geen fatsoenlijk sanitair hebben? Bent u het met mij eens dat dit een bijna onmenselijke situatie is en dat het plaatsen van een Dixie-toilet tijdens de reparatie niet alleen beledigend is maar ook volstrekt ontoereikend?
Rochdale geeft aan dat met het plaatsen van douchekoppen met een speciale filter het gevaar voor besmetting is weggenomen en dat de bewoners gedurende deze periode niet ernstig in hun woongenot worden beperkt, waardoor er geen reden is voor vervangende huisvesting van de bewoners. Alle bewoners kunnen tot de dag van reiniging van het toilet gebruik maken en ook douchen is mogelijk vanwege de speciale douchekoppen. Alleen op de dag van reiniging en desinfectie is geen water beschikbaar. Om deze reden worden door Rochdale voor het gebruik op deze dag tijdelijke toiletten inclusief wasbakken geplaats buiten het complex. Voor bewoners die slecht ter been zijn, wordt dagopvang geregeld in een naburig verzorgingshuis. Verder verstrekt Rochdale die dag pakken drinkwater aan de bewoners.
Vindt u ook dat de bewoners zo snel mogelijk een vervangende plek moeten krijgen, al dan niet in een hotel?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Rochdale dit netjes oplost en dat de gezondheid van ouderen voorop staat?
Gelet op de maatregelen die Rochdale heeft genomen zie ik thans geen reden voor een actie van mijn kant.
Wat gaat u doen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?
Er is naar aanleiding van deze casus geen reden om de huidige regelgeving verder aan te scherpen.
Het bericht ‘Doorstroming van oudere in ziekenhuis ligt plat door griep’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Doorstroming van oudere in ziekenhuis ligt plat door griep»?1
Ja.
Hoe groot is het tekort aan (voormalig) verzorgingshuisplekken inmiddels geworden? Wilt u alstublieft een concreet aantal als antwoord geven?
In het artikel in de Nationale Zorggids wordt gesproken over «verpleeghuisplekken» waar ouderen na een ziekenhuisopname kunnen aansterken, om vervolgens weer naar huis te gaan. De benaming «verpleeghuisplekken» is echter onjuist. Bij dergelijk tijdelijk verblijf gaat het om het eerstelijnsverblijf (ELV); de langdurige zorg is bedoeld voor mensen die niet meer terug naar huis kunnen.
Eén van de factoren die een rol hebben gespeeld bij de drukte in de ziekenhuizen ten gevolge van de griepepidemie was inderdaad een gebrekkige doorstroming van patiënten richting vervolgzorg. Ik heb onder meer op dat punt dan ook afspraken met het Landelijk Netwerk Acute Zorg, ActiZ en Zorgverzekeraars Nederland gemaakt, voor zowel de korte als de langere termijn.
Wij hebben afgesproken dat de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) sector op korte termijn zou zorgen voor een soepele toegang voor de patiënt en waar nodig en mogelijk gezamenlijk extra capaciteit in de regio zou organiseren, voor extra doorstroom uit de ziekenhuizen richting vervolgzorg. Ik heb geen overzicht over of en zo ja, hoeveel extra capaciteit er per regio nodig was; de Regionale Overleggen Acute Zorg (ROAZen) hebben hierover het gesprek met de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg aanbieders in hun regio gevoerd. Zorgverzekeraars zijn verplicht ervoor te zorgen dat er voldoende zorg voor hun verzekerden beschikbaar is; de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft in het kader van zijn toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars wekelijks contact met alle zorgverzekeraars gehad over de drukte in de ziekenhuizen tijdens de griepepidemie en de maatregelen die de zorgaanbieders en zorgverzekeraars in dat kader namen.
Belangrijk is dat de aanbieders van vervolgzorg bij het organiseren van een soepele toegang en extra capaciteit geen belemmeringen in de financiering ervaren. Zorgverzekeraars Nederland heeft bevestigd dat zorgverzekeraars in die regio’s waar problemen waren afspraken moesten maken met de partijen om te komen tot verlichting van de keten, en daarbij het voorbeeld van Rotterdam genoemd. Daar hebben de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg aanbieders een acute opname afdeling met extra bedden gerealiseerd; zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft aangegeven garant te staan voor de financiering van deze bedden tijdens de huidige epidemie.
Voor een soepele toegang van patiënten tot vervolgzorg vind ik het ook belangrijk dat er in alle regio’s goed werkende coördinatiepunten voor eerstelijnsverblijf zijn, en dat deze regionale coördinatiepunten eind dit jaar zijn verbreed naar alle vormen van vervolgzorg (tijdelijk, niet medisch-specialistisch, verblijf). Met behulp van dergelijke coördinatiepunten wordt het voor de ziekenhuizen (en ook voor de huisartsen) makkelijker om snel een bed in de regio te vinden voor patiënten die een plaats in eerstelijnsverblijf, respijtzorg of een andere vorm van «vervolgzorg» nodig hebben. De Tweede Kamer ontvangt van mij één dezer dagen een aparte brief over de stand van zaken ten aanzien van deze coördinatiepunten.
Hoe veel groter is het tekort als er zoveel ouderen zoals nu geveld zijn door griep? Wilt u alstublieft een concreet aantal als antwoord geven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Langer in kliniek door tekort aan thuiszorg’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Langer in kliniek door tekort aan thuiszorg»?1
Ja.
Hoe groot is het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden op dit moment (maart 2018), in absolute aantallen en percentagegewijs? Kunt u alstublieft een concreet aantal en percentage noemen en niet verwijzen naar een website?
Volgens het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn werken er naar schatting momenteel circa 15.000 wijkverpleegkundigen (hbo), circa 20.000 verpleegkundigen in de wijk (mbo) en circa 49.000 verzorgenden in de thuiszorg. Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over de tekorten aan personeel in de wijk op dit moment. Dit is alleen bij benadering aan te geven op basis van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Als de ontwikkeling in de wijk vergelijkbaar is aan die van de beroepsgroep als geheel in de huidige trends en ontwikkelingen, zal het in 2018 bij benadering gaan om een tekort aan circa 1.000 hbo wijkverpleegkundigen, 1.000 mbo wijkverpleegkundigen en 550 wijkverzorgenden.
Verder beschikt het UWV over cijfers over het aantal openstaande vacatures voor de brede beroepsgroep gespecialiseerd verpleegkundigen, hieronder valt de wijkverpleegkundige. Deze cijfers geven het totale aantal openstaande vacatures op een bepaald peilmoment en staan daarmee niet gelijk aan de omvang van het tekort. De meest recente cijfers van het UWV (peilmoment vierde kwartaal van 2017) laten zien dat er naar schatting 1.700 vacatures voor gespecialiseerd verpleegkundige openstaan. Ter vergelijk: in het vierde kwartaal van 2016 was dit circa 1.400. Het is niet mogelijk om hierbinnen een nauwkeurige schatting te geven over de wijkverpleegkundige, noch om aan te geven welk aandeel moeilijk vervulbaar is. Wel is bekend dat de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen (en ook specifiek die voor wijkverpleegkundigen) zeer krap is momenteel2 en dat naar verwachting veel van de vacatures moeilijk vervulbaar zijn.
Hoeveel mensen konden in de afgelopen zes maanden door het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden niet thuis sterven? Hoeveel mensen die thuis wilden sterven kregen te maken met een wachttijd van meer dan acht uur voor de zorg thuis?
Ten aanzien van deze gevraagde gegevens zijn mij geen cijfers bekend.
Waarom kan er na berichtgeving in de media wel de benodigde zorg geleverd worden? Moet iedereen voortaan contact opnemen met de media om wel zorg te krijgen? Wat zegt dit over het systeem?
Wanneer een verzekerde aanspraak maakt op zorg, dan moet de zorg geleverd worden die nodig is. Op grond van de zorgverzekeringswet heeft een zorgverzekeraar een zorgplicht tegenover zijn verzekerden. Wanneer een patiënt te maken krijgt met een situatie dat de nodige zorg in eerste instantie niet geleverd wordt, dan raad ik hem/haar aan om contact op te nemen met zijn/haar zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar kan dan zorgbemiddeling starten. Mocht dit geen soelaas bieden, dan kan door de patiënt contact worden opgenomen met de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza). De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars. De Nza kan handhavend optreden als blijkt dat een zorgverzekeraar onvoldoende uitvoering geeft aan zijn zorgplicht.
Hoe lang duurt het nog voordat het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden is opgelost? Kunt u een concrete streefdatum noemen?
De tekorten in de wijk staan vanzelfsprekend niet op zichzelf. Voor de gehele zorg en welzijn geldt de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde medewerkers als belangrijke opgave. Daarom heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onlangs het Actieprogramma Werken in de Zorg gepresenteerd. Samen met landelijke en regionale partners zetten we in op drie actielijnen: meer kiezen voor de zorg; beter leren in de zorg en anders werken in de zorg.
