Het beëindigen van de collectieve zorgverzekering voor minima door zorgverzekeraar Zilveren Kruis |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat Zilveren Kruis het contract met Assen, Tynaarlo en Aa en Hunze voor de collectieve ziektekostenverzekering voor minima per 1 januari heeft opgezegd tenzij de zorgverzekeraar de exclusieve aanbieder in een gemeente is?1
Ja. Zilveren Kruis heeft wel laten weten de contracten met 1 jaar te verlengen met die gemeenten die nog geen oplossing voor 2018 hebben gevonden. Hiermee worden partijen in staat gesteld met elkaar in overleg te treden en alternatieven te onderzoeken.
Deelt u de mening dat Zilveren Kruis hiermee de bijl aan de wortel van het landelijk goed werkende systeem van de collectieve verzekeringen zet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
In Nederland hebben we een uitgebreide zorgverzekering die alle Nederlanders van noodzakelijke zorg voorziet. De reikwijdte van de aanspraken is bij wet geregeld: het basispakket. Zorgverzekeraars hebben de acceptatieplicht voor die basisverzekering: ziek, gezond, arm, rijk, jong, oud, iedereen moet voor dezelfde zorgverzekering voor dezelfde premie worden geaccepteerd.
Daarnaast ondersteunt de zorgtoeslag Nederlanders met een lager inkomen om de premie voor de zorgverzekering en het verplicht eigen risico te kunnen betalen. De hoogte van de zorgtoeslag volgt de ontwikkeling van de premie en het verplicht eigen risico. Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet en de Wmo de opdracht om, daar waar dit aangewezen is, minima en/of inwoners met een chronische ziekte of handicap gericht extra ondersteuning te bieden. Gemeenten hebben diverse instrumenten tot hun beschikking om de ondersteuning aan hun burgers vorm te geven. Dat kan via de individuele bijzondere bijstand, een collectieve voorziening of op grond van de Wmo. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe ze – inspelend op lokale behoeften en mogelijkheden – deze ondersteuning voor hun burgers het meest effectief kunnen vormgeven. Dit in ogenschouw nemend, hebben we in Nederland een solidair stelsel om minder gezonde en minder draagkrachtige inwoners te ondersteunen.
Ik onderschrijf de maatschappelijke waarde van gemeentelijke collectiviteiten en het is positief dat in bijna elke gemeenten een collectiviteit wordt aangeboden voor specifieke groepen. Tegelijkertijd zijn gemeentelijke collectiviteiten geen doel op zich en gemeenten en zorgverzekeraars maken daarbij hun eigen afweging. Zorgverzekeraars hebben de maatschappelijke taak om alle Nederlanders te verzekeren, maar niet de verplichting om iedereen voor alle collectiviteiten te accepteren. Gemeenten kunnen ook voor andere instrumenten kiezen.
In het verlengde van uw opmerking over een goed functionerend stelsel van collectiviteiten, attendeer ik u op de analyse van collectiviteiten in de zorgverzekeringswet die vorig jaar is gemaakt. De idee was dat zorginhoudelijke afspraken zouden leiden tot meer doelmatige zorg door de afspraken die de verzekeraar namens het collectief met zorgaanbieders maakt. Dit zou zich moeten vertalen in de korting. Uit de rapporten2 die aan uw Kamer zijn gestuurd blijkt dat er in de praktijk niet anders wordt ingekocht voor of vanwege collectiviteiten. Ook maken relatief weinig collectiviteiten zorginhoudelijke afspraken. Aangezien er wel erg veel collectiviteiten zijn en van relatief geringe omvang, ervaren veel mensen een woud aan polissen. Aan uw Kamer is toegezegd om te bezien in hoeverre dit instrument verbeterd kan worden. De NZa is gevraagd te adviseren hoe het begrip zorginhoudelijke afspraken beter geoperationaliseerd kan worden. Ook wordt gekeken of alternatieve maatregelen mogelijk zijn om meer uit collectiviteiten te halen dan thans het geval is. U wordt daar dit najaar over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars ook een maatschappelijke taak en verantwoordelijkheid hebben? Deelt u de mening dat zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar moet zijn? Vindt u dat Zilveren Kruis hiermee de maatschappelijke taak die zorgverzekeraars hebben verloochent en de solidariteit binnen het zorgstelsel beschadigt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent het besluit van Zilveren Kruis voor de minima die gebruik maakten van de regeling? Zitten zij nu zonder verzekering of met een te dure verzekering? Hoe wordt dit voor hen opgelost?
Zoals in antwoord op uw eerste vraag is aangegeven laat Zilveren Kruis de contracten volgend jaar doorlopen. Wel zal de korting op de basisverzekering vervallen en de korting op de aanvullende verzekering worden verlaagd of vervallen, afhankelijk van de betalingsafspraken die de gemeente met Zilveren Kruis heeft gemaakt. De bijdrage van de gemeente voor de premie van de aanvullende verzekering staat hier los van.
Overigens geldt dat bij beëindiging van een collectiviteit niemand onverzekerd raakt. Zoals gezegd is iedere zorgverzekeraar via de Zorgverzekeringswet verplicht iedereen te accepteren en is beëindiging van de collectiviteit geen grondslag om de verzekering te beëindigen.
Bent u bereid contact op te nemen met Zilveren Kruis en deze verzekeraar te wijzen op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid en aan te dringen op continueren van de collectieve zorgverzekering voor minima? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer van het resultaat op de hoogte stellen?
VWS is in beginsel geen partij in de onderhandelingen tussen verzekeraars en gemeenten. Wel ben ik in gesprek gegaan met het Zilveren Kruis. Ik vind het belangrijk dat beide partijen hun overleg voortzetten – waarbij beide partijen uiteraard hun eigen afwegingen kunnen maken. Verzekerden moeten tijdig weten waar ze aan toe zijn en wat hun alternatieven zijn. Daarom stel ik op prijs dat Zilveren Kruis voor die gemeenten die (nog) geen alternatief hebben, de collectiviteit verlengt in 2018.
Kunt u aangeven wanneer de door u toegezegde analyse van het signaalrapport van Ieder(in) en de meest recente meldingen bij het Nationaal Zorgnummer (NZN) en Ieder(in), opgesteld samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), gereed is?1
De planning is om komend voorjaar de analyse gereed te hebben. Zoals in de beantwoording van Kamervragen van Kamerlid Kuik (CDA), van 8 september jl. over het bericht aangaande de gedwongen verhuizing van een cliënt van een Fokuszorg naar een zelfstandige woning om de benodigde 24-uurszorg te krijgen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2685), zal ik ook de hierbij relevante signalen over problemen bij verhuizingen in deze analyse betrekken.
Bent u bereid om binnen deze analyse naast de doorlooptijd ook de kwaliteit van een rolstoel in de diverse gemeentes mee te nemen?
Ja, kwaliteit is één van de voornaamste signalen uit het signaalrapport van Ieder(in).
Kunt u op basis van deze analyse, in samenwerking met de VNG, een verbeterplan voor de toekomst formuleren? Bent u bereid in dit verbeterplan samen met de betrokken partijen te kijken welke innovatieve en creatieve ideeën er al bestaan in het veld of uitgerold zouden kunnen worden, zoals bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dit naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De analyse moet nog worden uitgevoerd en ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst en de op basis daarvan te nemen maatregelen. Los daarvan: het is voor gemeenten nu al mogelijk om in mandaat namens de Sociale Verzekeringsbank een persoongebonden budget voor een hulpmiddel te verstrekken.
Bent u bekend met de signalen dat er, ondanks de afspraken binnen de erkenningsregeling Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen (NKH), eindgebruikers zijn die langer dan 24 uur moeten wachten op een reparatie aan een medisch hulpmiddel en geen oplossing aangeboden krijgen in de vorm van een vervangend middel of een passende voorziening of dienst? Kunt u ook deze signalen opnemen in de analyse? Kunt u aangeven hoe u deze signalen gaat oppakken?
Het signaal met betrekking tot lange wachttijden maakt ook onderdeel uit het van het signaalrapport van Ieder(in) en ook dit zal in de analyse worden meegenomen.
Het bericht ‘Onrust in je hoofd en geen plek waar je hulp kunt krijgen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onrust in je hoofd en geen plek waar je hulp kunt krijgen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het aantal opnameplekken de afgelopen jaren is afgebouwd, en hoe dit zich verhoudt tot de ontwikkeling in het gebruik van ambulante zorg?
Ik informeer uw Kamer met de Monitor Ambulantisering en hervorming van de langdurige ggz (hierna: Monitor Ambulantisering) jaarlijks over de afbouw van de klinische capaciteit en de ontwikkelingen en opbouw van de ambulante zorg. Deze Monitor Ambulantisering heb ik u op 14 december 2016 aangeboden (Kamerstuk 25 424, nr. 337). Uit de Monitor Ambulantisering bleek dat de afbouw van de klinische capaciteit doorzet en een verschuiving heeft plaatsgevonden van behandeling van de specialistische ggz naar de basis ggz. Ook kwam naar voren dat het totaal aantal cliënten dat ambulante basis ggz of ambulante specialistische ggz ontvangt afneemt en binnen de ambulante specialistische ggz het aantal intensievere trajecten (licht) daalt.
Kanttekening bij deze uitkomsten is wel dat er een grote toename te zien is bij de inzet van de praktijkondersteuner huisartsenzorg ggz (poh-ggz). Uit de Monitor generalistische basis-ggz (Kamerstuk 25 424, nr. 358) blijkt dat in 2015 relatief gezien negen keer zoveel patiënten met psychische problemen en symptomen de poh-ggz raadplegen dan in 2011. De poh-ggz is echter niet meegenomen in de uitkomsten van de Monitor Ambulantisering.
Het beeld dat de Monitor Ambulantisering schetst, stemt mij niettemin ontevreden. De opbouw van de ambulante zorg en ondersteuning moet worden versneld en geïntensiveerd en de ondersteuning vanuit het sociaal domein moet naar een hoger plan worden getild. Ik heb dan ook nadere afspraken hierover gemaakt met zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de Aanpak wachttijden ggz die ertoe moeten leiden dat zorgverzekeraars goede plannen van ggz-aanbieders zullen financieren.
Heeft daarmee in uw ogen de beoogde verschuiving van het beroep op opnameplekken naar ambulante zorg plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het geschetste beeld in het bericht dat mensen met een ernstige psychische aandoening met een acute zorgvraag nul op het rekest krijgen wanneer zij om hulp vragen?
Met mijn brief van 19 september jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 860) heb ik aangegeven dat voor mij voorop staat dat de patiënten de zorg krijgen die ze nodig hebben. Ik verwacht dat zorgverzekeraars en aanbieders hun
verantwoordelijkheid nemen om in het belang van de patiënt te handelen. De NZa heeft mij laten weten specifiek toezicht te houden op de ggz en de komende periode bovenop de gemaakte afspraken te zitten en zodra instellingen of verzekeraars zich niet aan de afspraken houden, alle partijen aan de tafel te roepen om hieraan een einde te maken. Zo nodig zal de NZa handhavend optreden.
Hoe zijn voorzieningen voor acute geestelijke gezondheidszorg (ggz) nu geregeld?
De acute ggz wordt verleend door een dertigtal crisisdiensten die heel Nederland bestrijken en zich in het bijzonder richten op het beoordelen en zo nodig stabiliseren van mensen die verwezen zijn naar, of gemeld zijn bij de crisisdienst. Voor een goed overzicht en inzicht van deze deelsector, verwijs ik u naar het rapport van het bureau SiRM. Dit rapport heb ik bij brief van 25 februari 2015 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 25 424, nr. 265).
Ik heb uw vraag naar inzicht in vraag en aanbod van acute ggz opgevat als een vraag in hoeverre vraag en aanbod op elkaar aansluiten en of zich hier wachttijden voordoen. De NZa heeft op mijn verzoek in 20152 onderzoek gedaan naar de wachttijden in de acute ggz. De uitkomst van dit onderzoek was dat de wachttijd die er is om beoordeeld te worden door de crisisdienst, voornamelijk veroorzaakt wordt door reistijd en soms door een samenloop van meerdere aanvragen tegelijk. Uit het onderzoek bleek verder dat er wél wachttijden zijn om cliënten na de crisisbeoordeling/opvang door te verwijzen naar de gespecialiseerde ggz voor een vervolgbehandeling. Het probleem zit dus niet zozeer in de wachttijd voor de crisiszorg zelf, als wel in de wachttijd voor het vervolgtraject in de gespecialiseerde ggz ná de crisisopvang.
De problematiek in de acute ggz om mensen die dit nodig hebben snel te beoordelen en zo nodig snel in zorg te krijgen, komt daarmee niet voort uit onvoldoende beschikbaarheid van de acute ggz.
Het is wel van groot belang dat de samenwerking tussen de ketenpartners in de acute ggz verbeterd wordt en de organisatie en inrichting verbeterd wordt.
Partijen hebben met elkaar begin dit jaar de generieke module acute psychiatrie vastgesteld die een groot aantal knelpunten in de acute ggz aanpakt. Een groot aantal crisisdiensten is inmiddels in de praktijk aan de slag met deze verbeteringen.
Voldoende aanbod van acute ggz is geborgd via de Zorgverzekeringswet: de zorgverzekeraar heeft een zorgplicht voor zijn verzekerden. Dat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de zorg tijdig en binnen redelijke afstand voor zijn verzekerden beschikbaar is. De Nederlandse Zorgautoriteit ziet toe op de naleving van deze zorgplicht.
Is er inzicht in vraag en aanbod de afgelopen jaren? Zo ja, kunt u dat verstrekken?
Zie antwoord vraag 5.
Waar wordt de in het artikel beschreven «intensive home treatment» ingezet? In hoeverre wordt deze gefinancierd?
Intensive home treatment is een vorm van zorg die gefinancierd wordt op basis van de aanspraken die voorvloeien uit de Zorgverzekeringswet. Deze vorm van zorg wordt ingezet bij die mensen die intensievere zorg nodig hebben in hun eigen omgeving. Een dergelijke vorm van zorg kan aangewezen zijn na (langdurige) opname in een ggz-instelling of juist in het geval een verdergaande escalatie (met uiteindelijk opname) te voorkomen.
