Het bericht over gemaakte zorgkosten in 2018 die betaald moeten worden in 2017 |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 12 november 2018?1
Ja, ik ben bekend met deze uitzending.
Wat vindt u ervan dat patiënten de kosten van het eigen risico proberen te beperken door zorg uit te stellen naar een volgend jaar?
Dit hangt af van de situatie. In sommige gevallen kan wachten verantwoord zijn en kan een kwaal in de tussentijd ook weer overgaan. Ik vind het echter ongewenst als patiënten zorg uitstellen, terwijl dit medisch gezien niet wenselijk is. Daarom beogen verschillende compensatiemaatregelen de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen. Op landelijk niveau dragen bijvoorbeeld de uitzonderingen op het eigen risico, waaronder de huisarts, en de zorgtoeslag bij aan de financiële toegankelijkheid tot zorg. Verder bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid het eigen risico gespreid te betalen. Daarnaast beschikken gemeenten over de instrumenten en de financiële middelen om tot financieel maatwerk voor de cliënt te komen. Zij kunnen hieraan zelf vorm geven door bijvoorbeeld meerkostenregelingen voor mensen met zorgkosten of gemeentecollectiviteiten (inclusief regelingen voor het eigen risico) aan te bieden (zie Kamerstuk 29 538, nr. 231 voor een volledig overzicht). Ik zet mij er voortdurend voor in om de compensatiemaatregelen onder de aandacht van verzekerden te brengen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 935).
Is het feit dat mensen deels zorg mijden geen teken dat het eigen risico nog veel te hoog ligt?
Het eigen risico maakt verzekerden bewust van de kosten van zorg. Hierdoor worden zij gestimuleerd af te zien van onnodige (en onnodig dure) zorg. Deze remmende werking draagt bij aan de betaalbaarheid van zorg. Met het huidige eigen risico wordt een verantwoord evenwicht bereikt tussen de eigen financiële verantwoordelijkheid van de verzekerde en het deel van de zorgkosten dat collectief gefinancierd kan worden.
De meest recente gegevens over zorgmijding, gebaseerd op objectieve data zoals zorgregistraties en declaratiecijfers, staan in het onderzoek van het Nivel naar de omvang en aard van zorgmijding (zie Kamerstuk 29 689, nr. 664). Hieruit komt naar voren dat de stijging van het eigen risico in de afgelopen jaren niet gepaard is gegaan met een stijging van het aantal zorgmijders. Ook niet-financiële redenen (bijvoorbeeld de verwachting dat de klacht vanzelf overgaat) blijken een rol te spelen bij het afzien van zorg.
Wat vindt u ervan dat door de structuur van Diagnose Behandelcombinaties (dbc's), patiënten geen zicht hebben over wanneer ze een rekening ontvangen en in welk jaar ze eigen risico moeten betalen?
Het dbc-systeem is complex, maar is over het geheel genomen beter dan veel alternatieven. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat verzekerden weten waar ze aan toe zijn.
Verzekerden kunnen bij hun zorgverzekeraar navragen wat het effect is van de behandeling op het eigen risico. De verzekeraar is bij een dergelijke vraag verplicht een verzekerde ook te informeren over het polisjaar waarin het eigen risico verrekend zou kunnen worden en dat een vervolg-dbc ertoe kan leiden dat het eigen risico van een verzekerde aangeslagen wordt in een ander jaar dan waarin het bezoek aan het ziekenhuis plaatsvond.
Daarnaast moet de zorgverzekeraar de verzekerde erop wijzen dat hij/zij bij de zorgaanbieder kan navragen of – en zo ja, wanneer – een vervolg-dbc geopend wordt (zie artikel 16.5 van Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, TH/NR-10). In deze regeling (artikel 17) is ook bepaald dat zorgverzekeraars deze informatie op hun website moeten plaatsen. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars aandacht besteden aan de begrijpelijkheid van de informatie die zij verstrekken.
Ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verstrekt informatie over de verrekening van het eigen risico. Zo heeft zij een factsheet op haar website staan2, waarin toegelicht wordt hoe bepaald wordt over welk jaar een verzekerde eigen risico verschuldigd is en wat de rol van vervolgdbc’s hierin is.
Bent u bereid om het systeem zo aan te passen dat er alleen aanspraak gemaakt wordt op het eigen risico in het jaar dat het ziekenhuisbezoek plaatsvond? Zo nee, waarom niet?
Recent (zie Kamerstuk 29 248, nr. 314) heb ik u geïnformeerd over de doorontwikkeling van de bekostiging medisch specialistische zorg. Op dit moment is, volgens de NZa, veldpartijen en het Ministerie van VWS, een stabiele productstructuur noodzakelijk om de ontwikkeling richting contractering op «waarde voor de patiënt» (uitkomsten) te faciliteren. Het is belangrijk om daar nu de energie op te zettten. Als contracteren op waarde voor de patiënt meer de norm is geworden, kan verder onderzoek gedaan worden naar een vereenvoudiging van het onderliggende dbc-systeem.
Wel wil ik nogmaals benadrukken dat ik het belangrijk vind dat verzekerden over duidelijke en praktische informatie beschikken (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
Het artikel 'Beroepsgroep gynaecologen: IVF-draagmoederschap ook mogelijk voor homostellen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Beroepsgroep gynaecologen: IVF-draagmoederschap ook mogelijk voor homostellen»1 en het genoemde modelreglement?2
Ja.
Wat is er concreet gewijzigd in het modelreglement waardoor IVF-draagmoederschap met een donorgeslachtscel voortaan wel mogelijk zou zijn?
In 2016 heeft de beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) op basis van de stand der wetenschap en praktijk geconstateerd dat er geen medische, psychologische en ethische bezwaren zijn tegen ivf-draagmoederschap waarbij slechts één van de wensouders de geslachtscel levert, ook als de wensouders van hetzelfde geslacht zijn.3 Met dat standpunt is de richtlijn Hoogtechnologisch draagmoederschap van de NVOG komen te vervallen en daarmee ook de eis dat beide wensouders de geslachtscellen dienen te leveren. Het Modelreglement Embryowet 2003 bevatte geen nadere uitwerking van ivf-draagmoederschap en verwees naar de toen geldende richtlijn Hoogtechnologisch draagmoederschap. In het herziene Modelreglement Embryowet 2018 is wel uitwerking gegeven aan ivf-draagmoederschap, op basis van het eerdere standpunt van de NVOG uit 2016.
Kunt u toelichten waarom in de modelrichtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) de eis is losgelaten dat beide wensouders genetisch verwant moeten zijn met het kind? Wat zijn precies de argumenten geweest om het tot op heden niet mogelijk te maken?
Alle overwegingen en argumenten heeft de NVOG beschreven in haar standpunt uit 2016. Deze geeft blijk van een gedegen en zorgvuldige afweging die alle aspecten omvat. Omdat ivf-draagmoederschap met behulp van een donor extra aandacht vergt, vanwege de betrokkenheid van een extra partij (de donor en zijn of haar eventuele partner), vraagt het realiseren van een dergelijk aanbod de nodige voorbereidingen. Blijkbaar is Nij Geertgen nu zo ver met de voorbereidingen dat de kliniek vanaf 2019 klaar is om ivf-draagmoederschap aan te bieden, ook wanneer gebruik moet worden gemaakt van donorgameten.
Wat vindt u ervan dat de modelrichtlijn dit mogelijk maakt, onder meer gelet op de situatie dat draagmoederschap met andermans eicel niet zonder gevaar is en vanwege de situatie dat IVF-draagmoederschap voor de kinderen op latere leeftijd wellicht lastige vragen oproept over hun afkomst?
Zoals in het eerder genoemde standpunt van de NVOG te lezen, zijn er geen medische redenen om draagmoederschap met andermans eicel categorisch af te raden. Zwangerschappen met eicellen van een andere vrouw komen reeds bij twee typen behandelingen tot stand. Sinds eind jaren »90, vanaf het moment dat VUmc ivf-draagmoederschap ging aanbieden, wordt een zwangerschap bij een draagmoeder bewerkstelligd met eicellen van de wensmoeder, dus niet met de eicellen van de draagmoeder. Ook bij eiceldonatie, waarbij de wensmoeder zwanger wordt met de eicel van een donor, is sprake van een zwangerschap met de eicel van een andere vrouw.
De betekenis van ivf-draagmoederschap voor het kind maakt onderdeel uit van de overwegingen en argumenten die de NVOG heeft betrokken bij haar standpunt uit 2016. Daarbij speelt tevens een rol dat conform de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting de gegevens van de donor moeten worden aangeleverd bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting, zodat het kind op latere leeftijd altijd kan achterhalen wie zijn of haar donor is.
Wat vindt u ervan dat de kosten die gemaakt worden bij zo’n gecompliceerde zwangerschap hoog zijn? Klopt het dat die voor rekening van de samenleving komen, en zo ja: vindt u dat wenselijk?
Wanneer wensouders een medische indicatie hebben, worden vruchtbaarheidsbehandelingen vergoed uit de basisverzekering. Om de zorgkosten in de hand te houden, zijn afspraken gemaakt, waaronder een maximering van het aantal ivf-behandelingen. Het Zorginstituut heeft in een recent advies uitgelegd welke aanspraken er zijn met betrekking tot ivf-draagmoederschap.4 Wanneer er geen sprake is van een medische indicatie, is er geen vergoeding uit de basisverzekering mogelijk.
Waarom is niet eerst gewacht tot de resultaten van de diverse onderzoeken rond draagmoederschap bekend zijn, voordat er verdere concrete stappen gezet worden om draagmoederschap mogelijk te maken?
Draagmoederschap is al mogelijk sinds eind jaren 1990. Sinds het standpunt van de NVOG uit 2016 is het aanbieden van ivf-draagmoederschap aan mannenparen eveneens mogelijk. Het aanbieden van ivf-draagmoederschap staat los van een besluit tot een juridische regeling en de onderzoeken daarnaar in het kader van het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. Mij is niet bekend welke andere onderzoeken er zijn, die relevant kunnen zijn voor de klinieken alvorens tot het aanbod over te gaan.
Zijn op dit moment de psychische en juridische vragen rond draagmoederschap zodanig uitgekristalliseerd dat deze mogelijkheid in Nederland aangeboden zou moeten worden? Is het risico niet groot dat er een juridisch getouwtrek ontstaat bij verschil van inzicht over het kind, het niet afstaan van het kind of problemen rond de gezondheid van het kind en dergelijke?
De NVOG heeft de medische, psychologische, juridische en ethische aspecten uitvoerig bekeken en ondanks de beperkingen aan de kennis hierover gemeend dat er geen bezwaren zijn tegen ivf-draagmoederschap voor mannenparen. Conform het planningsbesluit IVF 2016 is het aan de beroepsgroepen om via richtlijnen en protocollen te bepalen hoe verantwoord aanbod eruit ziet.
De NVOG heeft wel kanttekeningen geplaatst bij het juridisch kader. Het ontbreken van een juridisch kader ziet de NVOG als groot risico voor wensouders, draagmoeders en kinderen. Dat is waarom VUmc al die jaren de grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanbieden van ivf-draagmoederschap en nauwe contacten heeft onderhouden met de Raad voor de Kinderbescherming voor een soepel lopende adoptieprocedure. Die grootst mogelijke zorgvuldigheid is ook nodig bij ivf-draagmoederschap met donorgameten, zeker gezien de betrokkenheid van een extra partij, namelijk de donor met eventuele partner.
Wat vindt de regering ervan dat in een aantal gevallen de draagmoeder een zus van één van de wensvaders is? Kan dit ook betekenen dat een broer en een zus samen het ouderlijk gezag dragen? Vindt de regering deze mogelijkheid gewenst? Hoe moet in dit verband het belang van het kind beoordeeld worden?
Gezamenlijk gezag van broer en zus ligt in de situatie zoals hier omschreven niet voor de hand. Na draagmoederschap zal gezag doorgaans niet komen te liggen bij broer en zus tezamen maar bij beide wensvaders. In het algemeen is in Nederland overigens niet uitgesloten dat broer en zus tezamen het ouderlijk gezag over een kind dragen. Dit is mogelijk als de desbetreffende tante of oom in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind en er geen gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd (artikel 1:253t BW).
Hoe beziet de regering publicaties waarin de ontstaansgeschiedenis van een kind met volledige naam en toenaam wordt genoemd, in het licht van de Algemene verordening gegevensbescherming?3
Kinderen hebben recht op privacy.6 Onder de Algemene verordening gegevensbescherming mogen er gegevens van het kind worden gedeeld als de ouders hiervoor toestemming geven. Organisaties die gegevens van kinderen
delen, moeten in dat geval ook aan kunnen tonen dat de ouders die toestemming gegeven hebben. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders en media om hier voorzichtig mee om te gaan.
Het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van gelijke geslacht |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de rondgang van De Monitor bij IVF-klinieken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat zowel MC Kinderwens in Leiderdorp als Nij Geertgen in Elsendorp in 2019 starten met het mogelijk maken van een hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht?
Nij Geertgen in Elsendorp zal vanaf 2019 hoogtechnologisch draagmoederschap (ofwel ivf-draagmoederschap) gaan aanbieden, mede aan paren van gelijk geslacht. MC Kinderwens in Leiderdorp overweegt nog of de kliniek overgaat tot het aanbieden van draagmoederschap aan mannenparen. Bij de overwegingen speelt een rol hoe het kabinet omgaat met de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap en in hoeverre dit aanbod door het Zorginstituut en de politiek gezien wordt als zinnige zorg. Overigens wil MC Kinderwens zich in eerste instantie richten op behandelingen zonder eiceldonor. De draagmoeder levert dan tevens de eicel, waardoor de behandeling indien mogelijk laagtechnologisch van aard is en van een ivf-behandeling geen sprake hoeft te zijn.
De beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) heeft hierover in 2016 reeds een standpunt ingenomen.2 Op basis van medische, psychologische, juridische en ethische overwegingen heeft de NVOG vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn om ivf-draagmoederschap aan te bieden aan mannenparen. Om die reden is de eis losgelaten dat beide wensouders de geslachtscellen dienen te leveren. Dat neemt niet weg dat een ivf-draagmoederschapbehandeling met donorgameten meer complex is, ongeacht het geslacht van de wensouders, vanwege de extra partij die betrokken is (de donor en zijn of haar eventuele partner). Daarom pleit de NVOG voor grote voorzichtigheid en heeft de vereniging voorwaarden gesteld, waaronder gedegen counseling. Bovendien beveelt de NVOG aan om ivf-draagmoederschap te centreren in een of twee centra in Nederland en acht zij follow-up onderzoek van extra belang. Het standpunt is onlangs bevestigd in de geactualiseerde versie van het Modelreglement Embryowet.3
Het Planningsbesluit in-vitrofertilisatie 2016 laat ruimte aan ivf-draagmoederschap, zolang voldaan wordt aan de regelgeving op het gebied van fertiliteitszorg en aan de kwaliteitsnormen en richtlijnen van de NVOG en KLEM, waaronder het Modelreglement Embryowet. De richtlijnen van de beroepsgroepen
laten ruimte voor ivf-draagmoederschap voor paren van gelijk geslacht. Ik constateer dat het aangekondigde aanbod van MC Kinderwens en Nij Geertgen op dit punt dus past binnen de bestaande ruimte.
Hoe beoordeelt u de woorden van directeur Marc Scheijven van Nij Geertgen in Elsendorp die stelt dat «het te gek voor woorden is dat homostellen, maar ook vrouwen met bijvoorbeeld oncologische klachten, naar het buitenland moeten gaan teneinde daar hun kinderwens in vervulling te laten gaan»?
