De tariefsverhoging van 35% door Skal Biocontrole |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de tariefsverhogingen van 35% van Skal Biocontrole (Skal)?
Ja.
Klopt het dat de tarieven van Skal aan u worden voorgelegd en worden goedgekeurd?
Ja, dit is geregeld in artikel 17, eerste lid, Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
Wat vindt u van de tariefsverhoging voor de jaarlijkse bijdrage van een regulier biologisch bedrijf aan Skal van ongeveer 35% (van 792 euro in 2018 naar 1.069 euro in 2019)? Kunt u een toelichting geven waarom u het gerechtvaardigd vindt een verhoging van 35% door te voeren?
Ik vind dat op dit onderdeel het tarief van Skal fors gestegen is. Dat geldt overigens niet voor alle tarieven van Skal, die in het Tarievenblad 2019 van Skal zijn opgenomen1. Het merendeel van de Skal-tarieven is verhoogd met circa 2 á 4%. In de onderstaande tabel wordt de verhoging van de belangrijkste tarieven van Skal weergegeven.
Tarief 2018
Tarief 2019
Procentuele verhoging
Eénmalige registratiebijdrage
€ 140
€ 146
4,3
Toelatingsonderzoek starttarief
€ 217
€ 242
11,5
Toelatingsonderzoek uurtarief
€ 95
€ 97
2,1
Toeslag spoed
€ 332
€ 344
3,6
Landbouw
€ 357
€ 482
35
Landbouw klein bedrijf
€ 92
€ 94
2,2
Bereiding, handel, opslag
€ 435
€ 587
35
Bereiding klein bedrijf
€ 169
€ 172
1,8
Import
€ 802
€ 1.083
35
Inspectie starttarief
€ 217
€ 242
11,5
Inspectie uurtarief
€ 95
€ 97
2,1
Fluctuaties in tarieven van meer dan 5%, vermeerderd met de inflatiecorrectie, binnen een periode van een jaar dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen (gematigd tarievenbeleid). Ik heb mijn goedkeuring aan de hoogte van dit onderdeel van de tarieven echter niet willen onthouden. De verhoging was noodzakelijk voor Skal om, rekening houdend met een sterke groei in de biologische sector, haar taken zo doelmatig en doeltreffend mogelijk te kunnen blijven uitvoeren.
Ik ga ervan uit dat een dergelijke verhoging eenmalig is, omdat de combinatie van diverse omstandigheden in het jaar 2018 die tot de hoge kosten voor Skal hebben geleid en ook ten grondslag liggen aan de onderhavige tariefsverhoging, zich niet weer in deze mate zullen voordoen. Ik ben met Skal in overleg om de ontwikkeling van de tarieven de komende jaren zich geleidelijk te laten ontwikkelen
Welke extra taken liggen aan deze verhoging ten grondslag?
Er is geen sprake van extra wettelijke taken die worden gefinancierd uit het genoemd tarief.
Heeft een gecertificeerde biologische ondernemer alleen met het toezicht van Skal te maken of hebben ook de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en/of andere organisaties een toezichthoudende rol? Zo ja, welke en op welke manier wordt dit toezicht uitgevoerd? Zo nee, is de controle op biologische bedrijven vergelijkbaar met de controle op gangbare bedrijven? Zo nee, waarin zitten de verschillen?
Een gecertificeerde biologische ondernemer valt, net als niet-biologische ondernemers, onder het toezicht van de NVWA die bewaakt of bedrijven zich houden aan de wettelijke vereisten voor veilig voedsel. Dit is een risicogericht toezicht op de gehele voedselketen en in verschillende sectoren. Daarnaast heeft deze ondernemer te maken met het risicogerichte toezicht op naleving (inclusief fysieke controle) door Skal van de Europese kwaliteitsregelgeving op het gebied van de biologische landbouw.
Kunt u een vergelijkend kostenoverzicht maken tussen een gangbaar bedrijf en een biologisch bedrijf in de verschillende sectoren met betrekking tot een «gemiddeld» bedrijf en een «gemiddeld» toezicht?
De kosten voor een biologisch bedrijf bestaan net als bij een gangbaar bedrijf uit de kosten voor het reguliere toezicht van de NVWA, voor zover dit via de tarieven wordt doorbelast. De kosten dienen te worden vermeerderd met de kosten van Skal voor de uitgevoerde controles en toezicht bij een biologisch bedrijf.
De tarieven van Skal en NVWA zijn te vinden op hun websites2.
Kunt u het takenpakket van Skal en de wijze waarop dit wordt uitgevoerd toelichten? Kunt u toelichten welke taken er in het takenpakket 2019 zijn toegevoegd in vergelijking met 2018? Zijn deze extra taken als gevolg van Europese wetgeving, nationale wetgeving of regels of door Skal opgelegd?
Skal is in artikel 15 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 aangewezen als de controlerende autoriteit in de zin van artikel 27, vierde lid, onder a, van verordening (EG) 834/2007 (Biologische verordening). In die bepaling is opgenomen dat een controlerende autoriteit beschikt over gekwalificeerd personeel en de middelen die nodig zijn om de taak te vervullen. Skal is, conform de artikelen 15 en 17, tweede lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, belast met certificatie, registratie en toezicht op naleving ten aanzien van biologische productiemethoden. In 2019 (en 2018) is geen sprake van toevoeging van extra wettelijke taken voortvloeiende uit Europese of nationale regelgeving.
Mede naar aanleiding van aanbevelingen uit het laatste evaluatieonderzoek van Skal, dat op 22 mei 2018 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 25 268, nr. 162), is Skal wel aan het verkennen hoe ze hun conformiteitsbeoordeling en toezicht efficiënter en toekomstgericht kunnen inrichten. Hierbij hoort ook het beter benutten van de beschikbare handhavings- en sanctiemogelijkheden en een doorontwikkeling van het risicogericht toezicht. Met betrekking tot dit laatste geeft de nieuwe Biologische verordening (EU) nr. 2018/848 vanaf 1 januari 2021 daarvoor ook meer ruimte.
Op welke manier en hoe vaak controleert Skal of bedrijven voldoen aan de normen en eisen die zijn gesteld aan het biologische keurmerk? Hoe vaak is er in 2018 een inspectie uitgevoerd op de bedrijven buiten de reguliere inspectie? Wat waren de uitkomsten van deze inspecties?
Skal houdt toezicht op de naleving van de Europese normen op het gebied van de biologische landbouw door (niet-) geregistreerde marktdeelnemers. Het controlesysteem van Skal voor geregistreerde marktdeelnemers bestaat uit certificatie en toezicht. Skal komt in beginsel elk jaar bij een bedrijf. In het geval van een herinspectie, een inspectie op basis van risicogericht toezicht of een wijziging van bedrijfsactiviteiten komt Skal vaker dan één keer per jaar bij een bedrijf. Het totaal aantal uitgevoerde inspecties voor de biologische sector in 2018 was 6.568. De inspecties die buiten de reguliere inspectie vallen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. In 2018 zijn vier bedrijven gedecertificeerd en daarnaast is van twee bedrijven het biologisch certificaat opgeschort3.
Type inspectie
Aantal
Wijziging bedrijfsactiviteiten
249
Gerichte fysieke inspectie
963
Herinspectie op locatie
208
Intermediair
8
Inspectie niet op locatie
348
Monstername
441
Niet geregistreerde marktdeelnemer
3
Hoeveel gecertificeerde bioondernemers zijn er per 1 januari 2019 in Nederland? Kunt u het verloop van het aantal gecertificeerde bioondernemers over de afgelopen tien jaar aangeven?
Het aantal gecertificeerde bioondernemers per 31 december van het betreffende jaar is in onderstaand overzicht opgenomen4.
Jaar
Gecertificeerden
2018
5.046
2017
4.730
2016
4.417
2015
3.977
2014
3.738
2013
3.601
2012
3.423
2011
3.411
2010
3.133
2009
2.889
Hoeveel fte's werken er bij Skal (per 1-1-2019)? Hoeveel fte's voeren controles uit op bedrijven en hoeveel fte's toetsen bedrijven die het biologisch keurmerk willen dragen?
Ultimo 2018 werkten er bij Skal totaal 49 fte. Voor 2019 wordt rekening gehouden met een groei naar circa 60,5 fte. Het aantal fte dat zich bezighoudt met controles op gecertificeerde bedrijven is 43 fte en het aantal fte’s dat toeziet of bedrijven het biologisch keurmerk mogen gaan dragen is 6,5 fte.
Hoeveel inspecties hebben hoeveel medewerkers van Skal maandelijks in 2018 uitgevoerd?
In het onderstaande overzicht is het aantal fysieke bedrijfsinspecties die door medewerkers van Skal zijn uitgevoerd per maand weergegeven.
Maand
Aantal bedrijfsinspecties
Januari
310
Februari
353
Maart
431
April
423
Mei
561
Juni
467
Juli
499
Augustus
487
September
427
Oktober
572
November
605
December
442
Welke kosten zijn hier voor de ondernemer aan verbonden? Kunt u uitgebreid toelichten hoe deze tarieven zijn opgebouwd?
De ondernemer krijgt met meerdere kostzen van Skal te maken die gedekt worden door de wettelijke tarieven van Skal. Skal hanteert een kostprijscalculatiemodel om de toerekening van alle kosten transparant te maken. De kostprijzen die ten grondslag liggen aan de tarieven van Skal worden op basis van bedrijfseconomisch aanvaardbare verdeelsleutels bepaald. De tariefstructuur bestaat uit componenten ter dekking van kosten die rechtstreeks verband houden met de onderliggende activiteiten (bijvoorbeeld invloed van loon- en prijsontwikkelingen), ter dekking van kosten die redelijkerwijs aan de activiteit kunnen worden toegerekend (kosten ICT, interne kosten bedrijfsvoering, overige overheadkosten) en tot slot over- of onderdekking teneinde de vermogenspositie van Skal te wijzigen. De egalisatiereserve van Skal dient om incidentele mee- of tegenvallers en bijvoorbeeld ook niet ieder jaar voorkomende uitgaven worden «uitgesmeerd» over meer begrotingsjaren, waardoor de tarieven van Skal minder of zelfs in het geheel niet zullen behoeven te variëren in de loop van de jaren. De benodigde reservevorming wordt bepaald aan de hand van een opgestelde risicoanalyse, benodigd werkkapitaal en toekomstige investeringen. In de nog in te richten raad van advies (op basis van recente statutenwijziging van Skal) kunnen vertegenwoordigers van de sector bij de totstandkoming van het besluit tot vaststellen van de hoogte van de tarieven door het bestuur van Skal mede richting daaraan geven.
Krijgt Skal, als onafhankelijk toezichthouder, subsidies of andere financiële middelen van de Nederlandse overheid? Zo ja, welke, hoe hoog was de financiële bijdrage in 2018 en waar is deze voor gebruikt?
Skal ontvangt geen financiële middelen van de Nederlandse overheid.
Is Skal de enige toezichthouder in Nederland op biologische producten? Zo nee, welke toezichthouder(s) is/zijn er nog meer? Zo ja, wat vindt u hiervan, zeker gezien de relatief grote tariefsverhogingen die Skal eenzijdig en onafhankelijk kan doorvoeren?
Skal is aangewezen als de controlerende autoriteit in Nederland op producten met het beschermde wettelijk keurmerk biologisch. Skal kan niet eenzijdig en onafhankelijk tariefsverhogingen doorvoeren als gevolg van de vereiste ministeriële goedkeuring voor de hoogte van het door Skal vast te stellen tarief en het vaststellen van haar begroting.
Deelt u de mening dat er eigenlijk meerdere toezichthouders geaccrediteerd zouden moeten zijn om extreme kostprijsverhogingen te voorkomen? Zo nee, wat vindt u ervan dat de toezichthoudende organisatie de kosten kan verhogen en de ondernemer die hiervan afhankelijk is geen andere keuze kan maken?
Ik verwacht van Skal dat zij transparant zijn in hun tarievenopbouw en efficiencyverbetering en kostenreductie blijven nastreven. Ik ben daarover in gesprek met Skal, zodat een gematigd tarievenbeleid in de toekomst kan worden gehandhaafd. In de huidige tariefsystematiek heb ik als Minister de bevoegdheid om de op wettelijke basis door Skal vastgestelde tarieven goed te keuren of in de plaats van deze goedkeuring jaarlijks of periodiek een maximumbedrag vast te stellen.
De inzet en accreditatie van meerdere controleorganisaties zullen niet automatisch tot lagere tarieven ter dekking van de kosten van hun taakuitvoering leiden. Een dergelijke opzet kent ook zijn eigen nadelen. De markt van private controleorganen die beschikken over de gewenste expertise voor de biologische controles is bijvoorbeeld relatief klein. Dit beperkt reeds de concurrentie en prijsdruk. De kwaliteit van de dienstverlening van de private controleorganen dient daarbij, ondanks lagere tarieven, ook continue gewaarborgd te blijven. De ervaring in landen waar meerdere private controleorganen zijn aangewezen voor het uitvoeren van controles leert dat het een reëel risico is dat biologische producenten (veelvuldig) van controleorgaan wisselen om aan een risicoprofiel te ontkomen. Op dit moment zie ik geen aanleiding om wijzigingen in het huidige controlesysteem aan te brengen.
Is er een instituut dat toezicht houdt op Skal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Op welke manier vindt het toezicht op Skal plaats? Wie rapporteert over dit toezicht en waar is deze informatie te vinden?
Het toezicht op Skal vindt op verschillende manieren plaats. De Raad voor Accreditatie verricht jaarlijkse audits op grond van de normen in de relevante Europese biologische kwaliteitsregelgeving en rapporteert daarover naar Skal5.
Voorts houdt mijn ministerie als bevoegde autoriteit (financieel) toezicht op de taakuitvoering door Skal. Op grond van artikel 39, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen dient vijfjaarlijks een evaluatieonderzoek plaats te vinden ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een (privaatrechtelijk) zelfstandig bestuursorgaan zoals Skal door de Eerste en Tweede Kamer. Het laatste evaluatieonderzoek van Skal is op 22 mei jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 25 268, nr. 162).
Tot slot ziet de Europese Commissie erop toe dat de Europese biologische kwaliteitsregelgeving juist wordt toegepast en nageleefd. In 2014 heeft de Food and Veterinary Office (FVO) een audit uitgevoerd in Nederland ter beoordeling van het controlesysteem voor biologische productie en etikettering van biologische producten6
Hoeveel toezichthouders op bioondernemers zijn er in onze buurlanden, Duitsland en België?
In Duitsland zijn er 17 controleorganisaties actief en in België 4.
Wanneer verwacht u het jaarverslag van Skal over het jaar 2018 te ontvangen?
Op grond van artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen dient Skal als privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan vóór 15 maart 2019 haar jaarverslag over het jaar 2018 naar mijn departement en de Eerste en Tweede Kamer toe te zenden. Het jaarverslag 2018 is recent gepubliceerd op de website van Skal en voor 15 maart jl. toegezonden naar de genoemde partijen.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Zo had ze beter kunnen sterven’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Zo had ze beter kunnen sterven»?1 Zo ja, wat vindt u er van?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Graag laat ik hierbij weten dat volwassenen die nu een langdurige bewustzijnsstoornis ontwikkelen in de eerste fase in principe terecht kunnen bij het intensieve behandelprogramma dat bij Libra wordt geboden (Vroege Intensieve Neurorevalidatie – VIN). Onder vraag 3 geef ik weer welke ontwikkelingen daartoe geleid hebben. Er wordt ook al langere tijd door een aantal gespecialiseerde verpleeghuizen een intensief behandelprogramma voor deze doelgroep aangeboden. Dit programma volgt veelal op de kortere behandelinterventie bij Libra en wordt de Langdurige Neurorevalidatie genoemd.
Klopt het dat na het uitbrengen van het hernieuwde onderzoek en het standpunt door het Zorginstituut (maart 2016) het Zorginstituut met de betrokken partijen het gesprek is aangegaan over de voorwaardelijke toelating van de vroege intensieve neurorevalidatie (VIN)?
Het Zorginstituut laat mij weten sinds het verschijnen van het standpunt in maart 2016 op diverse momenten in gesprek te zijn geweest met de bij deze behandelinterventie betrokken partijen.
Welke knelpunten moesten er voor een voorwaardelijke toelating worden opgelost in de zorg voor patiënten (25 jaar en ouder) met langdurige bewustzijnsstoornissen (LBS) na een coma?
Uiteindelijk is er niet gekozen voor een Voorwaardelijke Toelating. In dialoog met betrokken partijen kwam naar voren dat de interventie VIN vergeleken moest worden met gebruikelijke zorg. Er stond nog nergens beschreven wat gebruikelijke zorg voor patiënten met een langdurige bewustzijnsstoornis in de post-acute fase inhoudt. Partijen hebben vervolgens besloten om dit in gezamenlijkheid op te schrijven. Dit is onder leiding van Vilans en de Hersenstichting opgepakt en heeft geresulteerd in het document «Naar meer bewustzijn: Passende zorg voor mensen met langdurige bewustzijnsstoornissen2».
Aan de hand van dit document en door aanbieders beschreven zorgprogramma’s heeft het Zorginstituut recent een nadere uitleg gegeven van het standpunt uit 2016. In het standpunt was al aangegeven dat een groot deel van het VIN programma wel als gebruikelijke zorg was aan te merken.
In de op 20 december 2018 aan partijen verzonden brief3 staat de conclusie weergegeven dat alleen het unimodale zintuigstimuleringsprogramma niet voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. Op de bijeenkomst die op 7 januari 2019 heeft plaatsgevonden bleek dat partijen met deze verduidelijking uit de voeten kunnen. Inmiddels is het zorgaanbod bij zorgaanbieder Libra hierop aangepast en zijn alle verzekeraars akkoord met het vergoeden van deze zorg4.
Daarnaast zal er een prospectief onderzoek gestart worden, waarin alle patiënten voor een aantal jaren gevolgd zullen worden. Dit betreft geen onderzoek in het kader van de voorwaardelijke toelating.
