De artikelen over Privazorg van Follow the Money en Trouw |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen over PrivaZorg van Follow the Money en Trouw?1 2
Ja.
Bevatten genoemde artikelen voor u nieuwe feiten? Welke zijn dat en zijn die feiten aanleiding tot nader onderzoek en/of aanvullende maatregelen (in de casus PrivaZorg als ook meer algemeen in het kader van het tegengaan van misstanden zoals hier aan de orde)?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft dit voorjaar een uitgebreid rapport uitgebracht over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–20193.
In 2013 heeft de IGJ onderzoek gedaan n.a.v. signalen met betrekking tot de kwaliteit van zorg. Dit heeft ertoe geleid dat in 2015 verscherpt toezicht is ingesteld bij drie steunpunten van Privazorg. In 2015 ontving de IGJ ook signalen over de wijze waarop Privazorg is georganiseerd. Destijds had de IGJ in haar toezicht minder aandacht voor de governance en bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
In 2018 heeft de IGJ, samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), naar aanleiding van een melding opnieuw een onderzoek gestart naar Privazorg. In dit onderzoek stond de naleving van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (Wkkgz), de Governancecode Zorg en de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) centraal en lag de focus op de governance en bedrijfsvoering. De IGJ heeft het eerder ingestelde verscherpt toezicht, dat was ingesteld vanwege bestuurlijke onrust bij Privazorg, aangevuld met de bevindingen uit dit onderzoek.
De IGJ en de NZa hebben eerder aangegeven4 dat hen de bevoegdheid ontbreekt specifiek onderzoek te doen naar integere en professionele bedrijfsvoering, belangenverstrengeling, wegsluizen van zorggelden en het optuigen van complexe twijfelachtige bedrijfsstructuren.
In mijn brief van 9 juli 20195 aan Uw Kamer heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen om wetgeving voor te bereiden met betrekking tot wettelijke normen op het gebied van de transparante, integere en professionele bedrijfsvoering en randvoorwaarden voor dividenduitkering in de extramurale zorg.
Ook binnen de huidige wettelijke kaders spannen de toezichthouders zich maximaal in om problematiek op het gebied van de integere en professionele bedrijfsvoering bespreekbaar te maken, en ongewenste situaties te onderzoeken en adresseren. Daartoe hebben zij in 2018 een gezamenlijk programma Toezicht op integere bedrijfsvoering opgericht en werken zij intensief samen in verschillende dossiers.
Wat vindt u ervan dat voor toezichthoudende overheidsorganen in de zorg, relevante gegevens door een ander overheidsorgaan (in dit geval de Belastingdienst) niet met hen zijn gedeeld, waardoor misstanden langere tijd «onder de radar bleven» en miljoenen euro’s aan zorggeld konden worden weggesluisd?
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst is belast met de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving. In 2007 was het enkel mogelijk om een fiscaal delict met inachtneming van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (hierna: ATV-richtlijnen6) aan te melden voor het zogenoemde tripartiete overleg7. Hiertoe is in de regel geen aanleiding bij betalingen die als salarissen en beloningen zijn aangegeven, aangezien het niet aan de Belastingdienst is om te oordelen over de hoogte van de beloningen aan bestuurders van zorgorganisaties. Als partner binnen het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) wisselt de Belastingdienst bij de uitvoering van zijn fiscale taken en binnen de kaders van wet- en regelgeving signalen uit die het toezicht op het zorgdomein raken en waarbij tevens een vermoeden van onrechtmatigheid bestaat. De IGJ en NZa maken ook onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Het IKZ bestaat sinds 1 november 2016.
Is inmiddels geborgd dat het in bovenstaande vraag aan de orde gestelde zich in voorkomende gevallen niet meer voordoet en relevante informatie dus wordt gedeeld?
Het IKZ is in 2016 opgericht. Het IKZ is een samenwerking van de Belastingdienst (inclusief FIOD), het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), de IGJ, de Inspectie SZW (ISZW), de NZa, het Openbaar Ministerie (OM), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Het IKZ beoogt de integriteit van de zorgsector verder te versterken. Het doel is om via het combineren van informatie de IKZ-partners in staat te stellen fraude in de zorg effectiever aan te pakken. Binnen het IKZ kunnen partijen informatie uitwisselen binnen de kaders van wet- en regelgeving daarvoor.
Indien u de vierde vraag niet onverkort bevestigend kunt beantwoorden, wat zijn dan de belemmeringen (geweest) om een en ander te regelen en bent u bereid (in samenspraak met uw collega’s) alsnog te zorgen dat relevante informatie tussen betrokken overheidsinstanties in voorkomende gevallen vlot en volledig wordt gedeeld?
Het uitwisselen van gegevens via het IKZ stuit nu nog op enkele knelpunten. Er zijn niet altijd wettelijke grondslagen aanwezig om onderling gegevens te mogen verstrekken, waardoor (informatie-)achterstand op frauderende partijen in stand blijft. Met het wetsvoorstel Wbsrz (Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) wordt gegevensuitwisseling via het IKZ verder verbeterd door het IKZ een eigen wettelijke taak en grondslag te geven. Het streven is dit wetvoorstel begin 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden.
Wat vindt u ervan dat blijkbaar pas na herhaaldelijk aandringen actie is ondernomen op de concrete melding van een klokkenluider, die nota bene behoorlijk wat kennis had van de gang van zaken bij PrivaZorg, als ook dat daarover nauwelijks terugkoppeling naar betrokkene heeft plaatsgevonden? Welke overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld?
Begin 2018 is een melding binnengekomen bij de IGJ en de NZa. In april 2018 is het dossier onderzocht en beoordeeld binnen het IKZ. Vervolgens heeft de IGJ het onderzoek samen met de NZa in de zomer van 2018 opgepakt. Met de melder zijn diverse gesprekken gevoerd door de NZa in de periode voor het onderzoek. De IGJ heeft met de melder de afspraak gemaakt deze op de hoogte te houden van het onderzoeksproces, niet van de onderzoeksinhoud. Dit is ook gebeurd.
De melder is voorafgaande aan de publicatie van het verscherpt toezicht niet geïnformeerd vanwege het feit dat de zorgaanbieder nog tot de dag van publicatie bezwaar kan aantekenen tegen de publicatie. De melder was verrast over de publicatie en heeft vragen vanuit de media gekregen. De IGJ heeft met de melder hierover gesproken en excuses aangeboden.
Kunt u zich voorstellen dat het bovenstaande potentiële klokkenluiders ervan kan weerhouden misstanden te melden, waardoor die misstanden langer dan nodig kunnen voortduren en geld dat voor zorg is bestemd niet aan zorg wordt besteed? Hoe borgt u dat meldingen van klokkenluiders voortvarend worden opgepakt?
Evenals de IGJ vind ik het belangrijk dat misstanden gemeld worden. Het melden van misstanden moet veilig kunnen gebeuren. Gedurende een lopend onderzoek verschaft de IGJ geen informatie over de inhoud van het onderzoek aan melders. Dit is noodzakelijk voor een zorgvuldig verloop van het onderzoek.
Vindt u het een wenselijke situatie dat zorgbestuurders toezicht houden op zorgbestuurders (zoals in dit geval, waarin de bestuurder van een andere zorginstelling deel uitmaakte van de Raad van Toezicht van PrivaZorg)? Zo nee, wat gaat u er aan doen om dat te voorkomen?
Ik vind het niet onwenselijk wanneer zorgbestuurders tevens toezichthouder zijn bij een andere zorginstelling. Zij kunnen immers hun kennis en ervaringen als bestuurder aanwenden voor het toezicht. Hierbij is het uiteraard wel van belang dat er geen sprake is van belangenverstrengeling. De Goverancecode Zorg 2017 bevat bepalingen om dit te voorkomen. Daarnaast werk ik aan een wetsvoorstel met maatregelen omtrent integere en professionele bedrijfsvoering waarin bepalingen omtrent het tegengaan van (de schijn van) belangenverstrengeling worden opgenomen.
Bent u bereid te regelen dat in een Raad van Toezicht van een zorginstelling altijd iemand zitting heeft namens cliënten?
In artikel 7 van de huidige Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) en in artikel 10 van de nieuwe Wmcz die komend jaar in werking zal treden, is geregeld dat een zorginstelling in haar statuten (of, indien zij geen rechtspersoon is, anderszins schriftelijk) vast moet leggen dat de cliëntenraad in de gelegenheid wordt gesteld om een bindende voordracht te doen voor de benoeming van ten minste één lid van het toezichthoudend orgaan. Met deze regeling wordt het cliëntenbelang naar mijn oordeel afdoende gediend.
Wat vindt u van de wirwar van constructies die PrivaZorg in de loop der tijd heeft opgetuigd? Dragen die naar uw mening bij aan het verlenen van goede zorg of worden er vooral andere «doelen» mee gediend? Bent u bereid aan een en ander paal en perk te stellen?
De IGJ heeft geconcludeerd dat Privazorg niet voldoet aan artikel 3 Wkkgz omdat de voorwaarden voor goede zorg niet op orde zijn vanwege gebrek aan goed bestuur en goed toezicht. De wijze waarop de besturing van Privazorg is vormgegeven, leidt tot het risico dat de maatschappelijke doelstelling van Privazorg als zorginstelling niet gewaarborgd is en de centrale positie van de cliënt onvoldoende tot zijn recht komt. Interne toezichthouders, noch externe toezichthouders konden adequaat toezicht houden op het bestuur van en de geldstromen binnen Privazorg. Kortom, bij Privazorg was er sprake van gebrekkig intern toezicht en belangenverstrengeling binnen een organisatie die niet transparant was. Ik werk dan ook aan wetgeving met maatregelen om juist deze zaken te bevorderen; het tegengaan van belangenverstrengeling, een betere positionering van het intern toezicht en het vergroten van transparantie. Met deze maatregelen wil ik zowel het interne toezicht, als het externe toezicht door de IGJ en NZa op deze punten versterken. Wanneer deze zaken geborgd zijn, is het niet nodig om bepaalde ondernemingsrechtelijke constructies te verbieden. Dit zou bovendien gezien de grote verscheidenheid aan ondernemingsvormen lastig te operationaliseren zijn en een grote en onnodige lastendruk voor de sector met zich meebrengen.
Wat vindt u van de rol van de accountant in dezen? Ziet u aanleiding voor overleg met bijvoorbeeld de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA)?
Na het uitbrengen van haar rapport hebben IGJ en NZA contact gezocht met de AFM en zij hebben reeds gesproken met de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) voor overleg. IGJ, NZa en NBA hebben afgesproken het gesprek over kwaliteitsverbetering van accountants in de zorg voort te zetten. Daarnaast heeft de directeur van de NBA in een openbare reactie aangegeven dat accountants het publiek belang dienen en de samenleving mag verwachten dat ze wegblijven van hetgeen daarmee in strijd is. Het is dus ongewenst als accountants – ook in hun adviesrol – medewerking verlenen aan dubieuze constructies. Daarnaast behoort het tot de taak van een controlerend accountant om zich te vergewissen van de integriteit van hun cliënt en gesignaleerde misstanden aan de orde te stellen, aldus de NBA. Ik sluit mij volledig aan bij deze zienswijze.
Heeft u zicht op het aantal zorginstellingen dat, nu zorgkantoren en zorgverzekeraars daar in hun inkoopvoorwaarden eisen aan stellen, net als PrivaZorg actie dient te ondernemen rondom de verhouding eigen werknemers/zzp-ers, teneinde een nieuw contract te krijgen? Zo nee, wilt u dan actie ondernemen om dat inzichtelijk te krijgen? Heeft u er zicht op of alle zorgkantoren en zorgverzekeraars deze eisen stellen? Heeft u zicht op het aantal instellingen dat daar niet aan kan voldoen en wat dat uiteindelijk betekent voor het kunnen ontvangen van zorg door cliënten?
Zorgkantoren hanteren landelijk de richtlijn dat zorgaanbieders tenminste 2/3 van de verwachte gecontracteerde zorg zelf leveren. Zorgkantoren vragen om een bestuursverklaring van alle zorgaanbieders die in aanmerking willen komen voor een contract. Hierin vermelden zorgaanbieders hoeveel onderaannemers/zzp’ers ze inzetten. Zorgkantoren controleren hierop bij inschrijving. In een zeer beperkt aantal zijn afspraken gemaakt dat een zorgaanbieder, zolang deze niet aan de voorwaarden voldoet, geen nieuwe klanten mag aannemen. Daarnaast hebben zorgkantoren overeenkomsten gesloten met zorgboeren/ coöperaties van kleine zorgaanbieders. Dergelijke constructies worden de komende tijd nader bekeken i.v.m. kwaliteit.
In de wijkverpleging zijn er individuele zorgverzekeraars die bij de contractering voorwaarden stellen aan het deel van de zorgverlening dat de zorgaanbieder niet zelf levert, maar uitbesteedt aan bijvoorbeeld een zzp’er.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het vreemd vinden dat, bijvoorbeeld door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), in dezen geen aangifte bij het Openbaar Ministerie is gedaan? Wat zijn daarvoor de overwegingen geweest?
De IGJ heeft het IKZ geïnformeerd over haar bevindingen. De opsporingsdiensten iSZW en FIOD zijn partij bij het IKZ en kunnen onder gezag van het OM bezien of aanknopingspunten aanwezig zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u zich voorstellen dat, bijvoorbeeld naar aanleiding van aanvullend onderzoek, alsnog aangifte wordt gedaan? Vindt u dat dergelijk onderzoek, bijvoorbeeld naar de in 2013 plaatsgevonden herstructurering van PrivaZorg, alsnog moet plaatsvinden? Zo ja, gaat u daartoe opdracht geven?
De IGJ heeft een extern bureau laten kijken naar de bedrijfsvoering van Privazorg. De IGJ heeft naar aanleiding hiervan het advies gekregen dat nader onderzoek naar alle waarschijnlijkheid geen bewijzen op gaat leveren voor strafbare feiten.
Ingevolge artikel 1.2 en 3.1 van het uitvoeringsbesluit WTZi is een winstoogmerk voor thuiszorginstellingen toegestaan. Uitkering van dividend is toegestaan. Een dividenduitkering mag de continuïteit en kwaliteit van zorg niet in gevaar brengen. In de periode na 2013 was dit niet aan de orde. Om die reden heeft de IGJ ook geen nader onderzoek gedaan.
Houdt u er rekening mee dat PrivaZorg zoals gesteld «op omvallen staat»? Bent u bereid proactief (bijvoorbeeld in coördinerende zin) actie te ondernemen, zodat de continuïteit van zorg voor cliënten bij daadwerkelijk omvallen van PrivaZorg gewaarborgd is?
Indien Privazorg failliet zou gaan, rust op zorgverzekeraars en gemeenten een zorgplicht waardoor zij elders voldoende zorg in moeten kopen en moeten bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een aanbieder terecht kan. De IGJ heeft mij op basis van gesprekken met Privazorg laten weten dat er op dit moment geen aanleiding is om te vrezen voor de continuïteit van zorg, noch de continuïteit van Privazorg.
De podcast 'Met 30 jaar zorg-ervaring terug naar school door de wet BIG 2' |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op Podcast De Dag: «Met 30 jaar zorg-ervaring terug naar school door de wet BIG 2»?1 2
Ik betreur het dat er onrust binnen de beroepsgroep is ontstaan en dat er tal van aannames worden gedaan rondom het wetsvoorstel BIG II die niet juist zijn. Ook in de podcast worden aannames gedaan die geen grondslag vinden in het wetsvoorstel. Een concreet voorbeeld dat in de podcast wordt genoemd is dat een verpleegkundige na invoering van het wetsvoorstel geen injectie meer zou mogen plaatsen, maar dat dit alleen nog maar door een regieverpleegkundige zou mogen worden gedaan. Zoals ik eerder heb benadrukt worden er géén taken en bevoegdheden afgenomen van de huidige groep verpleegkundigen. Zo blijft een verpleegkundige, net als nu, functioneel zelfstandig bevoegd om te injecteren. Daar is geen toezicht of tussenkomst van een regieverpleegkundige voor nodig.
Klopt het dat het onderscheid tussen hbo-opgeleide verpleegkundigen, de vernieuwde beroepsprofielen en de nieuwe, beperktere functieomschrijving voor verpleegkundigen afgestudeerd voor 2012 kan leiden tot een lager salaris voor deze groep?
Met een verwijzing naar de beantwoording van vraag 1 merk ik op dat het wetsvoorstel BIG niet beoogt om taken of bevoegdheden van de verpleegkundige af te nemen. Verder merk ik op dat de vaststelling van het salaris een aangelegenheid is tussen werkgever en werknemer. Het Ministerie van VWS is daar geen partij in.