Er zijn geen juridische, medische, psychologische en ethische belemmeringen voor de beroepsgroep om dit aanbod in Nederland te realiseren. Door draagmoederschap met donorgameten aan te bieden, verwacht Nij Geertgen wensouders te kunnen helpen die zich tot nu toe genoodzaakt zagen naar het buitenland te gaan.
Klopt het dat er, op basis van de stand van de wetenschap, geen medische bezwaren meer zijn tegen het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht nu de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Vereniging voor Klinische Embryologie (KLEM) eind augustus 2018 hun nieuwe Modelreglement Embryowet2 bekend maakte?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er steeds meer medische mogelijkheden zijn voor het aanbieden van hoogtechnologisch draagmoederschap maar dat het ontbreekt aan een juridische regeling voor het draagmoederschap?
Besluiten over het al dan niet instellen van een juridische regeling voor draagmoederschap staan los van de medische mogelijkheden voor ivf-draagmoederschap. Het kabinet beraadt zich over een juridische regeling voor draagmoederschap in het kader van de kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. Hiervoor wordt onder meer een aantal onderzoeken afgewacht, die naar verwachting begin 2019 zijn afgerond. Daarna zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie toezenden.
Wanneer wordt het onderzoek aangaande het mogelijk maken van een juridische regeling voor het draagmoederschap, inclusief de kabinetsreactie hierop, naar de Kamer gestuurd? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichtten?3
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u voorts aangeven welke onderzoeksopdracht is meegegeven aan het Zorginstituut Nederland voor wat betreft de vergoeding van hoogtechnologisch draagmoederschap? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichten?
Op 24 augustus jl. is het Zorginstituut verzocht om na te gaan of, en zo ja, op welke wijze complexere ivf-behandelingen bij draagmoederschap kunnen worden gefinancierd. Het betreft de vraag in welke gevallen draagmoederschap binnen het basispakket kan worden gefinancierd. Het Zorginstituut is verzocht dit in kaart te brengen. Het antwoord van het Zorginstituut is onlangs aan uw Kamer toegezonden.6 Een kabinetsreactie hierop volgt samen met de reactie op het gehele advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap.
Straffen en belonen in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat jongeren in een jeugdhulpinstelling uren lang moesten stilzitten zonder te praten?1 Wordt deze methode nog steeds toegepast?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Naar aanleiding van de berichtgeving hebben zowel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) als ik navraag gedaan bij het bestuur van Pluryn. De Hoenderloo Groep (DHG), onderdeel van Pluryn, heeft de IGJ geïnformeerd dat op twee groepen sprake is geweest van de inzet van een dergelijke maatregel. Het bestuur heeft aan zowel de IGJ als aan mij aangegeven dat toen het deze signalen vernam, maatregelen heeft getroffen, waaronder scholing en personele maatregelen. De stilzitmaatregel wordt volgens Pluryn niet meer toegepast. De IGJ zal DHG onaangekondigd bezoeken om dit ook te verifiëren.
Uit het artikel in de Stentor blijkt dat de rechter al in 2010 negatief oordeelde over het gebruik van deze methode; heeft er sindsdien extra toezicht plaatsgevonden?2
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft inderdaad in 2010 een oordeel gegeven over een strafmaatregel die werd ingezet op locatie De Sprint (voormalig Glenn Mills School) in Wezep van DHG. Het ging om een klacht van een jongere over de strafmaatregel «strak zitten». Dit hield in dat jongeren gedwongen voor onbepaalde tijd met gestrekte rug, handen op knieën, knieën bij elkaar, zonder te bewegen op een kubus moesten zitten. Dit was dus verdergaand dan de strafmethode van het stilzitten zonder te praten waaraan in deze Kamervragen gerefereerd wordt. Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) heeft toentertijd een jongere ondersteund bij het indienen van zijn klacht hierover. Deze klacht heeft de RSJ gegrond verklaard. De RSJ beoordeelde het «strak zitten» als een ernstige inbreuk op de bewegingsvrijheid en in strijd met de wet.
Ook is de IGJ in haar reguliere toezicht altijd zeer kritisch over vrijheidsbeperkende maatregelen die aan jeugdigen worden opgelegd. De toenmalige inspectie Jeugdzorg heeft in maart 2010 een kritisch rapport gepubliceerd over de opvoedmethode die De Sprint hanteerde, waarbij «strak zitten» een van de toegepaste maatregelen was. Na dit onderzoek is DHG in maart 2010 gestopt met deze opvoedmethode en is De Sprint gesloten. De inspectie heeft na maart 2010 geen nieuwe signalen ontvangen over het toepassen van
deze strakzitmaatregel of de stilzitmaatregel. Bij het Landelijk Meldpunt Zorg zijn tot aan de bovengenoemde berichtgeving in de media geen meldingen binnen gekomen van burgers. De IGJ betrekt nieuwe meldingen en signalen (mede) naar aanleiding van de berichtgeving in het lopende traject.
Bent u bereid om de Inspecte Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te vragen om in kaart te brengen of en hoe vaak jongeren in jeugdhulpinstellingen dergelijke straffen ondergaan?
De IGJ is al een toezichtproject gestart waarin speciale aandacht is voor dit onderwerp. In het eerste kwartaal van 2019 zullen alle gesloten jeugdhulp instellingen bezocht worden, met als de focus het terugdringen van repressieve en vrijheidsbeperkende maatregelen. Ik zie (daarom) nu geen aanleiding voor een aparte inventarisatie.
Omdat deze jongeren gesloten zitten is er vaak weinig contact met de buitenwereld; wie komt op voor het belang van deze jongeren? Hoe vaak komen de vertrouwenspersonen jeugdhulp van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) op bezoek bij jongeren in open en gesloten instellingen?3 Hebben zij signalen ontvangen over deze klachten? Zo ja, wat is daarmee gebeurd?
Het vertrouwenswerk in de jeugdhulp is wettelijk vastgelegd in de Jeugdwet: de vertrouwenspersonen zijn degenen die opkomen voor de belangen van kinderen en jongeren in de jeugdhulp. De vertrouwenspersonen van het AKJ bezoeken de groepen waar uithuisgeplaatste jongeren verblijven met grote regelmaat. Hoe vaak de vertrouwenspersonen op bezoek komen, hangt af van de kwetsbaarheid en zorgafhankelijkheid van de jongeren die daar verblijven. De frequentie van deze bezoeken varieert van één keer per week in gesloten instellingen, tot 1 keer per 2 tot 4 weken in open instellingen. Om een indicatie te geven: in 2017 hebben de vertrouwenspersonen in totaal 11.436 groepsbezoeken afgelegd bij jeugdhulpinstanties. Het AKJ heeft drie vertrouwenspersonen die bezoeken brengen aan de residentiele groepen van DHG. De betreffende jongeren hebben (de afgelopen 3 jaar) niet geklaagd bij de vertrouwenspersonen over de genoemde stilzitmaatregel. Wel hebben de vertrouwenspersonen tijdens hun groepsbezoek dit jaar een aantal keer geconstateerd dat jongeren op een stoel of aan een tafel moesten zitten en niet mee mochten doen met de groep (echter niet in een stresshouding). Deze signalen zijn door de betrokken vertrouwenspersonen gemeld bij de clusterleiders van DHG. Tijdens een recente evaluatie waarin deze maatregel expliciet besproken is, heeft DHG aan het AKJ aangegeven de signalen hierover serieus op te pakken.
Is de methode waarbij jongeren door goed gedrag privileges kunnen verdienen die bij wijze van straf weer kunnen worden ingetrokken toegestaan? Is deze methode wetenschappelijk bewezen effectief en niet schadelijk voor jongeren?
Van de jeugdprofessional wordt verwacht dat hij zich af vraagt wat in déze situatie voor déze cliënt de juiste weg is en dat hij bereid is om zich over zijn gemaakte keuzes te verantwoorden en verantwoordelijkheid daarvoor te nemen. Het maken van keuzes doet de jeugdprofessional in het beginsel samen met de cliënt en met de kennis die hij heeft over de meest effectieve aanpak. Op basis van wetenschap, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten geven vakinhoudelijke richtlijnen jeugdprofessionals onderbouwde aanbevelingen voor hun handelen. In deze richtlijnen staat dat een straf nooit mag bestaan uit het intrekken van een eenmaal verdiende beloning.
In hoeverre zijn jeugdhulpinstellingen verplicht om bij strafmaatregelen en behandeling in het algemeen aan te sluiten op wetenschappelijk bewezen effectieve methodes?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om kennisdeling te stimuleren en zorg te dragen dat behandelmethodes waarvan wetenschappelijk vaststaat dat zij niet in het belang van de jongeren zijn niet worden toegepast?
Per 1 januari 2019 start het kennisontwikkelingsprogramma «Wat werkt voor de Jeugd», dat ik heb aangekondigd in het programma Zorg voor de Jeugd. Binnen dit programma wordt kennis over wat werkt en waarom, actief verspreid en wordt er ingezet op het stoppen met doen wat niet werkt, oftewel de-implementatie.
Is er een relatie tussen werkdruk van de jeugdhulpmedewerkers en de gekozen behandelmethode?
Ik zie geen direct verband tussen de werkdruk van jeugdhulpprofessionals en de in deze Kamervragen genoemde strafmaatregelen.
Het bericht ‘MST dreigt budget te overschrijden en zet deel verzekerden in de wacht’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat het Medisch Spectrum Twente (MST) het budgetplafond dreigt te overschrijden en daarom een deel van de verzekerden in de wacht zet?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Ik vind het essentieel dat de patiënt te allen tijde de zorg krijgt die hij nodig heeft. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht richting hun verzekerden. Als dat niet kan bij een specifieke zorgaanbieder, kan de verzekeraar door een patiënt worden gevraagd om hem te bemiddelen naar een andere zorgaanbieder. In deze casus betreft het verzekerden van Zilveren Kruis, dus is het aan Zilveren Kruis om voor zijn verzekerden aan de zorgplicht te voldoen.
Het is aan het MST om zorg te leveren of de patiënt goed te informeren en indien nodig door te geleiden naar een andere zorgaanbieder. Het MST en Zilveren Kruis hebben daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid om het proces voor de patiënt probleemloos te laten verlopen. Hier hoort bij dat meningsverschillen over de contractering of over de uitvoering van de afspraken niet over de rug van patiënten worden uitgevochten, dus niet op deze manier naar buiten komen. Het is ook niet conform de bestuurlijke afspraken die hierover zijn gemaakt.
Als partijen er samen niet uit komen, kunnen deze zich wenden tot een onafhankelijke geschilleninstantie. Bestuurlijke afspraken hieromtrent zijn gemaakt in het «Convenant ter instelling van een Onafhankelijke Geschilleninstantie voor Geschillenoplossing en -beslechting Zorgcontractering» uit 2016. Als individuele verzekerden een klacht hebben over de handelwijze van hun zorgverzekeraar in dit soort situaties (bijvoorbeeld als zij in hun ogen niet adequaat bemiddeld worden naar een andere aanbieder), kunnen zij terecht bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen. De eerste stap is echter een klacht indienen bij de verzekeraar zelf.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze situatie?
Sinds het verschijnen van het bericht waar u in vraag 1 naar verwijst.
Welke gevolgen heeft het precies voor een patiënt als hij of zij in de wacht wordt gezet? Kan de veiligheid voor alle patiënten van het MST gegarandeerd worden?
Het MST en Zilveren Kruis hebben mij laten weten dat alle spoedzorg, verwijzingen met verdenking op een ernstige aandoening, oncologie, zorg voor zwangeren en kinderen conform de reguliere werkwijze worden ingepland en dat dure geneesmiddelen gewoon worden verstrekt. Alleen patiënten met een nieuwe zorgvraag die niet in één van bovenstaande groepen vallen, ontvangen bij alle specialismen vier weken extra wachttijd bovenop de normale wachttijd voor een poliklinisch consult. In veel gevallen betekent dit dat de afspraak niet eerder dan in januari 2019 kan worden gepland. Betreffende patiënten kunnen kiezen of zij daarop willen wachten of dat zij zich bij Zilveren Kruis melden voor bemiddeling naar een andere zorgaanbieder in de regio (zie ook mijn antwoord op vraag2. Er zijn volgens de IGJ geen signalen dat de veiligheid van patiënten in het geding is.
Worden verzekerden die door deze maatregel van in de wacht zetten potentieel worden geweerd door MST daarvan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gebeurt dit door de verzekeraar of door het MST ziekenhuis?
Volgens de «Regeling wachttijden en wachttijdbemiddeling medisch-specialistische zorg (NR/REG-1823a)» van de NZa zijn ziekenhuizen verplicht om hun patiënten te informeren over (te lange) wachttijden. Daarnaast moet het ziekenhuispatiënten mondeling of schriftelijk informeren over de mogelijkheid tot wachttijdbemiddeling bij hun zorgverzekeraar, indien de Treeknormen overschreden worden. Het MST heeft mij laten weten dat het deze verplichting voor alle patiënten nakomt, omdat elke afspraakbrief (volgend op een verwijzing van de huisarts) melding maakt van de mogelijkheid tot wachttijdbemiddeling. Als de afspraak te ver in de toekomst ligt, neemt het MST bovendien telefonisch contact op met de patiënt. De patiënt wordt dan geïnformeerd over de extra wachttijd, en kan zelf de keuze maken om te wachten tot hij terecht kan in het MST of liever doorverwezen wordt naar de wachttijdbemiddeling van Zilveren Kruis voor snellere toegang tot een ander ziekenhuis.
Controleert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (de IGJ) op de kwaliteit van zorg? Is de IGJ op dit moment betrokken?
De IGJ houdt risicogestuurd toezicht op alle zorginstellingen, dus ook op het MST.
Voor welke zorg en poliklinieken zijn er precies wachttijden bij het MST?
Volgens de regeling genoemd in mijn antwoord op vraag 4 zijn zorgaanbieders ook verplicht om hun actuele wachttijden te vermelden op de website. De wachttijden van het MST zijn op hun eigen website terug te vinden (https://www.mst.nl/p/patienten/wachttijden/). Voor verzekerden van Zilveren Kruis met een nieuwe zorgvraag hanteert het MST bij alle specialismen een extra wachttijd van vier weken bovenop de reguliere wachttijd voor een poliklinisch consult (de reguliere wachttijd voor een poliklinisch consult ligt bij enkele specialismen hoger dan de Treeknorm). Dit met uitzondering enkele vormen van zorg zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 3. Bij het inplannen van een afspraak wordt rekening gehouden met de urgentie en eventueel een eerder moment gekozen. Dit is een inschatting van de behandelaar van de patiënt.
Waar kunnen patiënten nu wel heen als het gaat om zorg waarvoor zij in de wacht worden gezet? Hoe verhoudt dit zich tot budgetplafonds van ziekenhuizen in de regio?
Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat betreffende patiënten voor electieve zorg terecht kunnen in de omliggende ziekenhuizen Isala (Zwolle), Gelre ziekenhuizen (Apeldoorn en Zutphen), Ziekenhuisgroep Twente (Almelo en Hengelo), Saxenburgh Groep (Hardenberg) en zelfstandige behandelcentra in de regio. Zilveren Kruis heeft hierover afspraken gemaakt met de omliggende ziekenhuizen. Voor acute zorg kunnen patiënten, zoals eerder vermeld, altijd terecht in het MST.
Kunt u toelichten wat de oorzaak is van de ontstane situatie?
Zilveren Kruis en het MST hebben voor 2018 een afspraak gemaakt op basis van prijzen en volumes. Voor de inschatting van de volumes is daarbij gebruik gemaakt van prognoses van het MST. Het MST heeft nu, sneller dan verwacht, de gezamenlijk afgesproken volumes bereikt. Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat het niet is ingegaan op het voorstel van het MST voor een aanvullende afspraak over 2018, omdat er al voldoende electieve zorg in de regio is ingekocht. De financiële situatie van het MST laat het niet toe om zorg te leveren zonder vergoeding. Daarom heeft het de extra wachttijd voor groepen verzekerden van Zilveren Kruis ingesteld.