Met deze ontwikkelingen wordt er gewerkt aan een goedlopende zorgketen voor mensen met een langdurige bewustzijnsstoornis. Om ervoor te zorgen dat deze zorgketen verder verbeterd wordt, richten partijen zich nu op een aantal andere knelpunten. Zo moet er nog een passende bekostiging van langdurige intensieve neurorevalidatie tot stand komen; wordt er gezocht naar een manier om mobiele teams te bekostigen zodat goede diagnostiek van mensen na coma gewaarborgd wordt, moet er nog een betere beschrijving van «goede zorg» en communicatie met naasten in de acute fase tot stand komen en wordt er gezocht naar een manier om patiënten door de zorgketen heen te kunnen volgen om uiteindelijk te komen tot betere onderzoeksgegevens. Het Zorginstituut en de NZa zijn bij deze ontwikkelingen betrokken.
Welke afspraken (juni 2018) zijn er vervolgens tussen partijen gemaakt om de gesignaleerde knelpunten verder te verkennen om concrete acties om deze aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ver staat het momenteel met de uitvoering van deze acties?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of en zo ja wanneer er sprake zal zijn van een voorwaardelijke toelating van de VIN tot het basispakket?
Zie antwoord vraag 3.
Luchtvervuiling en overlast door Tata Steel |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «In gevecht met een «ontembaar monster»»1 en «Provincie: Harsco had twee jaar geen vergunning voor verwerken restproduct Tata Steel»?2
Ja.
Kent u de klachten van omwonenden van Tata Steel en Harsco over stofregens en luchtvervuiling?
Ja.
Heeft u zicht op de wijze waarop de provincie Noord-Holland vergunningen uitgeeft die deze vervuiling van de omgeving mogelijk maken?
Bij brief van 22 januari j.l. (Kamerstuk 29 826, nr. 109) heb ik uw Kamer geïnformeerd over onder meer de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het rijk en de provincie en over de aanpak van de provincie Noord-Holland ten aanzien van de emissies vanaf het terrein van Tata Steel.
Controle op de vergunningverlening door de provincie verloopt via de provinciale staten. Als Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ben ik systeemverantwoordelijk voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving, de zogenaamde VTH-taken. Dit betreft de zorg voor de inrichting en werking van het stelsel als geheel, waarbij iedere partij, inclusief de provincie, zijn bevoegdheden houdt. De Inspectie Leefomgeving en Transport vervult binnen dit stelsel een adviserende rol bij de verlening van omgevingsvergunningen door de provincies aan grote bedrijven, waaronder BRZO-bedrijven zoals Tata Steel. De provincie is in die gevallen verplicht de ILT om advies te vragen alvorens een vergunning te verlenen, waarop de ILT de mogelijkheid heeft daarop te adviseren.
Klopt het dat Harsco jarenlang zonder vergunning een werkwijze heeft toegepast die tot extra overlast heeft geleid?
De provincie mij laten weten dat stofverspreiding, waarbij stof met losse grafietdeeltjes neerdaalt bij de woningen in de regio, op grond van de geldende milieuvergunning niet is toegestaan.
Klopt het dat de vergunning achteraf is verleend en dat daarmee de toename van de overlast is gelegaliseerd in plaats van bestreden?
De provincie Noord-Holland heeft mij laten weten dat in 2014 door Harsco proefnemingen zijn uitgevoerd voor een nieuwe werkwijze, voor een afgebakende periode. Door de wijziging van de werkwijze is geluid- en geuroverlast gereduceerd. Deze proefnemingen zijn conform de regels gemeld en beoordeeld en pasten daarmee in de vigerende vergunning. In oktober 2014 heeft Harsco een wijziging van de vergunning aangevraagd voor deze werkwijze. De proefnemingen zijn in 2015 voortgezet maar niet gemeld en waren daarom volgens de provincie in die periode in strijd met de vigerende vergunning. In februari 2016 is de vergunning voor de nieuwe werkwijze definitief verleend, aldus de provincie.
Heeft u zicht op de wijze waarop de provincie de voorwaarden voor de vergunning handhaaft? Is dit in overeenstemming met de regels hiervoor? Is dit afdoende gezien de omvang van de overlast en de klachten?
De provincie heeft mij geïnformeerd over de wijze waarop zij de handhaving op de vergunning vormgeeft. Bovengenoemde brief aan uw Kamer gaat nader in op de reeds getroffen en voorgenomen maatregelen. Ik heb de provincie gevraagd mij op de hoogte te houden van de vervolgstappen en zal de uitvoering daarvan actief volgen.
Als de verantwoordelijk gedeputeerde in de Volkskrant zegt dat Harsco de stofproducerende werkwijze zonder medeweten van de provincie jaren eerder had ingevoerd, is er dan sprake van voldoende toezicht?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in beroep is gegaan tegen de besluiten van de provincie ten aanzien van de tekortschietende maatregelen tegen NOx-emissies? Hoe beoordeelt u de leuze van de provincie om deze maatregelen niet te treffen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het is aan de rechter om tot een uitspraak in deze zaak te komen.
Hoe wordt gecontroleerd of de provincie haar controlerende taak voldoende (effectief) uitvoert?
Gedeputeerde staten van Noord-Holland zijn het bevoegd gezag voor Tata Steel en Harsco op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Zij zijn verantwoordelijk voor vergunningverlening, toezicht en handhaving, de zogenaamde VTH-taken. In het geval van Tata Steel en Harsco is de uitvoering van deze taken belegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De controle op de VTH-taken van de provincie verloopt via de provinciale staten.
Als Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ben ik systeemverantwoordelijk voor het VTH-stelsel. Dit betreft de zorg voor de inrichting en werking van het stelsel als geheel, waarbij iedere partij, inclusief de provincie, zijn bevoegdheden houdt. De Inspectie Leefomgeving en Transport vervult binnen dit stelsel een adviserende rol bij de verlening van omgevingsvergunningen door de provincies aan grote bedrijven, waaronder BRZO-bedrijven zoals Tata Steel. De provincie is in die gevallen verplicht de ILT om advies te vragen alvorens een vergunning te verlenen, waarop de ILT de mogelijkheid heeft daarop te adviseren.
Heeft de ILT voldoende middelen om haar rol hierin waar te nemen?
De ILT vult haar adviserende rol op omgevings-vergunningverleningsprocedures risicogestuurd in op basis van een inschatting van het risico op uitstoot en/of risico’s voor de externe veiligheid die met de vergunningverlening gepaard gaan.
Wat zijn de gezondheidsgevolgen voor omwonenden van de uitstoot van stof en andere vervuilende stoffen? Hoeveel mensen ondervinden naar verwachting schadelijke gezondheidseffecten van de emissies van Tata Steel en Harsco?
Op basis van gesprekken tijdens bewonersavonden van 28 november en 11 december 2018 heeft de provincie onder meer besloten om de huidige gezondheidssituatie in de regio door het RIVM te laten onderzoeken. Ik heb de provincie gevraagd mij te laten weten wanneer de eerste resultaten hiervan te verwachten zijn en tevens gevraagd de omwonenden nauwgezet van deze planning en onderzoeksresultaten op de hoogte te houden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Externe Veiligheid op woensdag 23 januari 2019?
Bij de beantwoording van deze vragen is rekening gehouden met de gebruikelijke reactietermijn van drie weken. De in de beantwoording op vraag 3 genoemde brief, waar in het ordedebat van 17 januari 2019 om werd gevraagd, heb ik uw Kamer nog voor het algemeen overleg Externe Veiligheid van 23 januari doen toekomen.
Het bericht ‘Oproep ‘noodregeling’ voor pil die hiv kan voorkomen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oproep «noodregeling» voor de pil die hiv kan voorkomen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat is uw reactie op de dringende oproep van belangenorganisaties Aidsfonds-Soa Aids Nederland, COC Nederland, Hiv vereniging en PrEPnu?
Naar aanleiding van mijn brief van 10 juli 2018, waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over mijn besluit om PrEP voor risicogroepen te vergoeden, heb ik het RIVM gevraagd de implementatie van PrEP samen met de betrokken veldpartijen verder uit te werken. Het rapport met daarin het advies van het RIVM heb ik op 18 december jl. ontvangen. Momenteel beraad ik mij over het advies van het RIVM. Ook ik hecht, net als de veldpartijen, waarde aan een spoedige invoering van PrEP. We zijn er allen bij gebaat dat uitvoeringsvraagstukken zoals bijvoorbeeld de financiering en monitoring zorgvuldig en met draagvlak worden geregeld. Dat kost tijd. Ik streef ernaar dat de uitvoering medio 2019 kan starten.
Verwacht u te kunnen starten met het verstrekken van de Pre Expositie Profylaxe (PrEP)-pil in het eerste kwartaal van 2019? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de voor- en nadelen van respectievelijk landelijke inkoop van PrEP-pillen en inkoop door apothekers? Wanneer wordt hier een beslissing over genomen en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
In het RIVM-rapport worden vier verschillende scenario’s voor de inkoop van de PrEP-pillen beschreven. Het RIVM geeft met betrekking tot deze scenario’s aan dat inkoop van PrEP door apothekers de mogelijkheid biedt om automatisch de controle op interactie met andere medicatie van de gebruiker te controleren. Nadeel is dat er prijsverschillen in de regio’s kunnen ontstaan. Landelijke inkoop heeft als voordeel dat voor alle gebruikers dezelfde prijs geldt, maar zal er voor de controle op de interactie met andere medicatie van de gebruiker een oplossing moeten worden gezocht. Binnenkort zal ik uw Kamer informeren over mijn besluit hoe de vergoeding van PrEP zal worden geïmplementeerd. Dan zal ik ook ingaan op de inkoop van de PrEP-pillen.
Welke middelen kunt u inzetten om ervoor te zorgen dat de PrEP-pil zo snel mogelijk verstrekt wordt? Bent u bereid deze middelen in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds bij vraag 2 en 3 heb aangegeven, werk ik aan een spoedige implementatie zodat de vergoeding van PrEP medio 2019 kan starten.
Het bericht dat alleen een radicaal ander dieet in 2050 alle monden kan voeden |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Alleen als we voortaan dit dieet volgen, kunnen we in 2050 alle monden voeden (en jaarlijks 11 miljoen doden voorkomen)»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het rapport, opgesteld door vooraanstaande wetenschappers op het gebied van landbouw, gezondheid en duurzaamheid, dat stelt dat een omslag nodig is voor wat betreft onze voedselkeuzes, indien wij ook in 2050 willen dat alle wereldbewoners voldoende gezond en duurzame voeding binnen krijgen?
Het is een interessant en belangwekkend rapport. De conclusies zijn in lijn met verschillende adviezen die we in Nederland kennen. De Gezondheidsraad2 adviseert uit oogpunt van gezondheid bijvoorbeeld een meer plantaardig en minder dierlijk voedingspatroon. De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) gaf in april 2018 een vergelijkbaar advies uit oogpunt van duurzaamheid en gezondheid3. U heeft van ons een gezamenlijke reactie op dit rapport ontvangen4.
Hoe verhouden de doelstellingen van het Preventieakkoord zich tot de doelstellingen die worden gesteld in het EAT-Lancet-rapport?
Het EAT-Lancet rapport beschrijft de gezondheidswinst van een gezonder voedingspatroon bij een aantal chronische ziekten zoals coronaire hartziekten, beroerte, diabetes en verschillende soorten kanker. Overgewicht is hierbij niet meegenomen. De genoemde ziekten zijn door de Gezondheidsraad betrokken bij het opstellen van de Richtlijnen Goede Voeding waarop het Voedingscentrum de Schijf van Vijf heeft gebaseerd. Het Nationaal Preventieakkoord voor overgewicht neemt de Schijf van Vijf als leidraad om de ambities en doelen op het gebied van voeding te realiseren.
Eten volgens de Schijf van Vijf stimuleert een verschuiving naar de consumptie van meer plantaardige en minder dierlijke producten, het vervangen van voedingsmiddelen met verzadigde vetzuren door die met onverzadigde vetzuren, de consumptie van volkoren graanproducten in plaats van geraffineerde graanproducten, en een beperkte consumptie van bewerkte producten met veel verzadigd vet, zout en toegevoegd suiker. Daarmee zijn de adviezen van de Schijf van Vijf in lijn met het EAT-Lancet gezonde voedingspatroon.
Ziet u redenen om, naar aanleiding van dit rapport, het beleid aan te passen rondom volksgezondheid en voeding?
Nee, dit rapport ondersteunt het beleid op het gebied van gezonde voeding, en de impuls die daar mede met het Nationaal Preventieakkoord aangegeven wordt. Een massamediale campagne over de Schijf van Vijf is onderdeel van deze impuls.
Hoe ziet u de door het rapport voorgestelde hoeveelheden suiker en vet in het licht van het Preventieakkoord?
In het Nationaal Preventieakkoord staan geen specifieke doelstellingen voor hoeveelheden suiker en vet. In het Nationaal Preventieakkoord wordt via verschillende acties ingezet op minder consumptie van suikers en vetten. De inzet is om het voedingsaanbod in de dagelijkse omgeving van mensen gezonder te maken, zodat de gezonde keuze gemakkelijker wordt, bijvoorbeeld op scholen en in ziekenhuizen. Hierbij is steeds de Schijf van Vijf de voedingsinhoudelijke leidraad. Richtlijnen voor bijvoorbeeld gezonde kantines zijn hiervan afgeleid. Producten binnen de Schijf van Vijf bevatten weinig verzadigd vet en suikers (en zout). De Schijf van Vijf geeft geen specifieke kwantitatieve adviezen voor toegevoegd vet en toegevoegde suikers. Wel kent de Schijf van Vijf een kwalitatief advies om voedingsmiddelen met verzadigde vetzuren te vervangen door voedingsmiddelen met onverzadigde vetzuren. Ten aanzien van toegevoegde suikers zijn de adviezen zo min mogelijk suiker toe te voegen en zo min mogelijk suikerhoudende dranken te drinken.
Daarnaast worden vanuit het Nationaal Preventieakkoord wat betreft suikers en caloriegehalte afspraken gemaakt over suikerhoudende frisdranken, koek, snoep en suikerhoudende zuivelproducten.
Komt de gezonde voedselkeuze van de Schijf van 5 overeen met de gezonde voedselkeuze uit het EAT-Lancet-rapport? Zo nee, waar verschillen ze van elkaar en gaat u zich inzetten om de Nederlandse standaard van een gezonde voedselkeuze aan te laten sluiten bij de gezonde voedselkeuze uit het EAT-Lancet-rapport?
Zie ook het antwoord op vraag 3. De Schijf van Vijf laat een gezond voedingspatroon zien dat een optimale hoeveelheid calorieën levert. EAT-Lancet geeft een optimaal referentie voedingspatroon voor 2050. Daarbij worden gemiddelde hoeveelheden voor voedingsmiddelengroepen aangegeven, en ranges daaromheen. Dit omdat niet de hele wereld dezelfde voedingsrichtlijnen gebruikt; er zijn culturele, geografische, demografische en individuele verschillen die lokale interpretatie en aanpassingen nodig maken. De aanbevelingen van de Schijf van Vijf zijn naast deze ranges gelegd.
De adviezen uit de Schijf van Vijf komen in grote lijnen overeen met het EAT-Lancet voedingspatroon. Voor bijna alle voedingsmiddelengroepen liggen de aanbevelingen van de Schijf van Vijf binnen de ranges van EAT-Lancet. Dit geldt voor volkoren graanproducten, groente, fruit, zuivelproducten, wit vlees, eieren, vis, peulvruchten en noten. De Schijf van Vijf geeft geen specifieke adviezen voor toegevoegd vet en toegevoegd suiker. De hoeveelheid rood vlees in de Schijf van Vijf ligt met maximaal 300 gram per week hoger dan de maximaal 100 gram per week uit EAT-Lancet. De maximale hoeveelheid totaal vlees in de Schijf van Vijf van 500 gram per week valt binnen de ranges van EAT-Lancet. De Schijf van Vijf kent ook een variant zonder vlees, die volledig in lijn is met EAT-Lancet.
Het Voedingscentrum stimuleert consumenten vanuit het huidige voedingspatroon te verschuiven naar een meer plantaardig dieet. Voor aardappelen ligt het advies in de Schijf van Vijf hoger dan EAT-Lancet. Dit omdat aardappelen een belangrijk onderdeel zijn van het Nederlandse voedingspatroon. De totale hoeveelheid koolhydraten geleverd door de Schijf van Vijf ligt beneden de 60 energie% die als bovengrens in het EAT-Lancet rapport is bepaald.
Door de Nederlandse consument te stimuleren meer volgens de Schijf van Vijf te eten, stimuleren we een gezonder en duurzamer voedingspatroon.
Blijft Nederland met de gemaakte doelstellingen in het Preventieakkoord ook onder de grenzen van de «planetary boundaries», die worden gebruikt in het EAT-Lancet-rapport?
De berekening die gedaan is in het EAT-Lancet rapport gaat ervan uit dat de Greenhouse Gas (GHG) emissie van het voedingspatroon 5.0 gigaton CO2-eq/jaar is. Uitgaande van 10 miljard mensen in 2050 is dit ongeveer 1.4 kg CO2-eq per dag per wereldbewoner. Het gemiddelde Nederlandse voedingspatroon zit momenteel rond de 5 kg CO2-eq per dag (bron: voedselconsumptiepeiling RIVM).
Dat laat zien dat er nog een flinke verschuiving te maken is. De inzet is erop gericht om mensen stapsgewijs meer duurzaam en volgens de Schijf van Vijf te laten eten. De berekening voor de Nederlandse situatie (5 kg CO2-eq) is overigens een momentopname. In 2050 zal dezelfde voeding minder impact hebben, door ingezette ontwikkelingen als beperken van de voedselverspilling en minder tot geen gebruik van fossiele brandstoffen.
Hoe verhoudt de Nederlandse landbouw sector zich tot de «planetary boundaries»?