Gaat de overgangsregeling voor de mbo- en inservice-opgeleide verpleegkundigen (Wet BIG-II) over het maken van een kwaliteitsslag of is het een bezuinigingsmaatregel?
De wens vanuit de beroepsgroep om een onderscheid te maken tussen de mbo- en de hbo-opgeleide verpleegkundige is ingegeven vanuit het oogpunt van kwaliteit van zorg. Partijen hebben mij gevraagd dit onderscheid via de wet te regelen, omdat het hen niet lukte deze discussie de afgelopen 40 jaar te beslechten. De beroepsgroep wil met dit onderscheid verpleegkundigen beter inzetten op taken waarin ze deskundig zijn en waarvoor ze zijn opgeleid. Dit zou – naast het verhogen van kwaliteit – bij moeten dragen aan het verhogen van het werkplezier. Van een bezuinigingsmaatregel is derhalve geen sprake.
Welke doelen van het hoofdlijnenakkoord zullen worden gehaald en hoeveel geld zal er bespaard worden met de invoering van de Wet BIG-II?
Het huidige wetsvoorstel BIG-II is geen onderdeel van het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg 2019–2022. Verder verwijs ik u graag naar de beantwoording van vraag 3.
Klopt het dat ruim 80% van de ruim 180.000 verpleegkundigen in Nederland niet aan het hbo is afgestudeerd na 2012 en deze groep dus de negatieve gevolgen van deze wet zal ondervinden?
De schatting is dat ongeveer 20.000 verpleegkundigen in het BIG-register geregistreerd staan die na 2012 zijn afgestudeerd aan de Hbo-opleiding verpleegkunde. De conclusie dat de andere verpleegkundigen dus de negatieve gevolgen zal ondervinden, deel ik niet. Zoals ik kenbaar heb gemaakt bij de beantwoording van vraag 1 worden er met het wetsvoorstel beslist geen taken of bevoegdheden afgenomen.
Deelt u de mening dat de kans groot is dat deze wet de kwaliteit van de zorg niet ten goede zal komen, aangezien veel verpleegkundigen taken niet meer mogen uitvoeren waar zij dat eerst nog wel mochten en de kans groot is dat veel ervaring en kennis in de sector verloren gaat?
Uiteraard is het altijd de bedoeling dat wij werken aan de verbetering van de kwaliteit van de zorg, daar spannen wij ons dagelijks voor in. Verder verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 1, waar uiteen wordt gezet dat het huidige wetsvoorstel BIG II niet is gemaakt om taken en bevoegdheden af te nemen van de verpleegkundigen.
Bent u bereid dit voorstel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder kenbaar heb gemaakt is het wetsvoorstel op verzoek van en na veel overleg met onder andere vertegenwoordigers van de beroepsgroep, werkgevers en werknemers tot stand gekomen. Strikt genomen hoeft het onderscheid niet in de wet te worden opgenomen. De beroepsgroep en sociale partners kunnen dit zelf ook in CAO’s of kwaliteitsstandaarden regelen. Zij hebben mij gevraagd het onderscheid via de wet te regelen, omdat het partijen niet lukte deze discussie de afgelopen 40 jaar te beslechten. Gelet op alle recente ontwikkelingen zie ik het huidige wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in deze vorm niet vliegen. Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan zal daarom verkennen welk draagvlak er is en welke andere opties – zoals CAO’s of kwaliteitsstandaarden – er zijn om functiedifferentiatie te bewerkstelligen. Wat mij betreft staan alle opties open.
Het bericht dat de oud-bestuurders van PrivaZorg ruim 14 miljoen zorggeld uit de zorginstelling hebben gesluisd |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek van Follow the Money en Trouw waaruit blijkt dat oud-bestuurders van PrivaZorg ruim 14 miljoen euro zorggeld uit de zorginstelling hebben gehaald?1
Bij Privazorg is een complexe structuur aan bv’s en stichtingen gecreëerd. Interne en externe toezichthouders hadden geen zicht meer op de geldstromen binnen de organisatie. Door het gebrek aan intern toezicht, mogelijke belangenverstrengeling en een intransparante organisatie is het maar zeer de vraag of zakelijke belangen van individuen te verenigen zijn met het belang van de zorgorganisatie als geheel en met de maatschappelijk belangen van de zorg. Het is dan ook goed dat de IGJ en de rechter dit jaar vooralsnog hebben voorkomen dat er nog eens 12 miljoen euro aan een dochtermaatschappij is onttrokken. De IGJ heeft dit voorjaar een uitgebreid rapport uitgebracht over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–20192. De IGJ concludeert daarin dat het niet heeft kunnen vaststellen of met de herstructurering in 2013 middelen oneigenlijk aan de zorg zijn onttrokken. Privazorg levert namelijk ook kraamzorg en thuiszorg, waarop geen winstuitkeringsverbod rust. Daarmee is echter niet gezegd dat dit soort gedrag wenselijk is. Excessen zoals in deze casus leiden niet tot een doelmatige besteding van zorggeld en zijn daarmee onwenselijk. Ik werk dan ook aan wetgeving met maatregelen om het interne en externe toezicht op integere en professionele bedrijfsvoering te versterken en om voorwaarden te stellen aan dividenduitkering in de extramurale zorg. Voor het einde van het jaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de verdere invulling van deze wetgeving.
Kloppen de beweringen van de onderzoekers naar uw mening? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De onderzoekers hebben een zeer grondige analyse gemaakt van hetgeen zich binnen Privazorg door de jaren heen heeft afgespeeld. Over de wenselijkheid van het gedrag binnen Privazorg heb ik mij in het antwoord op vraag 1 uitgelaten. Over de stelling dat de overheid wist van de financiële misstanden en niets deed, merk ik het volgende op.
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en heeft een uitgebreid rapport gepubliceerd over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–2019. In 2013 heeft de IGJ onderzoek gedaan naar aanleiding van signalen met betrekking tot de kwaliteit van zorg. Dit heeft ertoe geleid dat in 2015, vanwege zorgen over de kwaliteit van zorg, verscherpt toezicht is ingesteld bij drie steunpunten van Privazorg. In 2015 ontving de IGJ ook signalen over de wijze waarop Privazorg is georganiseerd. Destijds had de IGJ in haar toezicht nog minder aandacht voor governance en bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
In 2018–2019 heeft de IGJ samen met de NZa naar aanleiding van een melding onderzoek gedaan naar Privazorg. In dit onderzoek stond de naleving van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (wkkgz), de Governancecode Zorg en de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) centraal en lag de focus op de governance en bedrijfsvoering. De IGJ heeft het eerder ingestelde verscherpt toezicht, dat was ingesteld vanwege bestuurlijke onrust bij Privazorg, aangevuld met de bevindingen uit dit onderzoek.
De IGJ en de NZa hebben eerder aangegeven dat ze nog onvoldoende bevoegdheden hebben om onderzoek te doen naar integere en professionele bedrijfsvoering, belangenverstrengeling, wegsluizen van zorggelden en het optuigen van complexe ondoelmatige bedrijfsstructuren.3 In mijn brief van 9 juli 20194 aan Uw Kamer heb ik u geïnformeerd over mijn werkzaamheden met betrekking tot het opstellen van wettelijke normen op het gebied van de transparante, integere en professionele bedrijfsvoering. Daarnaast spannen de toezichthouders zich maximaal in om problematiek op het gebied van de integere en professionele bedrijfsvoering bespreekbaar te maken, en ongewenste situaties te onderzoeken en adresseren. Daartoe hebben zij in 2018 een gezamenlijk programma Toezicht op integere bedrijfsvoering opgericht en werken zij intensief samen in verschillende dossiers.
Als u dit niet zeker weet, bent u dan bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dit tot op de bodem te laten uitzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het geld dat ten onrechte uit de zorg is weggesluisd worden teruggehaald?
De IGJ en de NZa hebben, binnen de huidige wettelijke kaders, geen onrechtmatigheden of fraude kunnen vaststellen. Ook het CIBG, dat toezicht houdt op de Wet Normering Topinkomens (WNT), heeft na onderzoek niet kunnen vaststellen dat bezoldigingen binnen de Wtzi-toegelaten instellingen in strijd waren met de WNT. Het terugvorderen van geld is dan ook niet aan de orde.
Vindt u dat de IGJ zich actiever had moeten opstellen omtrent PrivaZorg, die met haar bijzondere structuur van besloten vennootschappen (bv’s) en personeel dat grotendeels als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) werkzaam was, en gezien de IGJ al vanaf 2013 signalen ontving dat de zorg kwalitatief niet op orde was en er sprake was van een niet goed inzichtelijke organisatiestructuur, dubbelfuncties, (de schijn van) belangenverstrengeling van privébelangen en zakelijke belangen en het niet voldoen aan de eisen van de governancecode? Hadden niet alle alarmbellen af moeten gaan?2
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat vindt u van het volgende oordeel van de cliëntenraad: «De cliëntenraad stelt zich op het standpunt dat «de structuur van de bestuurslagen niet inzichtelijk is, de bestuurders van de zorgvennootschappen te gemakkelijk kunnen worden overruled door bestuurders van de zich daarboven bevindende stichting Gustos Laetus die niet primair de belangen van de zorgvennootschappen en de door de zorgvennootschappen geboden zorg tot doel hebben althans lijken te hebben, de scope van de CR over een aantal zorgvennootschappen veel te beperkt is en verder geen helder beeld bestaat over de geldstromen van zorgvennootschappen, andere vennootschappen en de zich daarboven bevindende stichting Gustos Laetus. Dit geldt temeer, nu het sinds eind 2017 statutair mogelijk is dividenduitkeringen te doen vanuit zorgvennootschappen naar genoemde stichting»?
De conclusies van de IGJ onderschrijven het oordeel van de cliëntenraad. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Wat gaat de IGJ nu doen met hetgeen nu bekend is geworden?
De IGJ heeft in april 2019 Privazorg onder verscherpt toezicht geplaatst. Privazorg heeft opdracht gekregen om de statuten in lijn te brengen met de Governancecode Zorg. Dit betekent dat inspraak en tegenspraak moet worden georganiseerd. Dit heeft onder andere betrekking op inspraak vanuit de cliëntenraad.
Wordt het onderzoek naar de financiële handel en wandel van PrivaZorg nog uitgebreid nu de IGJ zelf constateert dat zij niet heeft niet kunnen vaststellen of met de herstructurering in 2013 al dan niet middelen oneigenlijk aan de zorg zijn onttrokken en volgens de governancecode 2010 is gehandeld, waarbij de IGJ aangeeft dat de besluitvormingsprocedure rondom de herstructurering 2013 niet door de inspectie nader onderzocht is?
Ingevolge artikel 1.2 en 3.1 van het uitvoeringsbesluit WTZi is een winstoogmerk voor thuiszorginstellingen toegestaan. Uitkering van dividend is toegestaan. Een dividenduitkering mag de continuïteit en kwaliteit van zorg niet in gevaar brengen.
De IGJ heeft een extern bureau laten kijken naar de bedrijfsvoering van Privazorg. De IGJ heeft naar aanleiding hiervan het advies gekregen dat nader onderzoek naar alle waarschijnlijkheid geen bewijzen op gaat leveren voor strafbare feiten.
Gaat er na 1 september 2019 nog een dividenduitkering plaatsvinden aangezien de voorzieningenrechter slechts een verbod op dividenduitkering heeft uitgesproken tot 1 september 2019?
De Ondernemingskamer heeft een verbod op dividenduitkering opgelegd tot 1 september 2019. Op voordracht van de Ondernemingskamer zijn drie nieuwe bestuurders aangesteld. De IGJ heeft in het verscherpt toezicht geëist dat de statuten en reglementen moeten voldoen aan de Governancecode Zorg. Onderdeel hiervan is dat voorafgaand aan dividenduitkering zorgvuldige besluitvorming dient plaats te vinden. De leden van het voormalige bestuur zijn niet meer betrokken bij Privazorg.
Wordt het Openbaar Ministerie nog ingeschakeld om te kijken of er niet frauduleus is gehandeld?
De IGJ heeft het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) geïnformeerd over haar bevindingen. De opsporingsdiensten iSZW en FIOD zijn partij bij het IKZ en kunnen onder gezag van het OM bezien of aanknopingspunten aanwezig zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Belastingdienst die al in 2007 constateerde dat zorggeld als achterstallig loon, management fees en pensioenbetalingen naar de eigenaren/bestuurders stroomde, maar daarop geen verdere actie heeft ondernomen en dit ook niet heeft gemeld bij de toenmalig Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingegaan op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst is belast met de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving. Vanuit deze taak wordt toezicht gehouden op de naleving van fiscale regels. Voor de Belastingdienst is van belang dat deze gelden op een juiste wijze in de fiscale heffing worden betrokken en dat verschuldigde belasting wordt betaald.
In 2007 was het enkel mogelijk om een fiscaal delict met inachtneming van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (hierna: ATV-richtlijnen6) aan te melden voor het zogenoemde tripartiete overleg7. Hiertoe is in de regel geen aanleiding bij betalingen die als salarissen en beloningen zijn aangegeven, aangezien het niet aan de Belastingdienst is om te oordelen over de hoogte van de beloningen aan bestuurders van zorgorganisaties.
Als partner binnen het IKZ wisselt de Belastingdienst bij de uitvoering van zijn fiscale taken en binnen de kaders van wet- en regelgeving signalen uit die het toezicht op het zorgdomein raken en waarbij tevens een vermoeden van onrechtmatigheid bestaat. De IGJ maakt ook onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Het IKZ bestaat sinds 1 november 2016. Het uitwisselen van gegevens via het IKZ stuit nu nog op enkele knelpunten. Er zijn niet altijd wettelijke grondslagen aanwezig om onderling gegevens te mogen verstrekken, waardoor (informatie-)achterstand op frauderende partijen in stand blijft. Met het wetsvoorstel Wbsrz (Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) wordt gegevensuitwisseling via het IKZ verder verbeterd door het IKZ een eigen wettelijke taak en grondslag te geven. Het streven is dit wetvoorstel begin 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden.
Had de Belastingdienst zich niet actiever moeten opstellen bij deze constateringen waar toch tenminste het vermoeden uit ontstaat dat zorggelden onterecht worden aangewend voor privégunsten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat doet de Belastingdienst nu met dergelijke signalen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van het gegeven dat een gerenommeerd consultancybureau meewerkt aan dergelijke constructies?
Accountants en accountantsorganisaties hebben een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid wordt weerspiegeld in strenge eisen die voortvloeien uit de wet en uit regels van de beroepsgroep. Het oordeel of in dit geval daadwerkelijk in strijd is gehandeld met de wet of met regels van de beroepsgroep, is niet aan ondergetekende. De directeur van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft in een openbare reactie aangegeven dat accountants het publiek belang dienen en de samenleving mag verwachten dat ze wegblijven van hetgeen daarmee in strijd is. Het is dus ongewenst als accountants – ook in hun adviesrol – medewerking verlenen aan dubieuze constructies. Daarnaast behoort het tot de taak van een controlerend accountant om zich te vergewissen van de integriteit van hun cliënt en gesignaleerde misstanden aan de orde te stellen, aldus de NBA. De NBA wil dat er nader onderzoek wordt gedaan naar de rol van de betreffende accountant bij de financiële misstanden rondom zorgorganisatie Privazorg.
Bij hoeveel andere zorginstellingen denken consultants mee over een bedrijfsstructuur waarmee zoveel mogelijk geld uit de zorg kan worden getrokken?
Het is mijns inziens niet mogelijk, ook niet met nader onderzoek, met zekerheid te zeggen bij hoeveel andere zorginstellingen consultants meedenken over een bedrijfsstructuur waarmee zoveel mogelijk geld uit de zorg kan worden getrokken. Zelfs wanneer dit niet veel voorkomt, acht ik het van belang dat dit onwenselijke gedrag aan banden wordt gelegd. Daarom werk ik aan maatregelen om integere en professionele bedrijfsvoering te bevorderen, om de WNT uit te breiden en om randvoorwaarden aan dividenduitkering in de extramurale zorg te stellen.
Als u daar geen zicht op heeft, wilt u dan daar onderzoek naar doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Het lager vaststellen van de maximumprijzen voor ggz-zorg door de Nederlandse Zorgautoriteit |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over de lagere maximumtarieven die voor 2020 zijn vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), zijnde 0,7% voor specialistische ggz, 3,4% voor verblijf en 1% voor basis-ggz-zorg?1
Ik ben van mening dat de vastgestelde maximumtarieven voor 2020 zijn gebaseerd op een zorgvuldig uitgevoerd kostenonderzoek. Als zelfstandig bestuursorgaan is de NZa wettelijk belast met het vaststellen van tarieven en prestaties op het terrein van de Nederlandse gezondheidszorg. Wanneer deze zorg onder tariefregulering op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg valt, moet de NZa tarieven vaststellen die redelijkerwijs kostendekkend zijn en waarmee zorgaanbieders in staat zijn om goede zorg te verlenen. Voor de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (ggz) en voor de generalistische basis-ggz stelt de NZa maximumtarieven vast. De NZa heeft de maximumtarieven voor 2020 vastgesteld naar aanleiding van een zeer uitgebreid kostenonderzoek. Bij dit kostenonderzoek heeft de NZa uitvoerig zorgaanbieders en zorgverzekeraars geconsulteerd.