Deelt u de zorgen dat er mensen met een acute zorgvraag zijn die tussen wal en schip vallen doordat er niet voldoende acute psychiatrische hulpverlening beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Is het voldoende aanbod voor acute geestelijke gezondheidszorg in de wet gewaarborgd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u dit nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Pesticide die schadelijk zijn voor baby’s |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (VVD), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het onderzoek waaruit zou blijken dat het gebruik van pesticiden zou leiden tot vroeggeboortes en geboorteafwijkingen?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het onderzoek dat in het wetenschappelijk tijdschrift Nature is gepubliceerd? Zo ja, wat is uw algehele indruk en mening ten aanzien van dat onderzoek?2
Ja. Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Zijn er meer van dergelijke studies bekend met eenzelfde uitkomst? Zijn er vergelijkbare studies bekend die gericht zijn op de Nederlandse situatie? Bent u van mening dat de uitkomst van deze studie (zoals gepubliceerd in Nature) ook op de Nederlandse situatie van toepassing is of zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer wordt dat aangenomen en wat is ondernomen om zwangere vrouwen te waarschuwen en gevallen van vroeggeboorte te voorkomen? Is er vervolgens beleid ontwikkeld om te voorkomen dat de bodem dusdanig vervuild wordt dat baby’s daar schade van kunnen ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Zijn er gebieden in Nederland waar de bevolking wordt blootgesteld aan hoge hoeveelheden pesticide? Zo ja, welke gebieden zijn dat en uit welk onderzoek blijkt dat? Wat is met deze kennis gedaan in de richting van de bewoners van die gebieden?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Als er geen gegevens zijn over de relatie tussen groot verbruik van pesticide en de gevolgen hiervan voor de gezondheid van de baby’s, deelt u dan de mening dat een onderzoek in Nederland gestart moet worden, vergelijkbaar met het onderzoek in San Joaquin Valley, California? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt dat onderzoek gestart?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Ernstige misstanden veroorzaakt door kinderkwakzalvers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderartsen ontdekken 16 ernstige misstanden bij alternatieve kindergenezers»?1
Ja.
Vindt u het net als ons schokkend dat deze misstanden met kinderen, waaronder ondervoeding, shock en gezichtsverlamming, zich hebben voorgedaan en dat deze voorkomen hadden moeten worden?
Ik heb geen inhoudelijke kennis van de lijst van misstanden gerelateerd aan alternatieve zorgverlening en het daaraan vooraf gegane onderzoek. Ik acht het in algemene zin betreurenswaardig dat zorgverleners behandelingen aanbieden die ingrijpende onbedoelde effecten kunnen hebben en/of die geen therapeutische toegevoegde waarde hebben.
Er is in Nederland voor gekozen om de uitoefening van de geneeskunst in principe vrij te laten, echter met uitzondering van het verrichten van voorbehouden handelingen (art. 36 Wet BIG) en het voeren van beschermde titelvoering. Dit heeft tot resultaat dat risicovolle handelingen maar door een beperkte groep zorgverleners mogen worden verricht. Voor iedere zorgverlener geldt op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) de verplichting om goede zorg te verlenen. Voor alternatieve zorgverleners geldt op grond van deze wet de verplichting zorg te bieden die niet leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt. Wanneer daarvan wel sprake is, kunnen betrokkenen een melding doen over tekortschietende zorg bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en, mocht er sprake zijn van een strafbaar feit, zich wenden tot het openbaar ministerie en een beroep doen op het strafrecht.
Patiënten zijn in beginsel vrij om zich te wenden tot zowel reguliere als alternatieve behandelaars. Het is belangrijk dat mensen die een alternatieve genezer bezoeken zich goed (laten) informeren. Het gaat hier immers om niet-wetenschappelijk bewezen methoden.
Voorlichting aan burgers is dus zeer belangrijk. Ik zie het als taak voor het Ministerie van VWS om voorlichting te geven over de werking van wet- en regelgeving en over de rechten en plichten van patiënten en consumenten binnen de gezondheidszorg. Voorlichting over de eventuele effectiviteit van behandelingen beschouw ik als een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders. Het is aan hen om aan te tonen dat de behandeling de gewenste uitkomst heeft. Vanzelfsprekend dienen patiënten daarbij goed geïnformeerd te worden over de resultaten die zij kunnen verwachten.
Hoe worden ouders op de hoogte gebracht van de ernstige gezondheidsrisico’s die alternatieve geneeswijzen met zich kunnen meebrengen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de lijst met misstanden openbaar gemaakt moet worden om ouders te waarschuwen voor deze kindergenezers? Zo nee waarom niet?
Ik ben niet voornemens om de bestaande wet- en regelgeving aan te passen, dan wel deze lijst met misstanden openbaar te maken. In de huidige Wkkgz is zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2 een bepaling opgenomen die inhoudt dat een alternatieve zorgaanbieder geen zorg mag aanbieden die leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt.
De IGZ houdt hierop toezicht. Belangrijk is daarbij op te merken dat de IGZ niet de werkzaamheid van de alternatieve therapie toetst. De IGZ houdt toezicht op de patiëntveiligheid op basis van ontvangen meldingen over onveilige zorg, waarbij schade aan de gezondheid van een persoon is ontstaan. Met de desbetreffende bepaling in de Wkkgz kan de IGZ ingrijpen bij misstanden in de alternatieve zorg. In het geval van strafbare feiten staat voor betrokkenen de weg open naar het strafrecht.
Op grond van het bovenstaande acht ik het belangrijk dat de door de kinderartsen samengestelde lijst met excessen wordt gedeeld met de IGZ.
Bent u bereid alternatieve kwakzalvers zonder medische achtergrond te verbieden kinderen te behandelen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De noodzaak van een onderzoek naar de dwang bij patiënten om ROM-lijsten in te vullen |
|
Nine Kooiman , Antje Diertens (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer informeren over het aantal zorginstellingen dat is gestopt met het aanleveren van ROM (Routine Outcome Monitoring)-gegevens aan de Stichting Benchmark GGZ (SBG), sinds uw uitspraak dat het verkrijgen van expliciete toestemming van de patiënt een vereiste is voor het aanleveren van ROM-gegevens?1
SBG heeft mij geïnformeerd dat 175 zorginstellingen zijn gestopt met de aanlevering van ROM-gegevens.
Erkent u dat er spanning bestaat tussen de inspanningsverplichting voor het aanleveren van ROM-gegevens, opgenomen als veldnorm in het model kwaliteitsstatuut en uw eerdere uitspraak dat het aanleveren van ROM-gegevens voor patiënten vrijwillig is?2
De inspanningsverplichting zoals opgenomen in het «Model kwaliteitsstatuut ggz»3 dat is opgesteld en ondertekend door alle betrokken partijen4, omschrijft dat aanbieders een contract met SBG dienen te hebben in het kader van «matched care» en tijdig op- en afschalen. De inspanningsverplichting uit het model kwaliteitsstatuut hoeft niet in strijd te zijn met het vrijwillige karakter van ROM, omdat het gaat om het hebben van een contract met SBG en een inspanning tot – dus geen verplichting van – het leveren van kwaliteitsgegevens.
De aanleverpercentages worden opgenomen in de contracten tussen zorgverzekeraars en aanbieders.
Erkent u dat de verplichting die op zorgaanbieders rust om 50% van de ROM data aan te leveren, automatisch leidt tot ongewenste prikkels, die patiënten moeten overhalen om deze gegevens aan te leveren?
Zorgverzekeraars en aanbieders zijn tot een percentage van 50% gekomen om op redelijke wijze tot een representatieve database te komen. Als dit percentage onhaalbaar is of prikkels veroorzaakt die het vrijwillige karakter van ROM dreigen aan te tasten zullen aanbieders en zorgverzekeraars hier nieuwe afspraken over moeten maken.
Bent u zich bewust van het feit dat zorgaanbieders wel degelijk worden gekort, door middel van een generieke korting op het zorgbudget, als er minder dan 50% ROM-data aan SBG aangeleverd wordt? Wat vindt u hiervan?
Zorgverzekeraars en aanbieders hebben contractuele afspraken waarin 50% aanlevering of soms meer is vastgelegd. Zorgverzekeraars hebben aangegeven in de huidige situatie coulant om te gaan met deze percentages. Dat houdt in dat zij niet of minder handhaven op de contractuele afspraken over aanleverpercentages. De exacte invulling daarvan is aan de contractspartijen: zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
De zorgverzekeraar kan samen met de zorgaanbieder afspreken of deze coulance in 2018 van toepassing is. Als de afgesproken percentages niet haalbaar zijn gegeven de huidige situatie is het aan zorgverzekeraars en aanbieders om hun afspraken aan te passen waar nodig.
Wat betekent het volgens u dat zorgverzekeraars op dit moment coulant omgaan met het percentage aangeleverde ROM-data en de bijbehorende budget korting bij het niet nakomen van dit percentage? Erkent u dat deze coulance van tijdelijke aard is? Kunt u garanderen dat alle zorgverzekeraars op dit moment coulant zijn met het hanteren van het percentage van 50%?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zorgverzekeraars te verbieden om een budgetkorting bij het niet nakomen van het leveringspercentage toe te passen, zodat er ruimte kan komen voor een vrijwillig afgegeven informed consent van patiënten om hun behandelgegevens al dan niet te delen met databank SBG? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom houdt u het verplichtende karakter in stand?
Zorgverzekeraars en aanbieders dienen hier in onderling overleg uit te komen.
Bent u bereid alsnog te onderzoeken of en hoe vaak het voorkomt dat zorgaanbieders gekort worden door zorgverzekeraars (ofwel per patiënt, ofwel op het hele zorgbudget) bij het niet nakomen van hun verplichting voor de aanlevering van ROM-gegevens? Wanneer kan de Kamer hier duidelijkheid over verwachten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzage geven in de contractuele eisen die zorgverzekeraars voor 2018 opleggen aan GGZ (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen en vrijgevestigde GGZ-professionals met betrekking tot het aan te leveren percentage ROM-gegevens en de bijkomende financiële sancties, wanneer hier niet aan wordt voldaan?
De inkoopvoorwaarden maken zorgverzekeraars altijd openbaar, deze zijn reeds gepubliceerd in de zomer van 2017. Onderhandelingen over de specifieke contracten voor 2018 zijn nu gaande.
Waarom bent u niet bereid te onderzoeken of en hoe patiënten worden gedwongen om de ROM-lijsten in te vullen en af te staan?
Zoals ik aangaf in de antwoorden op uw eerdere Kamervragen over ROM5 heb ik geen signalen over dwang tot het invullen van ROM. Uiteraard zal ik bij concrete signalen die ik ontvang, deze doorzetten naar de desbetreffende verantwoordelijke partijen en hen vragen hierop actie te ondernemen.
Kunt u aangeven op welke wijze patiënten op dit moment tijdens hun behandeling worden geïnformeerd over de inhoud van ROM, de informed consent procedure, het gebruik en de verwerking van deze persoonlijke gegevens?
Een groot deel van de aanbieders (zie ook mijn antwoord op vraag 1) is gestopt met aanleveren van ROM-gegevens. De professional is verantwoordelijk voor goede voorlichting aan de patiënt. Branche- en beroepsverenigingen kunnen hierover adviseren aan professionals.
Bent u van mening dat er voldoende informatievoorziening over de ROM richting patiënten is? Kunt u dit toelichten?
De verantwoordelijkheid voor het geven van informatie over ROM ligt bij professionals. Ook patiëntenorganisaties en beroeps- en brancheverenigingen kunnen hieraan bijdragen.
Bent u bereid GGZ-instellingen te controleren op de informed consent procedure voor het aanleveren van ROM gegevens aan de SGB en het aanwezig zijn en opnemen van informed consent in het Elektronisch Patientendossier (EPD)?
Dat is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Branche- en beroepsverenigingen doen op dit moment onderzoek naar wat er nodig is om met ROM te werken. Ook de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoekt de status van de gegevens op dit moment nog, naar aanleiding van een handhavingsverzoek.
Kunt u nagaan in hoeverre de software, die ICT-bedrijven hebben geplaatst om ROM-gegevens uit elektronische medische dossiers te kunnen halen ten behoeve van de SGB, onrechtmatig is omdat op digitale informatie geen eigendomsrecht rust?
Extractie van gegevens uit medische dossiers gebeurt voor allerlei doeleinden; financiële afhandeling van zorg, overdracht, wetenschappelijk onderzoek of doorlevering aan kwaliteitsregistraties. Software voor extractie van gegevens is op zichzelf niet onrechtmatig. Belangrijk is dat er een grondslag is voor de verstrekking/verwerking van de gegevens.
Is u bekend of in de GGZ-instellingen via logging wordt vastgelegd dat medische data uit elektronisch medische dossiers wordt gehaald voor databanken zoals de SBG? Zo ja, kunt u garanderen dat dit in alle instellingen het geval is. Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of logging plaatsvindt?
Logging is één van de informatiebeveiligingsmaatregelen binnen de informatiebeveiligingsnorm NEN7510. Ziekenhuizen zijn verplicht aan de NEN7510- en NEN7512-normen te voldoen. Dit geldt ook voor de ggz. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting houdt hierop toezicht.
Is u bekend of de inspanningsverplichting voor het aanleveren van de ROM-gegevens voor zorginstellingen een reden is geweest om cliëntenraden niet van informatie te voorzien en deze raden hun adviesbevoegdheid te onthouden, dit in strijd met artikel 3, eerste lid, sub j, van de Wet medezeggenschap clienten zorginstellingen (Wmcz)? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend.
Heeft het gesprek met de SGB en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), dat voor de zomer zou plaatsvinden, reeds plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek en waarom heeft u de Kamer hier nog niet over geïnformeerd? Zo nee, waarom duurt het zo lang voordat dit gesprek plaatsvindt, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden en kunt u de Kamer direct na het overleg informeren over de resultaten van het overleg tussen de SGB en de AP?3
Dit gesprek heeft reeds plaatsgevonden. Nadien is er een handhavingsverzoek ingediend bij de AP. Naar aanleiding van dit handhavingsverzoek heeft de AP een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek bevindt zich in de eerste fase, waarin vragen aan SBG zijn voorgelegd om meer informatie te verkrijgen over de gegevensverwerking door SBG. De AP onderzoekt op dit moment of zij ROM-gegevens beschouwt als persoonsgegevens in de zin van de Wbp.
Het bericht dat een vertrekkend bestuurder een zorginstelling vier ton kost |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg waarin een bestuurder 400.000 euro meekrijgt?1
Ja.