Welke gevolgen heeft dit voor personeel nu en in de komende jaren, kunt u garanderen dat er geen ontslagen vallen?
Het MST heeft aangegeven dat de genomen maatregel geen gevolgen heeft voor het personeel.
Klopt het dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis geen extra zorg in wilde kopen waarbij de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord een belangrijke rol hebben gespeeld in die beslissing? Wat is uw reactie daarop? Deelt u de mening dat patiënten niet de dupe mogen worden van de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord? Leiden budgetplafonds niet tot een ongewenst inperken van de keuzevrijheid van de patiënt?
Het «Hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg 2018» bevat een reeks van afspraken, waaronder financiële kaders en afspraken over kwaliteit. Die afspraken doen niets af aan de verantwoordelijkheden die zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben zoals omschreven in het antwoord op vraag 1 en juist in het belang zijn van patiënten/verzekerden.
Wat vindt u ervan dat een ziekenhuis gestraft wordt door de zorgverzekeraar voor het leveren van noodzakelijke zorg?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders om goede afspraken te maken over de patiëntenzorg en de bijbehorende financiering. Noodzakelijke zorg wordt ook gewoon geleverd, dan wel bij het MST dan wel bij een ander ziekenhuis. Bij meningsverschillen over de contractering of over de uitvoering van de afspraken moeten partijen daar zelf uit komen. Mocht dit niet lukken, dan kunnen zij zich wenden tot de onafhankelijke geschillencommissie waar ik in het antwoord op vraag 1 al naar refereerde. Ik ben dan ook niet van mening dat er sprake is van een straf, opgelegd door Zilveren Kruis aan het MST.
Geeft deze ontstane situatie volgens u aanleiding tot een nader onderzoek naar budgetplafonds en de gevolgen daarvan? Zo ja bent u bereid dit in te stellen? Zo neen, waarom niet?
Nee. In de afgelopen jaren hebben zorgverzekeraars en zorgaanbieders vaker meningsverschillen gehad rondom het bereiken van een budgetplafond. In dat soort situaties is het van belang dat zorgverzekeraars en zorgaanbieder onderling goede afspraken maken over welke maatregelen zij nemen. Zorgaanbieders moeten hun patiënten informeren als zij een wachtlijst hanteren als gevolg van het budgetplafond. In geval van een wachtlijst is het van belang dat zorgaanbieders hun patiënten attent maken op de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars voor zorgbemiddeling of zij kunnen hun patiënten zelf doorverwijzen naar een andere zorgaanbieder (zie ook mijn antwoord op vraag3. Zorgverzekeraars kunnen bij het bereiken van een budgetplafond extra zorg «bijcontracteren» bij de betreffende zorgaanbieder, of zij kunnen hun verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder. Indien nodig gaat de NZa na welke acties de zorgverzekeraar en zorgaanbieder in kwestie ondernemen om de zorgplicht richting hun verzekerden/patiënten na te komen, en kan de NZa de partijen bij elkaar roepen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden, dan kan de NZa extra maatregelen nemen. Bijvoorbeeld een aanwijzing of uiteindelijk een last onder dwangsom.
Welke voorstellen heeft Zilveren Kruis gedaan aan het MST en waarom kwamen zij hier samen niet uit?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
De prijs van Orkambi |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vertex told to reveal CF drug price, as MPs begin inquiry»?1
Ja.
Bent u bereid om, in navolging van de Britse parlementaire commissie, Vertex te dwingen haar vraagprijs voor het dure medicijn Orkambi openbaar te maken?
De Apotheek-inkoopprijs (AIP) uit de eerste vergoedingsaanvraag van de fabrikant (februari 2016) beschouw ik als de originele vraagprijs. Deze AIP is de prijs die een geneesmiddelenfabrikant of farmaceutische groothandel ten hoogste aan een apotheker in rekening mag brengen. De AIP uit de vergoedingsaanvraag voor Orkambi is mij bekend en openbaar. Aangezien het Zorginstituut oordeelde dat deze prijs te hoog was heb ik met Vertex een vertrouwelijk financieel arrangement afgesloten voor Orkambi. Door deze vertrouwelijke afspraken kon Orkambi beschikbaar komen voor patiënten. Binnen het arrangement varieert de prijs met het volume en is er dus geen sprake van één constante prijs. Hoewel het de leverancier vrij staat transparant te zijn over deze afspraken kan ik, gegeven de afspraken over vertrouwelijkheid, de fabrikant niet dwingen de afspraken openbaar te maken.
Wat voor gevolgen kan de openbaarheid van getroffen regelingen met landen waar Vertex haar medicijnen verkoopt hebben voor de prijs van Orkambi in Nederland, gezien het verzoek van de Britten ertoe kan leiden dat prijzen in verschillende landen bekend worden?
In 2017 heb ik met de leverancier van Orkambi een financieel arrangement afgesloten. Dit financieel arrangement loopt tot en met 2020. Een eventuele openbaarheid van de regelingen in andere landen heeft geen effect op de lopende afspraken met de leverancier en zal daarom de huidige vertrouwelijke prijs van Orkambi in Nederland niet beïnvloeden.
Hoe staat het met uw pogingen om coalities te smeden met andere landen om sterker te staan in de prijsonderhandelingen met farmaceutische bedrijven?
Binnen het Beneluxa-initiatief werken België, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk en Ierland op vrijwillige basis samen op het terrein van de betaalbaarheid en toegankelijkheid van geneesmiddelen, met Nederland als voorzitter.
We werken samen op verschillende thema’s:
Er is binnen het Beneluxa-initiatief samen met België tweemaal onderhandeld over de prijs van een geneesmiddel: (i) in 2017 is een eerste pilot afgerond (Orkambi) waarbij zowel HTA beoordeling, als een prijsonderhandeling gezamenlijk zijn doorlopen, (ii) In 2018 is er – na een gezamenlijke HTA beoordeling – een gezamenlijk onderhandelingstraject succesvol afgerond: België en Nederland hebben een gezamenlijke prijsafspraak over het middel Spinraza bereikt.
De inzet op gezamenlijke HTA beoordelingen en onderhandelingen wordt gecontinueerd en met de aansluiting van Ierland bij het initiatief verbreed.
Deelt u de mening dat de kosten voor dure medicijnen gedrukt kunnen worden als de onderhandelingen transparanter worden?
Nee die mening deel ik niet.
Sinds 2013 sluit het Ministerie van VWS financiële arrangementen af met fabrikanten van geneesmiddelen. Middels vertrouwelijke prijsafspraken beoog ik belangrijke maar dure geneesmiddelen toegankelijk te maken voor patiënten. Zoals ik eerder heb gecommuniceerd in de brief aan de Tweede Kamer van 15 juni 2018 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 477, nr. 489) zet ik in op maximale prijstransparantie. In de praktijk echter stellen fabrikanten als harde voorwaarde dat de afspraken vertrouwelijk blijven, en is de kostenbesparing met een vertrouwelijk arrangement hoger dan met een niet-vertrouwelijk arrangement. Hoewel dit zeker niet mijn voorkeur heeft, ben ik in voorkomende gevallen genoodzaakt hiermee, in het belang van betaalbaarheid en daarmee de toegang voor de patiënt, akkoord te gaan. Wel wil ik, zoals ik ook heb aangegeven in mijn recente voortgangsbrief over het geneesmiddelenbeleid, inzetten op meer transparantie tussen (samenwerkende) landen, zoals in Beneluxa verband.
In hoeverre bestaat er een verband tussen hoge medicijnprijzen en stijgende zorgkosten (waaronder de premie)?
Uit een recente publicatie van het Zorginstituut Nederland blijkt dat de uitgaven aan dure intramurale geneesmiddelen in 2017 zijn gestegen met 9% naar € 2,1 miljard. De uitgaven voor extramurale geneesmiddelen, zijn in 2017 vrijwel gelijk gebleven aan de uitgaven in 2016. Aangezien nieuwe dure geneesmiddelen over het algemeen niet kostenbesparend zijn zullen de zorgkosten toenemen. In welke mate de hogere zorgpremie toe te rekenen is aan de stijging van de
geneesmiddelen uitgaven, kan ik u niet zeggen. De zorgpremie wordt vastgesteld door de zorgverzekeraars. Wel is bekend dat ruim de helft van de premiestijging in 2019 toe te rekenen is aan de stijging van de zorgkosten. De stijging van de zorgkosten wordt onder andere veroorzaakt door de stijging van de kosten voor dure geneesmiddelen.
De werkdruk in de thuiszorg |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «FNV bezorgd om werkdruk thuiszorg: volgepropte roosters en geen pauzes»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat meer dan de helft van het personeel in de thuiszorg niet toekomt aan de verplichte pauzes en dat medewerkers vaak in eigen tijd moeten doorwerken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De signalen en zorgen waarover u vragen stelt bij vraag 2, 3 en 4, hebben allen betrekking op het volgens de werknemers niet-nakomen van cao-afspraken door werkgevers. RTL Nieuws berichtte hierover naar aanleiding van een enquête van FNV Zorg en Welzijn die door ongeveer 2000 van hun leden is ingevuld.
Wij kunnen dit onderzoek niet verifiëren, maar als dit een representatief beeld geeft, zijn het zorgwekkende signalen. Hierover is ook contact geweest met Actiz, waarover meer bij het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u ervan dat thuiszorginstellingen niet altijd de reistijd tussen cliënten vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het bericht dat werknemers in de thuiszorg min-uren kunnen opbouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u al eerder signalen gekregen over genoemde problemen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Welke maatregelen gaat u nemen om de problemen die bij vraag 2, 3 en 4 worden genoemd aan te pakken? Bent u bereid om met de organisatie van zorgondernemers Actiz in gesprek te gaan?
Als een werkgever de cao-afspraken niet nakomt, is het in eerste instantie zaak dat hij daarop wordt aangesproken door de betreffende medewerker. Als het niet lukt om samen tot een oplossing te komen, kan een medewerker hierbij hulp krijgen van bijvoorbeeld het juridisch loket of de vakbond. Naar aanleiding van deze berichtgeving is ook gesproken met Actiz. Van hen begrijp ik dat zij bij concrete signalen hierover bij hun leden, daarover met die leden in gesprek gaat. Het onderschrijven van de cao is zelfs een voorwaarde voor lidmaatschap.
Ik moedig werkgevers en werknemers aan hierover met elkaar in gesprek te gaan. Cao’s staan aan de basis van een gezonde relatie tussen werknemers en werkgevers. Hierin staan niet alleen afspraken over salaris, maar ook over bijvoorbeeld de minimale lengte van pauzes of het wel of niet vergoeden van reistijd. De cao is ook de basis waaraan een werkgever zich dient te houden. Dit is het moment om goed werkgeverschap te tonen. Hiermee kunnen werkgevers zich juist in deze krappe arbeidsmarkt onderscheiden.
Wat vindt u van de opmerking van een bestuurslid van Actiz dat de krappe planning het gevolg is van de tariefstructuur in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het signaal niet. Zowel vanuit de Wet Langdurige Zorg als de Wet Maatschappelijke Ondersteuning gelden eisen voor het vaststellen van de tarieven. Daar zitten waarborgen in dat die tarieven toereikend zijn voor de zorg die daaruit moet worden gefinancierd, met inachtneming van de geldende cao- afspraken.
Deelt u de opvatting dat een bericht zoals deze schadelijk is voor het imago van de zorg?
We moeten er vooral voor zorgen dat het prettig werken is in de zorg. Minder overbodige regels, een normale werkdruk, vaste contracten. Dat is uiteindelijk de beste manier om mensen naar de zorg te trekken en daar te houden. Dat is wat we willen bereiken met het Actieprogramma Werken in de Zorg.
De situatie in Amsterdam na het faillissement van het MC Slotervaart |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat de gemeente Amsterdam u heeft gevraagd om inzicht te geven over beschikbare en noodzakelijke capaciteit van ziekenhuiszorg in Amsterdam en dat u de gemeente daar nog geen antwoord op heeft gegeven? Zo ja, waarom heeft u in deze urgente situatie niet met de grootste urgentie antwoord gegeven? Wanneer kan de gemeente Amsterdam dat antwoord verwachten?
Het klopt dat ik de bovengenoemde vraag van de gemeente Amsterdam heb ontvangen. Ik heb de brief van de gemeente Amsterdam inmiddels beantwoord. Bijgaand treft u een afschrift van mijn reactie.1
Klopt het dat uw ministerie in juli 2018 informatie had over de financiële situatie van in elk geval MC IJsselmeerziekenhuizen en het MC Slotervaart? Zo ja, waarom heeft uw ministerie de Tweede Kamer hier destijds niet over geïnformeerd?
Er waren al langer signalen over de zorgelijke financiële situatie bij beide ziekenhuizen. Zie ook mijn eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer2. Tegelijkertijd bleef er altijd perspectief op een oplossing. Er was derhalve geen directe aanleiding om uw Kamer hierover te informeren. Dat het mogelijk zou uitdraaien op een ongecontroleerd faillissement werd pas in een heel laat stadium duidelijk. Ook na het aanvragen van surseance had ik de overtuiging dat er meer tijd zou zijn voor de ziekenhuizen, verzekeraars en de bewindvoerders om te komen tot een gefaseerde en zorgvuldige afwikkeling of eventueel een snelle doorstart van de ziekenhuiszorg te komen.
Deelt u de mening dat alerter reageren op de signalen in juli 2018 extra tijd had gegeven om een mogelijk faillissement te voorkomen of op zijn minst de afbouw gecontroleerd en zorgvuldig te laten verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat had u met de kennis van nu het beste kunnen doen en welke lessen trekt u daaruit?
Dat het mogelijk zou uitdraaien op een ongecontroleerd faillissement werd pas in een heel laat stadium duidelijk, zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ik vind het van groot belang om lessen te leren van de beide faillissementen. Om die reden heb ik uw Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldige overdracht van patiënten en personeel.
Blijft er voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar in de stad Amsterdam? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, wat gaat u doen om te zorgen dat dit wel het geval is?
Er blijft voldoende medische specialistische zorg beschikbaar in de regio Amsterdam. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij in dit verband laten weten dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis in voldoende mate heeft aangetoond dat er voldoende ziekenhuiscapaciteit is in de regio Amsterdam om het wegvallen van MC Slotervaart op te vangen.
Blijven afdelingen met unieke specialiteiten en/of specialiteiten die belangrijk en waardevol zijn voor de buurt, behouden voor de stad Amsterdam? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom laat u toe dat dit verloren gaat?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld per brief van 13 november jl. heb ik vorige week afspraken gemaakt met de curatoren van MC Slotervaart, zorgverzekeraar Zilveren Kruis, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de gemeente Amsterdam over een veilige en beheerste overdracht van patiënten naar omliggende ziekenhuizen. Zo mogelijk gaan afdelingen en hun patiënten intact en volledig over naar een ander ziekenhuis. Waar dat niet lukt wordt gezocht naar een passende oplossing. De IGJ houdt dit proces nauwlettend in de gaten.
Kan u de toezegging geven dat er voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar zal blijven in de gemeente Amsterdam na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Er blijft voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar in de regio Amsterdam. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 en 5.