Gaat dit ertoe leiden dat zorgverzekeraars gemiddeld lagere tarieven zullen afspreken dan de huidige geldende tarieven? Zo ja, om hoeveel geld zou het dan landelijk gaan voor de afzonderlijke drie sectoren als wel voor de gehele sector?
Een verlaging van de maximumtarieven leidt niet automatisch tot een verlaging van de vergoeding die zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspreken. Navraag bij de NZa leert dat de nieuwe maximumtarieven gemiddeld boven het vergoedingsniveau uit de praktijk liggen.
De NZa laat weten dat het bij 100% van de zorgaanbieders in de gespecialiseerde ggz en bij 99% van de zorgaanbieders in de generalistische basis-ggz binnen de ruimte van de nieuwe maximumtarieven mogelijk is om – bij een gelijk zorgvolume en gelijke casemix – dezelfde of een hogere omzet te behalen als in 2018.
Daarnaast blijft in de ggz de mogelijkheid bestaan om – als daarover een afspraak met de zorgverzekeraar bestaat – tot 10% hogere tarieven in rekening te brengen dan het maximumtarief. Het maximumtarief plus deze bandbreedte van 10% wordt het «max-maxtarief» genoemd.
Bent u niet bang dat door de lagere tarieven de kwaliteit en continuïteit van de ggz-zorg onder druk komt te staan en meer ggz-instellingen in de financiële problemen zullen komen in ogenschouw nemende het onderzoeksrapport van KPMG waarin geconstateerd wordt dat met name grotere ggz-instellingen die integrale ggz-zorg leveren de uitgaven sneller zien stijgen dan de inkomsten?2
Gelet op mijn antwoord op de vorige twee vragen ben ik daar niet bang voor.
Bent u het eens met de mening van de heer Stephan Valk, bestuursvoorzitter van de Parnassia Groep en bestuurslid van GGZ Nederland, die stelt dat de NZa wel goed onderzoek heeft gedaan maar uitgaat van de feitelijke uitgaven en niet van gewenste bezettingsnormen? Moet bij de berekeningen niet de gewenste bezettingsnorm het uitgangspunt zijn net zoals bij de verpleeghuizen is gedaan?3
Ik ben het met de heer Valk eens dat de NZa goed onderzoek heeft gedaan (zie mijn antwoord op vraag 1).
De NZa heeft in het kostprijsonderzoek onderzocht wat de feitelijke kosten zijn van het personeel dat instellingen inzetten bij de verschillende categorieën verblijfsdagen die zij kunnen declareren. De vergelijking met de verpleeghuiszorg gaat niet op. Er is in de ggz geen kwaliteitsnorm die bij verblijf in een ggz-instelling aangeeft hoeveel personeel bij een bepaalde zorgvraag moet worden ingezet. Aan de stappen die de NZa zet in de verpleeghuiszorg ligt een kwaliteitskader ten grondslag. Voor de ggz zijn de afgelopen jaren – in lijn met bestuurlijke afspraken hierover – wel diverse kwaliteitsstandaarden ontwikkeld en gedeponeerd in het Register van het Zorginstituut. Deze bevatten echter geen kwantitatieve norm voor de inzet van personeel bij een bepaalde zorgvraag bij verblijf in een ggz-instelling.
Welke categorie verblijfsdag (en dus ook welk tarief) ggz-instellingen kunnen declareren, wordt volgens de NZa-regels overigens voor een belangrijk deel bepaald door de feitelijke personeelsinzet die nodig is. Als vanwege de zorgvraag van de cliënt een hogere personeelsinzet nodig is die in een hogere bandbreedte valt (in termen van fte), kan in principe een hoger tarief gedeclareerd worden. Daarnaast biedt het eerder genoemde max-maxtarief de ruimte om op lokaal niveau afspraken te maken over een hogere vergoeding voor een hogere inzet van personeel.
De tarief- en prestatieregulering van de NZa blokkeert dus niet dat er een passende vergoeding voor de inzet van ggz-personeel wordt afgesproken.
Leiden de nieuwe tarieven niet tot een minimale bezettingsnorm hetgeen ongewenst is voor zowel de kwaliteit als de veiligheid van patiënt en personeel in de wetenschap dat er in 2017 een onderschrijding op het ggz-budget was van € 300 miljoen?4
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de heer Valk een punt als hij stelt dat sinds 2017 er weer het nodige is veranderd waarbij het opvallend is dat de kosten voor beveiliging van de klinieken juist fors zijn gestegen, mogelijk doordat de gemiddelde zorgzwaarte voor ggz-patiënten is toegenomen door de versnelde afbouw van de intramurale capaciteit met 30%?
Het klopt dat de gemiddelde zorgzwaarte van ggz-cliënten die in een instelling verblijven door de jaren heen is toegenomen als gevolg van de ambulantisering. De Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige GGZ 2018 van het Trimbos-instituut (Kamerstuk 25 424, nr. 433) laat zien dat tussen 2013 en 2017 het aandeel van plaatsen met een intensievere verzorgingsgraad in het totaal aantal plaatsen elk jaar toenam (van 48 procent naar 63 procent over de hele periode). Het is mogelijk dat die toename zich tussen 2017 en nu heeft voortgezet. Eind 2019 zal ik de Monitor Ambulantisering ontvangen die de gegevens over 2018 laat zien.
Als voor verblijfscliënten gemiddeld een zwaardere verzorging en/of beveiliging nodig is, kunnen instellingen voor die cliënten een gemiddeld zwaarder zorgproduct met een hoger tarief declareren. Met de nieuwe maximumtarieven blijft dat mogelijk.
De NZa heeft ook de kosten van personeel dat niet in loondienst is (PNIL) meegenomen in de kostprijzen waarop de tarieven zijn gebaseerd. Zorgaanbieders hebben aangeleverd hoeveel uren per week elke betreffende persoon werkte voor de zorgaanbieder en wat de kosten hiervan waren. Voor externe inhuur zijn dit de gefactureerde kosten voor de werkzaamheden uitgevoerd in 2017.
Naast dat deze kosten zijn meegenomen in de opbouw van de tarieven, blijkt uit onderzoek dat Sira Consulting in samenwerking met Capgemini Invent in opdracht van de NZa heeft uitgevoerd, dat de gemiddelde kostprijzen van aanbieders met meer dan 10% PNIL nagenoeg gelijk zijn aan de kostprijzen van aanbieders met minder dan 10% PNIL (zie: «Kostprijsonderzoek geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg 2020», https://puc.overheid.nl/nza/doc/PUC_285678_22/1/). Hoewel de kosten van PNIL volgens Sira Consulting regelmatig als hoog worden ervaren, zijn er geen significante verschillen gevonden tussen de kostprijzen. Een verklaring die Sira Consulting hiervoor noemt is dat de ggz-aanbieder voor PNIL geen rekening hoeft te houden met zaken als vakanties, opleidingen en ziekte. Een andere verklaring is gelegen in de verschillende manieren waarop organisaties omgaan met de inhuur van PNIL. Zeker wanneer door uitval van vast personeel op korte termijn vervanging moet worden geregeld, zijn de kosten van PNIL duidelijk hoger dan de kosten van het personeel dat in loondienst is. Er zijn echter ook organisaties die werken met een vaste groep van zelfstandigen waarmee prijsafspraken worden gemaakt. De kosten van deze wijze van inhuur zijn volgens Sira Consulting niet hoger dan van het personeel in loondienst.
Is het niet reëel deze kosten te verdisconteren in de tarieven alsmede ook de extra inhuur van flexibel personeel door de personeelstekorten in de ggz, kosten van flexibel personeel die niet duidelijk zijn verankerd in het hoofdlijnenakkoord waarbij alleen harde afspraken zijn gemaakt over personeel in loondienst?5
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de oproep van de NZa aan de zorgverzekeraars om niet tot sectorbrede generieke kortingen op de ggz-tarieven over te gaan? Is dit niet een aanwijzing dat de maximumtarieven op het scherpst van de snede zijn vastgesteld?6
Ik zie in de oproep van de NZa geen aanwijzing dat de tarieven op het scherpst van de snede zijn vastgesteld. De NZa laat weten met het toepassen van sectorbrede of generieke afslagen door zorgverzekeraars te bedoelen dat het in het verleden gebruikelijk was om standaard lager dan de maximumtarieven te contracteren voor de hele sector. Daarbij werd dan niet of te weinig gekeken naar de context van een zorgaanbieder of een groep van zorgaanbieders. De NZa roept op om deze context weldegelijk mee te nemen in de onderhandelingen.
Het vergoeden van stamceltherapie bij MS-patiënten |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het standpunt van de Nederlandse Vereniging van Neurologie dat stamceltherapie (autologe hematologische stamceltherapie, aHSCT) voor een bepaalde groep jonge MS-patiënten van waarde zou kunnen zijn om de progressie van de ziekte te stoppen en dat verder onderzoek via een goed gerandomiseerde studie, waarbij effectiviteit en veiligheid van aHSCT vergeleken wordt met tweedelijnsmiddelen, wenselijk zou zijn?1
De neurologen hebben de expertise in huis om te oordelen naar welke behandelingen zij onderzoek willen doen. Naar ik begrijp zien zij dat er mogelijk meerwaarde kan zijn voor een bepaalde groep jonge MS-patiënten door aHSCT te vergelijken met tweedelijnsmiddelen. Daarom zouden zij hier onderzoek naar willen doen. Ik kan me dat goed voorstellen.
Bent u bereid om voorwaardelijke toegang te bieden tot stamceltherapie aan patiënten die niet kunnen wachten op de resultaten van een meerjarig onderzoek omdat zij dusdanig hard achteruitgaan, terwijl bekend is dat zij baat zullen hebben bij de behandeling? Kunt u uw antwoord uitgebreid motiveren?2
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 19 juni 20183 zijn er verschillende voorzieningen waarmee vanuit de overheid financiering voor dergelijke onderzoekstrajecten beschikbaar wordt gesteld. Ik heb daarbij ook de opvolger van het instrument Voorwaardelijke Toelating genoemd, de subsidieregeling Veelbelovende Zorg Sneller bij de Patiënt, omdat voor Voorwaardelijke Toelating vanaf 1 januari 2019 geen nieuwe onderzoeksvoorstellen meer kunnen worden ingediend. Het staat de onderzoekers vrij om te verkennen of zij hun voorstel voor dit onderzoek in kunnen dienen voor bovenstaande subsidieregeling of voor een van de andere regelingen.
Hoe is de situatie als mensen in het buitenland zijn geholpen met aHSCT, wordt dan de nazorg in Nederland wel vergoed door de zorgverzekeraar? Bestaat hiervoor niet een zorgplicht? Maken de verzekeraars en/of ziekenhuizen hierin onderscheid?3
Op dit moment hebben de onderzoekers nog niet kunnen vaststellen of de behandeling aHSCT effectieve zorg is en om die reden wordt deze behandeling op dit moment niet vergoed uit het basispakket. Indien gedoeld wordt op nazorg die onderdeel uitmaakt van de behandeling aHSCT dan wordt die nazorg ook niet vergoed, omdat het een integraal onderdeel is van die behandeling. De zorgplicht van verzekeraars ziet alleen op alle zorg uit het basispakket. In principe zouden zorgverzekeraars of ziekenhuizen hier dan ook geen onderscheid in moeten maken. Indien een verzekerde die aHSCT heeft ondergaan acute zorg nodig heeft, bijvoorbeeld vanwege complicaties, dan wordt deze zorg uiteraard wel vergoed vanuit basispakket.
De uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse Zorgautoriteit dat een 0% groei van de ziekenhuiszorg in 2022 onrealistisch is |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat een 0% groei van de ziekenhuiszorg in 2022 «een nobel maar niet realistisch streven» is?1
Ik waardeer het zeer dat de NZa de ontwikkeling van de kosten in de zorgsector kritisch volgt, dat is ook haar taak. Met elkaar staan we voor de uitdaging om de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden in Nederland. Dat is waarom ik met het veld bestuurlijke akkoorden heb gesloten. De inhoudelijke en financiële afspraken in de verschillende sectoren staan niet op zichzelf. De partijen in alle vijf de akkoorden hebben zich gecommitteerd aan de gewenste ontwikkeling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek en de bijbehorende financiële afspraken.
We willen zorg waarin de mens centraal staat en dat vraagt om een andere organisatie van zorg en ondersteuning. Zo kan een ziekenhuisbezoek soms voorkomen worden door preventie en tijdige signalering van problemen in de eerstelijnszorg. Daarbij hoeft niet elk ziekenhuis alle zorg aan te kunnen bieden en kunnen nieuwere en innovatievere vormen van zorgverlening zorg vervangen, ook door slimme zorg thuis. Deze beweging van duurdere specialistische zorg naar goedkopere zorg dicht bij huis is geen gemakkelijke beweging, maar met het bestuurlijke akkoord medisch-specialistische zorg (msz) 2019–2022 verwacht ik dat dit nu wel echt op gang komt.
Ik heb er vertrouwen in dat dit akkoord ervoor zorgt dat we dit als partijen gezamenlijk oppakken en dat er in regio’s afspraken worden gemaakt in de contractering, binnen het financiële plaatje dat er nu ligt. Daarbij vind ik dat we onze ogen niet kunnen sluiten voor de potentiële kostenstijgingen in de zorg. Het is daarmee niet een nobel, maar een noodzakelijk streven. Het is goed dat we in de akkoorden daar in overleg met elkaar afspraken over hebben gemaakt.
Vindt u de 0% groei ook niet onrealistisch bij nadere beschouwing nu er steeds meer patiëntenstop komen? Bent u niet bang dat als de 0% groei wordt volgehouden in 2022 dat dit ten koste gaat van de bereikbaarheid en kwaliteit van de ziekenhuiszorg?2
Met mijn brief op 12 juli heb ik uw Kamer mijn visie op het medisch zorglandschap gegeven3. Hierin schrijf ik dat ik het belangrijk vind dat de continuïteit van zowel de electieve als de acute zorg te allen tijde geborgd is en dat daarbij de toegankelijkheid en de kwaliteit van die zorg gegarandeerd is. Juist met de
uitvoering van de akkoorden werken de partijen hieraan om dit mogelijk te (blijven) maken. Dit lukt alleen in gezamenlijkheid. Ik houd mij daarom, net als de andere ondertekenaars van het bestuurlijke akkoord msz, aan de afspraken hierin.
Wat is uw oordeel over de mening van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat met betrekking tot de budgetafspraken «de jas te krap is» voor 2022? Wat vindt u van zijn mening dat een aantal zaken bij elkaar komen die moeten leiden tot een grotere groei zoals de groeiende zorgvraag door vergrijzing, het schreeuwend tekort aan zorgpersoneel, noodzakelijke ICT-investeringen, dure innovaties en het verduurzamen van ziekenhuisgebouwen?3
De NVZ en de ziekenhuizen zijn samen met mij en de andere partijen, een belangrijke uitdaging aangegaan met het tekenen van het bestuurlijk akkoord MSZ 2019–2022. Dat waardeer ik zeer. De transitie in de zorg is een hele opgave die van alle betrokken partijen tijd en aandacht vragen. Zo ook van de ziekenhuizen, ook zij hebben zich gecommitteerd aan de afspraken die we hierover met elkaar hebben gemaakt. David Jongen, vicevoorzitter van de NVZ, stelt recent in Zorgvisie5 dat er nog veel moet gebeuren, maar dat de afspraken uit het akkoord wel degelijk haalbaar zijn.
Zaken als de groeiende zorgvraag door onder andere vergrijzing en het tekort aan zorgpersoneel zorgen er juist voor dat de transformatie naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek nog urgenter is. Ik begrijp dat in sommige gevallen eerst investeringen nodig zijn om de transformatie naar een hoger niveau te kunnen tillen. Voor de medisch specialistische zorg bieden transformatiegelden (eenmalig € 425 miljoen voor de looptijd 2019 – 2022) ziekenhuizen extra financiële ruimte om zorg anders te organiseren. Dat heeft ook effect op het werken in de zorg. Denk bijvoorbeeld aan de deelname, op verschillende plekken in Nederland, van medisch specialisten aan het spreekuur van huisartsen. Hiermee kunnen patiënten meteen geholpen worden, wat veel tijd scheelt voor patiënt en zorgverleners. Via het VIPP-programma (Versnellingsprogramma informatie-uitwisseling patiënt en professional) stel ik financiële middelen beschikbaar om zorgaanbieders te ondersteunen in het digitaal uitwisselen van gegevens.