Dit vraagt tijd, de opgave die voorligt is immers niet van de ene andere op de andere dag opgelost. De focus ligt daarbij op de regio: daar wonen, leren en werken mensen. In elke zorgregio worden regionale actieplannen aanpak tekorten (RAAT) opgesteld waarin werkgevers in zorg en welzijn met onderwijs regionale ambities uitspreken en zich committeren aan de daaruit volgende acties. Bijvoorbeeld door voldoende passende stageplaatsen te bieden, door zorgonderwijs goed te laten aansluiten op de werkpraktijk en door het optimaal inrichten van zorgprocessen en functies. De gezamenlijke ambitie die hierin is geformuleerd is fors: we streven naar het terugdringen van de personeelstekorten in zorg en welzijn naar nul in 2022 of daar dichtbij.
Het bericht ‘Dreigend huisartsentekort in Oost-Groningen: Reden om je zorgen te maken’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dreigend huisartsentekort in Oost-Groningen: Reden om je zorgen te maken»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht «Dreigend huisartsentekort in Oost-Groningen: Reden om je zorgen te maken». Wij krijgen al langer signalen dat het in bepaalde regio’s voor huisartsen die met pensioen willen gaan lastig is om een opvolger te vinden die de praktijk wil overnemen en dat patiënten het lastig vinden in die regio’s een huisarts te vinden. Ik vind het belangrijk dat de huisartsenzorg overal in Nederland toegankelijk is. Landelijk gezien hebben wij in Nederland voldoende huisartsen opgeleid. Mijn ambtsvoorganger heeft de afgelopen jaren zelfs meer opleidingsplaatsen voor huisartsen beschikbaar gesteld dan het Capaciteitsorgaan adviseerde. Daar waar het lastiger is om een huisarts te vinden, is het aan partijen in de regio om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken. Zorgverzekeraars hebben hierbij, mede vanwege hun zorgplicht, een belangrijke rol. De uitdaging zit er in de huisartsen goed over het land te verspreiden. Dit is een complex vraagstuk waarvoor niet een gemakkelijke oplossing voor handen is. Ik vind het positief om te lezen dat zorgverzekeraar Menzis, ondersteuningsbureau Elann en de Huisartsenkring Groningen de handen ineen hebben geslagen in hun regio.
Wat vindt u ervan dat in Oost-Groningen een huisartsentekort dreigt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om het voor huisartsen aantrekkelijker te maken een eigen praktijk te starten?
Het Ministerie van VWS werkt samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) aan het uitzetten van onderzoek om zicht te krijgen op factoren die bepalend zijn voor huisartsen om wel of niet in een bepaald gebied te willen werken. Op dit moment is daar geen duidelijk beeld van. Doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de motivatie van huisartsen en mobiliteitswensen; dus niet alleen feiten en cijfers. Naar aanleiding van het onderzoek kunnen we dan gezamenlijk inzetten op gerichte oplossingen om de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk te houden.
Op welke wijze wilt u de administratieve lastendruk voor huisartsen met een eigen praktijk verminderen?
Ik acht het van belang dat huisartsen de tijd die zij hebben zoveel mogelijk kunnen besteden aan patiëntenzorg. Eén van de manieren om daar invulling aan te geven, is dat we samen met de sector onverminderd inzetten op vermindering van de administratieve lasten. In het kader van «Het Roer Gaat Om» zijn door de werkgroep Bureaucratie & Administratieve Lasten vanaf 2016 maatregelen in gang gezet om de administratieve lasten van huisartsen te verminderen. Naar aanleiding van deze maatregelen zijn al duidelijke stappen gemaakt en tegelijkertijd blijft dit continue aandacht vragen. Mede daarom zijn huisartsen één van de beroepsgroepen die deelnemen aan (Ont)regel de zorg, een initiatief van de VvAA. Er wordt op dit moment een plan voor de aanpak van regeldruk in de huisartsenzorg opgesteld, als onderdeel van een zorgbreed programmaplan (Ont)regel de zorg. Voor de huisartsen zal het plan bestaan uit «Het Roer Gaat Om»-punten waarvan de implementatie stokt en nieuwe schrap- en verbeterpunten die zijn voortgekomen uit de schrap- en verbetersessies in het kader van (Ont)regel de zorg. Het programmaplan (Ont)regel de zorg wordt in mei aan de leden van de Tweede Kamer aangeboden.
Bovendien maken we het in de bekostiging mogelijk dat huisartsen een praktijkmanager kunnen aanstellen voor het overnemen van niet-patiëntgebonden taken. Daarnaast hebben we mogelijkheden gecreëerd dat de huisarts bepaalde vormen van zorg binnen de eigen praktijk kan overdragen aan praktijkondersteuners, physician assistants en verpleegkundig specialisten. Tot slot dragen goede samenwerkingsafspraken tussen bijvoorbeeld huisartsen, andere eerstelijnszorgverleners en gemeenten er aan bij dat de huisarts er niet alleen voor staat en de patiënt gericht kan verwijzen naar een andere zorg- of hulpverlener.
Bent u bereid in contact te treden met zorgverzekeraar Menzis, met het Eerste Lijns Advies Noord-Nederland (Elann) en met de Huisartsenkring Groningen om samen te werken bij het terugdringen van het huisartsentekort?
Ik ben bereid doorlopend contact te houden met deze partijen over de ervaren knelpunten en de oplossingen hiervoor die zij in de praktijk toepassen. Mijn ambtsvoorganger heeft in juni 2016 een werkbezoek afgelegd aan Oost-Groningen. Daarbij sprak zij met partijen uit de krimpregio’s in Groningen over de ontwikkelingen in de regio en best practices. De eerstvolgende gelegenheid om opnieuw in contact te treden, is een werkbezoek door een ambtelijke delegatie van VWS aan Noord-Oost Groningen dat in april staat gepland. Dit werkbezoek vindt plaats op uitnodiging van Zorgzame Dorpen Groningen en zal ook ingaan op het thema «dreigend tekort aan huisartsen in Groningen». De genoemde partijen worden hiervoor uitgenodigd.
Is bij u bekend in welke andere regio’s ook een tekort aan huisartsen wordt voorzien doordat binnen enkele jaren de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt? Zo ja, in welke? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Wij krijgen al langer signalen van huisartsentekorten in bepaalde regio’s. Op dit moment is daar landelijk gezien geen duidelijk beeld van. Vandaar ook dat het Ministerie van VWS samen met de LHV werkt aan het uitzetten van onderzoek om zicht te krijgen op welke factoren bepalend zijn voor waarom huisartsen wel of niet in een bepaald gebied willen werken. Wat betreft de krimpgebieden biedt de NIVEL Zorgmonitor Krimpgebieden2 inzicht in de verschillen tussen alle regio’s en gemeenten in krimpgebieden. Met name de huisartsendichtheid wordt daarmee gemonitord.
Het bericht dat Brussel een kenniscentrum opricht voor bestrijding van voedselfraude en het bevorderen van voedselkwaliteit |
|
Frank Futselaar , Tjeerd de Groot (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over het door de Europese Commissie aangekondigde kenniscentrum dat zich gaat bezighouden met voedselkwaliteit en bestrijding van voedselfraude?1 2
Ja.
Kunt u in detail aangeven welke taken het centrum gaat uitvoeren en welke experts daarvoor worden ingezet?
Het Europese Kenniscentrum voor Voedselfraude en Voedselkwaliteit is een netwerk van deskundigen van de Europese Commissie en daarbuiten, dat beleidsmakers en autoriteiten in de lidstaten en de EU zal ondersteunen door toegang te bieden tot actuele wetenschappelijke informatie over voedselauthenticiteit en voedselkwaliteit in Europa. In deze functie zal het centrum ondersteunend zijn aan de werkzaamheden van het Europese Voedselfraudenetwerk (Food Fraud Network FFNW), waaraan de Ministeries van VWS en LNV, en de NVWA deelnemen.
Concrete taken van het kenniscentrum zullen zijn:
Voor dit netwerk worden deskundigen van de Europese Commissie en van daarbuiten ingezet. Dit zullen de deskundigen zijn die nu ook al meer op ad hoc basis voor de afstemming van die activiteiten op dit gebied worden ingezet.
Hoeveel fulltime-equivalent (fte) worden voor het kenniscentrum ingezet en in hoeverre zijn dit nieuwe of reeds bestaande banen van Europese onderzoeksinstellingen?
Het is mij onbekend hoeveel fte zullen worden ingezet voor het kenniscentrum en hoeveel daarvan binnen de bestaande formatie van het Joint Research Centre van de Europese Commissie worden gevonden.
Welke budget heeft de Europese Commissie vrijgemaakt voor het nieuwe kenniscentrum en waar wordt het centrum gehuisvest?
Het is mij niet bekend of de Europese Commissie voor dit nieuwe kenniscentrum voor voedselfraude en voedselkwaliteit extra financiële middelen vrijmaakt.
Het kenniscentrum wordt ingericht binnen het bestaande Joint Research Centre (JRC). Het belangrijkste laboratorium van het JRC voor voedselonderzoek bevindt zich in Geel (België).