Blijft er een adequate en toekomstbestendige ziekenhuiszorg binnen de grenzen van Amsterdam na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Er blijft een adequate en toekomstbestendige ziekenhuiszorg binnen de regio Amsterdam. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Is er oog voor de bereikbaarheid van de zorg voor de kwetsbare Amsterdammer na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo ja, hoe gaat u dit in de gaten houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, hier is oog voor. Zie ook mijn antwoord op vraag 5. De IGJ houdt de overdracht van patiënten naar andere ziekenhuizen nauwlettend in de gaten. De NZa ziet toe op de zorgplicht van de betrokken zorgverzekeraars.
Leiden de faillissementen ertoe dat de budgetplafonds voor ziekenhuiszorg omlaag gaan? Zo ja, komt dan niet de wettelijke zorgplicht van de zorgverzekeraars in gevaar? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, de faillissementen hebben geen invloed op de beschikbare middelen voor medisch-specialistische zorg. Dit budgettair kader is geënt op de benodigde zorg voor patiënten, niet op individuele zorgaanbieders.
Wordt er in de budgetplafonds van de omliggende ziekenhuizen ruimte gecreëerd om de zorg van het MC Slotervaart op te vangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u die verschuiving toelichten en inzichtelijk maken?
Het is aan zorgverzekeraars om voldoende zorg voor hun verzekerden in te kopen (zorgplicht). Door de faillissementen zullen zij de zorg die wegvalt bij de twee ziekenhuizen elders moeten contracteren. Het is aan de individuele zorgverzekeraars en zorgaanbieders om daar inhoudelijke en financiële afspraken over te maken. Ik heb geen inzicht in die individuele contracten. Zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb aangegeven verandert het macro-budgettair kader voor de medisch-specialistische zorg niet.
Bent u het met ons eens dat gezien de ervaring met de razendsnelle afbouw van zorg en de enorme onzekerheid die dit de afgelopen twee weken heeft meegebracht voor patiënten en personeel, het belangrijk voor de houdbaarheid van het stelsel is om een aantal zaken voor de toekomst beter te gaan regelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke aanpassingen denkt u en op welke termijn gaat u hiermee aan de slag?
Gezien de ervaringen met de snelle afbouw van zorg en de onzekerheid die dit gaf voor patiënten en personeel vind ik het van groot belang om lessen te leren van zowel het faillissement van het MC Slotervaart als het faillissement van het MC IJsselmeerziekenhuizen. Om die reden heb ik eerder aan de Tweede Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en zo nodig eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldig overdracht van patiënten en personeel.
Bent u het met ons eens dat wetswijzigingen nodig zijn om te zorgen dat de Zorgverzekeringswet en de Faillissementswet goed op elkaar aansluiten, zodat de acute overdracht van patiënten in het geval dat een ziekenhuis onverhoopt failliet gaat niet meer plaatsvindt zoals in de afgelopen periode? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u hiermee aan de slag?
Ik zou inhoudelijk niet vooruit willen lopen op de uitkomsten van het onderzoek waarnaar ik in het antwoord op vraag 11 verwijs. Ik ben van mening dat lessen te trekken zijn op basis van grondig onderzoek.
Deelt u de mening dat ook gemeentes een (formele) rol moeten krijgen als zorgverleners failliet gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zou u dit kunnen vormgeven?
Faillissementen van ziekenhuizen grijpen diep in de lokale en regionale samenleving. Daarom hebben gemeenten per definitie een rol als een zorgaanbieder binnen haar grenzen failliet gaat. Ik ben van mening dat het onderzoek naar de faillissementen ook rekening moet houden met de rol en betrokkenheid van alle stakeholders.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is bij een faillissement van een ziekenhuis of het stoppen van medisch specialistische zorg, een «standstill» wordt afgedwongen waardoor de zorgvuldige overdracht (transitieproces) veilig kan verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit vorm te geven?
Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en zo nodig eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldig overdracht van patiënten en personeel. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 11 & 12.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rode Kruis: “Stop met filmen, ga liever helpen”’ |
|
Foort van Oosten (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Rode Kruis: stop met filmen, ga liever helpen»?1
Ja.
Herkent u het door het Rode Kruis geschetste probleem dat steeds vaker mensen hun mobieltje trekken terwijl er ernstige ongelukken plaatsvinden?
De mobiele telefoon is niet meer uit het leven van mensen en hun doen en laten weg te denken. In het publieke domein is het in Nederland in principe toegestaan om foto’s of filmpjes te maken, ook wanneer daar andere mensen mee worden vastgelegd. We hebben de afgelopen maanden een aantal voorbeelden gezien van situaties waarin personen in een kwetsbare situatie werden gefilmd, en deze beelden ook werden verspreid. Zowel mijn ambtgenoot voor Rechtsbescherming als ikzelf hebben daarover aangegeven dat moreel verwerpelijk te vinden. Het past niet om mensen op hun meest kwetsbare moment te filmen en die beelden ook nog te verspreiden.
In de kern gaat het om de maatschappelijke norm rondom het filmen van personen in een zeer kwetsbare situatie. Een deel van deze voorbeelden speelde echter in verkeerssituaties, en daar speelt vanzelfsprekend ook de verkeersveiligheid een rol. Verkeersdeelnemers moeten alert zijn en zich niet af laten leiden door situaties te filmen. Het gebruik van een mobiele telefoon in het verkeer kan leiden tot verkeersgevaarlijk rijgedrag, tot meer vertraging en meer ongelukken. Afleiding in het verkeer is niet voor niets een van de prioriteiten in de verkeershandhaving door de politie.
Deelt u de mening dat dit ongehoord gedrag is, dat dit een veroorzaker van nog meer vertraging is en kan leiden tot nog meer ongelukken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de 25 boetes die door de politie tijdens een ongeluk op de A58 op 4 augustus 2018 zijn uitgedeeld aan mensen die tijdens het autorijden het ongeluk filmde volgens u afdoende? Schrikken ze genoeg af of is er meer nodig?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven, gaat het hier primair om de norm rond het filmen van personen in een kwetsbare situatie. Als dit filmen samenvalt met het vertonen van verkeersgevaarlijk gedrag, zoals het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een motorvoertuig, dan kan daartegen worden opgetreden. De boete geldt dan voor het verkeersgevaarlijke gedrag. Ook kan worden opgetreden tegen het hinderen van hulpverleners, zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Met bovenstaande wordt echter geen norm gesteld voor het filmen van personen in kwetsbare situaties. Het Kamerlid Van Toorenburg heeft op dit punt een initiatiefwetsvoorstel aangekondigd, dat ik met belangstelling tegemoet zie. Bij de behandeling van de JenV-begroting voor 2019 heeft mijn ambtsgenoot voor Rechtsbescherming op een daaraan gerelateerde vraag van het lid Van Toorenburg aangegeven te zullen bezien wat hij in de tussentijd kan doen om de maatschappelijke norm dat filmen in dergelijke gevallen niet past, naar buiten toe meer kracht bij te zetten.
In hoeverre wordt de politie door dit gedrag gehinderd in het bieden van hulp en ondersteuning aan slachtoffers?
De politie kan deze informatie niet uit de registratie destilleren. De boetes zijn uitgedeeld voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een motorvoertuig. Al rijdend zal er geen sprake zijn geweest van gedrag waardoor het bieden van hulp en ondersteuning aan slachtoffers is gehinderd. In situaties waarin omstanders dichtbij kunnen komen, komt het wel met regelmaat voor dat zij de hulpverlening of ondersteuning hinderen, door bijvoorbeeld te blijven filmen. Dergelijk gedrag kan strafbaar zijn op grond van een Algemene plaatselijke verordening. Ook wordt op grond van artikel 426bis Wetboek van Strafrecht het op de openbare weg lastigvallen of hinderen van anderen strafbaar gesteld en bedreigd met hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie.
Volgens het kabinet komt de ernst van het hinderen van hulpverleners op dit moment onvoldoende tot uitdrukking in dit strafmaximum. Bovendien is de reikwijdte van de strafbaarstelling beperkt tot het hinderen op de openbare weg, terwijl het hinderen van hulpverleners ook elders plaatsvindt. Daarom stelt het kabinet voor om het hinderen van hulpverleners als zelfstandig delict strafbaar te stellen in het Wetboek van Strafrecht, ongeacht waar dit plaatsvindt, en hieraan een hoger strafmaximum te verbinden van ten hoogste drie maanden hechtenis of een geldboete van de derde categorie. Deze wetswijziging is onderdeel van het Wetsvoorstel herwaardering actuele delictsvormen2 dat onlangs bij de Tweede Kamer is ingediend.
In hoeverre wordt de privacy van slachtoffers door het toedoen van deze filmende omstanders geschonden? Welke (civiel) rechtelijke consequenties kan dit hebben?
Filmen op de openbare weg is in beginsel niet verboden; niet op grond van het strafrecht maar ook niet op grond het civiele recht of de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit valt onder de vrijheid van informatievergaring wat een onderdeel is van het grondrecht: het recht op de vrijheid van meningsuiting. Boetes die op dit moment kunnen worden opgelegd zijn, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 4 en 7, gericht op het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden en dus niet op het filmen zelf. De filmer die verder geen strafbare feiten pleegt zoals het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden kan dus alleen aangesproken worden en gevraagd worden om op te houden met filmen, hetgeen de politie ook doet.
Wanneer er beelden van slachtoffers of anderszins hulpbehoevende personen worden verspreid kan het slachtoffer een beroep doen op het beschermen van zijn of haar persoonsgegevens.
Daarnaast kan er een beroep worden gedaan op het portretrecht wanneer er een redelijk belang tegen publicatie van een dergelijk filmpje is. Dan mogen beelden niet zomaar gepubliceerd worden.
Gaat u hier tegen optreden? Zo ja, welke wetgeving of handhaving is hiervoor nodig of voorhanden? Heeft u hier de juiste instrumenten voor?
Zie antwoord vraag 4.
De behandeling van assistentiehonden door luchtvaartmaatschappijen |
|
Jan Paternotte (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het document «Reizen met uw assistentiehond» van KLM?1
Ja.
Hoe wordt in Nederland vastgesteld of een hond een assistentiehond is? Klopt het dat er in Nederland geen officieel accreditatie systeem is voor assistentiehonden zelf? Hoe wordt hier in de praktijk mee omgegaan?
Het klopt dat er in Nederland geen officieel accreditatiesysteem voor assistentiehonden is. Het toelaten van assistentiehonden is geregeld in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). Er is in die wet niet geregeld op welke wijze wordt vastgesteld of een hond een assistentiehond is.
Vorig jaar is een Europees normalisatietraject gestart met als doel de ontwikkeling van Europese normen voor assistentiehonden. Door middel van een normcommissie met alle betrokkenen heeft Nederland een actieve inbreng in het Europese normalisatietraject om zo te komen tot een bruikbare en professionele norm voor assistentiehonden.
In de praktijk is het gebruikelijk dat een assistentiehond goed getraind is bij een instituut. Dit uit zich als eerste in het gedrag van de hond en het opvolgen van specifieke commando’s. Normaal gesproken is daar bewijsmateriaal van, bijvoorbeeld een trainingscertificaat of een pasje. Daarnaast is het gebruikelijk dat een assistentiehond in de buitenruimte een hesje draagt.
Welke aanvullende informatie, waarnaar verwezen wordt onder de kop «Omstandigheden waaronder uw hond kan worden geweigerd», kan door KLM gevraagd worden om te bevestigen dat het een assistentiehond betreft? Hoe verhoudt dit zich tot het «toelaten van assistentiehonden» conform artikel 2, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte?2 Hoe gaan andere luchtvaartmaatschappijen hiermee om?
Artikel 2, eerste lid, van de Wgbh/cz regelt dat het doen van doeltreffende aanpassingen, waarvan het tweede lid bepaalt dat in ieder geval het toelaten van assistentiehonden daaronder valt, niet hoeft als dat een onevenredige belasting vormt.
Artikel 3 van de Wgbh/cz bepaalt dat het verbod op onderscheid niet geldt als het onderzoek noodzakelijk is in verband met de veiligheid of gezondheid.
Het is daarmee geen absoluut recht. Er zijn omstandigheden waaronder het weigeren gerechtvaardigd is. Luchtvaartmaatschappijen kunnen dus een assistentiehond weigeren ter bescherming van de veiligheid. Ze kunnen niet per definitie een assistentiehond in opleiding weigeren, maar alleen als het toelaten een onevenredige belasting vormt. Dat kan zijn als de hond onvoldoende getraind is en de hele tijd blaft en springt, maar dat geldt overigens voor alle assistentiehonden, inclusief die in opleiding.
In de praktijk komt het helaas voor dat misbruik wordt gemaakt van de plicht assistentiehonden toe te laten door voor «gewone» honden toelating te vragen met het argument dat het een assistentiehond is. We hebben er dan ook begrip voor dat organisaties proberen te beoordelen of daadwerkelijk sprake is van een assistentiehonden, omdat het toelaten van honden, niet zijnde assistentiehonden, kan leiden tot overlast en eventueel zelfs onveilige situaties. Daarom is het eerder genoemde normalisatietraject van belang.
De omstandigheden waaronder de hond kan worden geweigerd, betreffen de veiligheidseisen. Er kan gevraagd worden naar de inhoud van de training, bijvoorbeeld naar gedrag en zindelijkheid in de cabine. Gezien de aard van de functie van de hond zal de gebruiker goed op de hoogte zijn van de inhoud van de training, die zich immers uit in het dagelijkse gedrag van de hond.
In beginsel hoeft er geen bewijs geleverd te worden dat de hond een assistentiehond is, maar indien bijvoorbeeld de hond niet getraind is of gedrag vertoont dat niet duidt op een assistentiehond (blaffen, tegen mensen springen, niet op commando’s reageren) kan er gevraagd worden om een mondelinge toelichting over het gedrag van de hond, de zindelijkheid, een trainingscertificaat of een pasje.
Naar welke details van de training van assistentiehonden, waarnaar verwezen wordt op het «Aanvraagformulier Hulphond in de cabine»3, kan gevraagd worden door KLM personeel? Vinden de ministers het redelijk dat een assistentiehond gebruiker van deze details op de hoogte dient te zijn? Hoe gaan andere luchtvaartmaatschappijen hiermee om?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaan luchtvaartmaatschappijen om met situaties wanneer er geen geschikte ruimte gevonden kan worden voor een assistentiehond? Klopt het dat assistentiehonden dan in het ruim vervoerd worden? Vindt u dit wenselijk?
Als het toelaten van een assistentiehond een onevenredige belasting vormt, mag de hond worden geweigerd (artikel 2 Wgbh/cz). Ook als sprake is van onderscheid dat noodzakelijk is in verband met de veiligheid of de gezondheid (artikel 3 Wgbh/cz) dan geldt het verbod daarop niet. Luchtvaartmaatschappijen proberen eerst een oplossing in de cabine te vinden, waarbij de assistentiehond voor of onder een stoel meereist. Indien een dergelijke plek niet beschikbaar is of vanuit veiligheidsvereisten niet mag (bijvoorbeeld bij een nooduitgang), kan de hond in een uiterste geval kosteloos worden vervoerd in een bench in het ruim. Ik vind het begrijpelijk dat de luchtvaartmaatschappijen deze uiterste maatregel hanteren als de veiligheid dit vereist.
Hoe verhoudt de passage «assistentiehonden in training voldoen nog niet direct aan de juridische definitie van een assistentiehond»1 zich tot de «assistentiehond» in artikel 2, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte? Is deze passage niet in strijd met het bovengenoemde wetsartikel? Hoe gaan andere luchtvaartmaatschappijen hiermee om?
Zie antwoord vraag 3.