Kunt u garanderen dat de 0% groei in 2022 niet zal leiden tot een groei van de wachtlijsten in de ziekenhuiszorg en een daling van de kwaliteit van de geboden zorg? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo neen, wilt u dan bij de komende VWS-begroting komen met een realistisch budget voor de ziekenhuiszorg voor de toekomst waarbij de kwaliteit en toegankelijkheid worden gewaarborgd?
De toezichthouders houden de kwaliteit van zorg nauwlettend in de gaten. Dit geldt ook voor wachtlijsten en het effect daarvan in de ziekenhuiszorg. Met het anders organiseren van ziekenhuiszorg waarbij het functioneren van mensen voorop staat, willen we de kwaliteit van zorg juist verbeteren. Zorg voorkomen, verplaatsen en vervangen, zoals we met de Juiste Zorg op de Juiste Plek beogen, zal daarbij ook een positieve impact hebben op de wachtlijsten in de medisch-specialistische zorg.
De opkomst van zorgbeveiligers en het hardnekkige fenomeen separatie in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de opkomst van «zorgbeveiligers» in de ggz?1
Het is gangbaar dat instellingen ondersteunende functionarissen inzetten voor bepaalde taken in het zorgproces. Wat ik zie is dat door de druk op het personeelsbestand en het feit dat door de ambulantisering in de GGZ de problematiek van de populatie van patiënten die in de kliniek verblijven zwaarder2 wordt. Instellingen zoeken naar andere vormen van begeleiding. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om te zorgen voor goede scholing, adequate toedeling van taken en aansturing. De inzet van een beveiliger kan een noodzakelijke aanvulling zijn op de verpleegkundige begeleiding, maar kan deze niet vervangen. De zorgbeveiligers kunnen het werken voor het zorgpersoneel verlichten en bijdragen aan minder stressvolle momenten op een afdeling, waardoor het zorgpersoneel beter zijn werk kan doen.
Welke ggz-instellingen maken op dit moment gebruik van beveiligers?
GGZNL heeft mij laten weten dat hierover geen gegevens beschikbaar zijn.
Wat is de groei in omzet van beveiligingsbedrijven dankzij de grotere vraag vanuit de ggz?
GGZNL heeft mij laten weten dat hierover geen cijfers beschikbaar zijn.
Hoeveel zijn ggz-instellingen op jaarbasis kwijt aan het inhuren van beveiligers?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. Vanwege het ontbreken van cijfers is geen inzicht te geven in de omvang van de kosten van inhuur van beveiligers per instelling per jaar.
Bent u van mening dat beveiligers thuishoren in de ggz en zo ja, wat zou hun taakomschrijving moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Het is steeds gebruikelijker dat zorginstellingen ondersteunende functionarissen inzetten voor bepaalde (deel)taken in het zorgproces. De zorgaanbieder is hierbij verantwoordelijk voor onder andere scholing, adequate toedeling van taken en aansturing. Zorgbeveiligers kunnen bijdragen aan het veiliger maken van de afdeling voor medewerkers en patiënten. Zorgbeveiligers kunnen uiteraard niet de zorgprofessionals vervangen, maar werken nauw met hen samen om incidenten en insluiting te voorkomen. Belangrijk is dat de zorgbeveiligers enige kennis van het zorgveld hebben, hart voor de patiënten hebben en getraind worden in de (de-escalatie) methodieken die de teams gebruiken.
Bent u van mening dat zorgbeveiligers op dit moment werk doen waarvoor zij niet zijn opgeleid en/of dat zij op de stoel van de verpleegkundige gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het fenomeen zorgbeveiliging op dit moment een lappendeken is bij gebrek aan landelijke eisen?
Ik deel uw mening niet. De aanwezigheid van zorgbeveiligers kan een noodzakelijke aanvulling zijn op de verpleegkundige begeleiding en kan het inroepen van de politie bij incidenten verminderen, wat kan leiden tot minder toepassing van geweld bij oplossing van incidenten. Maar het is een aanvulling, het kan geen vervanging zijn. De kwaliteit van zorg moet gewaarborgd blijven en er moet zijn voldaan aan de voorwaarden zoals ik in mijn antwoord van vraag 5 heb verwoord.
De inzet van zorgbeveiligers is maatwerk, een zorginstelling zal per locatie moeten kunnen bepalen wanneer en waar zorgbeveiligers een waardevolle aanvulling op de zorgverleners zijn.
In dit verband kan ik u nog melden dat de politie momenteel met GGZ Nederland werkt aan een handreiking rond het optreden van de politie bij geweld in GGZ-instellingen. De politie vindt de inzet van zorgbeveiligers een positieve ontwikkeling. De verwachting is dat hierdoor minder inzet van de politie nodig is. Wel ziet de politie een grote diversiteit als het gaat om beschikbaarheid. Hierover spreken de politie en GGZ Nederland met elkaar.
Bent u bereid om landelijke kwaliteitseisen en/of of diploma-eisen te ontwikkelen voor beveiligers werkzaam in de ggz? Zo nee, waarom niet?
Het stellen van kwaliteitseisen aan zorgbeveiligers in de GGZ is een verantwoordelijkheid van de sector.
Wat is uw reactie op het Dolhuys-manifest en het feit dat de ondertekenaars stellen dat ze de deadline van 2020 voor een separeervrije ggz niet gaan halen?
Ik ondersteun het streven naar een separeervrije GGZ waarin dergelijke ingrijpende vormen van (gedwongen) zorg niet meer noodzakelijk zijn. Vanuit de GGZ-instellingen zijn er sinds de totstandkoming van dit manifest veel inspanningen geleverd om separatie terug te dringen, zoals de ontwikkeling van de High Intensive Care-methodiek en extra beveiligde kamers. Dat volledig terugdringen niet binnen de in het manifest genoemde termijn lukt, is het gevolg van een complex geheel van factoren, waaronder de zorgzwaarte op de afdelingen. Eenvoudige maatregelen om separatie terug te brengen naar nul zijn er niet. De betrokken organisaties zijn voornemens om voor het einde van 2019 met nieuwe doelstellingen te komen om separatie verder terug te dringen.
(bron: https://www.ggznederland.nl/actueel/resultaten-van-het-dolhuys-manifest)
Deelt u de mening van ondertekenaars van het Dolhuys-manifest dat de separeer in strijd is met het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een handicap?
Deze mening deel ik niet. De verdragstekst verbiedt gedwongen zorg of separatie niet expliciet, maar stelt er wel eisen aan. Artikel 14 eist namelijk dat mensen met een handicap niet onwettelijk of willekeurig worden opgenomen en dat alleen het hebben van een handicap geen reden mag zijn om iemand zijn vrijheid te ontnemen.
De huidige Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) en de toekomstige Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd) staan niet toe dat iemand gedwongen zorg krijgt zonder dat sprake is van ernstig nadeel of een zeer grote kans daarop. Gedwongen zorg is ultimum remedium. Daarnaast worden procedurele eisen gesteld en de rechtsbescherming van de betrokkene geborgd.
Hiermee volgt Nederland de lijn van de Raad van Europa. Onder andere het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Steering Committee on bioethics staan gedwongen zorg toe bij het bestaan van een ernstige psychische stoornis, als het uitblijven van deze gedwongen zorg waarschijnlijk leidt tot ernstige schade voor betrokkene of derden.
Wat gaat u doen om ggz-instellingen te ondersteunen in het verminderen of het afschaffen van het gebruik van separeertechnieken?
Per 1 januari 2020 zal de Wvggz in werking treden. Deze wet stelt de behandeling centraal en niet langer de opname. De Wvggz zal zorgverleners een breder instrumentarium tot (verplichte) zorg bieden, ook in de ambulante setting, waarmee meer maatwerk en verplichte zorg in een vroeger stadium geleverd kan worden. De verwachting is dat dit leidt tot een afname van gedwongen opname en dat bepaalde vormen van gedwongen zorg in het bijzonder -zoals separatie- kunnen worden teruggedrongen.
Wat is uw reactie op de oproep van patiëntenverenigingen Mind en Ypsilon dat instellingen personeelstekorten of andere «bureaucratische rompslomp» niet als excuus mogen gebruiken om patiënten te isoleren?
Het mag voor zich spreken dat genoemde factoren als personeelstekort of bureaucratie nooit een reden mogen zijn om patiënten te separeren zonder strikte noodzaak. Voor iedere vorm van gedwongen zorg is een zorgvuldige afweging nodig, en separatie kan alleen plaatsvinden als ultimum remedium. Dat geldt onder de huidige wet Bopz en straks ook onder de Wvggz.
In hoeverre hangt volgens u de opkomst van zorgbeveiligers samen met het personeelstekort in de ggz, wisselend personeel en onstabiele teams waarin inschattingen over veiligheid moeilijk te maken zijn?
De omvang van het aantal zorgbeveiligers binnen ggz-instellingen en hoe die zich in de tijd ontwikkelt is mij niet bekend. Er is geen onderbouwing voor samenhang waarnaar u vraagt.
Deelt u de mening dat het geld dat wordt uitgegeven aan beveiliging beter kan worden besteed aan het oplossen van problemen rondom het personeelsbestand, bijvoorbeeld door meer vaste krachten in te zetten en meer verpleegkundigen op te leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Organisaties gaan zelf over hun personeels- en kwaliteitsbeleid en over hun uitgaven. De inzet van een zorgbeveiliger kan hieraan voor een organisatie een waardevolle toevoeging zijn. De inzet van middelen voor beveiliging kan voor een organisatie vanuit die perspectieven prima te rechtvaardigen zijn.
In hoeverre hangt volgens u de toename van geweld en de inzet van zorgbeveiligers samen met de ambulantisering van de ggz waardoor patiënten pas worden opgenomen als het echt niet anders kan? Welke maatregelen voorziet u op dit gebied?
De monitor Ambulantisering die ik jaarlijks aanbied aan uw Kamer laat zien, dat de zorgzwaarte in de klinische setting in de afgelopen jaren is toegenomen. De afbouw van bedden richtte zich vooral op de lichtere plaatsen. De mensen die worden opgenomen vertegenwoordigen in het algemeen een «zwaardere» categorie cliënten/patiënten die soms langere tijd wordt opgenomen. Daarmee wordt veel gevraagd van het personeel en de instelling. Ik heb geen informatie waaruit zou blijken dat er een toename van geweld is. Een goed werkklimaat is van groot belang voor de medewerkers in een dergelijke complexe omgeving. Het is ook nodig dat er voldoende mogelijkheden worden gerealiseerd om tijdig op- en af te schalen en ervoor zorg te dragen dat voldoende veiligheid wordt geboden. Het is niet aan mij om zorg in te kopen of bedden beschikbaar te stellen.
De verantwoordelijkheid hiervoor is belegd bij de zorgverzekeraars, samen met de aanbieders van zorg. Mede in verband met deze problematiek zijn, na overleg met veldpartijen vorig jaar, door verzekeraars meer beveiligde bedden ingekocht waarnaar patiënten kunnen worden geplaatst wanneer er sprake is van gevaarlijk gedrag als gevolg van de psychische stoornis en er risico’s zijn voor de overige patiënten en hulpverleners. Uitgangspunt en ambitie is, dat zorg en ondersteuning zoveel mogelijk in de eigen omgeving plaatsvindt. Daar sta ik volledig achter. Tegelijkertijd is het in sommige gevallen medisch gezien nodig om iemand toch in een klinische setting te behandelen. In het hoofdlijnenakkoord ggz heb ik daarover afspraken gemaakt met partijen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het verminderen van personeelstekorten, verminderen van administratieve lasten en het creëren en behouden van voldoende ambulant aanbod.
Daarnaast zijn in de begroting van VWS extra financiële middelen gereserveerd voor ambulante hulpverlening door gemeenten. Oplopend van 65 miljoen euro in 2020 tot 95 miljoen euro in 2023.
Bent u bereid meer bedden beschikbaar te stellen in de ggz teneinde het agressieprobleem te lijf te gaan alsook de wachtlijstenproblematiek? Zo ja, hoeveel en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Welke maatregelen gaat u nemen om het zorgpersoneel weerbaarder te maken tegen agressie en om agressie, geweld en onveilige situaties in ggz-instellingen te voorkomen?
In de zorg werken medewerkers met een «publieke taak». Ik vind dat hulpverleners binnen de psychiatrie hun werk op een veilige manier moeten kunnen doen. In een landelijk zorgbreed project «Veilig werken in de zorg» dat van 2012–2015 liep en waarvoor mijn ambtsvoorganger voor 2016 nog aanvullend financiële middelen beschikbaar heeft gesteld, hebben werkgevers en werknemers in de zorg samengewerkt aan het thema. Deze samenwerking heeft gezorgd voor het delen van goede voorbeelden en beleidsontwikkeling rond agressiepreventie.
Hulpverleners worden tevens getraind om met afwijkend gedrag om te gaan.
Daarnaast werken GGZ-organisaties dagelijks aan een veilig leef- en organisatieklimaat voor patiënten en medewerkers. Ik ben veelvuldig in overleg met partijen uit de GGZ. Als uit die overleggen naar voren komt dat er meer actie nodig en mogelijk is sta ik daar altijd voor open.
Deelt u de mening van psychiater Prinsen dat de verschuiving van strafrecht naar de ggz één van de redenen is voor het zwaardere geweld en zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?2
Vanuit het strafrecht wordt meer zorg geboden. Dat is een goede ontwikkeling. En dat leidt uiteraard tot een verzwaring van de doelgroep. Daar staat tegenover dat ik met verzekeraars afspraken heb gemaakt dat zij meer beveiligde zorg inkopen. En dat is ook gebeurd. Hierdoor kunnen patiënten die een gevaarlijke situatie veroorzaken in instellingen tijdelijk op een afdeling worden geplaatst met een strenger regime. Daar gaat hun behandeling dan verder. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 15 en 16.
Deelt u de mening dat de concentratie van patiënten met zware problematiek onwenselijk is en zo ja, wat gaat u doen om deze trend tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De concentratie van patiënten met zwaardere problematiek is logisch om zowel een hoge kwaliteit van zorg als een zo hoog mogelijk niveau van veiligheid te kunnen bieden. Er zijn op dit moment geen signalen vanuit het veld waaruit blijkt dat deze zware vormen van zorg verder gedeconcentreerd zouden moeten worden. Het is aan zorgaanbieders om de verschillende afdelingen en patiëntenpopulatie in de instelling zodanig te situeren dat kwaliteit en veiligheid maximaal worden geborgd. Tevens zullen de diverse GGZ-instellingen onderling goede afspraken moeten maken over overplaatsingen. Het is namelijk van belang dat in situaties waarbij patiënten als gevolg van agressie niet meer verantwoord te behandelen zijn in de ene instelling, kunnen worden geplaatst in meer beveiligde afdelingen in andere GGZ-instellingen.
Hoe staat het met transparantie over separatiecijfers en pogingen om per 2021 dwangmaatregelen per ggz-instelling openbaar te maken? Wat is uw reactie op de scepsis over de mogelijkheid hiervan vanuit het veld vanwege verschillende definities en meewegende belangen van instellingen?
Om de gegevens over de toepassing van dwangmaatregelen per GGZ-instelling openbaar te kunnen maken, is het nodig dat deze gegevens op uniforme en systematische wijze worden verzameld, bewerkt en uitgewisseld. De Wvggz biedt hiervoor een wettelijke grondslag. Zorgaanbieders dienen ervoor te zorgen dat gegevens over verleende verplichte zorg digitaal beschikbaar zijn. Deze gegevens dienen ook aan de Inspectie te worden gestuurd. In de concept-Regeling verplichte geestelijke gezondheidszorg (Rvggz) waarvan de termijn voor consultatie op 9 september 2019 is beëindigd, wordt deze verplichting nader uitgewerkt. Onderdeel van deze conceptregeling is een nadere uitwerking van de definities, gebaseerd op het document «definities en registratie van verplichte zorg» dat GGZ Nederland heeft opgesteld. Zo wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt naar verschillende vormen van «insluiting» (separeer, Extra Beveiligde Kamer (EBK), een afzonderingsruimte), zodat niet alleen een betrouwbaar beeld kan worden gegeven van het totaal aantal maatregelen, maar ook een verschuiving zichtbaar wordt naar de verschillende vormen van dwang. De zorgaanbieder maakt een analyse bij dit overzicht van verleende verplichte zorg, waarmee onder meer stijgingen, dalingen en overige verschillen kunnen worden geduid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een landelijk uniform en transparant systeem komt van meldingen van separatiecijfers en dwangmaatregelen per ggz-instelling?