De landbouwsector is gerelateerd aan de planetary boundaries stikstof, fosfaat, broeikasgasemissies, land-system change, fresh water use en biosphere intregrity. Voor geen van deze planetary bounderies zijn op nationaal niveau normen beschikbaar voor de Nederlandse landbouwsector, deels omdat een concrete invulling van het concept planetary boundaries normatieve keuzes vergt. Het is echter wel zo dat Nederland een hoge milieudruk kent. Hier staat tegenover dat de Nederlandse landbouw op een klein areaal een hoge productie realiseert.
Past de conclusie uit het EAT-Lancet-Rapport binnen de kringlooplandbouw visie? Zo ja, op welke manier wordt dit meegenomen in het beleid? Zo nee, waar verschilt dit van elkaar?
De grote uitdaging die ook de LNV-visie «Waardevol en Verbonden» benoemt, is dat de aarde de last van de huidige productiemethoden en het consumentengedrag niet langer kan dragen. Dit is in lijn met de conclusie van het EAT-Lancet-rapport. Het rapport stelt de belangwekkende vraag wat duurzame voedingspatronen kunnen zijn centraal. De LNV-visie richt zich meer op manieren om de productie en het gebruik van voedsel duurzamer te maken, vandaar de nadruk op onder andere kringlooplandbouw, voedselverspilling en de waardering van voedsel. Zoals ook in de visie benadrukt wordt, vindt het kabinet het van belang om consumenten te helpen bij het maken van duurzame en gezonde keuzes. De Kamerbrief van 16 april 2018 (Kamerstuk 31 532, nr. 193) gaat meer in detail in op de betreffende beleidsinzet.
Bent u bereid om de conclusies en aanbevelingen van het EAT-Lancet-rapport mee te nemen in de uitwerking van de kringlooplandbouw visie? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 9.
Wat voor aanpassingen zijn er nodig binnen de Nederlandse voedselproductiesector om de doelstellingen op biodiversiteit van het EAT-Lancet-rapport te behalen?
De doelstelling op biodiversiteit in het EAT-Lancet-rapport (maximaal 10 uitstervende soorten per miljoen soorten per jaar) is een doelstelling die op mondiale en niet op nationale schaal geformuleerd is. Nederland draagt bij aan die doelstelling door de biodiversiteitsdoelstellingen na te streven die in Europees (Vogel- en Habitatrichtlijnen) en mondiaal (Convention on Biological Diversity) verband overeengekomen zijn.
Het kabinet ziet de omslag naar kringlooplandbouw als essentieel om te komen tot duurzame verbetering van de biodiversiteit in het agrarisch gebied en in natuurgebieden en om daarmee de internationaal overeengekomen biodiversiteitsdoelstellingen na te streven. Specifiek gaat het dan om het in de LNV-Visie benadrukte herstel van de verbinding tussen landbouw en natuur, gebaseerd op het benutten van de functionele biodiversiteit in het agrarisch gebied, het zorgen voor specifieke soorten en het sluiten van kringlopen, waardoor voedselproductie minder negatieve effecten heeft op omliggende natuurgebieden. Zoals ook blijkt uit het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, is innige samenwerking tussen landbouw en natuur nodig om zowel de voedselproductie te verduurzamen als de biodiversiteit te herstellen. Juist omdat dat dat niet kan zonder ingrijpende veranderingen in hoe we produceren en consumeren, is het goed dat hier gezamenlijk aan gewerkt wordt.
Deelt u de mening dat we moeten streven naar een voedselproductie en dieet dat overeenkomstig is met die van het EAT-Lancet-rapport om de klimaatdoelstellingen te halen die het huidige kabinet hanteert?
Een duurzamer en gezonder voedselsysteem is urgenter geworden door de afspraken die zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van Parijs. Eén van de grootste opgaven hierbij is dat we zoveel en zo snel mogelijk de emissie van broeikasgassen verminderen en ons aanpassen aan de veranderende klimaatomstandigheden die nu al zichtbaar zijn. Gerelateerd aan voedselproductie, moet in 2030 3,5 Mton CO2-equivalenten klimaatwinst zijn behaald door slimmere landbouw en landgebruik. In het ontwerpklimaatakkoord wordt hiervoor een pakket maatregelen gepresenteerd. Ook in de LNV-visie, «Waardevol en Verbonden» is het terugdringen van CO2-emissies een wezenlijk onderdeel. Wat betreft het dieet van consumenten geldt de Schijf van Vijf als richtlijn voor zowel gezonde als duurzame voeding (zie ook antwoord 7).
Kunt u deze vragen beantwoorden en een oordeel over het EAT-Lancet-rapport aan de Kamer doen toekomen voor het debat over het Preventieakkoord?
Ja.
Het bericht ‘Oproep minister aan 18-jarige zegt niets over automatisch donorschap’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oproep Minister aan 18-jarige zegt niets over automatisch donorschap»?1
Ja.
Waarom is ervoor gekozen om niet expliciet in de brief te vermelden dat vanaf 1 juli 2020 het niet registeren van een keuze betekent dat iemand automatisch geregistreerd wordt als donor c.q. «geen bezwaar»? Deelt u de mening dat deze groep hierdoor onvolledig wordt geïnformeerd door de overheid?
In de 18-jarigen brief wordt gewezen op het actief donorregistratiesysteem, bericht dat na 1 juli 2020 iedereen van 18 jaar en ouder in Nederland geregistreerd wordt in het Donorregister en, vervolgens, dat het belangrijk is om je eigen keuze vast te leggen. De inhoud van de brief is in november 2018 getest onder de doelgroep. Tegelijkertijd werd, naar aanleiding van het AO van september 2018 (Kamerstuk 33 506, nr.3 en het VAO van oktober 2018 (Handelingen II, vergaderjaar 2018–2019, nr. 14, item 9)4 werkt aan een aanpassing van het communicatieplan, waaronder het ontwikkelen en testen van een kernboodschap die nog duidelijker moet maken dat het actief donorregistratiesysteem voor iedere burger consequenties kan hebben. Ik heb u over deze kernboodschap bericht in mijn brief met bijlagen van 21 december 2018. Deze kernboodschap en campagne waren nog niet gereed toen de 18-jarige brief naar de drukker ging (november 2018). Ik wil dat de communicatie over de nieuwe wet helder en duidelijk is. Dat is de reden dat in deze brief, die volgt uit de huidige Donorwet en niet de nieuwe, gekozen is om in algemene zin te verwijzen naar de nieuwe wet. Zoals in het communicatieplan staat, is er in de campagne en voorlichting de komende jaren aandacht voor de doelgroep jongeren (rond de 18 jaar). Kortom, de inhoud van de brief doet niet af aan het feit dat ik mij inzet om ook deze doelgroep effectief en uitgebreid te informeren over de nieuwe wet.
Bent u het ermee eens dat in het communicatieplan «Je keuze vastleggen. Dat doe je voor elkaar» staat dat in fase 1 en 2 van de campagne rondom de nieuwe donorwet mensen niet alleen actief worden uitgenodigd om een weloverwogen keuze te maken, maar ook worden gewezen op de nieuwe donorwet en het belang van het maken van een keuze?2 Wat is de reden dat er in de 18-jarigen brief geen koppeling is gelegd met deze lopende campagne? Deelt u de mening dat dit een gemiste kans is?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt er klaarblijkelijk een onderscheid gemaakt tussen de reguliere wervingsactiviteiten zoals de brief voor 18-jarigen en de donorweek die als doel hebben het verkrijgen van meer donoren en de campagne rondom de nieuwe donorwet?
Zoals beschreven in de inleiding van het communicatieplan lopen de opvattingen in de samenleving over orgaandonatie en de nieuwe donorwet uiteen. Een van de uitgangspunten van de voorlichting over de nieuwe wet is daarom dat de verschillende opvattingen in beginsel worden gerespecteerd maar om meerdere boodschappen in een brief te verwerken niet werkt (zo blijkt uit de test die met de 18-jarigenbrief 2018 gedaan is). In combinatie met de ambities die ik voor de voorlichtingscampagne heb, betekent dit dat de burger neutraal geïnformeerd wordt over de wetswijziging en de consequenties daarvan. Dat heb ik ook mondeling met u besproken tijden het AO van 26 september 2018 (Kamerstuk 33 506, nr.5. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om als Minister van Medische Zorg en Sport regelmatig aandacht te blijven vragen voor het tekort aan donororganen en om burgers aan te moedigen om zich toch zoveel mogelijk als orgaandonor te registreren, bijvoorbeeld tijdens de donorweek en in deze 18-jarigen brief. Elke registratie is welkom, maar als het mij gevraagd wordt, dan met een «ja».
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de groep 18-jarigen die deze brief nu heeft ontvangen alsnog bereikt wordt, in ieder geval vóór de inwerkingtreding van de nieuwe donorwet, zodat zij volledig worden geïnformeerd over de gevolgen van hun keuze?
Alle 18-jarigen die in januari 2019 een brief hebben ontvangen, worden meegenomen in de communicatiedoelstellingen en -activiteiten zoals beschreven in het communicatieplan. Zoals ook voor de andere doelgroepen geldt, wordt ook voor jongeren bekeken hoe de communicatie en voorlichting daar het beste op afgestemd kan worden, bijvoorbeeld via het onderwijs of via social media. Daarnaast wordt iedereen die op 1 juli 2020 nog niet geregistreerd staat in het Donorregister daarna persoonlijke aangeschreven met het verzoek zich te registreren en geïnformeerd wat de consequentie is van het niet registreren van een eigen keuze.
Kunt u reageren op de berichten dat, naast het onvermeld laten van het automatisch donorschap, bij 18-jarigen die deze brief ontvangen hebben ook onduidelijk is dat het hier gaat om donatie na overlijden en niet om donatie bij leven?
Dat staat inderdaad niet expliciet vermeld maar kan uit de brief afgeleid worden. In de brief wordt erop gewezen dat het belangrijk is om je te registeren zodat het duidelijk is voor de nabestaanden wat de (je) keuze is. Het donorregister heeft voorts nooit betrekking gehad op donatie bij leven.
Wanneer komt u met een reactie op de motie-Agema c.s., die oproept de kernboodschap «Niet kiezen is een keuze» te vervangen door een nieuwe kernboodschap voor de donorwet?3
Zie antwoord 2.
Het nieuws dat een farmaceut een diagnosemiddel voor prostaatkanker plots driemaal zo duur maakt |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Farmaceut maakt diagnosemiddel gallium voor prostaatkanker plots drie keer zo duur»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. Ik vind het opmerkelijk dat de prijs van een diagnostisch middel plotseling zo fors in prijs stijgt, zonder dat de leverancier blijkbaar duidelijk heeft gemaakt waar die stijging op gebaseerd is. Ik weet niet waar de prijsstelling op gebaseerd is en of die fair is. Een dergelijk fikse en plotselinge prijsstijging vraagt natuurlijk om een uitleg. Ziekenhuizen kopen dit middel in en maken prijsafspraken met de leverancier. Van de leverancier mag dan ook verwacht worden dat hij inkopende ziekenhuizen duidelijkheid verschaft over de aanleiding voor deze prijsstijging.
Deelt u de mening van Marcel Stokkel, hoofd van de divisie diagnostiek van het Antoni van Leeuwenhoek, dat de prijsverhoging onverklaarbaar is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw analyse van de prijsverhoging van fabrikant Eckert & Ziegler? Waar is deze op gebaseerd? Is dit een faire prijsstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de totale financiële conseqenties voor de ziekenhuiszorg in Nederland? Kunnen de ziekenhuizen dit opvangen binnen de afgesproken budgetten?
Ziekenhuizen maken met zorgverzekeraars afspraken over budget en volumes. Zij kunnen hierbij ook afspraken maken over hoe om te gaan met veranderingen in de inkoopkosten van onder andere geneesmiddelen. Als er door de plotselinge prijsstijging van Gallium bij individuele ziekenhuizen problemen zouden ontstaan, dan moeten ze dit aankaarten bij de zorgverzekeraars en samen tot een oplossing komen. Ik heb geen zicht op het gebruik van Gallium binnen de verschillende ziekenhuizen. Overigens heb ik geen signalen dat ziekenhuizen door de prijsstijging van Gallium in de problemen raken.
Hoe kan het dat Nederlandse ziekenhuizen in zo’n grote mate afhankelijk zijn van één farmaceut? Is dit wenselijk?
Het verschilt per geneesmiddel in hoeverre ziekenhuizen afhankelijk zijn van één bepaalde firma. Dat ziekenhuizen voor bepaalde geneesmiddelen afhankelijk zijn van een farmaceut is ook niet te voorkomen. Een geneesmiddel wordt immers in het algemeen door een aanbieder (door)ontwikkeld en geregistreerd en deze krijgt vaak voor een aantal jaren een bescherming van zijn geneesmiddel. Dit kan bijvoorbeeld zijn in de vorm van een patent, maar ook dataexclusiviteit en marktbescherming. Dit is ook wenselijk voor het stimuleren van innovatie. Na afloop van deze beschermingsconstructies komen er in veel gevallen meer aanbieders op de markt en ontstaat er concurrentie. In deze specifieke casus is er overigens ook nog een andere leverancier op de markt.
Welke activiteiten kunt u ontplooien om ervoor te zorgen dat ziekenhuizen voor een lagere en eerlijkere prijs aan dit middel kunnen komen?
Mijn beleid is erop gericht om ervoor te zorgen dat patiënten optimaal toegang hebben tot veilige, effectieve en betaalbare geneesmiddelen. Om (innovatieve) geneesmiddelen beschikbaar te houden voor de patiënt tegen aanvaardbare prijzen is de afgelopen jaren een breed scala aan maatregelen genomen. Een deel van deze maatregelen was gericht op het versterken van de inkooppositie van ziekenhuizen. Zo heeft de ACM verhelderd wat de kaders zijn voor gezamenlijke inkoop. In mijn «Voortgangsbrief geneesmiddelenbeleid» van 20 december 2018 vindt u een volledig overzicht van de voortgang op deze maatregelen. Specifiek voor deze casus geldt dat het aan ziekenhuizen is om met de leverancier afspraken te maken over dit middel. Ziekenhuizen en zorgverzekeraars hebben de afgelopen jaren hun inkoop versterkt, bijvoorbeeld door vaker gezamenlijk in te kopen. Ze slagen er over het algemeen steeds beter in om lagere prijzen te bedingen. Het Platform Inkoopkracht bekijkt op mijn verzoek welke mogelijkheden er zijn om de inkoop verder te versterken.2
Is te verwachten dat dit straks ook met andere radiofarmaca en medische isotopen zal gaan gebeuren en hoe is dat te voorkomen?
Het staat de industrie vrij binnen de huidige wet- en regelgeving prijzen vast te stellen voor geneesmiddelen. Ik kan het handelsgedrag van de industrie bij specifieke middelen niet voorspellen. Wel verwacht ik maatschappelijk verantwoord gedrag van de industrie. De situatie voor radiofarmaca en medische isotopen is in deze niet anders dan voor andere geneesmiddelen.
Wat is thans de jaarlijkse omzet van radiofarmaca respectievelijk medische isotopen
Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 400.000 diagnostische scans uitgevoerd en 4.000 therapeutische behandelingen met radioactieve isotopen verricht bij mensen met kanker of een andere ernstige aandoening. De prijzen van de radiofarmaca lopen erg uiteen. Zo kost het doen van een scan met behulp van het isotoop technetium-99m de zorgverzekeraar ongeveer 500–700 euro, maar loopt de prijs van de behandeling van leverkanker met yttrium-90 op tot tienduizenden euro’s. De totale jaarlijkse omzet van radiofarmaca is niet bekend. De bestraling van de grondstoffen, in een reactor of een versneller, is slechts een klein onderdeel van het totale productieproces van medische isotopen en maakt daarmee ook slechts een beperkt deel uit van de uiteindelijke kosten. Na de bestraling moeten nog diverse bewerkingen worden uitgevoerd om de radio-isotopen geschikt te maken voor medische toepassingen. Productiefaciliteiten moeten voldoen aan zeer strenge kwaliteitseisen, zowel op het gebied van stralingsveiligheid als medische kwaliteitseisen (Good Manufacturing Proces). Maar ook het vervoer is kostbaar omdat er sprake is van radioactief materiaal, dat naast veilig ook snel en efficiënt getransporteerd moet worden omdat het anders van samenstelling verandert. Al deze factoren zijn uiteindelijk van invloed op de (eind)prijs.
Wat is de verwachting met betrekking tot de prijsontwikkeling als Pallas straks voor een groot deel afhankelijk wordt van de farmaceutische industrie qua investeringen?
In 2012 is door het kabinet en de Provincie Noord-Holland besloten om een investering te doen om de mogelijkheid te bieden om tot een nieuwe reactor in Petten te komen, ter vervanging van de huidige Hoge Flux Reactor (HFR). Voor de voorbereidingsfase (fase 1) hebben het Rijk en de Provincie Noord-Holland samen een lening van € 80 miljoen verstrekt die in drie tranches ter beschikking is gesteld. Voor de realisatie van de reactor is een nieuwe, onafhankelijke organisatie opgericht, de Stichting voorbereiding Pallas-reactor. Deze heeft de opdracht gekregen om te komen tot een gezonde business case, waarbij de bouw en exploitatie van de reactor volledig privaat met risicodragend kapitaal worden gefinancierd. Het bestralen van grondstoffen in de reactor is weliswaar een cruciaal onderdeel, maar ook slechts een van de onderdelen van het totale productieproces van medische isotopen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 8. De uiteindelijke prijs van radiofarmaca wordt daarom in belangrijke mate bepaald aan het einde van de productieketen. De verwachting is dan ook niet dat de private financiering van Pallas van groot effect zal zijn op de prijsontwikkeling.
Wordt met de Stichting voorbereiding Pallas-reactor ook gesproken over ontwikkeling van radiofarmaca in plaats van alleen over de productie van medische isotopen? Is het wenselijk om naast een wetenschapsagenda ook een zorgagenda te ontwikkelen? Kan dit eventueel concurrerend worden met farmaceuten als bijvoorbeeld de overheid hier een belangrijke rol in blijft spelen?
Stichting Pallas onderzoekt de optie om naast de Pallas-reactor ook de mogelijkheid te realiseren voor de omzetting van de in de reactor bestraalde producten in farmaceutische producten.