Vindt u het niet bizar dat een grote zorgorganisatie, die al jaren kampt met grote verliezen en sinds 2016 onder intensief toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) staat, 400.000 euro aan zorggeld verkwanselt?
Het is en blijft inderdaad irritant dat geld moet worden besteed aan schadevergoedingen. Het is aan de Raad van Toezicht om toe te zien op een zorgvuldige ontslagprocedure.
Gaan extra zorgbanen verloren vanwege deze onkostenpost van 4 ton, nog naast de miljoenen die de ziekenhuizen van deze organisatie moeten bezuinigen?
Dat is mij niet bekend. Aangezien dit een eenmalige kostenpost is, lijkt het effect beperkt.
Realiseert u zich dat deze instelling voor dit bedrag een jaar lang 7,5 extra fulltime goed opgeleide verpleegkundigen extra had kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wettelijke mogelijkheden heeft u om deze exorbitante uitspraken tot het verleden te laten behoren of welke wetten moeten hiervoor worden aangepast?
De uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is bindend. Het door het Scheidsgerecht toegekende bedrag van € 400.000 bestaat uit verschillende elementen, waaronder doorbetaling van salaris, een ontslagvergoeding en een tegemoetkoming in de proceskosten. Bij de vaststelling van de verschillende elementen houdt het Scheidsgerecht rekening met relevante wet- en regelgeving, waaronder de normen uit de WNT.
Het bericht ‘Een op de drie bijstandsgerechtigden ontvangt psychische zorg’ |
|
Linda Voortman (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Een op de drie bijstandsgerechtigden ontvangt psychische zorg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen met psychische problemen extra aandacht nodig hebben om ze weer aan het werk te helpen?
Ja. Mensen met een psychische aandoening hebben het vaak extra lastig om aan het werk te komen, onder meer vanwege het stigma dat op psychische aandoeningen rust. Om die reden ben ik in 2013, samen met onder meer de Staatssecretaris van VWS, GGZ Nederland, UWV, VNG, VNO en vertegenwoordigers van cliënten in 2013 het project Mensenwerk gestart. In eerdere brieven (onder meer brief van 25 november 2015, Kamerstuk 28 719 nr 95) heb ik u over dit project geïnformeerd.
Het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking vereist een aanpak die is toegesneden op de persoon om wie het gaat. Maatwerk is hierbij geboden. Dat geldt ook voor mensen met psychische aandoeningen. Bij mensen met psychische aandoeningen worden de mogelijkheden om te werken vaak te laag ingeschat. Het vaak wat sombere beeld dat werkgevers, gemeenten, de GGZ en de betrokkenen zelf van die mogelijkheden hebben, strookt niet altijd met wat feitelijk mogelijk is. Veel mensen met een psychische aandoening willen werken en blijken dat ook te kunnen als zij (en ook hun werkgever) de juiste ondersteuning krijgen. Inzet van de door de GGZ ontwikkelde re-integratiemethode Individuele Plaatsing en Steun (IPS), bijvoorbeeld, kan in die ondersteuning voorzien. IPS is bewezen effectief. Internationaal wetenschappelijk onderzoek toont dat aan, maar ook uit toepassing in Nederland blijkt dat inmiddels (zoals in Amsterdam, waar jonge mensen die een psychose hebben via IPS aan werk worden geholpen).
Het hebben van werk blijkt de psychische gezondheid vaak ten goede te komen («werk als medicijn»).
Is er voldoende expertise bij gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om psychische problemen bij mensen te herkennen?
Het herkennen van psychische problemen bij mensen die een uitkering ontvangen is belangrijk. UWV en gemeenten hebben op dat vlak afgelopen tijd ervaring opgebouwd.
UWV en GGZ-Nederland hebben in 2016 een convenant gesloten en werken als uitvloeisel daarvan voor de groep met psychische aandoeningen op uitvoeringsniveau steeds meer samen. Uitwisseling van kennis/expertise heeft plaatsgevonden, ook over de herkenning van psychische problemen.
Voor gemeentelijke consulenten, die onder de Participatiewet vaker met mensen met psychische aandoeningen in aanraking komen, heeft Divosa een handreiking opgesteld. Het herkennen van en omgaan met psychische problemen is daar een onderdeel van. Ook zijn cursussen georganiseerd.
Genoemde initiatieven juich ik toe. Tegelijkertijd zou het niet goed zijn als UWV en gemeenten zouden ambiëren expertise te kopiëren die bij de GGZ uit de aard van haar zaak voorhanden is. Dat zou even onwenselijk zijn als onmogelijk. Juist door samenwerking komt die GGZ-expertise op verantwoorde wijze beschikbaar.
Acht u gemeenten en UWV op dit moment voldoende in staat om mensen met psychische problemen aan het werk te helpen?
Onderzoek wijst uit dat mensen met psychische problemen aan het werk helpen veel beter lukt als UWV/gemeenten in dat streven samenwerken met de GGZ. Maar duidelijk is ook dat het ontwikkelingsstadium van de samenwerking tussen GGZ en UWV/gemeenten in arbeidsmarktregio’s zeer uiteenloopt. Veel regio’s zijn in die samenwerking nog beginnend. Specifiek met het doel om de samenwerking tussen de domeinen GGZ en Werk en Inkomen in de arbeidsmarktregio’s te stimuleren, heb ik een financiële impuls van 3,5 mln vrijgemaakt. 31 arbeidsmarktregio’s hebben in reactie op mijn uitnodiging een samenwerkingsplan GGZ-Werk en Inkomen ingediend. Via deze plannen stimuleer ik dat GGZ, UWV en gemeenten hun expertise bundelen, afstemmen over de inzet van hun instrumentarium en die afstemming in hun werkprocessen integreren. Met behulp van onderzoek wil ik bovendien bevorderen dat regio’s gedurende de uitvoering van hun plannen maximaal van elkaar kunnen leren.
Wat zijn de knelpunten in de samenwerking tussen GGZ-instellingen, UWV en gemeenten, waar de investering van € 3,5 miljoen een oplossing voor gaat bieden?
Onderzoek heeft bevestigd dat de aansluiting tussen het domein Werk en Inkomen en het domein GGZ beter kan. Elk domein heeft eigen methodieken, eigen doelstellingen en een eigen bekostigingssystematiek, waardoor synergiemogelijkheden onvoldoende worden gezien en benut. Uitvoeringsprocessen in het ene domein zijn onvoldoende afgestemd op die van het andere. Daardoor is de hulp die mensen met een psychische aandoening krijgen om werk te vinden, onvoldoende geïntegreerd, en daardoor minder effectief. Met deze financiële impuls beoog ik de gewenste samenwerking te ondersteunen, de ontwikkeling van gezamenlijk regionaal beleid te stimuleren, en te bevorderen dat de samenwerking tussen de domeinen GGZ en Werk en Inkomen structureel in de werkprocessen wordt opgenomen en versterkt, waardoor de kwaliteit van de ondersteuning van mensen met psychische aandoeningen wordt verhoogd.
Deelt u de mening dat € 3,5 miljoen een druppel op een gloeiende plaat is om GGZ-instellingen, UWV en gemeenten met elkaar te laten samenwerken om mensen met psychische problemen goed te helpen?
Nee. De samenwerking is afhankelijk van de wil, de kennis en het enthousiasme van de mensen die in het veld het werk doen. De professionals die werkzaam zijn voor een GGZ-instelling, de klantmanagers van gemeenten, en de medewerkers van UWV. Bestuurlijk draagvlak en steun vanuit het management zijn daarbij onmisbaar. Ik ben daarom verheugd met het feit dat alle 31 samenwerkingsplannen zijn ondertekend door de verantwoordelijk wethouder van de centrumgemeente, het hoofd van het betreffend UWV-regiokantoor, en de directeur van een grote GGZ-instelling. De middelen uit de impuls zijn bedoeld als stimulans, waardoor de samenwerking vervolgens structureel in de werkprocessen kan worden geborgd.
De uitvoering van de samenwerkingsplannen wil ik onderzoeken om te zien of de partijen in het veld elkaar voldoende vinden, om regio’s in staat te stellen van elkaar te leren, en in beeld te krijgen hoeveel mensen met psychische problemen aan werk geholpen worden. De Kamer zal over de voortgang worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat sociale uitsluiting een risico is voor mensen in de bijstand en dat daarmee het risico op psychische klachten bij mensen in de bijstand vergroot wordt?
Ja, het risico op sociale uitsluiting is er. Het stimuleren van participatie, als het even kan in de vorm van werk, en waar nuttig in samenwerking met de GGZ, is daarom van het grootste belang.
Zijn er gegevens over de ontwikkeling van het aantal mensen in de bijstand dat psychische zorg krijgt in de afgelopen jaren? Zo ja, is dit aantal gestegen sinds de invoering van de Participatiewet in 2015? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar deze ontwikkeling?
Het onderzoek dat de aanleiding vormt voor uw vragen, is het eerste onderzoek naar de samenhang tussen uitkeringen en GGZ-zorg. De cijfers hebben betrekking op de periode van voor de komst van de Participatiewet. Ik wil nagaan of eenzelfde of vergelijkbaar onderzoek kan worden herhaald, zodat ook de ontwikkelingen in de jaren waarin de Participatiewet van kracht is zichtbaar worden.
Is er een verband tussen hoe streng gemeenten de Participatiewet en WWB-maatregelen toepassen en het aantal mensen met psychische klachten in die gemeenten?
Daarover is mij geen onderzoek bekend.
Het advies van de Coöperatie Laatste Wil omtrent een zelfdodingsmiddel |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dit middel doodt mensen, en wij maken ons druk om een beetje fipronil»?1
Ja.
Bent u op de hoogte om welk conserveringsmiddel het hier gaat? Zonder de naam ervan in uw beantwoording te noemen, klopt het dat dit middel legaal verkrijgbaar is in Nederland? Klopt het dat slechts 2 gram ervan nodig is voor zelfdoding? In welke volumes wordt dit middel verstrekt en hoeveel mensen kunnen daarmee een eind aan hun leven maken?
Is het middel traceerbaar bij bijvoorbeeld bloedonderzoek? Is een natuurlijk overlijden ermee te ensceneren door kwaadwillenden ofwel hoe kan worden geconstateerd dat het middel bij moord gebruikt is?
Kunt u reageren op de stellingname van hoogleraar gezondheidsrecht Joep Hubben dat «de werking van het middel niet bekend is, er geen onderzoek is gedaan naar de veiligheid, er geen enkele controle is en er geen serieuze waarborgen zijn»?
Is het middel getest op mensen? Wat vindt u ervan dat in de media concrete claims en adviezen circuleren, bijvoorbeeld als het gaat over «rustig mee in slaap vallen», «2 gram in 50 milliliter water» en »raadzaam een pijnstiller tegen hoofdpijn te nemen»?
Wat vindt u van de uitspraak van de Coöperatie Laatste Wil dat «het jammer zou zijn» als de naam van het middel uitlekt? Deelt u de mening dat het ondoenlijk is om de kennis over dit middel te willen beperken tot een kleine groep mensen, en dat alleen al daarom alles op alles gezet moet worden om te voorkomen dat deze lugubere plannen doorgaan?
Ik denk dat het naïef is van de Coöperatie Laatste Wil om te veronderstellen dat de naam van het middel niet buiten de kring van leden bekend zal worden, zeker gezien de snelle verspreiding van informatie via het internet, en meer specifiek via sociale media. Het hangt af van de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een strafbaar feit. Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 9, 10 en 11.
Bent u, gelet op uw antwoorden bij vraag 2 tot en met 6, bereid de vrije verkrijgbaarheid van dit conserveringsmiddel als dodelijk middel tegen te gaan, al dan niet met aanvullende regelgeving?
Het is mij niet bekend of het betreffende middel inderdaad een conserveringsmiddel (voor voedingsmiddelen of voor andere producten) is. Veel stoffen zijn bij een zeer hoge inneming giftig. Het feit dat een middel bij overdosering schadelijk of zelfs dodelijk kan zijn, is niet altijd reden de verkrijgbaarheid daarvan te beperken. Het zou immers kunnen betekenen dat een middel niet meer gebruikt kan worden voor algemeen aanvaarde doelen, zoals voedingssuppletie, zelfmedicatie, ongediertebestrijding of huishoudelijke toepassingen. Als het een stof betreft die bij de voedingsmiddelenproductie of in andere bedrijven gebruikt wordt, is wetgeving van kracht om de werknemer en de consument te beschermen tegen gevaarlijke stoffen. Als overdosering van een stof in de levensmiddelenindustrie een ernstig risico met zich kan meebrengen, wordt van de bedrijven op basis van de voedingsmiddelen- en Arbowetgeving geëist dat zij voorzorgsmaatregelen nemen om gevaar voor de consument of de werknemer te voorkomen.
Deelt u de mening dat het buitengewoon onzorgvuldig en zelfs gevaarlijk voor mensen is als de Coöperatie Laatste Wil adviezen geeft aan mensen die zij niet kent, waarbij zij niet weet in welke situatie mensen verkeren en aan wie mensen het middel vervolgens verstrekken?
Het verspreiden van informatie over een dodelijk middel zonder duidelijke waarborgen baart mij zorgen, zeker als deze informatie ook beschikbaar komt voor mensen die zich in een kwetsbare periode van hun leven bevinden. Hoewel ik het invoelbaar vind dat mensen meer regie wensen over hun eigen levenseinde, is het van groot belang dat dit niet ten koste gaat van de veiligheid of het veiligheidsgevoel van anderen. Zorgvuldigheid, in de vorm van een wettelijk kader met voldoende waarborgen, beschouwt het kabinet als essentieel, zoals ook staat beschreven in de reactie op het rapport van de commissie Schnabel.2
Kent u de uitspraak van de Hoge Raad dat iedere gedraging van een burger die zelfdoding mogelijk of gemakkelijker maakt, strafbaar is? Deelt u de mening dat er met het verstrekken van informatie over het betreffende dodelijke conserveringsmiddel sprake is van strafbare hulp bij (groep)zelfdoding door de Coöperatie? Deelt u de mening dat de coöperatie hierbij geen beroep kan doen op een noodtoestand (zoals bevestigd in de zaak-Heringa), aangezien zij zonder selectie vooraf informatie gaan geven over dit dodelijke poeder?
Artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft een strafbaar feit pleegt, indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt. In de vragen 9, 10 en 11 wordt gevraagd of de in de vragen genoemde specifieke situaties onder de reikwijdte van artikel 294 Wetboek van Strafrecht vallen. Bij de beantwoording van de vragen van de heer Van der Staaij tijdens het mondelinge vragenuur van 5 september jl. heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat het niet aan hem is om individuele gevallen te beoordelen. Het is het Openbaar Ministerie dat op basis van de feiten en omstandigheden beslist of er in een specifiek geval aanleiding is een opsporingsonderzoek in te stellen en een vervolgingsbeslissing te nemen. Mocht het Openbaar Ministerie daartoe besluiten, dan is het uiteindelijk aan de rechter om de feiten te wegen en te waarderen en te beslissen of er sprake is van strafbaar handelen.
Maakt een groothandel die weet dat een bestelling voor zelfdoding gebruikt gaat worden dan wel kan gaan worden, zich volgens u ook schuldig aan strafbare hulp bij zelfdoding?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het onderling uitwisselen van dit poeder hulp bij zelfdoding betreft? Zijn mensen die het conserveringsmiddel in groepsverband aanschaffen en met elkaar delen, zoals de coöperatie adviseert, volgens u daarom ook strafbaar?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is deze coöperatie vanwege strijd met de openbare orde of de goede zeden of vanwege het voorkomen van strafbare feiten te verbieden dan wel in ieder geval onmogelijk te maken nog langer adviezen te geven die behulpzaam zijn bij zelfdoding?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld, gelden er op basis van de jurisprudentie hoge eisen voor een dergelijk verbod.3 Wil een verzoek tot verbodenverklaring kans van slagen hebben dan moet bijvoorbeeld kunnen worden aangetoond dat er sprake is van een werkzaamheid waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kan worden geduld op straffe van ontwrichting. Het verbieden van een rechtspersoon vormt immers een ernstige inbreuk op het grondrecht van vrijheid van vereniging en vergadering waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen. Of in deze specifieke casus aanleiding bestaat een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek in te dienen is eveneens aan het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u van de voorwaarden op basis waarvan de Coöperatie Laatste Wil voornemens is dit middel te verstrekken, onder meer dat iemand minimaal 18 jaar en een half jaar lid van de coöperatie moet zijn? Deelt u de mening dat de veiligheid van mensen en het veiligheidsgevoel in onze samenleving in het geding komen als een dergelijk middel zonder noemenswaardige drempels beschikbaar komt?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Coöperatie Laatste Wil in het licht van overheidsbeleid gericht op preventie van zelfdoding, onder andere via subsidies voor 113 Online?
Gelet op het suïcidepreventiebeleid van de rijksoverheid, acht het kabinet het verspreiden van de naam van een middel voor zelfdoding ongewenst. Het beleid van de overheid is erop gericht zelfdoding en suïcidaliteit zo veel mogelijk te voorkomen door vroegtijdiger signaleren van suïcidaliteit, verbeteren van kennis over het spreken over suïcidaliteit en het doorbreken van het taboe om hierover te spreken. Het spreekt vanzelf dat we als samenleving maar ook zeker als overheid willen voorkomen dat mensen in hun wanhoop in eenzaamheid sterven omdat ze geen perspectief meer zien. Het kabinet heeft 113Zelfmoordpreventie hierin een cruciale rol gegeven en vanuit het Ministerie van VWS worden onder andere de directe hulpverlening door deze organisatie en het overdragen van kennis en inzicht over suïcidaliteit aan beroepsgroepen maar ook breder in de samenleving, gesubsidieerd. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de stappen die op dit terrein zijn gezet.
Kunt u schetsen wat de consequenties voor artsen zijn, bijvoorbeeld als bijwerkingen dusdanig uitpakken dat eventuele omstanders de huisarts of 112 benaderen?
Indien artsen in dergelijke gevallen benaderd worden dienen zij conform de bestaande wet- en regelgeving, waarin verankerd is dat zij de hulp van een goed hulpverlener dienen te betrachten, de benodigde hulp te bieden. Dit is niet anders dan in alle andere situaties van een poging tot zelfdoding waarbij de medische hulp van een arts is ingeroepen.
Is de Coöperatie Laatste Wil al gestart met het geven van adviezen of wanneer zal de Coöperatie hiermee starten? Bent u bereid het Openbaar Ministerie een onderzoek te laten instellen of deze activiteiten in overeenstemming zijn met de wet voordat een grote groep eenvoudig toegang krijgt tot het middel met alle mogelijke gevolgen van dien?
Navraag bij de Coöperatie Laatste Wil leerde dat zij de kennis over het dodelijk middel nog niet hebben gedeeld met hun leden. Ze hebben het voornemen in het najaar regionale informatiebijeenkomsten voor leden te organiseren, waarin onderwerpen als veiligheid en beheer, maar ook zorgvuldig sterven in eigen regie aan de orde zullen komen.
Ten aanzien van de tweede vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 9, 10 en 11.
Het bericht dat huisartsenposten overbelast zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Ineen, waaruit blijkt dat huisartsenposten overbelast raken?1
Ja
Acht u het wenselijk dat steeds meer personen met complexere problematiek bij de huisartsenpost terecht komen, met als gevolg dat personen met minder urgente problemen langer moeten wachten?
Ik vind het belangrijk dat personen die zich tot de huisartsenpost wenden als daartoe aanleiding is en dat zij daar zo snel als mogelijk geholpen worden.
Hoe verklaart u de toename van personen met een complexere zorgvraag bij de huisartsenpost?
Uit de marktscan acute zorg van de NZa die ik u vorige maand heb toegezonden (Kamerstuk 29 247, nr. 236) blijkt dat het aantal huisartsenpost (HAP)-contacten tussen 2013 en 2016 met 7,4% is toegenomen. Specifiek is het aantal consulten (2,4%) en telefonische contacten (3,7%) toegenomen en het aantal visites afgenomen (3,5%). Uitvraag door de NZa onder huisartsen laat de volgende oorzaken zien: mensen gebruiken de HAP als alternatief voor een regulier huisartsenbezoek, patiënten zijn steeds bekender met de HAP, het aantal ouderen met complexe zorgvragen neemt toe, mensen wonen langer thuis waardoor zij vaker met klachten in de spoedzorgketen terecht komen. Daarnaast ziet de NZa de toegenomen samenwerking (en daarmee substitutie) tussen spoedeisende hulp (SEH) en HAP mogelijk ook als een reden voor de toename van het aantal patiënten op de HAP.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat huisartsenposten in toenemende mate doorverwijzen naar ambulancezorg? Heeft u in het Ineen-onderzoek gelezen dat dit in sommige regio’s in een paar jaar tijd is toegenomen van 400 naar 1300 keer per jaar? Heeft de ambulance genoeg capaciteit om dit op te vangen? Kunt u dit toelichten?
In de benchmark huisartsenposten 2016 van InEen wordt aangegeven dat de daling in het aantal visites door huisartsen lijkt te corresponderen met een toename in het aantal visites dat wordt overgedragen aan de ambulancedienst. Het aantal telefonische consulten dat een zorgvraag met een hoge urgentie betreft is namelijk gestegen terwijl het aantal visites is gedaald. Dit doet InEen vermoeden dat in ieder geval een deel van de telefonische consulten een visite betreft die door de huisartsenpost is overgedragen aan de ambulancedienst. De NZa geeft in de marktscan acute zorg aan dat een stijging in de inzet van ambulancediensten mogelijk verklaard kan worden doordat andere zorgverleners zoals de huisarts vaker een beroep doet op de ambulancezorg. Dit kon de NZa echter niet met de beschikbare cijfers nagaan.
De capaciteit van de ambulance-eenheden is tussen 2013 en 2016 gemiddeld met 5.6% gestegen en houdt met enige vertraging gelijke tred met de benodigde capaciteit in het Referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg. Het opleiden en werven van ambulancemedewerkers kost immers tijd, waardoor de capaciteitsstijging pas later zichtbaar is. Dit is voor de komende jaren een belangrijk aandachtspunt, waarover ik met de sector in gesprek blijf.
Hoe is het mogelijk dat in 2016 huisartsen 124.000 meer verrichtingen uitvoerden zonder dat het budgettair kader is uitgebreid?2
De stelling dat het budgettair kader niet is uitgebreid is onjuist. Het budgettair kader huisartsen- en multidisciplinaire zorg waarbinnen ook de huisartsenposten vallen is de afgelopen jaren elk jaar met 2,5% verruimd. In de hoofdlijnakkoorden huisartsenzorg 2018 is afgesproken dat een 2,5% verruiming ook in 2018 weer het geval zal zijn. Het is aan huisartsen, huisartsenposten en zorgverzekeraars om binnen deze ruimte afspraken te maken.
Erkent u dat de spoedzorg aan alle kanten verstopt is geraakt? Welke concrete stappen gaat u ondernemen om dit aan te pakken?
Er is zeker sprake van een probleem, ik heb dat ook in meerdere debatten en kamerbrieven met uw Kamer gedeeld. Zowel het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) als de NZa geven aan dat de druk op de acute zorg nog steeds een feit is. Gelet op de demografische ontwikkeling zal de druk de komende jaren alleen maar toenemen. Dat betekent dat er iets moet gebeuren. Gelukkig is de toegankelijkheid van de acute zorg als geheel en het belang van patiënten op dit moment niet in gevaar, aldus de NZa. Het LNAZ geeft aan dat in alle regio’s afspraken zijn gemaakt om te borgen dat een vitaal bedreigde patiënt tijdig de benodigde zorg ontvangt.
Er is niet één oorzaak aan te wijzen voor de toegenomen druk op de acute zorg keten en de situatie verschilt per regio. In de gehele keten van de acute zorg moet er iets gebeuren; van ambulancediensten, huisartsen en huisartsenposten, ziekenhuizen, GGZ-crisisdiensten, wijkverpleging, eerstelijns verblijven en verpleeghuizen, tot aan de SEH. En bij voorkeur binnen de regio’s omdat zij weten waar het aan schort en maatwerkoplossingen kunnen bieden. Zij kennen de demografische en geografische omstandigheden en kennen het zorgaanbod. De partijen zijn hier binnen de Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZen) al druk mee aan de slag. Ook hebben de veldpartijen in het Hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg 2018 afgesproken dat zij acties voor de aanpak van deze problematiek zullen ondernemen, en zij hebben besloten daarvoor de aanbevelingen die de NZa in de marktscan acute zorg doet als uitgangspunt te nemen. En natuurlijk onderneem ook ik op vele fronten actie, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brieven over dit onderwerp aan de Tweede Kamer van 5 oktober 2016 (Kamerstuk 29 247, nr. 225), 22 december 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 94), 15 februari 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 229) en 20 juni 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 234).
Ziet u in dat het per direct stoppen van het sluiten van de verzorgingshuizen en het terugdraaien van de beddenafbouw in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) een wezenlijk deel van de oplossing is voor het wegnemen van de hoge werkdruk op de huisartsenpost? Kun u dit toelichten?
Het kabinet heeft belangrijke stelselwijzigingen doorgevoerd, zoals de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw, de decentralisaties naar de gemeenten en de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz). Dit om mensen juist in staat te stellen zoveel mogelijk kwaliteit van leven te behouden en zo lang als het gaat thuis, in hun eigen vertrouwde omgeving, te blijven wonen. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten had vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Dit sloot aan op de trend dat mensen langer thuis willen wonen. Mensen met behoefte aan permanent toezicht en/of behoefte aan 24-uurs zorg in de nabijheid kunnen nog steeds aanspraak maken op zorg uit de Wlz en behouden in de Wlz hun recht op een plek in een instelling.
Er is ingezet op het afbouwen van de klinische zorg in de ggz en tegelijkertijd het opbouwen van de ambulante zorg en ondersteuning. Juist omdat het langdurig opnemen van mensen vanwege een ernstig psychiatrische aandoening zeker niet altijd de beste zorg is. Er liggen dus met name zorginhoudelijke argumenten ten grondslag aan de verschuiving van intramurale naar ambulante zorg. Een belangrijk onderdeel van de ambulante zorg die mensen met ernstig psychiatrische aandoeningen ontvangen is onder andere de zorg vanuit het FACT team en de ondersteuning vanuit gemeenten. Via de monitor ambulantisering en hervorming van de langdurige ggz houd ik u op hoogte van de ontwikkelingen op dit gebied. De volgende monitor wordt aan het einde van het jaar verwacht.
Ik ben niet van plan dit beleid terug te draaien, omdat het aansluit bij de wensen van mensen. Ik denk dat de toegenomen werkdruk in de acute zorgketen het beste kan worden aangepakt door middel van de aanpak die ik heb beschreven in mijn antwoord op vraag 6.
Erkent u dat op de korte termijn een deel van de druk op de huisartsenpost zou kunnen worden weggenomen, indien de huisarts zowel overdag als tijdens avond, nacht en weekenduren meer tijd zou hebben per patiënt?
De huisartsenorganisaties LHV, InEen en VPH zijn aanvullend op de eerder genoemde acties een traject gestart om specifiek de werkdruk op huisartsenposten te verminderen. Hierbij kijken zij onder andere naar het beter informeren van mensen wanneer zij zich wel of niet op de huisartsenpost moeten melden, het maken van samenwerkingsafspraken met partners uit de acute zorgketen, het inzetten van aanvullende zorgverleners zoals POH-GGZ of verpleegkundig specialist en naar het optimaliseren van de aansluiting van dag op avond-, nacht- en weekendzorg. Ik heb er vertrouwen in dat deze gecombineerde aanpak de druk op de huisartsenpost gaat verlichten.
Bent u bereid om een groter budget aan de huisartsenzorg toe te kennen, zodat meer huisartsen op minder patiënten kunnen worden ingezet?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht dat zorginstellingen verontrustend vaak verlies leiden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verontrustend vaak lijden zorginstellingen verlies: 40% in de rode cijfers»?1
Ja.
Hoeveel thuiszorgorganisaties gingen in 2015 en 2016 failliet door te lage tarieven?
Ik heb geen overzicht van thuiszorgorganisaties die in 2015 en 2016 failliet zijn gegaan (door te lage tarieven).
Hoe gaat u zorgen dat de thuiszorg in zijn geheel overeind blijft en kwetsbare ouderen in de toekomst nog zorg kunnen ontvangen?
