Het helpen van slachtoffers van kinderporno |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kinderpornografie blijft slachtoffers achtervolgen»?1
Ja.
Is er in Nederland eerder onderzoek gedaan naar de ervaringen van slachtoffers van kinderporno? Zo ja, welk onderzoek betreft dit, welke conclusies werden daaruits getrokken? Zo nee, waarom niet en hoe kan er dan effectief beleid worden gevoerd om deze slachtoffers te helpen?
De gevolgen van seksueel misbruik en kinderporno zijn voor slachtoffers en hun omgeving vaak afschuwelijk. Daarom besteedt het ministerie veel aandacht aan hulpverlening aan deze slachtoffers. Over de wijze waarop de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik het beste vormgegeven kan worden zijn verschillende onderzoeksrapporten verschenen. De uitkomsten van deze onderzoeken hebben vertaling gekregen in beleid gericht op slachtoffers van seksueel geweld. Voorbeelden zijn het onderzoek naar het risico van secundaire victimisatie van slachtoffers van zedendelicten van het WODC (2010) en het onderzoek naar de meerwaarde van Centra Seksueel Geweld bij de ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld (Regioplan 2014). Op basis van het laatste onderzoek is bijvoorbeeld besloten tot ondersteuning van de landelijke uitrol van de Centra Seksueel Geweld.
Er wordt daarnaast door de GGD Amsterdam in samenwerking met het AMC longitudinaal onderzoek uitgevoerd onder slachtoffers van seksueel misbruik waarvan ook pornografisch materiaal is gemaakt. De bevindingen van dit onderzoek zullen worden betrokken bij het beleid voor hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik en/of kinderporno. Op dezelfde wijze wil ik ook omgaan met het internationale onderzoek naar slachtoffers van kinderpornografie zoals uitgevoerd door het Canadian Centre for Child Protection. Het feit dat 48 procent van de respondenten van dit onderzoek afkomstig is uit Nederland maakt de onderzoeksresultaten bruikbaar voor de Nederlandse context.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat er nog te weinig bekend is over de behoeften van deze slachtoffers, «waardoor we hen vaak niet kunnen bieden wat ze nodig hebben»? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er meer bekend wordt over hoe deze slachtoffers geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt dan dat die kennis wel beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de nationale politie eerder overwogen om een webcrawler in te zetten die «continu geautomatiseerd het openbare internet afzoekt en melding maakt van kinderpornografisch materiaal, zodat het verwijderd kan worden»? Zo ja, wanneer en waarom wordt een dergelijk hulpmiddel niet ingezet?
Het type webcrawler waar u aan refereert is een methode om bestaand beeldmateriaal op te sporen. Op dit moment wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn voor het inzetten van een dergelijke webcrawler en in hoeverre dit toegevoegde waarde heeft in aanvulling op de reeds bestaande (internet-)opsporingsmethoden van kinderporno. Dit wordt meegenomen in het plan van aanpak kinderporno dat eind 2017 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur dat een webcrawler een efficiënte manier is om kinderporno van het web te verwijderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u om binnen afzienbare tijd het instrument van een webcrawler te laten inzetten? Zo ja, op welke termijn en op welke schaal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vergt het inzetten van een webcrawler extra capaciteit bij de nationale politie, het Meldpunt Kinderporno of een andere instantie? Zo ja, hoeveel fte zou dit bij benadering vergen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er wet- of regelgeving die het gebruik van een webcrawler door de nationale politie in de weg staat? Zo ja, welke wet- of regelgeving betreft dat en kunnen deze belemmeringen worden weggenomen?
Op grond van de Nederlandse wetgeving zijn opsporingsambtenaren bevoegd om gebruik te maken van een dergelijke techniek op het openbare internet. Hierbij gelden de gebruikelijke voorwaarden die van toepassing zijn bij de inzet van iedere opsporingstechniek, onder meer om de privacy van onschuldige burgers te waarborgen en de inzet en de verkregen data toetsbaar en controleerbaar te houden.
Worden slachtoffers van kinderporno op de hoogte gesteld als er in een strafzaak kinderpornografisch werk bekend wordt zodat zij een schadevergoeding kunnen eisen? Zo ja, gebeurt dit ook daadwerkelijk? Zo nee, waarom kan dit niet?
Gevonden beeldmateriaal (dat uit miljoenen afbeeldingen kan bestaan) wordt nu reeds op geautomatiseerde wijze vergeleken met materiaal dat reeds bekend is. Slachtoffers van kindermisbruik worden genotificeerd door de politie of het Openbaar Ministerie (OM) in geval hun misbruikmateriaal wederom opduikt in een onderzoek. Dit gebeurt echter niet automatisch omdat het perspectief van het slachtoffer mede leidend is. De afweging of slachtoffers genotificeerd moeten worden is dus maatwerk. Daarbij houden politie en OM rekening met de ernst en de aard van het misbruik en het belang van het slachtoffer. Het perspectief van het slachtoffer is daarbij wel doorslaggevend: heeft het slachtoffer eenmaal aangegeven op de hoogte te willen worden gehouden van eventueel nieuw misbruikmateriaal dan zal het slachtoffer hierover in beginsel worden geïnformeerd.
In een lopend onderzoek worden slachtoffers via de gebruikelijke procedures van slachtofferzorg op de hoogte gehouden van het van hen gevonden beeldmateriaal. Deze slachtoffers kunnen zich dan ook als civiele partij voegen in het strafproces. Wanneer geen strafrechtelijk onderzoek tegen een verdachte loopt, kunnen eventuele slachtoffers die afgebeeld staan op ouder beeldmateriaal op openbaar toegankelijke internetomgevingen geen schadevergoeding eisen via het strafproces.
Het gebrek aan medische kennis bij sportverenigingen. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Voetbalverzorgers denken te laat aan hartprobleem»?1
Ja.
Is er beleid of zijn er landelijke richtlijnen ten aanzien van de medische kennis die aanwezig dient te zijn bij sportverenigingen? Zo ja, waar is dat te vinden? Zo nee, acht u het wenselijk dat er richtlijnen komen en zo ja, welke?
Er is geen landelijk beleid of wettelijke regels voor medische kennis bij sportverenigingen. Dit is in principe de verantwoordelijkheid van de sportbonden en de verenigingen zelf. Betaald voetbalorganisaties hanteren wel richtlijnen.
Voor fulltime werknemers van sportverenigingen is de Arbowet van toepassing. De werkgever dient ook voor een veilige werkplek te zorgen voor werknemers die minder dan 40 uur per week werken, op grond van Burgerlijk Wetboek, titel 2.
In trainersopleidingen wordt aandacht besteed te worden aan voorkomen en behandelen van blessures2.
Dienen trainers van (lagere) jeugdelftallen bijvoorbeeld in het bezit te zijn van een (kinder-)EHBO-diploma? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 2.
De KNVB heeft aangegeven dat zij in het amateurvoetbal een verplichting daartoe niet realistisch vinden. Dit zou de beschikbaarheid van vrijwilligers verder onder druk zetten.
Bij hoeveel amateursportclubs zijn er automatische externe defibrillatoren (AED’s) aanwezig en hoeveel van deze AED’s zijn ook gecontroleerd?
Uit onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat in 2016 in totaal 44 procent van alle sportverenigingen een AED heeft. Zo heeft 82 procent van de grote verenigingen een AED-apparaat op de vereniging en bij kleine verenigingen is dit 27 procent. Daarnaast hebben veldsportverenigingen vaker een AED-apparaat dan zaalsporten.3
Uit een KNVB-enquête uit 2014 bleek 85 procent van de voetbalverenigingen in bezit van een AED. 80 procent hiervan werd regelmatig gecontroleerd.
Klopt het dat het niet verplicht is om een AED op een sportvereniging te hebben? Zo ja, deelt u de mening dat het hebben van een AED op een sportvereniging wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad niet wettelijk verplicht voor een sportvereniging om een AED te bezitten. Ik ben van mening dat het aanbeveling verdient dat bij sportaccommodaties zoveel mogelijk een AED beschikbaar is.
Kunt u een inschatting maken van het aantal amateursporters dat te maken krijgt met hartproblemen en bij welke sport dit risico het hoogst is? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Hartstichting, RIVM, CBS, NOC*NSF en VeiligheidNL hebben hierover geen specifieke gegevens noch is er een landelijke registratie van acute hartdood bij sport en/of voetbal. Het is mij hierdoor niet bekend wat het aantal sporters met hartproblemen is.
Worden sportverenigingen vanuit de overheid ondersteund bij het verlenen van basale medische zorg? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het landsbesluit van Curacao nr. 17/1922 van 5 september 2017 |
|
Ronald van Raak , André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het landsbesluit van Curaçao nummer 17/1922 van 5 september 2017?
Ja.
In hoeverre klopt het dat de bouw van dit nieuwe ziekenhuis niet alleen vertraagd is, maar ook nog eens 78 miljoen duurder is geworden?
Dit is mij niet bekend, maar dat hoeft ook niet aangezien het een landsaangelegenheid betreft.
Herinnert u zich de zorgen vanuit de Tweede Kamer ten aanzien van de kosten van de bouw van dit ziekenhuis?
Ja.
In hoeverre waren de zorgen vanuit de Tweede Kamer ten aanzien van de kosten van de bouw van dit ziekenhuis dan ook terecht?
Zoals beschreven in de beantwoording van de Kamervragen van 21 augustus 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr.2) zal, in het geval dat de kosten voor de bouw van het ziekenhuis boven het geraamde budget komen of blijkt dat na ingebruikname van het ziekenhuis de jaarlijkse kosten hoger uitvallen dan eerder in de businesscase voorspeld, het land Curaçao daarvoor dekking moeten vinden binnen de eigen begroting. Curaçao is gehouden aan de aflossing- en rentebetalingen aan Nederland (ongeacht wanneer en hoe het nieuwe ziekenhuis in gebruik wordt genomen).
In hoeverre is het wenselijk dat er nu een «Ministeriële regisseur en toezichthouder» wordt benoemd? In hoeverre is het wenselijk dat deze functie betaald wordt vanuit de begrotingspost Gebouwen?
Het besluit van de regering van Curaçao tot het instellen van een «Ministeriele regisseur en toezichthouder» zie ik tegen de achtergrond van de complexiteit en de uitdagingen die gepaard gaan met het HNO-project. De wijze waarop Curaçao uitvoering geeft aan het HNO-project is een verantwoordelijkheid van het land zelf, zo ook de wijze waarop de «Ministeriele regisseur en toezichthouder» wordt bekostigd. Het Cft zal beoordelen of de gevolgen hiervan in de begroting voldoen aan de normen, zoals beschreven in de Rijkswet financieel toezicht.
In hoeverre klopt het dat deze «Ministeriële Regisseur en Toezichthouder» deskundigen en administratieve ondersteuning krijgt? In hoeverre is dit wenselijk? Vanuit welke post in de begroting worden deze kosten gedekt?
Zie antwoord op vraag 5.
Wat zijn de kosten van deze hele afdeling die onder de «Ministeriële Regisseur en Toezichthouder» komt te staan?
Zie antwoord op vraag 5.
In hoeverre waren deze kosten onderdeel van de businesscase uit 2013? Zo nee, welke invloed hebben deze kosten op de businesscase?
Voor zover bekend maken deze kosten geen deel uit van de business case en hebben zij daar dus ook geen invloed op.
De zorg voor zieken en mensen met een beperking in AZC’s |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «doodzieke Amir (10) mag nog niet terug naar zijn ouders in Emmen»?1
Ja. Zoals u weet ga ik niet in op individuele zaken. Ik zal uw vragen daarom in algemene zin beantwoorden. Ook de vragen die zien op de individuele omstandigheden van Amir en zijn ouders.
Wat is het beleid omtrent het verblijf van asielzoekers en/of statushouders die dermate ernstig ziek zijn en/of een zodanige beperking hebben dat de zorgvoorzieningen in of rond asielzoekerscentra (azc’s) onvoldoende zijn? Wat is hierbij de positie van eerstegraads familieleden en/of partners met wie gezamenlijk wordt verbleven?
Wanneer de zorgvoorzieningen in of rond de asielzoekerscentra niet voldoende zijn voor een ernstig zieke of beperkte bewoner, zijn er verschillende mogelijkheden:
In welke mate zijn azc's geschikt voor de opvang van ernstig zieken en mensen met een beperking? Op welke begeleiding kunnen personen met een beperking rekenen? In welke mate zijn de voorzieningen voor personen met een beperking binnen azc's in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
De opvangvoorzieningen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zijn er op (in)gericht om asielzoekers zo goed mogelijk op te vangen. Hierbij is ook rekening gehouden met mensen met een medische aandoening of een beperking. Zo kent het COA speciale woonunits die geschikt en ingericht zijn voor minder validen.
Verder hebben asielzoekers recht op vergelijkbare medische zorg als ingezetenen van Nederland. Net als in de reguliere gezondheidszorg kunnen asielzoekers in bepaalde situaties gebruik maken van thuiszorg, verpleging, verzorging, of aanspraak maken op hulpmiddelen en gelden de volledige aanspraken zoals opgenomen in de Regeling Zorg Asielzoekers.
Het COA is echter geen zorginstelling. Daar waar de zorgvraag het niet toelaat dat een asielzoeker (nog langer) op een asielzoekerscentrum verblijft wordt gezocht naar een zorginstelling, zoals een verzorgingshuis of een verpleeghuis, waar de zorg geboden kan worden die nodig is.
De voorzieningen voor personen met een beperking binnen azc’s zijn in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
Wordt bij de voorzieningen en begeleiding van personen met een beperking binnen azc's onderscheid gemaakt tussen personen mét en zonder verblijfsstatus? Zo ja, waarin uit zich dit onderscheid?
Nee er wordt binnen de opvang geen onderscheid gemaakt in de voorzieningen en begeleiding tussen mensen met en zonder verblijfsstatus.
Kunt u aangeven waarom het in het geval van Amir noodzakelijk is geweest om een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toe te passen? Waren de ouders niet bereid om externe behandeling te accepteren?
Als de Raad voor de Kinderbescherming de situatie waarin een kind verblijft zeer zorgelijk vindt, kan de Raad, indien de Raad van mening is dat de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging weg te nemen, de rechter verzoeken om een voorlopige ondertoezichtstelling. Een verzoek om voorlopige ondertoezichtstelling kan gepaard gaan van een verzoek om uithuisplaatsing indien dit in het belang is van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De ouders worden door de raadsonderzoeker in principe vooraf op de hoogte gesteld van het verzoek om een voorlopige ondertoezichtstelling.
Kunt u verklaren waarom het zo lang duurt (al een jaar) voordat aan het gezin van Amir een woning wordt toegewezen die geschikt is voor een gezin met een kind met een beperking?