Zie antwoord vraag 20.
Het plaspillentekort |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het plaspillentekort en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben hoogte van dit bericht, echter het bericht is niet volledig. Bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten hebben de firma’s leveringsproblemen met dit product gemeld. De firma’s gaven daarbij aan dat dit veroorzaakt werd door een vertraging in het verpakkingsproces. Het tekort speelde alleen voor de 1 mg tabletten, de andere sterktes waren nog wel voorradig.
Hoeveel kost het middel hier en in de ons omringende landen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de berichtgeving niet volledig. De gebruikers van de 1 mg kunnen indien nodig voorzien worden van de deelbare 2 mg tabletten, zodat patiënten niet overgezet hoeven te worden op een ander geneesmiddel. In dit geval was er geen sprake van productie- en/of grondstof problemen, maar van een vertraging in het verpakkingsproces. Ook was er geen relatie met de prijs3 van het geneesmiddel.
Geneesmiddelentekorten ontstaan door uiteenlopende oorzaken. Een daarvan is de toenemende kwetsbaarheid doordat geneesmiddelen en grondstoffen steeds vaker buiten Europa, vooral in China en India, worden geproduceerd. Ook dit is een punt waar Nederland internationaal aandacht voor vraagt. Het klopt dat de prijzen van geneesmiddelen waarvoor competitie is op de markt in Nederland in vergelijking met andere landen relatief laag zijn. Dat zorgt voor een besparing op de stijgende zorgkosten. Een verband tussen de relatief lage prijzen en de tekorten is nooit aangetoond, maar kan ook niet geheel worden uitgesloten. In andere landen waar de prijzen mogelijk hoger zijn, komen ook oplopende tekorten voor. Daarom zijn er in de Werkgroep Geneesmiddelentekorten (fabrikanten, groothandels, apothekers, zorgverzekeraars, zorgverleners, patiënten en overheid) strikte afspraken gemaakt om leveringsproblemen en geneesmiddelentekorten in een zo vroeg mogelijk stadium te signaleren en op te vangen.
In hoeverre deelt u de lezing van apothekers dat het tekort is ontstaan door de te lage prijs die men in Nederland betaalt?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de lezing dat het tekort is ontstaan door productie en/of grondstofproblemen?2
Zie antwoord vraag 2.
Welk advies heeft u voor de 70.000 patiënten die afhankelijk zijn van dit medicijn en mogelijk met lege handen komen te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Had uw plan voor grotere voorraden dit probleem kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met uw onderzoek naar grotere voorraden en welke maatregelen kunnen nu al worden genomen om deze problemen te voorkomen?
Op 5 juli 20194 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het onderzoek naar het vergroten van de voorraden. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek eind september.
De patiëntenstop voor VGZ verzekerden vanaf 1 juli bij het Ikazia Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het gegeven dat VGZ verzekerden vanaf 1 juli niet meer terechtkunnen bij het Ikazia Ziekenhuis omdat het budgetplafond zou zijn overschreden?1
Dit is het gevolg van afspraken tussen het ziekenhuis en de zorgverzekeraar. Het is natuurlijk vervelend als mensen niet terecht kunnen bij het ziekenhuis of de specialist van hun voorkeur. Belangrijk is dat hier op heldere wijze over gecommuniceerd worden aan verzekerden en patiënten, zodat zij weten waar ze aan toe zijn. Dit geldt zowel voor het moment van afsluiten van een verzekering als op het moment dat er daadwerkelijk gevolgen zijn van een dergelijke afspraak. Als de communicatie helder is, heb ik er geen problemen mee. Dergelijke afspraken zorgen er voor dat de zorg in Nederland betaalbaar blijft.
VGZ geeft aan dat verzekerden tijdens het overstapseizoen, in december 2018 geïnformeerd zijn over de afspraak met Ikazia (en andere ziekenhuizen) en de mogelijke consequenties voor verzekerden. Deze informatie is direct na het sluiten van het contract in december 2018 in de Zorgzoeker opgenomen.
Op het moment dat helder werd dat deze afspraak werkelijk gevolgen kon hebben voor patiënten, is een eenduidige voorlichting van patiënten van belang. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft zowel het ziekenhuis als de zorgverzekeraar hierop gewezen. Beide partijen hebben dit opgepakt en hun patiënten en verzekerden geïnformeerd over de gevolgen van het budgetplafond2. De NZa monitort of VGZ zijn zorgplicht nakomt.
Overigens geldt de omleiding niet voor alle patiënten. Dit is alleen van toepassing op nieuwe verwijzingen voor patiënten met een naturapolis die een planbare zorgvraag hebben. Patiënten die met spoed behandeld moeten worden, patiënten voor wie de behandeling al gestart is, zwangeren, patiënten met kanker, kinderen en restitutieverzekerden kunnen wel terecht bij Ikazia en Ikazia levert zorg aan deze patiëntgroepen.
Kunt u aangeven wat precies de oorzaken hiervan zijn? Hoe beoordeelt u het conflict tussen het ziekenhuis en de verzekeraar VGZ?
Het budgetplafond in het contract tussen Ikazia en VGZ leidt er toe dat er een beperking is voor de hoeveelheid zorg die Ikazia aan VGZ-verzekerden levert. Het feit dat er geen doorleverplicht is afgesproken, houdt in dat Ikazia niet verplicht is zorg te blijven leveren als het budgetplafond bereikt is. In april 2019 heeft Ikazia gevraagd om het budgetplafond voor 2019 te verhogen, omdat anders voor het einde van het jaar het budgetplafond zou worden bereikt. Er heeft geen verhoging van het plafond plaats gevonden, wat tot de huidige situatie heeft geleid. Op zich is het budgetplafond nu dus nog niet bereikt, maar om te voorkomen dat ook de hiervoor genoemde groepen patiënten gedurende het jaar niet meer terecht kunnen, geldt al vanaf 1 juli 2019 omleiding voor nieuwe patiënten met een planbare zorgvraag. Voor alle verzekerden van VGZ is volgens VGZ in de regio Rotterdam voldoende ziekenhuiszorg beschikbaar bij andere ziekenhuizen en klinieken in de omgeving. Het Ikazia Ziekenhuis en VGZ bekijken in onderling overleg of en hoe patiënten gedeeltelijk verwezen kunnen worden naar zorgaanbieders in de regio.
Ik ga verder niet in op de redenering van het ziekenhuis en zorgverzekeraar. Ik vind het vervelend als er verschil van inzicht is tussen partijen. Belangrijk is dat de patiënt hier niet de dupe van mag zijn. Ziekenhuis en zorgverzekeraar hebben een afspraak gemaakt over de hoeveelheid zorg die gedeclareerd mag worden. En zolang zij ervoor zorgen dat de voorlichting goed is, en indien nodig patiënten tijdig omgeleid worden naar een ander ziekenhuis, is dat wat mij betreft geen probleem.
Hoe beoordeelt u het feit dat de ene verzekerde in het zorgverzekeringstelsel wel terechtkan bij het Ikazia Ziekenhuis en de andere verzekerde niet?
Dat vind ik niet onlogisch. Zorgverzekeraars bieden verschillende polissen aan met verschillende voorwaarden. Groot voordeel is dat mensen dus kunnen kiezen tussen die verschillende polissen. Extra kosten voor verzekerden bij doorverwijzing, zoals reiskosten, worden door VGZ vergoed.
Wat vindt u ervan dat dit alleen geldt voor mensen met een naturapolis waardoor de keuzevrijheid van patiënten ingeperkt wordt vanwege financiële redenen maar mensen met een restitutiepolis wel gewoon in het Ikazia Ziekenhuis terechtkunnen?
Dat is inherent aan de mogelijkheid die er is om te kiezen tussen een natura- en een restitutiepolis. Mensen kunnen inderdaad kiezen voor een restitutiepolis, voor een naturapolis waarbij budgetplafonds zijn afgesproken maar ook voor een naturapolis waar dergelijke afspraken tussen ziekenhuis en zorgverzekeraar niet worden gemaakt. Ik verwijs u voor een volledige toelichting op de rechten en voorwaarden van de verschillende typen verzekeringen naar mijn brief dd 20 december 2018 (Tweede Kamer 2018–2019, 29 689, nr. 956). Het is voor mij juist een groot goed dat mensen hiervoor kunnen kiezen.
Het is hierbij wel van groot belang dat het voor verzekerden helder is als zij een polis afsluiten, wat de voorwaarden zijn die gelden.
Zorgverzekeraars zijn op grond van de Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten verplicht verzekerden inzicht te geven in het gecontracteerde zorgaanbod en desgevraagd in de kosten van een behandeling of dienst.
De NZa heeft momenteel haar regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten in consultatie om deze aan te passen en zo meer aan te laten sluiten bij de informatiebehoefte van verzekerden. Hierin is ook een wijziging voorzien in de informatieverstrekking rondom volumeafspraken en omzetplafonds. Het doel hiervan is om voor verzekerden beter inzichtelijk te maken wat de consequenties zijn van dergelijke afspraken voor de verzekerden. Omdat deze wijziging van de regeling nog in consultatie is kan ik nog niets zeggen over de uitkomsten hiervan. Gezien de casus waar deze vragen over gaan juich ik echter toe dat de NZa de transparantie voor de verzekerden verder wil verbeteren op dit punt. Mensen kunnen dan een goede keuze maken bij het afsluiten van hun zorgverzekering.
Wordt hier de vrijheid van artsenkeuze niet aangetast op een wijze die niet past in onze samenleving waarbij de keuzevrijheid van de patiënten ongeacht de dikte van zijn of haar portemonnee voorop hoort te staan?
Nee, mensen kunnen kiezen voor een zorgverzekering. En daarmee kiezen ze ook zelf voor een restitutiepolis of naturapolis, en, als de keuze op een naturapolis valt, voor welke aanbieders wel of niet gecontracteerd zijn. In de praktijk wordt overigens bij vrijwel alle naturapolissen breed gecontracteerd. Mensen met een lager inkomen worden door de zorgtoeslag gecompenseerd zodat voor iedereen goede zorg ook financieel toegankelijk is.
Wat is uw oordeel over de opinie van Mark van Houdenhoven, voorzitter van de Raad van Bestuur van de Sint Maartenskliniek en bijzonder hoogleraar Economische bedrijfsvoering in de gezondheidszorg aan de Radboud Universiteit Nijmegen, die van oordeel is dat de VGZ alleen maar om puur financiële redenen de keuzevrijheid van patiënten aantast?2
Ik laat deze opinie aan hem.
Toont het feit dat al in juli mensen niet meer bij hun eigen ziekenhuis terechtkunnen niet aan dat dit zorgstelsel, met een dominante positie voor zorgverzekeraars die op basis van financiële afwegingen tot dergelijke besluiten komen, failliet is? Kunt u uw standpunt toelichten?
Nee, dit systeem is niet failliet, zoals ik al vaak heb toegelicht. Zorgverzekeraars vervullen een belangrijke rol in het stelsel, zowel op het terrein van kostenbeheersing als van kwaliteit. Daarnaast kunnen mensen in dit stelsel kiezen bij welke verzekeraar ze verzekerd willen zijn. Dat vind ik een heel groot goed.
Bent u bereid om met de VGZ in gesprek te gaan om het conflict tussen het Ikazia Ziekenhuis en de VGZ op te lossen? Zo neen, waarom niet?
Nee, dit is namelijk een gevolg van een afspraak tussen twee partijen, waar ik niet tussen wil komen. Wel houd ik de situatie in de gaten en laat ik mij informeren door zowel het ziekenhuis als de zorgverzekeraar. Van belang is dat de NZa gesprekken heeft gevoerd met de twee partijen om ervoor te zorgen dat patiënten goed voorgelicht en eventueel doorverwezen worden.
Het bericht dat gemeenten bedden in de specialistische jeugdzorg gaan schrappen zonder alternatieve opvang |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeenten in Noordoost-Brabant in 2020 € 10 miljoen willen bezuinigen op de gespecialiseerde jeugdzorg terwijl goede alternatieve opvang niet is geregeld?1
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de jeugdhulp en hebben een wettelijke jeugdhulpplicht. Zij moeten zorg dragen voor een passend aanbod.
Ook moeten zij continuïteit van zorg borgen voor jeugdigen die al hulp ontvangen als zij veranderingen in de jeugdhulp willen doorvoeren. Ik verwacht dat de gemeenten in Noordoost-Brabant op basis van deze verantwoordelijkheden hun plannen uitwerken.
Onderschrijft u de stelling dat «zorg dichterbij huis altijd beter is dan gespecialiseerde residentiële jeugdzorg binnen een instelling»? Bent u van mening dat jongeren nooit beter af zijn met opname in een instelling, zoals de wethouders als argument aandragen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Eén van de doelstellingen in programma Zorg voor de Jeugd is dat we de jeugdhulp zo thuis mogelijk organiseren. Plaatsing in een instelling zou daarom alleen plaats moeten vinden als er geen beter alternatief is. Met die nuance onderschrijf ik de stelling in de vraag.
Deelt u de mening dat geen een kind in de kou mag komen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De jeugdhulpplicht vereist van gemeenten dat zij zulke situaties voorkomen als zij contracten met aanbieders gaan aanpassen of een aanbesteding organiseren. Continuïteit van zorg van kinderen die al jeugdhulp ontvangen is een voorwaarde voor dergelijke veranderingen.
Deelt u de mening dat de beschikbaarheid van geschikte plekken voor specialistische jeugdzorg voor kinderen gegarandeerd moet zijn en niet de omzet bij zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het belang van een instelling is ondergeschikt aan het belang van een jeugdige die passende jeugdhulp nodig heeft. Om dat laatste te garanderen kan het nodig zijn dat instelling geholpen wordt om bijvoorbeeld de continuïteit van zorg veilig te stellen.
Bent u bereid om, ter bescherming van de capaciteit in de specialistische jeugdzorg, niet uit te gaan van omzetgaranties, maar om in samenwerking met gemeenten de beschikbaarheid van noodzakelijke specialistische jeugdzorg te garanderen zoals werd verzocht in de motie Hijink3? Zo nee, waarom niet?
Het belang van de beschikbaarheid van noodzakelijke specialistische zorg onderschrijf ik. Het is belangrijk dat in Nederland ook voor kinderen met complexe, weinige voorkomende, problematiek goede hulp tijdig beschikbaar is. Daarom heeft het kabinet tijdens de APB de bereidheid uitgesproken om samen met gemeenten en het veld te onderzoeken of we voor deze kinderen kunnen komen tot een aantal regionale specialistische expertisecentra voor de jeugdhulp. In deze centra kunnen dan meerdere vormen van hulp aan kinderen worden geboden, en is expertise beschikbaar waar hulpverleners gebruik van kunnen maken voor consultatie en inhoudelijke toetsing.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de dreigende bezuiniging op de gespecialiseerde jeugdzorg in Noordoost-Brabant werkelijkheid wordt?
In mijn rol als stelselverantwoordelijke blijf ik toezien op de borging van de continuïteit van jeugdhulp. Op dit moment beziet het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) wat zij kunnen doen om overeenstemming te bereiken tussen aanbieders en gemeenten.
Het artikel ‘Zorg ontvangt tientallen miljoenen van de industrie’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorg ontvangt tientallen miljoenen van de industrie»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant van 29 juli 2019 «Medische industrie betaalde vorig jaar 80 miljoen euro aan sponsorgeld». De stijging van het totaalbedrag over 2018 dat is vermeld in het Transparantieregister Zorg heeft verschillende oorzaken. Steeds meer bedrijven melden in het register, vooral de leveranciers van medische hulpmiddelen. Ik vind dat een positieve ontwikkeling. Daarnaast is zowel het aantal financiële relaties tussen bedrijven en zorginstellingen, als de gemiddelde waarde van de financiële relaties, gestegen.
De cijfers uit het Transparantieregister Zorg, de rapportages van de zelfregulering (de Stichting Code Geneesmiddelen Reclame en de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen), en de rapportages van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd naar aanleiding van de bedragen uit het Transparantieregister Zorg2, geven een steeds duidelijker beeld van de financiële relaties tussen de farmaceutische industrie en de medische hulpmiddelensector en de zorg.
Wat verklaart volgens u de stijging van sponsoring van de medische sector door de industrie?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u een duidelijk beeld van de mate van beïnvloeding van artsen door de industrie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de conclusies aantonen dat het transparantieregister verplicht dient te worden, aangezien het artikel waarschijnlijk nog maar het topje van de ijsberg beschrijft? Neemt u dit mee in de evaluatie van het transparantieregister?
