De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich uw oproep van vorig jaar «Vandaag is de eerste editie van de Week zonder vlees. Doe jij ook mee?»?1
Bent u bereid het publiek ook dit jaar weer te vragen om mee te doen aan de Week zonder vlees, die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het is in de eerste plaats aan de stichting Nationale Week Zonder Vlees zelf om het publiek te wijzen op de Week zonder Vlees. Het kabinet vraagt op verschillende manieren aandacht voor een – op de Schijf van Vijf gebaseerd – gezond en duurzaam voedingspatroon. Hieraan kan invulling worden gegeven met of zonder vlees.
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen – carnivoren, herbivoren en omnivoren – en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?» Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?2
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Ja.
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt en deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?4
De Week zonder Vlees is een particulier initiatief waar de Nederlandse overheid geen rol in heeft.
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het onderzoek van CE Delft. Op verzoek van het lid Ouwehand (PvdD) heb ik op 18 april 2018 een reactie gegeven naar aanleiding van het bericht over dit onderzoek in de Volkskrant. Hierin heb ik ook laten weten welke vervolgstappen gezet gaan worden. (Kamerstuk 31 532, nr. 194).
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan en inspireert deze opvatting u om de Week zonder vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?5
Catering is één van de 25 initiatieven van de rijksoverheid die een bijdrage hebben ontvangen uit de klimaatenvelop voor klimaatneutraal en circulair inkopen. Samen met private en publieke partijen wordt gewerkt aan een verantwoorde consumptie van voedsel, waarbij het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat en op onze gezondheid uitgangspunt zijn. Bij de catering binnen het Rijk zijn steeds meer plantaardige keuzes te verkrijgen, wordt regelmatig geëxperimenteerd met nieuwe plantaardige producten en heeft een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties een zogenoemde «meatless monday» of een «duurzame donderdag» geïntroduceerd. Tijdens de Dutch AgriFood Week van oktober 2018 zijn op meer dan 200 overheidslocaties duurzame maaltijden geserveerd en de schijnwerpers gezet op circulariteit. Ook werkt het Rijk projectmatig samen met cateraars die volgens het principe van Dutch Cuisine maaltijden serveren. In het Nationaal Preventieakkoord Overgewicht (Kamerstuk 32 793, nr. 339) is afgesproken dat uiterlijk in 2021 bedrijfsrestaurants bij de rijksoverheid gezond zijn (minimaal niveau zilver volgens de criteria van het Voedingscentrum die gebaseerd zijn op de Schijf van Vijf). Overigens voldoen enkele bedrijfsrestaurants nu al aan de criteria voor goud, wat betekent dat deze restaurants in aanbod en uitstraling de bezoekers verleiden tot een betere keuze.
Wilt u zijn deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het voedingsadvies is bekend. De meeste cateraars die binnen de verschillende ministeries en overheidsdiensten actief zijn, ondersteunen de Week zonder Vlees. Op enkele locaties worden louter vegetarische gerechten aangeboden. Op andere locaties wordt nadruk gelegd op vegetarische gerechten en alternatieven.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners wordt gesteund?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder Vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Is uw ministerie al gestart met het concept «Carnivoor? Geef het door?»2, waarbij alle diners in basis geschikt worden gemaakt voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, waardoor zowel de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie wordt vergroot als een flinke klimaatwinst wordt geboekt? Zo nee, waarom niet? Op welke termijn en wijze bent u van plan dit concept te implementeren naar aanleiding van uw toezegging tijdens het wetgevinsgoverleg Cultuur op 19 november 2018?3
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?4
Speelt uw ministerie een rol in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt?5 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?6 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door.»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 mrd. euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het bericht dat de paarse krokodil Apeldoornse coöperatie bij hulp in laatste levensfase belemmert |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Paarse Krokodil belemmert Apeldoornse coöperatie bij hulp in laatste levensfase»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat dit (mogelijk) patiënten treft die op hun kwetsbaarst zijn (die stervende zijn en ervoor hebben gekozen om thuis te sterven, in hun eigen vertrouwde omgeving en omringd door diegenen die hen het meest dierbaar zijn)?
Dat vind ik schrijnend, want het moet mogelijk zijn om thuis te kunnen sterven met de zorg die daarvoor nodig is. Uitgangspunt is dat mensen kunnen sterven op de plek die ze willen.
Wilt u met zorgverzekeraars landelijk regelen dat er een einde komt aan de in het artikel omschreven situatie dat deze laatste wens van mensen in gevaar komt, bijvoorbeeld door de zorgprofessional ter plekke te laten bepalen «hoe en wat» en de eventuele «papierwinkel» achteraf te regelen?
Zorgverzekeraar moeten voldoende zorg ingekocht hebben om aan hun zorgplicht te voldoen. Dat geldt ook voor palliatieve terminale zorg. Als de cliënt kiest voor een gecontracteerde aanbieder, zijn er geen machtigingen of andere formulieren nodig.
Als bij palliatieve terminale zorg door een niet-gecontracteerde aanbieder de zorgverzekeraar om een machtiging vraagt, is het van belang dat de doorlooptijd zo kort mogelijk is om werkbaar te zijn. Zorgverzekeraars erkennen dit ook en zoeken naar wijzen waarop de machtigingsprocedure zo kort mogelijk wordt gemaakt. Voorbeelden zijn indienen van een aanvraag via internet, en telefonische goedkeuring vooruitlopend op een getekend formulier. Iedere zorgverzekeraar is zich bewust van mogelijke spoedaanvragen bij intensieve zorg (waaronder palliatieve terminale zorg) en/of PGB en levert daarin maatwerk en flexibiliteit. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars hier goed naar kijken. Echter, er blijft altijd tijd nodig om de machtiging te kunnen beoordelen. Aangezien machtigingen alleen gevraagd worden bij niet-gecontracteerde zorg, vind ik het belangrijk dat partijen zoveel mogelijk contracten sluiten en belemmeringen daarvoor weg te nemen. Dit is in lijn met de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord Wijkverpleging 2019–2022 om het contracteerproces te verbeteren en het aandeel gecontracteerde zorg te vergroten.
Ziet u deze blijkbaar per 1 januari 2019 gecreëerde regel als een (zoveelste) voorbeeld van het doelbewust opwerpen van belemmeringen door zorgverzekeraars voor door hen niet-gecontracteerde zorgaanbieders?
Het vragen van een machtiging is een van de maatregelen die zorgverzekeraars nemen om de contractering te bevorderen.2 Zorgverzekeraars mogen deze eis stellen; ook in het Hoofdlijnenakkoord Wijkverpleging 2019–2022 is het gebruik van machtigingen bekrachtigd om gepast gebruik in de zorg te bevorderen, gezien uit onderzoek is gebleken dat niet-gecontracteerde zorgaanbieders onverklaard meer zorg inzetten dan gecontracteerde aanbieders3. Ik ben het dus niet eens met de stelling dat een machtiging een zinloze regel in de zorg is. De eis om vooraf toestemming te vragen draagt bij aan een efficiënt zorggebruik, omdat de zorgverzekeraar daarmee kan voorkomen dat de zorgaanbieder onnodig veel uren zorg declareert. Bij een machtiging kan een medisch deskundige van de zorgverzekeraar de navolgbaarheid van de indicatie beoordelen en indien nodig met de indicatiesteller bespreken of deze rechtmatig en doelmatig vastgesteld is.
De koninklijke weg om geen machtigingen te hoeven indienen, is het aangaan van een contract met een zorgverzekeraar. In het hoofdlijnenakkoord hebben partijen diverse maatregelen afgesproken om het sluiten van contracten zoveel mogelijk te faciliteren. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars en aanbieders van wijkverpleegkundige zorg zoveel mogelijk een contract aangaan en belemmeringen daarvoor wegnemen.
Bent u bereid te inventariseren of er meer van dergelijke belemmeringen zijn en de Tweede Kamer daarvan een overzicht te verschaffen, voorzien van een oordeel of het hier objectief gerechtvaardigde eisen en/of voorwaarden betreft?
In de brief «bevorderen contracteren» zijn – naast het machtigingvereiste – diverse maatregelen aangekondigd die het leveren van zorg langs gecontracteerde weg bevorderen. Het gaat onder andere om de aanscherping van de kwaliteit op nieuwe toetreders, het cessieverbod, en de mogelijkheid van een «second opinion» op de indicatiestelling. Dit betreffen alle objectief gerechtvaardigde eisen en/of voorwaarden.
In het kader van het programma «(ont)regel de zorg» zijn partijen voortdurend op zoek naar overbodige bureaucratie die geschrapt kan worden. Dat heeft allerlei oorzaken en uitingsvormen; het kan ook gaan om eisen die zorgverzekeraars stellen. Zo is recent met zorgverzekeraars afgesproken dat met ingang van dit jaar patiënten die chronisch sondevoeding nodig hebben, niet meer jaarlijks het aanvraagformulier daarvoor hoeven in te dienen. Het komend jaar gaan partijen voor meer van dit soort voorbeelden afspraken maken om de bureaucratie terug te dringen.
Bent u bereid met zorgverzekeraars af te spreken dat die eisen en/of voorwaarden, die niet objectief gerechtvaardigd zijn, zullen worden geschrapt?
Zie antwoord vraag 5.
Het vergoeden van kosten voor het opruimen van drugsafval |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Drugsafval in je tuin»1 en de uitzending van Radar over dit onderwerp2?
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het eerdere budget voor het opruimen van drugsafval? Hoeveel daarvan was er na het aflopen van die subsidieregeling nog niet uitgegeven? Was dat bedrag daarna geheel beschikbaar voor hetzelfde doel en hoeveel is er inmiddels van uitgegeven?
De totale onderbesteding van de afgelopen, tijdelijke co-financieringsregeling bedraagt € 1,2 miljoen. De middelen die aan het provinciefonds zijn toegevoegd, zijn – op grond van het Convenant waarin deze regeling is uitgewerkt – bedoeld voor het opruimen van drugsafval. Provincies kunnen dus nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen in de jaren 2015, 2016 en 2017.
Deelt u de mening dat het opruimen van drugsafval op een particulier terrein onder andere de publieke belangen van het voorkomen van grondwatervervuiling, andere milieuproblemen en bedreiging van de volksgezondheid dient? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe hoog zijn de kosten voor het opruimen van drugsafval per storting? Kunt u aangeven aan welke bedragen gedacht moet worden?
De directe opruimkosten per dumping kunnen uiteenlopen van een paar honderd euro tot tienduizenden euro’s. Dat hangt af van vele factoren, zoals de hoeveelheid gedumpt drugsafval, de status van de dumping (o.a. lekkende vaten, verontreinigde bodem, schoonmaakkosten wegdek, wegslepen uitgebrande auto) en de wijzen van opruimen en aanbesteding van het opruimen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat getroffen particulieren niet zelf het opruimen van drugsafval hoeven te regelen maar dat dat door de overheid wordt geregeld?
Gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu, ligt hier de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 miljoen per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Met de beschikbaar gestelde middelen zullen nu de particuliere grondeigenaren volledig worden gecompenseerd voor de directe opruimkosten van drugsdumpingen op hun grond en worden ook gemeenten voor een gedeelte gecompenseerd voor de financiële gevolgen van drugsdumpingen.
Deelt u de mening dat het onbillijk is om een particulier, die geheel buiten zijn schuld geconfronteerd wordt met drugsafval op zijn grond, op te laten draaien voor de kosten van het opruimen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien de particulier geen schuld heeft aan de dumping blijven deze kosten, gelet op de wettelijke verantwoordelijkheden, voor rekening van de gemeente. Verder wordt u verwezen naar de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid die op 28 maart 2019 aan uw Kamer is gestuurd3.