Als een gezin een verblijfsvergunning heeft gekregen, gaat de gemeente op zoek naar passende huisvesting voor het gezin. Er kunnen diverse redenen zijn, zoals omvang van het gezin of specifieke voorzieningen in een huis, waardoor het vinden van passende huisvesting meer tijd kost. Zolang geen passende woning is gevonden wordt het gezin opgevangen in een opvanglocatie van het COA.
Hoeveel statushouders wachten momenteel op een aangepaste woning en wat is de gemiddelde wachttijd?
Het exacte aantal vergunninghouders dat wacht op een aangepaste woning is niet beschikbaar. De streeftermijn voor uitplaatsing van vergunninghouders is 3 ½ maand na vergunningverlening, maar deze termijn wordt lang niet altijd behaald. Hoe lang het duurt voordat een vergunninghouder met een bijzondere woonbehoefte uitstroomt, kan per individueel geval verschillen en is afhankelijk van een aantal factoren, zoals gezinssamenstelling, de aard van de lichamelijke of medische beperkingen én de regio van huisvesting. Zeker waar het huisvesting betreft van vergunninghouders die een aangepaste woning behoeven, kan het zoeken naar passende woonruimte langer duren dan de streeftermijn.
Welke plicht rust er op gemeenten om bij toewijzing van een statushouder met een bijzonder woonbehoefte hierin te voorzien en te begeleiden? In welke mate is volgens u aan deze plicht voldaan in het geval van Amir en zijn familie?
Vergunninghouders hebben bij de toewijzing van passende woonruimte dezelfde rechten en plichten als Nederlandse woningzoekenden. En dus ook recht op dezelfde vormen van begeleiding, medische of maatschappelijke ondersteuning of aanpassing van de woning. Het is aan het oordeel van de gemeente of een woning in het individuele geval passend is. Het COA en ook ik treden niet in deze bevoegdheid.
De blijvende chaos binnen Treant |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op welke wijze controleert de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnen Treant? Heeft de IGZ wel aandacht voor «goed bestuur» en toetst zij op het kader Toezicht op goed bestuur»?1 2 3 4 5
Omdat bestuurlijke instabiliteit een risico kan vormen voor de bestuurbaarheid van een zorginstelling en daarmee indirect voor de patiëntenzorg, houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: de inspectie) intensief toezicht op Treant. Dat houdt in dat zij extra (onaangekondigde) inspectiebezoeken uitvoert en regelmatig met de raad van bestuur, raad van toezicht, vertegenwoordigers van de medische staf en Verpleegkundige Adviesraad spreekt. Ook moet de raad van bestuur rapporteren over de voortgang met betrekking tot een aantal verbetermaatregelen. Goed bestuur is een belangrijk onderdeel van dit intensieve toezichttraject en uiteraard wordt het kader Toezicht op Goed Bestuur daarbij toegepast.
Hoe kan het dat Treant een experimenteel bestuursmodel voorstelt in de huidige crisis en is het waar dat de IGZ op geen enkele wijze is nagegaan of Treant dit goed heeft uitgewerkt en onderbouwd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun organisatie. Dat betekent dat de inspectie een voorgenomen besturingsmodel niet vooraf toetst of hier goedkeuring aan verleent. De inspectie ziet er wel op toe dat de wijze waarop een Treant wordt bestuurd, voldoet aan de vereisten van wet- en regelgeving, waaronder de De Wet toelating zorginstellingen (WTZi), Wet kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) en de Governancecode zorg 2017.
Voldoet het nieuwe bestuursmodel aan de Governancecode Zorg? Is hierop getoetst en is goedkeuring gegeven aan het bestuursmodel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de IGZ meer en beter moet gaan controleren en ingrijpen bij Treant? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Ik heb geen enkele reden om te veronderstellen dat de inspectie onvoldoende toezicht houdt bij Treant. Indien de inspectie een negatief effect van het bestuursmodel op de kwaliteit en/of veiligheid van zorg vaststelt, grijpt de inspectie hierop in.
Wanneer is het onderzoek van de IGZ afgerond? Kunt u de bevindingen van de IGZ aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De inspectie blijft de ontwikkelingen op het gebied van het bestuur van deze zorginstelling intensief volgen, totdat de rust aantoonbaar is weergekeerd en de inspectie oordeelt dat het intensieve toezicht kan overgaan in regulier toezicht. De verslagen worden inclusief bevindingen van inspectiebezoeken -onder voorbehoud van bezwaar hiertegen van betrokkenen- door de inspectie actief openbaar gemaakt op haar website. Mocht de inspectie op enig moment een (bestuurlijke) maatregel nemen, dan zal deze -inclusief achterliggende rapporten- ook actief openbaar worden gemaakt.
Kunt u bevestigen dat Treant door de aanhoudende rode cijfers in 2018 € 15 miljoen moet bezuinigen? Hoe verhouden het realiseren van de fusiedoelstellingen en de voorgestelde bezuinigingen zich tot elkaar? Is het realistisch beide programma’s tegelijkertijd in een jaar in te voeren, zeker gezien het experimenteel bestuursmodel wat gehanteerd wordt?
Treant heeft mij desgevraagd laten weten dat het inderdaad € 15 miljoen moet besparen om in 2018 zwarte cijfers te kunnen schrijven. Zoals ik eerder heb aangegeven zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor het inrichten van hun organisatie en een financieel gezonde bedrijfsvoering. Ik heb daarbij geen rol en kan dus niet oordelen over de afwegingen die het bestuur van Treant hierin maakt.
Vindt u het verantwoord dat er het bestuur van Treant gaat sturen op financieel beleid, terwijl de machtsstrijd die gaande is nog steeds niet is opgelost?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u ingaan op constateringen dat de ondernemingsraad (OR) van Treant monddood wordt gemaakt? Vindt u dit acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u hier treffen?
Ik kan daar niet over oordelen. Van Treant heb ik begrepen dat raad van toezicht, raad van bestuur en ondernemingsraad met elkaar in gesprek zijn over het voorgenomen bestuursmodel en de achterliggende voorwaarden. Dit heeft er inmiddels toe geleid dat de ondernemingsraad afziet van een gang naar de Ondernemingskamer.
Begrijpt u dat de OR een zaak bij de Ondernemingskamer aanspant, omdat zij vinden dat zij geen goede informatie hebben gehad om een goede afweging te maken en geen voorstander is van de aanpassing van het bestuursmodel? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitspraak van de Ondernemingskamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat adviesraden binnen zorgorganisaties instemmingsrecht behoren te krijgen over alle zaken die raken aan goed bestuur in plaats van enkel adviesrecht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het van belang dat zorgorganisaties een actief en transparant beleid voeren rondom de omgang met advies- en medezeggenschapsorganen. De belangen van medewerkers en cliënten moeten te allen tijde worden meegewogen in de uiteindelijke besluiten van bestuurders. De rechten van medezeggenschapsorganen voor medewerkers en cliënten zijn vastgelegd in respectievelijk de Wet op de ondernemingsraden (WOR) en de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ).
De WOR voorziet nu al in instemmingsrecht voor ondernemingsraden (OR) bij het wijzigen of intrekken van personele regelingen. Voor andere besluiten die mogelijk gevolgen hebben voor werknemers, zoals reorganisaties, een fusie of grote investeringen, heeft de OR adviesrecht. Wanneer het bestuur een advies niet overneemt, kan een OR beroep aantekenen bij de Ondernemingskamer. Die beoordeelt dan uiteindelijk of dat besluit redelijk is.
Op grond van de WMCZ moeten bestuurders van zorgorganisaties daarnaast rekening houden met het advies van hun cliëntenraden. Voor zover besluiten van een raad van bestuur naar hun aard aan de kern van de zorgverlening raken dan wel direct de leefsfeer van de cliënten betreffen, vind ik dit adviesrecht inderdaad te beperkt. Het aan uw Kamer toegezegde Wetsvoorstel medezeggenschap cliënten zorginstellingen beoogt de medezeggenschap te verbeteren door de rechten van cliëntenraden te versterken en een aantal belemmeringen waar cliëntenraden in hun werk tegenaan lopen aan te pakken. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting door het volgend kabinet bij uw Kamer ingediend (zie Kamerstukken II, 2016/17, 34 550, 6 juli 2017).
Het bericht ‘Het nieuwe product van kinderbeschermers is intimidatie’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het nieuwe product van kinderbeschermers is intimidatie»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Vindt u het wenselijk dat er drangmaatregelen als een product gebruikt worden?
Allereerst wil ik ervoor waken te spreken van drangmaatregelen. Een maatregel refereert aan een door de rechter opgelegde maatregel, het zogenaamde gedwongen kader. Daarvan is nu juist geen sprake bij de hier bedoelde drang.
In de memorie van toelichting op de Jeugdwet wordt drang als volgt beschreven:
«Ook wil het wetsvoorstel de ruimte vergroten om een gezinsvoogdijmedewerker, werkzaam bij een gecertificeerde instelling, nog voordat een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken in te zetten, met als doel ouders te bewegen – al dan niet met zachte drang – tot vrijwillige medewerking. Dit bevordert de continuïteit van hulpverlening.»
In de Jeugdwet is aldus ruimte gelaten voor de inzet van de Gecertificeerde Instelling (GI) voordat een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken. Het betreft inzet in vrijwillig kader met het doel waar mogelijk een gedwongen maatregel te voorkomen. In opdracht van de gemeente kan een jeugdbeschermer in structureel complexe gezinssituaties ingezet worden om de casusregie te voeren, om zo te komen tot een stabiele situatie waarin het kind weer veilig kan opgroeien.
Het gaat hierbij om de inzet van een specifiek soort expertise op het gebied van veiligheid van kinderen in een gezin en het motiveren van ouders om (alsnog) hulp in het vrijwillig kader te accepteren. Ik zie drang als een professionele houding, een attitude, die soms kan helpen om alsnog een doorbraak te bereiken in vrijwillig kader. Het kan en mag nooit zo zijn dat de inzet wordt gebruikt als pressiemiddel.
De term product wordt hierbij voornamelijk gebruikt als financiële term, omdat de inzet van de gezinsvoogdijwerker ook in preventief kader nu eenmaal gefinancierd moet worden.
Klopt het dat drang als een soort tussenvorm is ontstaan onder de nieuwe Jeugdwet, zodat het lijkt alsof het aantal gedwongen maatregelen daalt? Past de drangmaatregel beter in het inkoopbeleid van gemeenten?
Hetgeen nu drang wordt genoemd, is in de aanloop naar de Jeugdwet 2015 al tot ontwikkeling gekomen. Er is de laatste jaren veel geïnvesteerd in de methodische vernieuwing van jeugdbescherming, onder andere in de Vliegwielprojecten en de SWING-projecten. In veel regio’s zijn de inspanningen gericht op het terugdringen van de instroom naar de jeugdbescherming, door betere samenwerking met gezinnen en kinderen en met wijkteams. Als de voor de veiligheid van het kind benodigde hulp vanuit vrijwilligheid op gang komt, heeft dat de voorkeur. Is dat niet het geval, dan staat alsnog de route van gedwongen inzet open.
Gemeenten zijn volgens de Jeugdwet (art. 2.2) verplicht periodiek een plan vast te stellen dat richting geeft aan de door de gemeenteraad en het college te nemen beslissingen betreffende preventie en jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Hierin leggen zij de hoofdlijnen van het (inkoop)beleid vast, met als belangrijk doel het voorkomen van de inzet van zware jeugdhulp en gedwongen maatregelen.
Is het een gevolg van de drangmaatregel dat het aantal jeugdbeschermingsmaatregelen daalde met 2% over de gehele linie en het aantal ondertoezichtstellingen zelfs met 5%? Zo nee, waarom niet?
In de rapportage «Jeugdbescherming en jeugdreclassering 2016» van het CBS is te lezen dat het totaal aantal jeugdbeschermingsmaatregelen in 2016 is gedaald. Op 31 december 2016 waren er bijna 2 procent minder maatregelen actief dan op 1 januari van dat jaar en het aantal ondertoezichtstellingen daalde in 2016 met ruim 5%.
De vraag of het aantal gedwongen kinderbeschermingsmaatregelen is gedaald door de inzet van drang kunnen we niet met zekerheid beantwoorden. De tijdige inzet van passende jeugdhulp is ook een factor van belang in het voorkomen van een gedwongen maatregel. Wel lieten de eerdergenoemde Vliegwielprojecten in de jaren 2012 en 2013 een afname zien van het aantal ondertoezichtstellingen, de duur van de ondertoezichtstelling en de afname van uithuisplaatsingen2.
Hoe vaak is in 2015, 2016 en in de eerste helft van 2017 de drangmaatregel toegepast?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar.
Deelt u de mening dat het verschrikkelijk is dat organisaties in drang een nieuwe manier van geld verdienen zien over de rug van ouders en kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat onschuldige ouders en kinderen hiervan de dupe worden?
Ik deel niet de mening dat organisaties in drang een nieuwe manier van geld verdienen zien over de rug van ouders en kinderen.
In de ene gemeente wordt bijvoorbeeld verwacht dat het wijkteam deze rol op zich kan nemen, in de andere wordt gekozen voor de inzet van medewerkers van de GI om dit te doen. Welke professional het ook is, essentieel is en blijft het gesprek met de ouders en het kind, de uitleg van de stappen en de mogelijke consequenties. Dit alles laat onverlet dat het voor ouders duidelijk moet zijn dat de inzet zonder uitspraak van de rechter3 vrijwillig is en dat ze daar dus niet mee hoeven in te stemmen. Ook moet voor ouders duidelijk zijn dat de weg van bezwaar, klacht en tuchtprocedures open staan, eventueel met ondersteuning door het AKJ.
Deelt u de mening dat alleen een rechter mag bepalen of een kind uit huis geplaatst wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik en dit is wettelijk ook zo geregeld. Een kinderrechter beslist over een gedwongen uithuisplaatsing.
Bent u bereid om tot op de bodem uit te zoeken of hier sprake is van organisaties die een gat in de markt gevonden hebben in het onnodig toepassen van de drangmaatregel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Op dit moment vindt een tussenevaluatie van de Jeugdwet plaats. De verwachting is dat in deze evaluatie ook in wordt gegaan op de toepassing en het effect van drang. Ik laat het aan mijn ambtsopvolger om op basis van de uitkomsten van de tussenevaluatie te besluiten of en zo ja op welke manier nader onderzoek nodig is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg jeugd van 4 december 2017?
Ja.
De achterblijvende resultaten van het Deltaplan Dementie n.a.v. het artikel op Zorgvisie d.d. 21 september 2017 |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de artikelen over het Deltaplan Dementie dat nog weinig concrete resultaten heeft voortgebracht?1 2
Ja.
Bent u regelmatig geïnformeerd over de voortgang van het nationaal actieplan tegen dementie, het Deltaplan Dementie?