Ook is onlangs door NRG (de huidige exploitant van de HFR) en partners het initiatief genomen om te komen tot het FIELD-LAB in Petten. Dit fieldlab is ingericht om kleine hoeveelheden radiochemicals en radiopharmaceuticals te leveren voor preklinisch en klinisch onderzoek fase I en II. Het fieldlab-programma wordt uitgevoerd in samenwerking met Universitair Medische Centra, waar deze klinische onderzoeken worden uitgevoerd. Het fieldlab heeft als doel om de doorlooptijd van de ontwikkeling van nieuwe nucleaire geneesmiddelen in te korten, maar de fieldlab-faciliteit kan deze niet zelf op grote schaal produceren. De reactor, het fieldlab en de overige laboratoria in Petten bieden de faciliteiten die universitaire medische centra in staat stellen om in Petten klinisch onderzoek voor te bereiden en uit te voeren. Een zorgagenda kan bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe toepassingen van medische isotopen, maar ook aan de ontwikkeling van nieuwe manieren om veilig en efficiënt medische isotopen te produceren. Deze infrastructuur kan concurrentie stimuleren. Het voortouw hiervoor ligt bij het veld.
Het bericht dat weer meer medicijnen niet leverbaar zijn |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat weer meer medicijnen niet leverbaar zijn? Herkent u de hierin genoemde toename naar 769 gevallen in 2018?1
Ik ben bekend met het bericht.
Het Meldpuntgeneesmiddelentekorten en -defecten ziet een stijgende trend van het aantal meldingen t.a.v. (verwachte) leveringsonderbrekingen in 2018, maar niet alle meldingen resulteren in een daadwerkelijk tekort. Het Meldpunt zal van alle meldingen in 2018 een rapportage opstellen, die in het 1e kwartaal 2019 gepubliceerd zal worden en die ik aan uw Kamer zal aanbieden. In deze rapportage wordt ook ingegaan op de reden van de leveringsonderbreking.
Leveringsproblemen van geneesmiddelen zijn een wereldwijd probleem en niet een specifiek Nederlands probleem. Ook in de omringende landen zijn leveringsproblemen. Op 8 en 9 november jl. is een workshop georganiseerd door de European Medicines Agency om samen met de nationale registratieautoriteiten en de diverse stakeholders te bespreken hoe tekorten voorkomen en opgelost kunnen worden.2
De mate waarin een individueel tekort een impact heeft voor de patiënten kan per land verschillen, omdat het marktaandeel van een geneesmiddel waarvoor een leveringsonderbreking speelt per land kan verschillen. Bij een leveringsonderbreking van een geneesmiddel met een groot marktaandeel is de impact veelal groter dan bij een geneesmiddel met een klein marktaandeel. In dat laatste geval kunnen andere firma’s beter voldoen aan de verhoogde vraag van hun eigen product.
Kunt u aangeven door welke onderliggende oorzaak het aantallen tekorten toeneemt? Kunt u aangeven of eenzelfde stijgende trend zichtbaar is in de andere Europese lidstaten? Wanneer diezelfde trend niet zichtbaar is in andere lidstaten, kunt u dan een analyse geven wat de onderliggende reden is dat Nederland wel toenemende tekorten kent en andere lidstaten niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitleg van KNMP dat de lage prijzen voor medicijnen bijdragen aan de tekorten?
Bij de prijzen van geneesmiddelen is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen geneesmiddelen die onderhevig zijn aan concurrentie (generieke geneesmiddelen) en geneesmiddelen die dat niet zijn.
Het is in het algemeen aan de markt hoeveel er betaald wordt voor geneesmiddelen die onderhevig zijn aan concurrentie. Voor wat betreft de maximale geneesmiddelenprijzen in Nederland laat het rapport «International price comparison of pharmaceuticals 2017» (TLV)3 zien dat voor wat betreft geneesmiddelen waarvoor concurrentie bestaat, de prijzen in Nederland laag liggen (t.o.v. andere Europese landen). Voor geneesmiddelen zonder concurrentie (de middelen met een patent) liggen de prijzen echter hoger dan in andere Europese landen. Ook in deze groep geneesmiddelen komen tekorten voor.
Ik constateer dat de prijzen van generieke geneesmiddelen soms laag zijn. Dat is in algemene zin goed nieuws, want dat zorgt ervoor dat de premie voor de zorgverzekering betaalbaar blijft. Mede hierdoor is er sinds 2011 € 2,5 miljard bespaard op extramurale geneesmiddelen ten opzichte van het beschikbare kader. Er wordt regelmatig gesuggereerd dat leveringsproblemen veroorzaakt worden door de lage prijzen van geneesmiddelen in Nederland, maar dat wordt niet onderbouwd. Bij de meeste meldingen van leveringsonderbrekingen bij het Meldpunt wordt als reden aangegeven dat dit het gevolg is van een vertraging in de productie of het distributieproces van een geneesmiddel.
De lage prijzen kunnen mogelijk wel een rol spelen op het moment dat een firma na een productieprobleem de productie weer opstart en bij de herverdeling van de beperkte nieuwe voorraad voorrang geeft aan de landen met hogere prijzen. Maar vanwege de lage prijzen besparen we in Nederland ook veel op de zorgkosten.
Bij slechts een deel van de tekorten is sprake van een preferent geneesmiddel.
Heeft het overleg met de sector over geneesmiddelentekort en de rol van het prijs- en preventiebeleid daarin, zoals toegezegd in het notaoverleg Big Farma, inmiddels plaatsgevonden en wat waren de uitkomsten van dit overleg?
In 2019 zal de Werkgroep Geneesmiddelentekorten evalueren of de lijst van afgesproken maatregelen voldoende is om geneesmiddelentekorten te voorkómen en of er andere maatregelen moeten worden genomen. Hierbij kijk ik ook naar de rol van het prijs- en preferentiebeleid. Ik zal uw Kamer hierover in de tweede helft van 2019 informeren.
Herinnert u zich dat u in hetzelfde notaoverleg heeft aangegeven dat grotere voorraden zouden helpen om problemen met geneesmiddelentekorten tegen te gaan? Heeft u dit voorstel meegenomen in uw overleg met de sector? Bent u bereid om grotere voorraden verplicht te stellen? Wanneer kan de Kamer een uitwerking van uw voorstel verwachten?
Ik ben in overleg met firma’s, groothandels, apothekers en zorgverzekeraars om de voorraad van geneesmiddelen in Nederland te vergroten, bijvoorbeeld door de voorraad bij firma’s te vergroten tot minimaal vier maanden, maar ik kijk ook naar de mogelijkheid om de voorraad bij de groothandels te vergroten. Daarbij wordt gekeken waar de extra voorraad moet liggen (firma, groothandel of apotheek), en welke extra risico’s of kosten dit met zich meebrengt. Ook kijk ik of dit middels een wettelijke verplichting moet worden geregeld, of dat de sector zelf afspraken maakt. Er geldt immers al een wettelijke verplichting voor firma’s en groothandels om voldoende geneesmiddel op voorraad te hebben (artikel 36 lid 2 en artikel 49 lid 7 van de Geneesmiddelenwet).
Ik zal u voor het zomerreces informeren over de uitkomst van dit overleg.
Ziet u een rol voor meer Europese samenwerking om tekorten tegen te gaan? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Ja, ik zie een rol voor meer Europese samenwerking om tekorten tegen te gaan. Maatregelen die we in Nederland nemen, kunnen grondstoftekorten en productieproblemen niet oplossen. Ik werk daarom samen met de andere EU lidstaten aan het terugdringen van de geneesmiddeltekorten, bijvoorbeeld door te kijken hoe invulling wordt gegeven aan de verantwoordelijkheid van firma’s en groothandels om voldoende voorraad van een geneesmiddel beschikbaar te hebben zoals dat nu in de Europese regelgeving is opgenomen. Ook ontwikkel ik samen met andere EU lidstaten gezamenlijke acties om de beschikbaarheid van geneesmiddelen te verbeteren4. Gedacht kan worden aan een systeem om tekorten in de Europese Unie te monitoren in plaats van enkel op nationaal niveau. Daarmee wordt het ook gemakkelijker om acties op Europees niveau af te spreken.
Maar los van de maatregelen om een tekort op te lossen, wil ik ook met mijn Europese collega’s samenwerken om geneesmiddelentekorten te voorkomen. Vanuit het veld word ik geïnformeerd dat het aantal fabrieken die daadwerkelijk grondstoffen en geneesmiddelen produceren afneemt. Voor antibiotica heeft de Access to Medicines Foundation in kaart gebracht dat de grondstoffen voor antibiotica en de antibiotica zelf op nog maar enkele plekken in de wereld worden geproduceerd5.
Het gegeven dat het aantal productieplaatsen afneemt, kan ik niet vanuit Nederland oplossen, maar moeten we Europees bezien. Mogelijk is over de laatste decennia de kwetsbaarheid van de keten van geneesmiddelenproductie vergroot, dat vergt nadere bestudering wat er nu precies aan de hand is en hoe markten daarop reageren. Ik ga deze vragen in Europa bespreken met andere landen.
Het vervangen van asbestdaken voor zonnepanelen |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Essent vervangt asbestdak in ruil voor zonnestroom»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het project «Dakvrienden» aan zowel CO2-reductie als aan het verwijderen asbest van daken van agrarische gebouwen kan bijdragen? Zijn u meer van dergelijke initiatieven bekend?
Ja, die mening deel ik.
Ja, er zijn mij ook enkele andere initiatieven bekend, zoals het initiatief van Univé.
Deelt u de mening dat gezien de bijdrage aan de overheidsdoelstellingen van CO2-reductie en asbestverwijdering dergelijke projecten door u gestimuleerd zouden moeten worden? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De motie Kröger/Von Martels2 verzoekt de regering te onderzoeken hoe duurzame meekoppelkansen bij het saneren van asbestdaken gestimuleerd kunnen worden. In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 18 januari 20193 wordt hier nader op ingegaan. Initiatieven die het saneren van asbestdaken combineren met verduurzaming worden in het kader van de programmatische aanpak gedeeld als goed voorbeeld en er wordt onderzocht of ondersteuning nodig is.
Bent u bereid om in overleg met de energiebedrijven en de agrarische sector te bezien hoe dergelijke projecten kunnen worden verbreed? Zo ja, op welke termijn gaat u dat doen en kunt u de Kamer van de resultaten van dat overleg op de hoogte brengen? Zo nee, waarom bent u daartoe niet bereid?
Dit initiatief laat juist zien dat de markt bereid is om hiermee aan de slag te gaan. In de brief van 18 januari 2019 heeft de Staatssecretaris van IenW aangegeven dat wordt onderzocht of er ondersteuning nodig is.
Acht u projecten waarbij een energiemaatschappij de sanering van asbestdaken financiert met als compensatie zonnepanelen waarvan de opbrengst voor de energiemaatschappij is, ook geschikt om particuliere woningeigenaren met asbestdaken te helpen bij het vernieuwen van hun daken? Zo ja, bent u bereid om ook hierover met de energiebedrijven en andere belanghebbende organisaties in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de energiemaatschappijen en andere bedrijven om te bezien of zo’n opzet ook geschikt is voor particuliere woningeigenaren. Wel is het zo dat niet voor ieder dak het plaatsen van zonnepanelen rendabel is. Dat hangt onder meer af van de ligging van het dak.
Het bericht ‘Grote ICT-storing treft ziekenhuis, maar Luus (hier 10 uur oud) komt gewoon’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de ziekenhuizen in Alkmaar en Den Helder met een grote ICT-storing kampten waardoor een chaos in de ziekenhuizen ontstond, onder andere omdat het medisch personeel geen toegang had tot agenda’s, patiëntendossiers of hersenscans?1
Laat ik vooropstellen dat toegankelijke en veilige informatie nodig is voor goede zorg. Ziekenhuizen zijn in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de ICT-voorzieningen en de toegankelijkheid van gegevens. Ze moeten passende maatregelen nemen om weerbaar te zijn tegen cyberaanvallen en om computerstoringen zoveel mogelijk te voorkomen. Ze moeten ook kunnen optreden en adequaat handelen wanneer een incident of storing zich voordoet.
Wat is uw reactie op de opmerking van de IT-expert in het desbetreffende artikel dat het bijzonder is dat er in zo’n geval geen plan B beschikbaar is en dat men op de EHBO bijvoorbeeld terug moet kunnen naar de gegevens van een dag eerder? Deelt u deze opvatting?
Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige zorg. Een onderdeel daarvan is, dat zij risico’s in de zorg inventariseren en bijpassende maatregelen treffen om de risico’s te beheersen. Een voorbeeld van een risicobeheersmaatregel is een noodscenario om bij uitval van ICT-systemen tijdelijk een alternatieve voorziening te gebruiken, mits dit leidt tot goede en veilige zorg.
Zorginstellingen moeten zich onder meer houden aan de Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN-norm 7510).
De getroffen Noordwest ziekenhuisgroep heeft op mijn vraag laten weten dat ze over een noodscenario als onderdeel van Integraal Crisisbeleid beschikken dat direct na de ICT-storing ook in werking is getreden. Het doel van dit noodscenario is het vastleggen van het handelen en het inzichtelijk maken van alternatieven, in geval van uitval van systemen.
Tot slot is het onderwerp zorgcontinuïteit één van de aandachtspunten bij inspecties van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op het gebied van
eHealth. Daarbij komt aan de orde welke voorzieningen en plannen aanwezig zijn om op storingen te kunnen reageren. Bij dergelijke maatregelen is wel altijd een zorgvuldige afweging nodig tussen risico’s, kosten en stand der techniek. Storingen kunnen daarom nooit volledig worden uitgesloten. Belangrijk is dan dat de zorgverlening op een verantwoorde wijze wordt voortgezet (met tijdelijke maatregelen op het gebied van bijvoorbeeld dossierinzage) dan wel op een gecontroleerde manier tijdelijk wordt gestaakt met minimale gevolgen voor patiënten.
Bent u van mening dat in alle ziekenhuizen in Nederland effectieve noodscenario’s klaar moeten liggen voor het geval er (grote) ICT-storingen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend welke ziekenhuizen in Nederland momenteel nog geen noodscenario’s voor ICT-storingen beschikbaar hebben? Zo nee, wordt dit onderdeel meegenomen door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid in haar onderzoek naar de digitale veiligheid van ziekenhuizen? Zo nee, bent u bereid dit apart te inventariseren?
Het is mij niet bekend welke ziekenhuizen wel of geen noodscenario’s hebben voor ICT-storingen. Zoals reeds gemeld bij het antwoord op vraag 2 en 3 zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige zorg onder alle omstandigheden. De IGJ ziet hier op toe.
Uit de informatie die ik ontving van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) blijkt dat in het lopende onderzoek naar de digitale veiligheid in de ziekenhuizen vooral wordt gekeken naar hoe ziekenhuizen storingen en misbruik van informatietechnologie proberen te voorkomen. Ook wordt gekeken in hoeverre zij voorbereid zijn om de gevolgen daarvan te beperken. Afhankelijk van de uitkomsten van het OVV-onderzoek, dat ik verwacht in kwartaal drie van dit jaar, bezie ik of/welke acties nodig zijn om risico’s op ICT-storingen in ziekenhuizen te mitigeren.
Kunt u garanderen dat er binnen afzienbare tijd bij alle ziekenhuizen in Nederland noodscenario voor ICT-storingen klaarliggen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Witte hesjes, zorg dat de gezondheidszorg weer zorg wordt’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Witte hesjes, zorg dat de gezondheidszorg weer zorg wordt»?1
Ja.
Wat vindt u van het idee om het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kostenstandaarden te laten ontwikkelen en deze te controleren? Kunt u antwoord toelichten?
Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor een financieel gezonde bedrijfsvoering. Ik vind niet dat hier door VWS opgestelde kostenstandaarden aan ten grondslag zouden moeten liggen. Onderdeel van een goede bedrijfsvoering is dat zorgaanbieders inzicht hebben in hun kosten en deze ook toerekenen, passend bij de eigen lokale situatie. Een goede bedrijfsvoering betekent daarnaast dat er goede afspraken gemaakt moeten worden met de betrokken zorgverzekeraars over een passende vergoeding voor de geleverde zorg.
Wat vindt u van de stelling dat in elke ziekenhuisbestuur of in de raden van toezicht een arts benoemd moet worden en vertegenwoordigers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Kunt u antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg en voor het organiseren van de daarvoor benodigde bestuurlijke en bedrijfsmatige randvoorwaarden. Vanuit dat gegeven ga ik niet mee met deze stelling. Het staat zorgorganisaties vrij om artsen of andere medische professionals te benoemen in hun raad van bestuur of raad van toezicht. Dit komt in de praktijk ook regelmatig voor. Zowel bij ziekenhuizen als in andere sectoren van de zorg.
Wanneer vertegenwoordigers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en/of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zelf deel uit zouden maken van het bestuur of de raad van toezicht van een zorgaanbieder, dan zouden de NZa en/of IGJ mede verantwoordelijk worden voor zorg waarvoor zij als publieke toezichthouder juist onafhankelijk op toe moeten zien. Er zou dan sprake zijn van de spreekwoordelijke situatie waarbij de slager zijn eigen vlees keurt. Een dergelijke situatie is onwenselijk.
Wat vindt u van de stelling dat zorgverzekeraars geen doorslaggevende invloed dienen te hebben op behandelingen in een ziekenhuizen door prijs- en begrotingsafspraken, omdat financiële belangen van zorgverzekeraars op deze manier voorrang krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het niet eens met deze stelling. Het gaat mij niet om het belang van de zorgverzekeraar, maar om het belang van de verzekerde. Zorgverzekeraars onderhandelen namens hun verzekerden met ziekenhuizen over meerdere aspecten. Kwaliteit en toegankelijkheid van zorg zijn daarbij belangrijk. Maar natuurlijk moet ook worden onderhandeld over de prijzen (en indirect begrotingen) van behandelingen in het ziekenhuis. Als een zorgverzekeraar lagere prijzen afspreekt, kan hij dit immers doorrekenen in een lagere premie voor een verzekerde waardoor de premie (en dus de zorg) betaalbaar blijft.