Wat betekent het kenniscentrum voor de positie van de voedselautoriteiten van de lidstaten en het EU-netwerk voedselfraude in het algemeen en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in het bijzonder, zeker wat betreft taken als het coördineren van toezicht op de voedselkwaliteit en het informeren van burgers?
De inrichting van dit kenniscentrum heeft geen consequenties voor de positie van de voedselautoriteiten in de lidstaten. De handhavende autoriteiten prioriteren hun eigen handhaving en blijven dit – nu ondersteund door het kenniscentrum – ook in de toekomst doen. Hetzelfde geldt voor het Europese Food Fraud Network (FFNW).
Het kenniscentrum zal de beschikbare kennis, waar mogelijk, toegankelijk maken voor het brede publiek. Dit heeft geen invloed op de taken die nationale autoriteiten, zoals de NVWA, hebben bij het informeren van de burgers.
Op welke (Europees)wettelijke grondslag is de stichting van dit centrum gebaseerd?
Het kenniscentrum is ingericht bij het Joint Research Centre (JRC) dat in 1957 bij de oprichting van de Europese Gemeenschappen is ingesteld. Het oprichten van het centrum is een organisatorische beslissing waarvoor geen aanvullende specifieke (Europees)wettelijke grondslag nodig is.
Kunt u aangeven op verzoek van welke actoren het kenniscentrum in het leven is geroepen? Wat was de positie en de rol van Nederland in dit proces? Hoe heeft de besluitvorming over de Nederlandse positie in deze kwestie eruit gezien?
De beslissing om een Kenniscentrum voor voedselfraude en voedselkwaliteit in het leven te roepen is door de Europese Commissie zelf genomen. Nederland (en andere lidstaten) heeft geen rol gehad in de besluitvorming hierover.
De verkoop van euthanasieproducten via een website |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid kennis te nemen van de website waar zelfmoordproducten worden verkocht?1
Ja.
Klopt de inschatting dat hier sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding?
Het Wetboek van Strafrecht (Sr.) bepaalt in artikel 294 dat degene die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem daartoe de middelen verschaft, een strafbaar feit pleegt indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt.
Deze vraag gaat over een specifiek geval. Het is aan het OM om op basis van de feiten en omstandigheden eigenstandig te beslissen of een opsporingsonderzoek wordt ingesteld en eventueel een vervolgingsbeslissing te nemen. Ik kan geen mededelingen doen over deze individuele zaak.
Bent u bereid te bevorderen dat het openbaar ministerie (OM) onderzoek gaat doen naar deze website en, indien er inderdaad sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding, over gaat tot vervolging?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of bent u bereid uit te zoeken wie er achter de betreffende website zit(ten)? Zo ja, wie zit(en) er achter deze website?
Het is mij niet bekend wie er achter de betreffende website zit(ten). Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Welke mogelijkheden heeft u – los van eventuele vervolging door het OM – om deze website te (laten) sluiten?
In zijn algemeenheid kan een ieder, wanneer een website onrechtmatige of strafbare informatie bevat, via een zogeheten «notice and take down-procedure», aan de hostingpartij die de betreffende website host, vragen de informatie op deze site te verwijderen. Daarnaast kan de officier van justitie wanneer sprake is van een strafbare gedraging op grond van artikel 54a Sr. een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent, zoals een internetserviceprovider, bevelen om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om gegevens die die gedraging faciliteren ontoegankelijk te maken. Hiervoor is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris nodig. Wanneer aan dit bevel gehoor wordt gegeven, wordt deze tussenpersoon niet vervolgd voor het verlenen van zijn telecommunicatiedienst.
Of de officier van justitie hiertoe overgaat ten aanzien van deze website kan ik niet aangeven, omdat ik geen mededelingen doe over deze individuele zaak.
Bacteriofagen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Welke stappen zijn er volgens u nodig om magistrale bereiding van bacteriofagen in ziekenhuizen voor individuele behandeling en evaluatie van effectiviteit op korte termijn mogelijk te maken?1
Magistrale bereiding van bacteriofagen voor individuele behandeling in ziekenhuizen is in principe mogelijk. Hiervoor is een aantal voorwaarden en stappen van belang. Ten eerste moet een bevoegd arts vaststellen dat behandeling met (een cocktail van meerdere) bacteriofagen de best passende behandeling is voor een individuele patiënt. De apotheker moet beoordelen of de benodigde bacteriofagen voorhanden zijn, of de kwaliteit en veiligheid ervan voldoende geborgd zijn, en hoe de bacteriofagen verwerkt kunnen worden in het gewenste eindproduct. Hiervoor dient dus een biobank voorhanden te zijn met een voldoende grote verzameling van verschillende bacteriofagen, die voldoet aan kwaliteitsnormen.
Voor een gedegen evaluatie van de werkzaamheid van fagenbehandeling is magistrale bereiding niet de eerst aangewezen route. Onderzoek naar de werkzaamheid dient systematisch plaats te vinden, bij voorkeur in de setting van een klinisch onderzoek. Op die manier kan de ontwikkeling van fagen tot een registreerbaar geneesmiddel onderzocht worden. Klinisch onderzoek moet aan de wettelijke regels voldoen, waaronder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (Wmo) en Good Clinical Practices (GCP) eisen.
Bent u bekend met de aanpak in België, waar een bacteriofagentherapie beschikbaar wordt gesteld via magistrale bereiding?2
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel over de aanpak in België. Belgische onderzoekers hebben initiatief genomen om een landelijke aanpak uit te werken.
In deze aanpak worden de bacteriofagen opgekweekt in een gecontroleerde omgeving, volgens een gedocumenteerde en geaccepteerde werkwijze. Een geaccrediteerd laboratorium voert een onafhankelijke kwaliteitstoets uit. Vervolgens worden de bacteriofagen geleverd aan een ziekenhuisapotheek.
Kunt u reageren op de werkwijze van het beschikbaar stellen van bacteriofagen via magistrale bereiding in België, zoals beschreven in het artikel The Magistral Phage?3
Zie antwoord vraag 2.
Is deze werkwijze ook toepasbaar in Nederland? Zo ja, wat is er nodig om dit in Nederland te implementeren? Zo neen, kunt u toelichten waarom niet?
Of een bereidende apotheker in Nederland in staat is om van de fagen een geschikt eindproduct te maken is op basis van de beschikbare info niet te beoordelen. Het gaat om ingewikkelde processen waar nog veel onzekerheid over bestaat. Ik kan daarom nu geen definitieve uitspraken doen over de toepasbaarheid van deze werkwijze in Nederland. Ik vind het belangrijk dat artsen en specialisten consensus bereiken over de meerwaarde en toepasbaarheid van een behandeling met bacteriofagen, en hoe een Nederlandse fagenbank en kwaliteitsnormen te ontwikkelen.
Bent u bereid met uw Belgische collega te spreken over de Belgische aanpak van bacteriofagen om te kijken wat hiervan in Nederland kan worden geleerd?
Medewerkers van het ministerie VWS hebben contact gelegd met Belgische collega’s om kennis en ervaring uit te wisselen. Ik vind het van belang dat juist artsen en onderzoekers op dit gebied met elkaar samenwerken, waar relevant ook met collega’s in het buitenland.
Het bericht dat medicatie voor botontkalking van de markt is gehaald terwijl het PXE-patiënten nieuwe hoop geeft |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat een bestaand medicijn tegen botontkalking, dat werkzaam is gebleken bij het remmen van de ziekte PXE, in Nederland van de markt is gehaald?1
Zoals ik ook heb geantwoord in de Kamervragen van mevrouw Dijksma, was het geneesmiddel etidronaat geregistreerd voor botgerelateerde aandoeningen, zoals osteoporose. Op het moment dat een handelsvergunninghouder een verzoek tot intrekking van de handelsvergunning bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) indient, bekijkt het CBG of dit problemen zal opleveren voor patiënten. Het CBG overlegt met artsen en apothekers uit het eigen netwerk. Daarbij kijkt het CBG niet alleen naar geregistreerde indicaties maar ook naar ander gebruik. Als uit het netwerk van het CBG blijkt dat een geneesmiddel een belangrijke plek inneemt in een niet geregistreerde indicatie (off-label gebruik), dan neemt het CBG dat ook mee en onderzoekt het CBG welke mogelijkheden er zijn om het geneesmiddel voor de Nederlandse markt te behouden. Dit doet het CBG ook in overleg met de handelsvergunninghouder.
Op het moment dat de handelsvergunningen voor de etridonaat bevattende geneesmiddelen werden ingetrokken, was in het netwerk van het CBG niet bekend dat deze geneesmiddelen mogelijk veelbelovend zijn voor patiënten met pseudoxanthoma elasticum (PXE). Het CBG heeft beoordeeld dat er voor de botgerelateerde aandoeningen voldoende alternatieven beschikbaar zijn. Het CBG heeft het off-label gebruik in patiënten met PXE niet kunnen meenemen in de afweging van het patiëntenbelang. Ik betreur dat het zo is gelopen.