Ja, ik heb regelmatig contact met het bestuur van het Deltaplan Dementie. Uw Kamer is ook op verschillende momenten over de totstandkoming en de voortgang van het Deltaplan geïnformeerd, zowel schriftelijk als mondeling.3
Wat vindt u ervan dat het deltaplan tot nu toe nog weinig concrete resultaten heeft opgeleverd voor mensen met dementie en hun mantelzorgers? Denkt u dat het deltaplan concrete resultaten zal gaan opleveren en zo ja, wat is een realistisch tijdspad?
Het deltaplan levert op verschillende niveaus resultaten op, die inderdaad niet altijd direct merkbaar zijn voor mensen met dementie en hun mantelzorgers. Het plan ziet niet alleen op betere zorg en ondersteuning ten behoeve van de burger van nu, maar ook op die van de toekomst.
In 2013 is het onderzoeksprogramma Memorabel door ZonMw gestart. Na beoordeling van de ingediende projecten, zijn de uiteindelijk gehonoreerde onderzoeksprojecten medio 2014 daadwerkelijk gestart. Met een gemiddelde looptijd van 4 jaar, mogen op dit moment nog geen concrete – direct toepasbare – resultaten verwacht worden. Onderzoek naar dementie vergt een lange adem. Dat geldt niet alleen voor het onderzoek dat in Nederland wordt uitgevoerd, maar ook voor het vele – noodzakelijke – onderzoek in het buitenland (waar overigens veel samenwerking en afstemming plaatsvindt).
Het zorgverbeterprogramma Dementiezorg voor elkaar, uitgevoerd door een consortium onder leiding van Vilans, is in maart 2017 gestart. Dit programma richt zich op verbetering van de dementiezorg in de thuissituatie. Cliënten van deelnemende zorgaanbieders kunnen hier binnen een jaar resultaten van merken.
Medio 2016 startte het programma Samen Dementievriendelijk, uitgevoerd onder leiding van Alzheimer Nederland. Mensen met dementie en hun mantelzorgers kunnen hiervan direct resultaten merken. Bijvoorbeeld doordat het personeel in de supermarkt, baliemedewerkers bij banken en gemeenten en taxichauffeurs zijn getraind om goed om te gaan met dementie. Ook mensen in de directe omgeving van iemand met dementie kunnen laten merken dat zij de online training gevolgd hebben. Het werven van dementievrienden loopt voorspoedig. Inmiddels hebben ruim 65.000 mensen getekend voor een dementievriendelijk Nederland.
Kunt u stimuleren dat het deltaplan op korte termijn ook concrete resultaten oplevert voor mensen met dementie en hun mantelzorgers? Zo ja, hoe zien die mogelijkheden eruit?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe het vervolg van het deltaplan loopt nu de ambities als het nationaal register dementie en het zorgportaal niet gerealiseerd zijn en er over de verdeling van de gelden over wetenschappelijk onderzoek grote verdeeldheid is? Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd?
Na de start van het deltaplan bleken het dementieregister en het zorgportaal in de oorspronkelijke opzet niet direct realiseerbaar. Dit hing onder meer samen met de vormgeving van de financiering ervan en (met name) de administratieve lasten verbonden aan een apart register. Dit betekent echter niet dat deze plannen zijn losgelaten. De oorspronkelijke pijlers zijn aangepast. Enerzijds is een pijler gerealiseerd met niet uitsluitend de ontwikkeling van een dementieregister, maar uitbreiding naar zorgverbetering via het programma Dementiezorg voor elkaar. Ontwikkeling van een dementieregister is een onderdeel hiervan, in een andere opzet, waardoor geen extra administratieve lasten ontstaan. Voor het dementieregister zullen gegevens uit bestaande registraties verzameld worden. Binnen het programma Dementiezorg voor elkaar is ook de ontwikkeling van een kennisnetwerk/zorgportaal voor professionals voorzien. Anderzijds is de pijler met het programma Samen Dementievriendelijk opgesteld. Binnen deze pijler wordt ook, door Alzheimer Nederland, gewerkt aan een zorgportaal voor mantelzorgers (www.dementie.nl). In plaats van een algemeen zorgportaal worden nu dus twee specifieke dementiezorgportalen ontwikkeld voor twee verschillende doelgroepen.
Het onderzoeksprogramma Memorabel richt zich zowel op de patiënt van morgen als de patiënt van vandaag. De onderzoeksonderwerpen zijn verdeeld over vier thema’s: «oorzaken en mechanismen van de ziekten», «diagnostiek», «behandeling en preventie» en «doelmatige zorg en ondersteuning». Met ZonMw heb ik bij de start van het programma afgesproken dat er sprake is van een evenwichtige verdeling van de onderzoeksgelden over deze vier thema’s.
Over de opzet van Memorabel zijn zowel bij de start als voor de start van de tweede fase uitgebreide stakeholdersconsultaties gehouden. De programmacommissie is eveneens breed samengesteld uit de diverse geledingen van onderzoekers. Ook drie mantelzorgers van personen met dementie zijn lid van de programmacommissie. Bij elke subsidieronde geven mensen met dementie en hun mantelzorgers een oordeel over de ingediende onderzoeksvoorstellen.
Wegens relatieve ondervertegenwoordiging op het thema «doelmatige zorg en ondersteuning» bij de eerste subsidieronde is hiervoor een extra subsidieronde uitgeschreven. Ook de subsidierondes rond «kennisvragen uit de praktijk» richten zich vooral op onderwerpen uit het thema «doelmatige zorg en ondersteuning».
Ik vind het jammer dat, blijkens het artikel in het NTvG, onderzoekers van mening zijn dat het door hen uitgevoerde type onderzoek onvoldoende gehonoreerd wordt binnen Memorabel. Uit de voortgangsrapportages die ik van ZonMw ontvang, blijkt dat bij de honorering van ingediende onderzoeksvoorstellen rekening wordt gehouden met de voorwaarde van evenwichtige verdeling over de onderzoeksthema’s binnen Memorabel. Wel is het zo dat, net als bij subsidierondes voor ander wetenschappelijk onderzoek, het aantal aanvragen de beschikbare middelen ver overtreft. Hierdoor moeten veel aanvragen afgewezen worden.
Het bericht dat ziekenhuisfusie tussen het AMC en VUmc niet in het belang is van patiënten |
|
Nine Kooiman , Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betreurt dat het belang van patiënten amper is meegewogen bij de fusietoets van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) als het gaat om de fusie tussen het AMC en VUmc?1 2
In haar zienswijze licht de NZa toe niet ervan overtuigd te zijn dat de betaalbaarheid en kwaliteit van zorg zijn gediend met de fusie tussen het AMC en het VUmc.3 Volgens de NZa kan de eventuele macht van partijen leiden tot hogere prijzen en verminderde kwaliteit. Ook noemt de NZa risico’s voor de bestuurbaarheid van de organisatie en schat zij in dat de organisatie na de concentratie «too big to fail» wordt. De zienswijze van de NZa is uitgebracht als input voor het fusietoezicht door de ACM op grond van de Mededingingswet en richt zich dus niet op de wijze waarop de ACM de fusie heeft beoordeeld. De NZa merkt daarbij op dat de huidige wetgeving niet een alles dekkend kader biedt voor de geschetste risico’s.
Voor mij staat voorop dat fusies alleen zinvol zijn als de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg wordt verbeterd. Veel fusies die in het verleden zijn gerealiseerd om deze betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid te bevorderen zijn daar in de praktijk niet in geslaagd. Scherp fusietoezicht is dan ook noodzakelijk om de belangen van patiënten en verzekerden te beschermen. Daarom heb ik de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om het fusietoezicht te versterken. Op 8 april 2016 heb ik terzake ook het wetsvoorstel «Herpositionering taken NZa en deregulering» naar uw Kamer gestuurd. Hierin heb ik maatregelen voorgesteld om het markt- en mededingingstoezicht te versterken, onder meer door bevoegdheden, kennis en expertise bij de ACM te bundelen.4 In dat wetsvoorstel heb ik ook de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling nadere eisen in het kader van de zorgspecifieke fusietoets te kunnen stellen die effectief zijn in het waarborgen van publieke belangen en ook objectief en praktisch uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.5 Ik heb dat wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend omdat ik van mening ben dat de overheid meer eisen aan fusies zou moeten kunnen stellen. Helaas is dat wetsvoorstel door de Tweede Kamer controversieel verklaard.
Ter versterking van het toezicht van de ACM op de zorg heb ik een impuls gegeven aan de capaciteit van de ACM voor haar taken van de zorg, zodat zij kan investeren in meer kennis en expertise van de zorg. Ook heb ik de ACM specifiek verzocht om een analyse en suggesties voor beleid om machtsconcentraties in de zorg tegen te gaan.6 Ik ga er vanuit dat de ACM en de NZa in dit verband samen optrekken. Indien daarbij lacunes in wet- en regelgeving naar voren komen, acht ik het raadzaam dat een nieuw kabinet deze zal ondervangen.
Daarnaast zie ik de zienswijze van de NZa als een serieus signaal naar de raden van bestuur van de ziekenhuizen zelf. Zij dragen de verantwoordelijkheid om een goede kwaliteit van zorg te waarborgen, en dienen er dus ook voor te zorgen dat de fusie de positie van patiënten bevordert of op z’n minst niet verslechtert. Ik ga er ook vanuit dat de ziekenhuizen tevens de door de NZa geschetste zorgen rond de bestuurbaarheid serieus nemen en daar waar nodig maatregelen nemen. Ook verwacht ik dat zorgverzekeraars in de regio het gesprek aangaan om te waarborgen dat zij nu en in de toekomst aan hun zorgplicht kunnen voldoen. Veelal geven de verzekeraars een positief advies op een verzoek tot fuseren. De mogelijkheden voor zorgverzekeraars om voldoende divers in te kopen en niet afhankelijk te zijn van één zorgaanbieder vraagt ook om een kritische blik op voorgenomen fusies. Overigens houdt de NZa toezicht op de naleving van de zorgplicht.
Hoe oordeelt u over de waarschuwing van de NZa dat door de fusie het megaziekenhuis «too big to fail» wordt en bij het omvallen van het ziekenhuis de kosten en negatieve consequenties veel groter zullen zijn dan bij twee afzonderlijke ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het terecht dat de fusie doorgang vindt, aangezien de NZa er niet van overtuigd is dat de publieke belangen zijn gediend met de fusie van AMC en VUmc? Kunt u dit toelichten?3
Het fusietoezicht is wettelijk belegd bij de NZa en de ACM. Het is aan de NZa om in het kader van de zorgspecifieke fusietoets en aan de ACM om in haar concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet te beoordelen of individuele fusies doorgang mogen vinden.
Kunt u uitgebreid ingaan op de risico’s van de fusie die de NZa in haar zienswijze noemt ten aanzien van de publieke belangen betaalbaarheid en kwaliteit?4
In mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb ik de zorgen die de NZa in haar zienswijze noemt samengevat. De volledige zienswijze van de NZa is te vinden op haar website.9
Hoe oordeelt u over de voorspelling van de NZa dat de ziekenhuiscombinatie zoveel marktmacht krijgt, dat prijzen zullen stijgen door de fusie? Vindt u dit wenselijk?
Ik vind het zeer onwenselijk als fusies leiden tot een zodanige mate van marktmacht dat daardoor de prijs van zorg stijgt en of de kwaliteit en toegankelijkheid dalen. De ACM toetst daarom met haar concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet of de marktmacht van partijen als gevolg van de fusie significant zal toenemen. De zienswijze die de NZa heeft uitgebracht dient als input voor die toets van de ACM.
De ACM heeft de voorgenomen fusie onderzocht en in haar analyse onderscheid gemaakt tussen de verschillende activiteiten van de fusieziekenhuizen. Ten aanzien van de basiszorg die partijen verlenen blijven er volgens de ACM door de aanwezigheid van andere ziekenhuizen in de regio voldoende keuzemogelijkheden over. Ook ten aanzien van topzorg concludeerde de ACM dat er voldoende alternatieven in de regio overblijven. De ACM heeft geoordeeld dat de fusie de mededinging niet significant zal beperken en heeft daarom een vergunning verleend.
Wel heeft de ACM toegelicht dat zij gedurende haar onderzoek signalen heeft ontvangen over risico’s die voortkomen uit de positie van AMC en VUmc op het terrein van zeer specialistische en unieke topzorg waarop zowel voor als na de fusie geen alternatieve keuzemogelijkheden bestaan. Ziekenhuizen zouden hun positie op unieke zorg mogelijk gebruiken om onderhandelingen met zorgverzekeraars op het terrein van basiszorg en topzorg, waar wel alternatieve keuzemogelijkheden bestaan, te beïnvloeden ten nadele van patiënten en verzekerden. Op haar website licht de ACM toe samen met de NZa een verkennend onderzoek naar dit risico te starten op grond van de verschillende bevoegdheden waarover zij beschikken. Zie verder antwoord 2, waar ik beschrijf dat ik met het wetsvoorstel «Herpositionering taken NZa en deregulering», dat door de Tweede Kamer controversieel is verklaard, het toezicht had willen versterken.
Erkent u dat ingrijpen van de overheid nodig is om te voorkomen dat de patiënt de dupe wordt van stijgende prijzen door de fusie? Op welke manier bent u voornemens in te grijpen?
Zie antwoord vraag 5.
Met welke redenen heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen informatie of instrumenten om vast te stellen wat de effecten van de megafusie zijn op de kwaliteit van zorg? Gaat u ervoor zorgen dat de IGZ hier direct mee begint?5
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: IGJ (i.o.)) heeft toegelicht dat niet vooraf is te voorspellen wat de effecten van een fusie op de kwaliteit en veiligheid van zorg zullen zijn, maar dat een ingrijpende organisatiewijziging als een fusieproces per definitie risico’s met zich brengt voor onder meer kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGJ (i.o.) heeft toegelicht daarom in aanloop naar, tijdens en na een fusie intensief toezicht op de fuserende zorginstellingen te houden. Als er een negatief effect op de kwaliteit en/of de veiligheid van zorg is, grijpt de IGJ (i.o.) in.
De IGZ meldt dat zij tijdens het fusieproces in nauw contact blijven met de NZa en ACM voor informatie uitwisseling en afstemming, kunt u toelichten waar precies over wordt afgestemd?
Bij de uitvoering van de verschillende taken van de toezichthouders ontvangen zij elk verschillende informatie, die mogelijk ook relevant is voor de andere toezichthouders. Deze informatie wordt dan uitgewisseld. Ook hebben de toezichthouders afgesproken gebruik te maken van elkaars deskundigheid. Zo adviseert de IGJ (i.o.) de ACM en NZa bij zorginhoudelijke kwesties. De toezichthouders hebben hiertoe onder meer samenwerkingsprotocollen opgesteld.
Wie van de betrokken toezichthoudende partijen (ACM, NZa, IGZ) is eindverantwoordelijke voor de fusie en op welk moment wordt er door wie ingegrepen als de fusie niet goed verloopt?