Vanaf 2015 zijn gemeenten op basis van de Wmo 2015 wettelijk verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht kunnen participeren in de samenleving. Gemeenten hebben de beschikking over de middelen en instrumenten om deze verantwoordelijkheid waar te maken. De Wmo bevat verschillende randvoorwaarden die er voor moeten zorgen dat burgers de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben.
De recent in werking getreden AMvB reële prijs Wmo 20152 waarborgt dat gemeenten bij hun inkoop uitgaan van een goede verhouding tussen de prijs en kwaliteit van Wmo-dienstverlening. Daarvoor dienen de gemeenten een reële prijs vast te stellen, op basis van de relevante kostprijselementen zoals gedefinieerd door deze AMvB. De gemeente hanteert deze reële prijs met het oog op kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening als ondergrens voor een inschrijving in de aanbestedingsprocedure. Daarbij moeten de gemeenten en de zorgaanbieder ook in gesprek over het kostenelement «overheadkosten», waarbij zij gezamenlijk moeten bepalen welk percentage nodig is om de organisatie van de zorgaanbieder rendabel te houden. Deze AMvB heeft als doel dat de kwaliteit en continuïteit van de ondersteuning van mensen gewaarborgd wordt door het gemeentebestuur en de gecontracteerde aanbieders. Om gemeenten te ondersteunen in de uitvoering van de AMvB heeft de VNG recent een handreiking uitgebracht en verschillende voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd.
Naast de ondersteuning vanuit gemeenten kunnen kwetsbare ouderen ook verpleging en verzorging krijgen van een wijkverpleegkundige. Ik vind het belangrijk dat hiervoor voldoende aanbod beschikbaar is. Een zorgverzekeraar heeft altijd zorgplicht voor zijn verzekerden. Dat betekent dat de verzekeraar de benodigde zorg voor zijn verzekerden zeker dient te stellen. Dit kan de zorgverzekeraar doen door – als dit nodig is – aanvullende zorg te contracteren bij de betreffende aanbieder of door voor voldoende aanbod in de omgeving te zorgen. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen en heeft aangegeven contact op te nemen met partijen wanneer blijkt dat wijkverpleging niet kan worden geleverd. De NZa zal er bovendien bij de betreffende aanbieders en verzekeraars op aandringen dat zij cliënten duidelijk informeren over waar zij terecht kunnen. Mensen die toch problemen ondervinden met de toegang tot wijkverpleegkundige zorg, kunnen contact opnemen met hun verzekeraar. Als dit niets oplevert, kunnen zij zich melden bij de NZa die hiervoor een meldpunt heeft ingericht.
Klopt het dat de personele kosten in de ouderenzorg oplopen omdat de uitstroom van personeel groter is dan de instroom en dit opgevuld wordt met dure uitzendkrachten? Zo nee, waarom klopt dit niet en komt dit niet voor dan?
In het rapport «Barometer Nederlandse Gezondheidszorg» van EY, waar de Volkskrant in het artikel naar refereert, wordt niet zozeer gesteld dat de personeelskosten zijn gestegen, maar dat deze ten opzichte van de omzetontwikkeling relatief minder zijn gedaald. Het is de instellingen dus niet gelukt om de ontwikkeling van de personele kosten in lijn te brengen met de ontwikkeling van de omzet. In het rapport van EY wordt gesteld dat de lagere daling van de personele kosten met name een incidentele oorzaak heeft. Dit betreft de genoemde nabetaling van de onregelmatigheidstoeslag over de opgenomen vakantiedagen over de periode 2012 tot en met 2016 en de eenmalige uitkering van 1,2% in december 2016. Het rapport doet geen uitlatingen over welke andere factoren gezorgd hebben voor de mindere daling van de personeelskosten
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de 400 miljoen euro extra voor een minimale bezetting in de verpleeghuizen besteedt gaat worden aan meer personeel in plaats van aan het verbeteren van de financiële positie van instellingen? Hoe kunt u dit controleren?
Zorginstellingen moeten zich maximaal inspannen om hun personeelsbezetting zo snel mogelijk op het niveau, zoals beschreven in het «Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg»3 te brengen. Bij de Voorjaarnota 2017 is € 275 miljoen beschikbaar gesteld om deze ontwikkeling te stimuleren4. Werkgevers kunnen deze middelen aanwenden voor de op-, bij- of omscholing van hun medewerkers. Zorgkantoren geven via het proces van de zorginkoop en de contractering invulling aan hun zorgplicht en letten er op dat het «Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg» leidraad is.
Indien in de praktijk blijkt dat de gewenste verbeteringen niet worden gerealiseerd en geen sprake is van samen leren of verbeteren, kan het zorgkantoor in het kader van contractering en inkoop maatregelen treffen. Daarbij kan gedacht worden aan het neerwaarts bijstellen van afspraken over volumes, prestaties en tarieven of het opzeggen van de overeenkomst.
Klopt het dat banken extra rente zullen gaan vragen van zorginstellingen die de 1,5% winstnorm niet halen? Deelt u de mening dat geld dat voor zorg bedoeld is, aan zorg uitgegeven moet worden en niet verloren mag gaan in een gebrekkige bedrijfsvoering?
Het is niet zo dat een tegenvallend resultaat automatisch leidt tot hogere rentelasten voor een zorgaanbieder. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft mij desgevraagd laten weten dat het voor financiers veel belangrijker is dat een zorgaanbieder een toekomstbestendig beleid voert en laat zien zich te kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden en zorgvraag. Dit stimuleert zorgaanbieders juist om de behoefte van hun cliënten centraal te stellen. Natuurlijk is een positief rendement op termijn noodzakelijk om dit waar te kunnen blijven maken, maar uiteindelijk zijn de strategie en visie van een zorgaanbieder leidend. Daarmee wordt juist voorkomen dat gebrekkige bedrijfsvoering leidt tot verspilling van zorggeld.
Worden zorgafhankelijke ouderen zo niet de dupe van het systeem als er hierdoor te weinig zorgverleners aan het bed staan?
Zie antwoord vraag 6.
De uitspraak van de Reclame Code Commissie over de informatievoorziening van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over orgaandonatie |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Reclame Code Commissie van 11 augustus 2017 over de informatievoorziening van uw ministerie over orgaandonatie?1
Ja
Wat voor acties heeft uw ministerie ondernomen op grond van de uitspraak van de Reclame Code Commissie, namelijk dat er in uitingen van uw ministerie niet wordt gewezen op de specifieke invulling van de begrippen «dood» en «overleden» in het kader van orgaandonatie en dat het hierdoor aan het publiek zal ontgaan dat de juridische invulling van deze begrippen in een situatie van orgaandonatie kan afwijken van de gebruikelijke invulling?
Naar aanleiding van de uitspraak van de Reclame Code Commissie (RCC) van 11 augustus jl. wordt in de schriftelijke informatievoorziening over orgaandonatie van het Ministerie van VWS en de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) achter de woorden «dood» en «overlijden» de toelichting geplaatst dat het daarbij gaat om hersendood dan wel hartdood. Ook worden de termen hersendood en hartdood toegelicht en kan men via een link naar de NTS voor nog uitgebreidere informatie ten aanzien van hersen- en hartdood.
Bent u bekend met de uitspraak van de Commissie van Beroep, waarin reeds op 8 november 2016 is geoordeeld dat door uw ministerie in informatievoorziening over orgaandonatie onvoldoende informatie is geboden over de begrippen (hersen)dood en overlijden?2
Ja
Wat is er in de periode sinds 8 november 2016 concreet door uw ministerie ondernomen om de informatievoorziening over orgaandonatie op het onderdeel informatie over de begrippen «(hersen)dood» en «overlijden» te verbeteren? Kunt u hier een overzicht van bieden?
Het Ministerie van VWS heeft op de campagnesite www.orgaandonatie.nu en op de website van het donorregister www.donorregister.nl de reeds bestaande informatie over de vormen van overlijden, namelijk hersendood en hartdood, aangevuld. Ook de NTS heeft op hun site www.transplanatiestichting.nl deze informatie aangevuld en zo nodig verduidelijkt. Op deze websites en op www.rijksoverheid.nl zijn, daar waar het van toepassing was, extra verwijzingen naar deze informatie toegevoegd. Ook alle andere vormen van informatievoorziening, zoals de folder bij het donorformulier en de nieuw ingezetenen brief, zijn daar waar nodig aangepast. Evenals de brochures die door de NTS worden uitgegeven.
Verder is op de websites www.orgaandonatie.nu en www.donorregister.nl een rubriek «medische procedure orgaandonatie» toegevoegd.
Hoe kan het dat uw ministerie in augustus 2017 een oordeel heeft ontvangen van de Reclame Code Commissie over onvolledige informatievoorziening over de omstandigheden rondom orgaandonatie, terwijl zich in het jaar daarvoor al een vergelijkbare uitspraak voordeed en de Kamer u in september 2016 bij motie heeft verzocht om «bij de voorlichting over orgaandonatie niet alleen te wijzen op de noodzaak van meer orgaandonoren maar ook de omstandigheden te schetsen waarin de organen van een orgaandonor gebruikt kunnen worden en de manier waarop dat gebeurt»?3
In mijn antwoord op vraag 4 heb ik toegelicht welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de eerdere uitspraak. Uit de recente uitspraak van de RCC blijkt dat de RCC dit nog niet voldoende vond en aanvullende maatregelen wenselijk achtte.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken met betrekking tot de naar aanleiding van aangenomen moties door u toegezegde acties met betrekking tot de verbetering van de informatievoorziening over orgaandonatie?4
Ik heb geen acties toegezegd naar aanleiding van de aangenomen moties over de verbetering van de informatievoorziening van orgaandonatie. De informatievoorziening wordt continue geactualiseerd en de toegankelijkheid ervan verbeterd. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 14 december 2016 (33 506 nr. 27) zal ook de komende tijd met het aanscherpen van alle informatie worden doorgegaan.
Bent u bereid de informatievoorziening door uw ministerie over orgaandonatie te laten onderzoeken op onduidelijkheden, onvolledigheden en omissies, bijvoorbeeld door een externe groep bestaande uit experts en belangenverenigingen, waarbij u de uitkomsten hiervan kunt benutten om de informatievoorziening te verbeteren? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven en bent u bereid de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle teksten, zowel digitaal als schriftelijk, zullen extern worden beoordeeld en waar nodig op grond daarvan verder worden aangepast. Nu na de laatste uitspraak van de RCC het aanpassen van de websites bijna is afgerond wordt er samen met de Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie van AZ een opzet gemaakt voor het aanbesteden van een onderzoek van de genoemde websites. Ook is er contact gezocht met het expertisecentrum gezondheidsverschillen Pharos. Ik zal de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te stellen.
Het weren van pers en bezorgde inwoners bij een informatiebijeenkomst over de kerncentrale in Tihange |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Ieder land gaat anders om met uitdelen jodiumtabletten»?1
Ja.
Is het waar dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop Nederland en onze buurlanden jodiumtabletten distribueren en dat er in het geheel geen sprake is van overeenstemming in beleid? Zo ja, hoe zijn de verschillen in de verstrekking van jodiumpillen tussen Nederland, België en Duitsland te verklaren in het licht van de antwoorden die u op 16 februari 2017 gaf op vragen van het lid Veldhoven, namelijk dat het Nederlandse beleid van de distributie van jodiumtabletten wordt aangepast aan het beleid van onze buurlanden? 2
In 2014 heeft Nederland de interventieniveaus en preparatiezones voor jodiumprofylaxe afgestemd op België en Duitsland3. Het doel van de harmonisatie was ervoor te zorgen dat het beschermingsniveau in Nederland vergelijkbaar is met dat in de buurlanden en dat Nederland in geval van een ongeval vergelijkbare maatregelen kan treffen. Nederland volgt hiermee ook de laatste internationale standaarden van het Internationale Atoom en Energie Agentschap (IAEA) en de Wereldgezondheidsorganisatie4.
Ondanks het volgen van de internationale standaarden is het niet mogelijk om exact dezelfde afspraken te maken als in Duitsland en in België omdat er verschillen zijn tussen België en Duitsland en we bij de uitvoering rekening moeten houden met verschillen in de organisatiestructuren en werkwijzen in de drie landen. Daarnaast kunnen regionale autoriteiten eigenstandig besluiten tot een aanvullende aanpak. Zo heeft de regio Aken recent gekozen voor predistributie van jodiumtabletten aan de bevolking in plaats van decentrale opslag op gemeenteniveau. De Minister van VWS heeft, in samenwerking met betrokken partijen, voor de Nederlandse situatie uitgewerkt wat de beste manier is om de tabletten beschikbaar te hebben ten tijde van rampen en ongevallen.
Waarom stelt de Autoriteit Nucleaire veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) dat het Nederlandse distributiebeleid in de pas loopt met dat van onze buurlanden als daar in het geheel geen sprake van is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voorkomen beter is dan genezen en dat het sluiten van de verouderde en krakkemikkige kerncentrale in Tihange een betere bescherming tegen een kernramp biedt dan het distribueren van jodiumtabletten?
De veiligheid van nucleaire installaties is in Europa een nationale verantwoordelijkheid. In België is het FANC de toezichthouder op de veiligheid van de Belgische kerncentrales. Het FANC heeft bij de Belgische kerncentrales geen feiten geconstateerd die zouden moeten leiden tot de stillegging of sluiting van de centrales. Volgens FANC voldoen de nucleaire installaties in België aan de veiligheidseisen die internationaal worden gesteld. In Nederland heeft de ANVS, als toezichthouder van de Nederlandse nucleaire installaties, regulier contact met het FANC. Ook neemt een vertegenwoordiger van de ANVS regelmatig als waarnemer deel aan inspecties door de FANC. De ANVS heeft geen aanleiding om aan het oordeel van FANC te twijfelen.
Het besluit tot verruiming van de jodiumprofylaxe is in 2014 aangekondigd. In brieven aan de Kamer van 8 maart 2016 en 21 april 20175 heeft de Minister van VWS besloten hoe aan de verruiming van de jodiumprofylaxe uitvoering wordt gegeven. In die brieven wordt uiteengezet wat de redenen zijn om bij die uitvoering te kiezen voor predistributie en nooddistributie van jodiumtabletten aan specifieke doelgroepen. Tevens werd aangekondigd dat de predistributie in het najaar van 2017 zal plaatsvinden. De distributie van jodiumtabletten houdt geen verband met de ontstane commotie over de kerncentrales in België.
Begrijpt u dat in Limburg de behoefte aan informatie over de risico’s van Tihange groot is?