Hoe kan het dat PXE-patiënten die deelnamen aan het onderzoek wel toegang hadden tot het medicijn, maar nu de werking bewezen is het medicijn niet meer mag worden voorgeschreven?
De aanname in de vragen 2 en 3 is niet juist, etidronaat mag nog wel worden voorgeschreven. Een arts is voor de behandeling van een patiënt niet beperkt tot de in Nederland beschikbare en geregistreerde geneesmiddelen. Als een arts vindt dat de behandeling van een patiënt niet mogelijk is met in Nederland beschikbare geneesmiddelen, kan een arts een geneesmiddel uit het buitenland importeren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ i.o.) moet toestemming geven voor een dergelijke levering van een geneesmiddel op artsenverklaring.
Etidrodaat bevattende geneesmiddelen zijn niet geregistreerd middels een centrale procedure bij de European Medicines Agency (EMA). Er zijn nog wel etridonaat bevattende geneesmiddelen geregistreerd in Griekenland, Spanje en Duitsland. Deze kunnen geïmporteerd worden middels een artsenverklaring (art. 3.17 Regeling Geneesmiddelenwet). Ik weet dat de onderzoekers van het UMCU een dergelijke aanvraag hebben ingediend bij de IGJ.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat apothekers het middel kunnen bereiden, maar artsen het middel niet meer mogen voorschrijven, omdat het niet langer geregistreerd staat in Nederland?2
Zie antwoord vraag 2.
Staat het middel nog wel geregistreerd bij de European Medicines Agency (EMA) en is het in andere Europese landen nog op de markt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen laten weten dat de aanvraag voor een nieuwe registratie jaren kan duren en veel geld kost?3
De ontwikkeling van een geneesmiddel is een proces dat in duur kan variëren van één tot meer dan tien jaren. Er moeten voldoende data beschikbaar komen om de kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel te waarborgen voordat een handelsvergunning wordt verleend. De ontwikkelingsduur hangt af van het feit hoeveel data al beschikbaar zijn. Omdat het hier gaat om een bekende stof, zal de ontwikkeling van etidronaat voor de behandeling van PXE sneller kunnen gaan dan de ontwikkeling van een hele nieuwe stof.
Voor het registratieproces (de beoordeling door de registratieautoriteiten) is een versneld registratieproces mogelijk, waarin de beoordelingstijd wordt verkort van 210 dagen tot 150 dagen. Deze perioden van 210 dagen of 150 dagen zijn de termijnen zonder klokstops. Een klokstop is een stopmoment in het beoordelingsproces waarbij de firma de tijd heeft om vragen van geneesmiddelenautoriteiten te beantwoorden. In een beoordelingsproces zijn veelal twee klokstops, waarbij de firma binnen 90 dagen de antwoorden moeten indienen. De totale periode wordt dus met maximaal 180 dagen verlengd. Een registratieprocedure neemt minimaal een jaar in beslag.
Acht u het waarschijnlijk dat een nieuw registratietraject – inclusief vereist onderzoek – haalbaar is, gezien het feit dat PXE een zeldzame ziekte is en het aantal patiënten voor een fabrikant te gering is om geld in te investeren?
Ik kan niet inschatten of een nieuw registratietraject voor etidronaat voor de indicatie PXE haalbaar is. Er zijn diverse initiatieven om de ontwikkeling van geneesmiddelen voor zeldzame ziekten (de zgn. weesgeneesmiddelen) te stimuleren. Dit bestaat o.a. uit advies tijdens de ontwikkeling van een geneesmiddel, toegang tot de centrale registratieprocedure bij de EMA, en verlaagde tarieven voor het wetenschappelijk advies en de aanvraag voor de handelsvergunning.
Er is overleg geweest tussen VWS en de onderzoekers uit het artikel. Tijdens dit overleg werd duidelijk dat de onderzoekers door enkele partijen benaderd zijn om te overleggen hoe etidronaat voor deze nieuwe indicatie verder kan worden ontwikkeld.
Hoe lang duurt een nieuwe registratietraject voor etidronaat?
De daadwerkelijke duur van het registratietraject voor een specifiek geneesmiddel kan ik vooraf niet inschatten. Dit hangt af van de beschikbare data in het registratiedossier, de kwaliteit van die gegevens en de vragen die tijdens de beoordeling door de registratieautoriteiten worden gesteld.
Is het mogelijk om een verkort traject van toepassing te laten zijn, aangezien er reeds 40 jaar ervaring is met het geneesmiddel?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn volgens u de mogelijkheden om het desbetreffende geneesmiddel zo snel mogelijk beschikbaar te stellen voor PXE-patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om u in te zetten voor het opnieuw op de markt brengen van het genoemde medicijn tegen botontkalking? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo neen, waarom gaat u dit niet doen?
Zoals ik heb geantwoord in de Kamervragen van mevrouw Dijksma, is er overleg geweest tussen het Ministerie van VWS en de onderzoekers uit het artikel. Tijdens dit overleg werd duidelijk dat de onderzoekers benaderd zijn door meerdere firma’s die dit geneesmiddel in Nederland op de markt willen brengen. Op dit moment acht ik het daarom niet nodig dat ikzelf ook in overleg treed met de farmaceutische bedrijven.
Het bericht dat de wijkverpleegkundigen van Plicare verdwijnen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat duizenden kwetsbare cliënten van Plicare Den Haag hun wijkverpleegkundige verliezen en de zeventien werkzame wijkverpleegkundigen hun baan?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze groep kwetsbare mensen en mensen die zorg mijden nu een wijkverpleegkundige verliezen die een oogje in het zeil houdt en mensen op weg helpt uit de problemen?
Gelukkig is daar geen sprake van. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat zij wijkgerichte zorg in de regio Den Haag inkopen. Zij kopen deze alleen in bij andere zorgaanbieders. Er is natuurlijk wel sprake van overdracht van cliënten. Deels wordt dit opgelost doordat personeel dat nu bij Plicare werkt met caseload overstapt naar andere aanbieders. Deels moet de overdracht op een andere manier worden vormgegeven. Plicare heeft gemeld dat zij in ieder geval al hun cliënten op de hoogte stellen en dat zij waar mogelijk de huisarts informeren. Ik ga er vanuit dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars zelf ook alert zijn op een goede overdracht van cliënten.
Wat ligt volgens u ten grondslag aan de beslissing van Plicare om te stoppen met de werkzaamheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Plicare heeft laten weten dat zij zich genoodzaakt voelt haar wijkgerichte activiteiten in Den Haag en de randgemeenten Leidschendam-Voorburg en Wassenaar op korte termijn te stoppen omdat zij deze zorg niet meer gefinancierd krijgt. Zorgverzekeraars kopen deze zorg, conform hun inkoopbeleid, niet meer apart maar geïntegreerd met geïndiceerde zorg in. Plicare kiest ervoor om geen geïndiceerde zorg te willen leveren.
Deelt u de mening dat het zonde is dat een goedlopende zorgorganisatie die mensen helpt met tal van problemen nu gedwongen wordt te stoppen, omdat ook het sociale domein niet bereid is te investeren?
Het is voor alle betrokkenen altijd jammer als een zorgorganisatie moet stoppen. Plicare heeft als visie om uitsluitend wijkgerichte zorg te verlenen. Sinds 2015 is het beleid er echter op gericht om wijkgerichte zorg en geïndiceerde zorg te integreren. Dit beleid is in het inkoopbeleid van zorgverzekeraars opgenomen en wordt ondersteund door de bekostiging.
Heeft u contact gehad met Plicare over dit besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Medewerkers van VWS hebben meerdere keren contact gehad met Plicare over de ontstane situatie en de borging van de zorg voor huidige cliënten.
Onderstreept u de cruciale rol die wijkgerichte zorg speelt in het kader van vroegsignalering, gezondheidsbevordering, de belangrijke positie in de sociale wijkteams, het voorkomen van zorg en het ontlasten van de huisartsen?2
Ja, dat onderstreep ik. Zorg dichtbij is van groot belang nu steeds meer mensen met een steeds complexere zorgvraag thuis blijven wonen. De huisarts en de wijkverpleegkundige vormen de spil van deze zorg. Wijkgerichte zorg is een essentieel onderdeel van zorg dichtbij en vormt een belangrijke verbinding tussen het sociale en het medische domein. Ik vind het van groot belang dat professionals hiervoor de ruimte krijgen.
Wat is uw reactie op het feit dat 100 huisartsen de noodklok luiden om het vertrek van Plicare in Den Haag?3
Sinds 2015 is het beleid er op gericht om te komen tot geïntegreerd werken in de wijkverpleging. Ik vind het vreemd dat dit bericht voor de Haagse huisartsen kennelijk als een verrassing komt. Er wordt overigens in Den Haag wijkgerichte zorg verleend, zij het door andere aanbieders dan Plicare. Het lijkt mij verstandig dat de zorgaanbieders die de zorg van Plicare hebben overgenomen er voor zorgen dat de huisartsen(kringen) in Den Haag worden geïnformeerd over bij wie ze terecht kunnen. Verder ga ik er van uit dat zorgaanbieders in onderlinge afstemming en overleg de overdracht zullen verzorgen.