De raden van bestuur en toezicht van de fusieziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor het besluit om te fuseren en het is dan ook aan hen om nadere invulling te geven aan de fusie en te waarborgen dat de kwaliteit van zorg voor patiënten en de bestuurbaarheid van de organisatie als geheel op orde zijn.
Wat het fusietoezicht door de overheid betreft, is de NZa verantwoordelijk voor de zorgspecifieke fusietoets en is de ACM verantwoordelijk voor het concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet. Buiten het fusietoezicht hebben de verschillende toezichthouders diverse andere wettelijke bevoegdheden. Zo houdt de NZa toezicht op de naleving van de zorgplicht van zorgverzekeraars. De IGJ (i.o.) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg. Als de kwaliteit en/of veiligheid van zorg niet (meer) op orde is of onder de kwaliteitsnormen raakt, dan grijpt de IGJ (i.o.) in.
Vindt u het acceptabel dat de ACM de fusie enkel goedkeurt op concurrentiepositie en mededinging, maar niet kijkt naar bestuurbaarheid en mogelijke risico’s voor patiëntveiligheid, zoals de NZa wel doet? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een dergelijke grootste fusie goedgekeurd wordt op marktredenen en dat patiëntveiligheid daaraan ondergeschikt is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan veranderen?
In het fusietoezicht worden verschillende aspecten meegenomen. Met de zorgspecifieke fusietoets toetst de NZa op de continuïteit van cruciale zorg en op de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere betrokken partijen. Partijen dienen in dat verband een effectrapportage in te dienen die inzicht biedt in onder meer de redenen van concentratie, de financiële gevolgen, de gevolgen voor de cliënt en mogelijke risico’s. Met het concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet toetst de ACM op de mededinging. In haar toets kijkt de ACM of er na een fusie voldoende keuzemogelijkheden overblijven voor patiënten en zorgverzekeraars.
Ik sta uiteraard open voor verdere aanpassingen in het fusietoezicht als de belangen van patiënten en verzekerden daarmee beter zijn gediend. Aanscherpingen van het fusietoezicht zijn ook in lijn met mijn beleid. Zie hierover mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Erkent u dat in het huidige stelsel ziekenhuizen geprikkeld worden tot fusie, zodat het aantal «too big too fail» ziekenhuizen ook de komende jaren nog zullen toenemen?
Erkent u dat door de toename van «too big too fail» ziekenhuizen de financiële kwetsbaarheid van het zorgstelsel zal toenemen en de patiënt hier uiteindelijke de dupe van zal worden?
Het bericht “Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: 'Dieptepunt in zorg'” |
|
Kees van der Staaij (SGP), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: «Dieptepunt in zorg»»?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Ik betreur het dat uit dit bericht blijkt dat één op de vijf deelnemende instellingen aangeeft dat zij het afgelopen jaar problemen hebben ondervonden bij het regelen van palliatieve terminale zorg thuis voor hun patiënten.
Krijgt u ook signalen binnen dat patiënten moeten worden opgenomen in of niet ontslagen kunnen worden uit ziekenhuizen of hospices, omdat ze thuis niet de zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Deelt u de mening dat wanneer mensen niet meer thuis kunnen sterven wegens een tekort aan verpleegkundigen dit een dieptepunt is? Zo ja, welke stappen neemt u om dit te voorkomen?
Bij het praktijkteam palliatieve zorg zijn het afgelopen jaar in totaal 17 meldingen binnengekomen waaruit bleek dat palliatieve terminale zorg thuis niet geregeld kon worden. Zeven van deze meldingen heb ik deze zomer ontvangen. Een tekort aan personeel of het bereiken van het budgetplafond zijn vaak de oorzaak.
Dat budgetplafonds of ontoereikende afspraken in de inkoop de oorzaak zijn van de knelpunten, vind ik onacceptabel. Voor palliatieve terminale zorg thuis zijn de randvoorwaarden voor een adequate zorginkoop namelijk goed geregeld. Zo bleek uit het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de NZa2 dat er geen bekostigingsknelpunten zijn voor de wijkverpleging waarvoor regelgeving moest worden aangepast. Wel kwamen er uit het rapport enkele knelpunten naar voren die ondervangen konden worden door informatievoorziening. Ik heb daarin voorzien via de Informatiekaart Palliatieve Zorg3 waarin aan zorgprofessionals duidelijkheid wordt geboden over de financiering van palliatieve terminale zorg.
Ook zijn landelijk voldoende middelen beschikbaar voor de wijkverpleging. Zo was er afgelopen jaar sprake van een onderuitputting van het budgettair kader wijkverpleging. Voor 2018 zal het budgettair kader verder toenemen. Dit geeft ruimte om ook het komende jaar aan de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg tegemoet te komen. In het bestuurlijk akkoord wijkverpleging hebben de partijen bovendien afgesproken specifiek aandacht te hebben voor de kwetsbare groepen, waaronder ook de palliatieve terminale zorg.
Mocht het budget toch tot problemen leiden, dan kan dat gemeld worden bij het meldpunt van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving contact opnemen met RTL-nieuws, V&VN en Buurtzorg om het signaal verder te onderzoeken. Op basis daarvan zal de NZa besluiten of en zo ja welke acties nodig zijn.
Als tweede oorzaak komt uit de 17 signalen die het praktijkteam heeft ontvangen, het tekort aan personeel naar voren. Het is bekend dat de vraag naar wijkverpleegkundigen groter is dan het aanbod.
Het is goed om te zien dat de instroom in de opleiding tot hbo verpleegkundige sterk toeneemt. In 2014 was de instroom ruim 5.000 studenten. In 2016 was dit 6.500. Dit jaar gaan hogescholen nog eens 2.000 studenten meer opleiden.
In juli van dit jaar hebben we met partijen rond de zorg voor ouderen afspraken gemaakt in de Arbeidsmarktagenda 2023 aan het werk voor ouderen.VWS steunt deze agenda met € 347 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers, beeldvorming en loopbaanadvies. Daarnaast werken partijen op landelijk en regionaal niveau samen aan het behoud van mensen voor de sector en het gebruik van innovatie en technologie. Tot slot hebben partijen met de Ontwikkelagenda Wijkverpleging afspraken gemaakt gericht op kwaliteit van zorg, arbeidsmarkt en opleiden, substitutie en sterkere samenwerking.
Wat is op dit uw moment rol in de gesprekken tussen de diverse partijen, zoals beschreven in het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), en hoe verlopen deze gesprekken?
Naar aanleiding van het rapport «Palliatieve zorg op maat» organiseert de NZa in het kader van de toekomst van de bekostiging van palliatieve terminale zorg begin 2018 ronde tafelgesprekken met experts en direct betrokkenen. In deze gesprekken staat het doen van suggesties ten aanzien van verandering van de bekostiging centraal. Ik vind het goed dat de NZa deze rol op zich neemt.
Daarnaast is uit het rapport naar voren gekomen dat er soms knelpunten in de regio zijn, waarvoor gesprekken met partijen op regionaal niveau worden gevoerd. Het gaat hierbij om gesprekken met transferverpleegkundigen in het ziekenhuis, lokale hospices of thuiszorgorganisaties. Het praktijkteam palliatieve zorg is bij deze gesprekken betrokken. Hierbij roept het praktijkteam op tot lokale samenwerking.
Kunt u toelichten of de kwaliteit van de palliatieve zorg voor patiënten onder druk staat, gezien het feit dat de NZa concludeert dat onnodige, onwenselijke en vertraagde overplaatsingen niet in het belang van de patiënt zijn? Bent u voorts bereid om verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg om deze kwaliteit te waarborgen? Zo ja, wanneer worden wij over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Onnodige en onwenselijke overplaatsingen zijn inderdaad niet in het belang van de cliënt. Op zich betekent dat nog niet dat de kwaliteit van de palliatieve zorg onder druk staat; de NZa geeft immers aan dat deze internationaal gezien op een hoog niveau staat en dat mensen over het algemeen heel tevreden zijn over de zorg die zij aan het einde van hun leven ontvangen. In dit geval gaat het dus om kwalitatief goede zorg die niet op de plek van voorkeur kan worden gegeven.
Ik ben bereid om langs drie sporen verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg, namelijk:
Is het mogelijk dat deze signalen wijzen op onvoldoende inkoop van palliatieve zorg door de zorgverzekeraars? Bent u bereid onderzoek te doen naar dit mogelijke verzuim van de zorgplicht? Zo ja, wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Palliatieve terminale zorg valt onder de aanspraak wijkverpleging. Ik heb geen reden om aan te nemen dat palliatieve terminale zorg niet voldoende wordt ingekocht. Uit de NZa monitor wijkverpleging over 2016 kwam bovendien kwam naar voren dat de inkoop voldoende geborgd is.
Wanneer gedurende het jaar blijkt dat het budget in de regio onvoldoende is, is het aan de zorgaanbieder hier tijdig over in gesprek te gaan met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar heeft vervolgens in het kader van de zorgplicht de verantwoordelijkheid bij te contracteren waar dat nodig is.
Om dit te vergemakkelijken zie ik dit jaar ook goede voorbeelden bij verzekeraars die bijvoorbeeld specifiek voor palliatieve terminale zorg geen budgetplafond of een groeipercentage meenemen in de inkoop. Dit vind ik positieve ontwikkelingen.
Ook het aankomende jaar zal de NZa monitoren hoe de inkoop over 2017 is verlopen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2018.
Deelt u de mening dat mensen er altijd voor moeten kunnen kiezen thuis te sterven onder de juiste begeleiding? Hoe gaat u daar op toezien?
Ik vind het van belang dat het levenseinde met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg wordt omgeven. De behoefte van mensen die hiermee te maken hebben, is hierbij leidend. Daarbij zou iedere persoon in de laatste levensfase de keuze moeten krijgen om thuis te sterven als hij of zij dat wil. Uiteraard moet dit wel verantwoord zijn. De betrokken zorgprofessional is in staat om te beoordelen of dit het geval is.
Ik houd de vinger aan de pols door zolang dit nodig is het praktijkteam palliatieve zorg in stand te houden. Van daaruit kunnen problemen in de regio actief en direct worden opgelost. Daarnaast kunnen mensen – wanneer het niet lukt om de palliatieve terminale zorg te regelen en de zorgverzekeraar ook geen actie onderneemt – een melding doen bij het meldpunt van de NZa. De NZa zal indien nodig partijen actief aanspreken.
De bezuinigingen die bestuurders van ZGT Hengelo en Almelo willen doordrukken |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de uitspraken van bestuurders van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) die mogelijk patiëntenstops willen invoeren, vanwege de financiële situatie?1 2 3 4
Inmiddels heeft ZGT bekend gemaakt welke maatregelen het zal nemen om te komen tot een financieel gezond ziekenhuis. In het ziekenhuis zal een reductie van 150 FTE aan arbeidsplaatsen plaatsvinden in de periode 2017 tot en met 2019; grotendeels via natuurlijk verloop maar gedwongen ontslagen worden niet uitgesloten.
Het ziekenhuis heeft nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op beide locaties van het ziekenhuis. ZGT geeft aan hierover nog met de zorgverzekeraars in gesprek te zijn. Hiervoor wordt nog een apart traject doorlopen waarbij kwaliteit, veiligheid en doelmatigheid voorop staan, aldus ZGT.
In vraag 1 refereert u aan een bericht van RTV Oost, waarin staat dat de bestuursvoorzitter van ZGT heeft aangegeven dat hoe dan ook bezuinigd zou gaan worden op het aanbieden van de ziekenhuiszorg, «desnoods via een patiëntenstop». ZGT heeft mij laten weten dat dit geen correcte weergave is van de uitlatingen van de bestuursvoorzitter van ZGT. ZGT heeft aangegeven dat patiëntenstops niet worden nagestreefd. Daarnaast heeft ZGT aangegeven dat het ziekenhuis van de zorgverzekeraars eerlijke prijzen wil krijgen voor de zorg die het levert, en dat het de zorg die het levert, ook vergoed wil krijgen.
Ik waardeer het dat de Raad van Bestuur van ZGT ervoor heeft gekozen om in een vroeg stadium zo transparant mogelijk te zijn over de situatie. Het gebeurt te vaak dat dergelijke besluitvormingsprocessen zich jarenlang volledig achter de gesloten deuren van de zorgaanbieder afspelen, wat tot veel meer onrust onder de partijen en burgers in de regio leidt. Ik vind, evenals mijn ambtsvoorganger u eerder heeft bericht, echter wel dat discussies over de contractering niet via de media moeten worden uitgevochten. De contractering is een zaak tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars en eventuele onderlinge discussies hierover dienen aan andere tafels plaats te vinden, ook om onrust onder patiënten te voorkomen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 860).
Vindt u het wenselijk dat de bestuurders van ZGT de Hengelose gemeenteraad wél hebben geïnformeerd, maar dat ze de Hengelose bevolking, waarvan duizenden mensen hun handtekening hebben gezet voor het behoud van een volwaardig ziekenhuis in Hengelo, niet hebben geinformeerd?
Zoals mijn ambtsvoorganger u in antwoord op uw eerdere vragen over ZGT heeft laten weten, is het van belang dat bij beslissingen die invloed hebben op de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog. Daarbij zouden alle relevante regionale partijen, waaronder ook de inwoners uit de omgeving, al dan niet via de betrokken gemeenten, betrokken moeten zijn (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528).
Ik vind de communicatie van ZGT over de stand van zaken richting betrokken partijen, waaronder ook de cliëntenraad en de gemeenten Almelo en Hengelo, positief. Ik hoop dat de zorgaanbieder de inwoners bij een dergelijk proces betrekt. Ik zie daarin voor mijzelf op dit moment geen rol. Eerder dit jaar heeft mijn ambtsvoorganger ZGT al gesproken over het betrekken van onder meer de inwoners bij dit proces, en daarbij onder meer het advies gegeven hiertoe ook (één of meerdere) bewonersavonden te organiseren. Het ziekenhuis heeft daarop laten weten op andere manieren met de inwoners uit de omgeving in gesprek te zijn: het ziekenhuis heeft informatiebijeenkomsten gepland met onder meer de gemeenteraden van Almelo en Hengelo, en is in gesprek met de Cliëntenraad.
Bent u bereid deze bestuurders hierop aan te spreken en te zorgen dat besluitvorming aangaande de bezuinigingsplannen voor iedereen tegelijkertijd openbaar wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van wethouder Bron van de gemeente Hengelo, huisartsen en zorgverzekeraar Menzis die vinden dat acute zorg en spoedeisende hulp een basisvoorziening is in dit ziekenhuis en dit niet mag worden onthouden aan de Hengelose bevolking?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heeft het ziekenhuis nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op de locaties van ZGT in Hengelo en Almelo. Ik meng mij hier echter niet in. Mijn beleid is erop gericht dat de voor de «45-minutennorm» «gevoelige» afdelingen voor Spoedeisende Hulp (SEH’s) niet verdwijnen. Aangezien de SEH op locatie Hengelo niet «gevoelig» is voor de 45 minuten norm is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. Ik vind wel, zoals ik heb aangegeven, dat het ziekenhuis hierover goed met iedereen moet communiceren.