Demonstranten die vrouwen intimideren voor abortusklinieken |
|
Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat anti-abortus demonstranten voor abortusklinieken staan en vrouwen aanspreken en hen intimideren? Wat vindt u daarvan?1
Het is ons bekend dat anti-abortus demonstranten bij een groot deel van de abortusklinieken met wisselende regelmaat demonstreren. We vinden het onwenselijk als vrouwen hier bij hun bezoek aan een abortuskliniek hinder van ondervinden, zeker als dit een (emotionele) drempel opwerpt waardoor sommige vrouwen misschien afzien van een behandeling. Dit is echter zeker niet de dagelijkse gang van zaken bij een abortuskliniek.
Bij hoeveel abortusklinieken zijn dit soort demonstranten die vrouwen intimideren gesignaleerd? Aan welke organisaties zijn zij gelieerd?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft inmiddels met alle abortusklinieken contact gehad over dit onderwerp en met enkele gemeenten waar een abortuskliniek gevestigd is. Vrijwel alle klinieken geven aan op wisselende basis met demonstranten te maken te hebben in de nabije omgeving van hun abortuskliniek. De demonstranten zijn veelvuldiger te vinden bij de grotere abortusklinieken zoals die in Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Heemstede. Daar staan enkele keren per maand tot wekelijks demonstranten. Bij de overige abortusklinieken staan de demonstranten minder vaak.
Het gaat per kliniek meestal om enkele personen, die overwegend gelieerd zijn aan Stirezo (Stichting Recht zonder onderscheid) en de Stichting Schreeuw om leven. Verder zijn er ook kleine groeperingen zoals Jezus redt, abortusinformatie.nl en individuele demonstranten die bij abortusklinieken staan.
De meeste abortusklinieken en ook de gemeenten waarmee contact is geweest, geven aan dat de demonstraties lijken toe te nemen en/of dat de hinder van de demonstraties toeneemt. Dat wil overigens niet zeggen dat de demonstraties altijd als intimiderend worden ervaren.
Hoe ver gaat het recht op demonstratie als vrouwen daarbij op deze wijze worden benaderd?
Demonstreren is het (grond)recht om met meerdere mensen in het openbaar uiting te geven aan gevoelens of wensen op maatschappelijk en politiek gebied. Meningsuitingen die choqueren of als storend worden ervaren krijgen ook bescherming. Het recht om (vreedzaam) te demonstreren wordt beschermd door de Grondwet en is nader gereguleerd in de Wet openbare manifestaties.
Het recht om te demonstreren en om je mening te uiten is echter niet onbegrensd. Bij strafbare gedragingen of uitingen kan worden ingegrepen. Of er sprake is van strafbare gedragingen of uitingen is afhankelijk van de aard van de uitingen en gedragingen en de omstandigheden waaronder de gedragingen plaatsvonden.
De burgemeester kan daarnaast op grond van de Wet openbare manifestaties voorschriften en beperkingen stellen om een demonstratie ordelijk en vreedzaam te laten verlopen, ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en om wanordelijkheden te bestrijden of te voorkomen. In dat kader kan de burgemeester ook voorschriften stellen of aanwijzingen geven waardoor anderen bescherming krijgen. Hierbij kan nog wel worden opgemerkt dat enige hinder of overlast ten gevolge van een demonstratie, erbij hoort. De bevoegdheid van de burgemeester gaat niet zo ver dat hij alle hinder of overlast kan wegnemen. Integendeel, de burgemeester heeft ook tot taak om het grondwettelijke recht om te demonstreren, te faciliteren.
Diverse gemeenten doen dit ook. Een voorbeeld van de bevoegdheid van de burgemeester om grenzen te stellen aan het recht tot demonstreren vinden we in Amsterdam. De gemeente Amsterdam hanteert als uitgangspunt dat demonstranten bezoekers niet mogen hinderen bij hun bezoek aan een abortuskliniek. De burgemeester kan in dat geval voorschrijven om niet bij de ingang van de kliniek, maar aan de andere kant van de straat te demonstreren.2
Diverse APV’s (algemene plaatselijke verordening) stellen strafbaar om zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen of zich onnodig op te dringen. Het insluiten van bezoekers van een abortuskliniek, het bonken op autoruiten en het blokkeren van de toegang is mogelijk strafbaar op grond van deze APV’s. Ook is het strafbaar om een niet vooraf aangemelde of een door de burgemeester verboden demonstratie te houden en om te handelen in strijd met een door de burgemeester voor een demonstratie gesteld(e) voorschrift, beperking, aanwijzing of opdracht (artikel 11 Wet openbare manifestaties). De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen echter van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete gedraging strafbaar is.
In hoeverre is er sprake van strafbare feiten als vrouwen worden ingesloten door demonstranten, de demonstranten bonken op autoruiten, de toegang blokkeren en folders uitdelen van verknipte embyro’s?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de abortusklinieken en alle gemeenten waar abortusklinieken zijn om te overleggen op welke wijze ervoor gezorgd kan worden dat de vrijheid van vrouwen om te kiezen voor een abortus, zonder daarbij geïntimideerd te worden, wordt gewaarborgd en deze vrouwen ongestoord naar binnen kunnen?
Uit de contacten die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft gehad met de abortusklinieken en enkele gemeenten waar een abortuskliniek gevestigd is, is gebleken dat er vaak contact is tussen gemeenten en abortusklinieken en tussen gemeenten en demonstranten.
Gemeenten kunnen zoals eerder onder vraag 3 en 4 aangegeven aanvullende voorschriften stellen of aanwijzingen geven, en dat doen zij ook vaak. Bij een deel van de abortusklinieken is het effect van deze aanvullende afspraken voldoende, maar er zijn ook abortusklinieken die nog niet tevreden zijn over de inhoud of het effect van de afspraken.
Na de uitzending van EenVandaag zijn er in verschillende gemeenten (zoals Den Haag en Rotterdam) door raadsleden vragen gesteld aan het college van burgemeester en wethouders over het beleid ten aanzien van de abortuskliniek in hun omgeving. Ook is gebleken dat gemeenten zelf al initiatieven nemen om van elkaars aanpak te leren.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan hier een faciliterende rol in spelen. Met inachtneming van de inhoudelijke verantwoordelijkheden van het lokale gezag, zal ik voor het zomerreces de betrokken gemeenten en de abortusklinieken uitnodigen voor een gezamenlijk overleg om kennis uit te wisselen over elkaars behoeftes, mogelijkheden en goede voorbeelden.
Wanneer kunt u de Kamer berichten over de resultaten van dit overleg?
Voor het zomerreces kan ik u informeren over de uitkomsten van dit gesprek.
De onjuiste informatie die door apothekers verspreid wordt over geneesmiddelentekorten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat apothekers blijven beweren dat de lage prijzen in Nederland de oorzaak zijn van geneesmiddelentekorten?1 Deelt u de mening dat het een wat vreemde redenering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie (KNMP) is dat de prijzen van geneesmiddelen zouden moeten stijgen om voldoende voorraad te kunnen waarborgen?
Ik ondersteun niet de bewering van de KNMP dat de lage prijzen in Nederland de oorzaak zijn van geneesmiddelentekorten. Leveringsproblemen van geneesmiddelen zijn een wereldwijd probleem en geen specifiek Nederlands probleem. Geneesmiddelenproductie is een internationale markt. De oorzaken voor leveringsproblemen zijn gelegen in grondstoftekorten en productieproblemen en mogelijk een toegenomen kwetsbaarheid van de keten (globalisering); daar heeft de hele wereld mee te maken.
Ik ben in overleg met stakeholders, inclusief de KNMP, om de voorraad van geneesmiddelen in Nederland te vergroten. Daarbij wordt gekeken waar de extra voorraad moet liggen (firma, groothandel of apotheek), en welke risico’s of kosten dit met zich meebrengt. Ik vind het nu nog te vroeg om een uitspraak te doen over risico’s en kosten en waar die dan liggen in de keten van geneesmiddelenproductie en -distributie.
Ik zal u voor het zomerreces informeren over de uitkomst van dit overleg.
Is het waar dat de oorzaak van het recent opgetreden piltekort lag in het feit dat er een tekort aan grondstoffen ontstond en vervolgens, toen de productie weer op gang kwam eerst de Microgynon 20 werd geproduceerd die in Duitsland, Frankrijk en België meer wordt voorgeschreven en dus een veel grotere omzet heeft en vervolgens pas de in Nederland gangbare Microgynon 30?
De leveringsproblemen van de anticonceptiepil werden veroorzaakt door productieproblemen in twee fabrieken, waardoor de kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel niet kon worden gegarandeerd. Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten heeft geen informatie ontvangen dat de Microgynon 20 eerst werd geproduceerd en daarna pas de Microgynon 30.
Wat vindt u van het feit dat de heer Janson, directeur KNMP, blijft beweren dat de lage prijs van anticonceptiemiddelen de oorzaak was van het tekort dat recent speelde? Heeft de heer Janson gelijk of beweert hij dit ten onrechte?
Ik ben het niet eens met de heer Janson dat de lage prijs van de anticonceptiemiddelen in Nederland de oorzaak was van het tekort dat recent speelde. De leveringsproblemen van de anticonceptiepil werden veroorzaakt door productieproblemen in twee fabrieken, waardoor de kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel niet kon worden gegarandeerd. Deze productieproblemen troffen dus niet alleen Nederland maar een groot aantal landen.
Hoe past deze bewering van de apothekers dat de tekorten veroorzaakt worden door (te) lage prijzen, bij het feit dat de laatste twee jaar de tekorten van preferente middelen juist zijn gedaald?
Bij de prijzen van geneesmiddelen is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen geneesmiddelen die onderhevig zijn aan concurrentie (generieke geneesmiddelen) en geneesmiddelen die dat niet zijn.
Het is in het algemeen aan de markt hoeveel er betaald wordt voor geneesmiddelen die onderhevig zijn aan concurrentie. Voor wat betreft de maximale geneesmiddelenprijzen in Nederland laat het rapport «International price comparison of pharmaceuticals 2017» (TLV)2 zien dat voor wat betreft geneesmiddelen waarvoor concurrentie bestaat, de prijzen in Nederland laag liggen (t.o.v. andere Europese landen). Voor geneesmiddelen zonder concurrentie (de middelen met een patent) liggen de prijzen echter hoger dan in andere Europese landen. Ook in deze groep geneesmiddelen komen tekorten voor.
Ik constateer dat de prijzen van generieke geneesmiddelen soms laag zijn. Dat is in algemene zin goed nieuws, want dat zorgt ervoor dat de premie voor de zorgverzekering betaalbaar blijft. Mede hierdoor is er sinds 2011 € 2,5 miljard bespaard op extramurale geneesmiddelen ten opzichte van het beschikbare kader. Er wordt regelmatig gesuggereerd dat leveringsproblemen veroorzaakt worden door de lage prijzen van geneesmiddelen in Nederland, maar dat wordt niet onderbouwd. Bij de meeste meldingen van leveringsonderbrekingen bij het Meldpunt wordt als reden aangegeven dat dit het gevolg is van een vertraging in de productie of het distributieproces van een geneesmiddel.
De lage prijzen kunnen mogelijk wel een rol spelen op het moment dat een firma na een productieprobleem de productie weer opstart en bij de herverdeling van de beperkte nieuwe voorraad voorrang geeft aan de landen met hogere prijzen. Maar vanwege de lage prijzen besparen we in Nederland ook veel op de zorgkosten.
Bij slechts een deel van de tekorten is sprake van een preferent geneesmiddel.
Is het waar dat jaarlijks een contract wordt gesloten over de hoeveelheid geneesmiddelen die wordt afgenomen en deze cijfers door de landelijke kantoren van internationale farmaceuten worden doorgegeven aan het hoofdkantoor dat daarmee de omvang van de productie bepaalt? Zo ja, wordt daarmee de bewering van de apothekers dat Nederland achteraan in de rij staat, ontkracht, omdat de omvang van de te leveren hoeveelheid geneesmiddelen immers al van te voren is afgesproken en vaststaat?
Bij het inkoopbeleid van zorgverzekeraars met firma’s worden ook afspraken gemaakt over de leveringszekerheid en de verwachte hoeveelheid geneesmiddelen die een firma zal afleveren. Daarnaast maken firma’s zelf ook een inschatting van de verkoop van hun geneesmiddelen waarop geen inkoopbeleid wordt toegepast door zorgverzekeraars.
Een firma kan zijn productie afstemmen op basis van de afspraken die hij zelf maakt. Het komt echter voor dat een firma te maken krijgt met een onverwachte hogere vraag, bijvoorbeeld omdat een andere firma een vergelijkbaar geneesmiddel niet kan leveren. Dat was ook het geval bij de recente leveringsproblemen van de anticonceptiepil. Daarom is het van belang dat alle firma’s tijdig melden als ze een leveringsprobleem verwachten, omdat alleen dan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen een goede inschatting kan maken van de impact en andere firma’s hun productie of distributie wellicht kunnen aanpassen.
Waarom houden apothekers, als goede zorgverleners én ondernemers, geen hogere voorraad aan van middelen die (volgens hen) zo laag geprijsd zijn, terwijl de voorraad dus niet heel kostbaar zal zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de stand van zaken rond het overleg rond de werkgroep geneesmiddelentekorten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wie gaat de kosten dragen van een hogere voorraad geneesmiddelen? Vindt u dat het aanhouden van voldoende voorraad behoort bij het ondernemerschap van een apotheker c.q. groothandel?
Op dit moment geldt er al een wettelijke verplichting voor firma’s en groothandels om voldoende geneesmiddel op voorraad te hebben (artikel 36 lid 2 en artikel 49 lid 7 van de Geneesmiddelenwet). Dit maakt nu ook al onderdeel uit van het ondernemerschap. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid de apothekers te vragen nu eens een lijst van geneesmiddelen aan te leveren waarvan aantoonbaar is vastgesteld dat tekorten zijn ontstaan door preferentiebeleid, c.q. te lage prijzen?
Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten publiceert in het eerste kwartaal van dit jaar de rapportage over 2018. Daarbij wordt ook gekeken of het geneesmiddel waarvoor een leveringsprobleem wordt gemeld op enige wijze in een preferentiebeleid is opgenomen. Ik wacht deze rapportage van het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten af en zal de apothekers niet vragen om een lijst van geneesmiddelen aan te leveren waarvan aantoonbaar is vastgesteld dat het tekort is ontstaan door preferentiebeleid c.q. te lagen prijzen.
Bent u bereid toe te zeggen dat u geen bindende overeenkomst of afspraak met apothekers, groothandels en farmaceutische fabrikanten maakt zonder deze eerst aan de Kamer voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat zal ik waarschijnlijk niet doen. Het is namelijk afhankelijk van de manier waarop we dit gaan vastleggen. Een wetswijziging is wellicht niet nodig als het in andere regelgeving kan worden opgenomen. Alvorens dit te kunnen besluiten ben ik in goed overleg met firma’s, groothandels, zorgverzekeraars en apothekers om te kijken op welke wijze de voorraad geneesmiddelen in Nederland vergroot kan worden op basis van de bestaande wetgeving. Als daarover afspraken zijn gemaakt, zal ik uw Kamer daarover informeren. Het beoogde doel is om de geneesmiddelenvoorraad in Nederland te vergroten, en de firma’s, groothandels, zorgverzekeraars en apothekers overleggen met elkaar op welke wijze men daar invulling aan geeft.
De toename van psychiatrische problematiek in de jeugdzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdzorgverleners: «Die continue alertheid zuigt je leeg»»?1
Ja.
Ben u ook geschrokken van het sterk stijgende aantal suïcides en suïcidepogingen? Welke stappen gaat u nemen om deze ontwikkeling te remmen?
Ik schrik als ik hoor van het sterk stijgend aantal suïcides en suïcidepogingen. Het verlies van deze jongeren – en het verdriet en onmacht van de ouders en naasten die achterblijven – raken mij diep.
Bij brieven van september respectievelijk december 2018 hebben de Staatssecretaris van VWS en ik u geïnformeerd over de toename van het aantal suïcides onder jongeren in 2017.2 Als we naar de cijfers kijken:
Naar aanleiding van deze cijfers hebben de Staatssecretaris van VWS en ik het afgelopen jaar met verschillende organisaties gesproken over de oorzaken en achtergronden en wat we nog meer kunnen doen om suïcides te voorkomen
Er volgt nog een verdiepend onderzoek om inzicht te krijgen in de factoren die bij de suïcides in 2017 een rol speelden. Dat gebeurt door middel van diepte-interviews en vragenlijsten met ouders en vrienden van de overleden jongeren en met betrokken hupverleners en docenten. In september 2019 krijgt uw Kamer naar verwachting de beleidsrapportage met aanbevelingen.
Naast deze inspanningen om een beter inzicht te krijgen gaat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in haar toezicht op de jeugdhulpverleners specifiek toezien op de implementatie van de professionele standaarden voor goede zorg bij suïcidaal gedrag, waarbij de samenwerking in de keten meer nadruk zal krijgen.
Deelt u de mening dat het doorschuiven van jongeren met psychiatrische problemen uit jeugd-GGZ instellingen naar gesloten Jeugdzorg-instellingen geen passende oplossing is?
Ja. Elk kind heeft recht op een liefdevolle en stabiele omgeving om in op te groeien. Als kinderen niet meer thuis kunnen wonen, willen we dat ze zo veel mogelijk kleinschalig, gezinsgericht en perspectief biedend worden opgevangen. Dat geldt ook voor jongeren met psychiatrische problemen. Als een jeugdige niet op zijn plek is vanwege complexe problematiek, moeten jeugd-ggz en jeugdzorg samen kijken hoe passende zorg wel kan worden geboden. Als dat nodig is, kan de instelling daarvoor een beroep doen op het regionaal expertteam. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Welke concrete stappen bent u van plan te nemen om ervoor te zorgen dat jongeren niet continu worden herplaatst waardoor gedragsproblematiek verergert?