Uit het artikel blijkt dat de bereidheid van bedrijven om financiële relaties te melden in het Transparantieregister Zorg steeds verder toeneemt. De mening dat conclusies uit het artikel zouden aantonen dat het Transparantieregister Zorg verplicht dient te worden, deel ik niet. De evaluatie van het Transparantieregister Zorg is gericht op de doeltreffendheid en de effecten van het register (artikel 13a, tweede lid van de Wet BIG). Als de resultaten van de evaluatie daar aanleiding toe geven zal ik wijzigingen in de voorwaarden voor vermelding in het Transparantieregister Zorg of andere maatregelen overwegen.
Deelt u de mening dat ook de ondergrens van bedragen heroverwogen moet worden en ook lagere bedragen in het register vermeld dienen te worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat artsen en zorginstellingen bewuster gaan nadenken over het in zee gaan met fabrikanten?
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van artsen en zorginstellingen om ervoor te zorgen dat zij zich niet schuldig maken aan oneigenlijke beïnvloeding door de farmaceutische industrie of door leveranciers van medische hulpmiddelen. Daartoe hebben deze partijen afspraken gemaakt in hun Gedragscodes (Gedragscode Geneesmiddelenreclame en Gedragscode Medische Hulpmiddelen), om transparant te zijn over financiële relaties tussen deze partijen. Zoals ik in mijn brief van 12 april 2019 over de evaluatie van het Transparantieregister Zorg heb vermeld, heeft de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (Stichting GMH) het Actieplan GMH 2019 opgesteld om de voorlichting voor het melden in het register te intensiveren. Dit Actieplan GMH 2019 is als bijlage bij mijn brief van 12 april 2019 naar de Tweede Kamer gezonden. Daarnaast kent zowel de Geneesmiddelenwet en de Wet op de medische hulpmiddelen een wettelijk verbod op gunstbetoon, waaraan zowel de zorgprofessionals, als de industrie zich moeten houden.
Hoe hangt uw evaluatie van het transparantieregister samen met de nog bestaande uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon en sectorspecifieke gedragscodes?
De evaluatie van het Transparantieregister staat los van de wettelijke (Wet op de medische hulpmiddelen en de Geneesmiddelenwet) uitzonderingen van het verbod op gunstbetoon.
Ik ben niet bereid om de – niet aangenomen – motie van het lid Van Gerven4 waarin de regering wordt opgeroepen om de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon te schrappen, uit te voeren. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9 van eerder beantwoorde Kamervragen van het lid Van Gerven5, waarin ik op het schrappen van de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon ben ingegaan.
Bent u bereid de motie van het lid Van Gerven, waarin de regering werd opgeroepen uitzonderingen op het verbod op gunstvertoon te schrappen, uit te voeren, waardoor het promoten van hulpmiddelen door artsen niet langer mogelijk is? Zo neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 7.
Cordaan die verstandelijk beperkte cliënten een zwijgcontract liet tekenen |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de handelwijze van zorgorganisatie Cordaan, die een groep verstandelijk beperkte cliënten een zwijgcontract heeft laten tekenen over de financiële, geestelijke en fysieke mishandeling die zij jarenlang hebben moeten doorstaan?1
Ik vind het afsluiten van een dergelijk contract tussen slachtoffers en een zorgorganisatie volstrekt onaanvaardbaar. Het opnemen van een zwijgclausule in een overeenkomst kan een drempel opwerpen om aangifte te doen en het belemmert slachtoffers in hun vrijheid om over voor hen zeer ingrijpende gebeurtenissen met anderen te communiceren. Een bijkomend gevolg kan zijn dat daders ongestraft hun gedragingen (elders) voortzetten.
Ik vind dan ook dat overeenkomsten met dergelijke ongewenste zwijgclausules moeten worden verboden. Ik streef ernaar om eind dit jaar een wetsvoorstel daartoe in consultatie te brengen.
Hoe is het mogelijk dat de dagopvang van Cordaan jarenlang ongestraft een schrikbewind heeft kunnen voeren, cliënten kleineerde, lijfstraffen uitdeelde en psychisch zwakke cliënten hun uitkering liet opnemen? Is het bestuur van Cordaan hier niet ernstig in gebreke gebleven?
Het is een verantwoordelijkheid van de bestuurder dat er goede en veilige zorg wordt geleverd. In verschillende wetten zijn hierover regels opgenomen (zoals in de Wkkgz). Het is aan de rechter om te beoordelen of er in strijd met de wet- en regelgeving is gehandeld.
Wanneer zijn deze misstanden bekend geworden? Waarom heeft zorgorganisatie Cordaan een jaar gewacht om deze misstanden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd te melden? Kunt u nagaan waarom hier een jaar mee is gewacht? Zo neen, waarom niet?
Cordaan heeft de misstanden in mei 2014 bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gemeld. Cordaan had dit eerder, in 2013 toen de misstanden aan het licht kwamen, bij de IGJ moeten melden. Naar aanleiding van de melding heeft de IGJ Cordaan gevraagd om een onderzoeksrapportage. Vervolgens heeft de IGJ de melding en situatie besproken met de bestuurder en gevraagd om een plan van aanpak hoe dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen. Verder heeft de IGJ herhaaldelijk aangedrongen op het doen van aangifte tegen de twee betrokken zorgverleners. Dit is uiteindelijk in juli 2015 gebeurd.
De IGJ maakt binnen de uitvoering van het toezicht haar eigen keuzes, onder andere met betrekking tot het uitvoeren van meldingenonderzoek. Bij de IGJ is niet gemeld dat cliënten een zwijgcontract hebben ondertekend.
Cordaan heeft de situatie zelf onderzocht en ook extern onderzoek laten uitvoeren. De IGJ is over de bevindingen geïnformeerd. De IGJ was van oordeel dat de melding voldoende was onderzocht en dat Cordaan passende maatregelen had genomen waaronder aangifte tegen de betrokken medewerkers en hun ontslag. Het onderzoek van Cordaan suggereerde namelijk dat er gezorgd was voor individuele nazorg voor de betrokken cliënten. Dit is de IGJ ook verteld in het gesprek met de bestuurder. Zoals aangegeven was bij IGJ niet bekend dat cliënten een zwijgcontract hebben ondertekend.
Kunt u een relaas geven van het toezicht en de handelwijze van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) met betrekking tot deze misstanden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat medewerkers die cliënten mishandelden, niet ontslagen zijn, maar vertrokken in «goed overleg» en tevens een geldbedrag en een zwijgcontract meekregen?
Het bestuur van Cordaan heeft twee medewerkers die betrokken waren bij de begeleiding van cliënten van het betrokken wijksteunpunt op 1 januari 2014 ontslagen en in juli 2015 aangifte tegen hen gedaan. Cordaan heeft voorts een overeenkomst met de slachtoffers en medewerkers gesloten waarin een zwijgclausule is opgenomen. Zoals ik eerder heb aangegeven, was dit niet bekend bij de IGJ. Zie verder antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat medewerkers die schuldig zijn aan de mishandeling van kwetsbare cliënten bij Cordaan, nu elders in de zorg kunnen werken, omdat er niet is gehandeld is volgens de regels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik vind het onacceptabel dat medewerkers die cliënten hebben mishandeld elders aan de slag kunnen gaan. Daarom ben ik met een traject bezig om te komen tot een wettelijke verplichting van het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn. Het doel van dit register is om, in het kader van een veilige zorgrelatie, te voorkomen dat mensen die eerder de fout in zijn gegaan, weer elders in de zorg komen te werken. Medewerkers in zorg en welzijn die grensoverschrijdend gedrag jegens cliënten hebben vertoond, worden onder een aantal voorwaarden geregistreerd.
Is Sonja L. de enige medewerker die veroordeeld is? Gaan andere oud-medewerkers ook verhoord worden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele zaken.
Hoe oordeelt u over het feit dat het bestuur van Cordaan verantwoordelijk is voor niet alleen misstanden, maar ook voor het uitdelen van geldsommen en zwijgcontracten aan verantwoordelijke medewerkers en aan de mishandelde cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 2.
Vindt u hier dat er sprake is geweest van goed bestuur? Gaat u sancties opleggen aan het bestuur van Cordaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de rechter om sancties op te leggen. Echter, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, vind ik het sluiten van zwijgcontracten zeer onwenselijk en niet passen bij goed bestuur. Ik bereid dan ook wetgeving voor om het te verduidelijken dat zwijgcontracten verboden zijn. Het gaat mij dan specifiek om afspraken die ertoe leiden dat de cliënt/patiënt niet mag spreken over het aan een schikking ten grondslag liggende incidenten met familieleden, vrienden of lotgenoten, dat partijen zich moeten onthouden van contacten met de media over het aan de schikking ten grondslag liggende incident, dat geen informatie mag worden verstrekt over het aan de schikking ten grondslag liggende incident aan de IGJ, dan wel dat de cliënt of patiënt dient af te zien van het indienen van een tuchtklacht en/of het doen van aangifte.
Gaat de IGJ nog onderzoek doen naar de zwijgcontracten bij personeel en cliënten van Cordaan? Zo neen, waarom niet?
In 2016 hebben de IGJ en de toenmalige Minister van VWS mensen die een dergelijke overeenkomst hebben ondertekend meermaals opgeroepen deze te melden bij de IGJ. Toen heeft de IGJ geen signalen over zwijgcontracten bij Cordaan ontvangen. De IGJ heeft inmiddels de contracten opgevraagd bij Cordaan en ingezien. De IGJ heeft naar Cordaan aangegeven dat het gebruik van zwijgcontracten niet acceptabel is en niet meer voor mag komen. Cordaan heeft laten weten dit met de IGJ eens te zijn en heeft aangegeven dat het gebruik van zwijgcontracten niet meer voor zal komen.
De IGJ acht het afsluiten van zwijgcontracten volstrekt ongewenst omdat dit haaks staat op een open en transparante werkcultuur. De IGJ blijft aandacht vragen voor dit onderwerp en roept op om in voorkomende gevallen zwijgcontracten bij de IGJ te melden. Na publicatie van het rapport «Vaststellingsovereenkomsten in de zorg» door IGJ in 2016 zijn alle zorgaanbieders in Nederland voldoende gewaarschuwd. Bij nieuwe gevallen zal de IGJ dus direct overgaan tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel.
Wanneer komt u met een wetswijziging om zwijgcontracten in de zorg onmogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik streef ernaar eind dit jaar een wetsvoorstel in consultatie te brengen.
Het bericht ‘Verpleegkundigen zien komst superverpleegkundige als degradatie’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft uw bereidheid (beschreven in uw brief aan de Kamer van 25 juli jl. over het nader overleg over de regieverpleegkundige en aangehaald in bovengenoemd bericht) om een door partijen in de sector gezamenlijk overeen te komen regeling met meer draagvlak te volgen, alleen betrekking op de overgangsregeling regieverpleegkundige of (nu de ook door u geconstateerde grote onrust onder verpleegkundigen zich tevens daartoe uitstrekt) ook op de introductie van die functie zelf? Volgt u, met andere woorden, ook een eventueel besluit om bijvoorbeeld van de introductie van de regieverpleegkundige af te zien of daarbij het nu strikte onderscheid MBO/HBO te laten vervallen?1
Zoals ik eerder kenbaar heb gemaakt is het wetsvoorstel op verzoek van en na veel overleg met onder andere vertegenwoordigers van de beroepsgroep, werkgevers en werknemers tot stand gekomen. Strikt genomen hoeft het onderscheid niet in de wet te worden opgenomen om de doelstelling van functiedifferentiatie te bereiken. De beroepsgroep en sociale partners kunnen dit zelf ook in CAO’s of kwaliteitsstandaarden regelen. Zij hebben mij gevraagd het onderscheid via de wet te regelen, omdat het partijen niet lukte deze discussie de afgelopen 40 jaar te beslechten. Gelet op alle recente ontwikkelingen zie ik het huidige wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in deze vorm niet vliegen. Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan zal verkennen welk draagvlak er is en welke andere opties – zoals CAO’s of kwaliteitsstandaarden – er zijn om functiedifferentiatie te bewerkstelligen. Wat mij betreft staan dus alle opties open.
Bent u bereid in dezen ook een stem te geven aan de, in de laatste weken in sneltreinvaart gegroeide actiegroep «BIG 2 in overgang», die voorop heeft gelopen in het verzet tegen de vorige maand gepresenteerde afspraken en, zo ja, op welke wijze? Gaat u ook zelf met «BIG 2 in overgang» in gesprek?
Ja. Zoals gezegd zal prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan gesprekken voeren met de betrokken partijen. Hij zal ook met het actiecomité BIG II in gesprek gaan.
De tekortschietende registratie van borstimplantaten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Helft ziekenhuizen heeft registratie implantaten nog niet op orde»?1
Ja. Ik heb inmiddels ook begrepen dat het bewuste artikel is aangepast op basis van berichtgeving van de NVZ en GS12.
Deelt u de mening dat vrouwen er zeker van moeten zijn dat de medische risico’s van borstimplantaten zoveel mogelijk beperkt worden en dat adequate registratie daarvoor noodzakelijk is?
Ja, zoals ik onlangs ook heb aangegeven in mijn Kamerbrief van 2 juli 20193 hecht ik veel belang aan adequate registratie in verschillende registers, waaronder het LIR, het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten, en de kwaliteitsregisters. Gezamenlijk verbeteren deze registers de veiligheid en kwaliteit van implantaten, en worden medische risico’s beperkt.
Zorgverleners zijn per 1 januari 2019 verplicht om implantaten in Nederland in het patiëntendossier te registeren, waarmee adequate registratie wordt beoogd. De geregistreerde gegevens gaan vervolgens naar het Landelijk implantatenregister (LIR). Uitgangspunt is het beginsel van eenmalig registreren aan de bron (in het patiëntendossier), van waaruit de gegevens (voor meervoudig gebruik) kunnen worden verstrekt ten behoeve van het LIR en de patiënt. Als er problemen zijn met een implantaat, waarbij het van belang is patiënten individueel te benaderen, dan neemt IGJ-contact op met de zorgaanbieders die de implantaatgegevens hebben aangeleverd. De zorgverleners en -aanbieders informeren de patiënten. Omdat klinieken en ziekenhuizen aangaven meer tijd nodig te hebben om deze registratie technisch sluitend te regelen, is er afgesproken dat zorgaanbieders tot 1 januari 2020 de tijd krijgen om aan alle verplichtingen te gaan voldoen.
Wat vindt u ervan dat slechts 50 procent van de ziekenhuizen over de gegevens beschikt die noodzakelijk zijn voor goede registratie?
Ik wil benadrukken dat de genoemde situatie alleen betrekking heeft op het LIR en niet op de registratie van implantaten in het algemeen. Voor het LIR zijn afspraken gemaakt tussen de verschillende betrokken partijen om gebruik te
maken van de informatiestandaard genaamd het Global Data Synchronisation Netwerk (GDSN)4. Hiermee kunnen productgegevens op een uniforme wijze uitgewisseld worden tussen de verschillende partijen. Zoals aangegeven is er afgesproken om 2019 als ingroeijaar te zien voor het LIR, zodat zorgverleners aan alle verplichtingen kunnen gaan voldoen. Ik deel de mening van de NVZ dat het daarom positief is dat halverwege het jaar al 50% van de ziekenhuizen een aansluiting op de GDSN heeft geïmplementeerd5. Daarbij is de GDSN slechts een hulpmiddel in het totale implementatiepakket dat ziekenhuizen moeten toepassen voor wat betreft registreren en aanleveren van implantatengegevens. Maar de oproep van GS1 aan de overige ziekenhuizen om zich ook snel aan te gaan sluiten lijkt mij zeer wenselijk met het oog op de gestelde deadlines voor het LIR6.
Heeft u er vertrouwen in dat alle ziekenhuizen tijdig adequate registraties kunnen uitvoeren? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen? Zo nee, welke aanvullende maatregelen gaat u treffen om vrouwen te beschermen?
Ja, van het CIBG, beheerder van het LIR, heb ik namelijk begrepen dat de eerste zorginstellingen al aan het registreren zijn. Daarnaast zijn ook de eerste ziekenhuizen de koppeling met het LIR aan het testen en implementeren. De koepels NVZ, NFU, en ZKN geven aan dat tijdig realiseren van de koppeling een uitdaging blijft, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat dit niet voor
1 januari 2020 is gerealiseerd. De aansluiting van klinieken en ziekenhuizen blijf ik nauwlettend in de gaten houden samen met de IGJ en het CIBG. De IGJ heeft begin april 2019 het handhavingsbeleid kenbaar gemaakt. Gedurende 2019 verwacht de IGJ dat zorgaanbieders op proactieve en aantoonbare wijze aan de inspanningsverplichting voldoen om uiterlijk per 2020 alle wettelijk gestelde verplichtingen te kunnen nakomen7.