Deelt u de mening dat huisartsen, de gemeente Hengelo en zelfs zorgverzekeraar Menzis die vinden dat het ZGT ziekenhuis in Hengelo volwaardig behouden moet blijven, de bestuurders een pas op de plaats moeten maken en de plannen moeten wijzigen, zodat het ziekenhuis niet uitgekleed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke invloed heeft de gemeente Hengelo om te voorkomen dat de spoedeisende hulppost komt te sluiten en/of dat er patiëntenstops worden ingevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb aangegeven is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat voor het vaststellen van de locatieprofielen voor de beide ziekenhuislocaties van ZGT nog een apart traject wordt doorlopen. Ik ga ervan uit dat de gesprekken hierover met alle betrokken partijen worden voortgezet. De gemeenteraad kan in deze gesprekken zijn mening aan het ziekenhuis geven. Ik neem aan dat het ziekenhuis ook deze mening meeweegt om tot een gedegen besluit te kunnen komen over de uiteindelijke locatieprofielen.
Wilt u de Kamer per direct informeren als de bezuinigingsplannen van de bestuurders van het ZGT bekend worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger in haar antwoord op uw vragen van 30 juni jongstleden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528, antwoord op vraag5 heeft aangegeven, is dit niet de verantwoordelijkheid van de Minister. In mijn antwoord op vraag 1 vindt u desalniettemin wel de informatie waarover ik op dit moment beschik.
Deelt u de mening dat als er zoveel zorgen, onzekerheid en woede is onder de Hengelose bevolking over het uitkleden van hun ziekenhuis, er gekeken moet worden naar alternatieven om te zorgen dat het ziekenhuis behouden blijft in plaats van dat de beslissing ligt bij bestuurders die duidelijk voorstander zijn van het uitkleden van het Hengelose ziekenhuis? Welke rol ziet u hierin als systeemverantwoordelijke Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Het bericht dat de wachttijden voor een plaats in een verpleeghuis toenemen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «de wachttijden voor een plaats in een verpleeghuis nemen toe. Er is een situatie ontstaan waar dringend iets aan moet worden gedaan»?1
Ja. Het bericht in Medisch Contact is een reactie op het artikel in de Consumentengids van september 2017 over wachtlijsten voor verpleeghuizen. Naar aanleiding van dat bericht heb ik op verzoek van de vaste commissie van VWS op 11 september een brief over dit onderwerp gestuurd (Kamerstuk 34 104, nr. 192).
Klopt het dat de wachttijden toenemen door het aantal acute plaatsingen?
Het zorgkantoor kan de meeste cliënten met een opnamewens die een Wlz-indicatie hebben snel een aanbod doen. Uit de cijfers van het Zorginstituut blijkt dat het zorgkantoor er in het overgrote deel van de gevallen in slaagt om binnen 6 weken na de indicatiestelling een plaats aan te bieden. Het aantal is de afgelopen kwartalen vrij stabiel. Uit de cijfers van het Zorginstituut is niet af te leiden dat de wachttijd toeneemt.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat dementerenden afzien van een Wet langdurige zorg (Wlz)-indicatie voor een verpleeghuisplek, omdat de eigen bijdrage hoger is? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat cliënten die zorg vanuit de Zvw en/of gemeente ontvangen een eventuele aanvraag voor Wlz-zorg bij het CIZ uitstellen. Er zijn geen gegevens of dat vaak aan de orde is en in hoeverre daarbij financiële motieven een rol spelen. Tijdens het dertigledendebat over acute zorg van 13 september jl. heeft mevrouw Ellemeet een motie ingediend, waarin zij de regering verzoekt om hier onderzoek naar te doen (Kamerstuk 29 247, nr. 238). Deze motie is aangenomen en hier zal uitvoering aan worden gegeven.
Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de wachttijden voor mensen die wel een Wlz-indicatie hebben en wachten op een verpleeghuisplek nog langer worden, door deze acute plaatsingen? Hoe gaat u dit oplossen?
Het is van groot belang dat cliënten die met spoed moeten worden opgenomen snel een plaats kunnen vinden. Ook in gevallen waar minder spoed is bij een opname slaagt het zorgkantoor er in nagenoeg alle gevallen in binnen 6 weken na de indicatiestelling een plaats aan te bieden. Het aantal cliënten met een Wlz-indicatie dat wacht op een verpleeghuisplek van eerste voorkeur is redelijk stabiel.
U kunt toch niet verkopen dat mensen voor dezelfde, soms zelfs voor minder zorg, meer geld moeten betalen? Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat mensen meer geld gaan betalen voor minder zorg?
Als cliënten die een Wlz-indicatie hebben aangevraagd wachten op een opname, krijgen zij extramurale zorg ter overbrugging. In mijn brief van 11 september jl. ben ik hierop ingegaan. De eigen bijdrage die men in de Wlz verschuldigd is, verschilt van de regimes in de Zvw en de Wmo. Uit het eerder genoemde onderzoek naar aanleiding van de motie Ellemeet zal moeten blijken of en in hoeverre cliënten hierop anticiperen en of dit van invloed is op het moment van het aanvragen van Wlz-zorg.
Het bericht ‘NIVEL: Informatie Wmo voor familie verstandelijk gehandicapten ontoereikend’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «NIVEL: Informatie Wmo voor familie verstandelijk gehandicapten ontoereikend»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat twee derde van de familieleden van verstandelijk gehandicapten, die vaak als mantelzorger optreden, niet op de hoogte is van het bestaan van onafhankelijke cliëntondersteuning?
Deelt u de mening dat er teveel signalen zijn dat onafhankelijke cliëntondersteuning nog onvoldoende bekend is? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning expliciet meenemen in de bewustwordingscampagne voor mantelzorgers, waar ik in mijn motie van 7 juni jl. om heb verzocht?2
Ik heb in het 30-leden debat over mantelzorg van 7 juni jl. toegezegd om met de VNG, gemeenten en Mezzo te kijken hoe de informatievoorziening voor mantelzorgers versterkt kan worden, zodat bewustwording over mantelzorg en (cliënt)ondersteuning vergroot kan worden. Ik zal hier dit signaal specifiek bij betrekken. De Tweede Kamer zal rond het Kerstreces 2017 hierover geïnformeerd worden.
De winst die op de handel in geneesmiddelen wordt gemaakt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat eigenaar investeringsmaatschappij Advent vorig jaar zo’n half miljard euro heeft onttrokken aan farmaceutische groothandel Mediq?1
Ik ben op de hoogte van de berichtgeving. Mediq heeft mij het volgende laten weten. Advent is een Amerikaanse investeringsmaatschappij die in maart 2013 het beursgenoteerde Mediq overnam. In juni 2016 zijn de apotheken van Mediq en de aan deze apotheken leverende groothandel Mediq Farma verkocht aan Brocacef Groep. De groothandel die leverde aan ziekenhuizen, Distrimed B.V. is omstreeks dezelfde tijd verkocht aan Pluripharm Groep B.V.
De farmaceutische groothandel en apotheken zijn verkocht vóórdat de uitkering aan Advent waarnaar u verwijst heeft plaatsgevonden. Er is daarom feitelijk geen sprake van een uitkering aan Advent die is onttrokken aan een farmaceutische groothandel. Mediq heeft aan mij toegelicht zich momenteel niet meer bezig te houden met geneesmiddelen, maar zich vooral te richten op medische hulpmiddelen.
Klopt het dat Advent zich daarnaast nog een lening van 61 miljoen dollar liet geven?
Mediq heeft mij gemeld dat het klopt dat de onderneming een lening van 61 miljoen dollar aan Advent heeft verstrekt. Deze lening is volgens Mediq inmiddels conform de leenafspraken afgelost.
Wat vindt u ervan dat de solvabiliteit van Mediq daarmee van 20 naar 8 procent daalde? Wat betekent een te lage solvabiliteit voor de continuiteit van de geneesmiddelenvoorziening?
Het vennootschapsrechtelijk systeem is zo ingericht dat private partijen winst mogen maken en (delen van) ondernemingen mogen kopen en verkopen. Een onderneming in de farmacie is binnen de grenzen van de wettelijke kaders zelf verantwoordelijk voor de eigen financiering en continuïteit.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, speelt Mediq na de verkoop van de groothandel en de apotheken geen rol meer in de beschikbaarheid en voorziening van geneesmiddelen in Nederland; die rol is immers overgenomen door Brocacef en Pluripharm. De continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening is nooit in het gevaar geweest. Mediq richt zich nu vooral op medische hulpmiddelen.
Welke risico’s zijn er bij een te lage solvabiliteit van Mediq voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Nederland? Welke tekorten dreigen als Mediq omvalt? Hoeveel patiënten zouden daarmee dan gedupeerd worden en welke klinische gevolgen zijn denkbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het een gewenste situatie dat met winsten op het doorverkopen van geneesmiddelen zo veel geld te verdienen valt dat een investeerder dit soort uitkeringen van een half miljard aan zichzelf kan doen? Zo nee, welke maatregelen zijn (theoretisch en in de praktijk) mogelijk om hier een eind aan te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat er te weinig verpleging is voor mensen die thuis willen sterven |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichten dat mensen graag thuis willen overlijden, maar dit niet kunnen omdat er geen thuiszorg meer is?1
Ik betreur dat uit dit bericht blijkt dat één op de vijf deelnemende instellingen aangeeft dat zij het afgelopen jaar problemen hebben ondervonden bij het regelen van palliatieve terminale zorg thuis voor hun patiënten.
Wat vindt u ervan dat ziekenhuizen en hospices aangeven dat zij het afgelopen jaar hebben meegemaakt dat patiënten moesten worden opgenomen of niet ontslagen konden worden, omdat deze mensen thuis niet de zorg konden krijgen die zij nodig hadden?
Bij het ingaan van de palliatieve terminale fase moet iedereen – mits dit verantwoord is – de keuze krijgen om thuis te sterven. Indien deze wens er is, vind ik dat hiervoor passende zorg moet worden georganiseerd.
Als het zo is dat mensen – doordat de palliatieve terminale zorg niet kan worden geregeld – langer in het ziekenhuis moeten blijven, vind ik dat onwenselijk. Zo vind ik het belangrijk dat patiënten die om zorginhoudelijke redenen niet noodzakelijk in een ziekenhuis behandeld moeten worden, elders worden opgevangen en behandeld.
Ook zijn landelijk voldoende middelen beschikbaar voor de wijkverpleging. Zo was er afgelopen jaar sprake van een onderuitputting van het budgettair kader wijkverpleging. Voor 2018 zal het budgettair kader verder toenemen. Dit geeft ruimte om ook het komende jaar aan de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg tegemoet te komen. In het bestuurlijk akkoord wijkverpleging hebben de partijen bovendien afgesproken specifiek aandacht te hebben voor de kwetsbare groepen, waaronder ook de palliatieve terminale zorg.
Vindt u het acceptabel dat er zorgaanbieders zijn die nee moeten zeggen tegen verzoeken voor palliatieve zorg, omdat er te weinig verpleegkundigen zijn?
Het beleid heb ik ingezet als antwoord op de ontwikkeling dat er meer ouderen zijn en dat mensen heel graag langer zelfstandig willen blijven. De wijkverpleging speelt hierin een cruciale rol. Daarom investeer ik in de ontwikkeling van de extramuralisering, inclusief de wijkverpleging.
Met de verschuiving naar zorg thuis is ook de vraag naar wijkverpleegkundigen toegenomen. Het is bekend dat deze vraag ook groter is dan het aanbod.
Het is goed om te zien dat de instroom in de opleiding tot hbo verpleegkundige sterk toeneemt. In 2014 was de instroom ruim 5.000 studenten. In 2016 was dit 6.500. Dit jaar gaan hogescholen nog eens 2.000 studenten meer opleiden.
In juli van dit jaar hebben we met partijen rond de zorg voor ouderen afspraken gemaakt in de Arbeidsmarktagenda 2023 aan het werk voor ouderen.VWS steunt deze agenda met € 347 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers, beeldvorming en loopbaanadvies. Daarnaast werken partijen op landelijk en regionaal niveau samen aan het behoud van mensen voor de sector en het gebruik van innovatie en technologie. Tot slot hebben partijen met de Ontwikkelagenda Wijkverpleging afspraken gemaakt gericht op kwaliteit van zorg, arbeidsmarkt en opleiden, substitutie en sterkere samenwerking.
Kunt u het zich voorstellen dat wijkverpleegkundigen het verschrikkelijk vinden dat zij wel steunkousen mogen aantrekken, maar dat zij niet iemand mogen verzorgen die graag thuis wil sterven?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat verpleegkundigen vaak dubbele diensten draaien omdat zij geen mensen willen weigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer De Blok, Directeur van Buurtzorg die denkt dat duizenden mensen geen thuiszorg kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars maken contractafspraken met zorgaanbieders. In het artikel geeft De Blok budgetplafonds aan als reden dat mensen geen thuiszorg kunnen krijgen.
Wanneer het zo is dat budgetafspraken het leveren van palliatieve terminale zorg in de weg staan, vind ik dit onacceptabel. Zorgverzekeraars en aanbieders zijn hiervoor verantwoordelijk en maken hierover afspraken. Het is in de eerste plaats aan de aanbieder om tijdig met de zorgverzekeraar in gesprek te gaan als blijkt dat zij hun budgetplafond dreigen te bereiken. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om hier serieus naar te kijken en bij te contracteren als dit nodig is.
Ik ga er vanuit dat het bereiken van een budgetplafond in 2017 voor aanbieders geen reden is om palliatieve terminale zorg te mijden én ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars ervoor zorgen dat bij palliatieve terminale cliënten het budget nooit een knelpunt mag zijn.
Mocht er toch een knelpunt zijn, dan kan dit gemeld worden bij het Meldpunt van de NZa. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van de zorgverzekeraars.
Naar aanleiding van de berichtgeving neemt de NZa contact op met RTL-nieuws, V&VN en Buurtzorg om dit signaal verder te onderzoeken. Indien nodig zal de NZa vervolgens actie ondernemen.
Heeft u, toen u uw beleid inzette om mensen langer thuis te laten wonen, voorzien dat heel veel mensen geen thuiszorg meer kunnen krijgen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de tekorten in de thuiszorg zo snel mogelijk worden opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven welke concrete stappen u hierin gaat zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het eindverslag opgesteld door de Europese Commissie waarbij het systeem van documentencontroles aan de grenzen van de Europese Unie wordt geëvalueerd?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit het eindverslag en in het bijzonder de constatering dat de documentcontrole van niet-dierlijke producten wordt uitgevoerd op basis van gescande en ge-e-mailde certificaten in plaats van de originele certificaten, waardoor de authenticiteit niet kan worden achterhaald? Kunt u in uw beantwoording ingaan op deze afzonderlijke punten?