Het is onacceptabel dat uit huis geplaatste kinderen zo vaak worden doorgeplaatst. Alle betrokken partijen (o.a. zorgverleners, overheden) moeten hierin verantwoordelijkheid nemen. Ik zal dit blijven agenderen en aanjagen richting alle betrokken partijen om het doorverhuizen van uit huisgeplaatste kinderen te stoppen/terug te brengen.
Met de gemeenten en jeugdhulp zijn we bezig om meer pleeggezinnen te werven. Ook investeren we in opvangplekken waar kinderen zo fijn en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Om dit voor elkaar te krijgen, is het belangrijk om per gemeente te weten hoeveel kinderen er worden doorgeplaatst. Daarom gaan we op korte termijn met VNG, de branches gespecialiseerde zorg jeugd (BGZJ)en het CBS in gesprek te gaan om deze cijfers inzichtelijk te krijgen.
Door de inzet van regionale expertteams kunnen onnodige overplaatsingen worden beperkt. Elke jeugdregio heeft inmiddels een regionaal expertteam om ervoor te zorgen dat elk kind met complexe casuïstiek snel passende hulp krijgt, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag. De VNG heeft op haar website een landelijk dekkend overzicht gepubliceerd van de expertteams met contactgegevens. Deze lijst is gedeeld met instanties en organisaties die met complexe casuïstiek te maken hebben, zodat de expertteams ook voor hen vindbaar zijn. Uit recent onderzoek «Geef nooit op – gebrek aan vervolghulp JeugdzorgPlus» blijkt dat expertteams met doorzettingsmacht een sleutel kunnen zijn voor succes bij het vinden van (juiste) vervolghulp.4 Hiervoor is nog wel verdere ontwikkeling nodig, zoals ook te lezen is in het factsheet van de IGJ: «De regionale expertteams: nog stappen te zetten.»5
Deelt u de mening dat het bizar is dat Jeugdzorg-instellingen steeds generalistischere zorg moeten verlenen vanwege constante aanbestedingen in plaats van specialistische hulp te verstrekken zodat jongeren zo goed mogelijke zorg kunnen ontvangen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat jeugdzorg-instellingen steeds generalistischere zorg moeten verlenen vanwege constante aanbestedingen in plaats van specialistische hulp te verstrekken. Volledigheidshalve informeer ik u over mijn ambitie om de praktijk van de inkoop beter aan te laten sluiten bij de aard van het sociale domein en de praktijk van de jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.
Met gemeenten en aanbieders heb ik in een Bestuurlijk Overleg op 24 januari 2019 een aanpak vastgesteld om gemeenten en aanbieders te ondersteunen bij de inkoop in het sociaal domein6. Deze aanpak is tot stand gekomen door gemeenten en aanbieders zelf, waarbij zij ondersteund worden door de rijksoverheid en diverse kennisinstellingen.
In het kader van deze aanpak heeft de afgelopen maanden een traject plaatsgevonden waarin de knelpunten in de inkoop en het aanbesteden in het sociaal domein in kaart zijn gebracht. Daarbij is niet naar voren gekomen dat specialistische jeugdhulpaanbieders generalistischere zorg verlenen vanwege aanbestedingen.
Op basis van de ervaren knelpunten zijn doelen geformuleerd die de basis voor de aanpak vormen. Daarbij gaat het niet alleen over hoe de inkoop technisch vorm moet krijgen (kennis en informatie beschikbaar maken). Belangrijk is ook hoe partnerschap tussen gemeenten en aanbieders vorm krijgt (betere samenwerking), hoe ruimte ontstaat voor beleidsvrijheid zonder onnodige administratieve lasten (meer standaardisatie) en hoe inkoop bijdraagt aan de transformatie door dit onderdeel te laten zijn van een continu leer- en verbeterproces. Dit alles uiteraard ten behoeve van de inwoner/cliënt.
Sommige knelpunten vloeien voort uit de Europese aanbestedingsrichtlijn en zijn daardoor niet of nauwelijks op te lossen op nationaal niveau. Deze knelpunten kaart ik aan op Europees niveau. Daarbij hanteer ik als uitgangspunt dat zaken als lokaal partnerschap, samenwerking en continuïteit belangrijker zijn dan overwegingen met betrekking tot mededinging en concurrentie.
Welke oplossingen ziet u en gaat u invoeren om de zwaar overbelaste Jeugdzorg-medewerkers te ontzien?
Afgelopen december heb ik het rapport Arbeidsmarktverkenning jeugdsector naar uw Kamer gestuurd.7 Jeugdprofessionals die hebben deelgenomen aan de focusgroepen zeggen over nieuwe (pas afgestudeerde) collega’s dat ze snel opbranden doordat hun caseload – door het tekort aan mensen – te snel wordt opgebouwd en de inwerkperiode is ingekort. Uit de focusgroepen komt naar voren dat werkdrukverlaging vraagt om een aanpak gericht op meerdere factoren. Aspecten die bijdragen aan werkdrukverlaging zijn onder meer een lagere caseload, minder regeldruk en meer collegiaal overleg. In de arbeidsmarktverkenning staan veel adviezen, aanbevelingen en kansrijke voorbeelden, waaronder de pilot «Caseload verlagen» van Jeugdbescherming regio Amsterdam en de traineeships van Intervence en Enver voor pas afgestudeerden en zij-instromers. Op basis van deze opbrengst maak ik met veldpartijen afspraken om samen tot concrete verbeteracties te komen die worden ingezet naast de reeds ingezette acties zoals de aanstelling van mevrouw Verdonk en de heer Leisink als speciaal adviseur om de regeldruk aan te pakken.
De mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom gaat u akkoord met de beslissing van het bestuur van Haaglanden Medisch Centrum (HMC) om mogelijk HMC Bronovo en HMC Antoniushove te laten sluiten omdat naar verluidt het bestuur er enkel grof geld mee wil verdienen?
Als de goede zorg voor de patiënt bij veranderingen het uitgangspunt is, dan wil dat niet zeggen dat de enige uitkomst kan zijn dat ziekenhuislocaties hun zorgaanbod niet kunnen verplaatsen. Zo kan ziekenhuiszorg ook elders in de stad, of via substitutie naar de eerstelijn of thuis plaatsvinden. Veranderingen in het ziekenhuislandschap zijn onvermijdelijk. Vroegtijdig nadenken over veranderingen in de zorg is nodig, om ook op de lange termijn kwalitatief goede en voldoende beschikbare zorg voor patiënten te waarborgen.
Wel vind ik dat er een zorgvuldig proces in acht moet worden genomen, waarbij belanghebbenden (waaronder ook omwonenden) mee kunnen denken, suggesties kunnen doen, hun zorgen kunnen uiten en goed geïnformeerd worden (ook over waar ze dan heen moeten). Met het oog daarop heb ik de Raad van Bestuur van het HMC nadrukkelijk geadviseerd te handelen conform de concept-amvb over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg. De patiënt moeten op tijd weten dat hun zorg zeker is gesteld en hoe precies: waar kan zij bloed laten prikken, waarheen wordt hij verwezen door de huisarts in het geval van een operatie en is gegarandeerd dat zij terecht kan op de SEH op de andere locatie?
U gaf in uw stand van zakenbrief over de mogelijke sluiting van Haagse ziekenhuizen aan dat bij veranderingen in de zorg altijd de patiënt voorop moet staan; hoe verhoudt het voorop stellen van zorg aan patiënten zich met het sluiten van een ziekenhuis in de buurt?1 2
Zie antwoord vraag 1.
Met welke reden geeft u de verantwoordelijkheid van ziekenhuisvoorzieningen in de regio uit handen aan bestuurders en zorgverzekeraars, die niet ingesteld zijn op toegankelijke goede zorg, maar puur uit financiële overwegingen ziekenhuisvoorzieningen willen sluiten, zoals de bestuurders van HMC voor ogen hebben? Is uw mening dat de markt beter in staat is om publieke zorg te regelen of begint u nu wel in te zien dat zorg belangrijker is dan financiële overwegingen van bestuurders?
In het proces spelen het bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars weliswaar een belangrijke rol, maar zij zijn niet de enige. Ook de toezichthouders, de IGJ en de NZa, en ikzelf spelen een rol. In de brief van 14 januari jl. heb ik aangegeven dat bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan, de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk zijn. Zij moeten daarbij omwonenden en andere belanghebbenden voorzien van antwoorden op vragen over wat er exact verandert en wat dat voor hen concreet betekent. Het is daarbij mijn taak te waarborgen dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om een zorgvuldig proces in te richten en ervoor te zorgen dat de maatschappelijke gevolgen, de vragen van burgers en gemeenten goed worden meegewogen in het proces voorafgaand aan de besluitvorming. Zoals ik ook al in mijn brief van 14 januari jl. (TK 2018–2019, 31 016, nr. 185) aangaf let ik hier actief op. Ik voer regie op het feit dat alle bij de wijziging van zorgaanbod betrokken partijen goed en tijdig betrokken worden. Hun mening moet gehoord en meegewogen kunnen worden vóórdat tot daadwerkelijke besluitvorming wordt overgegaan. Dat heb ik ook in mijn gesprek met de voorzitter van de Raad van Bestuur van het HMC nadrukkelijk laten weten
Bij veranderingen in het zorgprofiel van ziekenhuislocaties, toetst de IGJ of de kwaliteit en veiligheid van zorg voldoende geborgd zijn. De IGJ en de NZa hebben bij de Raad van Bestuur van HMC aangegeven gezamenlijk in gesprek te willen gaan over de wijze waarop HMC het verdere besluitvormingsproces rond de locatieprofielen inricht en hoe zij belanghebbenden daarbij betrekt. De IGJ verwacht van raden van bestuur van ziekenhuizen dat ze besluiten rond belangrijke veranderingen in het zorgaanbod voldoende onderbouwen, afstemmen en uitwerken.
Kunt u aangeven welke precieze rol de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) hebben in de plannen van de bestuurders van HMC om mogelijk de ziekenhuizen HMC Bronovo en HMC Antoniushove te sluiten?
Zie antwoord vraag 3.
In uw brief gaf u aan dat u het belangrijk vindt dat de bestuurders van HMC de patiënten, medewerkers, medische staf, bewoners, gemeenten, huisartsen, verloskundigen, de ambulancedienst, andere ziekenhuizen en het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) actief te informeren en te betrekken voor de besluitvorming; op welke wijze geven de bestuurders van HMC hier invulling aan?
HMC heeft mij desgevraagd gemeld dat over de verkenning tot op heden gesproken is met (o.a.) de volgende partijen: cliëntenraad, medezeggenschapsraad, de medische staf, de verpleegkundige adviesraad, huisartsen, gemeentebestuur Den Haag, wethouders van de randgemeenten, wijkvereniging, IGJ, NZa, verzekeraars, bank en waarborgfonds voor de zorg. Deze gesprekken zijn nog gaande en verlopen, zo stelt HMC, constructief. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft laten weten dat er nog geen besluit over de drie toekomstscenario’s is genomen. Hij heeft de scenario’s, voorzien van een eigen onderbouwde richting, in januari formeel voorgelegd aan de cliëntenraad, medezeggenschap, ondernemingsraad en de medische staf. De voorzitter heeft mij aangegeven dat hij op de inhoud daarvan niet vooruit kan lopen, omdat hij recht wil doen aan de positie van de eigen adviesorganen. Op 18 januari ontving hij de adviezen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Vervolgens zal de Raad van Bestuur dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen. Ik zal uw kamer na 24 januari informeren over nieuwe ontwikkelingen in het proces.
Als u het zo belangrijk vindt dat naast alle zorgpartijen ook de bevolking en de gemeente betrokken moeten zijn bij de besluitvorming van veranderingen van ziekenhuisbestuurders, gaat u dit ook wettelijk regelen, zodat gemeenten en inwoners meer zeggenschap krijgen over de ziekenhuisvoorzieningen in de buurt? Zo neen, waarom niet? Hoe kunt u borgen dat er geen dingen gebeuren waar de lokale bevolking en samenleving niet achter staan?
Een dergelijke verplichting is voor acute zorg opgenomen in een concept van een algemene maatregel van bestuur (amvb) over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), die ik op 28 november 2018 aan uw Kamer en ter consultatie aan veldpartijen heb gestuurd3. Zoals opgenomen in de brief van 14 januari jl. (TK 2018–2019, 31 016, nr. 185) heb ik de Raad van Bestuur van het HMC gevraagd te handelen in lijn met deze concept-amvb. De Raad van Bestuur heeft mij laten weten de bovenstaande punten ruimhartig ter hand te nemen en dat hij in dialoog met alle belanghebbenden zal gaan om de richting die men op wil zorgvuldig op draagvlak te toetsen.
Ik blijf in overleg met het HMC over de verkenning naar toekomstbestendige zorg en het proces daar naartoe. Ik zal er actief op letten dat de communicatie en dialoog met belanghebbenden door de Raad van Bestuur serieus ter hand wordt genomen. Daarbij wijs ik erop dat bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan, de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk zijn.
Op welke wijze voert u regie bij de wijziging van zorgaanbod, zodat betrokken partijen goed en tijdig betrokken worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Als u vindt dat de zorg voor de patiënt voorop moet staan, wilt u garanderen dat mensen niet hun vertrouwde zorgverlener kwijtraken indien de ziekenhuizen toch sluiten? Zo neen, waarom niet?
Het bestuur van het HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat, indien er gekozen wordt voor een scenario met minder locaties, het bestaande zorgaanbod zal worden ondergebracht op de andere locatie(s) of dat daar op een andere wijze in zal worden voorzien. HMC heeft aangegeven dat de patiënt in dat geval de keuze krijgt mee te gaan met zijn/haar vertrouwde zorgverlener naar de eventueel andere locatie. De dokter/patiënt of de verpleegkundige/patiënt relatie blijft dan ook in stand.
Klopt het dat het personeelsbestand bij het mogelijk verdwijnen van HMC Bronovo en HMC Antoniushove mogelijk met honderden fte 's zal afnemen? Zo neen, wat is dan het precieze aantal? Kunt u garanderen dat er geen personen worden ontslagen bij HMC? Zo neen, waarom niet?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat de personele consequenties afhankelijk zijn van het te kiezen scenario. Wel heeft HMC een analyse gemaakt om de consequenties voor medewerkers in beeld te krijgen per scenario. Deze analyse is gebaseerd op de uitstroom in de afgelopen jaren alsmede de aantallen tijdelijke contracten. Op basis van deze analyse wordt geconstateerd dat bij medisch en verpleegkundig personeel de reductie zonder het ontstaan van boventalligheid kan verlopen door: natuurlijk verloop, het eventueel niet verlengen van tijdelijke contracten alsmede door selectieve vacaturestops.
In de niet-medische beroepsgroepen kan HMC, afhankelijk van het te kiezen scenario, te maken krijgen met reductie in formatie die niet geheel kan worden opgevangen door bovengenoemde aspecten. In dat geval ontstaat boventalligheid en wordt het met de vakorganisaties overeengekomen lopend Sociaal Plan gevolgd om met deze medewerkers tot oplossingen te komen. Uitgangspunt is dat er geen gedwongen ontslagen zullen vallen, aldus het bestuur van het HMC.
Hoe verhoudt hetgeen dat u in uw brief aangeeft, dat 'de verkenning van het HMC kan geplaatst worden in de brede ontwikkeling binnen de zorg en daarmee het ziekenhuislandschap», zich met het scenario dat een belangrijke reden voor de bestuurders van het HMC is, dat de sluiting van HMC Bronovo gunstig is, omdat de grond tientallen miljoenen waard is en nu al zes stedenbouwkundige varianten ontwikkeld zijn voor woningbouw op deze plek?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat bij de overwegingen en afwegingen met betrekking tot de voorliggende scenario’s veel meer aspecten een rol spelen dan de opbrengst van een locatie bij verkoop. Het gaat het HMC vooral om het brengen van de juiste zorg naar de juiste plaats en er is daarmee minder behoefte aan m2. Op dit moment is er een leegstand binnen HMC van circa 15.000 m2.
Wat zijn de boekwaardes van HMC Bronovo en HMC Antoniushove op dit moment? Wanneer zijn deze gebouwen volledig afgeschreven?
Over deze gedetailleerde informatie beschik ik niet. Ik verwijs voor deze informatie naar de openbaar toegankelijke informatie in de jaarrekeningen van HMC: https://www.haaglandenmc.nl/uploads/tekstblok/jaardocument_2017_def.pdf
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat op alle locaties jaarlijks instandhoudingsinvesteringen worden gedaan om de gebouwen en installaties betrouwbaar en veilig te laten functioneren. Daarnaast zijn op locatie HMC Bronovo extra uitbreidingsinvesteringen gedaan in verband met de eerdere samenvoeging van de SEH van locatie HMC Bronovo met de SEH van locatie HMC Antoniushove. Op locatie HMC Antoniushove hebben uitbreidingen en vernieuwingen plaatsgevonden in verband met de concentratie van de oncologische zorg binnen HMC op locatie Antoniushove (kliniek en radiotherapie).
Hoeveel is er de laatste tien jaar geïnvesteerd in deze gebouwen?
Zie antwoord vraag 11.
Is er niet sprake van kapitaalvernietiging als bijvoorbeeld HMC Bronovo op korte termijn zou worden verkocht en afgebroken?
Zie antwoord vraag 11.
Is er bij deze plannen niet sprake van een onwenselijke concentratie van ziekenhuiszorg op basis van financiële afwegingen in plaats van op basis van medische en maatschappelijk wenselijke criteria?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Welke rol speelt het hoofdlijnenakkoord waarbij in 2021 een groei van 0% is voorzien, bij de plannen van Haaglanden Medisch Centrum? Leidt dit knellende akkoord niet tot een onwenselijke concentratie van ziekenhuiszorg hier of in andere situaties?
Er zijn verschillende factoren die effecten hebben op het zorglandschap. De inhoudelijke en financiële afspraken die opgenomen zijn in de hoofdlijnenakkoorden vormen een van die factoren. Onder andere wordt ingezet op zorg dichterbij huis, al dan niet via nieuwe vormen van zorg zoals eHealth. Dit leidt tot minder medisch-specialistische zorg en een hogere volumegroei voor huisartsenzorg, wijkverpleging en Eerstelijns verblijf (ELV). Een andere ontwikkeling is de toenemende vergrijzing die vraagt om een ander soort zorg voor patiënten. Tot slot is er sprake van een personeelstekort. Hierop voert het ministerie beleid, maar ook van zorginstellingen vraagt dit om lange termijn oplossingen.