Hoe garandeert u dat de preventieve rol van wijkverpleging doorgang vindt wanneer Plicare stopt met haar werkzaamheden, aangezien er door de grote tekorten geen ruimte is voor preventie in de wijkverpleging?
Er zijn, naast Plicare, meerdere aanbieders die wijkgerichte zorg in Den Haag aanbieden. Deze zorgaanbieders blijven dat gewoon doen en breiden waarschijnlijk hun activiteiten uit vanwege het stoppen van Plicare. Los van het stoppen van Plicare speelt er in veel regio’s een arbeidsmarktprobleem. Daarover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 13 maart 20184.
Kunt u aangeven hoe vaak en bij welke organisaties zorgverzekeraars wijkgerichte wijkverpleging opnemen in hun contracten met zorgaanbieders, aangezien het geld voor preventie bij reguliere zorg integraal in hun budget is opgenomen? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik beschik niet over dergelijke data. In de inkoopmonitor van de NZa wordt niet specifiek gekeken naar de inkoop van wijkgerichte zorg. Wijkgerichte zorg is sinds 2017 geen aparte prestatie meer in de bekostiging maar maakt onderdeel uit van de prestatie «belonen op maat». Dit maakt dat deze informatie niet specifiek beschikbaar is.
Wat gaat u samen met de wethouder in Den Haag doen om te zorgen dat Plicare genoeg financiering krijgt om door te gaan? Kunt u uw antwoorden zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen, aangezien de coöperatie op 26 maart 2018 wordt opgeheven?
Het is niet aan mij om me te mengen in onderhandelingen over de inkoop van zorg en ondersteuning.
De emotionele oproep van ouders na de dood van hun dochter om het zelfmoordpoeder te verbieden en het strafrechtelijk vervolgen, dan wel verbieden van de Coöperatie Laatste Wil |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Udense ouders doen emotionele oproep na dood dochter Ximena (19): verbied levenseindemiddel»1, de uitzending bij RTL Late Night bekeken waar de ouders hun verhaal doen2 en kennisgenomen van het bericht «Justitie moet onderzoek doen naar aanzetten tot zelfdoding door coöperatie»?3
Ja.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de ouders om de verkoop van het zelfmoordpoeder aan particulieren wettelijk te verbieden?
Hoewel er op het eerste gezicht niet veel aanknopingspunten lijken te zijn om de verkoop te reguleren van middelen die gebruikt kunnen worden voor zelfdoding4, zal ik een verkenning starten naar eventuele mogelijkheden, zoals toegezegd in de brief die mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid op 21 maart jl. aan uw Kamer stuurde.5
Geeft het Openbaar Ministerie gehoor aan de oproep van een psycholoog en twee advocaten in een brief die zij aan het College van procureurs-generaal stuurden om te onderzoeken of de Coöperatie Laatste Wil strafbare feiten heeft gepleegd bij het aanzetten tot, en strafbare hulp bij zelfdoding?
Bij de in het antwoord op vraag 2 genoemde brief heeft mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid u laten weten dat het OM na een interne verkenning ten aanzien van het bestaan van een verdenking, de eventueel te nemen stappen en de opportuniteit van optreden aanknopingspunten ziet voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de CLW. Het OM heeft het bestuur van de CLW bij brief van 21 maart jl. geïnformeerd dat het een strafrechtelijk onderzoek is begonnen en heeft de CLW verzocht om de activiteiten met onmiddellijke ingang te staken. De CLW heeft aangegeven hieraan gehoor te zullen geven.
Welke mogelijkheden zijn er om de Coöperatie Laatste Wil op basis van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek te ontbinden vanwege de strijdigheid van hun werkzaamheden met de openbare orde? Bent u bereid dit te bevorderen?
Naast de hiervoor in antwoord op vraag 3 genoemde strafrechtelijke mogelijkheden oriënteert het OM zich op civiele mogelijkheden, zoals een vordering bij de rechtbank om de coöperatie verboden te laten verklaren en te ontbinden. Grondslag voor een dergelijk (zgn. civielrechtelijk) verbod is artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek. Het is aan het OM om te beslissen of een dergelijke route zinvol is. Het is bovendien aan de rechter om na een verzoek daartoe door het OM te beslissen of een dergelijk verbod aan de orde is.
Heeft het indringende gesprek dat u zou voeren met de CLW inmiddels plaatsgevonden? Wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten hiervan geïnformeerd?
Aangezien de Coöperatie Laatste Wil onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek, is een gesprek van mij met deze coöperatie niet opportuun en kan de toezegging niet gestand worden gedaan, zoals vermeld in eerder genoemde brief aan uw Kamer van 21 maart.
Een stopgezet medisch onderzoek in het AMC |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een medische studie onder patiënten met galwegkanker in 2016 is stopgezet, omdat 14 van de 54 deelnemers tijdens het onderzoek zijn overleden?1
Ja.
Waarom werd vooraf een beter resultaat verwacht van de methode met leverdrainage?2
Uit het artikel maak ik op dat op basis van de historische gegevens de verwachting was dat het galbuisje meer infecties en verstoppingen zou opleveren, maar dat dit niet eerder wetenschappelijk was getest.
Vindt u dat hier sprake is van een calamiteit die aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gemeld had moeten worden? Zo nee, bent u dan van mening dat het toch verstandig is om dit soort gevallen te melden omdat openheid bijdraagt aan vertrouwen?3
Ik deel de opvatting dat openheid kan bijdragen aan het vertrouwen in de zorg. Alle ernstige medische voorvallen die zich bij proefpersonen voordoen (zogenaamde SAEs en SUSARs), moeten door de opdrachtgever van het onderzoek aan de medisch ethische toetsingscommissie (METC) worden gemeld. De METC besluit dan of dit eventueel gevolgen heeft voor de uitvoering of de voortgang van de studie. Dat is in dit geval gebeurd. Alle ernstige gebeurtenissen die betrekking hebben op de kwaliteit van de zorg (waaronder calamiteiten) moeten bovendien door de zorgaanbieder aan de inspectie worden gemeld. Mocht de METC kennis nemen van onregelmatigheden tijdens de uitvoering van de studie, dan ligt het in de rede dat de METC dit zelf, of via de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) meldt. Over de genoemde studie is geen melding geweest bij de inspectie. Op dit moment heeft de inspectie onvoldoende informatie om vast te stellen of hier sprake was van een calamiteit of van onregelmatigheden tijdens de uitvoering van de studie en of dit bij de inspectie gemeld had moeten worden.
Op welke wijze zijn de patiënten vooraf geïnformeerd over de risico’s van deelname aan het onderzoek? Is deze informatievoorziening naar uw mening voldoende geweest in dit geval?
Proefpersonen kunnen alleen deelnemen aan het onderzoek als zij hiervoor vooraf schriftelijke toestemming hebben gegeven. Zij worden middels een informatiebrief geïnformeerd over de opzet, bezwaren en risico’s van het onderzoek. Deze informatie kan aangevuld worden met een mondelinge toelichting door iemand van het onderzoeksteam. De informatiebrief is beoordeeld door de METC. Ik ken niet de inhoud van de informatiebrief. De CCMO heeft het onderzoeksdossier opgevraagd bij de METC en zal dit aan een nadere analyse onderwerpen. Ik zal de CCMO vragen mij op de hoogte te brengen van haar bevindingen. Na afronding van de analyse kan ik hierover verder berichten.
Waarom zijn deelnemers aan het onderzoek pas vorige week geïnformeerd over de resultaten, terwijl het onderzoek al in 2016 is stilgelegd?
Het onderzoek heeft plaatsgevonden tussen 2013 en 2016 en is toen stopgezet. De deelnemers aan het onderzoek horen over de voortijdige beëindiging geïnformeerd te worden. De beste manier van informeren (inhoud, vorm en timing) wordt in een dergelijk geval bepaald door de onderzoekers, in afstemming met de METC. De CCMO heeft het onderzoeksdossier opgevraagd bij de METC en zal dit aan een nadere analyse onderwerpen. Waar mogelijk zal de CCMO ingaan op de vraag waarom de deelnemers pas vorige week zijn geïnformeerd.
Zoals eerder aangegeven heb ik de CCMO gevraagd mij op de hoogte te brengen van haar bevindingen. Ik zal u hierover verder berichten als de CCMO haar analyse heeft afgerond.
Gaat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd alsnog onderzoek doen naar dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment onderzoekt de CCMO de communicatie over het verloop van het studie tussen instelling en toetsende METC. De CCMO gaat na, op grond van haar wettelijk taak als toezichthouder op de METC’s, of de toetsende METC in deze casus aan de eisen van de wet heeft voldaan. De inspectie heeft dit met de CCMO afgestemd. Momenteel heeft de inspectie namelijk nog onvoldoende informatie om vast te stellen of hier sprake was van een calamiteit of andere onregelmatigheden tijdens de uitvoering van de studie. Op basis van de analyse van de CCMO zal de inspectie bepalen of zij nader onderzoek zal gaan doen. De CCMO verwacht de resultaten van haar analyse medio mei te kunnen opleveren.