Het rapport bevat conclusies met betrekking tot de documentcontrole van dierlijke producten enerzijds en van niet-dierlijke producten anderzijds. Daarnaast doet het rapport een constatering over de inrichting van twee bezochte inspectiecentra.
De conclusie uit het eindverslag voor wat betreft de documentcontroles bij het binnenbrengen van niet-dierlijke producten is in de vraag goed beschreven. Over de documentcontroles bij het binnenbrengen van dierlijke producten en dieren wordt geconcludeerd dat deze over het algemeen in overeenstemming zijn met de EU-voorschriften.
Ik erken de conclusies en de daarbij horende aanbevelingen. Voor de huidige werkwijze met betrekking tot de documentcontrole van niet-dierlijke producten is gekozen in verband met de andere rol die de documentcontrole hier speelt ten opzichte van de documentcontrole van dierlijke producten en dieren. Bij de documentcontrole van dierlijke producten en dieren worden certificaten gecontroleerd die zijn afgegeven door officiële autoriteiten en de producten zijn afkomstig van bedrijven die erkend zijn. Bij het binnenbrengen van niet-dierlijke producten geldt dit systeem van certificaten afgegeven door officiële autoriteiten en erkende bedrijven niet en ligt de nadruk op monsterneming. Partijen worden conform een vooraf opgesteld bemonsteringsplan bemonsterd en bij afwijking van de normen wordt handhavend opgetreden. Het uitvoeren van de documentcontrole van niet-dierlijke producten op basis van de originele certificaten zal niet leiden tot een betere borging van de voedselveiligheid en heeft bovendien grote impact op de doorlooptijd en daarmee op de kosten voor het bedrijfsleven.
Voordat de huidige werkwijze wordt veranderd, moeten de mogelijkheden en gevolgen van een andere werkwijze goed onderzocht worden. De NVWA heeft bij de Europese Commissie aangegeven dat hiervoor concrete acties worden geformuleerd en dat de Commissie hierover wordt geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de constatering dat de bezochte faciliteiten tekortkomingen vertonen, die kunnen leidden tot onhygiënische situaties?
De constatering dat de bezochte faciliteiten tijdens de audit tekortkomingen vertoonden, is juist. Tijdens de inspectie van het inspectiecentrum van de Rotterdamse haven werd vastgesteld dat de rekken voor het lossen van onverpakte producten vies waren. Deze tekortkoming heeft niet geleid tot onhygiënische situaties, aangezien in dit inspectiecentrum nog nooit onverpakte producten ter keuring zijn aangeboden en de rekken derhalve nooit gebruikt zijn. Deze rekken bevonden zich bovendien niet in de inspectieruimte. Het inspectiecentrum wil de erkenning voor onverpakte producten behouden. Voor het behoud van deze erkenning zullen de rekken op korte termijn worden schoongemaakt en de werkwijze voor onverpakte producten protocollair worden vastgelegd. De overige tekortkomingen in het inspectiecentrum van de Rotterdamse haven zijn opgelost. De op Schiphol in het bezochte inspectiecentrum aangetroffen tekortkomingen zijn inmiddels ook opgelost. Het gescheiden in tijd keuren van bepaalde stromen van producten wordt nog protocollair vastgesteld.
Deelt u de mening dat dit eindverslag, zo kort na het fipronil-schandaal, het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel verder ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De Europese Commissie concludeert meerdere malen dat zaken goed geregeld zijn bij de uitvoering van de documentcontroles, bijvoorbeeld op het terrein van de opleiding en kwalificatie van het betrokken personeel. Het systeem van audits door de Europese Commissie zorgt voor een frisse blik van derden op de gekozen procedures en faciliteiten bij het toezicht. Er wordt geconstateerd waar deze niet afdoende zijn en op welke punten verbeteringen mogelijk en nodig zijn. De aanpak is een vorm van kwaliteitsborging die juist kan bijdragen aan het vertrouwen in het systeem van toezicht.
Welke stappen gaat u zetten om het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel te herstellen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat de tekortkomingen die de Europese Commissie constateert tot schade aan het consumentenvertrouwen leiden.
Zijn u reeds situaties bekend waarbij de door de Europese Commissie vastgestelde omissies tot risicovolle situaties hebben geleid? Zijn u reeds gevallen bekend van risicovolle situaties waarbij consumenten- of diergezondheid ondermijnt is door deze vastgestelde omissies?
Als de Europese Commissie bij een audit in een lidstaat of derde land een risicovolle situatie constateert, heeft zij de mogelijkheid onmiddellijk ingrijpen van de bevoegde autoriteiten te eisen. Mij zijn van een dergelijk ingrijpen geen recente voorbeelden bekend; in Nederland hebben die zich niet voorgedaan.
Over het algemeen gaat het bij constateringen van de Europese Commissie niet om situaties waarbij de consumenten- of diergezondheid direct wordt geschaad, maar om situaties waarbij onvoldoende zeker is dat deze worden gewaarborgd. Een duidelijk voorbeeld van dit verschil is het volgende. Het zal bij een audit niet vaak voorkomen dat het auditteam constateert dat producten onvoldoende gekoeld zijn. Wel kan het team constateren dat het toezicht op het handhaven van de koelketen onvoldoende is, waardoor onvoldoende zeker is dat producten altijd voldoende gekoeld zijn.
Bent u bekend met de reactie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op het eindverslag, namelijk dat de beperkte bezetting in de zomerperiode het nog niet mogelijk maakt om concrete acties te formuleren?
Ja.
Deelt u de mening dat deze reactie op zijn minst opmerkelijk valt te noemen, aangezien de inspectie reeds in maart plaatsvond?
Nee, ik vind dit niet opmerkelijk. Deze reactie had alleen betrekking op de aanbeveling met betrekking tot de documentcontrole van niet-dierlijke producten. De audit vond weliswaar plaats van 27 tot en met 31 maart 2017, maar het ontwerpverslag van de audit is verschenen op 5 juli 2017. De reactie van de NVWA diende uiterlijk 9 augustus 2017 aan de Europese Commissie te worden gezonden. Zoals ik in de beantwoording op vraag 2 heb aangegeven, vergt de aanbeveling over de documentcontroles van niet-dierlijke producten ingrijpende acties, die in de zomermaanden inderdaad niet eenvoudig kunnen worden geformuleerd. Voorafgaand aan het formuleren van concrete acties zal een impactanalyse uitgevoerd worden, waarbij wordt gekeken naar de extra capaciteit die nodig is voor het uitvoeren van de documentcontroles en ook naar de impact op het bedrijfsleven.
Bent u van de plan de in het eindverslag genoemde aanbevelingen over te nemen? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ja. De NVWA heeft de Europese Commissie meegedeeld dat zij er naar streeft de tekortkomingen in de uitrusting van de inspectiecentra voor 1 oktober 2017 weg te nemen. In de beantwoording van vraag 3 is reeds aangegeven dat zo goed als alle tekortkomingen zijn opgeheven.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven vergt het invoeren van nieuwe procedures voor de documentcontrole van niet-dierlijke producten meer tijd. Ik laat de NVWA een impactanalyse uitvoeren en zal vervolgens in overleg met de NVWA bepalen welke acties worden ingezet en op welke termijn die gerealiseerd kunnen worden.
Kunt u in het kader van bovenstaande aangeven hoever de overheid en afzonderlijke overheidsdiensten inmiddels gevorderd zijn met de implementatie van digitale innovaties in het vrachtproces, zoals het digitaliseren van vrachtbrieven en pre-arrival clearance, zodat het proces verder kan worden geoptimaliseerd en de kans op (menselijke) fouten verder afneemt? Zo nee, waarom niet?
De bezwaren van de Europese Commissie waren juist gericht op procedures die niet uitgingen van originele documenten. Het invoeren van digitale innovaties wordt door het benadrukken van de noodzaak om uit te gaan van de originele papieren juist extra belemmerd. Met de impactanalyse en de daarop volgende plannen moet duidelijk worden hoe met deze tegenstrijdigheid kan worden omgegaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat legionella doden blijft maken door de lakse bouwwereld. |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Door lakse bouwwereld blijft legionella doden maken»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het kennisinstituut ISSO dat de bouw de gevaren van legionella blijft onderschatten en dat er daardoor elk jaar onnodig tientallen doden vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de rol van uw ministerie geweest bij de aanpak van het probleem?
Ik ben het met ISSO eens dat een goed ontwerp en correcte aanleg van de drinkwaterinstallatie belangrijk is om groei van legionella in drinkwater te voorkomen. Ik vind het ook goed dat dit door ISSO onder de aandacht wordt gebracht. Door mijn ambtsvoorganger en de ambtsvoorganger van de Minister van IenW is al eerder geconstateerd dat dit onderwerp aandacht behoeft. In de brief aan uw Kamer van 2 maart 2016 (Kamerstuk 34 297, nr. 3) stelt de Minister van Infrastructuur en Milieu dat «legionellapreventie bij het ontwerpen en bouwen van een gebouw nog te weinig aandacht krijgt, en de installateurs (die pas laat in het proces worden ingeschakeld) zich dan voor voldongen feiten geplaatst zien.» In de brief aan uw Kamer van 7 november 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 379) meldt de Minister van IenM dat mijn ambtsvoorganger een subsidie heeft verleend voor het opstellen van een CUR-Aanbeveling specifiek gericht op het legionellaveilig ontwerpen van gebouwen. Naast de praktijkrichtlijnen van ISSO, die vooral van belang zijn voor de waterleidinginstallateurs, kan dit instrument er voor zorgen dat ook in de ontwerpfase rekening wordt gehouden met het voorkomen van legionella. Deze CUR-Aanbeveling 120 Legionellaveilige gebouwen is in juni 2017 uitgebracht.
Voor wat betreft het aantal slachtoffers dat genoemd is in de vraag het volgende: Aangetoond is dat een deel van de patiënten besmet wordt via een drinkwaterinstallatie, maar er zijn ook andere besmettingsbronnen van legionella, zoals whirlpools en natte koeltorens. Dat betekent dat niet alle sterfte aan legionella kan worden toegeschreven aan drinkwaterinstallaties. Er is dus onvoldoende onderbouwing voor de stelling in het genoemde krantenartikel dat er jaarlijks enkele tientallen onnodige doden vallen door onderschatting van de gevaren bij de aanleg van drinkwaterinstallaties. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de zogenaamde praktijkrichtlijnen voor het aanbrengen van koude en warme zones nauwelijks toegepast worden? Wie houdt daar toezicht op of zou dat moeten doen? Deelt u de gedachte dat als een gebouw eenmaal bouwkundig is ingedeeld, het afwijken van de richtlijnen soms onvermijdelijk is? Zo ja, wat is dan het nut van het opstellen van regels?
De stelling dat praktijkrichtlijnen nauwelijks worden toegepast is een constatering van ISSO op basis van een online enquête die circa 250 personen hebben ingevuld. Ik beschik niet over concrete informatie die deze stelling bevestigt.
De in de vraag bedoelde praktijkrichtlijnen zijn ISSO-richtlijnen die een praktische invulling geven aan de eisen uit de norm NEN 1006 die in het Bouwbesluit 2012 van toepassing is voor drinkwaterinstallaties. Het toezicht op de naleving van het Bouwbesluit 2012 is een taak van de gemeente. Ik deel de gedachte dat als bij het ontwerp van een gebouw onvoldoende rekening is gehouden met de regels, dit bij de uitvoering er toe kan leiden dat ook uiteindelijk niet aan de regels uit het Bouwbesluit kan worden voldaan. Dit betekent praktisch dat voor de naleving van het Bouwbesluit zowel het ontwerp als de uitvoering moeten voldoen. De in mijn antwoord op vraag 2 genoemde CUR-Aanbeveling beoogt dat een ontwerp zo wordt gemaakt dat de uitvoering op de bouwplaats daadwerkelijk kan voldoen aan de regels.
Deelt u de conclusie dat legionella 20 tot 30 dodelijke slachtoffers per jaar veroorzaakt en een veelvoud aan zieken? Hoe verklaart u dat kennelijk bewustwording, aandacht en controle te kort schieten? Welke stappen worden of zijn ondernomen om bewustwording, aandacht en controle beter te organiseren?
Een deel van de patiënten loopt Legionellose op in het buitenland, een deel in Nederland. Hieronder wordt nader ingegaan op de patiënten die in Nederland met de Legionellabacterie zijn besmet. In de jaren 2005–2016 varieerde het aantal overlijdens tussen de 8 en 20 personen. In 2017 zijn tot en met september 20 overlijdens gemeld bij het RIVM. Het aantal ziektegevallen door de Legionellabacterie ligt inderdaad hoger. Het aantal in Nederland opgelopen infecties varieerde in de periode 2005–2016 tussen 135 en 324, waarbij er de laatste jaren sprake is van een stijgende trend. Het werkelijke aantal zieken door een Legionella-infectie is waarschijnlijk hoger. Door beperkingen in de diagnostiek kan de infectie bij een deel van de patiënten niet worden vastgesteld. Zoals ook uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt was tot nu toe vooral bij het ontwerp van gebouwen onvoldoende aandacht voor de problematiek. De recent uitgebrachte CUR-Aanbeveling 120 zal naar verwachting er voor zorgen dat bij het ontwerp van gebouwgebonden waterleidinginstallaties beter rekening gehouden wordt met het voorkomen van legionella. Ook kan deze CUR-aanbeveling door gemeenten gebruikt worden bij de beoordeling van bouwplannen en het toezicht op de uitvoering.
De toegang tot de Wet langdurige zorg (Wlz) |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de alarmerende berichten dat honderden mensen met een beperking in combinatie met een complexe zorgvraag wachten op een plek in een zorginstelling, maar dat er forse wachtlijsten zijn? Wat is op dit moment de stand van zaken hiervan? Hebben uw verbeterplannen tot nu toe tot succes gehad?1 2
Ja, ik herinner mij de berichtgeving waarmee aandacht is gevraagd voor plaatsingsproblematiek van mensen met een complexe zorgvraag. De NZa heeft mij 11 september jl. een brief gestuurd over wachttijden, cliëntondersteuning in de Wlz en de rol van zorgkantoren. Deze brief heb ik, samen met mijn reactie daarop, de Kamer 18 september jl. toegezonden. De NZa heeft bekeken hoe onacceptabele wachttijden bestreden kunnen worden. Zorgkantoren hebben verbeterplannen opgesteld en ingediend bij de NZa. De NZa volgt de voortgang hiervan. Ik zal u hierover te zijner tijd informeren.