Betekent de passage «KLM is niet verplicht om een andere passagier op een vlucht te weigeren om een passagier met een assistentiehond te kunnen plaatsen», dat iemand met een assistentiehond geweigerd kan worden? In welke situaties? Hoe gaan andere luchtvaartmaatschappijen hiermee om?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het verschil in aanvraagformulieren voor en behandeling van «hulphonden» en «emotionele assistentiehonden»?4 Klopt het dat beide honden vallen onder de term «assistentiehond» zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte? Is dit verschil toegestaan? Hoe gaan andere luchtvaartmaatschappijen hiermee om?
Er is geen wettelijke definitie van assistentiehonden. Er kan dus op basis van de wet niet op voorhand worden aangegeven wat er wel of niet onder valt, want er wordt geen onderscheid gemaakt tussen soorten assistentiehonden. Het gaat erom dat een assistentiehond, in welke vorm dan ook, in beginsel toegelaten moet worden, tenzij dit een onevenredige belasting vormt. Het is niet zozeer de vraag welk soort assistentiehond het betreft, maar of het toelaten van de assistentiehond in het specifieke geval een onevenredige belasting vormt. Luchtvaartmaatschappijen informeren passagiers op hun website over hun eigen voorwaarden om assistentiehonden toe te laten
Wordt er op Nederlandse luchthavens onderscheid gemaakt tussen luchtvaartmaatschappijen en de wijze waarop zij omgaan met assistentiehonden op basis van het land waar zij geregistreerd zijn?
Ja, dat is mogelijk. Er zijn verschillen bij luchtvaartmaatschappijen op basis van nationale wetgeving van de betreffende luchtvaartmaatschappij. De betreffende luchtvaartmaatschappijen geven dit aan bij het boeken.
Deelt u de mening dat er een Europese oplossing moet komen om te voorkomen dat passagiers met assistentiehonden in onwenselijke situaties terechtkomen?
Het is vanzelfsprekend van belang dat passagiers met assistentiehonden niet in onwenselijke situaties komen. Ik deel dan ook het belang van een oplossing in Europees verband. Het Europese normalisatietraject zal ervoor zorgen dat er een norm voor assistentiehonden wordt ontwikkeld, waarmee zowel voor gebruikers, als organisaties duidelijkheid ontstaat over wanneer sprake is van een assistentiehond.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met luchtvaartmaatschappijen, assistentiehond-organisaties en Ieder(in) over de informatievoorziening over en de behandeling van (mensen met) een assistentiehond? Zo ja, kunt u de uitkomsten hiervan voor het jaarlijkse debat over toegankelijkheid sturen? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is nu vooral gericht op een actieve inbreng in het Europese normalisatietraject, om zo te komen tot een bruikbare en professionele norm voor assistentiehonden. Het Ministerie van VWS is door deelname in de normcommissie betrokken bij het normalisatietraject. De normcommissie zal volgend jaar verbreding met andere stakeholderscategorieën dan de sector zelf bezien.
Het bericht ‘Doktersdienst zet mes in huisartsenposten’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Doktersdienst zet mes in huisartsenposten»?1
Ja
Hoe wordt bepaald wat de zorgplicht met betrekking op de huisartsenzorg is?
De huisartsen zijn verantwoordelijk voor het zorgaanbod van de 24-uurs zorg aan hun patiënten. Hoe zij dit inrichten is aan hen en primair hun verantwoordelijkheid. Deze casus gaat specifiek over de acute huisartsenzorg in de avonden, nachten en weekenden (ANW).
De NZa heeft de zorgplicht voor zorgverzekeraars met betrekking tot huisartsenzorg in de «Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw» als volgt ingevuld:
In aanvulling op dit toezichtkader heeft het veld een aantal streefwaarden benoemd in het Raamwerk kwaliteitsbeleid, met het oog op kwaliteit, patiëntveiligheid en transparantie. Een van deze streefwaarden is dat 90 procent van de inwoners binnen 30 minuten bij een huisartsenpost moet kunnen zijn.
Wordt na deze terugtrekkende beweging van de huisartsen nog wel voldaan aan de zorgplicht? Zo nee, wie is aanspreekbaar op het herstellen van het zorgaanbod zodat het weer aan de zorgplicht voldoet?
Via de doktersdienst Groningen hebben de huisartsen de ANW-diensten in de regio Groningen georganiseerd. Dit is verdeeld over een aantal locaties/huisartsenposten. Om de werkdruk bij huisartsen in de regio behapbaar te houden en de diensten in de ANW-uren eerlijker onder de huisartsen te verdelen, heeft de Doktersdienst Groningen een voorstel gedaan.
In het voorstel voor de nieuwe dienstverlening, zijn de posten in Groningen, Scheemda en Stadskanaal elke avond en elk weekend open. De post in Delfzijl is ook iedere avond open, maar korter dan voorheen. Deze post is ook in het weekend overdag open. De post in Leek is gedurende de weekenden overdag open. En de huisartsenpost in Hoogezand wordt gesloten.
Volgens de doktersdienst blijft de spoedzorg voor iedereen bereikbaar wanneer uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe dienstverlening huisartsenposten in Groningen. Zij geven aan dat de norm die afkomstig is uit het Raamwerk kwaliteitsbeleid, die zegt dat 90 procent van de inwoners binnen 30 minuten bij een huisartsenpost moet kunnen zijn, in de nieuwe situatie wordt gehaald. Ook de zorgverzekeraar is van mening dat in de nieuwe opzet van de huisartsenposten aan de zorgplicht blijft voldaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op naleving van de zorgplicht.
Zal de sluiting van deze huisartsenposten niet tot meer druk leiden bij de bestaande huisartsenposten?
De doktersdienst Groningen heeft toegelicht dat zij de bezetting op de huisartsenposten die open blijven aanpassen op de nieuwe situatie. De huisartsenposten die open blijven krijgen meer bezetting dan voorheen, opdat zij de extra zorgvraag aankunnen. Het doel van de nieuwe dienstverdeling is juist om de werkdruk onder alle huisartsen in de regio in verhouding beter te verdelen.
Mogen huisartsen eenzijdig dit soort besluiten nemen? Op welke wijze zijn zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en lokale overheden bij dit soort besluitvorming betrokken?
Huisartsen moeten de ANW-zorg regelen met elkaar, dat doen ze in Groningen via de doktersdienst en ze bieden die zorg aan in verschillende huisartsenposten/locaties.
Zoals ook in eerdere antwoorden vermeld zijn de huisartsen verantwoordelijk voor het zorgaanbod van de 24-uurs zorg aan hun patiënten. Het is primair de verantwoordelijkheid van huisartsen om te besluiten hoe zij deze zorg inrichten. Waar het specifiek gaat om de acute huisartsenzorg in de avonden, nachten en weekenden (ANW), is het voor de continuïteit van zorg beter om deze zorg niet individueel te leveren maar om als huisartsen samen te werken en de diensten onderling te verdelen. De levering van ANW-zorg vindt dus veelal plaats via een samenwerking van huisartsen in een beperkt aantal huisartsenposten, die niet door individuele zorgverzekeraars maar via representatie wordt ingekocht en waarvoor de begroting voorts wordt goedgekeurd door de NZa.
Tegen deze achtergrond is niet de ACM, maar de NZa de meest aangewezen toezichthouder om partijen aan te spreken indien problemen optreden. Zorgverzekeraars moeten immers aan hun zorgplicht voldoen en dus voldoende goede zorg inkopen. De NZa ziet toe op de naleving van de zorgplicht. De zorgplicht kan in het gedrang komen als gevolg van een positie van aanmerkelijke marktmacht (AMM) en de NZa zou dan op grond van het AMM-instrument waarover zij beschikt op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg kunnen ingrijpen door specifieke verplichtingen (contracteerplicht) op te leggen. Ik heb contact gehad met de NZa en ik begrijp van haar dat er op dit moment geen signalen zijn dat de zorgplicht van de zorgverzekeraar in gevaar komt.
De Doktersdienst heeft toegelicht de preferente zorgverzekeraar in de plannen te hebben betrokken. De meerderheid van de huisartsen die aangesloten zijn bij Doktersdienst Groningen heeft ingestemd met de nieuwe verdeling van diensten op de huisartsenposten. Momenteel ligt het voorstel ter afstemming in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). Hierin zijn de partijen in de acute zorgketen vertegenwoordigd.
Tot slot vind ik het belangrijk dat de Doktersdienst Groningen zorg draagt voor een goede informatieverstrekking naar lokale overheden en inwoners.
De Doktersdienst Groningen heeft toegelicht dat er contact is geweest met de betrokken wethouders, en dat de betrokken bewoners via verschillende kanalen zijn geïnformeerd. Omdat ik communicatie naar de betrokkenen erg belangrijk vind in gevallen waarbij er bijvoorbeeld een huisartsenpost (gedeeltelijk) sluit, heb ik een concept AMvB naar de Kamer verstuurd waarin ik communicatie naar onder andere inwoners en burgemeesters en wethouders bij dergelijke besluiten in de regelgeving wil opnemen.
Kan er sprake zijn van aanmerkelijke marktmacht, nu huisartsen eenzijdig dit besluit kunnen nemen en er geen alternatieve aanbieder van huisartsenzorg in Groningen is die alternatieve of aanvullende huisartsenzorg ‘s avonds kan leveren? Bent u bereid dit door de ACM te laten toetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Veel inzet onbevoegd personeel in zorg’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u het artikel «Veel inzet onbevoegd personeel in zorg»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Het is belangrijk dat zorg wordt verleend door ter zake kundige personen. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn opgeleid in het uitvoeren van verpleegkundige en verzorgende handelingen. Voor deze handelingen dienen de zorgverleners bevoegd en/of bekwaam te zijn. Er zijn echter ook handelingen of niet-zorgtaken die door ander personeel onder voorwaarden kunnen worden uitgevoerd. Ik ga hier nader op in onder vraag 8. Ik vind het positief dat instellingen kijken naar andere mogelijkheden als zij kampen met een tekort aan personeel. De inzet van niet voor de zorg geschoold personeel op niet-zorgtaken kan daarbij een oplossing bieden.
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de peiling onder 2.570 leden van de Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)?2 Gaat u hierover in gesprek met de V&VN?
Ja.
Ik ben doorlopend in gesprek met de landelijke partijen in zorg, welzijn en onderwijs over de uitdagingen en mogelijkheden die wij zien in de zorg, zo ook met de V&VN. Signalen als deze neem ik serieus.
Deelt u de mening dat het in een tijd, waar 91% van alle zorgprofessionals tekorten ervaren, het schrikbarend is dat uit de peiling naar voren komt dat 38% van de werkgevers geen actie onderneemt om dit aan te pakken? Zo ja, herkent u dit beeld en hoe valt dit te rijmen met de voorstellen uit het actieprogramma «werken in de zorg»?
Uit de peiling van V&VN onder 2.570 van haar circa 95.000 leden komt naar voren dat een groot deel van hen tekorten ervaren. Ook heeft een deel van deze medewerkers zorgen over hoe hun werkgevers deze tekorten aanpakken. Ik kan dit onderzoek en deze percentages niet verifiëren, maar als deze peiling inderdaad een representatief beeld geeft, is het een zorgwekkend signaal. In meer algemene zin deel ik de zorgen over de arbeidsmarkttekorten in de zorg. Voor de hele zorg en welzijn is sprake van een enorme personele opgave. Met het Actieprogramma Werken in de Zorg werkt VWS daarom samen met SZW en OCW en relevante landelijke en regionale partijen in zorg, welzijn en onderwijs aan een zorgbrede aanpak. Langs de actielijnen meer kiezen voor de zorg, beter opleiden voor de zorg en anders werken in de zorg wordt gewerkt aan het terugdringen van het personeelstekort.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat binnen de overleggen in het kader van de Regionale Actieplannen Aanpak Tekorten (RAAT) alle zorgwerkgevers hierbij worden betrokken? Hoe gaat u hierbij borgen dat alle zorgprofessionals hierin mee worden genomen, zodat zij zich gaan herkennen in de plannen? Wanneer is u verwachting dat 100% van alle medewerkers in de zorg gaan ervaren dat ze worden betrokken?
We leggen met de aanpak in actieprogramma het zwaartepunt in de regio. Daar wonen en werken mensen, en daar gaan ze naar school. Op dat niveau is het van belang dat werkgevers, scholen en alle andere relevante partijen samenwerken. Het is daarbij inderdaad belangrijk dat bij de RAATs werkgevers vanuit alle zorgsectoren betrokken zijn. De RAATs zijn een levend document, zowel qua inhoud als qua betrokkenheid van werkgevers: er is en blijft ruimte voor werkgevers die dat nog niet hebben gedaan, zich alsnog bij de RAAT in hun regio aan te sluiten. De Commissie Werken in de Zorg brengt de voortgang in beeld en adviseert over verdere ontwikkeling. Bij de bestuurlijke voortgangsgesprekken die de Commissie voert, wordt expliciet gekeken naar brede betrokkenheid van zorgwerkgevers.
In reactie op de aangehouden motie van de leden Bergkamp en Dik-Faber3 waarin zij verzoeken te stimuleren en te faciliteren dat in elke regio zorgprofessionals aan de regionale arbeidsmarkttafel zitten opdat hun kennis en expertise maximaal gebruikt worden en de kloof tussen het beleid en de praktijk zo veel mogelijk verkleind kan worden, heb ik toegezegd de Commissie Werken in de Zorg een aanvullende vraag mee te geven, namelijk op welke manier de professionals betrokken zijn geweest bij de plannen, niet alleen bij de uitvoering maar ook bij de totstandkoming ervan en de besluitvorming daarover. Op deze manier kunnen goede voorbeelden hoe dit gebeurt, worden gedeeld en wordt dit verder gestimuleerd.
Medewerkers ervaren dat zij betrokken worden als zij merken dat de goede dingen worden gedaan: dat werkdruk en administratieve lasten verminderen, dat zij doen waarvoor ze zijn opgeleid, dat er ruimte is voor de begeleiding van stagiairs en nieuwe medewerkers. Wat precies nodig is, zal per regio, per instelling en medewerker verschillen.
Wat vindt u van de constatering dat uit de peiling blijkt dat «patiëntenstops» en het sluiten van bedden worden ingezet als veelvoorkomende maatregelen om personeelstekorten aan te pakken? Ziet u dit als een wenselijke oplossing? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Patiëntenstops hebben als doel om goede kwaliteit van zorg te kunnen blijven garanderen in geval van grote drukte. Het is geen maatregel om personeelstekorten aan te pakken. Dat neemt niet weg dat regelmatige patiëntenstops een signaal zijn van te weinig personeel. Deze uitdaging geldt voor de gehele sector Zorg en Welzijn. Dit vraagt om een structurele en gezamenlijke aanpak. Daarom hebben wij samen met de Staatssecretaris van VWS, in maart van dit jaar het reeds genoemde Actieprogramma Werken in de Zorg gelanceerd. In dat verband is het goed om te constateren dat uit de peiling blijkt dat ook meer opleiden als veelvoorkomende maatregel wordt genoemd die werkgevers nemen om personeelstekorten tegen te gaan.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de peiling dat 48% van de medewerkers in de zorg nog niet ervaart dat de werkgever zich inzet om het personeel te behouden? Ziet u hierin een verband met het feit dat per jaar bijna 80.000 mensen de zorg verlaten? Zo ja, in welke mate is het beleid erop gericht om het belang van goed werkgeverschap aan te jagen?
De peiling is gehouden onder 2.750 van de in totaal circa 95.000 leden van V&VN. Wij kunnen dit onderzoek en deze percentages niet verifiëren, maar als deze peiling inderdaad een representatief beeld geeft, is het een zorgwekkend signaal.