Is er wel een melding gemaakt bij de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO)? Zo nee, had dit volgens u wel moeten gebeuren aangezien de CCMO toezicht houdt op de werkzaamheden van de Medisch Ethische Toetsingscommissies (METC’s)?
De voortijdige beëindiging van deze studie is door de onderzoekers conform procedures destijds (in 2016) gemeld bij de oordelende commissie, te weten de METC van het AMC. Deze METC is een zelfstandig bestuursorgaan en het primaire aanspreekpunt voor de onderzoekers van deze studie. Het is niet gebruikelijk dat de CCMO, als toezichthouder op het functioneren van de METC’s, elke melding van vroegtijdige beëindiging onderzoekt. De CCMO ziet vooralsnog geen aanleiding om te veronderstellen dat er in dit geval had moeten worden afgeweken van deze standaardprocedure, maar onderzoekt momenteel de gang van zaken rondom dit onderzoeksdossier vanwege de maatschappelijke onrust. Ik zal u hierover nader berichten als de CCMO haar analyse heeft afgerond.
Het bericht ‘Makkelijk om aan drugs en kinderporno te komen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Makkelijk om aan drugs en kinderporno te komen»?1
Ja.
Wat is de sanctie als er drugs wordt gevonden bij een tbs’er?
Contrabande is niet toegestaan in de kliniek. Het is aan de directeur van de kliniek om passende maatregelen te treffen tegen tbs-gestelden, wanneer zij contrabande voorhanden hebben of invoeren. Hierbij kan worden gedacht aan intrekking van verlof, overplaatsing naar een andere kliniek en/of het doen van aangifte bij de politie. De hoogte van de sanctie hangt af van de omstandigheden van het geval en de aard en het verloop van de behandeling.
Hoe kan het dat sommige personeelsleden het drugsgebruik niet altijd bestraffen en dat drugsgebruik oogluikend wordt toegestaan?
In de forensisch psychiatrische centra (hierna FPC’s) zijn drugs niet toegestaan, dus ook niet in de Van der Hoevenkliniek. Het meenemen of het in het bezit hebben van contrabande heeft altijd consequenties voor patiënten, bezoekers of medewerkers. Hierbij kan worden gedacht aan het intrekken van verlof of het overplaatsen de patiënt naar een andere afdeling of andere kliniek, de ontzegging van de toegang tot de kliniek voor bepaalde bezoekers of disciplinaire maatregelen voor medewerkers. Drugsgebruik wordt dus niet oogluikend toegestaan.
Kunt u uitleggen waarom tbs’ers die op begeleid verlof zijn geweest niet altijd worden gecontroleerd bijvoorbeeld als het druk is?
Over de controle van tbs-gestelden op contrabande zijn afspraken gemaakt met het veld. De klinieken hebben een gezamenlijk plan van aanpak opgesteld, waarin de maatregelen worden beschreven die de klinieken nemen om contrabande verder tegen te gaan. Dit plan van aanpak is begin 2016 aan uw Kamer gestuurd.2 In dit plan is opgenomen dat alle patiënten die de beveiligde schil van de kliniek verlaten te allen tijde weer binnen komen via de metaaldetectiepoortjes. Daarnaast worden tbs-gestelden na begeleid verlof op indicatie gefouilleerd. Bij begeleid verlof is altijd een begeleider van de kliniek bij de tbs-gestelde aanwezig, waardoor de kans op het verkrijgen van contrabande laag is. Ten slotte worden regelmatig drugshonden ingezet.
Kunt u reageren op de uitspraak «dit apparaat is niet feilloos»? Welk apparaat is volgens u dan wel feilloos?
De klinieken doen er alles aan om te voorkomen dat contrabande de kliniek binnenkomt. Een honderd procent drugsvrije instelling is echter niet te garanderen.
Wat vindt u van de uitspraak «veel jonge meiden weten niet hoe sommige mensen kunnen reageren» en «het verloop is echt enorm»?
De uitspraak suggereert dat het personeelsbeleid niet op orde is. De kliniek heeft laten weten zich niet in deze uitspraken te herkennen. Wel kan ik aangeven dat er momenteel een onderzoek loopt naar de veiligheid in de forensische zorg. Thema’s als veiligheid en gekwalificeerd personeel maken hier deel van uit. Ik zal uw Kamer naar verwachting in juni over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Hoe beoordeelt u de reactie van de kliniek »er zijn geen veiligheidsproblemen»?
De kliniek herkent zich niet in het beeld dat het artikel schetst. Ook hebben de Dienst Justitiële Inrichtingen en de IJenV dergelijke signalen niet ontvangen over de Van der Hoevenkliniek. Niettemin staat de veiligheid binnen en buiten de kliniek voorop, daarom bekijkt de Inspectie of zij aanleiding ziet voor nader onderzoek bij de Van der Hoevenkliniek. De Inspectie heeft aangegeven mij daarover voor de zomer te informeren.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ik streef ernaar vragen altijd zo spoedig mogelijk te beantwoorden. In verband met de benodigde afstemming is dit echter niet gelukt binnen de termijn van drie weken.
Het bericht ‘Veertien patiënten overleden bij medisch onderzoek AMC’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Veertien patiënten overleden bij medisch onderzoek AMC»?1
Ja.
Klopt het dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden tussen 2013 en 2016 en is stopgezet? Waarom komen de resultaten hiervan pas nu naar buiten?
Ja, het onderzoek heeft plaatsgevonden tussen 2013 en 2016 en is toen stopgezet. De onderzoekers hebben aangegeven binnen enkele maanden een wetenschappelijke publicatie over de resultaten te verwachten. In het jaarverslag van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), dat in maart 2017 is gepubliceerd, rapporteert de CCMO voor het eerst over het aantal ernstig ongewenste voorvallen die in het betreffende verslagjaar zich hebben voorgedaan. De ernstige ongewenste voorvallen die zich bij het onderzoek van het AMC hebben voorgedaan in 2016 zijn ook in dit jaarverslag gerapporteerd. De CCMO heeft het onderzoeksdossier opgevraagd bij de METC en zal dit aan een nadere analyse onderwerpen. Waar mogelijk zal de CCMO ingaan op de vraag waarom de deelnemers pas vorige week zijn geïnformeerd. Ik heb de CCMO gevraagd mij op de hoogte te brengen van haar bevindingen. Ik zal u hierover verder berichten als de CCMO haar analyse heeft afgerond.
Klopt het dat van de 27 deelnemers, waarbij een galbuisje via de keel ingebracht, er drie zijn overleden, en dat bij de 27 deelnemers, waarbij het slangetje via de huid en door de lever naar binnen ging, er 11 mensen zijn overleden? Klopt het dat (nog) onduidelijk is hoe dit verschil valt te verklaren? Klopt het dat de behandelingen waarnaar onderzoek werd gedaan allebei bestaande methoden zijn? Klopt het dat beide methoden nog steeds in gebruik zijn? Zo ja, acht u dit reden om nader onderzoek te doen naar de verschillende risico’s die met beide methoden gepaard gaan?
Ja, het aantal mensen dat is overleden klopt, evenals de onderverdeling. Het klopt dat nog niet duidelijk is hoe dit verschil valt te verklaren tussen de al langer bestaande methoden. Het is aan de beroepsgroep om te bepalen of beide methoden nog in gebruik mogen zijn en of er nader onderzoek naar de verschillende risico’s nodig is.
Wat is uw reactie op het feit dat de onderzoekers ontzettend verbaasd waren over aantal mensen dat is overleden en als gevolg hiervan het onderzoek ook hebben gestopt, maar dat de onderzoekers en de medisch-ethische toetsingscommissie, die hiervan op hoogte was, geen melding hebben gedaan bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)?
Op dit moment heeft de inspectie onvoldoende informatie om vast te stellen of er wettelijk gezien een melding gedaan had moeten worden. Dergelijk medisch-wetenschappelijk onderzoek wordt voor aanvang van de studie getoetst door een erkende medisch ethische toetsingscommissie (METC). Hierbij worden de risico’s voor de proefpersonen meegewogen. Als er ernstige ongewenste voorvallen (verwacht en onverwacht) zijn, dan moet de opdrachtgever van het onderzoek dat melden bij de METC. Mochten er onregelmatigheden zijn opgetreden tijdens de uitvoering van de studie, dan ligt het in de rede dat de METC of de CCMO, indien zij daar kennis van hadden, dit bij de inspectie te melden. Indien een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis is opgetreden met overlijden of ernstig letsel tot gevolg, die betrekking heeft op de kwaliteit van zorg dan is de zorgaanbieder wettelijk verplicht dit aan de inspectie melden. Over de genoemde studie is geen melding geweest bij de inspectie.