De gevolgen van de problemen bij het Sehos-ziekenhuis in Willemstad |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen waar het Sint Elisabeth Hospitaal (Sehos-ziekenhuis) op Curaçao mee te maken heeft?1 2
Ja
Hoeveel niet-acute operaties worden er normaal gesproken jaarlijks in het Sehos-ziekenhuis uitgevoerd?
Ik beschik niet over dergelijke informatie. Curaçao is als autonoom land zelf verantwoordelijk voor de (ziekenhuis)zorg. De gevraagde informatie berust bij het land.
Hoeveel patiënten van Bonaire krijgen er normaal gesproken jaarlijks een niet-acute operatie in het Sehos-ziekenhuis?
Slechts een kleine groep patiënten vanuit Bonaire (ook Saba en Sint Eustatius) worden voor niet-acute operaties naar het SEHOS verwezen. Patiënten van Bonaire (Saba en Sint Eustatius) worden voor de meeste niet-acute operaties verwezen naar Aruba, Colombia, Sint Maarten en Guadeloupe. Patiënten van Bonaire worden naar Curaçao (SEHOS) verwezen voor kleine, poliklinische KNO behandelingen, neonatologie, obstetrie (partus 24–36 weken), geavanceerde echografie, radiologie en oncologie.
Staan er op dit moment patiënten uit Bonaire op de wachtlijst voor een niet-acute operatie in het Sehos-ziekenhuis? Zo ja, hoeveel?
Voor één patiënt is de geplande KNO behandeling opgeschort. Op dit moment zijn er ook tekorten aan bepaalde medicatie voor oncologische behandelingen. Dit treft op dit moment geen patiënten vanuit de BES. Het ZVK heeft afgesproken om nieuwe patiënten die met deze medicatie behandeld zouden moeten worden naar Colombia uit te zenden. De indicatie en de communicatie hierover verloopt via de behandelend arts.
Waar kunnen patiënten van Bonaire nu naar toe voor een niet-acute operatie? Op welke wijze worden zij hierover geïnformeerd?
Zie beantwoording vragen 3 en 4.
Moeten patiënten van Bonaire extra kosten maken voor niet-acute operaties (bijvoorbeeld voor extra reiskosten), nu deze niet meer op Curaçao uitgevoerd worden? Zo ja, worden zij hiervoor op enige wijze gecompenseerd?
Reis- en verblijfkosten bij medische uitzendingen worden vergoed vanuit de Regeling aanspraken zorgverzekering BES.
Wat is de reden dat het ziekenhuis telkenmale niet uitkomt met het budget? Is daar onderzoek naar gedaan?
De exacte oorzaken van de financiële problematiek zijn een aangelegenheid van het land Curaçao. Wel heeft het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Cft) structureel aandacht voor de financiële situatie van het Sehos-ziekenhuis en de nieuwbouw van het Curaçao Medical Center met betrekking tot de (mogelijke) effecten voor de landsbegroting.
In hoeverre hebben de financiële problemen van het Sehos-ziekenhuis te maken met de dubbele kosten die gemaakt moeten worden door het enerzijds in stand moeten blijven van het huidige ziekenhuis (Sehos) en anderzijds het tegelijkertijd onderhouden van een ziekenhuis dat nog niet operationeel is (het Curaçao Medical Center)?3
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welke wijze het Sehos-ziekenhuis en de regering van Curaçao de problemen bij het ziekenhuis willen oplossen? Is er een inschatting te geven op welke termijn het ziekenhuis weer volledig kan opereren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Huisartsenposten zien toename agressie door patiënten' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisartsenposten zien toename agressie door patiënten»?1 Wat vindt u hiervan?
Ja. Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak vindt het kabinet niet acceptabel. Ook zorgverleners in huisartsenposten zijn werknemers met een publieke taak.
Hoeveel aangiftes betreffende agressie bij huisartsenposten of tegen huisartsen zijn er bij de politie gedaan in 2018 en 2019?
Dit wordt niet specifiek bijgehouden. De politie houdt alleen cijfers bij van het totaal aantal aangiften van agressie en geweld tegen de verschillende soorten functionarissen met een publieke taak. Aangiften over agressie bij huisartsenposten of tegen huisartsen maken daar onderdeel van uit en worden niet apart geregistreerd. Uit navraag bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en InEen blijkt dat ook zij geen zicht hebben op het aantal aangiften bij huisartsenposten.
Is er een landelijke protocol of zijn er afspraken gemaakt met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) over hoe om te gaan met agressie tegen hulpverleners, huisartsenposten en huisartsen overdag?
De Stichting Sociaal Fonds Huisartsenzorg (SSFH) heeft op haar website materialen gepubliceerd waar huisartsenposten gebruik van kunnen maken, waaronder het Stappenplan Agressie en geweld op het werk2 en de Handreiking Aangifte doen bij de politie3. Dit gaat onder meer over het voorkomen van agressie incidenten, wat te doen bij agressie en wat te doen na een agressie-incident. Voor alle huisartsenposten in Nederland is de Handreiking Agressie op de post via InEen beschikbaar gesteld. Tot slot biedt de LHV Academie aan huisartsenpraktijken op aanvraag de training «Geen agressie in mijn praktijk» aan. Oefensituaties en teamsamenwerking zijn een belangrijk onderdeel van deze training.
Bent u bereid om in samenwerking met de politie te stimuleren dat zoveel mogelijk aangifte wordt gedaan?
Medewerkers van huisartsenposten vallen onder de doelgroep van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) die de politie en het Openbaar Ministerie hebben gemaakt over de afhandeling van aangiften van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak. Een van de afspraken is dat aangiften van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak direct opvolging krijgen. In de Handreiking Aangifte doen bij de politie4 benadrukt de SSFH het belang dat aangifte gedaan wordt.
Weet u of momenteel al sancties worden ingesteld tegen mensen die zich agressief gedragen bij huisartsenposten?
Specifiek voor huisartsenposten is dit niet bekend. Huisartsenposten zijn zelf bevoegd om maatregelen te nemen, zoals ontzegging van toegang tot het pand. In het algemeen geldt dat agressie en geweld strafbare gedragingen zijn en derhalve strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast geldt dat bij agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waar werknemers van een huisartsenpost toe behoren, conform de ELA wordt gehandeld door de politie en het Openbaar Ministerie. Dit houdt onder andere in dat aangiften met prioriteit worden opgepakt, de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders en het Openbaar Ministerie conform de OM Richtlijn voor geweld tegen personen met een publieke taak een hogere straf vordert.
Bent u van mening dat op agressief gedrag richting hulpverleners bij huisartsenposten een sanctie moet staan? Waarom wel, of waarom niet?
Ja, ik vind het onacceptabel dat zorgverleners worden bedreigd tijdens hun werk. Zoals aangegeven bij antwoord 5 geldt een strafrechtelijke zwaardere aanpak van daders conform de ELA. Daarnaast kunnen huisartsenposten zelf bestuurlijke maatregelen nemen. Tevens is het belangrijk dat een slachtoffer goed opgevangen wordt door de werkgever en dat de dader een passende en duidelijke reactie krijgt op zijn grensoverschrijdend gedrag.
Bent u bereid te onderzoeken – in overleg met de LHV- welke sancties mogelijk zijn tegen mensen die zich agressief gedragen op huisartsenposten? Waarom wel, of waarom niet?
Mijn ambtgenoot van JenV en ik nemen de problematiek rondom de agressie tegen huisartsen serieus. Door aangifte te doen wordt een duidelijk signaal afgegeven: onacceptabel gedrag wordt niet getolereerd. Daders kunnen bijvoorbeeld door de huisartsenpost toegang tot het pand worden ontzegd.
Dit lijkt op gespannen voet te staan met de plicht om medische zorg te verlenen, maar het is onder bepaalde omstandigheden mogelijk. De KNMG heeft hiervoor richtlijnen ontwikkeld die beschreven staan in de «Handreiking Beleid waarschuwing en toegangsontzegging».5
In de Handreiking Agressie op de post (zie ook antwoord 3) staat voor huisartsenposten beschreven welke reactiemogelijkheden er zijn. Deze lopen uiteen van het staken van dienstverlening (nadat er geen sprake meer is van een spoedsituatie) tot in een extreme situatie burgerarrest.
Verder is van 2012 tot 2017 door de ministeries van VWS, SZW en JenV en sociale partners in de zorg6 met het actieplan Veilig Werken in de Zorg ingezet op het creëren van een veiliger werkklimaat in de zorg. In het actieplan zijn diverse maatregelen en verbeterpunten voor organisaties geformuleerd. Door de betrokken sociale partners en andere partijen als LHV, KNMG en de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten (NvdA) is begin dit jaar vastgesteld dat er al veel aanpakken en instrumenten beschikbaar zijn in zorgorganisaties op het gebied van agressie(preventie). Voor het einde van 2019 zullen deze partijen met elkaar, en in overleg met ons, bepalen waar nog concrete behoeften liggen en welke gezamenlijke vervolgacties nodig zijn.
Bent u ermee bekend hoe de situatie in de ons omringende landen is en hoe deze huisartsenposten met agressie omgaan?
In 2010 is door onderzoeksbureau Research voor Beleid een verkennend, vergelijkend onderzoek7 gedaan naar de aard, omvang en aanpak van geweld in vier Europese landen: Nederland, Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Dit rapport gaat niet specifiek in op de huisartsenposten, maar beschrijft wel de situatie in de zorgsector. De experts in alle onderzochte landen zien agressie en geweld tegen medewerkers in de zorgsector als een probleem. Uit het onderzoek blijkt dat de vier onderzochte landen verschillende keuzes maken voor de invulling van het stelsel van gezond en veilig werken (het arbostelsel) en het beleid tegen agressie en geweld. In Nederland en Zweden spelen sociale partners een cruciale rol bij het beleid tegen agressie en geweld. In Duitsland lijken individuele zorginstellingen en verzekeraars de belangrijkste actoren. Anders dan in de andere landen is er in het Verenigd Koninkrijk één landelijk orgaan belast met het ontwikkelen en controleren van veiligheidsbeleid in zorginstellingen. Alle zorginstellingen in het Verenigd Koninkrijk zijn verplicht een veiligheidsmanager in dienst te hebben.
Het artikel ‘Speciale opvang voor jihad-kinderen bij terugkeer in Nederland’ |
|
Judith Tielen (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het Parool met de bovengenoemde titel?1
Ja.
Bent u het eens dat terugkeerders uit IS-gebied een potentiële bedreiging vormen voor de veiligheid van onze vrije en open samenleving en dat dit ook geldt voor kinderen van IS-terroristen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om terugkeer van IS-terroristen en hun nazaten te voorkomen?
Kinderen die zijn meegenomen door hun ouders naar ISIS-gebied of daar geboren zijn, moeten in eerste instantie worden gezien als slachtoffers. Het is schrijnend dat deze veelal jonge kinderen zijn blootgesteld aan ernstige omstandigheden.
In de publicatie «kinderen van ISIS» van de AIVD en de NCTV is geschreven dat van de minderjarigen die een gevechtsopleiding hebben gekregen, of gevechtservaring hebben opgedaan, een dreiging kan uitgaan. Het is mogelijk dat minderjarigen vanaf 9 jaar hieraan onderworpen zijn.
Indien de kinderen van uitreizigers de Nederlandse nationaliteit hebben, of aanspraak hebben op de Nederlandse nationaliteit, dan hebben zij recht om terug te keren naar Nederland. Een Nederlander kan toegang tot Nederland niet worden ontzegd.
Klopt de berichtgeving in het artikel over een «speciale opvanglocatie» die door de Raad voor de Kinderbescherming is ingericht, waar teruggekeerde kinderen uit IS-gebied worden opgevangen en geobserveerd? Zo ja, waarom is de Raad voor de Kinderbescherming overgegaan tot het inrichten van een dergelijke opvanglocatie?
De RvdK heeft geen locaties opgericht. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een kwantitatief en kwalitatief toereikend aanbod van opvang en hulp. Kinderen worden opgevangen in een instelling gespecialiseerd in opvang van getraumatiseerde kinderen uit oorlogsgebied (de Horizon). Dit kan variëren van opvang in pleegzorg tot in gesloten jeugdzorgvoorziening. Op deze locaties kunnen kinderen nauwlettend gevolgd worden. Het doel is na te gaan of en wat voor trauma’s de kinderen hebben opgelopen en welke (intensieve) zorg vervolgens nodig is. De RvdK adviseert de kinderrechter over welke opvang en welke vormen van jeugdhulp deze kinderen nodig hebben.
Welke activiteiten bent u van plan om te laten plaatsvinden op deze opvanglocatie? Wat is daarvan de doelstelling? Welke andere (overheids)organisaties zijn betrokken bij de inrichting van deze opvanglocatie?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke (wetenschappelijke) evidence wordt beoordeeld of, en in welke mate een individuele terugkeerder een bedreiging vormt voor de veiligheid van onze samenleving? Op welke wijze worden factoren als leeftijd en netwerk daarin meegenomen?
In het Landelijke Adviesteam Minderjarige terugkeerders (LAT) zitten o.a. traumaexperts en duidingsdeskundigen (m.b.t. ideologie) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). In een multidisciplinair overleg stellen zij een geïntegreerd advies op, voor de kinderrechter en de jeugdbeschermer die regie voert over de opvang en behandeling van het kind. Meegewogen wordt de leeftijd en het risico dat kinderen mogelijk onderworpen zijn aan gevechtstraining. Bij jongere kinderen wordt vooral gekeken naar het netwerk waarin zij thuiskomen en of zij hierin opgevangen kunnen worden. Het netwerk wordt onderzocht. Kinderen die een schoolgaande leeftijd hebben, zullen bij aankomst worden geobserveerd in een bestaande specialistische jeugdhulpinstelling.
Op basis van welke (wetenschappelijke) evidence wordt beoordeeld of het mogelijk is om deze potentiële bedreiging te «behandelen» en daarmee te elimineren? Op welke wijze worden factoren als leeftijd en netwerk daarin meegenomen?
De kinderrechter besluit op basis van rapportage en advies van de RvdK of een beschermingsmaatregel opgelegd moet worden o.a. (voorlopige) ondertoezichtstelling, (voorlopige) voogdij en/of een machtiging uithuisplaatsing. De gecertificeerde instelling (jeugdbescherming) voert de door de kinderrechter opgelegde maatregel uit. Jeugdbeschermers houden in de gaten of de juiste hulpverlening gewaarborgd is en het goed blijft gaan met het kind en het netwerk. Zij werken daarin samen met gemeentelijke casusoverleggen en specialistische jeugdhulpinstellingen. De GI’s kunnen beschikken over radicaliseringsexpertise. Deze expertise is in ontwikkeling. Er is nog niet veel ervaring met minderjarige terugkeerders, omdat weinig minderjarigen zijn teruggekeerd uit jihadistisch strijdgebied. Bestaande ervaringen uit andere disciplines (trauma, kindsoldaten, loverboys) van de jeugdzorg kunnen ook worden ingezet voor minderjarige terugkeerders.
Het gebrekkige toezicht op de data van patiënten |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in NRC Handelsblad: «Patiëntendata hebben strenger toezicht nodig»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik hecht bij de verwerking van medische gegevens het grootste belang aan informatiebeveiliging en privacybescherming. Patiënten moeten kunnen vertrouwen op een veilige bescherming van hun gegevens zoals vastgelegd in wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo). De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij de zorgaanbieders. Zij moeten zorgen voor organisatorische en technische maatregelen om voldoende waarborgen te bieden bij het verwerken en opslaan van patiëntgegevens. Sinds 1 januari 2018 is het werken volgens en voldoen aan de NEN-normen 7510, 7512 en 7513 verplicht gesteld in het Besluit Elektronische Gegevensverwerking Zorgaanbieders. Het is goed dat zorgverleners zich daar bewust van zijn. Mijn doel is er aan bij te dragen dat de Nederlandse zorg, lerend van de praktijk, tot steeds betere uitkomsten kan komen met behoud van informatiebeveiliging en privacybescherming. Het anonimiseren van herleidbare persoonsgegevens tot geanonimiseerde niet herleidbare gegevens is één van de vele maatregelen die kunnen worden genomen om de privacy van de patiënt te beschermen. De AVG is dan niet meer van toepassing (Grond 26 van de AVG).
Ik zal uw Kamer op verschillende momenten informeren over het borgen van de persoonlijke levenssfeer van patiënten:
Deelt u de mening dat patiënten er zeker van moeten kunnen zijn dat hun gegevens beschermd worden? Welke verantwoordelijkheid heeft u ambtshalve in het beschermen van deze gegevens en welke maatregelen kunt u treffen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het Amerikaanse bedrijf Epic, dat achter de patiëntenbeheer-software zit, toegang heeft tot geanonimiseerde patiëntendata? Hoe lang weet u dit al?