Inzet van het Actieprogramma Werken in de Zorg is niet alleen op een hogere instroom (onder andere door de campagne IkZorg) en op meer opleiden (onder andere door SectorplanPlus). Het is ook gericht op anders werken. Want het is inderdaad van groot belang dat we de mensen in de zorg behouden. Veel zorgmedewerkers hebben een grote intrinsieke motivatie voor het werk dat zij doen. Dat is iets om te koesteren. Goed werkgeverschap is hierbij de sleutel. Door er voor te zorgen dat medewerkers werk en privé kunnen combineren, ruimte te geven voor ontwikkeling en groei en er voor te zorgen dat medewerkers kunnen doen waar ze goed in zijn, blijven mensen gemotiveerd om te blijven werken in de zorg.
Ik spoor werkgevers aan zich de vraag te stellen: «Wat kan ik beter doen aan mijn eigen personeelsbeleid? Hoe kan ik mijn organisatie zo inrichten dat mijn medewerkers tevreden zijn, en de beste zorg kunnen leveren?» Het is van belang daarbij niet alleen oplossingen voor het personeel te zoeken, maar vooral mét het personeel, waarbij de professionele verantwoordelijkheid en autonomie van de medewerker als uitgangspunt dienen. Zij kennen immers de dagelijkse praktijk en zij weten vaak goede en praktische oplossingen te bedenken die het werk makkelijker en beter maken.
Wanneer uit de peiling blijkt dat 51% aangeeft dat de tekorten aanhouden en 39% het nog erger ziet worden, wat is dan uw reactie? Wat zegt dit over de kloof die wordt ervaren tussen de mensen die dagelijks liefdevolle zorg verlenen en hun werkgevers?
Zie antwoord vraag 6.
Moeten patiënten zich ongerust maken om hun veiligheid als 39% van de medewerkers in de zorg aangeven dat «onbevoegde of onbekwame collega’s worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend wat de precieze inzet van onbevoegd of onbekwaam personeel inhield in de situaties waar de respondenten naar verwezen en wat precies als risico voor de patiëntveiligheid wordt ervaren. Los daarvan moeten zorgaanbieders
zich aan de voorwaarden houden om dat risico zo klein mogelijk te maken. Binnen de kaders van de Wet BIG is het mogelijk dat voorbehouden handelingen onder voorwaarden ook worden uitgevoerd door ander personeel of vrijwilligers. Uitgangspunt daarbij is dat de opdrachtgever bevoegd is tot het verrichten van de voorbehouden handeling en de opdrachtnemer bekwaam om de voorbehouden handeling uit te voeren. Waar nodig geeft de opdrachtgever (de zelfstandig bevoegde, BIG-geregistreerde zorgverlener) aanwijzingen voor de uitvoering van de voorbehouden handeling. Overigens beslaat maar een klein deel van de totale zorghandelingen uit voorbehouden handelingen. Het overgrote deel aan zorghandelingen is niet voorbehouden aan een bepaalde zorgverlener of beroepsgroep.
Wat vindt u van de constatering dat 64% aangeeft dat de patiëntveiligheid «soms in gevaar» is en 5% zelfs aangeeft dat het «vaak in gevaar» is? Wat gaat u hier aan doen en wat is uw advies aan een zorgprofessional, hoe hier mee om te gaan in de dagelijkse praktijk?
Het is geen goede ontwikkeling als zorgverleners ervaren dat de patiëntveiligheid op enig moment in het geding komt. We streven in Nederland naar een kwalitatief goede patiëntenzorg, waarbij de patiënt beschermd wordt. Het hebben van voldoende deskundig personeel is een belangrijk onderdeel van het toezicht van de inspectie. Als hier niet aan voldaan wordt, vraag ik deze zorgverleners om hiervan melding te maken bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd, zodat zij die informatie in haar toezicht kan betrekken.
De inspectie publiceert jaarlijks de aantallen meldingen in haar jaarbeeld. Omdat het thema onbevoegd personeel geen aparte meldingcategorie is, heeft de inspectie naar meldingen gezocht met het trefwoord «onbevoegd». Daaruit kwamen ongeveer 270 meldingen over onbevoegd personeel zorgbreed in de afgelopen drie jaar. Deze gegevens zijn niet specifiek genoeg om de informatie uit de peiling van V&VN te onderbouwen, maar ik kan me voorstellen dat de zorgverleners uit de V&VN peiling zich niet allen ook bij de inspectie gemeld hebben met hun signaal. Bovendien ontvangt de inspectie ook van anderen meldingen.
Komen deze cijfers op het gebied van de patiëntveiligheid overeen met een toename van het aantal meldingen bij de inspectie? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, waarom niet en is hier een verklaring voor te geven?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u signalen dat bij organisaties waar nog niet concreet wordt gewerkt aan het oplossen van de tekorten en goed werkgeverschap er meer redenen is tot zorgen rond de patiëntveiligheid? Zo ja, is dit voor u een reden om strikt toe te zien op de kwaliteit van de geleverde zorg door deze instellingen en hoe ziet dit er dan uit? Zo nee, bent u bereid om dit verder te onderzoeken en de Kamer te informeren over een mogelijk verband?
Alle signalen rondom patiëntveiligheid worden serieus genomen. Het maakt daarbij niet uit wat de reden is van een vermoeden van gevaar voor de patiëntveiligheid. Zoals gezegd streven we in Nederland naar kwalitatief goede patiëntenzorg.
Indien er risico voor de patiëntveiligheid bij de inspectie gemeld wordt kan zij besluiten om nadere toezichtactiviteiten in te zetten. Zo nodig vraagt de inspectie de zorgaanbieder om verbetermaatregelen te nemen of zet zij handhavingsmaatregelen in.
Wat zijn u verwachtingen over de uitkomsten van een vergelijkbare peiling als deze over een jaar, twee jaar, drie jaar wordt herhaald? In welke mate zijn deze indicatoren voor u een uitgangspunt voor het monitoren van het welslagen van alle inspanningen op het gebied van het actieprogramma «werken in de zorg»?
Mijn verwachting is dat de medewerkers in de zorg in de dagelijkse praktijk steeds meer gaan merken van de acties die ingezet zijn en nog worden ingezet om het personeelstekort aan te pakken. Ten eerste doordat steeds meer werkgevers doordrongen raken van het feit dat het echt tijd is om in actie te komen en zich een goed werkgever te tonen. Ten tweede omdat het tijd nodig heeft voordat de effecten van de acties echt merkbaar zijn op de werkvloer.
In de bijlage van de eerste voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de zorg4 zijn de indicatoren te vinden aan de hand waarvan de voortgang van het programma zal worden gemeten. Het gaat om indicatoren ten aanzien van de algemene doelstelling van voldoende, tevreden en goed toegeruste medewerkers, de drie actielijnen uit het actieprogramma en een aantal specifieke instrumenten. Voorbeelden van deze indicatoren zijn het aantal medewerkers binnen zorg en welzijn, de medewerkerstevredenheid en de uitstroom uit de zorgsector. In reactie op uw verzoek van 7 november jl. (met kenmerk 2018Z20363) om een nadere duiding van de invulling van de voortgangsrapportages en de aangenomen motie Kerstens en Ellemeet5 over het formuleren van een aantal belangrijke streefdoelen zal ik u vóór het einde van dit jaar een nadere duiding sturen met betrekking tot de invulling van de monitoring van het actieprogramma.
Het bericht ‘Managers Careyn oorzaak diepe crisis Tuindorp-Oost’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de berichtgeving op de website van maxvandaag.nl over de verwikkelingen in een verzorgingshuis in Tuindorp-Oost in Utrecht?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ken deze berichtgeving. Met onderstaande antwoorden geef ik mijn reactie daarop.
Klopt het dat falende managers de diepe crisis bij Careyn veroorzaakten? Zo nee, wat is dan de oorzaak?
Zorgorganisaties zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg en de bedrijfsvoering alsmede voor de continuïteit in het bestuur. Daarnaast zijn er voldoende mogelijkheden voor het interne toezicht, het externe toezicht, in het strafrecht en het civiel recht om slecht bestuur aan te pakken. Van belang is wel dat iedereen ook van zijn rechten en bevoegdheden gebruikmaakt wanneer dat nodig is. Zoals u waarschijnlijk weet, loopt er vanuit de IGJ momenteel een toezichtstraject bij Careyn. Daarnaast verwijs ik graag naar eerdere brieven aan de Tweede Kamer2.
U heeft de Kamer toch beloofd de «carrousel van disfunctionerende managers en bestuurders» te willen doorbreken? Zo ja, wat heeft u inmiddels ondernomen om dit te bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat 39 zeer oude bewoners waarvan drie 100-plussers in anderhalf jaar tijd werden gedwongen twee keer te verhuizen? Was dit in uw ogen noodzakelijk? Deelt u de mening dat er een oplossing moet komen voor deze laatste kleine groep hoogbejaarden zodat zij blijvende goede huisvesting krijgen?
Er zijn momenteel 32 bewoners in de locatie Tuindorp Oost, waaronder twee honderdjarigen. Daarvan moeten 22 bewoners verhuizen omdat de huidige woonruimte niet langer voldoet aan de voorwaarde voor veilige en goede zorgverlening. Verhuizen is voor de bewoners een bijzonder ingrijpende gebeurtenis en daarom is het van majeur belang om dit proces met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te doorlopen. Careyn heeft afgewogen hoe zij de benodigde verbetering in de woonvoorziening voor deze cliëntengroep zo veilig mogelijk kan laten verlopen en met de minste belasting voor de cliënten.
Het ziekteverzuim bij Careyn ligt tussen 20 en 25% en staat in schril contrast met het landelijk gemiddelde van 6%. Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze enorme aantallen weer in de pas met het landelijk gemiddelde gaan lopen?
Het ziekteverzuim op de locatie Tuindorp Oost was tot en met september 11,1%. Organisatiebreed was dit percentage tot en met oktober 7,8%.
Het klopt toch dat een van uw ambities in uw actieplan «Werken in de Zorg» is om het ziekteverzuim in de zorg terug te dringen van 6% naar het landelijke gemiddelde en dat dit landelijk 6.000 extra zorgmedewerkers moet opleveren? Ziet u aan de hand van deze casus in dat dit een irreële ambitie is omdat het werken in de zorg per definitie fysiek zwaarder is dan gemiddeld en organisaties in een dusdanige chaos kunnen verkeren dat het ziekteverzuim kan oplopen naar 20–25%?
Het terugdringen van het ziekteverzuim is inderdaad een van de doelstellingen van het actieprogramma Werken in de zorg. In het actieprogramma zijn voorbeelden opgenomen van maatregelen die in het kader van het terugdringen van de personeelstekorten, kunnen worden genomen en aangegeven is wat daarvan de opbrengst is. Ten aanzien van het ziekteverzuim is opgenomen wat het terugdringen van het ziekteverzuim naar het gemiddelde van de gehele economie aan arbeidspotentieel zou opleveren; het betreft dus geen afzonderlijke doelstelling. Wat een haalbare vermindering is van het ziekteverzuim zal per organisatie verschillen en hangt inderdaad af van de specifieke omstandigheden in de betreffende organisatie. De concrete aangrijpingspunten daarvoor liggen bij de organisaties zelf en het gesprek daarover wordt in het kader van de regionale aanpak arbeidsmarkttekorten (RAATs) in de regio en in de instellingen gevoerd.
Hoe is de financiële situatie van Careyn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het jaarverslag van Careyn over 2017.
Zorgondernemer, de heer Winter |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Eindelijk accepteren we faillissementen in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van de bewering van zorgondernemer, de heer Winter, dat «hij het goedkoopste ziekenhuis in Nederland is, maar daarvoor niet voldoende bekostiging kreeg van de verzekeraars»?
Deze uitspraak laat ik voor rekening van de heer Winter. De curatoren zullen onderzoek doen naar de oorzaak van de faillissementen.
Gaat u gehoor geven aan de oproep dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek moet doen naar de besteding van de balanssteun, de interne vergoedingen binnen de bedrijven van de heer Winter en de wijze waarop de bekostiging door de verzekeraars besteed werd aan de primaire zorg?
Ja, zoals toegezegd zal ik de IGJ en de NZa vragen om onderzoek te doen naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen. Ik informeer u eind november nader over de opzet van dit onderzoek.
Was er volgens u sprake van wanbeleid bij het Slotervaart en de IJsselmeerziekenhuizen na de overname door MC Groep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de curator om grondig onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of partijen rechtmatig hebben gehandeld. Mochten er concrete aanknopingspunten zijn voor een mogelijk verdenking van wanbestuur, dan zal de curator hier passende maatregelen voor in gang zetten.
Wat vindt u van het feit dat de heren Winter en De Boer beiden zowel eigenaar als aandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis waren? Ziet u dit als belangenverstrengeling?2
Ik ben tegen ongewenste belangenverstrengeling. Daarvan is sprake als deelbelangen indruisen tegen de maatschappelijke doelstelling van een zorgaanbieder. Of daarvan sprake was bij de ziekenhuizen die nu failliet zijn gegaan kan ik niet beantwoorden. Die vraag wordt betrokken bij het door mij aangekondigde onderzoek naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen.
Wat vindt u van het feit dat de ziekenhuizen zaken deden met andere bedrijven van de eigenaren of managers van de ziekenhuizen? Ziet u dit als belangenverstrengeling?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de beschuldigingen jegens de heer Winter dat hij dankzij schimmige vastgoedconstructies geld verdiende aan zorginstelling De Seizoenen en de Thomashuizen?4
Op verzoek van de centrale cliëntenraad van DeSeizoenen heeft de Ondernemingskamer onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van DeSeizoenen over de periode vanaf 10 januari 2012 tot 15 maart 2016. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af. In het artikel waarnaar u verwijst wordt niets gezegd over de Thomashuizen.
Welke conclusies trekt u naar aanleiding van de faillissementen van het Slotervaartziekenhuis en de IJsselmeerziekenhuizen over het effect van de liberalisering van zorgvastgoed? Hebben winstuitkeringen in zorgvastgoed er volgens u voor gezorgd dat er minder geld naar de zorg gaat?
Naar mijn mening is het niet mogelijk om op basis van deze faillissementen een algemene uitspraak te doen over het effect van liberalisering van zorgvastgoed. Voor uw vraag over winstuitkering verwijs ik naar de brief van 13 juli jl. waarin mijn collega-bewindslieden van VWS en ik hebben aangekondigd nader onderzoek te doen. Wij streven ernaar u hier begin volgend jaar over te informeren.
Heeft de heer Winter volgens u in strijd met de Wet normering topinkomens (WNt) en/of de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) gehandeld?
Het CIBG (toezichthouder op de WNT) heeft mij laten weten dat er in het verleden geen overtreding is geweest van de WNT. Wel was er in 2014 door een rekenfout een onverschuldigde betaling van € 223,38. Dit is na constatering terugbetaald door de heer Winter. MC Slotervaart heeft tot op heden de WNT verantwoording over 2017 niet gepubliceerd. Ik heb het CIBG (de WNT-toezichthouder in de zorg) gevraagd de stukken op te vragen bij het MC Slotervaart. Dit heeft het CIBG inmiddels gedaan en eind deze maand zal de curator de stukken naar het CIBG sturen. Op basis van die stukken kan er opgemaakt worden of in 2017 de WNT is nageleefd.
Of er sprake is van overtreding van de WTZi zal moeten blijken uit het onderzoek dat de IGJ en de NZa gaan doen naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen. Ik informeer u eind november nader over de opzet van dit onderzoek.
Hoe reageert u op het feit dat de heer Winter een belang van 22,4% in CCN heeft5 en het feit dat DC Klinieken en Cardiologie Centra Nederland (CCN) een samenwerkingsverband hebben6, in het licht van het feit dat CCN geïnteresseerd is in het mogelijk maken van een doorstart voor de IJsselmeerziekenhuizen?