Deelt u de mening dat er van overheidswege een structurele financiële regeling moet worden getroffen om getroffen particulieren volledig te compenseren voor de kosten van het opruimen van drugsafval? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zouden particulieren dan wel zelf die kosten moeten dragen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u ook de mening dat getroffen particulieren niets hebben aan een al te lang voortslepend bestuurlijk overleg tussen gemeenten, provincies en het rijk maar snel met raad, daad en financiële compensatie voor de kosten moeten worden geholpen? Zo ja, kunt u daar vanuit het rijk op zeer korte termijn voor gaan zorgen en de verdeling van de verantwoordelijkheden desnoods daarna gaan regelen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
De mantelzorgmakelaar in relatie tot de onafhankelijke cliëntondersteuner |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mantelzorgmakelaar trekt mensen tegen betaling uit zorgmoeras»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat het verschil is tussen een «mantelzorgmakelaar» en de «onafhankelijke cliëntondersteuning» waar cliënten binnen zowel de Wet langdurige zorg (Wlz)2, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)3 als de Zorgverzekeringswet (Zvw)4 recht op hebben?
De essentie van cliëntondersteuning is voor mij dat iemand naast de cliënt staat en hem of haar met informatie, advies en voorlichting bijstaat om een hulpvraag te verhelderen en de weg te vinden in «het stelsel». Onafhankelijk cliëntondersteuners helpen in het contact met gemeenten, zorgkantoren, instanties en aanbieders. Deze ondersteuning kan eenmalig zijn, maar kan ook periodiek nodig zijn gedurende enige of langere tijd. Door cliëntondersteuning worden regie en zelfredzaamheid versterkt, krijgen kwetsbare mensen passende voorzieningen om de grip op hun leven te versterken of om naar vermogen mee te doen in de samenleving. Wanneer de hulpvraag zich uitstrekt over meerdere levensdomeinen, kan cliëntondersteuning ook daarop adviseren en een bijdrage leveren aan integrale dienstverlening door gemeenten en instanties. Goede cliëntondersteuning, ook voor de mantelzorger, draagt dus bij aan het verlichten van mantelzorg.
Mantelzorgmakelaars richten zich specifiek op de zorg voor mantelzorgers. Mantelzorgers zijn soms veel tijd kwijt aan het invullen van formulieren om zorg en ondersteuning te regelen. De mantelzorgmakelaar biedt daarin belangrijke ondersteuning door regeltaken over te nemen, zodat de mantelzorger uiteindelijk op eigen kracht verder kan. Zij dragen bij aan het totale systeem van de mantelzorger, de cliënt en het sociale netwerk om overbelasting te verminderen. Het kan hierbij gaan om het aanvragen van een indicatie of een persoonsgebonden budget (pgb), het invullen van formulieren, het afstemmen van werk en privé met de werkgever, of het op orde krijgen van de financiële administratie. Op deze manier kan de mantelzorger de zorg langer volhouden. De mantelzorgmakelaar is daarmee een op mantelzorg gespecialiseerde cliëntondersteuner. Het extra van de mantelzorgmakelaar zit in de kennis van en werkzaamheden binnen alle wetten en tevens de preventieve taak om de mantelzorger te ondersteunen en zo nodig in gesprek te gaan met de werkgever ter voorkoming van een burn-out. De dienstverlening van een mantelzorgmakelaar is opgenomen in veel aanvullende zorgverzekeringen. Ook vergoeden sommige gemeenten de kosten voor een mantelzorgmakelaar.
Hoe verhoudt de (gecertificeerde) mantelzorgmakelaar waarvoor de mantelzorger in gevallen zelf betaalt, waarbij deze kosten op kunnen lopen tot € 70 per uur, zich tot de kosteloosheid van de onafhankelijk cliëntondersteuner zoals dit wettelijk is vastgelegd in artikel 2.1.4, eerste lid, onder a, van de Wmo 2015?
Sinds de decentralisaties in 2015 is een markt ontstaan van partijen die onafhankelijke cliëntondersteuning bieden. Er zijn partijen die zich richten op een speciaal onderwerp of op een specifieke doelgroep. Hierdoor ontstaat keuzevrijheid voor de cliënt, mits de cliëntondersteuning is gecontracteerd of onderdeel is van de aanvullende polis van de cliënt Zvw. Het ontstaan van de markt voor cliëntondersteuning mag echter geen afbreuk doen aan het recht op gratis cliëntondersteuning. De gemeente heeft beleidsruimte in de wijze waarop de ondersteuningsfunctie wordt vormgegeven.
Cliënt en mantelzorger moeten samen vaststellen of een mantelzorgmakelaar van toegevoegde waarde kan zijn. En of deze dus ook vergoed wordt via een aanvullend pakket door de betreffende verzekering van de cliënt. In sommige gevallen zijn mantelzorgmakelaars tevens werkzaam bij een mantelzorgsteunpunt – bekostigd door de gemeente – en daarmee gratis toegankelijk. Tevens komt het voor dat de werkgever bereid is de mantelzorgmakelaar te vergoeden.
Klopt het dat gezien de definitie zoals gehanteerd in artikel 1.1.1. van de Wmo 2015, namelijk dat een cliëntondersteuner iemand ondersteunt met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening, een onafhankelijke cliëntondersteuner ook de mantelzorger ondersteunt?
Ja, een mantelzorger kan ook gebruik maken van diensten van een onafhankelijke cliëntondersteuner.
Wat vindt u van de opkomst van allerlei nieuwe beroepen, zoals de mantelzorgondersteuners, mantelzorgmakelaar en mantelzorgconsulenten, gezien de wettelijke verplichting van uitvoerders als gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren, een cliëntondersteuner aan te bieden?
Ondersteuning van mantelzorgers vraagt om maatwerk vanuit de gemeente en de zorgverzekeraar om vast te stellen waar de mantelzorger behoefte aan heeft. Ik vind het een goede ontwikkeling als dit maatwerk bestaat uit onder andere het wegnemen van regeldruk via het inzetten van mantelzorgmakelaars en dat partijen hierin willen investeren. De centrale coördinatie binnen een gemeente voor het ondersteunen van mantelzorgers ligt veelal bij de lokale mantelzorgsteunpunten. Zij kunnen voorzieningen, zoals een mantelzorgmakelaar, aanbieden als uit het maatwerkgesprek blijkt dat overbelasting van de mantelzorger hierdoor voorkomen kan worden.
We zien in de praktijk dus wel degelijk dat mantelzorgmakelaars van toegevoegde waarde kunnen zijn in het ontlasten van de mantelzorger. Naast de diensten die de onafhankelijke cliëntondersteuner kan aanbieden.
Pallas en het Lighthouse project |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat in Cadarache in Frankrijk de Jules Horowitz-reactor bijna klaar is en dat met deze reactor tot 50% van de Europese markt van medische isotopen kan worden bediend? Klopt het dat in München de FRM-II op dit moment wordt aangepast voor de productie van molybdeen, waarmee ook 50% van de Europese markt kan worden bediend?
De Jules Horowitz-reactor (JHR) is inderdaad in een vergevorderd stadium. Het klopt dat JHR aangeeft te kunnen voorzien in 25% van de Europese vraag naar molybdeen-99m en indien gewenst in 50% van de Europese vraag. De OECD Nuclear Energy Agency (NEA) heeft in 2018 het rapport «The supply of Medical radioisotopes» uitgebracht.1 Hierin wordt rekening gehouden met een jaarlijkse productie door de JHR van 115.200 Ci, waarbij de verwachting is dat 2023 het eerste jaar van volledige productie is.
De Duitse FRM-II geeft aan in 50% van de Europese vraag naar molybdeen-99m te kunnen gaan voorzien. In het rapport van de OECD NEA wordt voorzien dat de FRM-II vanaf 2020 molybdeen-99m kan gaan leveren met een bijdrage van 67.200 Ci.
Ter vergelijking, de Belgische BR2-reactor kan 136.500 Ci leveren, de Nederlandse HFR maximaal 241.800 Ci. De nieuwe capaciteit die de JHR en FRM-II kunnen gaan leveren, is dus aanzienlijk lager dan de capaciteit van de BR2 en de HFR, die beiden op gevorderde leeftijd zijn. Hoewel de JHR en FRM-II dus een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de Europese vraag, ligt de focus van deze reactoren op het doen van onderzoek, en niet op de productie van medische isotopen. In het dit jaar verschenen rapport «European Study on Medical, Industrial and Research Applications of Nuclear and Radiation Technology», gedaan in opdracht van de Europese Commissie, wordt geconcludeerd dat een bevoorradingssituatie zonder een nieuwe onderzoeksreactor in Europa niet zal leiden tot Europese zelfvoorziening en op wereldschaal tekorten zouden kunnen ontstaan tot 2030.2
Ook moet opgemerkt worden dat de voorspellingen over de bijdrage die geleverd kan worden aan de Europese markt alleen betrekking hebben op molybdeen-99m, het meest gebruikte diagnostische isotoop. Welke bijdrage de JHR en FRM-II kunnen leveren aan de productie van therapeutische isotopen is onzeker. De verwachting is dat de vraag naar therapeutische isotopen verder zal toenemen.
Klopt het dat Pallas nog niet voldoende financiers heeft gevonden en niet eerder dan 2025 medische isotopen kan produceren?
De gesprekken tussen Pallas en de potentiële financiers van Pallas verlopen constructief. Dit jaar moet duidelijk worden of private financiers zullen instappen. De huidige planning is onveranderd en daarmee is de verwachting inderdaad dat Pallas niet eerder dan 2025 medische isotopen zal produceren.
Klopt de bewering van ASML-topman Wennink dat Lighthouse, het project om medische isotopen te produceren zonder kernafval en wat is uitgeroepen tot Nationaal Icoon, niet geholpen is door de Nederlandse overheid terwijl de bouw van een nieuwe kerncentrale voor medische isotopen wel financieel wordt ondersteund?1
Het reguliere EZK-instrumentarium is gericht op (innovatieve) projecten die niet geheel uit eigen middelen of door de markt gefinancierd kunnen worden. Daarbij is voor een project van dergelijke omvang waarvan de technische haalbaarheid nog niet was aangetoond, een aanzienlijke bijdrage van een private investeerder vereist. De Nederlandse overheid heeft Lighthouse daarom actief gesteund bij het zoeken naar investeerders of samenwerkingspartners en heeft daarin een bemiddelende rol gespeeld. Daarbij is met diverse partijen gesproken over een mogelijke investering in het project. Ondanks dat er veel belangstelling was voor deze vernieuwende technologie en de toepassingsmogelijkheden daarvan, vonden deze partijen de risico’s van de benodigde investering te hoog, vanwege de genoemde onzekerheden ten aanzien van de technische haalbaarheid.
De financiering aan Pallas bestaat uit een lening uit 2012 van € 80 miljoen van het Rijk en de provincie Noord-Holland voor de voorbereidingsfase (bedoeld voor het ontwerp, de aanbesteding en de vergunningprocedure) van de Pallas-reactor. Bij Pallas gaat het daarbij, in tegenstelling tot Lighthouse, om een bestaande technologie gericht op de productie van zowel diagnostische als therapeutische isotopen. Het technische risico is hierdoor beperkter en beter in te schatten.
Klopt het dat Lighthouse nu wordt gerealiseerd in België met behulp van isotopenleverancier Nationaal Instituut voor Radio Elementen (IRE), een van de grootste klanten van de huidige kernreactor in Petten? Welke gevolgen heeft het voor de financierbaarheid van Pallas wanneer IRE geen molybdeen meer zal afnemen van Pallas omdat Lighthouse dit kernafvalvrij kan produceren?