Zoals aangegeven in de brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) ben ik voornemens u dit voorjaar te informeren over de brede ontwikkelingen in de zorg en het ziekenhuislandschap.
Hoe is het verzekerdenaandeel van de verschillende grote zorgverzekeraars bij Haaglanden Medisch Centrum? Kunt u aangeven welke rol de verschillende betrokken zorgverzekeraars spelen bij deze reorganisatieplannen? Staan zij achter de afbraakplannen van HMC?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat overleg gevoerd is met de zorgverzekeraars. Verzekeraars geven aan dat het HMC op dit moment verkenningen uitvoert, in lijn met de gewenste veranderingen van het zorgaanbod in de regio. Met verschillende zorgverzekeraars is een meerjarenafspraak gemaakt. Verzekeraars begrijpen de noodzaak achter de onderzochte (concentratie)scenario’s, maar nemen geen richtinggevend standpunt in. In het verzorgingsgebied van HMC hebben de volgende zorgverzekeraars een aanmerkelijk marktaandeel: CZ, Menzis, Zilveren Kruis, VGZ, Zorg en Zekerheid en DSW.
Wilt u deze vragen uiterlijk vrijdag 18 januari beantwoorden? Zo neen, waarom niet?
De vragen zijn niet voor vrijdag 18 januari beantwoord, omdat er voor de beantwoording van enkele vragen informatie van de Raad van Bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum nodig was.
De gang van zaken rond de mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er nog twee weken onzekerheid zal bestaan over de toekomst van het Bronovo ziekenhuis in Den Haag? Wat vindt u daarvan?1
Zoals beschreven in de brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur laten weten dat er nog geen besluit ligt. Hij heeft de scenario’s, voorzien van een eigen onderbouwde richting, in januari formeel voorgelegd aan de cliëntenraad, medezeggenschap en de medische staf. De voorzitter heeft aangegeven dat hij op de inhoud daarvan niet vooruit kan lopen, omdat hij recht wil doen aan de positie van de eigen adviesorganen. Op 18 januari ontving hij de adviezen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Vervolgens zal de Raad dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen. Het is goed dat de Raad van Bestuur een zorgvuldig consultatie- en besluitvormingsproces doorloopt, dat geldt natuurlijk ook voor de consultatie van zijn interne adviesorganen. Maar ik vind het wel erg belangrijk, dat er op 24 januari ook echt meer duidelijkheid komt voor alle belanghebbenden, ook buiten het ziekenhuis, over het voorkeursscenario. Dan is helder wat de Raad van Bestuur voor ogen heeft en kan de dialoog met belanghebbenden buiten het ziekenhuis ook echt starten.
Is het waar dat pas nádat uitsluitsel wordt gegeven over «verkenningen» voor de toekomst, informatiebijeenkomsten voor inwoners van de regio worden georganiseerd om draagvlak te toetsen? In hoeverre heeft dan al besluitvorming plaatsgevonden? Welke bijeenkomsten voor de inwoners zijn er tot nu toe al geweest?
HMC heeft mij desgevraagd aangegeven dat de Raad van Bestuur op dit moment verkenningen uitvoert naar de meest wenselijke toekomstige koers, gegeven de ontwikkelingen in de zorg en in het ziekenhuislandschap de komende jaren. Op dit moment liggen er drie mogelijke scenario’s voor bij de medezeggenschapsorganen van HMC, te weten de ondernemingsraad, de cliëntenraad, de verpleegkundige adviesraad en de medische staf. Deze scenario’s zijn voorzien van een door het bestuur onderbouwde voorkeursrichting. Er is aldus het HMC nog geen besluit genomen over één van de scenario’s. Nadat de reacties van de medezeggenschapsorganen hierop zijn verwerkt, zal op 24 januari a.s. het voorkeursscenario bekend worden gemaakt. Vervolgens zal de Raad van Bestuur dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen. Met het oog daarop heb ik de Raad van
Bestuur van het HMC nadrukkelijk geadviseerd te handelen conform de concept-amvb over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg. Na 24 januari a.s. zullen verschillende dialoogsessies worden georganiseerd met verschillende belanghebbenden.
Welke mogelijke «verkenningen» kunnen volgens u aan de orde zijn?
Zoals beschreven in mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) heeft het HMC het ministerie gemeld dat er drie toekomstscenario’s zijn ontwikkeld voor het verlenen van zorg in de regio, waarbij de zorg in de nabije toekomst (afhankelijk van het scenario) op één, twee of drie locaties van het HMC wordt geleverd. Waarmee de concentratie van vormen van (acute) zorg op (bepaalde) locaties van het HMC dus een reëel scenario is. Op dit moment verleent HMC zorg op drie locaties: Westeinde en Bronovo te Den Haag en Antoniushove te Leidschendam-Voorburg.
Is het waar dat er een geheim «herstructureringsplan» bestaat, opgesteld in opdracht van het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum, waarin staat dat het vrijwel zeker is dat het Bronovo ziekenhuis eind 2021 of begin 2022 sluit?
Ik ben op de hoogte van het feit dat het HMC verkenningen uitvoert, maar ik beschik niet over een herstructureringsplan. Zoals ik in mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) aan uw kamer aangaf heb ik van HMC mondeling vernomen dat er drie toekomstscenario’s voorliggen, voor het verlenen van zorg in de regio, waarbij de ziekenhuiszorg in de nabije toekomst (afhankelijk van het scenario) op één, twee of drie locaties van HMC wordt geleverd. HMC heeft mij mondeling van de hoofdlijnen van deze toekomstscenario’s op de hoogte gesteld. Een van de scenario’s is dat de zorg in het Bronovo zal worden afgebouwd. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft mij gemeld dat er nog geen besluit over de drie toekomstscenario’s is genomen en dat hij de scenario’s, voorzien van een eigen onderbouwde richting, in januari formeel heeft voorgelegd aan de cliëntenraad, medezeggenschap en de medische staf. De voorzitter heeft mij aangegeven dat hij op de inhoud daarvan niet vooruit kan lopen, omdat hij recht wil doen aan de positie van de eigen adviesorganen. Op 18 januari ontving hij de adviezen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Vervolgens zal de Raad van Bestuur dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Bent u op de hoogte van de inhoud van dit herstructureringsplan? Zo ja, wat staat er in? Zo nee, kunt u zich zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen en de Kamer daarover berichten?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk moment zijn respectievelijk inwoners uit de regio, personeel, zorgverzekeraars en gemeente voor het eerst geïnformeerd door het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum, over mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd gemeld dat over de verkenningen tot op heden gesproken is met (o.a.) de volgende partijen: cliëntenraad, medezeggenschapsraad, (bestuur van) de medische staf, de verpleegkundige adviesraad, vertegenwoordigers van de huisartsen, gemeentebestuur Den Haag, wethouders van de randgemeenten, wijkvereniging, IGJ/NZa, bank, waarborgfonds voor de zorg en zorgverzekeraars. Deze gesprekken zijn circa een jaar geleden begonnen, waarbij de advies- en medezeggenschapsorganen als eerste zijn betrokken, daarna -eind zomer- het personeel en in het najaar externe organisaties. De gesprekken zijn nog gaande en verlopen, zo stelt het bestuur van HMC, constructief. Ook de medewerkers van HMC zijn met regelmaat geïnformeerd over het feit dat HMC toekomstverkenningen uitvoert.
Op welk moment is uw ministerie voor het eerst geïnformeerd door het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum, over mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis en op welk moment bent u voor het eerst geïnformeerd?
Op 18 september heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur van het HMC mij verzocht om een afspraak om te praten over «de Haagse regio». Deze afspraak zou plaatsvinden op 21 november en is verzet naar 22 november i.v.m. een Algemeen Overleg. Op 22 november vond een VAO over dit AO plaats, dus moest de afspraak opnieuw worden verzet naar 9 januari 2019.
Ik heb medio december 2018 telefonisch contact gehad met de voorzitter van de Raad van Bestuur. Hij heeft mij toen kort geïnformeerd over het feit dat het HMC verkenningen uitvoert. Op mijn verzoek heeft kort daarna eenzelfde telefoongesprek op ambtelijk niveau plaatsgevonden. In dat telefoongesprek is dezelfde informatie verstrekt en heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur het procedurele verzoek gedaan om begin van het nieuwe jaar op ambtelijk niveau te spreken over ontwikkelingen rond het HMC. Op 2 januari en op 9 januari 2019 hebben deze gesprekken plaatsgevonden tussen de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) en respectievelijk een van mijn medewerkers en mijzelf.
De IGJ heeft op 28 december 2018 een persvraag ontvangen en daarover contact gehad met het Ministerie van VWS. Op 29 december verschenen berichten in de media. Op 31 december heeft de IGJ contact opgenomen met de Raad van Bestuur van HMC om een toelichting op de mediaberichten te vragen.
Op welke manier wordt u nu geïnformeerd over de gang van zaken rond de herstructurering van Haaglanden Medisch Centrum? Op welke manier bent u betrokken? Welke aandachtspunten heeft u binnen dit proces?
De Raad van Bestuur is op dit moment in gesprek met de cliëntenraad, medezeggenschap en de medische staf. Op 18 januari ontving hij de adviezen van deze organen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Ik zal hierover dan ook worden geïnformeerd en zal uw Kamer dan ook informeren. Ik blijf natuurlijk ook daarna in overleg met het HMC over de verkenning naar toekomstbestendige zorg en het verdere proces. Ik zal er actief op letten dat de communicatie en dialoog met belanghebbenden door de Raad van Bestuur serieus ter hand wordt genomen. De aandachtspunten die ik heb meegegeven aan het HMC en de rol die ik voor mijzelf zie in deze situatie heb ik toegelicht in mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185).
Waarom duurt het nog twee weken voordat duidelijkheid kan worden geboden, terwijl het herstructureringsplan mogelijk al klaar ligt? Bent u bereid u in te zetten om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden aan de inwoners en het personeel van het Bronovo ziekenhuis? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 8.
Fouten bij keuring van zieke jongeren |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «fouten bij keuring zieke jongeren» waaruit blijkt dat de beoordeling van een op de vijf jonggehandicapten verkeerd is?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik ken het bericht. Hieruit trek ik overigens niet de conclusie dat de beoordeling van 1 op de 5 jonggehandicapten verkeerd is, maar dat in 2016 in 1 op de 5 gevallen de rechtmatigheid van de beslissing niet gegarandeerd was. Natuurlijk vind ik dat ernstig. Tegelijk zie ik hier de waarde bewezen van het interne proces van kwaliteitsborging dat UWV heeft ingeregeld. UWV heeft deze ernstige tekortkoming in het proces onderkend en verbetermaatregelen ingezet.
Onderschrijft u dat het onacceptabel is dat 33% van de jonggehandicapten geen Wajong-uitkering krijgt hoewel hij of zij blijvend arbeidsongeschikt is?
In het bewuste artikel wordt gesteld dat 33% van de gevallen die UWV heeft onderzocht ten onrechte geen Wajong-uitkering is toegekend. Dat is onjuist. Het rapport waarnaar wordt verwezen geeft aan dat in 6% van de afgewezen Wajongaanvragen de kans bestaat dat dit onterecht was. De algemene conclusie van het rapport luidde dat in 20% van de onderzochte gevallen een risico bestaat op een onjuiste beoordeling. Dat vind ik en met mij UWV, inderdaad niet acceptabel.
Hoe gaat u zorgen dat het werk van arbeidsdeskundigen de toets der kritiek kan doorstaan, nu uit het onderzoek blijkt dat slechts zeven procent van de arbeidsdeskundige beoordelingen een voldoende scoort?
Uit de analyse van de bevindingen van het kwaliteitsonderzoek uit 2016 op basis van rapportages van de verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige kwam naar voren dat vooral de redeneerlijn op grond waarvan men komt tot oordeelsvorming, het gebruik van de juiste terminologie en daarmee de kwaliteit van de rapportages voor verbetering vatbaar was, met name bij de arbeidsdeskundigen. De rapportages moeten toetsbaar, inzichtelijk en reproduceerbaar zijn. Dit is door UWV opgepakt met gerichte bijscholing voor arbeidsdeskundigen waarin rapporteren centraal stond. Het onderwerp loopt sindsdien mee in de periodieke kwaliteitscontroles van de betrokken divisie. Hieruit blijkt dat UWV een verbetering in het professioneel handelen van genoemde beroepsgroepen heeft weten te realiseren.
Waarom is het betreffende rapport niet naar de Kamer gestuurd?
Binnen UWV worden, als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering, periodiek kwaliteitsonderzoeken verricht. Waar nodig, voert UWV verbeteracties uit. Daarmee geeft UWV blijk van de professionele taakopvatting die ik ook van de uitvoerder verwacht. UWV doet dat over de gehele linie van de taken die zij uitvoert en moet daarbij een eigen inschatting maken van de risico’s die zij daarbij aantreft.
Het bewuste interne onderzoeksrapport is destijds niet ter informatie aan mij aangeboden. Dat laat onverlet dat mijn departement en UWV steeds in gesprek zijn over een goede balans tussen openheid over de lastige opgaven waar de uitvoering voor staat en de ruimte voor de uitvoering om te werken, te leren en te verbeteren. De Minister van Sociale Zaken en ikzelf pogen uw Kamer ook deelgenoot van te maken door halfjaarlijks een brief met daarin de «Stand van de uitvoering» aan u te sturen (zie Kamerstuk 24 6448, nr. 608).
Kunt u een overzicht geven van alle onderzoeken die de afdeling intern kwaliteitsonderzoek vanaf 2014 heeft uitgevoerd? Is in deze periode ook onderzoek gedaan naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-keuring?
Zoals eerder toegelicht, zijn kwaliteitsonderzoeken van de afdeling Business Control en Kwaliteit onderdeel van het primaire proces van UWV. In dat licht acht ik het niet zinvol om alle interne kwaliteitsonderzoeken los van hun context in de externe verantwoording te brengen. De verantwoording aan de Minister en mijzelf als opdrachtgevers is via een andere lijn georganiseerd.
UWV is graag bereid een nadere toelichting te geven op de werking van het centrale kwaliteitsborgingsproces, de doorwerking naar de primaire processen en de interactie tussen kwaliteitsborging en externe verantwoording.
Hoe gaat u bevorderen dat de afdeling intern kwaliteitsonderzoek van het UWV haar kritische en onafhankelijke werk kan voortzetten?
Ik heb geen aanwijzing dat de afdeling haar werk niet zou kunnen voortzetten, dan wel dat zij dat niet kritisch of onafhankelijk doet. Het rapport laat in mijn ogen juist zien dat de afdeling de ruimte heeft om onvolkomenheden in processen bloot te leggen. Ik zie daarom geen aanleiding tot nadere actie.
Kan de afdeling een onafhankelijke positie krijgen, zoals het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat geldgebrek de belemmerende factor is voor jonggehandicapten om in beroep te gaan?
De mogelijkheid van bezwaar en beroep zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Het maken van bezwaar is kosteloos en vergt geen juridische bijstand. Het griffierecht voor een particulier voor het indienen van een beroepszaak bedraagt in 2019 € 47. Ook het indienen en voeren van een beroepszaak vergt geen juridische bijstand. Zowel in bezwaar als in beroep kan men ervoor kiezen zich te laten vertegenwoordigen door een familielid of naaste. Het is gebruikelijk in het bestuursrecht dat de partij die in beroep in het ongelijk wordt gesteld, niet verantwoordelijk wordt gehouden voor de proceskosten van de wederpartij.
Ik zie geen aanleiding, noch mogelijkheden om de toegankelijkheid van bezwaar en beroep verder te vergroten.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de jonggehandicapten die ten onrechte geen uitkering krijgen, alsnog een uitkering ontvangen?
De rechtmatige verstrekking van uitkeringen op grond van alle materiewetten, waaronder de Wajong2015, is een van de wettelijke taken van UWV. Gesprekken over de scores op rechtmatigheid vinden plaats binnen de reguliere verantwoordingscyclus. De mensen bij wie een risico is geconstateerd op een onjuist proces, zijn opnieuw beoordeeld.
Daarnaast is de Wajong2015, met als belangrijk onderdeel de beoordeling van het recht, in 2019 onderwerp van evaluatie. De rapportage hiervan ontvangt uw Kamer met de integrale evaluatie van de Participatiewet eind 2019.
Het niet vergoeden van een uitname van siliconenprotheses op basis van siliconenincompatibiliteit door zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de afwijzing van Zilveren Kruis Achmea om de uitname van siliconenprothese bij mevrouw R te vergoeden ondanks het gegeven dat de behandelend specialist dit geïndiceerd acht?1
Zorginstituut Nederland heeft in zijn standpunt van 31 mei 2018 uitgesproken in welke situaties sprake is van een medische noodzaak voor het verwijderen (explantatie) van een borstimplantaat en deze explantatie tot het basispakket van de Zorgverzekeringswet behoort. Het Zorginstituut geeft in zijn standpunt aan dat in geval van aanhoudende systemische klachten, sprake is van een medische noodzaak voor het verwijderen van het siliconen borstimplantaat. Hierbij gelden wel voorwaarden, namelijk dat is gebleken dat patiënten niet positief reageren op andere behandelingen gericht op het verminderen van de systemische klachten. Explantatie van de borstprothese moet gezien worden als een laatste middel («last resort»). Dit betekent dat het gaat om anderszins uitbehandelde patiënten die voorafgaand aan de explantatie onder behandeling zijn geweest voor hun systemische klachten door een medisch specialist, zoals een internist of klinisch immunoloog. Verder moeten de klachten aantoonbaar fysiek en/of sociaal disfunctioneren veroorzaken.
Uit de informatie die ik van Zilveren Kruis heb verkregen over de beslissing om de explantatie van de siliconen borstprothesen bij mevrouw R. niet uit de basisverzekering te vergoeden, is het volgende gebleken.