Verder verwijs ik u naar de brief over diverse onderwerpen gehandicaptenzorg en maatwerk in Wlz-zorg thuis3 die ik de Kamer 6 juli jl. heb toegezonden. Hierin wordt de stand van zaken met betrekking tot de problematiek rondom deze cliënten benoemd.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de wonderlijke herindicatie van Maartje? Kunt u reageren op de bevindingen van medewerkers van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), die het lastig vinden vast te stellen in hoeverre kinderen, jongeren en jongvolwassenen blijvend behoefte hebben aan 24 uurszorg, maar het CIZ geen indicatie geeft als niet vast is te stellen of de beperkingen blijvend zijn?3 4
Ja, ik herinner mij deze Kamervragen. Ten aanzien van de bevindingen van medewerkers van het CIZ wordt gedoeld op de ervaringen zoals beschreven in het rapport van BMC van 6 februari jongstleden, getiteld «Toegang tot zorg vanuit de Wet langdurige zorg»7. BMC heeft daarin onderzoek gedaan naar de ervaringen van CIZ medewerkers zoals deze waren in het voorjaar 2016.
Uit dit rapport blijkt dat in het voorjaar 2016 het merendeel van de respondenten dat werkzaam is voor het CIZ, aangeeft dat de beleidsregels over de toegang tot de Wlz hen houvast bieden. Ze stellen hen in staat om tot een individuele beoordeling van de aanvragen te komen. Dat neemt niet weg dat een afweging in een individuele casus lastig kan zijn. In het onderzoek is ook gevraagd naar mogelijkheden tot verbetering van de toegang tot langdurige zorg vanuit het perspectief van de Wlz. Een aantal medewerkers heeft daarbij aangegeven dat een tijdelijke indicatie voor jeugdigen een optie zou kunnen zijn. Daarbij moet worden aangetekend dat, naar het perspectief van de Wlz, ook gekeken moet worden naar de mogelijkheden en verantwoordelijkheden vanuit de andere domeinen (Zvw en Wmo 2015 en Jeugdwet).
Kunt u reageren op de bevindingen van medewerkers van het CIZ die aangeven dat tijdelijke toegang tot de Wet langdurige zorg (Wlz) voor kinderen, jongeren en jongvolwassenen een uitkomst zou zijn?5
Zie antwoord vraag 2.
Waarom kunnen personen met een verstandelijke beperking in combinatie met een psychiatrische aandoening geen beroep doen op de Wlz als de verstandelijke beperking niet met zekerheid kan worden vastgesteld? Waarom heeft u deze beleidsregels zo bepaald dat bureaucratische regeltjes belangrijker lijken dan de zorg aan kwetsbare (jong)volwassen mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Voor personen met een verstandelijke beperking in combinatie met een psychiatrische aandoening gaat het om passende zorg op een passende plek. Het is in het belang van deze mensen dat zo goed mogelijk wordt vastgesteld hoe dat het beste kan worden ingevuld. Daarom zijn de grondslagen van de Wmo 2015, de Jeugdwet, de Zvw en de Wlz opgesteld: waar kan het beste de zorg worden geleverd.
Kunt u ingaan op antwoorden op eerder gestelde vragen waarin u stelde dat als er beperkingen in het functioneren voor het achttiende levensjaar zijn ontstaan, die moeten worden vastgesteld om toegang te krijgen tot de Wlz en daarmee veel ouders en jongeren worden opgezadeld met een onmogelijke bewijslast? Deelt u de mening dat dit leidt tot willekeur omdat zij moeten bewijzen dat er sprake was van een verstandelijke beperking voor het achttiende levensjaar en zij dan volledig afhankelijk zijn van wat hier (al dan niet) door scholen en/artsen is vastgelegd? Waarom is deze eis precies gesteld en door wie is deze eis gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?7
In antwoorden op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven, dat in de door het CIZ vastgestelde «beleidsregels indicatiestelling voor de Wlz» onder meer de criteria voor het vaststellen van de grondslag verstandelijke beperking zijn vastgelegd. Deze beleidsregels zijn gebaseerd op definities die deskundigen uit het veld hanteren. Het CIZ heeft verder in de beleidsregels vastgelegd dat wanneer een intelligentietest nog niet is afgenomen voor de 18e verjaardag, het op grond van de ontwikkelingsanamnese van de cliënt, toch aannemelijk kan zijn dat de beperkingen reeds voor het 18e levensjaar aanwezig waren. Daarbij is het dan ook van belang dat kan worden uitgesloten dat er andere oorzaken zijn voor een achteruitgang in cognitief functioneren na het 18e levensjaar. Het CIZ weegt elke aanvraag voor toegang tot de Wlz individueel, maakt daarbij gebruik van verschillende documenten en hanteert een landelijk geldend afwegingskader. Er wordt nooit een beoordeling gedaan met slechts de gegevens van één test. Van een onmogelijke bewijslast voor een aanvrager is geen sprake.
Ik bezie op dit moment de mogelijkheden om extra aandacht te geven aan de beleidsregels van het CIZ en de uitvoering daarvan op dit punt, omdat mij signalen bereiken dat dit onvoldoende bekend is bij zorgverleners.
Vindt u het wenselijk dat in situaties waarin kinderen nooit zijn getest of zij een verstandelijke beperking hebben gehad in hun jeugd, er geen indicatie afgegeven worden bij het CIZ voor toegang tot de Wlz? Hoe gaat u dit oplossen?8
Zie antwoord vraag 5.
Aangezien het niet altijd mogelijk is een verstandelijke beperking en/of psychische aandoening voor het achttiende jaar aan te tonen omdat dit soms pas later wordt vastgesteld, vindt u het wenselijk dat deze (jong)volwassen geen toegang hebben tot de Wlz als de verstandelijke beperking niet goed kan worden vastgesteld of als daar discussie over ontstaat tussen artsen van het CIZ en behandelaars? Waarom is hiermee geen rekening gehouden bij het vaststellen van de toegangscriteria voor de Wlz? Wie heeft de leeftijdsgrens van achttien jaar vastgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het antwoord op de vragen 5 en 6 heb ik uiteengezet dat de beleidsregels van het CIZ zijn gebaseerd op definities die deskundigen uit het veld hanteren. Ook heb ik aangegeven dat elke aanvraag voor toegang tot de Wlz individueel wordt gewogen, waarbij er ruimte is om de ontwikkelingsanamnese van de cliënt mee te wegen, juist als bijvoorbeeld een IQ-test ontbreekt, of anderszins relevante informatie.
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, moeten cliënten passende zorg en ondersteuning krijgen, ongeacht het wettelijk domein van waaruit de zorg moet worden georganiseerd.
Deelt u de mening dat de actuele zorgbehoefte van een persoon leidend moet zijn bij het bepalen of iemand toegang tot de Wlz heeft? Met andere woorden, deelt u de mening dat als iemand 24-uurs Verstandelijk Gehandicaptenzorg (VG) nodig heeft – en ook aan de andere voorwaarden vanuit de Wlz voldoet – het niet uitmaakt of die persoon voor of na zijn achttiende levensjaar de beperking heeft opgelopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is inderdaad van belang om de actuele zorgbehoefte van de cliënt mee te wegen. Indien een cliënt op latere leeftijd (bijvoorbeeld na zijn 18e levensjaar) beperkingen oploopt in het verstandelijk functioneren, is er veelal sprake van niet-aangeboren hersenletsel (NAH) of psychiatrische problematiek en/of middelengebruik. Voor mensen met NAH geldt dat in specifieke gevallen sprake kan zijn van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
Wanneer sprake is van psychiatrische problematiek kan de zorg op een goede wijze vanuit de Wmo 2015 en/of de Zvw worden georganiseerd. Het gaat in iedere situatie om het vinden van de juiste en passende zorg en ondersteuning.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de groep (jong)volwassenen die niet kunnen aantonen dat zij voor hun achttiende levensjaar een verstandelijke beperking hadden, enkelen uit de groep alsnog worden geïndiceerd op basis van een andere grondslag, zoals de grondslag Lichamelijke Gehandicapt (LG), en dat in de praktijk blijkt dat zij met een Wlz-indicatie op basis van een LG-cliëntprofiel niet in een VG-setting opgenomen kunnen worden, waardoor zij alsnog niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben? Deelt u de mening dat het CIZ – bij een positieve Wlz-indicatie – altijd moeten kijken naar de actuele zorgbehoefte, ook als dat inhoudt dat iemand in een andere cliëntprofiel wordt geïndiceerd dan de (dominante) grondslag?
Het functioneren op verstandelijk beperkt niveau leidt niet in alle gevallen tot een grondslag verstandelijk gehandicapt. Er kan een andere grondslag voorliggend zijn. Het is aan het CIZ om te bepalen wat de voorliggende grondslag is en wat op basis daarvan het best passend zorgprofiel is. Daarbij wordt de actuele zorgbehoefte meegewogen. Na het stellen van de indicatie kan in overleg met zorgkantoor een passend aanbod worden gezocht. Dit aanbod kan ook gevonden worden in een VG-setting. Het in bezit zijn van een Wlz-indicatie met een VG-profiel is daarvoor geen voorwaarde.
Hoe vaak wijst het CIZ indicaties af bij(jong)volwassenen waarvan de verstandelijke beperking niet voor het achttiende levensjaar aangetoond kan worden? Vindt u het wenselijk dat jongvolwassenen hiermee geen toegang krijgen tot de Wlz, gezien de Wet maatschappelijke oondersteuning (Wmo) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet altijd toereikend zijn voor de zorg en ondersteuning die nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIZ geeft desgevraagd aan dat deze specifieke informatie niet uit de rapportages van het CIZ kan worden gehaald. Van alle aanvragen voor toegang tot de Wlz die het CIZ in 2016 heeft beoordeeld, is 89,5% toegekend11. Wanneer er geen sprake is van toegang tot de Wlz zal vanuit de Wmo 2015 en/of Zvw passende zorg en ondersteuning voor jongvolwassenen georganiseerd worden.
Herinnert u zich de volgende passage uit de memorie van toelichting van de Wlz: "Mensen die naast een somatische aandoening, een psychogeriatrische aandoening of beperking of naast een verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke handicap bijkomende psychische problemen hebben, kunnen wel al op basis van voorliggend wetsvoorstel voor de Wlz in aanmerking komen»? Hoe verklaart u de meldingen die de SP-fractie in de Tweede Kamerfractie heeft ontvangen dat veel mensen die te maken hebben met deze zorgvragen toch niet in aanmerking komen voor zorg uit de Wlz?9
Ja, dat staat in de memorie van toelichting bij de Wlz. In de passage gaat het om bijkomende psychische problemen naast een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of naast een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Een cliënt krijgt toegang tot de Wlz als er sprake is van één van deze genoemde beperkingen of handicaps en is vastgesteld dat er sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Indien iemand hieraan voldoet, krijgt hij zorg vanuit de Wlz. Deze zorg bevat dan ook de zorg voor bijkomende psychische problemen. Indien iemand geen blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid heeft of de psychiatrische problematiek is dominant, wordt de zorg georganiseerd vanuit de Wmo 2015 en/of de Zvw.
Waarom bent u van mening dat (jong)volwassenen met een verstandelijke beperking en die vaak te maken hebben met psychische problemen, wel uitkunnen met zorg uit de Zvw en de Wmo terwijl die juist gericht zijn op behandeling en begeleidend wonen in de maatschappij, en veel (jong)volwassen juist gebaat zijn met (tijdelijk) verblijf in een instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook vanuit de Wmo 2015 en Zvw is het mogelijk om (tijdelijk) verblijf te bekostigen. Voor meerderjarigen met een licht verstandelijke beperking, die tijdelijk behoefte hebben aan begeleiding en behandeling in een beschermende woonomgeving is in september 2016 € 60 miljoen extra beschikbaar gesteld aan gemeenten.
Verblijf in een instelling is niet voorbehouden aan de Wlz. Uiteindelijk gaat het erom dat mensen zorg en ondersteuning krijgen die het beste past bij hun zorgvraag. Indien er geen sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg of de psychische problematiek is dominant, biedt de Wmo 2015, in combinatie met de Zvw, een passend ondersteuningsaanbod.
Erkent u dat (jong)volwassenen met een verstandelijke beperking en/of psychische stoornissen die levenslang of levensbreed zijn, baat hebben met zorg uit de Wlz maar dit niet mogelijk is omdat in de Wlz de zorgvraag levenslang en levensbreed moet zijn? Bent u bereid de grondslag psychiatrie weer te laten opnemen in de Wlz, zodat meer zorg op maat mogelijk gemaakt wordt? Zo nee, waarom niet?
Als een cliënt een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid zal Wlz-zorg aangewezen zijn. Derhalve is niet bepalend of een cliënt een zorgvraag heeft die levenslang en levensbreed is; voor cliënten met een dergelijke zorgvraag kunnen ook andere domeinen dan de Wlz het juiste domein zijn om de zorg te organiseren en bekostigen.
In mijn brief aan de Kamer van 27 juni 201713, heb ik aangegeven dat openstelling van de Wlz voor mensen met een psychische stoornis meerdere uitvoeringsvragen met zich meebrengt. Waar het op wetsniveau onder andere gaat om het toevoegen van de grondslag psychische stoornis aan de Wlz, gaat het ook om het inrichten van de indicatiestelling, het ontwikkelen van passende zorgprofielen en het maken van prestatiebeschrijvingen en tarieven.
Alles overziend zal het zorgvuldig voorbereiden van een eventuele wetswijziging tijd in beslag nemen. Gelet hierop en de komst van het nieuwe kabinet, is het besluit om de Wlz al dan niet open te stellen voor mensen met een psychische stoornis, aan het nieuwe kabinet.
Kunt u de Kamer de tarieven van budgetten voor zorg in natura voor alle verschillende Wlz indicaties doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vragen naar het antwoord op vraag 121 uit de antwoorden op de Kamervragen over de Ontwerpbegroting 201714.
Gezien in de Wmo 2015 is opgenomen dat gemeenten een onderzoeksplicht hebben naar de zorgvraag die iemand heeft die vraagt om zorg en ondersteuning en het CIZ echter geen onderzoeksplicht heeft naar de zorgvraag die iemand heeft en die een indicatie aanvraagt, waarom zijn hierin verschillen opgenomen? Deelt u de mening dat juist in het kader van goede rechtsbescherming het CIZ ook een verdergaande onderzoeks- en motiveringsplicht bij de indicatiestelling behoort te hebben? Zo ja, gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?10
Ook voor de Wlz geldt een onderzoeksplicht; als een cliënt zich meldt, dan dient het CIZ een onderzoek in te stellen en een besluit te nemen op de aanvraag gericht op zorg en ondersteuning. Dit vloeit voort uit artikel 3.2.2 Besluit langdurige zorg, alsmede de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daar vloeit voor het CIZ ook de verplichting uit voort om een besluit deugdelijk te onderbouwen. Tegen een Wlz-besluit staat uiteraard bezwaar en beroep open in het kader van rechtsbescherming.