Het Belgische IRE zal de komende tijd samen met andere partijen inzetten op een verdere ontwikkeling van Lighthouse met als doel een eerste productielijn in België te realiseren. Zoals in de brief over de vervolgonderzoeken van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap (Kamerstuk 25 422, nr. 251) is aangegeven is de verwachting dat indien beide initiatieven uiteindelijk op de markt komen dit de komende 20 jaar leidt tot overcapaciteit op de wereldwijde markt voor Molybdeen-99. Het effect hiervan op de financierbaarheid van Pallas is daarbij onzeker, maar naar verwachting beperkt. Dit komt met name doordat Pallas in de businesscase rekening houdt met het op de markt komen van alternatieve productiemethode voor molybdeen-99, zoals Lighthouse. De businesscase van Pallas hangt daarnaast af van de ontwikkeling van de vraag naar therapeutische isotopen.
Deelt u de mening dat het gezien de Europese ontwikkelingen rondom concurrerende isotopenproducten, de kosten van kernafval, de andere bezwaren tegen kernafval en het belang van innovatie op het gebied van medische isotopen, het Lighthouse-project beter ondersteund had kunnen worden ten faveure van het Pallas-project? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het op dat moment niet verstandig was om een keuze te maken tussen beide initiatieven. Zoals in de brief over de vervolgonderzoeken van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap (Kamerstukken 25 422 en 30 196, nr. 220) is aangegeven was het van belang dat er voortgang werd gemaakt met zowel Pallas als Lighthouse om de risico’s op tekorten aan medische radioisotopen te beperken. Beide projecten zijn vervolgens op hun eigen merites beoordeeld, waarbij er bij Pallas sprake was van een reeds eerder toegekende lening. Voor Lighthouse is, zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, gekeken naar de inzet van het EZK-instrumentarium, als co-financiering naast private investeringen. Echter ondanks dat er veel belangstelling was vonden deze partijen het risico van de investering in die fase te hoog.
Het data-lek bij het ziekenhuis OLVG waardoor onbevoegde studenten medische dossiers hebben ingezien |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Patiëntdossiers in te zien door lek bij ziekenhuis OLVG»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het bewuste artikel. Ik vind het zorgelijk als medische gegevens van patiënten in verkeerde handen vallen. Patiënten moeten te allen tijde kunnen vertrouwen op het veilig beschermen en delen van hun gegevens. Zorgaanbieders zijn in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de informatieveiligheid van hun patiënten. Ze moeten passende maatregelen nemen om ongeoorloofde inzage in patiëntendossiers te voorkomen en adequaat handelen wanneer een datalek zich voordoet.
Het OLVG heeft mij als volgt gemeld. Het OLVG heeft melding gemaakt van een datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en er zijn maatregelen genomen. Men heeft mij ook gemeld dat de autorisatie van medewerkers tot de EPD-systemen verder is aangescherpt en dat privacy een nadrukkelijker plek in het inwerkprogramma voor werkstudenten en voor alle andere medewerkers binnen het OLVG krijgt. Het OLVG doet onderzoek naar de dossiers die onrechtmatig zijn ingezien door onbevoegde werkstudenten. Betrokken patiënten en de AP zullen over de resultaten van het onderzoek worden geïnformeerd.
Is al bekend hoeveel en welke dossiers het betreft en zijn de betreffende patiënten op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben onbevoegde werkstudenten nog steeds toegang of is het data-lek inmiddels waterdicht?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u al een actieplan klaarliggen om deze en andere data-lekken in de zorgsector aan te pakken?
Zoals ik in de beantwoording op vragen 1, 2 en 3 heb aangegeven valt informatiebeveiliging in de eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf. Zorgaanbieders moeten zich reeds onder meer houden aan een aantal zorgbrede Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN-normen) en de voorschriften van de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG). Datalekken of andere ICT-incidenten moeten worden gemeld bij de AP.
Gezien het belang van informatieveiligheid ondersteunt VWS de zorgsector hierbij in toenemende mate. Zoals ik in mijn Kamerbrief over «Elektronische gegevensuitwisseling in de zorg» van 20 december 2018 jl. heb aangekondigd, wil ik toewerken naar wettelijke verplichting om onder andere veiligheidsbelemmeringen in elektronische gegevensuitwisseling in de zorg aan te pakken. Daarnaast is met ondersteuning van VWS het Computer
Emergency Response Team (Z-CERT) voor de zorgsector opgezet en in januari 2018 officieel gestart. Deze organisatie helpt aangesloten zorginstellingen bij monitoring, preventie en reparatie van ICT-incidenten. VWS ziet Z-CERT als het cybersecuritycentrum voor de zorg en draagt bij aan de doorontwikkeling ervan.
Ik vind dat alle zorginstellingen aangesloten zouden moeten zijn bij een organisatie als Z-CERT. Zoals toegezegd op de aangenomen motie Ellemeet2 onderzoek ik het verplichtstellen van de deelname van zorginstellingen aan Z-CERT zal tevens de publieke rol ten aanzien van informatieveiligheid in de zorg herijken. Ik zal uw Kamer hierover in de loop van dit jaar informeren.
Tot slot hebben zorgkoepels in samenwerking met VWS een Actieplan Verhoging bewustzijn informatiebeveiliging Patiëntengegevens opgesteld en hiermee de verhoging van bewustwording van informatiebeveiliging zelf opgepakt. Het Actieplan is uitgebreid en verbreed naar alle zorgbranches. Het actieplan wordt geleid door Brancheorganisaties Zorg (BoZ). Voor het zomerreces wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het actieplan.
Deelt u de mening dat we moeten stoppen met het delen van complete medische dossiers en dit moeten beperken tot een basisset waar de patiënt zelf de regie over voert? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat niet één basisset van gegevens die op zichzelf voldoet in alle uitwisselingen van informatie die in het kader van behandeling plaatsvinden. Elke overdracht en uitwisseling vereist een andere set gegevens die noodzakelijk is voor de (vervolg)behandeling van een patiënt.
Regie voor de patiënt omarm ik van harte. Ik vind het van groot belang dat patiënten weten waar hun gegevens zich bevinden en weten en mee kunnen bepalen wat ermee gebeurt. In de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (de WGBO) is geregeld dat gegevens uit een medisch dossier alleen met toestemming van de patiënt aan anderen kunnen worden verstrekt. Uit de WGBO volgt echter ook een aantal uitzonderingen op deze regel. Zo is expliciete toestemming niet nodig voor het verstrekken van noodzakelijke inlichtingen aan degene die rechtstreeks betrokken is bij de behandelrelatie en degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener.
Het gedeeltelijk onder curatele plaatsen van Zeeuwse jeugdzorginstelling |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Deel Zeeuwse jeugdzorg onder curatele?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wanneer heeft u voor het eerst vernomen dat jeugdzorginstelling Intervence in serieuze problemen verkeerde? Welke stappen heeft u genomen in reactie hierop ter waarborging van de zorg voor deze jongeren?
In september 2018 heb ik vernomen dat gemeenten en Intervence met elkaar in gesprek waren over de te leveren kwaliteit en het tarief dat noodzakelijk is om deze kwaliteit duurzaam te realiseren. De gemeenten en Intervence hebben het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) gevraagd om hen bij dit gesprek te ondersteunen. De werkwijze vanuit het landelijke programma Zorg voor de Jeugd – dat de Minister van VWS en ik hebben opgesteld met gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties – is dat gemeenten en instellingen eerst de hulp inroepen van het OZJ wanneer de inkoopgesprekken niet direct het gewenste resultaat hebben.
In december 2018 is het Ministerie van JenV in gesprek getreden met de coördinerend wethouders van de gemeenten in Zeeland omdat er signalen waren dat partijen niet op korte termijn tot een vergelijk zouden komen. Uiteindelijk heeft dat op 1 februari 2019 geresulteerd in een gesprek tussen het ministerie, de gemeenten en Intervence. De gemeenten en Intervence hebben daaropvolgend met elkaar constructieve en toekomstgerichte bestuurlijke afspraken gemaakt over jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland.2
Welke gevolgen heeft de verdere daling van inkomsten door het afnemende aantal cliënten op de financiële situatie van de instelling? Wat betekent dit voor de overblijvende cliënten?
De gemeenten hebben de wettelijke plicht ervoor te zorgen dat er altijd voldoende jeugdbescherming en jeugdreclassering beschikbaar is. De gemeenten in Zeeland zijn daartoe al vroeg met Intervence het gesprek aangegaan om de continuïteit voor de korte en de lange termijn te borgen. In hun bestuurlijk akkoord van februari hebben gemeenten en Intervence verschillende afspraken gemaakt om de continuïteit en de kwaliteit van zorg voor de overblijvende cliënten te borgen. Voor de korte termijn is afgesproken dat gemeenten Intervence een verhoogd tarief bieden. Thans wordt in opdracht van gemeenten onderzoek uitgevoerd op grond waarvan besloten wordt hoe de continuïteit en kwaliteit van de jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland duurzaam geborgd kan worden.
Voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Jeugd van 12 november 2018 heeft Jeugdzorg Nederland een brief aan onder meer mijn ministerie gestuurd waaruit bleek dat Intervence minder werd gecompenseerd dan andere instellingen. In deze brief is uitgegaan van het oude tarief (van 2018) en nog niet van het tarief dat partijen in februari jl. overeen zijn gekomen. De vraag in hoeverre het oude tarief heeft bijgedragen aan de financiële situatie bij Intervence kan niet eenduidig worden beantwoord omdat meerdere factoren zullen hebben bijgedragen aan de ontstane situatie. Het hogere tarief dat de gemeenten voor 2019 geboden hebben, zal naar alle waarschijnlijkheid bijdragen aan een verbeterde financiële situatie.
Het is aan gemeenten en aan gecertificeerde instellingen (GI’s) om tot een vergelijk te komen over faire tarieven waarmee op duurzame wijze kwalitatief goede jeugdbescherming en jeugdreclassering aan cliënten geboden kan worden. Dat is in beider belang. Kinderen die bescherming of reclassering nodig hebben moeten goed geholpen worden conform de wettelijke vereisten. Daarvoor is een fair tarief nodig. Als er geen fair tarief is, staat de kwaliteit en de beschikbaarheid onder druk. De gemeenteraad heeft hierbij een belangrijke toezichthoudende taak. Zo nodig kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs en de eisen die worden gesteld aan de wettelijke kwaliteit van de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering, waaronder de veiligheid van de kinderen.
Zoals ik ook in het wetgevingsoverleg van 12 november heb aangegeven, moeten de GI’s met de gemeenten een stevig gesprek voeren als zij vinden dat zij voor het geboden tarief niet in staat zijn om de noodzakelijke kwaliteit conform de wettelijke vereisten te leveren. Daarbij mag van instellingen verwacht worden dat zij doelmatig met de middelen omgaan. Het OZJ kan worden ingezet om partijen hierbij te ondersteunen. Indien partijen er gezamenlijk of met behulp van het OZJ toch niet uitkomen, kan de Jeugdautoriteit bemiddelen en – indien nodig – mij adviseren over al dan niet in te zetten bestuurlijke maatregelen. Verder kunnen partijen hun geschil over een gesloten inkoopcontract voorleggen aan de onlangs door gemeenten en aanbieders ingerichte Geschillencommissie Sociaal Domein.3
Gemeenten geven aan dat er geen jongeren in gevaar zijn gekomen. Gezinnen worden zo goed mogelijk begeleid met overbruggingszorg door medewerkers uit wijk- en gebiedsteams, andere aanbieders of door het inschakelen van het informele netwerk. Uiteraard volg ik samen met de Minister van VWS, vanuit onze rol als stelselverantwoordelijke, de ontwikkelingen nauwgezet.