In juni 2017 is een eerste aanvraag voor vergoeding van de verwijdering van borstprothese afgewezen. Redenen voor die afwijzing waren onder meer:
In september 2018 is een nieuwe aanvraag bij de zorgverzekeraar ingediend. Omdat deze aanvraag te weinig gegevens bevatte heeft Zilveren Kruis aanvullende vragen gesteld. Zo is expliciet gevraagd welke andere behandelingen tot dan toe hebben plaatsgevonden om de klachten weg te nemen. Aangezien -ondanks de expliciete vraag van haar zorgverzekeraar daarnaar- door of namens verzekerde geen informatie is verstrekt over voorliggende behandelingen die geen effect hebben gehad, is er geen sprake van explantatie van borstprothese als laatste behandelmogelijkheid of als laatste middel. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarden voor medische noodzaak in het hiervoor genoemde standpunt van het Zorginstituut over het verwijderen van siliconen borstimplantaten bij aanhoudende systemische klachten.
Indien mevrouw R. het niet eens is met de beslissing van haar zorgverzekeraar, zou zij zich kunnen wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). De SKGZ is de aangewezen instantie die bemiddelt dan wel een uitspraak doet bij klachten en geschillen tussen verzekerden en zorgverzekeraars over de vergoeding van zorg.
Dient de verwijdering toch niet voor vergoeding in aanmerking te komen gezien het standpunt van het Zorginstituut Nederland dat patiënten met systemische klachten door de siliconenprothese recht hebben op een dergelijke vergoeding?2 Zo ja, wilt u dan uw conclusie delen met alle zorgverzekeraars, zodat alle vrouwen die in eenzelfde positie verkeren als mevrouw R eenzelfde recht daaraan kunnen ontlenen?
Neen. Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt is in de situatie van mevrouw R. niet voldaan aan de voorwaarden voor een medisch noodzaak die het Zorginstituut in zijn standpunt heeft opgenomen. Daarom is vergoeding uit de basisverzekering niet mogelijk.
De zesvoudige prijsstijging van kankermedicijn veroorzaakt door Novartis |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Farmaceut vraagt zesvoudige voor kankermedicijn»?1
Dit is een voorbeeld van hoe het niet moet: een forse prijsverhoging zonder onderbouwing. In het belang van patiënten mogen we van de sector nieuwe geneesmiddelen tegen redelijke prijzen verwachten. In dit geval is er sprake van het naar de markt brengen van een bestaande behandeling tegen een excessief hoge prijs. Ik keur dit af.
Ik vind het positief dat een fabrikant een bestaande apotheekbereiding laat registreren bij de geneesmiddelenautoriteiten. Het is immers een groot goed dat bij registratie de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van het geneesmiddel worden getoetst. Lutathera heeft bij die registratie de status van weesgeneesmiddel gekregen. Dit betekent dat Novartis gedurende een bepaalde periode marktexclusiviteit kan genieten. Deze regels zijn bedoeld om fabrikanten te stimuleren nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen voor zeldzame ziekten, en dus niet om fabrikanten excessief hoge prijzen in rekening te kunnen laten brengen voor geneesmiddelen die al jaren bekend zijn. Het is begrijpelijk dat een fabrikant voor een geregistreerd geneesmiddel meer vraagt dan voor een magistrale bereiding, gezien de hogere eisen die gesteld worden aan geregistreerde geneesmiddelen en de investeringen van bijvoorbeeld klinische studies die hiervoor nodig zijn. De mate van prijsverhoging vind ik in dit geval discutabel.
Ik heb daarom gesprekken gevoerd met delegaties van Novartis. Novartis kon niet precies uitleggen waarom ze deze hoge prijs vragen. Ik heb laten weten dat ik deze handelwijze afkeur en niet wil accepteren. Het is aan Novartis om het middel tegen een redelijke prijs aan te bieden aan ziekenhuizen in Nederland.
De behandeling is in Nederland ook al langere tijd als apotheekbereiding beschikbaar, tegen aanzienlijk lagere kosten. Ziekenhuizen moeten erop kunnen vertrouwen dat ze dit middel kunnen blijven bereiden. Ik heb Novartis – die ook eigenaar is van de belangrijkste leverancier van de ingrediënten voor die bereiding – daarin ook op haar verantwoordelijkheid gewezen. Ik heb van Novartis begrepen dat zij de levering continueren.
Novartis gaat zich naar aanleiding van de gesprekken op haar internationale hoofdkantoor beraden, en ik ben bereid om daarna verder met hen in gesprek te gaan.
Wat verklaart volgens u de grote prijsstijging van lutetium-octreotaat?
Novartis heeft in de gesprekken dat ik met hen gevoerd heb niet precies uitgelegd waar deze plotse prijsverhoging vandaan komt. Novartis zegt de prijs van Lutathera te baseren op de waarde ervan voor patiënten.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak van zorgverzekeraar CZ: «We hebben sterk het gevoel dat er misbruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om de prijs op te drijven.»?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak van zorgverzekeraar VGZ: «Dat kankerpatiënten geen toegang hebben tot een geneesmiddel dat ontwikkeld is door het ziekenhuis zelf, maar onbetaalbaar wordt door tussenkomst van een farmaceut die niets aan die ontwikkeling heeft bijgedragen. Het is pervers.»?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat de farmaceut niet alleen het medicijn, maar ook de grondstofleverancier heeft opgekocht?
Het staat bedrijven vrij zich in te richten op een wijze die past bij de bedrijfsvoering. Uiteraard dient Novartis zich wel aan de geldende wet- en regelgeving te houden. In dit kader zijn met name de nationale en Europese mededingingswetgeving relevant. Zo worden fusies en overnames door (nationale en/of internationale) mededingingsautoriteiten getoetst op de gevolgen voor de mededinging. Ook mogen ondernemingen met een economische machtspositie op grond van de mededingingsregels daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door partijen uit te sluiten of uit te buiten. Het weigeren van de levering van grondstoffen aan een andere afnemer door een onderneming met een economische machtspositie kan onder omstandigheden een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie opleveren. Of in concrete gevallen sprake is van een overtreding van de mededingingsregels is ter beoordeling aan de mededingingsautoriteit, zoals de Autoriteit Consument en Markt en de Europese Commissie.
Zijn er bij u andere gevallen bekend van farmaceuten die naast een medicijn ook de grondstofleverancier hebben ingelijfd en wat waren daar de gevolgen van?
Andere gevallen zijn mij niet bekend.
Hoe kan het dat het Erasmus MC 16.000 euro voor een kuur vraagt, Novartis voor dezelfde kuur 90.000 euro, en deze laatste, die zowel het medicijn als de erkende grondstofleverancier opgekocht heeft, beweert dat er geen grote prijsverhoging komt?
De prijs van een apotheekbereiding is niet een op een te vergelijken met die van het geregistreerde product. Het geregistreerde geneesmiddel kan een hogere prijs hebben omdat fabrikanten kosten maken voor het opstellen van een registratiedossier, het verkrijgen van de handelsvergunning en voor het garanderen van kwaliteit en veiligheid bij het productieproces. Het productieproces vindt op grotere schaal plaats en daarvoor gelden andere eisen dan voor een apotheekbereiding. In dit geval is de prijs echter het zesvoudige en dat vind ik zonder goede onderbouwing discutabel.
Kunt u garanderen dat ziekenhuizen het middel kunnen blijven maken, ook al is niet met zekerheid te zeggen voor hoelang en tegen welke prijs het Novartis, dat de grondstofleverancier heeft opgekocht, de grondstoffen zal blijven leveren?
Garanties over de handelwijze van Novartis kan ik niet afgeven. Wel geldt dat Novartis zich dient te houden aan de mededingingsregels. Onderdeel daarvan is dat een partij met een economische machtspositie daar geen misbruik van mag maken. Of in concrete gevallen sprake is van een overtreding van de mededingingsregels is ter beoordeling aan de mededingingsautoriteit, zoals de Autoriteit Consument en Markt en de Europese Commissie.
Welke gevolgen voorziet u voor de toegankelijkheid van medicijnen voor patiënten met andere kankersoorten, aangezien de behandelwijze van dit medicijn op het punt staat nieuwe medische toepassingen te krijgen voor andere kankersoorten? Kunt u zeggen om welke kankersoorten het gaat?2
Bij het op de markt komen van een nieuwe medische toepassing van dit medicijn gelden dezelfde regels als voor andere nieuwe geneesmiddelen of indicaties die op de markt verschijnen. Deze stroomt het verzekerde pakket in als het voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. Ik verwacht dat ziekenhuizen en/of zorgverzekeraars bij de inkoop zullen onderhandelen met de fabrikant. Wanneer de nieuwe indicatie echter voldoet aan de wettelijke criteria voor de pakketsluis, wordt deze indicatie in de sluis geplaatst en zal een beoordeling door het Zorginstituut volgen en mogelijk een onderhandeling door het Bureau Financiële Arrangementen Geneesmiddelen van het Ministerie van VWS. Op dit moment is alleen bij mij bekend dat Endocyte, een bedrijf van Novartis, aan een behandeling werkt voor patiënten met uitgezaaide castratieresistente prostaatkanker.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat patiënten die dit middel nodig hebben, toegang behouden en verkrijgen, ondanks deze recente ontwikkelingen? Welke wettelijke mogelijkheden heeft u of dienen er te komen om dit mogelijk te maken?
Op dit moment is er toegang tot de behandeling met de werkzame stof lutetium-octreotaat voor Nederlandse patiënten. Ik verwacht ook dat Lutathera beschikbaar blijft. Het is aan de ziekenhuizen om te onderhandelen over de prijs met Novartis. Ik heb eerder al aangegeven dat ik de huidige prijs discutabel vind en dat een goede onderbouwing ontbreekt. De behandeling is in Nederland als apotheekbereiding beschikbaar tegen een aanzienlijk lagere prijs. Ziekenhuizen hebben dus ook de mogelijkheid om het geneesmiddel op deze manier te verstrekken aan patiënten.
Het middel wordt toegepast binnen de medisch-specialistische zorg en valt onder de Zorgverzekeringswet.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van dokter Krenning die grote belangen had in de Rotterdamse EMC startup Biosynthema en deze onder persoonlijk zeer lucratieve voorwaarden heeft verkocht? Hoeveel heeft hij daar concreet mee verdiend of gaat hij daarmee nog verdienen? Is dit niet onethisch aangezien hier geprofiteerd wordt van publiek onderzoek voor private financiële baten?
Ik beschik niet over gegevens over het inkomen van prof. Krenning. De Nederlandse Federatie van UMC’s (NFU) heeft in 2009 een brochure uitgegeven: «Naar een goede waarde; Valorisatie in de Universitair Medische Centra van Nederland: uitgangspunten voor vorm- en regelgeving». 3 In deze kaderregeling worden principes vastgelegd met betrekking tot onder meer de financiële relatie tussen UMC’s, onderzoekers die voor een UMC werken en spin-off-bedrijven. Een en ander is verder uitgewerkt in een Richtsnoer omgang met intellectueel eigendom (2016) en een Richtsnoer omgang met aandelenbelangen van kennisinstellingen en medewerkers in academische startups (2018).
Een deel van de gebeurtenissen uit de reconstructie in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) dateren van voordat de kaderregeling tot stand kwam. Volgens de reconstructie ontstond Biosynthema al in 2001. De bestuursvoorzitter van het Erasmus MC geeft ook in het NTvG-artikel aan dat het nu waarschijnlijk niet meer zo zou gaan. Het is goed dat er inmiddels een kaderregeling is. Dit betekent uiteraard niet dat onderzoekers nooit meer financieel kunnen profiteren van een belangrijke ontdekking of uitvinding die zij zelf gedaan hebben. Ik wil dat ook helemaal niet onmogelijk maken. Het is wel van belang dat er een redelijke verdeling is tussen de belangen van de onderzoeker, de belangen van de afdeling en instelling waar hij werkt en het publieke belang.
Hoe gaat u voorkomen dat het in de toekomst nog kan voorvallen dat startups uit de academische medische wereld die belangwekkende medicijnen ontwikkelen met behulp van publiek menselijk en financieel kapitaal worden verkocht waarbij de winsten in private zakken verdwijnen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van het idee om een artsen- en onderzoekerscode vast te stellen in de academische medische wereld die het onmogelijk maakt dat artsen en onderzoekers persoonlijk financieel gewin halen uit startups die academische medische centra opzetten? Kunt u uw standpunt nader toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat er weer een farmaceut is die de prijs van een weesgeneesmiddel maar liefst zes keer verhoogd |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat farmaceut Novartis voor een kuur van het middel Lutathera meer dan 90.000 euro vraagt, terwijl het Erasmus MC het medicijn al bijna twintig jaar in de eigen apotheek maakt voor ongeveer 16.000 euro per kuur van vier infusen?1
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Bent u het eens met de stelling van zorgverzekeraar VGZ, dat het niet uit te leggen is «dat kankerpatiënten geen toegang hebben tot een geneesmiddel dat ontwikkeld is door het ziekenhuis zelf, maar onbetaalbaar wordt door tussenkomst van een farmaceut die niets aan die ontwikkeling heeft bijgedragen. Het is pervers.»?
Dit is een voorbeeld van hoe het niet moet: een forse prijsverhoging zonder onderbouwing. In het belang van patiënten mogen we van de sector nieuwe geneesmiddelen tegen redelijke prijzen verwachten. In dit geval is er sprake van het naar de markt brengen van een bestaande behandeling tegen een excessief hoge prijs. Ik keur dit af.
Ik vind het positief dat een fabrikant een bestaande apotheekbereiding laat registreren bij de geneesmiddelenautoriteiten. Het is immers een groot goed dat bij registratie de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van het geneesmiddel worden getoetst. Lutathera heeft bij die registratie de status van weesgeneesmiddel gekregen. Dit betekent dat Novartis gedurende een bepaalde periode marktexclusiviteit kan genieten. Deze regels zijn bedoeld om fabrikanten te stimuleren nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen voor zeldzame ziekten, en dus niet om fabrikanten excessief hoge prijzen in rekening te kunnen laten brengen voor geneesmiddelen die al jaren bekend zijn. Het is begrijpelijk dat een fabrikant voor een geregistreerd geneesmiddel meer vraagt dan voor een magistrale bereiding, gezien de hogere eisen die gesteld worden aan geregistreerde geneesmiddelen en de investeringen van bijvoorbeeld klinische studies die hiervoor nodig zijn. De mate van prijsverhoging vind ik in dit geval discutabel.
Ik heb daarom gesprekken gevoerd met delegaties van Novartis. Novartis kon niet precies uitleggen waarom ze deze hoge prijs vragen. Ik heb laten weten dat ik deze handelwijze afkeur en niet wil accepteren. Het is aan Novartis om het middel tegen een redelijke prijs aan te bieden aan ziekenhuizen in Nederland.
De behandeling is in Nederland ook al langere tijd als apotheekbereiding beschikbaar, tegen aanzienlijk lagere kosten. Ziekenhuizen moeten erop kunnen vertrouwen dat ze dit middel kunnen blijven bereiden. Ik heb Novartis – die ook eigenaar is van de belangrijkste leverancier van de ingrediënten voor die bereiding – daarin ook op haar verantwoordelijkheid gewezen. Ik heb van Novartis begrepen dat zij de levering continueren.
Novartis gaat zich naar aanleiding van de gesprekken op haar internationale hoofdkantoor beraden, en ik ben bereid om daarna verder met hen in gesprek te gaan.
Welke regelgeving staat het zelf produceren van weesgeneesmiddelen door de ziekenhuizen, zoals dat tot voor kort gebeurde, in de weg? Op welke wijze en binnen welke termijn zou deze regelgeving zijn te wijzigen? Is nationale wetgeving mogelijk die het zelf produceren van weesgeneesmiddelen door ziekenhuizen toch mogelijk maakt?
De status van weesgeneesmiddel houdt onder meer in dat het desbetreffende product tien jaar marktexclusiviteit heeft. Dit betekent dat in die periode voor dat product geen andere handelsvergunningen voor een vergelijkbaar geneesmiddel worden afgegeven. Een weesgeneesmiddel mag wel «magistraal» worden bereid in (de apotheek van) ziekenhuizen. Daarbij moet worden voldaan aan de regels voor apotheekbereidingen, zoals bereiding op recept van een arts of op voorraad voor verstrekking op kleine schaal aan patiënten van het ziekenhuis. De regels voor apotheekbereidingen zijn vastgelegd in de Europese geneesmiddelenrichtlijn. Die richtlijn hoeft op dit punt dus niet te worden aangepast, omdat die nu al voldoende ruimte biedt aan de ziekenhuizen.
Welke mogelijkheden heeft u in Europees verband om dit soort praktijken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan alles te doen om te voorkomen dat ooit nog een door een ziekenhuis ontwikkeld geneesmiddel wordt verkocht aan een farmaceutisch bedrijf dat de prijs zo hoog kan maken dat het middel niet meer beschikbaar is voor patiënten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u daartoe zetten?
Zoals eerder aan de Kamer bericht heb ik de NFU bereid gevonden een commissie te vormen die principes voor maatschappelijk verantwoord licenseren uitwerkt. Ik verwacht de NFU-rapportage in het eerste kwartaal van 2019. Ik zal de Kamer daar dan nader over berichten. «Verkopen» betreft echter niet alleen octrooien of licenties, maar ook aandelen in spin-off-bedrijven. Daarvoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 11, 12, en 13 van het lid Van Gerven (2019Z00195).
In welke landen is Lutathera als kosteneffectief beoordeeld en in welke landen wordt het middel vergoed? Kunt u aangeven, eventueel na navraag te hebben gedaan, waarom deze landen het middel wel tegen deze exorbitante prijs vergoeden?
Het antwoord op deze vraag is niet eenvoudig te achterhalen. Ik heb de vraag uitgezet bij de landen die aangesloten zijn bij het PPRI-netwerk. Dat is een internationale organisatie die zich bezighoudt met de prijzen en vergoeding van geneesmiddelen, voornamelijk in Europa. Ik zal uw Kamer daarover nader informeren.