Ik heb begrip voor deze behoefte. Om die reden dragen de veiligheidsregio’s en het Ministerie van IenM via diverse kanalen zorg voor goede informatievoorziening over nucleaire veiligheid aan de inwoners van Nederland in het algemeen en Limburg in het bijzonder.
Klopt het dat er op 6 september 2017 een informatiebijeenkomst over de risico’s van Tihange voor bestuurders en volksvertegenwoordigers uit de regio wordt gehouden? Klopt het bericht dat bij deze bijeenkomst de pers wordt geweerd, net als bezorgde burgers die zich verzetten tegen de kerncentrale in Tihange?
Op 7 september is door de veiligheidsregio’s Zuid-Limburg en Limburg-Noord een tweetal informatiebijeenkomsten georganiseerd over Tihange. ’s Middags heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij ook de pers aanwezig was. Deze bijeenkomst werd voorgezeten door de directeur publieke gezondheid van Zuid-Limburg. De bijeenkomst die ’s avonds heeft plaats gevonden is tevens bijgewoond door een aantal bezorgde burgers.
Welke invloed kunt u uitoefenen om te zorgen dat de informatiebijeenkomst op 6 september ook door de pers en door bezorgde omwonenden kan worden bezocht?
De bijeenkomsten zijn georganiseerd door de veiligheidsregio’s in Limburg. Ik heb geen behoefte om daar invloed op uit te oefenen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de regiobijeenkomst over de risico’s van Tihange op 6 september 2017?
Vanwege interdepartementale afstemming is het niet mogelijk gebleken de vragen op een dergelijk korte termijn te antwoorden.
Het bericht dat trauma’s bij vluchtelingen slecht worden opgemerkt |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat trauma’s bij vluchtelingen slecht worden onderkend?1
Ja. Uit het bericht komt naar voren dat het gaat om tot Nederland toegelaten vluchtelingen (verder statushouders). Zij hebben met betrekking tot de medische zorg in Nederland dezelfde rechten en plichten als andere ingezetenen van Nederland. Dit betekent dat zij een zorgverzekering dienen af te sluiten en gebruik maken van het reguliere zorgstelsel in Nederland. En hoewel het artikel rept over vluchtelingen, ligt zoals u weet de verantwoordelijkheid voor de – inhoud en kwaliteit – van de medische zorg in Nederland niet bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Deelt u de mening dat het voor de integratie en de baankansen van groot belang is dat zoveel mogelijk vluchtelingen zo snel mogelijk met hun trauma’s geholpen worden?
Het is de inzet van het kabinet dat statushouders zodra ze een verblijfsvergunning ontvangen zo snel mogelijk integreren en participeren in de Nederlandse samenleving. Het is mogelijk dat door traumatische ervaringen psychische klachten ontstaan die van invloed kunnen zijn op iemands functioneren en de integratie. Het is dus belangrijk om aandacht te hebben voor de gezondheid van statushouders.
Asielzoekers in AZC’s kunnen gebruik maken van gewone medische zorg (inclusief verwijzingen naar ziekenhuizen en geestelijke gezondheidszorg (GGZ)). Ook hebben medewerkers van COA en IND aandacht voor eventuele psychische klachten (zie ook antwoord2, zodat wanneer dit nodig is tijdig kan worden geïntervenieerd.
Nadat de asielzoeker een verblijfsvergunning heeft gekregen, dient deze zich te verzekeren tegen ziektekosten en zich daarvoor aan te melden bij een zorgverzekeraar. Wanneer psychische klachten ontstaan, kan betrokkene via de huisarts een beroep doen op medische zorg zoals dat voor iedere ingezetene van Nederland geldt.
Is het waar dat Aram Hasan de enige Syrisch-Nederlandse psychiater is die vluchtelingen in het Arabisch kan behandelen? Zo ja, deelt u de mening dat het van belang is dat er snel meer psychiaters komen die vluchtelingen in hun moedertaal, niet zelden het Arabisch, kan behandelen? Hoeveel gespecialiseerde psychiaters in transcultureel trauma zijn er werkzaam in Nederland?
Het is mij niet bekend of Aram Hasan de enige Syrisch-Nederlandse psychiater is die in het Arabisch kan behandelen. Er zijn echter verschillende psychiatrische ziekenhuizen die gespecialiseerd zijn in de behandeling van mensen met een andere culturele achtergrond met te verwerken trauma. Een tolk kan goed voorzien in het contact tussen patiënt en behandelaar wanneer sprake is van een taalbarrière. Mijn ambtsgenoot van het Ministerie van VWS beschikt niet over gegevens over het aantal gespecialiseerde psychiaters in Nederland dat in transcultureel trauma werkzaam is.
Hoe staat het met de beschikbaarheid van tolken voor psychiatrische hulp aan vluchtelingen? Spreken zij het juiste dialect Arabisch en op welke manier zijn zij getraind om met de gevoelige materie om te gaan? Kunt u dit cijfermatig toelichten?
Voor een antwoord op de vraag over de beschikbaarheid van tolken bij psychiatrische hulp verwijs ik u naar de beantwoording van vragen door mijn ambtsgenoot van het Ministerie van VWS op vragen van het lid Voortman (GroenLinks) met brieven 3 april 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1626) van 5 juli en 2 september 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 3053 en 3417) alsmede de Kamerbrief over schriftelijke reactie op amendementen bij de VWS begroting 2017 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 76).
Op welke manier worden de medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers en Vluchtelingenwerk getraind om trauma’s te herkennen en vluchtelingen met culturele sensitiviteit te begeleiden naar een arts? Wordt deze medewerkers gevraagd actief op signalen hiervan te letten?
Hoor- en beslismedewerkers van de IND worden op verschillende aspecten, die van belang zijn bij het horen en interpreteren van verklaringen, getraind door interne en externe experts. In de standaard opleidingsmodules wordt veel aandacht besteed aan zaken zoals het interpreteren van informatie en omgaan met emoties, het adequaat benaderen van asielzoekers met verschillende culturele achtergronden, alsmede aan duiding van verbale en non-verbale signalen in relatie tot de dagelijkse werkpraktijk. Daarnaast heeft de IND in 2012 besloten dat alle medewerkers die zich bezighouden met het horen en beslissen in asielzaken verplicht de cursus Interviewing Vulnerable Persons dienen te volgen. In deze cursus, een van de cursussen binnen het European Asylum Curriculum van het EASO, leren medewerkers onder andere technieken aan die zij kunnen toepassen wanneer zij bijvoorbeeld getraumatiseerde asielzoekers horen. Medewerkers maken verder gebruik van de openbare werkinstructie 2015/8, waarin handvatten worden gegeven voor het interpreteren van kwetsbaarheden en het bieden van procedurele ondersteuning.
Met betrekking tot de medische zorg kent het COA de zogeheten gidsfunctie gezondheidszorg. Dit houdt onder andere in dat medewerkers van het COA de bewoners kunnen helpen bij het wegwijs maken in het Nederlandse zorgsysteem. Ook worden medewerkers in dit kader getraind om oog te hebben voor het welbevinden van de bewoners en alert te zijn op signalen van zorgelijk gedrag, zoals:
Wanneer COA-medewerkers dergelijk gedrag signaleren, brengen zij de bewoners in contact met professionele hulpverlening. COA-medewerkers kunnen signalen over (mogelijke) medische problematiek ook delen met hun collega’s die de betreffende bewoner in hun caseload hebben en met zorgverleners. Dit gebeurt bij voorkeur via het Multi-Disciplinair Overleg (MDO) op locatie. COA medewerkers volgen ook training over methodisch begeleiden. Daarnaast zijn er trainingen ontwikkeld over het herkennen van slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel, jihadisme en LHBT asielzoekers.
VluchtelingenWerk heeft in al haar trainingen voor medewerkers in de asielketen aandacht voor mogelijke trauma's en besteedt daarbij aandacht aan herkenning en doorverwijzing. Voor de medewerkers in de eerste opvanglocaties waar gestart wordt met de asielprocedure (POL) is een aparte signaleringslijst voor leken ontwikkeld. Aan de medewerkers in die locaties wordt regelmatig (afhankelijk van aantal nieuwe medewerkers enkel malen per jaar) een training door een arts verzorgd. Dit is een voor leken door medici ontwikkelde lijst, gericht op het herkennen van signalen. Ook bij die trainingen wordt aandacht besteed aan doorverwijzen. VluchtelingenWerk is dan de eerste organisatie die met asielzoekers in gesprek gaat en wijst hen op het belang van het medisch advies voorafgaand aan het gehoor door de IND. Sinds de herziening van de asielprocedure in 2010 waarbij het medisch advies is ingevoerd, is deze activiteit versterkt en ook meer opgenomen in de werkwijze in de keten. We geven signalen altijd door aan de advocaat als gemachtigde en indien urgent ook direct aan de medische dienst. Hier is structureel aandacht voor en regelmatig worden signalen in de keten uitgewisseld.
Welke aandacht is er in het inburgeringstraject voor het herkennen en behandelen van trauma’s?
Binnen het inburgeringstraject is geen specifieke aandacht voor het herkennen en behandelen van trauma’s. Een inburgeraar kan bij ziekte (waaronder psychische klachten) wel een verlenging van de termijn of ontheffing van de inburgeringsplicht aanvragen (afhankelijk van de ernst en duur van de klachten).
Wordt de organisatie Psychiaters Zonder Grenzen door Nederland financieel ondersteund? Zo ja, met welk bedrag? Zo nee, bent u bereid te bezien of dit zou moeten gebeuren?
Voor zover ik heb kunnen nagaan ontvangt de organisatie Psychiaters Zonder Grenzen geen subsidie van de Nederlandse overheid. Het staat een ieder vrij om een subsidieverzoek in te dienen bij de overheid. Zo’n subsidieaanvraag wordt vervolgens op zijn merites beoordeeld, waarbij voldaan moet worden aan de subsidievoorwaarden die door verantwoordelijke ministeries zijn gesteld. Gelet op de activiteiten van de organisatie ligt het echter niet voor de hand dat een dergelijk verzoek bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt ingediend.
Want ook al gaat het hier om statushouders, de activiteiten zien op medische zorg en de verantwoordelijkheid voor de medische zorg – aan statushouders in Nederland – ligt bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daar waar het gaat om activiteiten in Syrië verwijs ik graag naar de «Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006».
Herinnert u uw toezegging tijdens het algemeen overleg over opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring van 12 november 2015 aan het voormalig lid Gesthuizen om naar het voorstel van de Vereniging EMDR Nederland te kijken om de therapie «Eye Movement Desensitization and Reprocessing» (EMDR) gratis aan vluchtelingenkinderen te geven? Kunt u toelichten hoe dit verder is verlopen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2110) is er gesproken met de stichting EMDR. Deze gesprekken hebben geleid tot het plan om in een pilot ervaring op te doen met de inzet van kortdurende klinische PTSS behandeling voor de doelgroep. In onderling overleg is voor deze pilot een COA-locatie gekozen. Als gevolg van een snel wisselende groep bewoners bleek het echter niet mogelijk om vanuit deze locatie een (homogene) groep van voldoende omvang te vormen. Hierdoor kon de pilot niet goed worden uitgevoerd. Daarom wordt de groep nu uitgebreid met bewoners uit nabij gelegen locaties.
Overigens is het gebruik van Eye Movement Desensitization and Reprocessing een gangbare en effectieve behandeling bij het verwerken van trauma’s. Daar waar dit aan de orde is kunnen behandelaren gebruikmaken van deze behandelmethode. Het is echter aan de zorgverlener om te bepalen bij welke behandeling de patiënt het meeste baat heeft.
Het bericht dat graniet gedolven wordt door kinderhanden |
|
Maarten Hijink |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat in Nederland verkochte natuursteen door Indiase kinderhanden is gedolven?1
Ja.
Hoeveel Nederlandse bedrijven maken zich schuldig aan de import van door kinderarbeid besmette natuursteen?
Over het precieze aantal Nederlandse bedrijven dat daarbij betrokken is, heeft het kabinet geen cijfers.
Hoeveel kinderen werken in de Indiase natuursteenwinning? Hoe groot is hun relatieve aandeel ten opzichte van het totaal aantal mensen dat in deze sector werkt?
Hierover zijn geen cijfers bekend.
Welke invloed heeft kinderarbeid in de Indiase natuursteenwinning op het leven van deze kinderen?
Het kabinet is van mening dat dit geen werk is dat door kinderen dient te worden uitgevoerd. Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid, veiligheid en ontwikkeling van kinderen.
Is het delven van natuursteen naar uw mening als zwaar te bestempelen? Deelt de mening u dat dit geen werk is dat door kinderen dient te worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u uw ambtsgenoten in India hierop aanspreken? Zo ja, met welke boodschap?
Het kabinet zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten, hetzij bilateraal, hetzij in Europese Unie (EU) en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten, de handhaving van wet- en regelgeving voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling. In de eerstvolgende mensenrechtendialoog tussen de EU en India worden diverse onderwerpen besproken waaronder «mensenrechten en het bedrijfsleven». Nederland zal ervoor pleiten ook de slechte arbeidsomstandigheden in verschillende sectoren op de agenda te zetten.
Er ligt immers een verantwoordelijkheid bij de overheid van India voor een goed functionerende arbeidsinspectie en bevordering van sociale dialoog. Het rapport biedt bruikbare informatie voor bedrijven en de Indiase overheid. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het niet expliciet vermelden in het rapport van de onderzochte productielocaties een complicerende factor is voor de inkopende bedrijven en de Indiase overheid om in deze specifieke gevallen de aanbevelingen op te volgen. De International Labour Organisation (ILO) kan op grond van de fundamentele arbeidsnormen een actieve opstelling van de arbeidsinspectie en sociale partners in deze sector bevorderen. De ILO voert hierover een permanente dialoog met landen, waaronder India. Nederland zal het rapport over de natuursteengroeves dan ook onder de aandacht van het ILO kantoor in India brengen.
Nederland dringt er bij de EU op aan om een meer proactieve rol te nemen bij het bevorderen van due diligence. Binnen de EU roept Nederland op tot het ontwikkelen van een Europees MVO actieplan en dit ook in te zetten bij de implementatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Vooruitlopend op het tot stand komen van een breder EU actieplan spant het kabinet zich met het lopende traject gericht op een natuursteenconvenant in voor een gezamenlijke aanpak van de problemen in samenwerking met de Vlaamse overheid, de Vlaamse natuursteensector en Vlaamse maatschappelijke organisaties.