Wanneer werd u bekend dat Intervence minder gecompenseerd werd dan andere soortgelijke instellingen in het rest van het land? Op welke manier heeft dit bijgedragen aan de penibele situatie van de instelling? Is het volgens u geoorloofd dat gemeenten te lage tarieven betalen waardoor de veiligheid van jongeren in het geding komt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in verder detail toelichten welke gevolgen de onderbezetting heeft gehad op de zorg voor cliënten?
Gemeenten en Intervence geven aan dat cliënten door het hoge verloop van personeel te maken hebben gehad met wisselingen van gezinsmanagers en jeugdbeschermers. Dit zorgt voor discontinuïteit in de ingezette hulpverleningslijn en de regievoering door de jeugdbescherming. Gemeenten hebben vanuit lokale teams, maar ook door de inzet van andere GI’s of aanbieders van preventieve jeugdhulp, overbruggingszorg geregeld om – tot het moment dat de jeugdbescherming kan starten – te zorgen dat de betreffende gezinnen in beeld zijn blijven en zorg krijgen. Gemeenten en Intervence geven tegelijkertijd aan dat dit niet de meest passende zorg voor de gezinnen is. De caseload voor ervaren medewerkers van Intervence was hoger dan gewenst, hierdoor kon men minder tijd besteden aan de gezinnen dan noodzakelijk. In hun bestuurlijk akkoord hebben partijen afspraken gemaakt om deze problemen zo snel mogelijk aan te pakken.
Kunt u uitsluiten dat jongeren in gevaar zijn gekomen door de problemen bij Intervence?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier gaat u een vinger aan de pols houden om te garanderen dat de 1.100 Zeeuwse gezinnen goede zorg krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van andere jeugdzorginstellingen die momenteel in (soortgelijke) problemen verkeren? Zo nee, waarom niet?
Als instellingen of gemeenten problemen ervaren met de inkoopafspraken dan is de afspraak dat zij eerst het OZJ inschakelen. Op dit moment zijn mij geen gevallen bij de GI’s bekend waarbij het OZJ dan wel de Jeugdautoriteit betrokken is. Ook zijn mij geen gevallen bij GI’s bekend waarbij sprake is van een acute situatie met dreigende gevolgen voor de continuïteit van zorg.
Deelt u de mening dat zo een uiterst serieuze situatie zich nooit mag voordoen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de jeugdzorg-brede problematiek aan te pakken om soortgelijke situaties te voorkomen?
Ik vind het van groot belang dat voorkomen wordt dat instellingen in acute situaties terechtkomen waardoor grote risico’s bestaan voor de continuïteit van zorg. Samen met de VNG en de branches zijn dan ook diverse instrumenten ontwikkeld die instellingen en gemeenten (als eerst verantwoordelijken) ondersteunen bij het voorkomen van acute situaties. Voor een overzicht van deze instrumenten verwijs ik u naar het antwoord bij de vragen 3, 4, 6 en 7.
Specifiek voor de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering, zijn door de VNG 6 afspraken geformuleerd, waaronder een fair tarief, die voorwaardelijk zijn om duurzame continuïteit te garanderen.4 De VNG constateert dat zonder gezamenlijke afspraken er continuïteitsrisico’s zijn voor jeugdbescherming en jeugdreclassering, waarmee de zorgplicht van gemeenten in gevaar kan komen. Op 16 januari 2019 heb ik met enkele bestuurders van de gecertificeerde instellingen en een afvaardiging van de VNG overleg gevoerd en afgesproken om deze afspraken te borgen.5 Ik volg de invoering van deze afspraken nauwgezet.
Om acute situaties te voorkomen is het tot slot van belang dat gemeenten en instellingen al in een vroeg stadium met elkaar in gesprek gaan om financiële problemen te voorkomen. In dit kader wordt een «early warning» methodiek ontwikkeld die een signaalfunctie vervult in het gesprek tussen een gecertificeerde instelling (opdrachtnemer) en de accounthoudende regio (grootste opdrachtgever). Ik heb gemeenten financieel ondersteund om een dergelijke methodiek in afstemming met de instellingen te ontwikkelen. Het ontwerp van deze methodiek zal naar alle waarschijnlijkheid in het voorjaar beschikbaar zijn.
Het bericht dat patiënten kankermedicijnen kregen uit een afgekeurde Chinese fabriek |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat kankerpatiënten in 2016 medicijnen hebben gekregen waarvan de werkzame stof afkomstig was van een afgekeurde Chinese fabriek, waar sprake was van ernstig risico op vervuiling van producten? Zo ja, sinds wanneer en wat is uw reactie?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat soms medicijnen met grondstoffen uit fabrieken die niet voldoen aan de strenge Europese wet- en regelgeving worden toegelaten op de Nederlandse markt. Voor mijn reactie verwijs ik naar mijn antwoorden op de volgende vragen.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) twee afgekeurde grondstoffen niet uit de handel haalde omdat er geen andere leverancier beschikbaar was? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De fabriek die de betreffende twee grondstoffen – en ook nog 18 andere grondstoffen voor geneesmiddelen op de Nederlandse markt – had geproduceerd, bleek tijdens een inspectie vanuit Europa niet te voldoen aan de strenge Europese eisen die worden gesteld aan producenten van grondstoffen voor geneesmiddelen. Vanwege dit inspectieresultaat werden grondstoffen van deze fabriek vervolgens geweerd van de Europese markt. Echter, alvorens deze grondstoffen te weren, hebben de autoriteiten van de lidstaten zich de vraag gesteld of er door het weren van die grondstoffen tekorten dreigden van kritische geneesmiddelen. In Nederland hebben de IGJ en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vastgesteld dat voor twee van de grondstoffen gold dat patiënten niet zonder geneesmiddelen konden die uit die grondstoffen waren vervaardigd.
Het aantal tijdens de Europese inspectie aangetroffen tekortkomingen in het kwaliteitssysteem van de betreffende fabriek was fors. Tegelijk waren er geen concrete aanwijzingen dat de grondstoffen zelf vervuild waren, en de analyses door de betrokken registratiehouders (de bedrijven die het uiteindelijke geneesmiddel op de markt brengen) van zowel grondstof als eindproduct bevestigden dit beeld. In het belang van de patiënten die met deze geneesmiddelen behandeld moesten worden, heeft de inspectie ervoor gekozen de twee kritische geneesmiddelen toe te laten zo lang als er geen alternatief beschikbaar kwam. De als niet-kritisch geduide geneesmiddelen vervaardigd uit de 18 overige grondstoffen werden geweerd.
Ik begrijp van de inspectie dat zij al langere tijd zo nu en dan met dergelijke situaties geconfronteerd wordt. De inspectie maakt daarbij, in samenwerking met het CBG, steeds een zorgvuldige afweging tussen risico’s, in dit geval tussen het risico van een grondstof zonder aangetoonde onvolkomenheden uit een fabriek die niet voldoet aan de eisen versus het risico voor patiënten dat een voor hen onmisbaar geneesmiddel niet beschikbaar is. De inspectie neemt daarbij het belang van de patiënt als uitgangspunt voor haar besluiten. Ik vind dat de inspectie in de onderhavige casus op zorgvuldige wijze deze overweging heeft gemaakt.
Welke gevolgen zou het gebruik van deze twee vervuilde grondstoffen theoretisch kunnen hebben?
De betreffende grondstoffen en geneesmiddelen die daaruit zijn vervaardigd, zijn uitgebreid geanalyseerd door de registratiehouders van de eindproducten. Daarbij zijn geen onvolkomenheden aangetoond.
Hoeveel patiënten hebben geneesmiddelen met vervuilde grondstoffen gekregen?
Er is geen sprake van vervuilde grondstoffen.
Waarom zegt de IGJ niet welke fabrikanten grondstoffen uit de afgekeurde fabriek in Nederland op de markt hebben gebracht?
Een deel van de informatie die aan de inspectie wordt gestuurd in het kader van haar toezichtsbevoegdheden, betreft bedrijfs- en fabricagegegevens. Op grond van artikel 10, lid 1, aanhef en onder c van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) blijft het verstrekken van informatie achterwege indien dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. De wet verbiedt het de inspectie in beginsel dus om dergelijke informatie openbaar te maken. De vraag van welke leveranciers een registratiehouder van een geneesmiddel zijn grondstoffen afneemt of omgekeerd, de vraag aan welke registratiehouders een grondstofleverancier haar producten levert, zijn voorbeelden van dergelijke informatie.
Naar aanleiding van het feit dat deze vraag in media en politiek veelvuldig gesteld is, hebben de betreffende registratiehouders – na verzoek daartoe van de inspectie – aangegeven in dit geval geen bezwaar te hebben tegen openbaarmaking van deze informatie als daarom gevraagd wordt. De IGJ heeft aan de registratiehouders gevraagd deze informatie ook zelf openbaar te maken. Ik kan u aangeven dat het de volgende geneesmiddelen/ registratiehouders betreft:
Mitomycine:
Mitomycine SEP 20 mg, poeder voor oplossing voor injectie of infusie of voor intravesicaal gebruik, van registratiehouder Specialty European Pharma Ltd. Ditzelfde product, met grondstof van Zhejiang Hisun Pharmaceuticals, is in de betreffende periode van registratiehouder gewisseld en heette daarna Mitomycine Substipharm 20 mg, poeder voor oplossing voor injectie of infusie of voor intravesicaal gebruik. (Deze registratie is overigens na deze casus weer overgenomen door het bedrijf Vygoris Ltd. Nu heet het product Mytoycine Vygoris 20 mg, poeder voor oplossing voor injectie of infusie of voor intravesicaal gebruik; in het huidige product zit mitomycine-grondstof van een andere grondstofleverancier.)
Methotrexaat:
Methotrexaat Accord 25 mg/ml, oplossing voor injectie respectievelijk Methotrexaat Accord 100 mg/ml concentraat voor oplossing voor intraveneuze infusie, van registratiehouder Accord Healthcare Ltd.
Vindt u het normaal dat de IGJ genoegen neemt met een onderzoek naar de vervuilde grondstoffen door de fabrikant, die een belang heeft bij het toch op de markt brengen van het geneesmiddel, zonder zelf onderzoek te doen? Zo ja waarom?
De registratiehouder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geneesmiddelen zie zij op de markt brengt. In Europees verband is in wetgeving vastgelegd dat het bedrijf dat de eindproducten verkoopt, de benodigde tests en andere kwaliteitscontroles uitvoert. Daar houden de Europese inspecties toezicht op; ze controleren of het bedrijf de kwaliteitscontroles van de geneesmiddelen goed uitvoert. In een situatie zoals hier geschetst, zou het ook niet mogelijk zijn dat de overheid geneesmiddelen in het kader van een dergelijk besluit zélf gaat testen: alleen al het opzetten van een testmethode kan bijvoorbeeld weken of maanden duren, maar het nemen van zo’n besluit kan zo lang niet wachten, in het belang van de patiënt. Overigens was er geen sprake van vervuilde grondstoffen.
Bent u het eens met de IGJ die ervoor koos om het vervuilde middel toe te laten, zonder daarbij patiënten en artsen op de hoogte te stellen?
Ik verwijs naar mijn beantwoording op vragen 2 en 4 voor wat betreft de onterechte suggestie dat het hierbij om een vervuild middel zou gaan: in dit geval zijn de grondstoffen en eindproducten uitgebreid door de registratiehouder onderzocht en zijn geen onvolkomenheden aangetoond en er is dan ook geen sprake van vervuilde grondstoffen. Het is de taak van de inspectie om tot zorgvuldige besluitvorming te komen als zich een situatie zoals deze voordoet.