Hoe beoordeelt u de inschatting van de onderzoekers dat er geen sprake zou zijn van een calamiteit, waarover de inspectie zou moeten worden ingelicht? Is er duidelijk omschreven wanneer er sprake is van een calamiteit en wanneer de IGJ moet worden ingelicht?
Vooralsnog is er geen aanleiding om te stellen dat de onderzoekers een verkeerde inschatting hebben gedaan. In de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) staat vermeld wanneer ernstig ongewenste voorvallen (SAEs) bij de METC en/of de CCMO gemeld moeten worden. In de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) staat wat er onder een calamiteit wordt verstaan en wanneer de inspectie hierover moet worden ingelicht.
Is de IGJ op dit moment alsnog bezig met een onderzoek? Zo ja, wanneer zijn hiervan de uitkomsten bekend?
Op dit moment is de inspectie niet bezig met een onderzoek. De inspectie heeft contact met het AMC en de CCMO. De inspectie wacht de nadere analyse van deze casus door de CCMO af. De CCMO verwacht de resultaten van haar analyse medio mei te kunnen opleveren. Daarna zal de inspectie bepalen of zij nader onderzoek zal gaan doen.
De onafhankelijkheid van bedrijfsartsen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u de Radar-uitzending «Zorgen om onafhankelijkheid bedrijfsarts»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit Radar-onderzoek, en meer specifiek dat 40% van de werknemers die langer dan zes weken ziek is geweest, zich benadeeld voelt door zijn of haar werkgever wegens ziekte? Hoe beoordeelt u de uitkomst dat 26% van de mensen (met vast of tijdelijke contracten) aangeeft druk te hebben gevoeld om een WW-uitkering aan te vragen? Welke maatregelen gaat u nemen om de begeleiding van zieke werknemers te verbeteren?
Zieke werknemers mogen niet onder druk worden gezet door hun werkgever om weer aan het werk te gaan terwijl zij nog niet voldoende hersteld zijn. Ook zieke werknemers die geen werkgever meer hebben en een uitkering hebben op grond van de Ziektewet, behoren niet onder druk gezet worden gezet om zich hersteld te melden, terwijl zij nog niet hersteld zijn en zodoende aangewezen kunnen raken op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Als een werknemer hersteld wordt verklaard terwijl de werknemer het daar niet mee eens is, dan kan hij hierover een deskundigenoordeel aan het UWV vragen. Vervolgens is er beroep bij de rechter mogelijk. De rechtsbescherming is adequaat geborgd. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat bedrijfsartsen, vanwege de directe bekostiging door werkgevers, minder onafhankelijk kunnen zijn?
Op grond van de eigen richtlijnen en de gewijzigde arboregelgeving moeten bedrijfsartsen goed in staat zijn om zich onafhankelijk op te stellen. Met de Wijziging van de Arbowet per 1 juli 2017 is de positie van de bedrijfsarts versterkt. Iedere werkgever moet uiterlijk 1 juli 2018 beschikken over een basiscontract met een arbodienst of bedrijfsarts. Daarin worden de taken vastgelegd die de bedrijfsarts vervult, en de randvoorwaarden waaronder deze worden uitgevoerd. Ik onderken daarbij dat het voor de bedrijfsarts soms niet eenvoudig is om zijn onafhankelijkheid te bewaren in zijn adviesrol richting werkgever en werknemer, vooral in situaties waarin werkgever en werknemer tegenover elkaar staan. Het behoort tot de taak en professionaliteit van de bedrijfsarts om ook onder die omstandigheden een onafhankelijke positie in te nemen. Samen met werkgevers- en werknemersorganisaties, beroepsorganisaties en de brancheorganisatie ondersteun ik werkgevers, werknemers en bedrijfsartsen bij de implementatie van de wetswijziging. Daartoe wordt onder andere voorlichting gegeven over de inhoud van het basiscontract.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat niet-medisch geschoold personeel, zoals casemanagers, de intake en/of de behandeling van zieke werknemers op zich nemen? Erkent u de ongewenste praktijken van dit soort bureaus? Zo ja, wat voor maatregelen zouden dat kunnen zijn?
Casemanagers die namens de werkgever de begeleiding van zieke werknemers doen zijn doorgaans geen arts en mogen zich ook niet als zodanig voordoen. Op grond van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) mogen zij ook niet over medische gegevens beschikken en deze gegevens ook niet verwerken. Indien zich dergelijke situaties voordoen kan de werknemer dit aankaarten bij de casemanager of bij zijn werkgever. Mocht dat niet tot de gewenste oplossing leiden dan kan de werknemer een klacht indienen bij de werkgever van de casemanager of bij de klachteninstantie van de beroepsvereniging, indien het gaat om een geregistreerd casemanager. Op basis van de Arbowet en Wet klachten, kwaliteit, geschillen zorg beschikken de meeste instanties over een klachtenregeling. In het uiterste geval kan men de Autoriteit Persoonsgegevens informeren of naar de rechter gaan.
Hoe kijkt u tegen de onduidelijkheid over het verschil tussen arboartsen en bedrijfsartsen aan die bij zieke werknemers heerst? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze onduidelijkheid weg te nemen? Bent u bovendien bereid er voor te zorgen dat het voor zieke werknemers duidelijk is dat een arboarts alleen ondersteunde taken kan uitvoeren en de bedrijfsarts eindverantwoordelijk blijft voor de behandeling?
De bedrijfsarts mag bij de uitvoering van zijn professie taken laten uitvoeren door andere artsen en deskundigen. De bedrijfsarts blijft echter altijd eindverantwoordelijk. Ik weet niet in welke mate het voorkomt dat werknemers niet weten of zij met de bedrijfsarts van doen hebben of met een arts die alleen onder eindverantwoordelijkheid van de bedrijfsarts specifieke taken verricht. In mijn opvatting behoort het tot de professionaliteit van elke arts zich op adequate wijze kenbaar te maken.
Verder kan elke werknemer altijd vragen om toegang tot de bedrijfsarts zelf. De werkgever wordt geacht zijn werknemers voor te lichten over de toegankelijkheid van de bedrijfsarts in praktische termen van naam, beschikbaarheid en locatie. Dit is onderdeel van de bedrijfszorg voor medewerkers en voor de arbodienst en bedrijfsarts onderdeel van hun gebruikelijke dienstverlening.
Bent u daarom bereid om de bekostiging van de bedrijfsartsen weg te halen bij werkgevers? Bent u daarbij bereid om, zoals ook de vakbeweging bepleit, deze bekostiging via de Zorgverzekeringswet te laten lopen? Zo ja, is het instellen van een arbeidsarts daarbij een mogelijke oplossing?
Zoals ik al eerder aangaf ben ik ervan overtuigd dat veruit de meeste bedrijfsartsen zich onafhankelijk opstellen. De recente maatregelen in het kader van Wijziging van de Arbowet, zoals de invoering van het basiscontract, versterken de positie van de bedrijfsarts. De doorgevoerde wetswijziging betreft wijzingen binnen het stelsel. Daartoe is besloten na een verdeeld advies van de SER2. De effecten van deze wetswijziging zal ik in 2020 evalueren. Een wijziging van het stelsel is nu niet aan de orde.
Het stopzetten van de vergoeding van het medicijn Fampyra |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MS-medicijn wordt niet langer vergoed: Straks kan ik niet meer lopen»?1
Ja.
Waarom heeft u het besluit genomen het geneesmiddel Fampyra niet langer te vergoeden?
Een belangrijke wettelijke eis die wordt gesteld aan zorg in het basispakket is dat deze bewezen effectief is. Door alleen effectieve zorg van hoge kwaliteit te vergoeden, bewaken we de solidariteit binnen de verzekerde zorg.
In 2012 heeft het Zorginstituut het geneesmiddel fampridine (merknaam: Fampyra) beoordeeld. De conclusie was destijds dat het geneesmiddel niet goed genoeg was om op te nemen in het verzekerde pakket. Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger Minister Schippers door middel van de voorwaardelijke pakkettoelating dit middel alsnog, maar tijdelijk, toegelaten tot het basispakket voor de periode van 1 april 2016 tot 1 april 2018, onder de harde voorwaarde dat de fabrikant in die periode verdere gegevens zou verzamelen over de effectiviteit.
Via de voorwaardelijke pakkettoelating kunnen veelbelovende interventies tijdelijk worden toegelaten tot het basispakket, onder de voorwaarde dat in deze periode de vereiste onderzoeksgegevens worden verzameld om de therapeutische meerwaarde en de (kosten)effectiviteit ten opzichte van de standaardbehandeling alsnog aan te tonen. Op basis van de uitkomsten van het aanvullende onderzoek bepaalt het Zorginstituut vervolgens of de interventie bewezen effectief is en voldoet aan de overige pakketcriteria, en of deze daarmee blijvend tot het pakket behoort, of niet.