Wat is de huidige status van het natuursteenconvenant en zijn de in het bericht genoemde bedrijven betrokken bij het opstellen van het convenant?
Het natuursteenconvenant is in de onderhandelingsfase. De in het rapport genoemde bedrijven zijn allen betrokken bij de convenantsbesprekingen.
Wordt van bedrijven die betrokken zijn bij het opstellen en ondertekenen van het convenant verwacht dat zij zich al aan regels met betrekking tot «due diligence» en andere aspecten van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen houden?
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling voor bedrijven om due diligence uit te voeren in hun ketens volgens de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Aangezien het evident is dat misstanden voorkomen moeten worden dienen bedrijven, waaronder ook tussenhandelaren, hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek in hun keten tegen te gaan. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen en deze moeten aanpakken. Als kinderarbeid in de ketens van de genoemde bedrijven als een risico naar voren komt, dan wordt van hen verwacht dat zij maatregelen nemen.
Bedrijven kunnen niet alle misstanden alleen aanpakken. Daarom werken bedrijven samen met de overheid, NGO’s en vakbonden samen aan een natuursteenconvenant om meer slagkracht te realiseren in het oplossen van problemen zoals beschreven in het rapport, zoals kinderarbeid en gebonden arbeid.
Welke sanctiemogelijkheden worden in het convenant opgenomen? Is het bericht over kinderarbeid in Indiase granietgroeven aanleiding dit aan te scherpen?
De aanleiding voor het starten van een initiatief gericht op een IMVO-convenant door de natuursteensector was de hoge mate van risico’s op misstanden in de ketens. De onderhandelingen zijn gaande, de partijen maken gezamenlijk afspraken over hoe misstanden het beste kunnen worden aangepakt.
Welke sanctie hangt bedrijven die niet aan de Wet Zorgplicht Kinderarbeid voldoen boven het hoofd indien zij geen verklaring over kinderarbeid in hun keten indienen dan wel een verklaring inleveren maar waarbij toch kinderarbeid in de keten wordt aangetroffen?
Het wetsvoorstel dat voorligt in de Eerste Kamer stelt voor dat bedrijven die goederen of diensten leveren aan eindgebruikers in Nederland een verklaring moeten indienen bij een toezichthouder, waarin zij verklaren gepaste zorgvuldigheid in acht te nemen om te voorkomen dat die goederen of diensten met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen. Wanneer een bedrijf geen verklaring inlevert of geen gepaste zorgvuldigheid betracht, zou de toezichthouder volgens het huidige voorstel het bedrijf een bestuurlijke boete op kunnen leggen. Bij herhaalde overtreding zou de toezichthouder conform het huidige voorstel strafvervolging kunnen instellen.
Het bericht dat psychologen nog steeds niet positief zijn over de financiering van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Rosanna Nagtegaal van de Universiteit Utrecht, waaruit blijkt dat er onder psychologen sprake is van een blijvende onvrede over de financiering van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)?1
Ja
Acht u het wenselijk dat psychologen weerstand voelen tegen de financiering van de GGZ, vanwege hun «autonomie, de mate van overbodige bureaucratie en de zinvolheid van de regelgeving voor de maatschappij en patiënten»? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, wat gaat u met deze informatie doen?2
De huidige dbc-bekostiging kent zijn beperkingen. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de ggz hebben in de «Agenda voor gepast gebruik en transparantie» aangegeven te willen werken met een bekostigingsmodel dat in het Verenigd Koninkrijk is ontwikkeld. Ik heb daarop de ruimte gegeven om gezamenlijk zo’n bekostigingsmodel te ontwikkelen. Op dit moment werkt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dan ook op voorstel van en samen met organisaties van aanbieders (waaronder het NIP, het Nederlands Instituut van Psychologen), verzekeraars en patiënten in de ggz aan een nieuw bekostigingsmodel voor de basis-ggz, gespecialiseerde ggz en forensische zorg. De insteek is dat dit model beter dan nu het geval is aansluit op de zorgvraagzwaarte en zorgbehoefte van de patiënten. De belangrijkste drager voor de financiering van de gespecialiseerde ggz verschuift naar de zorginhoud: niet langer de tijdsduur van de behandeling, maar de zorginhoud vormt het uitgangspunt van de nieuwe bekostiging. Het model moet ook leiden tot minder administratieve lasten voor aanbieders. Op dit moment wordt het model zorgvuldig ontwikkeld, getest en aangepast. Via deelname aan pilots kunnen professionals hieraan meewerken. Het streven is om in 2020 met deze nieuwe productstructuur te gaan werken.4 Onlangs heb ik de voortgangsrapportage van het traject doorontwikkeling van de productstructuur in de ggz van de NZa aan uw Kamer aangeboden. Hierin wordt ingegaan op de laatste ontwikkelingen in dit traject (Kamerstuk 25 424, nr. 371).
Wat vindt u ervan dat de psychologen die meewerkten aan dit onderzoek op alle fronten negatiever waren over de financiering van de GGZ dan de eerdere onderzoeken uit 2009 en 2010 aantoonden?3
Zie antwoord vraag 2.
Welke conclusie verbindt u aan het feit dat maar liefst 17% van de psychologen ervoor kiest om niet meer via diagnose-behandelcombinaties (dbc’s) en contracten met verzekeraars te werken?
Het heeft mijn voorkeur dat zorgaanbieders zorg leveren via een contract met de zorgverzekeraar. Het al dan niet hebben van een contract heeft echter geen invloed op de bekostiging: elke ggz-zorgaanbieder in de gespecialiseerde ggz declareert op basis van dbc’s, ook als deze zorgaanbieder niet gecontracteerd is. In de generalistische basis ggz wordt gewerkt met zorgvraagzwaarteproducten.
Wat gaat u doen met het gegeven dat ruim een kwart van de ondervraagde psychologen aangeeft het liefst te willen dat de prestatie bekostiging in de GGZ wordt afgeschaft? Bent u bereid hieraan conclusies te verbinden? Kunt u dit toelichten?
In de «Agenda voor gepast gebruik en transparantie», die is opgesteld door organisaties van patiënten, zorgprofessionals (waaronder psychologen) en zorginstellingen, wordt niet gepleit voor het afschaffen van de prestatiebekostiging in de ggz, maar voor voortzetting van de prestatiebekostiging op basis van een nieuw bekostigingsmodel. Ik geef ruimte om dat te ontwikkelen. Ik heb de NZa gevraagd hieraan uitvoering te geven, rekening houdend met een aantal randvoorwaarden (zie daarvoor Kamerstuk 25 424, nr. 292, bijlage 2).
Deelt u de mening dat dit onderzoek het failliet van marktwerking in de GGZ aantoont? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het doel van de invoering van prestatiebekostiging in de ggz was om – via vergroting van de transparantie in de ggz – kwalitatief goede en doelmatige zorg te stimuleren (zie Kamerstuk 25 424, nrs. 160 en 175). Op dat vlak zijn, zowel dankzij de prestatiebekostiging als dankzij de bestuurlijke afspraken die hierover zijn gemaakt, resultaten geboekt. De Algemene Rekenkamer heeft hierover eerder onder andere geconcludeerd dat door de invoering van de prestatiebekostiging meer informatie beschikbaar is gekomen over de geneeskundige ggz en dat sinds de invoering de aandacht in de ggz-sector voor kwaliteit aanzienlijk is toegenomen, al speelt kwaliteit nog duidelijk een te beperkte rol bij de zorginkoop (Kamerstuk 25 424, nr. 341). Ik herken niet dat er in de ggz sprake is van marktwerking.
Dit alles neemt niet weg dat ikzelf en partijen in de ggz van mening zijn dat er verbeteringen in de huidige vormgeving van prestatiebekostiging (een vormgeving op basis van dbc’s) gewenst zijn. Ik heb het pleidooi van de ggz-sector in de «Agenda voor gepast gebruik en transparantie» om de ggz-bekostiging aan te passen dan ook overgenomen en de NZa gevraagd een dergelijk nieuw model te ontwikkelen (Kamerstuk 25 424, nr. 292).
Erkent u dat het belangrijk is dat de beroepsgroep achter de financiering van de GGZ staat? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk dat de verschillende beroepsgroepen uit de ggz achter de bekostigingssystematiek in de ggz staan. Om die reden wordt hun eigen voorstel nu uitgewerkt in samenwerking met de NZa. Bovendien worden de verschillende onderdelen van de systematiek eerst in de praktijk getest door middel van pilots.
Wat gaat u er aan doen om ervoor te zorgen dat de u de beroepsgroep achter u krijgt?
Zie antwoord vraag 7.
Het onderzoek dat een meerderheid van de zorgwebsites geen veilige HTTPS-verbinding heeft |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat een meerderheid van de zorgwebsites geen veilige HTTPS-verbinding heeft?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat zorgwebsites de plicht hebben om gevoelige gegevens optimaal te beveiligen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs allereerst naar de schriftelijke vragen van Kamerleden Dijkstra en Verhoeven (D66) en de antwoorden daarop over de verplichtingen van zorgaanbieders om gegevens te beveiligen en de concrete maatregelen die in dat kader worden genomen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2690).
Wanneer er bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt is het gebruik van HTTPS al verplicht op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Dit heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aangegeven in hun antwoord op de vragen over beveiligde websiteverbindingen door Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF).2 Zoals de overheid die verantwoordelijkheid heeft voor overheidswebsites, zo hebben zorgaanbieders die voor hun zorgwebsites.
Bent u bereid om, in navolging van de verplichting dat overheid websites HTPPS beveiligd moeten zijn, dit ook te verplichten voor websites van zorgaanbieders en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ziekenhuizen en zorgaanbieders om het belang van beveiligde websites te benadrukken en de Kamer hierover te rapporteren? Zo nee, waarom niet?
Met het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» wordt veel aandacht besteed aan de bewustwording op dit onderwerp. Hierin wordt ook dit onderwerp meegenomen. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de veiligheid van de persoonsgegevens.
Ziet u nog andere concrete maatregelen om de beveiliging van medische gegevens van patiënten op websites van zorgaanbieders en ziekenhuizen zo optimaal mogelijk te beveiligen? Zo ja, kunt u deze verder toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Een groeiend aantal basisartsen moet wachten op een vervolgopleiding’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een groeiend aantal basisartsen moet wachten op een vervolgopleiding»1 en het onderzoek dat steeds meer basisartsen geen opleidingsplek tot specialist kunnen vinden?2
Ja, met dien verstande dat het «Koersboek Dedicated Schakeljaar» geen onderzoek betreft dat concludeert «dat steeds meer basisartsen geen opleidingsplek tot specialist kunnen vinden». Dit Koersboek is een weergave van de wijze waarop in de acht universitaire medische centra is gewerkt aan de invulling van het dedicated schakeljaar. Dit is het laatste jaar van de studie geneeskunde, waarin de masterstudent al competenties verwerft die horen bij het eerste jaar van een medisch-specialistische vervolgopleiding.
Deelt u de mening dat de gebrekkige doorstroom een onwenselijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Ervan uitgaande dat de groep afgestudeerde basisartsen zonder opleidingsplaats steeds groter wordt, is het uw doel om deze groep toch een opleidingsplaats tot specialist aan te bieden? Zo nee, hoe ziet u de toekomst van deze groep dan voor zich?
De (initiële) opleiding tot basisarts geeft de mogelijkheid om een vervolgopleiding tot geneeskundig specialist of profielarts te doen. Er bestaat echter geen recht op het doen van een dergelijke vervolgopleiding. Waar het om gaat is of voldoende artsen (en andere zorgprofessionals) worden opgeleid om ook in de toekomst aan de zorgvraag te voldoen. Bij de beoordeling van de vraag wat voldoende is, spelen de ramingen van het Capaciteitsorgaan3 een belangrijke rol. Volgens de meest recente inzichten van het Capaciteitsorgaan, worden bij de huidige instroomaantallen in de basis- en vervolgopleidingen (in de meeste specialisaties) voldoende artsen opgeleid om aan de toekomstige zorgbehoefte te voldoen. Er zijn echter ook nog vervolgopleidingen waarbij de instroom achterblijft bij het aantal beschikbare plaatsen, zoals bij ouderengeneeskunde en publieke gezondheidszorg.
Vindt er adequate afstemming plaats tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de numerus fixus bij de studie geneeskunde aan universiteiten en het aantal opleidingsplekken tot medisch specialist? Kunt u dit toelichten? Stond deze discrepantie tussen het aantal afgestudeerde basisartsen en opleidingsplaatsen tot medisch specialist op het netvlies van beide ministeries? Zo nee, waarom niet?
Ja, er vindt adequate afstemming plaats over vraagstukken rond het opleiden van artsen en verpleegkundigen, waaronder capaciteitsvraagstukken, tussen het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW. In de politieke en maatschappelijke context van de afgelopen jaren paste een verruiming van de instroom in de geneeskundestudie in combinatie met het afschaffen van de loting en de introductie van decentrale selectie. Bij de vormgeving van deze verruiming hebben de ministeries van VWS en OCW nauw samengewerkt.4 Tot op heden is er geen aanleiding gezien om terug te komen van dit besluit. Factoren die in die overweging een rol spelen zijn de zeer lage werkloosheid onder basisartsen (momenteel circa 430 personen op een totaal van 24.000) en het feit dat er verschillende vervolgopleidingen zijn waarbij de gerealiseerde instroom nog achterblijft bij de gewenste instroom.
Wat betreft een discrepantie tussen het aantal afgestudeerde basisartsen en opleidingsplaatsen tot medisch specialist, is het van belang om op te merken dat basisartsen niet alleen een vervolgopleiding tot medisch specialist zouden kunnen volgen. Sterker nog, meer dan de helft van de basisartsen die een vervolgopleiding doen, komt terecht in andere beroepen. Denk aan huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, artsen verstandelijk gehandicapten, sociaal geneeskundigen (artsen publieke gezondheidszorg), bedrijfsartsen en verzekeringsartsen. Daarnaast zijn er ook basisartsen die geen (erkende) vervolgopleiding ambiëren.
Verder is het van groot belang dat vervolgopleidingen de mogelijkheid hebben uit verschillende kandidaten te selecteren op belangstelling, aanleg, capaciteiten en andere aspecten die voor een succesvolle vervolgopleiding en toekomstige uitoefening van de professie van belang zijn.