Voor wat betreft de communicatie heeft de inspectie op haar website hierover het volgende geschreven. «Medicijnen met grondstoffen uit fabrieken die niet voldoen aan de strenge Europese wet- en regelgeving worden inderdaad soms toegelaten op de Nederlandse markt. Dit omdat er anders tekorten kunnen ontstaan van zogenoemde kritische geneesmiddelen. Dat zijn belangrijke geneesmiddelen waar geen of onvoldoende alternatieven voor beschikbaar zijn. In dit soort situaties kijken we altijd goed naar wat er precies aan de hand is met het geneesmiddel en wat de risico’s zijn voor de patiënt. Die zijn in dit soort situaties altijd nihil of zeer klein, anders laten we het geneesmiddel niet toe.
Het klopt dat wij hier tot nog toe niet over hebben gecommuniceerd met patiëntenverenigingen en beroepsgroepen. Het is een erg ingewikkelde boodschap. Enerzijds dat er een probleem is bij de fabrikant; anderzijds dat het geneesmiddel zelf, in de ogen van IGJ en CBG in orde is. Of in ieder geval zodanig in orde dat het alternatief – helemaal niet gebruiken – een (veel) slechtere keuze is voor de patiënt en behandelaar. Een boodschap die, ondanks de kleine risico’s, tot onrust kan leiden. Zonder dat we daarbij een zinvol handelingsperspectief kunnen meegeven voor arts of patiënt.
Dat gezegd zijnde, begrijpen we dat patiënten en behandelaars het willen weten wanneer wij deze afweging gemaakt hebben. Daarom zullen wij in gesprek gaan met de vertegenwoordigers van patiënten- en beroepsgroepen over de manier waarop wij over onze afwegingen kunnen communiceren in de toekomst.»
Ik begrijp dat dit een lastige boodschap is, maar ben het met de inspectie eens dat het feit dat het om een lastige boodschap gaat, geen reden zou moeten zijn om dan maar niets te communiceren. Ik vind het een goede zaak dat de inspectie ook op dit punt meer openheid wil geven en daartoe stappen gaat zetten in overleg met patiënten- en beroepsgroepen.
Deelt u de mening dat tenminste de keuze tussen geen middel of een vervuild middel aan de patiënt en zijn/haar behandelend arts gelaten moet worden en het niet aan de IGJ is deze keuze te maken zonder daarover te communiceren?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier zou druk uitgeoefend kunnen worden op fabrikanten die geneesmiddelen met vervuilde grondstoffen op de Nederlandse markt brengen?
Er is een uitgebreid en internationaal werkend systeem van vergunningverlening, onderzoek en toezicht dat daartoe dient. Gelukkig werkt dat systeem goed in de zin dat de kwaliteit van een geneesmiddel slechts bij uitzondering ter discussie staat. Maar productdefecten komen helaas ook bij geneesmiddelen wel eens voor. Op het moment dat dit speelt hebben autoriteiten zoals IGJ en CBG voldoende middelen om op te treden om de patiëntveiligheid te borgen, bijvoorbeeld door producten van de markt te laten halen, grondstoffen te weren en vergunningen te schorsen of in te trekken.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dit nog eens zo gebeurt? Bent u bereid in gesprek met de IGJ te gaan, hen te verzoeken een mogelijk volgende keer openheid van zaken te geven en de Kamer over de uitkomst van dit gesprek te berichten? Zo ja wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten van de gesprekken die de IGJ aan gaat met vertegenwoordigers van patiënten- en beroepsgroepen.
Het verdwijnen van de spoedeisende zorg in Hoogeveen en Stadskanaal |
|
Anne Kuik (CDA), Agnes Mulder (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat de spoedeisende hulp in Stadskanaal en Hoogeveen gaan verdwijnen?1
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 12 februari jongstleden (Kamerstuk 31 016, nr. 192) heb aangegeven, heeft een «kernteam» bestaande uit de ziekenhuizen Ommelander Ziekenhuis Groningen, Treant en Wilhelmina Ziekenhuis Assen, Huisartsenzorg Drenthe (HZD), en zorgverzekeraars Menzis en Zilveren Kruis zich gebogen over de toekomst van het ziekenhuislandschap in Drenthe en Zuidoost-Groningen en op 11 februari jl. hun gezamenlijk plan voor de regio openbaar gemaakt. Onderdeel van dit plan is onder meer dat de complexe ziekenhuiszorg wordt geconcentreerd in Assen, Emmen en Scheemda. In Stadskanaal en Hoogeveen kunnen patiënten terecht voor alle planbare zorg: poliklinische zorg, diagnostiek, dagbehandeling en kortdurende opnames op weekdagen. Voor eenvoudige spoedvragen (zoals verwondingen, eenvoudige fracturen, diverse sportletsels en röntgenfoto’s) kunnen patiënten overdag en in de avond, doordeweeks en in het weekend, terecht bij spoedposten in Hoogeveen en Stadskanaal; daar zal geen 24/7 SEH meer zijn.
Zoals ik ook in mijn brief van 12 februari jl. heb aangegeven is dit plan dat het kernteam heeft gepresenteerd nadrukkelijk een plan, en geen besluit. Hoewel de betrokken partijen begrijpen dat eenieder graag snel duidelijkheid wil krijgen over de toekomst van de zorg in de regio, wil men ook ruimte geven voor dialoog. Deze zomer wil het kernteam tot een definitief besluit komen over de toekomst van de ziekenhuiszorg in de regio. De uitvoering van het plan zal naar verwachting enkele jaren gaan duren. Het is de bedoeling na de zomer van 2019 de eerste stappen te zetten.
Kunt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een bereikbaarheidsanalyse Spoedeisende Hulp (SEH’s) bij sluiting van de spoedeisende hulp in Stadskanaal en/of Hoogeveen laten uitvoeren, op dezelfde wijze als de analyse die onlangs is gemaakt bij een (mogelijke) sluiting van Bronovo en/of Haaglanden Medisch Centrum (HMC) Westeinde?2
Ik heb het RIVM een dergelijke analyse laten maken. Zoals ik in mijn Kamerbrief van 12 februari jl. heb geschreven heeft het RIVM mij laten weten dat bij sluiting van de SEH’s in Hoogeveen en Stadskanaal de SEH’s in Assen, Emmen en Scheemda nog steeds binnen de daarvoor geldende norm voor de spreiding en beschikbaarheid van SEH’s (de «45 minuten-norm») bereikbaar zijn. Ook ontstaan er geen nieuwe «gevoelige ziekenhuizen». Ter informatie stuur ik de Kamer hierbij de analyse van het RIVM toe.3
Klopt het dat met de sluiting van de twee SEH’s de aanrijtijd van ambulances in Oost-Groningen en Drenthe oploopt naar 14 tot 17 minuten? Op welke wijze wordt gegarandeerd dat in deze regio de aanrijtijd beneden de norm van 15 minuten aanrijtijd blijft?
De komende maanden zal het plan nader worden uitgewerkt. Dan zal ook blijken wat de gevolgen van de sluiting van deze SEH’s voor de ambulancediensten UMCG Ambulancezorg (Regionale Ambulance Voorziening (RAV) Drenthe) en Ambulancezorg Groningen (Regionale Ambulance Voorziening (RAV) Groningen) precies zijn. Belangrijk is dat in dit proces de kwaliteit en continuïteit van de acute zorg in de regio worden geborgd; er actief op sturen dat de aanrijtijden – conform vigerende regels – binnen de 15 minuten-norm blijven maakt daar onderdeel van uit, maar er is meer dat van belang is.
Ik heb van de ambulancediensten begrepen dat zij intern met een onderzoek bezig zijn om te achterhalen welke effecten een sluiting van de SEH’s op de genoemde locaties heeft op de responstijden (aanrijtijden), het aantal benodigde ambulances en medewerkers en de locaties van de ambulanceposten.
Daarnaast zal de «regiegroep» – het kernteam, aangevuld met een aantal belangrijke stakeholders uit de acute zorg, waaronder de Regionale Ambulance Voorzieningen (RAV’s), zie mijn brief van 12 februari jongstleden – de dialoog met alle betrokken partijen in de acute zorgketen voeren en onder meer (in lijn met de Concept algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg) een continuïteitsplan acute zorg opstellen.
De IGJ en NZa zullen het proces de komende maanden volgen en de borging van de kwaliteit respectievelijk continuïteit van de zorg toetsen.
Op welke wijze is het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) Ambulancezorg betrokken bij het toekomstplan voor zorg in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen?
UMCG Ambulancezorg en Ambulancezorg Groningen (de RAV’s van Drenthe en Groningen) zitten om tafel in het regieteam (zie ook mijn antwoord op vraag4. De RAV’s hebben mij laten weten dat de partijen constructieve gesprekken met elkaar voeren en goed in beeld brengen wat de effecten op de diensten die zij moeten leveren aan de patiënten zijn, als het zorglandschap gaat veranderen.
Kunt u ingaan op de zorgen die UMCG Ambulancezorg in een brief aan de ziekenhuizen en zorgverzekeraars heeft geuit, en dan vooral de zorgen over de te hoge snelheid waarmee veranderingen worden doorgevoerd?3
De brief van UMCG Ambulancezorg waar u aan refereert is geschreven vóór het plan van het kernteam tot stand is gekomen. Naar aanleiding van deze brief heeft het kernteam de RAV’s in Groningen en Drenthe uitgenodigd om mee te denken bij de uitwerking van het plan en deel te nemen in het regieteam.
Zoals ik al heb aangegeven gaat de uitvoering van het plan enkele jaren duren en zullen de eerste stappen pas gezet worden na de zomer. Afgesproken is dat die eerste stappen ook pas gezet worden als de ambulancediensten de kans hebben gehad om de zorg en de diensten die zij leveren daarop aan te passen. Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 3, waarin ik heb aangegeven dat er een continuïteitsplan voor de acute zorg moet worden opgesteld, en dat de IGJ en NZa het proces de komende maanden zullen volgen en de borging van de kwaliteit respectievelijk continuïteit van de zorg zullen toetsen.
Klopt het dat het kernteam dat heeft samengewerkt met adviesbureau Gupta voor het plan voor de zorg in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen bestaat uit zorgverzekeraars, huisartsen en ziekenhuizen?4
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat ook regionale bestuurders betrokken hadden moeten worden bij het ontwikkelen van een toekomstplan voor de zorg in de regio? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie waar ik over beschik ben ik van oordeel dat het kernteam alle partijen in de regio, waaronder ook de gemeenten, goed bij dit traject betrekt. Het kernteam is mede op basis van gesprekken met hen tot het onderhavige plan gekomen en gaat, zoals ik ook in mijn brief van 12 februari jl. heb aangegeven, de komende maanden nader in gesprek met medewerkers, patiënten, zorgaanbieders, overheden en inwoners over het plan dat het heeft ontwikkeld. In dit proces wil het kernteam alle ruimte geven voor dialoog. Men wil niet alleen informeren, maar consulteren. Men wil luisteren naar de zorgen en behoeftes van eenieder, opdat deze kunnen worden meegenomen in het besluitvormingsproces. Hierbij wil het kernteam de Concept algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 264) volgen. Zie verder ook mijn brief van 12 februari jl.
Op welke wijze worden de ziekenhuizen in Assen, Emmen en Scheemda anders ingericht om het grotere aantal patiënten op te kunnen vangen?
Deze ziekenhuizen worden passend ingericht om het aantal patiënten dat verwacht wordt op te kunnen vangen. Dit zal de komende maanden nader worden uitgewerkt.
Het steeds ouder worden van mensen met een drugsverslaving en het toerusten van zorginstellingen hierop |
|
Antje Diertens (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de signalen dat mensen met een drugsverslaving steeds ouder worden?1
Mensen die worden behandeld voor een verslaving aan opiaten, zoals heroïne, zijn al heel lang in (methadon)behandeling. Dit verklaart ook waarom in deze «behandelgroep» het aantal ouderen aan het toenemen is.