Nu dit aanvullende onderzoek in het voorwaardelijke toelating traject voor Fampyra is afgerond, heeft het Zorginstituut op basis van de uitkomsten opnieuw de effecten van dit middel beoordeeld. De fabrikant (Biogen), behandelcentra, patiëntenorganisaties en de Nederlandse vereniging voor Neurologie en het Zorginstituut hebben vooraf met elkaar afgesproken welke mate van effect minimaal uit het onderzoek zou moeten komen. De conclusie van het Zorginstituut is nu dat dit minimale effectniveau niet is aangetoond.
Op basis van het beschikbare bewijs is Fampyra volgens het Zorginstituut niet bewezen beter dan de beste ondersteunde zorg – in Nederland is dat onder meer fysiotherapie. Ook stelt het Zorginstituut dat de uitkomsten van de onderzoeken geen betekenisvol effect van Fampyra laten zien op de kwaliteit van leven.
Dit betekent dat Fampyra geen plaats heeft in het basispakket en dat de tijdelijke vergoeding per 1 april 2018 automatisch zal stoppen. Dit is in lijn met de afspraken die bij aanvang van de voorwaardelijke vergoeding door alle betrokken partijen zijn gemaakt.
Hoe verhoudt het niet langer vergoeden van Fampyra zich tot de conclusie van neurologen en MS-verpleegkundigen dat grote groepen patiënten baat hebben bij dit geneesmiddel?
Bij aanvang van het voorwaardelijke toelatingstraject zijn door het Zorginstituut afspraken gemaakt tussen de fabrikant (Biogen), behandelcentra, patiëntenorganisaties en de Nederlandse vereniging voor Neurologie. Al deze partijen hebben (onder meer) afspraken gemaakt over met welk onderzoek de fabrikant de effectiviteit van Fampyra alsnog zou kunnen aantonen. En welke onderzoeksuitkomsten zouden kunnen leiden tot een vaststelling dat Fampyra bewezen effectief is. Ook spraken zij af dat de vergoeding van dit middel afloopt na 1 april 2018 als de fabrikant hier niet in zou slagen. Het Zorginstituut is nu tot de conclusie gekomen dat het onderzoek van de fabrikant deze vooraf vastgestelde effectiviteitscriteria niet heeft behaald.
Het Zorginstituut baseert zich hierbij op de bewijskracht van de beschikbare studies. Die is in dit geval onvoldoende. Bij evidence based medicine weegt de kwaliteit van dit soort studies hoger dan individuele getuigenissen van mensen die een gunstig effect ervaren dat zij (en een aantal van hun behandelaars) toeschrijven aan het gebruik van het middel.
Verder is bij deze herbeoordeling van Fampyra de beroepsgroep – de Vereniging van Neurologie -geraadpleegd door het Zorginstituut. Ik begrijp van het Zorginstituut dat de vereniging tijdens de herbeoordeling geen bezwaar heeft gemaakt tegen het negatieve conceptoordeel van het Zorginstituut over opname van Fampyra in het verzekerd pakket.
Kunt u bevestigen dat de European Medicines Agency (EMA) een gunstig oordeel over het Fampyra heeft gegeven? En hoe verhoudt zich dat tot het besluit dit geneesmiddel niet langer te vergoeden?
Er is een verschil tussen de beoordeling van toegang tot de markt door de European Medicines Agency, en toegang tot het basispakket. Kort gezegd kijkt de European Medicines Agency (EMA) of het middel iets doet en veilig is ten opzichte van een neppil (placebo). De EMA vond het effect van Fampyra overigens van bescheiden omvang (modest).
Het Zorginstituut kijkt juist of het middel ten opzichte van de beschikbare gebruikelijke behandeling – in Nederland is dit onder meer fysiotherapie – tenminste even goed of beter is, en of het effect van de behandeling voldoende groot en klinisch relevant is om vergoeding via het verzekerde pakket te rechtvaardigen.
Een geneesmiddel dat een werking heeft en veilig is mag dan weliswaar verkocht worden op de Europese markt, maar hoort dus in sommige gevallen niet thuis in het verzekerd pakket. Het Zorginstituut is tot het oordeel gekomen dat deze situatie zich bij Fampyra voordoet.
Kunt u een overzicht geven in welke andere landen Fampyra wel wordt vergoed?
Er zijn meer Europese landen waar de wetenschappelijke beoordeling voor de vergoeding ook negatief was over de prestaties van Fampyra, net als in Nederland. In sommige landen heeft dit geleid tot een negatief vergoedingsadvies, in andere landen tot een beperkte vergoeding en/of vertrouwelijke prijsafspraken. Dit is onder meer afhankelijk van de inrichting van het verzekeringsstelsel in dat land.
Bent u bereid uw besluit te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De effectiviteit van Fampyra is tot twee keer toe beoordeeld door het Zorginstituut. In beide gevallen kwam zij tot het oordeel dat het middel een effect heeft dat niet groot genoeg is om vergoeding vanuit het verzekerde basispakket te rechtvaardigen. Daarmee heeft Fampyra geen plaats in het verzekerd pakket en dit betekent dat de tijdelijke vergoeding van Fampyra eindigt per 1 april 2018. Dit is ook in lijn met de afspraken die bij aanvang van de voorwaardelijke vergoeding door de betrokken partijen, inclusief behandelaren en patiëntenorganisaties, zijn gemaakt.
Omdat de fabrikant nog een lopend onderzoek moet voortzetten voor de Europese Geneesmiddelenautoriteit EMA, heeft zij recent aangekondigd dat zij voor de behandeling van Nederlandse patiënten die deelnemen aan één van drie specifieke lopende onderzoeken in Nederland Fampyra beschikbaar zal blijven stellen. De mensen die aan deze onderzoeken meedoen kunnen desgewenst de behandeling voortzetten tot 31 december 2018.2
Mocht de fabrikant van mening zijn dat zij in de toekomst door middel van nieuw onderzoek meer overtuigende gegevens over de effectiviteit van Fampyra kan inbrengen, dan kan zij altijd een nieuw verzoek tot opname in het basispakket indienen bij het Zorginstituut. Het Zorginstituut zal deze informatie dan beoordelen en opnieuw een standpunt innemen over opname van Fampyra in het basispakket.
Visueel gehandicapten die opeens een veel hogere bijdrage voor vervoer naar werk moeten betalen |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zicht op zelfstandige toekomst in gevaar door hoge eigen bijdrage»1, waaruit blijkt dat de eigen bijdrage voor woon-werkverkeer voor visueel gehandicapten veel hoger wordt als er net iets meer verdiend wordt?
Ja.
Bent u bereid dit probleem op te lossen, bijvoorbeeld door de vergoeding van de kosten woon-werkvervoer voor gehandicapten vanaf een modaal inkomen geleidelijker af te bouwen, zodat mensen met een handicap niet opeens met zo veel hogere kosten worden geconfronteerd?
Werkvoorzieningen zijn voorzieningen die iemand nodig heeft om zijn werk te kunnen doen ondanks een handicap. Werkvoorzieningen zijn daarmee een belangrijk onderdeel van de inzet van het kabinet op arbeidsparticipatie van mensen met een beperking en een inclusieve arbeidsmarkt.
De werkvoorzieningen in het kader van WIA en Wajong worden verstrekt door het UWV. Hierbij geldt dat het UWV de kosten vergoedt boven wat algemeen gebruikelijk wordt geacht. Wat de algemeen gebruikelijke kosten zouden zijn zonder handicap is de eigen bijdrage. Het UWV gaat bij de bepaling van de algemeen gebruikelijke kosten uit van richtlijnen voor validiteit en inkomen zoals gesteld in het Re-integratiebesluit. De normbedragen voor eigen bijdragen en inkomensgrenzen worden jaarlijks aangepast aan de prijsontwikkeling en gepubliceerd in het zogenoemde normbedragenbesluit.
Voor de vervoersvoorziening in het bijzonder geldt een eigen bijdrage voor taxivervoer of aangepast eigen vervoer op basis van de algemeen gebruikelijke reiskosten per kilometer. De gemiddelde kosten die een burger in Nederland maakt voor woon/werkverkeer zijn de norm voor de eigen bijdrage. De kosten van een kilometer openbaar vervoer zijn berekend op 0,14 cent; de kosten van het bezit en gebruik van een auto op 0,49 cent per kilometer. Boven een jaarlijks gezinsinkomen van 37.238,34 euro (2018) wordt het bezit van een eigen auto algemeen gebruikelijk geacht en geldt de bijbehorende hogere eigen bijdrage. Daarbij denkt UWV in het persoonlijk contact actief met de klant mee over alternatieve (goedkopere) mogelijkheden voor vervoer en ondersteuning in de specifieke situatie. Een verzachting van de inkomenseffecten via geleidelijke verhoging van de eigen bijdrage zoals voorgesteld, betekent dat stapjes rondom de huidige algemeen gebruikelijke norm worden geïntroduceerd. Een dergelijke aanpassing gaat gepaard met wijziging van regelgeving, een complexere uitvoering en hogere kosten voor de lagere modale inkomens. Daarvoor is niet gekozen.