Het lijkt mij niet wenselijk als de aandeelhouders van de failliete ziekenhuizen na een doorstart opnieuw een financieel belang zouden hebben in de IJsselmeerziekenhuizen. De curator van MC IJsselmeerziekenhuizen is momenteel in gesprek met partijen over een doorstart. Hierbij spelen de aandeelhouders van MC Slotervaart of MC IJsselmeerziekenhuizen geen rol.
Wat vindt u van het toekomstbeeld van de heer Winter van een «medical mall», een medische supermarkt waar ziekenhuizen zich beperken tot specifieke kernspecialismen?7 Wat voor effecten zal een dergelijk model volgens u hebben op het voortbestaan van de fysieke ziekenhuizen die Nederland nu kent?
Ik denk dat het zorglandschap over 20 jaar substantieel zal verschillen van het zorglandschap van vandaag. Dat is ook nodig. Grote demografische en maatschappelijke ontwikkelingen komen op ons af: zoals vergrijzing, het toenemende aantal mensen met één of meer chronische ziekten, de behoefte aan personeel in de zorg en technologische ontwikkelingen. Ook de veranderende wensen die de samenleving aan zorg en ondersteuning stelt, vergt vergaande aanpassingen in de wijze waarop zorg en ondersteuning wordt geboden.
Of het toekomstig zorglandschap overeen komt met het beeld van de heer Winter weet ik niet; dit is zijn visie, en die laat ik graag voor zijn rekening. Wat voor mij centraal staat is dat, zoals afgesproken in de Hoofdlijnenakkoorden, de juiste zorg op de juiste plek, door de juiste professional, op het juiste moment en tegen de juiste prijs moet worden geleverd. Daarbij moeten de behoeften van de patiënt centraal staan, en niet het bestaande zorgaanbod. Met als uitgangspunt dat de patiënt even goede of zelfs betere zorg zal ontvangen. In het ziekenhuis als dat moet, maar meer zorg zal in de toekomst ook in de eerste lijn, door de huisarts, door de wijkverpleging, of via e-health thuis kunnen worden geleverd. Uiteraard dus dichtbij waar dat kan, maar ook verder weg als dat beter is voor de kwaliteit, bijvoorbeeld in gespecialiseerde centra.
Het feit dat de het dreigende faillissement van de Ijsselmeerziekenhuizen en het Slotervaartziekenhuis mogelijk al eerder bekend was |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat er twee bijeenkomsten zijn geweest, voor en na de zomer, georganiseerd door Achmea, over de situatie rond de Ijsselmeerziekenhuizen en het Slotervaartziekenhuis, waar verzekeraars en ambtenaren van het Ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport bij aanwezig waren?
Navraag bij Zilveren Kruis wijst uit dat het bestuur van de MC IJsselmeerziekenhuizen en het MC Slotervaart twee bijeenkomsten heeft georganiseerd. Daar zijn geen ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bij geweest.
De eerste bijeenkomst vond plaats op 17 juli en hierbij waren het bestuur van beide ziekenhuizen, zorgverzekeraars, aandeelhouders, de ING en PwC aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst hebben zij gesproken over de actuele situatie rondom beide ziekenhuizen. Ook is toen de vraag gekomen om de openstaande vorderingen (bijvoorbeeld vanwege bevoorschotting en reeds gedane betalingen voor zorg die nog niet geleverd was) nog niet op te eisen, zodat er een herstelplan gemaakt kon worden. De tweede bijeenkomst vond plaats op 17 oktober. Bij deze bijeenkomst waren het bestuur van beide ziekenhuizen, zorgverzekeraars, PwC en aandeelhouders aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst zijn zorgverzekeraars bijgepraat over de stand van zaken en kwam het verzoek tot aanvullende maatregelen (bovenop de reeds bestaande afspraken).
Wanneer vonden deze bijeenkomsten plaats en wie waren er bij aanwezig? Wat is er besproken tijdens deze bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld over wat er tijdens ieder van deze bijeenkomsten is besproken?
Het was mij niet bekend dat deze bijeenkomsten hebben plaats gevonden. Graag verwijs ik u naar mijn brief van 30 oktober jl. voor een overzicht van de feiten over onder andere de momenten waarop VWS en de betrokken toezichthouders zijn geïnformeerd (Kamerstuk 31 016, nr. 113).
Is tijdens een of beide bijeenkomsten in enige mate besproken dat de situatie van (een deel van) de ziekenhuizen hopeloos leek en een faillissement niet uit te sluiten viel?
Navraag wijst uit dat aan het eind van de bijeenkomst van 17 oktober het ziekenhuis MC Slotervaart heeft aangegeven dat het uitblijven van de benodigde investering door zorgverzekeraars mogelijk consequenties zou hebben voor de continuïteit van het ziekenhuis.
Is er verslaglegging van deze bijeenkomsten? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen?
VWS was niet bij deze bijeenkomsten aanwezig (zie mijn antwoord op vraag 1 en 2) en ik beschik dus ook niet over de verslaglegging van deze bijeenkomsten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór dinsdag 6 november 12 uur?
Ja.
De crisis bij Careyn |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Crisis in Tuindorp-Oost door hoog ziekteverzuim en problemen bij zorg»1 en «Crisis bij Careyn Utrecht net voor einde aanwijzing IGJ»?2
Ja.
Klopt het dat een negenendertigtal zeer oude bewoners van de locatie Tuindorp Oost van Careyn, waaronder drie honderdjarigen, gedwongen zijn om te verhuizen omdat een projectontwikkelaar dit bedongen heeft bij de aankoop van het pand?
Er zijn momenteel 32 bewoners in de locatie Tuindorp-Oost, waaronder twee honderdjarigen. Daarvan moeten 22 bewoners verhuizen omdat de huidige woonruimte niet langer voldoet aan de voorwaarde voor veilige en goede zorgverlening. Verhuizen is voor de bewoners een bijzonder ingrijpende gebeurtenis en het is daarom van majeur belang om dit proces met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te doorlopen. Careyn heeft afgewogen hoe zij de benodigde verbetering in de woonvoorziening voor deze cliëntengroep zo veilig mogelijk kan laten verlopen en met de minste belasting voor de cliënten.
Klopt het dat de cliëntenraad in eerste aanleg negatief geadviseerd heeft aangaande deze verhuizing, maar dat na het verstrekken van verkeerde en onvolledige informatie de clientenraad positief heeft geadviseerd?
De regionale cliëntenraad heeft in juni 2018 aanvankelijk positief geadviseerd over de verhuizing, maar heeft dit advies begin augustus 2018 ingetrokken vanwege het feit dat zij niet tijdig geïnformeerd waren over de gemaakte afspraken met de projectontwikkelaar.
Op dit moment is de cliëntenraad nauw betrokken en heeft medio oktober een advies uitgebracht over het plan van aanpak van de interne verhuizing Tuindorp Oost. Zij benoemden in dat advies voorwaarden voor de verhuizing. Deze voorwaarden zijn door Careyn overgenomen.
Het is uiteraard van belang dat de besluitvorming bij Careyn op een zorgvuldige manier verloopt. Wanneer IGJ daar aanleiding toe ziet, onderzoekt ze of zorg veilig en van voldoende kwaliteit is.
Welke mogelijkheden hebben bewoners en familie om toch nog bezwaar te maken tegen deze verhuizing?
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om na te gaan of de zorg op een veilige manier geleverd kan worden. De bewoners zijn door Careyn geïnformeerd dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in de bestaande locatie niet meer gegarandeerd kan worden. Daarom wordt hen alternatieve huisvesting geboden. Het is belangrijk dat zorgaanbieders de leefwensen van cliënten kennen en hiermee rekening houden waar mogelijk en redelijk. Ook moeten bestuurders de zorg op een goede en veilige manier organiseren. Wanneer cliënten niet tevreden zijn over de individuele zorgsituatie kunnen zij bij de klachtencommissie een klacht indienen. Careyn heeft hiervoor een passende klachtenregeling. In tweede instantie kan de cliënt de klacht voorleggen aan de rechter of de geschillencommissie die dan een bindende uitspraak doet. Echter, de bewoners van Tuindorp-Oost zijn door Careyn geïnformeerd dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het hoogbouwdeel niet meer voldoende gegarandeerd kan worden. Daarom biedt Careyn alternatieve huisvesting aan. Het is begrijpelijk dat ouderen dit als een enorme verandering ervaren. Careyn moet zich daarom tot het uiterste inspannen om noodzakelijke verhuizingen zorgvuldig te begeleiden. Dat moet ook gebeuren wanneer een cliënt bij nader inzien liever naar een andere zorgaanbieder verhuist omdat de zorg daar meer aan diens leefwensen voldoet.
Speelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nog een rol wanneer blijkt dat een verhuizing op oneigenlijke gronden een positief advies heeft gekregen van de cliëntenraad?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de voorzitter van de cliëntenraad vanwege de chaotische toestand is opgestapt?
De voorzitter van de cliëntenraad heeft op 8 november 2018 zijn functie neergelegd. Het is niet aan mij om toe te lichten welke redenen hij daarvoor had.
Kunt u aangeven wie de externe audit heeft uitgevoerd namens de Raad van Bestuur van Careyn, waaruit zou blijken dat de bewoners in Tuindorp Oost een positief beeld hebben van de huidige situatie?
Ik heb van Careyn begrepen dat het een audit naar de kwaliteit van de zorg en organisatorische aspecten daarvan betrof. Het is niet aan mij om de naam van de auditor te delen.
Klopt het dat het ziekteverzuim onder het personeel vier tot vijf maal zo hoog ligt bij de locatie van Careyn in Tuindorp-Oost dan landelijk gemiddeld?
Nee, dit klopt niet. Het ziekteverzuim in de locatie Tuindorp Oost was in september 9,1%, organisatiebreed was dit percentage t/m oktober 7,8%.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd(IGJ) geconstateerd dat het ontbreekt aan veilige zorg en dat goede toediening van medicatie niet op orde is in deze locatie?
Nee.
Heeft de IGJ nu geconstateerd dat er bij Careyn nu niet langer problemen zijn op het gebied van inzet en deskundigheid van medewerkers, kwaliteit en veiligheid van zorg en bestuur?
De IGJ toetst momenteel of Careyn aan de voorwaarden voldoet, zoals die omschreven zijn in de aanwijzing die zij vorig jaar november aan Careyn gaf. Die aanwijzing bestond uit twee delen. De IGJ concludeerde in mei van dit jaar dat Careyn aan het eerste deel van de aanwijzing voldeed (gericht op de onderwerpen verbeteren van de dossiervoering en het organiseren van voldoende tijd voor rapportage en overdracht). Het tweede deel van de aanwijzing was gericht op het wegnemen van tekortkomingen op het gebied van de inzet en deskundigheid van medewerkers, de sturing van kwaliteit en veiligheid en goed bestuur en die termijn liep 7 november 2018 af. Ik kan op die uitkomsten niet vooruitlopen, de IGJ publiceert haar bevindingen en conclusie over dit toezichttraject zodra de gebruikelijke procedure doorlopen is, naar verwachting begin 2019.
Is de IGJ van plan om ondanks deze crisisachtige sfeer de aanwijzing te beëindigen?
Zie antwoord vraag 10.
Stel dat de aanwijzing wordt gehandhaafd, is er dan grond voor de IGJ om haar toezicht aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 10.
De aanbesteding jeugdzorg in Noord Holland Noord |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het kort geding dat Jeugdzorginstelling Transferium heeft aangespannen tegen een aantal gemeenten?1 Zo ja, wat vindt u van deze situatie?
Ja. Het staat partijen te allen tijde vrij om juridische stappen te zetten indien zij dit nodig achten. Ik volg de situatie nauwlettend.
Gebeurt het vaker dat jeugdhulpinstellingen naar de rechter stappen in het proces of na een aanbesteding? Zo ja, hoe vaak en waar?
Dit gebeurt vaker. Mij is niet precies bekend hoe vaak en waar dat gebeurt.
Hoe vaak leidt een aanbesteding tot een verandering van zorginstelling? Kunt u een inschatting maken van de tijd die jeugdhulpinstellingen besteden aan het aanbestedingsproces?
Het is mij niet precies bekend hoe vaak een publieke aanbesteding van gemeenten leidt tot een verandering van zorginstelling. Enerzijds kan een dergelijke verandering bijdragen aan goede en betaalbare ondersteuning en kansen bieden voor nieuwe toetreders en innovatieve vormen van ondersteuning. Anderzijds kan de ratio van het aanbestedingsrecht, gericht op brede toegang, transparantie en concurrentie, in de praktijk op een aantal fronten botsen met de ratio van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning in het sociaal domein, gericht op lokaal maatwerk waarin continuïteit, samenwerking en lange termijn-partnerschap tussen gemeenten en aanbieders van belang zijn.
Samen met gemeenten en aanbieders wil ik een aanpak hanteren die gericht is op de meest voorkomende knelpunten. Hoewel mij niet bekend is hoeveel tijd een specifieke aanbieder in een specifiek aanbestedingsproces besteedt aan het aanbestedingsproces, wil ik met gemeenten en aanbieders stimuleren dat zoveel mogelijk tijd ten goede komt aan de cliënt. De exacte inhoud van de aanpak wordt op dit moment in gezamenlijkheid bepaald. Daarin krijgen het praktisch ondersteunen van gemeenten en aanbieders, het ontwikkelen van standaarden en het stimuleren van innovatieve vormen van inkoop een plaats. Daarnaast zal ik in Europa de ruimte zoeken om aanbesteden in het sociaal domein op passende wijze vorm te kunnen geven.2
Wat vindt u ervan dat jongeren die vaak meerdere malen zijn weggelopen, zichzelf beschadigen of zelfs suïcidaal zijn door een aanbesteding worden blootgesteld aan een nieuwe omgeving?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van tijdige en passende hulp.
Uitgangspunt is dat gemeenten vrij zijn in hun keuze bij wie zij (gesloten) jeugdhulp inkopen. Gemeenten moeten daarbij een zorgvuldig proces van aanbesteding doorlopen. Wanneer de uitkomst van een aanbesteding is dat de gemeente jeugdhulp gaat inkopen bij een andere aanbieder, dient de gemeente ervoor te zorgen dat er continuïteit van zorg is. Ik ben het eens met de lector residentiële jeugdzorg dat continuïteit en stabiliteit onder jongeren met ernstige gedragsproblemen zeer belangrijk is. Zeker bij jongeren die al meerdere plaatsingen achter de rug hebben moeten onnodig verplaatsingen voorkomen worden. Dat is ook een belangrijke doelstelling uit het gezamenlijke actieprogramma Zorg voor de Jeugd van branches, gemeenten, cliëntenorganisaties en Rijk.
Bent u het eens met de lector residentiële jeugdzorg, dat continuïteit en stabiliteit onder jongeren met ernstige gedragsproblemen zeer belangrijk is?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat deze jongeren die zorg van Transferium krijgen geen inspraak hebben over de door hun gewenste zorgaanbieder?
Het is belangrijk dat de stem van jongeren zoveel mogelijk gehoord wordt en echt met ze wordt gesproken en in plaats van over ze. Dit kan bijdragen aan betere zorg aan de jongeren door de zorginstelling waar ze verblijven.
Hoe wilt u waarborgen dat er over de lange termijn niet gesleept wordt met jongeren? Kunt u garanderen dat er over een korte termijn niet weer een nieuwe zorgaanbieder wordt aanbesteed?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, is het voorkomen van onnodige overplaatsingen een gemeenschappelijk doel van branches, gemeenten en Rijk. Daarnaast verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe wilt u waarborgen dat zeer specialistische zorg beschikbaar blijft voor jongeren in de buurt? Wat zijn de gevolgen voor de regiogemeenten die ook zorg inkopen bij Transferium?