Zijn er cijfers bekend over de aard en omvang van drugsverslavingsproblemen bij ouderen in Nederland? Zo ja, hoe ontwikkelen deze prevalentiecijfers per drug zich over de afgelopen tien jaren? Zo nee, delen de bewindslieden de mening dat soortgelijk onderzoek wenselijk is?
Over de aard en omvang van drugsverslavingsproblemen bij ouderen zijn geen exacte cijfers bekend. Op basis van prevalentieschattingen en de geregistreerde hulpvraag zoals weergegeven in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is wel het mogelijk hiervan een schatting te maken. De op verschillende bronnen gebaseerde prevalentieschattingen die zijn opgenomen in de jaarberichten van de Nationale Drug Monitor (NDM) vormen een indicatie voor de trendmatige ontwikkeling van het (problematisch) gebruik van een aantal te onderscheiden drugs. De ontwikkeling van drugsverslavingsproblemen bij ouderen kan aan de hand van de LADIS-data betreffende de hulpvraag in verband met problematisch gebruik van cannabis, cocaïne en opiaten (heroïne) in de periode 2006–2015 als volgt worden geduid:
Is er in het gemeentelijk domein, zoals in maatschappelijke opvanglocaties, voldoende expertise om te komen tot een goede ondersteuning van ouderen met drugsverslavingsproblemen? Zo ja, waarop baseert u zich? Zo nee, op welke wijze wilt u deze expertise de komende jaren versterken?
Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de voorzieningen die worden uitgevoerd op basis van de Wmo 2015. Dit geldt ook voor het opstellen van kwaliteitsvereisten aan de expertise van professionals die maatschappelijke opvang uitvoeren op basis van de Wmo 2015. Het beeld is dat in de loop der jaren verschillende voorzieningen zijn opgezet voor ouderen met een drugsverslaving. Het betreft vaak een combinatie van zorg, begeleiding en behandeling. Bijvoorbeeld in de vorm van begeleid of beschermd wonen, zogenaamde hostels, gebruikersruimten en inloopcentra. Maar ook in de vorm van zogenaamde multidisciplinair samengestelde FACT-teams indien sprake is van ernstige multiproblematiek, waarbij patiënten nog vaak zelfstandig wonen.
Is er bij instellingen in de ouderenzorg (Wlz) voldoende expertise om te komen tot een goede ondersteuning van ouderen met drugsverslavingsproblemen? Zo ja, waarop baseert u zich? Zo nee, op welke wijze wilt u deze expertise de komende jaren versterken?
Wordt er volgens u voldoende ingezet op effectieve preventie van drugsverslaving bij ouderen? Zo ja, welke stappen zijn er sinds 2011 genomen naar aanleiding van het ZonMW rapport «Ouderen en verslaving: Een overzichtsstudie» dat stelde dat effectieve preventie nog niet mogelijk was?2 Zo nee, welke vervolgonderzoeken en -stappen willen de bewindspersonen de komende jaren ondernemen?
Zoals blijkt uit de LADIS-data is sprake van een toename van drugsverslaving van ouderen. Die toename laat zich voor een belangrijk deel verklaren doordat de toename grotendeels betrekking heeft op de «behandelgroep» opiaatverslaafden die langdurig in zorg is en steeds ouder aan het worden is.
Mensen van 55 jaar en ouder beginnen doorgaans op die leeftijd niet voor het eerst met het gebruik van drugs. Het problematisch drugsgebruik op die leeftijd is het gevolg van beginnend druggebruik op jongere leeftijd. Drugspreventie gericht op mensen van 55 jaar en ouder lijkt dan ook per definitie niet effectief, tenzij het om terugvalpreventie na behandeling gaat. In de beleidsbrief drugspreventie die de Staatssecretaris u binnenkort zal toezenden zal worden aangegeven welke preventieaanpak gericht op jongeren en jongvolwassenen de Staatssecretaris voor ogen staat.
Bent u bereid om een overzicht te sturen van alle (vervolg)onderzoeken die u uitvoert en (vervolg)stappen die u de komende jaren zet om te komen tot effectieve preventie en passende zorg en begeleiding van drugsverslavingsproblemen bij ouderen?
Daartoe zijn wij bereid. Op dit moment zien wij echter geen aanleiding hierop bijzondere actie te ondernemen. Aanvullend kan ik u informeren dat op 20 februari 2019 bij uw Kamer het wetsvoorstel «toegang tot de Wlz voor mensen met een psychische stoornis» is aangeboden. Dit voorstel heeft tot doel dat in 2021 ook ouderen met psychische beperkingen, bijvoorbeeld veroorzaakt door verslavingen, vanuit de Wlz hun zorg kunnen ontvangen.
Het bericht ‘Jacques werd 2 jaar lang opgesloten om te 'genezen' van zijn homoseksualiteit’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jacques werd 2 jaar lang opgesloten om te «genezen» van zijn homoseksualiteit»1
Ja.
Is het blootstellen van iemand aan zogenaamde conversietherapie om diegene van homoseksuele gevoelens of gedachten af te brengen in strijd met de huidige wet- en regelgeving? Zo ja, welke? Als conversietherapie wordt gezien als «genezing», is er dan in alle gevallen sprake van ondeugdelijke zorg?
Homoseksualiteit is geen ziekte en er kan dus geen sprake zijn van op genezing gerichte zorgverlening.
Een zorgverlener die binnen een behandelrelatie met een cliënt in zijn handelen afwijkt van de geldende normen voor goede zorg, kan langs verschillende juridische wegen ter verantwoording worden geroepen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 3 en 4 en 8
Kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht houden op alle zorgverleners en anderen die dit soort therapieën aanbieden? Hoe vaak is het gebeurd dat de IGJ daar een zorgverlener op heeft aangesproken?
IGJ houdt toezicht op de zorg in Nederland. In dit geval is geen sprake van ziekte en daarmee ook niet van op genezing gerichte zorg. IGJ houdt op dit soort situaties dan ook geen toezicht.
IGJ kan in een individuele situatie als aantoonbaar sprake is van het toebrengen van ernstige schade c.q. mishandeling, altijd aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (OM). Overigens kan de cliënt ook zelf hiervan aangifte doen bij de politie.
In 2008 heeft IGJ een melding onderzocht over «homo-genezing», maar toen bleek de onderzochte instelling deze therapie niet te verlenen. Sinds 2008 heeft IGJ geen meldingen of signalen meer ontvangen over «homo-genezing»3.
Is het mogelijk dat zorgverleners of anderen die niet onder de reikwijdte van de IGJ vallen, wel conversietherapie aanbieden?
Het staat iedereen in Nederland vrij om cursussen, coaching of therapieën te geven die niet zijn voorbehouden aan gereguleerde beroepen zoals beschreven in de Wet BIG.
Weet u op welke schaal conversietherapie wordt aangeboden in Nederland? En hoeveel kinderen en jongeren worden blootgesteld aan dergelijke therapie? Zo nee, bent u bereid dat nader te onderzoeken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Over dergelijke informatie beschik ik niet. Afgaande op het voorbeeld sluit ik ook niet uit dat de gevallen die bekend worden een strafrechtelijk vervolg krijgen buiten de zorg.
Deelt u de inschatting van AJN Jeugdartsen Nederland dat conversietherapie zich veelal onder de radar afspeelt?2
Uit mijn antwoord op vraag 5 volgt dat ik daarover geen uitspraak kan doen.
Welke mogelijkheden ziet u om praktijken van conversietherapie makkelijker boven tafel te krijgen, zeker gezien het feit dat de betrokkenen het niet altijd durven of de noodzaak voelen om melding te maken?
Ik zie daarvoor geen mogelijkheden, zie ook mijn antwoord op de vragen 5 en 6 en 8. Het zal uiteindelijk afhangen van de bereidheid van betrokkenen om melding te doen, een klacht in te dienen of aangifte te doen.
Wat ziet u als de voor- en nadelen van een mogelijk verbod op conversietherapie aan kinderen en jongeren?
Naar mijn oordeel is er binnen een behandelrelatie in de zorg geen ruimte voor het aanbieden van conversietherapie. In het antwoord op eerdere Kamervragen5 is duidelijk aangegeven dat als bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) alsnog melding wordt gedaan door (ex)-cliënten over behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit, IGJ iedere melding direct natrekt en hieraan indien nodig maatregelen verbindt.
Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden biedt het strafrecht ruimte om vrijheidberoving te sanctioneren.
Het bericht ‘Machtsmisbruik dreigt door datamonopolie van farmaceuten’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Machtsmisbruik dreigt door datamonopolie van farmaceuten»?1 Zo ja, deelt u het inzicht van de auteur van het artikel dat nepgeneesmiddelen zelden via het reguliere proces (fabrikant, groothandel, [ziekenhuis-] apotheek, patiënt) worden verspreid, maar veel eerder via internet?
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Het is juist dat vervalste geneesmiddelen vooral worden aangeboden via internet, door illegale aanbieders. Dit is gevaarlijk want het kan gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Gebleken is dat meer dan de helft van de geneesmiddelen die via het internet worden aangeboden vervalst zijn.
De handel in vervalste geneesmiddelen wordt groter. Dit speelt zich af buiten het legale circuit maar, daarmee neemt het risico wel toe dat deze vervalste geneesmiddelen toch in het legale circuit terecht kunnen komen. Helaas worden vervalste geneesmiddelen ook in Nederland aangetroffen in het legale circuit. Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat hun geneesmiddelen veilig zijn, ook in de toekomst. Met de invoering van de veiligheidskenmerken, bestaande uit een unieke identificatiecode en een verzegeling van de verpakkingen, wordt dat gewaarborgd.
Deelt u de mening dat de Falsified Medicines Directive (FMD) in dat geval niet de oplossing geeft waartoe het is opgezet, namelijk het voorkomen dat nepmedicijnen de consument bereiken?
Nee, ik deel die mening niet. De FMD is juist opgezet met het doel om te voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in het legale circuit terechtkomen. Ik vind patiëntveiligheid heel belangrijk en daarom is het goed dat er veiligheidskenmerken voor receptplichtige geneesmiddelen zijn ingevoerd.
Ook binnen de richtlijn is er aandacht voor het illegale circuit, zoals voorlichting over de risico’s van het kopen van geneesmiddelen via internet. Een voorbeeld hiervan is de invoering van een Europees logo, waardoor burgers betrouwbare online aanbieders van geneesmiddelen makkelijker kunnen herkennen. Daarbij wordt informatie gegeven over de risico’s van het bestellen van geneesmiddelen via internet. En ook duidelijke aanwijzingen hoe consumenten betrouwbare aanbieders van illegale aanbieders kunnen onderscheiden.
De FMD dekt daarmee niet alles af. Eerder zijn er in Nederland voorlichtingscampagnes geweest om consumenten te waarschuwen voor de gevaren van het kopen van geneesmiddelen van illegale aanbieders, bijvoorbeeld via het internet. De recente aandacht van de Consumentenbond voor de risico’s van het kopen van geneesmiddelen op internet draagt bij aan die bewustwording.
Onderkent u tevens dat het systeem bovendien zo duur is dat alleen de grootste farmaceutische producenten kunnen meedoen, waardoor kleinere leveranciers zullen stoppen en er wederom een tekort aan geneesmiddelen dreigt te ontstaan?