Het bericht ‘Kwaliteit van zorg in Nederland loopt gevaar’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kwaliteit van zorg in Nederland loopt gevaar»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de kwaliteit van de zorg in het gedrang komt wanneer praktijk en beleid niet langer worden gestaafd door wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Kennis is één van de factoren die van invloed is op de kwaliteit van de zorg en ondersteuning. Wetenschappelijk onderzoek is in die zin zeker van belang voor beleid en praktijk. Het is niet zo dat er als gevolg van de recente decentralisaties een trendbreuk of discontinuïteit heeft plaatsgevonden in het (vanuit het Ministerie van VWS gefinancierde) aanbod of in het gebruik van kennis. Er is dus geen sprake van dat de kwaliteit van de zorg hierdoor in het gedrang zou zijn.
Wel stelt het Rathenau Instituut terecht dat zich nieuwe vraagstukken voordoen nu de gemeenten vanaf 2015 een grote verantwoordelijkheid hebben gekregen voor de participatie van mensen die moeite hebben om mee te kunnen doen aan de samenleving en voor de jeugdhulp.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers van Het Rathenau Instituut dat onduidelijk is wie verantwoordelijk is voor de regie van het kennisecosysteem van het gemeentelijk zorgbeleid? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS heeft van oudsher een grote verantwoordelijkheid genomen voor (de financiering van) een uitgebreide en grotendeels landelijke kennisinfrastructuur voor de langdurige zorg en ondersteuning aan mensen met beperkingen én voor de jeugdhulp. Het departement nam en neemt dus ten volle zijn verantwoordelijkheid. Overigens geldt voor een aanzienlijk deel van de landelijke en zeker de regionale kennisnetwerken dat deze slechts deels of geheel niet vanuit het departement worden gefinancierd en dat derhalve de invloed daarop beperkt is. Nu sinds 2015 een groot deel van de langdurige zorg en ondersteuning tot de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke overheid behoort, is in discussie welke gevolgen dit zou moeten hebben voor de kennisinfrastructuur en voor de rollen en verantwoordelijkheid van de verschillende actoren. In de voortgangsrapportage over de Hervorming van de langdurige zorg van 25 juni 2015 (Kamerstuk 34 104, nr. 63) is aangegeven dat in het licht van de decentralisaties in ieder geval van belang is dat de kennisvragen uit de praktijk leidend zijn voor de inhoudelijke programmering van de kennisinstellingen in het sociaal domein. Daarbij past dat gemeenten meer invloed kunnen uitoefenen op de programmering van kennisinstellingen. Ook wordt in de rapportage geconcludeerd dat er meer samenwerking nodig is tussen de kennisinstellingen. Dit heeft sindsdien ondermeer geleid tot grotere betrokkenheid van gemeenten en een verbeterde samenwerking tussen de kennisinstituten op domeinoverstijgende onderwerpen. Rijk en gemeenten hebben afgesproken dat in het kader van het Programma Sociaal domein vraagstukken rond de kennisinfrastructuur gezamenlijk verder zullen worden opgepakt. Uitgangspunt daarbij is het levensbreed perspectief van de cliënt en het in dat kader integraal oppakken van zijn/haar zorg- en ondersteuningsvragen.
Vindt u ook dat een dergelijke verantwoordelijkheid bij het kabinet zou moeten liggen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol vindt u dat publieke kennisorganisaties zouden moeten spelen voor gemeentelijk zorgbeleid? Kunt u toelichten wat uw rol als Staatssecretaris hierin is?
Door kennisinstellingen geproduceerde kennis en producten zijn niet alleen van belang voor de professionals, uitvoerende instellingen en cliëntenorganisaties, maar ook voor beleidsmakers en lokaal bestuur. Het kan daarbij gaan om de ontwikkeling en vormgeving van het gemeentelijk zorg- en ondersteuningsbeleid (waaronder het streven naar een inclusieve samenleving), maar ook om de daarmee samenhangende organisatie- en uitvoeringsvraagstukken. Gemeenten geven aan veel belang te hechten aan het leren en ontwikkelen in en van de praktijk, door middel van cocreatie met lokale c.q. regionale partijen. Voor mijn rol als Staatssecretaris met betrekking tot de kennisinfrastructuur verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3 en 4.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op dit rapport, waarbij u in ieder geval ingaat op de nieuwe rol van publieke kennisorganisaties, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van kennis en de verantwoordelijkheid voor een goed functionerende kennisbasis?
Een aantal conclusies van het Rathenau Instituut onderschrijf ik ten volle, bij andere plaats ik enkele kanttekeningen.
In het kader van het Programma Sociaal Domein zullen een aantal van deze vraagstukken door Rijk en gemeenten worden opgepakt. Zoals eerder toegezegd zal de Tweede Kamer periodiek geïnformeerd worden over de voortgang van het programma, waaronder het thema kennisinfrastructuur (Kamerstuk 34 477, nr. 16).
Het bericht dat stervende patiënten overgeplaatst worden om het sterftecijfer laag te houden |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Dokter Sander is kwaad: Deze stervende vrouw heeft goede zorg nodig»?1
Ik heb kennisgenomen het artikel van Sander de Hosson. Ziekenhuizen zijn sinds 2013 verplicht hun sterftecijfers te publiceren. Het doel daarvan is kwaliteitsverbetering. Ziekenhuizen registreren sterfte van patiënten en berekenen de zogenaamde HSMR2- en SMR3-scores. De HSMR geeft de verhouding weer tussen het werkelijk aantal overleden patiënten in een ziekenhuis ten opzichte van het verwachte aantal te overlijden patiënten in een ziekenhuis. De SMR geeft net als de HSMR aan hoe hoog de sterfte in een ziekenhuis is vergeleken met het landelijk gemiddelde, maar dan voor specifieke groepen patiënten. De HSMR is gebaseerd op een groot aantal diagnosegroepen. HSMR dient genuanceerd te worden bekeken. Het sterftecijfer geeft inzicht in slechts één onderdeel van de totale kwaliteit van een ziekenhuis. Deze analyse van sterfte levert voor het ziekenhuis waardevolle informatie op, waarmee de zorg nog verder verbeterd kan worden. Vergelijken van ziekenhuizen onderling enkel op basis van dit sterftecijfer gaat niet. Als redenen daarvoor (bron: zie4) worden onder meer aangevoerd dat:
Veel ziekenhuizen geven zelf een toelichting op hun sterftecijfers als deze hoger of lager zijn dan verwacht. Deze toelichting staat meestal op de website van het ziekenhuis, bijvoorbeeld in het kwaliteitsvenster.
De IGZ ziet ziekenhuissterfte (HSMR) als een indicator voor mogelijk suboptimale kwaliteit van zorg. Bij een significant hoog sterftecijfer is het van belang dat het ziekenhuis onderzoek doet naar mogelijk structurele redenen voor de hoger dan verwachte sterfte en risico’s voor kwaliteit en veiligheid. Het doel van het monitoren van deze gegevens is juist het verbeteren van de kwaliteit van zorg voor iedere patiënt. Indicatoren dienen ondersteunend te zijn. Artsen en verpleegkundigen moeten keuzes maken die in het belang zijn van de patiënt en angst voor een hoger sterftecijfer mag daar geen rol bij spelen. De IGZ spreekt ziekenhuizen dus niet aan op een hoog sterftecijfer, maar vraagt hen om nader onderzoek te doen. Ook besteedt de IGZ veel energie aan uitleg geven aan zorgaanbieders over het doel van bijvoorbeeld indicatoren.
Juist omdat inmiddels wel bekend is welke nuances er rond de HSMR spelen, heeft dit artikel mij verrast. Ik zie het artikel vooral als een «cri de coeur» van een betrokken behandelaar die zich kritisch uitlaat over de toepassing van de HSMR. De auteur suggereert dat de HSMR door het overplaatsingsbeleid van een ziekenhuis gemanipuleerd wordt om zo de (HSMR)resultaten van een ziekenhuis te verbeteren. Uit het artikel blijkt gelukkig dat ook patiënten in het Wilhelmina ziekenhuis kunnen rekenen op menswaardige zorg en dat zij kunnen sterven waar zij willen. Dit laatste is ook mijn uitgangspunt, namelijk dat goede en menswaardige zorg voor alles komt en dat zorgprofessionals de vrijheid moeten hebben om te doen wat noodzakelijk is om die zorg te verlenen, binnen of buiten het ziekenhuis. Hiertoe zijn bestuurders van ziekenhuizen en artsen zelfs gehouden. Het publiceren van sterftecijfers, of andere cijfers, in het kader van transparantie, mag hierin geen enkele invloed hebben. Als zorgprofessionals of bestuurders concrete aanwijzingen hebben dat goede zorg aan patiënten onthouden wordt, zijn zij gehouden om in te grijpen.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat er door ziekenhuizen met stervende patiënten wordt gezeuld om het sterftecijfer laag te houden?
Concrete aanwijzingen voor tekortschietende zorg bij stervende patiënten zijn aan het artikel niet te ontlenen. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat hiermee weer een mantra van u, dat iedereen mag sterven waar hij of zij wenst, naar het rijk der fabelen is verwezen? Zo nee, waarom regelt u dan niet goed dat stervenden niet tussen de spaken van het systeem vallen als ze nog steeds niet mogen sterven waar ze wensen?
Zie antwoord vraag 2.
Blijkt hieruit niet dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tekort schiet in haar toezicht op palliatieve zorg? Zo nee, waarom niet?
Nee. De auteur spreekt zich niet uit over de kwaliteit van de palliatieve zorg op enige locatie.
Wat gaat u doen om dit soort beschamende situaties te voorkomen?
Concrete aanwijzingen dat ziekenhuizen concreet tekortschieten, zijn aan het artikel niet te ontlenen. Ik zie onder die omstandigheden geen aanleiding voor verdere acties, laat staan speculeren over sanctionering.
Welke sancties kunt u ziekenhuizen opleggen die op deze manier de sterftecijfers proberen te beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak deze praktijken voorkomen en in welke ziekenhuizen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Arts doet greep naar de macht’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Arts doet greep naar de macht»?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u het in het artikel geschetste beeld van een machtsstrijd tussen de vrijgevestigde artsen aan de ene kant en de Ondernemingsraad en Cliëntenraad aan de andere kant?
Ik kan daar niet over oordelen. Van Treant heb ik begrepen dat de raad van toezicht, raad van bestuur en ondernemingsraad nog met elkaar in gesprek zijn over het voorgenomen bestuursmodel en de achterliggende (juridische) voorwaarden. Mochten de betrokken partijen er niet uitkomen dan is het uiteindelijk aan de ondernemingskamer om een uitspraak toe doen. Vanzelfsprekend hoop ik dat het niet zo ver zal hoeven komen.
Deelt u de zorg dat de voortdurende onrust over de besturing van de Treant Zorggroep ten koste kan gaan van de kwaliteit van de zorg?
Bestuurlijke instabiliteit kan inderdaad een risico vormen voor de bestuurbaarheid van een zorginstelling en daarmee indirect voor de patiëntenzorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) staat daarom in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van toezicht. De IGZ heeft op dit moment geen signalen dat de ontstane bestuurlijke situatie gevolgen heeft voor de kwaliteit van zorg.
Wat vindt u van een bestuursmodel waarin vrijgevestigde medisch specialisten meebesturen in een ziekenhuis?
Ziekenhuizen zijn private partijen en in dat kader zelf verantwoordelijk voor de besturing van hun organisatie. Ik ga daar niet over. Wel ben ik voorstander van het zoveel mogelijk bevorderen van de gelijkgerichtheid van belangen tussen ziekenhuis en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling. Deelname van medische specialisten in de raad van bestuur van het ziekenhuis kan hieraan bijdragen en voorzien in een meer integrale afweging ten aanzien van de bedrijfsvoering en kwaliteit van zorg. Uiteindelijk moet een ziekenhuis zelf afwegen hoe zij haar governance inricht. Wel acht ik het van belang dat er goede afspraken worden gemaakt over het scheiden van rollen en verantwoordelijkheden. Iedere vorm van belangenverstrengeling binnen een raad van bestuur moet daarbij worden vermeden.
Komt het voorgestelde bestuursmodel van de Treant Zorggroep waarbij vrijgevestigde medisch specialisten zitting nemen in de Raad van Bestuur overeen met het «participatiemodel»? Zo nee, van welke bestuursvariant is hier sprake?
Nee. Van het participatiemodel wordt gesproken als vrijgevestigd medisch specialisten naast zeggenschap ook een financieel belang krijgen in het ziekenhuis en zo (mede) risico lopen. Bij Treant Zorggroep is dit niet aan de orde. Het ziekenhuis heeft het voornemen twee praktiserende medisch specialisten toe te laten treden tot de raad van bestuur. Treant heeft mij overigens laten weten dat dit zowel vrijgevestigde als medisch specialisten in loondienst kunnen zijn, waarbij een bestuurder van het medisch specialistisch bedrijf (msb) of toezichthouder statutair zijn uitgesloten. Met het oog op mogelijke belangenverstrengeling vind ik dat een goede zaak. Deze door Treant beoogde bestuursvariant zou aangeduid kunnen worden als duaal leiderschap.
Komt deze bestuursvariant al op andere plekken in Nederland voor? Zo ja, kunt u een voorbeeld geven?
Ik ga ervan uit dat u doelt op de voorgestelde bestuursvariant binnen Treant Zorggroep. Er zijn zeker ziekenhuizen in Nederland waar praktiserend artsen zitting hebben in de raad van bestuur, als voorbeeld noem ik de Saxenburgh Groep.
Deelt de u de mening dat een dergelijk bestuursmodel een bijdrage kan leveren aan een goede integrale besturing van een ziekenhuis en daarmee aan een goede kwaliteit van zorg?
Ja, die mening deel ik, mits heldere afspraken worden gemaakt over rollen en verantwoordelijkheden en iedere vorm van belangenverstrengeling binnen een raad van bestuur wordt vermeden. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat mensen moeten kunnen rekenen op goede en tijdige zorg ongeacht de wijze waarop het bestuur van het ziekenhuis wordt vormgegeven?
Ja, die mening deel ik. Een zorgaanbieder is op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg. Patiënten moeten daar op kunnen vertrouwen, ongeacht de wijze waarop het bestuur van een ziekenhuis is ingericht. De IGZ ziet daar ook op toe.
Wat is de rol van de toezichthouders, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij het tot stand brengen en toetsen van een nieuwe bestuursstructuur bij ziekenhuizen? Zijn deze toezichthouders op dit moment ook betrokken bij de ontwikkelingen binnen de Treant Zorggroep?
Zorgaanbieders zijn zelf eindverantwoordelijk voor het inrichten van een bestuursstructuur die voldoet aan de wettelijke verplichtingen en transparantie-eisen met betrekking tot een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering, die zijn opgenomen in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit. De IGZ houdt toezicht op de naleving van de WTZi, maar toetst niet vooraf een beoogde bestuursstructuur. Zoals reeds gemeld in de beantwoording van vraag 3, staat IGZ momenteel in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van toezicht.