De huidige situatie is dat de 18 Noord Hollandse gemeenten de gesloten jeugdhulp voorlopig gegund hebben aan Horizon.
De colleges van burgemeester en wethouders van deze gemeenten zijn conform de Jeugdwet verantwoordelijk voor de inkoop en uitvoering van gesloten jeugdhulp. Zij dienen ervoor te zorgen dat te allen tijde gesloten jeugdhulp in hun gemeente beschikbaar is. De gemeenteraden zijn primair verantwoordelijk om de colleges hierop te controleren. De ambassadeur van het programma Zorglandschap Jeugd van VNG/Rijk ondersteunt de betreffende regio´s bij het komen tot een oplossing.
Ik volg als stelselverantwoordelijke deze ontwikkelingen en houd een stevige «vinger aan de pols». Met de betreffende gemeenten heb ik inmiddels afgesproken dat zij mij uiterlijk 26 november een plan sturen waarin zij op drie punten duidelijkheid zullen verschaffen:
Op 26 november heb ik een brief ontvangen van de gemeenten waarin zij ingaan op de bovengenoemde punten. Tegelijk melden zij dat zij nog niet alle vragen volledig kunnen beantwoorden omdat de aanbesteding nog onder de rechter ligt. Wel geven ze aan in gesprek te zijn met Parlan en Horizon om tot concrete afspraken te komen. De gemeenten hebben mij toegezegd mij tussentijds te informeren over het verloop en de inhoud van dit proces.
In het geval dat de gemeenten en de instellingen er toch gezamenlijk niet uitkomen, waardoor de beschikbaarheid van gesloten jeugdhulp in het gedrang komt, zal ik die stappen zetten die nodig zijn om alsnog de beschikbaarheid te borgen.
Wat betekent deze nieuwe aanbesteding in Heerhugowaard concreet voor de reisafstand voor de jongeren en hun familie, aangezien de nieuwe aanbieder alleen gesloten jeugdzorginstellingen buiten de regio kent? Hoe wilt u zorgen dat de zorg in de regio wordt aangeboden, óók voor de meest kwetsbare jongeren? Bent u het met ons eens dat het juist voor hen belangrijk is dat familie en vrienden hen kunnen bezoeken?
Ik ben het eens met het uitgangpunt dat het belangrijk is dat jongeren die langdurig in een (gesloten) jeugdhulpinstelling verblijven bezoek krijgen van hun familie en vrienden. In hun brief van 26 november hebben gemeenten mij verzekerd dat de gesloten jeugdhulp moet worden geleverd in de regio Noord-Holland Noord. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Wordt met aanbestedingen in specialistische zorg de continuïteit van het zorgaanbod niet ernstig in gevaar gebracht? Maakt u afspraken met gemeenten over de inkoop van zeer specialistische zorg?
Gemeenten hebben de plicht tijdig zorg te dragen voor passende jeugdhulp. Dat impliceert ook dat zij gehouden zijn continuïteit van zorg te bieden als sprake is van een situatie dat de gemeente afspraken maakt met een andere jeugdhulpaanbieder. Mede daarom heeft de VNG – conform het Actieprogramma «Zorg voor de Jeugd» – op haar website verduidelijkt welke zorg landelijk is ingekocht en beschikbaar is._ Dit op basis van de landelijke raamovereenkomsten voor specialistische jeugdhulp en Wmo (zintuiglijk gehandicapten) van de VNG.
Deelt u de mening dat jongeren die met psychische problemen in een instelling opgenomen zijn belangrijker zijn dan marktwerking? Deelt u de mening dat jongeren die het moeilijk hebben nooit ondergeschikt mogen worden aan financiële belangen?
Gemeenten hebben de jeugdhulpplicht. Bestuurlijke vraagstukken en financiën mogen in acute gevallen nooit een reden zijn om een kind niet tijdig te behandelen. Van gemeenten en zorgaanbieders verwacht ik dat zij – in lijn met de zorgplicht in de wet – in acute gevallen direct overgaan tot het bieden van passende zorg en daarna eventueel nadere afspraken maken over de financiering.
Bent u bereid om per direct de constructie van aanbesteding binnen de jeugdzorg ondergeschikt te maken aan de kwaliteit en continuïteit van de zorg om een stabiele zorgomgeving voor jongeren met zeer complexe problematiek te creëren? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht dat vrijwilligers in de zorg vaak taken uitvoeren waarvoor een opleiding is vereist |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgvrijwilliger heeft vaak medische taak»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat een vijfde van de vrijwilligers in de zorg medische handelingen verricht waarvoor een opleiding is vereist?
Ik heb grote waardering voor de ongeveer 1 miljoen vrijwilligers die actief zijn binnen het domein van zorg en ondersteuning. Ik begrijp dat deze vrijwilligers in onverwachte situaties terecht kunnen komen, waar soms ook medische handelingen nodig zijn. Het gaat, in tegenstelling tot hetgeen in het artikel van Trouw wordt gesuggereerd, slechts incidenteel om medische handelingen waarvoor een opleiding vereist is. Meestal is dan sprake van een noodsituatie. Ik ben niet bekend met situaties waarin vrijwilligers structureel medische handelingen uitvoeren waarvoor zij niet zijn opgeleid.
Regel is dat voorbehouden handelingen enkel worden uitgevoerd door zorgverleners die hiervoor bevoegd zijn en voldoende vaardigheden hebben om de handelingen uit te voeren. Voorbehouden handelingen zijn risicovolle, medische handelingen en staan beschreven in de Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Alleen de in de Wet BIG aangewezen beroepsbeoefenaren, die als zodanig geregistreerd zijn in het BIG-register, mogen deze voorbehouden handelingen zelfstandig uitvoeren.
Een vrijwilliger kan eventueel voorbehouden handelingen uitvoeren als hij of zij in opdracht handelt van zo’n zelfstandig bevoegde zorgverlener. De vrijwilliger in kwestie moet dan wel bekwaam zijn om de voorbehouden handeling uit te voeren. Ook moet de opdrachtgever (de zelfstandige bevoegde zorgverlener) toezicht houden, zodat er ingegrepen kan worden indien nodig. In de privé sfeer vervalt de eis tot BIG-registratie; het is in dat geval van belang dat patiënten, ouders of mantelzorgers bekwaam zijn om de handeling(en) uit te voeren. In noodsituaties mag iedereen «naar beste weten en kunnen» medische handelingen verrichten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat gemeenten en bestuurders van vrijwilligers verwachten dat zij taken uitvoeren waarvoor een opleiding vereist is, zodat zij minder een beroep hoeven te doen op betaalde krachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 ben ik niet bekend met situaties waarin vrijwilligers structureel medische handelingen uitvoeren waarvoor zij niet zijn opgeleid. Voor vrijwilligers die werkzaam zijn binnen een (zorg)organisatie geldt dat de betreffende organisatie verantwoordelijk is voor het handelen van de vrijwilliger.
Ik realiseer me dat het voor vrijwilligers soms lastig kan zijn om hun grenzen aan te geven, omdat zij het gevoel hebben dat mensen anders niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben. Werkzaamheden die door vrijwilligers worden uitgevoerd zijn in beginsel aanvullend op de werkzaamheden van betaalde krachten. Ik vind het vooral van belang dat binnen (zorg)organisaties goede afspraken gemaakt worden over welke werkzaamheden wel- en welke in beginsel niet door vrijwilligers worden uitgevoerd. Ook van belang vind ik dat binnen organisaties voldoende gelegenheid is voor vrijwilligers om signalen van overvraging kenbaar te maken. Een vrijwilligerscoördinator kan hier een belangrijke rol in vervullen. Vrijwilligerskoepel NOV werkt op dit moment aan een programma om de (lokale) samenwerking tussen vrijwilligers, beroepsmatig georganiseerde zorg en de lokale overheid te versterken. Voor het einde van dit jaar zal ik u hier nader over informeren.
De verkoop van alcohol aan minderjarigen |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht van De Ochtend Show to go dat bol.com via internet alcohol verkoopt aan minderjarigen?1
Ik vind het bericht verontrustend. Alcohol is een risicovol product dat schade aan de gezondheid van minderjarigen kan toebrengen. Daarom is het verboden om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 18 jaar. Dat is vastgelegd in de Drank en Horecawet (DHW).
Kunt u aangeven op welke wijze een deugdelijke controle op leeftijd bij verkoop via internet kan worden gerealiseerd?
Toezicht op verkoop aan minderjarigen tijdens de aflevering, zoals dat nu in de wet is vormgegeven, is voor gemeenten bij alcoholverkooppunten op afstand complex. Het is voor een toezichthouder vrijwel onmogelijk om op het moment van verstrekking (vaak een voordeur) aanwezig te zijn. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om testaankopen te doen, maar dit is een relatief ingewikkeld en arbeidsintensief proces. Ook uit de evaluatie van de DHW kwam naar voren dat online verkoop van alcohol op decentraal niveau niet eenvoudig te handhaven is. Ik verken daarom de mogelijkheden om de naleving van de leeftijdsgrens bij online verkoop te verbeteren. Ook het mogelijk centraliseren van het toezicht op online verkoop betrek ik daarbij. Als de mogelijkheden tot verbeteren van de naleving concreter zijn, zullen deze aan uw Kamer worden voorgelegd.
Wie is verantwoordelijk dat de Drank- en Horecawet wordt nageleefd? Ligt de verantwoordelijkheid bij bol.com of de feitelijke leveranciers Albert Heijn en Gall&Gall of bij beide?
Het toezicht en de handhaving van de leeftijdsgrens van 18 jaar bij de verkoop van alcohol is sinds 1 januari 2013 belegd bij gemeenten. Dat geldt ook voor de verkoop via internet. Het is daarom aan gemeenten om verstrekkers hierop aan te spreken en handhavend op te treden.
Artikel 20 van de DHW eist dat een verstrekker zich vergewist van de leeftijd voordat alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Dat geldt zowel bij fysieke als bij online verkoop. Bij online verkoop ligt de verantwoordelijkheid dan bij de feitelijke leveranciers, zoals Albert Heijn en Gall & Gall. Bij overtreding van dit artikel kan de burgemeester een bestuurlijke boete opleggen. Deze boete bedraagt € 1.360,– voor bedrijven met minder dan 50 werknemers en € 2.720,– voor bedrijven met meer dan 50 werknemers. Indien binnen een jaar nogmaals dezelfde overtreding wordt geconstateerd, wordt de boete bij beide categorieën bedrijven met 50% verhoogd en met 100% bij een derde overtreding.
De handhaving vindt, zoals aangegeven, door praktische belemmeringen nauwelijks plaats. Daarom ben ik bezig met het verkennen van een wetswijziging van de DHW om de naleving van de leeftijdsgrens bij verkoop via thuisbezorgkanalen te verbeteren en effectief toezicht hierop mogelijk te maken.
Welke straffen kunnen bol.com en/of Albert Heijn/Gall&Gall worden opgelegd wanneer ze alcohol aan minderjarigen verkopen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze houdt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toezicht op de verkoop van alcohol via internet? Hoeveel mensen houden zich daarmee bezig? Is dat voldoende, aangezien het effect van de Drank- en Horecawet staat of valt met effectief toezicht?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat de NVWA doen met het nieuws dat de leeftijdscontrole door bol.com kennelijk zo lek is als een mandje?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de verkoop van alcohol via internet in relatie tot het voorkomen van problematisch alcoholgebruik en uw streven om problematisch alcoholverbruik terug te dringen?
In november beoog ik een nationaal preventieakkoord te ondertekenen met diverse partijen. Ik wil graag samen met partijen komen tot een ambitieuze aanpak om het problematisch alcoholgebruik te verminderen. Daarbij richt ik me ook op het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrens bij alle verkoopkanalen, waaronder ook het thuisbezorgkanaal. Ook zal ik mij komende jaren blijven inzetten voor de sociale norm dat «niet drinken tot je 18e» normaal is door te investeren in de NIX18 campagne.
Het bericht dat volgens experts een halvering van het aantal tabaksdoden mogelijk is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Experts: Halvering tabaksdoden in Nederland mogelijk»?1
Ja
Deelt u de mening dat de e-sigaret (veel) minder schadelijk is dan een gewone sigaret? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek van het RIVM uit 2015 heeft aangetoond dat de e-sigaret voor een individuele gebruiker minder ongezond is dan tabakssigaretten2. Maar dan moet de roker wel volledig overstappen op de e-sigaret. In de praktijk blijkt dat driekwart van de e-sigaretgebruikers daarnaast tabaksproducten blijft roken. Er is bovendien ook nog geen wetenschappelijke overeenstemming over hoeveel minder schadelijk de e-sigaret is voor een individu dat volledig overstapt op e-sigaretten. Uit het RIVM-onderzoek is immers gebleken dat de damp van e-sigaretten een aantal ingrediënten en chemische onzuiverheden bevat in hoeveelheden die schadelijk zijn voor de gezondheid. Bij het gebruik van e-sigaretten kunnen kankerverwekkende stoffen vrijkomen, zoals formaldehyde. Op korte termijn kan gebruik van de e-sigaret leiden tot irritatie van de luchtwegen en negatieve effecten op bloedvaten. Schadelijke effecten op de lange termijn zijn nog niet bekend: het product is nog niet lang genoeg op de markt om te weten wat de effecten na tientallen jaren van gebruik zijn.
Naast de vraag welk effect de e-sigaret heeft op de gezondheid van een individu, is het van belang te weten wat het effect op de volksgezondheid is. Of de e-sigaret op populatieniveau leidt tot een netto-daling van het aantal rokers is onbekend. Er is zorg dat niet-rokende jongeren door de e-sigaret verslaafd raken aan nicotine en overstappen op het gebruik van tabakssigaretten. Daarnaast kan met het gebruik van nicotine houdende vloeistof in een e-sigaret een nicotineverslaving in stand worden gehouden.
Wat is uw reactie op het feit dat de e-sigaret een bewezen kans biedt voor een gezonder leven?
Als een roker gezonder wil leven is het advies volledig te stoppen met roken en daarvoor een bewezen effectieve methode te gebruiken. Deze methoden zijn voldoende voorhanden, al is er nog winst te behalen bij het gebruik daarvan. Het is belangrijk dat zorgprofessionals hun patiënten een stoppen-met-roken-advies geven en doorgeleiden naar effectieve ondersteuningsmethoden. In het kader van het Nationaal Preventieakkoord worden initiatieven besproken om meer rokers toe te leiden naar effectieve stoppen-met-roken-zorg.
De recent Herziene Multidisciplinaire Richtlijn Tabaksverslaving en Stoppen-met-rokenondersteuning voor de zorgsector3 stelt dat de effectiefste manier om te stoppen met roken het gebruik van stoppen-met-roken coaching in combinatie met het gebruik van nicotine vervangende middelen is. Het gebruik van de e-sigaret is volgens de richtlijn geen eerste keus, maar behoeft niet te worden afgeraden. Een roker die met de bewezen effectieve methoden meerdere onsuccesvolle stoppogingen heeft ondernomen en op eigen initiatief voorstelt een nieuwe poging om te stoppen met roken te ondernemen ondersteund met een e-sigaret, kan daarin volgens de richtlijn ook door een rookstopcoach worden begeleid. Het betreft hier met nadruk alleen rokers die bereid zijn om zich door een gespecialiseerde zorgprofessional goed te laten informeren over deze optie.
Deelt u de mening dat rokers de toegang tot een gezonder alternatief niet onthouden mag worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat hoewel stoppen met roken natuurlijk het beste is, maar dat vanwege verslaving en het afkicken beschikbare alternatieven toegankelijk moeten zijn?
Zie antwoord vraag 3.