De wettelijke verplichting brengt inderdaad extra kosten met zich mee voor fabrikanten, groothandelaars en apothekers. De FMD is in Europa opgezet als zogenoemd «stakeholdermodel». Dat betekent dat de primaire betrokken actoren zelf verantwoordelijkheid dragen. De Stichting Nederlandse Medicijnen Verificatie Organisatie (NMVO) begeleidt de introductie van het nieuwe Europese systeem in Nederland. Zij bouwen, testen en vullen de nationale database en informeren alle betrokken partijen over het proces. De kosten voor aansluiting op het Nederlandse Medicijnen Verificatie Systeem (NMVS) voor vergunninghouders bedragen eenmalig entreekosten (€ 25.000) en daarnaast een jaarlijkse contributie (€ 10.000 per jaar). De entreekosten kunnen door kleine vergunninghouders met een kleine omzet, eventueel in vijf termijnen worden voldaan. Er zijn mij enkele signalen bekend dat dat de invoering van de veiligheidskenmerken wellicht zou kunnen leiden tot het van de markt halen van een geneesmiddel, in het bijzonder bij kleine volumes. Dat is ongewenst voor patiënten. Daarom heb ik ook een overgangsregeling gemaakt om voor producten met kleine volumes tijdelijk meer ruimte te beiden in de Wet Geneesmiddelenprijzen2. Ook zien we dat in de praktijk soms producten met kleine volumes worden gebundeld bij één stakeholder wat de kosten beheerst. De ontwikkelingen en gevolgen van de implementatie worden nauwlettend gemonitord waarbij ik verwacht dat de NMVO ook de effecten van hun contributiesysteem in beeld brengt.
Wat vindt u van het feit dat de data over de geneesmiddelenstromen niet openbaar zijn? Staat dit niet lijnrecht tegenover uw eigen inzet om de machtspositie van de overheid en de farmaceutische industrie weer in balans te brengen?
Ik vraag de farmaceutische industrie om transparantie over de onderbouwing van hun prijzen zoals de kosten voor onderzoek en ontwikkeling. Dat blijft een belangrijk punt in mijn gesprekken met de farmaceutische industrie. Echter, de data die nodig zijn voor de FMD zijn van een andere orde. Dit soort gegevens betreffen handelsvolumes en zijn daarmee concurrentiegevoelige data. Ik vind het belangrijk dat dergelijke data goed zijn beschermd en niet toegankelijk zijn voor onbevoegden.
Wat vindt u van het feit dat u sinds uw aanstelling aandringt op meer openheid van de farmaceutische industrie, maar dat deze nu een tool in handen heeft om juist nóg meer data van de buitenwereld te onthouden?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Mijn oproep om meer transparantie vanuit de farmaceutische industrie is gericht op de prijsstelling en argumentatie over de kosten van onderzoek en ontwikkeling en de rechtvaardiging van hoge prijzen en de winsten die de farmaceutische industrie maakt. Deze discussie speelt zich vooral af bij de introductie van nieuwe (innovatieve) geneesmiddelen tot de markt en waar farmaceuten een monopolie positie hebben. Waar er concurrentie is doordat er bijvoorbeeld meerdere generieke geneesmiddelen op de markt zijn, bevinden we ons in een andere situatie. Daar leidt concurrentie tot lagere prijzen. De FMD geldt voor de gehele geneesmiddelenmarkt. Is zie dit instrument daarom niet als een tool om nog meer data van de buitenwereld te onthouden.
Deelt u de mening mening dat we ernaar streven de farmaceutische industrie geen monopolie te geven op toegang tot de Europese database van geneesmiddelen? Is er dan nog ruimte voor veranderingen in de regelingen van de FMD? Kunt u een concreet inzicht geven in de implementatietijdlijn en wat hierin nog aangepast kan worden?
Ja, ik deel die mening. De database is niet toegankelijk voor de farmaceutische industrie. Een monopolie van de farmaceutische industrie op toegang tot de Europese database is derhalve niet aan de orde.
Het NMVO zorgt ervoor dat de gegevens die zijn opgeslagen in het NMVS, beveiligd zijn volgens state of the art methoden en dat gegevensuitwisseling steeds voldoet aan alle (privacy)regelgeving. De NMVO – als beheerder van het NMVS – zorgt ervoor dat er geen onbevoegde en onbeperkte toegang wordt verkregen tot de gegevens in het NMVS. Het is dus niet mogelijk voor farmaceutische bedrijven om de data uit de database te raadplegen. In Nederland worden de data gepseudonimiseerd, hierdoor zijn gebruikers (zoals apothekers) niet direct herleidbaar. De wijze waarop de contracten van de NMVO en de deelnemende partijen zijn opgesteld is een verantwoordelijkheid van henzelf. Als partijen daar in de governance nog verdere afspraken over willen maken, staan ze daartoe vrij.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de Nederlandse Medicijnen Verificatie Organisatie (NMVO) en heeft zelf toegang tot het systeem.
Toegang tot gegevens in het NMVS wordt gegeven in het geval van een mogelijke vervalsing, dit is conform de gedelegeerde verordening over veiligheidskenmerken. In die gevallen zal de NMVO alleen die gegevens uit het NMVS verstrekken die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het geval van een mogelijke vervalsing. De IGJ ontvangt daartoe rapportages om vervalsingen te onderzoeken. Daarmee kan de IGJ nagaan waar in de keten de vervalsing terecht is gekomen en waar nodig optreden. De farmaceutische industrie en de NMVO kunnen niet zomaar in het systeem.
De Richtlijn 2011/62/EU (FMD) is reeds in 2011 vastgesteld en geïmplementeerd in 2013. De gedelegeerde verordening over de technische uitwerking van de veiligheidskenmerken (2016/161/EU) dateert van 9 februari 2016 en is afgelopen 9 februari van kracht geworden. Het betreft een wettelijke Europese verplichting dat in nationale wetgeving (Geneesmiddelenwet) is verankerd. De implementatietermijn is inmiddels dus achter de rug.
Het bericht ‘Geen plek voor nieuwe poli in Arnhem-Zuid’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het voornemen van Ziekenhuis Rijnstate om de polikliniek in Arnhem-Zuid te verhuizen naar Elst, omdat er in Arnhem-Zuid geen geschikte locatie is gevonden voor een grotere polikliniek? Wat zijn de beweegredenen van het ziekenhuis om dit te doen?1
Allereerst laat ik u graag weten dat het ziekenhuis mij desgevraagd heeft laten weten dat het gaat om plannen, waarover nog besluitvorming gaat plaatsvinden in nauw overleg met alle belanghebbenden, waaronder patiënten en omwonenden. In welke vorm dit zal zijn is nog niet duidelijk. Het ziekenhuis wil eind dit jaar een besluit nemen.
Voor wat betreft de beweegreden laat Rijnstate mij desgevraagd weten dat de huidige gebouwen van Rijnstate relatief oud zijn en om veel investeringen vragen. Daarnaast verwacht Rijnstate in de toekomst ook minder gebouwen nodig te hebben omdat steeds meer ziekenhuiszorg op afstand zal worden verleend. In dit kader heeft Rijnstate onderzocht wat voor huisvesting ze op welke locaties in de toekomst nog nodig heeft. Het ziekenhuis laat mij desgevraagd weten dat het met de huisvesting garant wil staan voor 24/7 spoedzorg voor de hele regio, de groeiende vraag naar spoedzorg en complexe ingrepen goed wil kunnen scheiden van de planbare (electieve) zorg, wil inspelen op de demografische ontwikkeling van de bevolking in de regio en de hierbij horende zorgbehoefte, flexibel wil kunnen meebewegen met de veranderingen in het zorglandschap die de komende jaren zullen volgen en ruimte wil bieden aan de toenemende technologische mogelijkheden en aan research en development.
Rijnstate kent nu 4 locaties: locatie Zevenaar, Velp, Arnhem Noord en Arnhem Zuid. Het ziekenhuis laat mij desgevraagd weten te overwegen de locatie in Zevenaar verder te ontwikkelen tot centrum voor planbare zorg en ouderenzorg. De locatie in Velp zou het ziekenhuis dan willen sluiten. Het ziekenhuis onderzoekt of ze de zorg van de polikliniek in Arnhem-Zuid kan verplaatsen naar een nieuwe vestiging in de gemeente Overbetuwe, waar het zorgaanbod uitgebreid wordt. Rijnstate heeft de intentie uitgesproken zich te willen vestigen op de locatie Spoorlaan/Elst Centraal in Elst. Als dit niet haalbaar blijkt, worden andere locaties in Elst bekeken. In haar hoofdvestiging in Arnhem, wordt ruimte gecreëerd voor alle acute en complexe zorg in de regio. Rijnstate geeft aan dat het vanuit deze locaties, in samenwerking met alle zorgpartijen in de regio en met inzet van technologie en met minder vierkante meters vastgoed, volledige en kwalitatief hoogwaardige ziekenhuiszorg beschikbaar en toegankelijk houdt voor de hele regio.
Acht u de verhuizing van de polikliniek in het belang van de inwoners van Arnhem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 waarin ik vermeld dat het gaat om plannen waarover nog besluitvorming gaat plaatsvinden, zoals aangegeven door Rijnstate in nauw overleg met onder andere omwonenden. Bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan zijn de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk. Het is daarbij mijn taak en die van de toezichthouders, te waarborgen dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om een zorgvuldig proces in te richten en ervoor te zorgen dat de maatschappelijke gevolgen, de vragen van burgers en gemeenten goed worden meegewogen in het proces voorafgaand aan de besluitvorming.
Rijnstate laat mij desgevraagd weten waarde te hechten aan het belang van alle inwoners van het verzorgingsgebied van Rijnstate dat volledige en kwalitatief hoogwaardige ziekenhuiszorg beschikbaar en toegankelijk blijft. Om dit te kunnen realiseren, laat Rijnstate mij weten dat haar locatiebeleid herzien moet worden. Het ziekenhuis geeft aan dat wanneer de gemaakte plannen doorgaan, de inwoners van Arnhem-Zuid een uitgebreider zorgaanbod (meer specialismen houden spreekuur, kleine poliklinische ingrepen) in de buurt (Elst) zullen krijgen, op 7 kilometer afstand van de huidige polikliniek in Arnhem-Zuid. Hierdoor hoeven de inwoners van Arnhem-Zuid minder snel naar de hoofdvestiging in Arnhem-Noord, aldus het ziekenhuis.
Het ziekenhuis laat mij eveneens weten dat de polikliniek Arnhem-Zuid in 2017 33.000 unieke patiënten heeft gehad (dit is inclusief de prikpost). Daarvan wonen er, aldus Rijnstate, 22.810 mensen dichterbij Elst, Arnhem-Noord en Zevenaar. Met de voorgenomen nieuwe locatie in Elst wil Rijnstate eveneens een centralere plek in het zuiden van haar verzorgingsgebied bieden, niet alleen voor de inwoners van Arnhem-Zuid, maar ook voor die van Overbetuwe, Lingewaard en Neder-betuwe.
Is u bekend dat de voorgenomen verhuizing door een groot deel van de patiënten niet wordt gesteund, wat bijvoorbeeld duidelijk wordt uit de al bijna 2300 keer ondertekende petitie voor het behoud van de polikliniek in Arnhem-Zuid?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 heeft Rijnstate mij desgevraagd laten weten dat besluitvorming over de plannen eind dit jaar gaat plaatsvinden in nauw overleg met alle belanghebbenden, waaronder patiënten. Rijnstate heeft mij desgevraagd laten weten dat de initiatiefnemers van de petitie zijn uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek, waarin de overwegingen zijn toegelicht en de zorgen van de initiatiefnemers zijn gehoord. Het belangrijkste zorgpunt van de initiatiefnemers van de petitie Behoud polikliniek Arnhem-Zuid is, aldus het ziekenhuis, de bereikbaarheid van zorg voor kwetsbare ouderen. In dit kader is afgesproken goed te kijken naar het openbaar vervoer van Arnhem-Zuid naar Elst, en met de gemeente in gesprek te gaan over hoe het ziekenhuis deze verbinding zo optimaal mogelijk zou kunnen leggen. Ook behoort de inzet van een pendelbusje vanuit Rijnstate tot de mogelijkheden om patiënten naar de voorgestelde nieuwe locatie in Elst te brengen. Dit wordt meegenomen in het onderzoek van Rijnstate.