Naar aanleiding van het NRC artikel en uw vragen heb ik contact gezocht met het Amerikaanse bedrijf en het Amsterdam UMC. Het bedrijf geeft aan dat het systeem waarnaar in het NRC artikel wordt verwezen niet wordt aangeboden in Nederland. Het Amsterdam UMC geeft ook aan dat zij en de ziekenhuizen die met dezelfde software leverancier werken dit systeem niet gebruiken.
Ziekenhuizen dragen zelf de verantwoordelijkheid voor hun software voor patiëntenbeheer en hetgeen ze afspreken met de leveranciers in hun contracten. Uiteraard moeten zij hierbij voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Elk ziekenhuis gebruikt software van verschillende leveranciers, bijvoorbeeld voor de verwerking van dossiers, labuitslagen, genetica en beeldmateriaal. Het gaat dan ook te ver om die systemen individueel te benoemen.
Van welke software maken de overige ziekenhuizen in Nederland gebruik voor hun patiëntenbeheer? Geldt hiervoor eveneens dat het bedrijf achter de software de data van patiënten kan gebruiken?
Zie antwoord vraag 4.
Indien uw informatiepositie u niet in staat stelt vraag 3 en 4 diepgaand te beantwoorden, vindt u dan dat u hier onderzoek naar zou moeten doen om de persoonlijke levenssfeer van patiënten te garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat patiëntendata voor digitale toepassingen minder goed beschermd worden dan patiëntendata die wordt gebruikt voor «analoge onderzoeken»?
De bescherming die de AVG biedt, maakt geen onderscheid tussen digitaal of analoog. Die is voor beide categorieën van toepassing.
Welke aanvullende maatregelen kunt u mogelijk treffen om patiëntendata voor digitale toepassingen beter te beschermen?
In de beantwoording van de vorige vragen heb ik aangegeven dat er al veel wettelijk geregeld is. Zoals eerder aangeven in de beantwoording van vraag 6 kom ik nog dit jaar bij u terug op de bescherming van patientendata voor digitale toepassingen.
Wat vindt u ervan dat patiënten er niet over worden geïnformeerd dat hun data voor grootschalig onderzoek worden gebruikt? Bent u van mening dat dit wel zou moeten en dat patiënten de keuze tot deelname voorgelegd zouden moeten krijgen?
In de situatie bij het Amsterdam UMC die u aanhaalt hebben betrokken partijen mij gemeld dat er geen sprake is van het delen van data.
Voor wetenschappelijk onderzoek moet voor zover mogelijk gebruik gemaakt worden van geanonimiseerde niet herleidbare gegevens of van toestemming van de betreffende patiënten. Bij geanonimiseerde data is de AVG niet van toepassing (Grond 26 van de AVG). De AVG en de WGBO bieden de mogelijkheid om onder strikte voorwaarden onderzoek te doen zonder toestemming. Hier hoort onder andere bij dat de gevraagde gegevens noodzakelijk en passend moeten zijn voor het doel waarvoor deze gevraagd worden, dat de patiënt geïnformeerd moet worden over het gebruik van de eigen data, en dat voldaan wordt aan andere voorwaarden die door wet- en regelgeving worden gesteld.
Welke mogelijke risico’s voor de toegankelijkheid tot de zorg ziet u indien enkele bedrijven in de toekomst een monopolie hebben op belangrijke digitale zorgtoepassingen?
Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders en hun toeleveranciers zich onderscheiden op toegevoegde waarde en slimme diensten voor de patiënt en niet op het bezit van data.
Ik vind het dan ook mooi om te zien dat het bedrijfsleven, patiënten, zorgverzekeraars en de zorgverleners de handen in een slaan om digitale gegevensuitwisseling in de zorg te bevorderen en het manifest Samen Vooruit: een ambitie voor gegevensuitwisseling in de zorg2 hebben opgesteld.
Verder heb ik in de derde brief elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Kamerstukken II, vergaderjaar 2018–2019, 27 529, nr. 189) aangegeven dat ik stap voor stap voor steeds meer gegevensuitwisselingen in de zorg wettelijk verplicht wil stellen dat deze digitaal plaatsvindt. Dit zal aangewezen zorgaanbieders verplichten om gezondheidsdata volgens een vast format te delen met anderen en daarmee zal het risico op een monopoliepositie worden verkleind.
Tot slot is in Nederland reeds de, op Europese wetgeving gebaseerde, Mededingingswet van kracht. Hierin is onder meer een verbod op misbruik van een economische machtspositie opgenomen. De ACM ziet hier als onafhankelijke toezichthouder op toe.
Vindt u dat de Nederlandse overheid beleid zou moeten maken om ervoor te zorgen dat van deze monopoliepositie geen misbruik kan worden gemaakt? Welke mogelijkheden ziet u daartoe?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Salafistische jongerenwerkers actief in Den Haag’ |
|
René Peters (CDA), Judith Tielen (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Zijn de Ministers op de hoogte van bovengenoemd artikel waarin staat dat in de Haagse wijken Transvaal en de Schilderswijk salafistische jongerenwerkers actief zijn?1
Ja.
Klopt de weergave in het bericht dat een jongerenwerker op dringend advies van de opsporingsdiensten heeft moeten stoppen met zijn werk als jongerenwerker omdat zijn handelen gevaarlijk werd?
In januari 2018 heeft de politie de burgemeester van Den Haag middels een bestuurlijke rapportage geïnformeerd over een jongerenwerker bij Zebra Welzijn met radicaal gedachtengoed en die dit ook actief uitdraagt. Deze informatie heeft de gemeente direct besproken met Zebra Welzijn. Hierna heeft Zebra Welzijn afscheid genomen van deze jongerenwerker.
Hoe is gewaarborgd dat de betreffende man is gestopt met zijn gevaarlijke activiteiten?
In zijn algemeenheid geldt dat de werkgever van een jongerenwerker moet toezien op dienst kwaliteit en integriteit. Immers jongerenwerkers kunnen in een een-op-een relatie komen te verkeren met minderjarigen. Daarin kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Bovendien hebben jongerenwerkers een voorbeeldfunctie en kunnen zij invloed uitoefenen op de aan hen toevertrouwden door middel van hun gedragingen. Daarom ook dient een werkgever ervoor te zorgen dat de jongerenwerkers beschikken over een verklaring omtrent het gedrag (VOG).
In antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de betreffende jongerenwerker gestopt is bij Zebra Welzijn. Voorts is het zo dat als daar aanleiding voor is de lokale, persoonsgerichte aanpak ingezet kan worden. In het casusoverleg wordt een inschatting gemaakt van de risico’s en worden handelingsperspectieven c.q. interventies met de verschillende partners afgestemd.
Op welke wijze en door wie is beoordeeld of de betreffende man zich schuldig maakte aan het «ronselen» van jongeren voor salafistische organisaties? Wat was hiervan de conclusie en welke consequentie heeft dit gehad?
Zoals bij vraag 3 ook aangeven kan in dergelijke situaties de lokale, persoonsgerichte aanpak ingezet worden. Over het algemeen wordt bezien welke maatregelen passend zijn bij de dreiging die van een persoon uitgaat. Bij het nemen van maatregelen ten aanzien van individuele casuïstiek wordt gekeken naar strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en vreemdelingrechtelijke maatregelen en worden altijd diverse belangen afgewogen.
Klopt het bericht dat salafistische jongerenwerkers informatie uit deradicaliseringsprogramma’s doorspelen aan radicaliserende jongeren? Zo ja, op welke schaal vindt dit plaats?
In de media wordt verwezen naar een training voor eerstelijnsprofessionals die gericht is op het herkennen van signalen van mogelijke radicalisering. In deze training wordt geen informatie verstrekt die geheim is of niet mag worden gedeeld.
Wat doen de Ministers om te voorkomen dat dergelijke informatie «op straat ligt» en bij de verkeerde mensen terechtkomt?
Gezien het antwoord op vraag 5 is er geen aanleiding voor nadere maatregelen.
Op basis van welke signalen wordt beoordeeld of het hier een lokaal incident betreft of dat salafistische moslims op grotere schaal en in andere gemeenten infiltreren in het jongerenwerk? Wat is daarvan de conclusie?
Signalen als deze onderstrepen het belang om vroegtijdig problematische (niet-strafbare) gedragingen te signaleren en daarop te reageren onder meer door middel van een confronterend gesprek. Daarom is de driesporenaanpak gericht op het confronteren van organisaties en individuen bij problematische gedragingen en wordt er gehandhaafd bij het overtreden van grenzen. Lokale partners en rijksoverheid werken samen in de aanpak van problematische gedragingen. Dat gebeurt o.a. binnen de Taskforce Problematisch gedrag & ongewenste buitenlandse financiering (PG&OBF). Binnen deze Taskforce werken de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD), Justitie en Veiligheid (inclusief de NCTV) en Buitenlandse Zaken nauw samen met politie om gemeenten en gemeenschappen steviger en proactief te adviseren en ondersteunen.
Zijn de Ministers bereid om op korte termijn een inventarisatie te laten doen om de risico’s op salafistische beïnvloeding door jongerenwerkers in kaart te brengen in andere wijken in andere steden? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn ons geen signalen bekend die een dergelijke inventarisatie nodig zouden maken. In voorkomende gevallen, zoals in Den Haag wordt lokaal opgetreden.
Delen de Ministers de mening dat het van het grootste belang is voor de veiligheid in de wijken dat jongerenwerkers de jeugd op geen enkele manier kunnen «vergiftigen» met radicale denkbeelden? Wat doen de Ministers om dergelijke vergiftigingspraktijken te voorkomen?
Ik vind dat jongeren in Nederland veilig en gezond moeten opgroeien. Ik onderken dat radicalisering en extremisme verschijnselen zijn die niet alleen een serieuze en permanente dreiging voor een veilige samenleving vormen. Ze zijn ook schadelijk voor de ontwikkeling van jongeren, en daarmee voor gezinnen en gemeenschappen. Samen werken we dan ook aan een weerbare, veilige en democratische samenleving door excessen als extremisme, vergaande polarisatie en maatschappelijke spanningen tegen te gaan. Het kabinet staat voor een inclusieve samenleving waarin voor discriminatie, haat zaaien en geweld tegen andersdenkenden geen plaats is. Het is van belang dat lokale professionals geëquipeerd zijn om extremisme te herkennen en dat er op lokaal niveau een goede signaleringsstructuur is om problemen te onderkennen. Jongerenwerkers spelen hierbij een belangrijke rol. Vanuit de overheid is de afgelopen jaren ingezet op het versterken van weerbaarheid van jongeren.
De uitzending van Nieuwsuur 'Zorg voor complexe gehandicapten nog steeds niet op orde' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u bovengenoemde uitzending van Nieuwsuur van 20 juni 2019?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Ik vind het zeer onwenselijk dat er nog steeds mensen met complexe zorgvragen zijn voor wie geen juiste ondersteuning en zorg beschikbaar is. Ik zie dat zorgaanbieders, zorgfinanciers, cliënten en naasten dag in dag uit bezig zijn met het vinden van oplossingen op maat, ook in heel complexe situaties. Er zijn en komen her en der heel mooie oplossingen om zo goed mogelijke passende zorg te kunnen bieden, ook voor mensen in zeer complexe situaties. Maar tegelijkertijd zie ik ook dat die nieuwe plekken snel «vollopen» en dat mede daardoor mensen soms te lang op een voor hen niet passende plek moeten blijven. Met mijn programma Volwaardig leven wil ik aan de sector een extra impuls geven waardoor deze meer toekomstbestendig wordt. Een belangrijk onderdeel daarvan is het realiseren van voldoende plekken met passende zorg voor cliënten in de allermoeilijkste situaties.
Bent u in overleg met organisaties zoals VGN (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland), KansPlus (belangennetwerk verstandelijk gehandicapten) en Ieder(in) (netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte) om te inventariseren wat voor soort zorgplekken precies nodig zijn?
Bij het inventariseren en realiseren van een passend aanbod voor complexe zorgvragers vanuit de «Werkagenda Passende Zorg is Maatwerk» en mijn Programma «Volwaardig Leven» zijn alle relevante stakeholders betrokken. Zorgkantoren en zorgaanbieders werken toe naar o.a. 100 maatwerkplaatsen voor mensen met een complexe zorgvraag voor wie om allerlei redenen niet (voldoende) passende plekken beschikbaar zijn en maatwerk geboden is. Zorgkantoren organiseren daarvoor in alle regio’s in de tweede helft van 2019 een regionale taskforce met zorgaanbieders, (onafhankelijke) cliëntondersteuners en het CCE. Daarbij inventariseren zij welke regionale tekorten er zijn en welke zorgplekken er precies nodig zijn in de regio. Deze inventarisatie is uiterlijk voor maart 2020 afgerond. Met deze uitkomsten zullen zorgkantoren in 2020 bij geselecteerde zorgaanbieders maatwerkzorg gaan inkopen. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer via de voortgangsrapportages van programma Volwaardig Leven informeren.
Kunt u aangeven hoe ver het met deze inventarisatie staat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel plekken voor gehandicapten met complexe problemen er zijn bijgekomen sinds maart 2017, toen bleek dat er honderden cliënten met meerdere complexe aandoeningen zijn die niet de zorg krijgen die ze nodig hebben?
Zoals bij mijn antwoord op vraag 1 is aangegeven realiseren zorgaanbieders en zorgkantoren, op grond van het landelijk inkoopkader 2018–2020, continu nieuwe plekken in de gehandicaptenzorg en aanpalende sectoren, ook voor de meest complexe problematiek. De zorgplicht van zorgkantoren en zorgverzekeraars is hier leidend. Deze gerealiseerde extra plaatsen vormen geen onderdeel van de zogenoemde 100 plekken.
De 100 extra plekken moeten worden gezien als een extra impuls voor de allerzwaarste cliëntengroepen, bovenop de andere gerealiseerde initiatieven voor cliënten met complexe zorgvragen die er nu al zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven is door Ieder(in), ZN en VGN eind 2018, in nauw overleg met VWS en andere partijen, een traject gestart om uit die 100 extra plekken zoveel mogelijk rendement voor cliënten, naasten en de sector te halen. Zorgkantoren hebben uiterlijk in maart 2020 op basis van bovengenoemde regionale inventarisaties een duidelijk beeld van vraag en aanbod rond complexe zorgvragers en zullen op basis daarvan gericht 100 extra plekken neerzetten in 2020 en verder.
Kunt u aangeven hoeveel van de 100 extra plaatsen die eind 2020 gerealiseerd moeten zijn er thans zijn bijgekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de financiële middelen over de zorgkantoorregio’s verdeeld worden en hoe de 100 extra plaatsen over de verschillende zorgkantoorregio’s worden of zijn verdeeld?
Gezien de hierboven toegelichte procedure voor selectie van de 100 plekken kan ik u nog geen concreet antwoord geven op deze vraag. Ik heb er alle vertrouwen in dat de gezamenlijke zorgkantoren met deze afgesproken procedure tot een goede verdeling zullen komen. Uiteraard zal ik de Kamer daar uitgebreid over informeren via de voortgangsrapportages van programma Volwaardig Leven wanneer hierover meer bekend is.
Bent u het eens met de stelling dat door de extramuralisering van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) (de intramurale beddenafbouw in de ggz) de druk op de complexe plaatsen in de gehandicaptenzorg is toegenomen? Waarom deelt u die stelling wel of waarom niet?
Er is geen uniforme definitie en op dit moment ook geen betrouwbare registratie van mensen met een complexe zorgvraag op de grens van de gehandicaptenzorg, langdurige GGZ, jeugdwet en /of forensische zorg. Ik kan mede daarom geen concrete uitspraak doen of de afbouw van intramurale bedden in de GGZ geleid heeft tot meer druk op de gehandicaptensector. Wel is er in het veld consensus dat er voor enkele honderden cliënten in de meest complexe situaties geen (voldoende) passende zorg beschikbaar is. De reden hiervoor is dat het erg moeilijk is om aan de intensieve zorgbehoefte van deze mensen te voldoen en zorgteams helaas ook regelmatig «stuklopen» op de (gedrags)problemen van deze bewoners. Met mijn programma Volwaardig leven wil met de realisatie van 100 extra plaatsen en het inzetten van regionale ambulante zorgteams een substantiële bijdrage leveren om specifiek voor deze groep beter en sneller de juiste zorg te kunnen leveren.
Daarbij kijken we ook naar ontwikkelingen in aanpalende sectoren zoals de extramuralisering en beddenafbouw in de (curatieve) ggz. Ongewenste effecten zoals mogelijke extra druk op de gehandicaptenzorg proberen we uiteraard te voorkomen in goed overleg met zorgverzekeraars en andere relevante partijen.