Om nog beter zicht te krijgen op dit vraagstuk, voert het Capaciteitsorgaan op verzoek van de ministeries van OCW en VWS en van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) op dit moment een scenario-analyse uit naar het reservoir aan basisartsen. Deze analyse komt naar verwachting komend najaar beschikbaar. Mede op basis daarvan kan verder worden bekeken of maatregelen in de sfeer van opleidingsaantallen gewenst zijn.
Hoe verhoudt het tekort in opleidingsplekken zich tot de waarschuwingen uit 2010 van de Nederlandse Zorgautoriteit over het tekort aan opleidingsplekken voor artsen in opleiding?3
De aangehaalde oproep van de NZa om het aantal opleidingsplaatsen voor artsen te verruimen, sloot aan bij de raming van het Capaciteitsorgaan6. In de periode 2010–2013 zijn ruim 300 extra opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld.
Bent u bereid alsnog regie te voeren en beleid te formuleren zodat het gat tussen het aantal beschikbare basisartsen en opleidingsplekken voor medisch specialisten wordt gedicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat dit beleid eruit zien?
Zie het antwoord op vraag 4.
Ziet u verdere concrete maatregelen om te voorkomen dat basisartsen geen vervolgopleiding kunnen doen?
Zie het antwoord op vraag 4.
De het bericht dat medisch specialisten definitief buiten de Wet Normering Topinkomens vallen |
|
Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom in het zorgakkoord van 2013 en in de Evaluatiewet van de Wet Normering Topinkomens (WNT) medisch specialisten vrijgesteld zijn van het WNT-regime?1
De regering heeft er nadrukkelijk voor gekozen om medisch specialisten buiten het toepassingsbereik van de WNT te laten. Dit volgt uit het advies van de Commissie inkomens medisch specialisten (verder: Commissie Meurs) uit 2012 en het Zorgakkoord van 2013. Met de Evaluatiewet WNT is de bestaande praktijk verankerd dat ten aanzien van medisch specialisten die naast hun functie als medisch specialist bij een zorginstelling in deeltijd ook een bestuursfunctie (als topfunctionaris) bij die zorginstelling vervullen, alleen op de werkzaamheden als topfunctionaris de WNT van toepassing is. Het beleid is er de afgelopen jaren op gericht om voor medisch specialisten de loondienst een gelijkwaardige keuze te laten zijn. Zie hiervoor ook de subsidieregeling ter zake. Toepassing van de WNT hierop werkt daarin averechts.
Waarom zijn de (buitensporige) salarissen van medisch specialisten niet openbaar, zoals dit wel geldt voor bestuurders en toezichthouders? Waarom wordt hierin onderscheid gemaakt en waarom mag niet gezien worden wat voor salaris medisch specialisten verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Doordat werkzaamheden als medisch specialist buiten het toepassingsbereik van de WNT vallen, zijn medisch specialisten ook uitgezonderd van de bijbehorende verplichting tot openbaarmaking van bezoldigingsgegegens. Het staat instellingen uiteraard vrij om in hun jaarrekening wel gegevens over de bezoldiging van medisch specialisten op te nemen.
Waarom staat u toe dat een medisch specialist meer mag verdienen dan de Minister-President? Vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
De hoogte en de aard van de bezoldiging van medisch specialisten hangt onder andere af van het feit of zij in loondienst of vrijgevestigd zijn. Loondienst gaat traditioneel gepaard met andere financiële prikkels dan vrije vestiging. De Commissie Meurs constateert gegeven deze andere prikkels in het rapport «Gezond belonen: beleidsopties voor de inkomens van medisch specialisten» dat de mogelijkheden om van overheidswege direct in te grijpen op de bezoldiging beperkt zijn of weinig effect sorteren. De realiseerbaarheid van wettelijke bezoldigingsnormering specifiek voor specialisten wordt door de commissie op juridische gronden en op grond van uitvoerbaarheid op nihil ingeschat.
Vindt u het wenselijk dat bestuurders een maximumbedrag aan ontslagvergoeding kunnen krijgen maar dit niet geldt voor medisch specialisten, die daarmee veel hogere ontslagvergoedingen kunnen innen dan bestuurders en toezichthouders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in het algemeen buitensporige salarissen en ontslagvergoedingen moreel en maatschappelijk ongewenst zijn in het kader van het organiseren van een goede kwaliteit van zorg en het in toom houden van zorgkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorg van goede kwaliteit in combinatie met beperking van de zorgkosten is een breed thema. De Commissie Meurs heeft hierover opgemerkt dat de oplossing van dit vraagstuk niet alleen kan worden gevonden bij ingrepen in de bezoldigingen van medisch specialisten of in hun arbeidsverhouding. De Commissie adviseert om de belangen van de medisch specialist, de zorginstellingen en de samenleving als geheel het beste gelijkgeschakeld kunnen worden door de invoering van integrale tarieven. Per 2015 zijn integrale tarieven voor de bekostiging van medisch-specialistische zorg ingevoerd.
Deelt u de mening dat het geld dat nu besteed wordt aan buitensporige salarissen van medisch specialisten beter besteed kan worden aan zorg? Zo ja, gaat u dit beleid wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor vermeld is bewust gekozen om de bezoldiging van medisch specialisten niet te normeren in het kader van de WNT. Het beleid is er juist op gericht om loondienst aantrekkelijker te maken voor medisch specialisten. Het kabinet is niet voornemens de WNT op dit punt te wijzigen.
De problemen bij Haagse Wijk- en Woonzorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de acties die zorgmedewerkers van de Haagse Wijk- en Woonzorg (HWW zorg) voeren tegen het bestuur omdat zij tegen aangekondigde ontslagen zijn en opkomen voor betere arbeidsomstandigheden en betere kwaliteit van zorg?1
Onlangs heeft op mijn ministerie een gesprek plaatsgehad tussen vertegenwoordigers van HWW en de FNV. Tijdens dit gesprek bleek dat alle betrokken partijen zich inzetten voor goede arbeidsomstandigheden van zorgmedewerkers en voor een goede kwaliteit van zorg. Beide partijen zetten zich ook stevig in om gedwongen ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen. Dat is een goede zaak.
HWW gaf daarin aan in verhouding veel medewerkers op niveau 2/2+ te hebben, terwijl de zorgvraag complexer wordt. Deze veranderende en complexere zorgvraag leidt tot hogere opleidingseisen. De gemeente heeft als zorginkoper niveau 2 weer in de aanbesteding opgenomen, maar in de praktijk blijkt dat niveau 2 beperkt wordt ingezet.
HWW geeft aan in ruime mate gepoogd te hebben om medewerkers op niveau 2/2+ werkzekerheid te kunnen bieden. Medewerkers zijn waar mogelijk opgeschoold, of hebben binnen HWW een andere functie gekregen. Desondanks dreigt voor een 40-tal medewerkers gedwongen ontslag (op een totaal van 1000 medewerkers). Hiertoe heeft HWW in samenwerking met zorginstellingen in de regio met vacatures op niveau 2/2+ voor een deel van de mensen een nieuwe baan kunnen vinden.
Ik heb al vaker aangegeven dat medewerkers op niveau 2 een belangrijke rol kunnen vervullen in de zorg en ondersteuning, en deel uw mening op dit punt dus zeer.
Het is goed om te zien dat in enkele projecten in de regio nu – in samenspraak met verzekeraars – medewerkers op niveau 2 onder regie van een HBO-verpleegkundige worden ingezet. Vooralsnog gaat het hierbij om projecten met relatief kleine aantallen medewerkers.
Hoe oordeelt u over de beslissing van het bestuur van HWW zorg die zorgmedewerkers boventallig wil verklaren, terwijl zorgmedewerkers aangeven dat extra collega’s hard nodig zijn? Kunt u aangeven waarom het bestuur van HWW zorg deze ontslagen doorzet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom HWW zorg zorgmedewerkers wil ontslaan? Is dit omdat zij niet in staat zouden aan de opgeschroefde opleidingseisen te voldoen? Deelt u de mening dat zorgmedewerkers van niveau 2 ontzettend belangrijk werk doen en daarmee onmisbaar zijn in de organisatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Gezien extra wordt geld uitgetrokken voor meer zorgmedewerkers om de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen te verbeteren, hoe oordeelt u over het gegeven dat zorgorganisaties dus nog steeds gedreven en ervaren zorgmedewerkers ontslaan terwijl ze zo hard nodig zijn? Hoe kijkt u hier naar in het licht van het extra geld dat beschikbaar is voor de verpleeghuizen?
In het genoemde gesprek met HWW en FNV is ook het zwartboek aan bod gekomen. Elementen uit dit zwartboek en de genoemde eisen zoals verwoord in vraag 6, vormen een belangrijk fundament van de Arbeidsmarktagenda «Aan het werk voor ouderen». Omdat in brede zin bleek dat sprake is van verwachte personeelstekorten in de zorg in combinatie met onder andere een hoge werkdruk is gestart met het traject van de Arbeidsmarktagenda 2023. Daarvoor heeft het kabinet ook extra middelen beschikbaar gesteld.
Afgelopen zomer is de Arbeidsmarktagenda Aan het werk voor ouderen (verder: Arbeidsmarktagenda) door vele partijen, waaronder het Ministerie van VWS, ondertekend. Het doel is om gezamenlijk op te trekken in het behouden van het huidige personeel in zorg en welzijn, het aantrekken van nieuw personeel in de zorg en welzijn en het toewerken naar een nieuwe manier van werken in zorg en welzijn. Integrale zorgverlening in de toekomst vereist een nieuwe manier van werken. We zetten hierbij maximaal in op een slimme manier van werken («de juiste mens op de juiste plek») en op de inzet van nieuwe technologie in de zorg. Andere partijen willen graag aanhaken bij deze brede beweging die gericht is op kwalitatief goede en integrale zorgverlening aan ouderen. Zorgverzekeraars Nederland heeft aangegeven bij de verdere uitwerking van de Arbeidsmarktagenda betrokken te willen zijn. Dit biedt een goede gelegenheid om in samenspraak met zorgverzekeraars te bezien op welke wijze medewerkers op de verschillende opleidingsniveaus optimaal kunnen worden ingezet vanuit het principe «de juiste mens op de juiste plek».
HWW en FNV onderschrijven beide de Arbeidsmarktagenda. Beide partijen vinden het van groot belang dat een eerste reorganisatie na aanname van de Arbeidsmarktagenda zo goed mogelijk verloopt. De situatie is dan ook nadrukkelijk bezien in het licht van de geest van de Arbeidsmarktagenda.
Wilt u uw reactie geven op het zwartboek dat zorgmedewerkers, familieleden, cliënten en de FNV hebben opgesteld over de problemen die spelen binnen HWW zorg? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 4.
Staat u achter de eisen die de zorgmedewerkers van HWW zorg hebben opgesteld, te weten geen gedwongen ontslagen, vaste gezichten bij de cliënten, dwing zieke medewerkers niet te werken, gezonde roosters die op tijd bekend zijn, heldere interne communicatie,minder werkdruk en meer tijd voor cliënten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom het bestuur van HWW zorg niet in gesprek wil gaan over de redelijke eisen die zorgmedewerkers stellen om te zorgen voor betere zorg en betere arbeidsvoorwaarden? Wat zegt dit tevens over het functioneren van de Raad van Toezicht van HWW zorg?
In aanvulling op het antwoord op vraag 1, 2 en 3 is in het genoemde gesprek naar voren gekomen dat HWW al gedurende langere tijd in gesprek is met de ondernemingsraad en individuele zorgmedewerkers over de uitwerking van het vastgestelde Sociaal Plan. Met betrokken zorgmedewerkers is op individuele basis bezien welke mogelijkheden aanwezig waren om tot een nieuwe passende werkomgeving te komen.
Klopt het dat voormalig bestuursvoorzitter, mevrouw Van Atteveld, vorig jaar een salaris ontving van 135.668 euro en tevens een vertrekpremie van 75.000 euro? Wat vindt u daarvan in het licht van de huidige problematiek binnen HWW zorg? Vindt u dat op deze manier geld voor zorg naar zorg gaat?3
De kantonrechter heeft vorig jaar bepaald dat de arbeidsovereenkomst met HWW zorgbestuurder mevrouw drs. A.M.J. van Atteveld werd ontbonden. De door de rechter bepaalde ontslagvergoeding past binnen de maximum vergoeding volgens de huidige regeling van de WNT (Wet Normering Topinkomens) van 75.000 euro. De Raad van Toezicht van HWW benadrukt dat dit afscheid geen gevolgen heeft voor de continuïteit en de kwaliteit van de zorg en diensten die HWW zorg aan haar cliënten verleent.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie SZW over deze situatie binnen HWW zorg? Zijn beide Inspecties betrokken bij deze situatie? Zo ja, kunt u de bevindingen van de Inspecties aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid beide inspecties opdracht te geven onderzoek te doen bij HWW zorg?
De Inspectie van de Gezondheidszorg houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, onder meer op eisen die op basis van de Wkkgz aan de zorginstellingen worden gesteld. De inspectie houdt risicogestuurd toezicht. Dat betekent dat zij haar toezicht richt op de instellingen waar de risico’s het grootst zijn. Het bepalen van dat risico, is een optelsom van diverse elementen. Signalen van patiënten, cliënten, familie en de media zijn daar ook onderdeel van. Als de IGZ daar aanleiding toe ziet zal zij handhavend optreden. Op dit moment ziet de inspectie geen aanleiding om in te grijpen. De IGZ blijft toezien op de ontwikkelingen bij HWW.
De Inspectie SZW geeft aan niet betrokken te zijn en heeft hierover derhalve geen bevindingen.
Bent u bereid om dit keer wel in te grijpen en te zorgen dat deze problemen zo snel mogelijk worden opgelost? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Uit het antwoord op de vragen 1 tot en met 9 volgt dat door alle betrokken partijen veel acties in gang zijn en worden gezet om ontslagen in de zorg te voorkomen, het personeel voor de zorg te behouden, nieuw personeel voor de zorg aan te trekken en toe te werken naar een nieuwe manier van werken. In het kader van de Arbeidsmarktagenda zal regionale samenwerking tussen zorginstellingen en andere betrokken partijen nog nadrukkelijker als uitgangspunt gaan gelden, waardoor automatisch en op een vroeg moment het overleg met zorginstellingen met relevante vacatures aan de orde zal zijn.