Sinds wanneer is het college van Arnhem op de hoogte van de verhuizingsplannen? Op welk moment hebben zij vervolgens de gemeenteraad hierover geïnformeerd? Is het correct dat de gemeenteraad het bericht via de media heeft moeten vernemen? Zo ja, vindt u dat een nette gang van zaken?2
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 1 zal de uiteindelijk besluitvorming plaatsvinden in nauw overleg met belanghebbenden, waaronder omwonenden. Het ziekenhuis Rijnstate laat mij desgevraagd ook weten dat over de intenties met betrekking tot huisvesting het ziekenhuis ruim een half jaar overlegd heeft met de gemeenten Zevenaar, Rheden en Overbetuwe. Op 1 november 2018 heeft het ziekenhuis zijn intenties kenbaar gemaakt aan de wethouder van Arnhem. Daarna is, zo meld het ziekenhuis mij, verschillende keren ambtelijk en bestuurlijk contact geweest met de gemeente Arnhem over de huisvestingsplannen. Het gemeentebestuur is er zelf verantwoordelijk voor om de gemeenteraad te informeren. Of dat tijdig en correct is verlopen is ter beoordeling aan het college en de gemeenteraad neem ik geen standpunt in.
Het ziekenhuis laat mij voorts weten dat in de maanden december 2018 en januari 2019 de intenties zijn besproken met het bestuur van de huisartsenvereniging, de banken en verzekeraars. De cliëntenraad is toen ook geïnformeerd.
Bent u van mening dat ziekenhuis Rijnstate in haar besluit tot verhuizing voldoende naar de wensen van de inwoners van de gemeente heeft geluisterd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft het college van de gemeente Arnhem gedaan om de polikliniek te behouden in Arnhem-Zuid en daarmee een verhuizing te voorkomen? Is er bijvoorbeeld serieus gezocht naar een alternatieve locatie? Is die inzet volgens u voldoende geweest? Bent u van mening dat de gemeente voldoende naar haar inwoners heeft geluisterd?
Het is aan het gemeentebestuur van Arnhem zelf om helder te maken op welke wijze zij in dit geval gehandeld heeft en handelt. Het is niet aan mij daar een oordeel over te hebben.
Bent u bereid met de gemeente en het ziekenhuis in gesprek te gaan over de geplande verhuizing van de polikliniek? Zo nee, bent u van plan het college van Arnhem en het ziekenhuis op te roepen serieus naar de inwoners van Arnhem te luisteren?
Bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan zijn de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk. Zij dienen het gesprek aan te gaan met de gemeente en bewoners. Het is daarbij mijn taak en die van de toezichthouders te waarborgen dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om een zorgvuldig proces in te richten en ervoor te zorgen dat de maatschappelijke gevolgen, de vragen van burgers en gemeenten goed worden meegewogen in het proces voorafgaand aan de besluitvorming.
Ik heb Rijnstate gewezen op het belang van de dialoog met belanghebbenden, zoals patiënten en omwonenden, alvorens een besluit wordt genomen over het aanpassen van het zorgaanbod. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb laten weten heeft Rijnstate mij desgevraagd laten weten dit te zullen doen.
Acht u de redenen die Ziekenhuis Rijnstate aangeeft steekhoudend? Spelen bij de dreigende verplaatsing van de polikliniek naar Elst ook concurrentiële overwegingen een rol? Is de polikliniek in Elst ook bedoeld om patiënten bij de ziekenhuizen in Nijmegen weg te lokken waardoor de patiënten in Arnhem-Zuid de dupe worden?3
De raad van bestuur laat desgevraagd weten dat de mogelijke keuze voor Overbetuwe niets te maken heeft met concurrentieoverwegingen. Met een vestiging in Overbetuwe zou Rijnstate centraal en dichtbij de groeiende bevolking van Arnhem-Zuid en Overbetuwe liggen en zou het ziekenhuis ook goed bereikbaar zijn voor patiënten in Lingewaard.
De Pacemaker Protector (Pace-Pro) |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de Pacemaker Protector, oftewel Pace-Pro, een beschermingskap voor de pacemaker die het mogelijk maakt voor mensen met een pacemaker om fysieke activiteiten te ondernemen en te sporten?
Ja
Erkent u dat de Pace-Pro het risico op pijn bij fysiek contact en beschadiging van de pacemaker aanzienlijk verkleint?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een Pace-Pro sporten toegankelijker en laagdrempeliger kan maken voor mensen met een pacemaker?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat zorgverzekeraars een Pace-Pro op het moment niet vergoeden?
Een Pacemaker Protector is bedoeld als bescherming van een hartimplantaat (pacemaker). Een pacemaker valt onder medisch specialistische zorg (ziekenhuiszorg/geneeskundige zorg) en wordt door het ziekenhuis uit een DBC bekostigd. Indien een behandelend arts permanente bescherming van het implantaat noodzakelijk vindt, dan zou een daarvoor adequaat hulpmiddel zoals bijvoorbeeld een Pace-Pro, uit een DBC verstrekt kunnen worden. Omdat een pacemaker niet valt onder één van de functiegerichte aanspraken uit de paragraaf hulpmiddelenzorg van de Regeling zorgverzekering, bestaat er geen zorgplicht van de zorgverzekeraar voor een vergoeding rechtstreeks aan de verzekerde. Enkele zorgverzekeraars vergoeden in individuele gevallen dit mogelijk uit coulance.
Indien dat het geval is, waarom is de Pace-Pro geen onderdeel van het basispakket?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een Pace-Pro ongeveer 600 euro kost, en het plaatsen van een nieuwe pacemaker ongeveer 5.000 euro?
Op basis van de beschikbare informatie kost een Pace Pro gemiddeld ongeveer € 490. Hoeveel het plaatsen van een pacemaker precies kost, kan ik niet aangeven omdat dit onderdeel is van verschillende DBC’s. Bovendien vallen deze onder het vrije tarief. De kosten van het implantaat zelf bevinden zich meestal in de range van € 2.100 tot € 2.700.
Hoe beoordeelt u het feit dat zorgverzekeraars de Pace-Pro niet vergoeden, maar vervanging van een beschadigde pacemaker wel?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat het zowel voor het welzijn van de patiënt als voor de zorgkosten beter zou zijn als de Pace-Pro vergoed zou worden?
Het is aan de behandelend arts om hierover het gesprek te voeren met de patiënt en om te beoordelen of een bescherming van het implantaat noodzakelijk is. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een medisch hulpmiddel voor bescherming uit het ziekenhuisbudget ter verstrekken. Ik kan me goed voorstellen dat het een uitkomst kan bieden aan een gebruiker om mee te kunnen doen aan activiteiten waarbij het implantaat beschermd moet worden.
Bent u het met stichting Hartekind eens dat zeker voor kinderen, die nog volop hun motorische vaardigheden aan het ontwikkelen zijn, de Pace-Pro een uitkomst biedt om veilig te kunnen bewegen, sporten en spelen en daarom vergoed zou moeten worden door de zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de nodige actie te ondernemen om de Pace-Pro in het basispakket op te nemen, op zijn minst voor kinderen met een pacemaker?
Het is nu al mogelijk dat een medisch hulpmiddel ter bescherming van een hartimplantaat uit het basispakket wordt vergoed. Daar is nu geen actie op nodig.
Het bericht dat overeenkomsten worden afgekeurd door het zorgkantoor omdat de zorgverlener nog een andere baan heeft |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Maximaal 40 uur per week zorg verlenen in de Wet Langdurige Zorg»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van deze manier van kwaliteitswaarborging? Zo ja, heeft u of is onderzoek gedaan naar de mogelijke impact hiervan?
Het zorgkantoor heeft bij de verstrekking van een pgb de taak te onderzoeken of er zorg van voldoende kwaliteit wordt ingekocht.
Om de kwaliteit van de geleverde zorg te bewaken, overbelasting van de zorgverlener te voorkomen en oneigenlijk gebruik van het pgb tegen te gaan, is in de Regeling langdurige zorg vastgelegd dat het aantal door de zorgverlener voor de verzekerde gewerkte en betaalde uren niet mag afwijken van het Arbeidstijdenbesluit en indien het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, niet meer mag bedragen dan veertig uur per week.
Bij het beoordelen van een zorgovereenkomst tussen de pgb-houder en zorgverlener controleert het zorgkantoor op deze bepaling.
In het bericht op de website van Per Saldo wordt gemeld dat zorgkantoren daarnaast bij de beoordeling van een zorgovereenkomst ook kijken naar de nevenwerkzaamheden van een zorgverlener. Dit is naar mijn mening passend bij de toetsende rol die zorgkantoren hebben met betrekking tot de kwaliteit van de geleverde zorg. Overbelasting van een zorgverlener dient te worden voorkomen. Het bestaan van nevenwerkzaamheden op zich kan echter niet per definitie een reden zijn om een zorgovereenkomst af te keuren. Ik ga daarom zowel met Per Saldo als met de zorgkantoren in overleg over deze signalen om na te gaan hoe de zorgkantoren in de praktijk deze beoordeling uitvoeren.
Wat vindt u ervan dat een overeenkomst wordt afgewezen van bijvoorbeeld een zorgverlener die veertig uur werkt voor een budgethouder omdat hij of zij daarnaast nog twintig uur besteedt aan andere werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 2.
Ontvangt u signalen die suggereren dat het tarief voor zorg en bijstand aan pgb-houders als te laag wordt ervaren waardoor het lastiger is zorgverleners te vinden? Zo ja, bent u bereid iets hieraan te doen?
Kenmerk van het pgb is dat de pgb-houder (of diens vertegenwoordiger) afspraken maakt met de zorgaanbieder over de zorg die wordt ingekocht.
Als onderdeel van deze afspraken dient een passend uurtarief te worden overeengekomen. De pgb-houder heeft bij het vaststellen van de hoogte van het uurtarief een grote mate van vrijheid. Voor het pgb-Wlz dient het uurtarief tussen het wettelijk minimum uurloon en het maximum zorginkooptarief te zijn dat is opgenomen in de Regeling langdurige zorg. Deze maximumtarieven bedragen € 63,– per uur en € 58,– per dagdeel voor formele zorg en € 20,– per uur voor een informele zorgverlener. Deze maximumtarieven zijn in de regeling opgenomen om te zorgen voor een redelijke maximumvergoeding vanuit het pgb. Er kan vanuit het pgb alleen meer dan het formele maximumtarief worden betaald voor zorg waarvoor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een hoger tarief heeft vastgesteld. Ik heb voor de Wlz geen signalen dat de maximumtarieven structureel als te laag ervaren worden en daarmee de inkoop van zorg zouden belemmeren.
De vergoeding van kunstmatige inseminatie |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de vergoeding van vruchtbaarheidsbehandeling voor lesbische vrouwen ter discussie staat?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat de vergoeding uit het basispakket van kunstmatige inseminatie met donorsemen bij alleengaande of lesbische vrouwen zonder medische indicatie momenteel onderwerp van discussie is.
Werd kunstmatige inseminatie voor alleenstaanden of voor homoseksuele paren tot nu toe wel vergoed, om sociale redenen?
Het is mij bekend dat de beroepsvereniging van gynaecologen (NVOG) de wens heeft dat kunstmatige inseminatie met donorsemen bij alleengaande of lesbische vrouwen zonder de aanwezigheid van een medische indicatie uit de basisverzekering vergoed zou moeten worden. Het Zorginstituut heeft aangegeven dat het ontbreken van een mannelijke partner geen medische indicatie betreft.
Diverse zorgverzekeraars hebben signalen gekregen dat dergelijke behandelingen zonder medische indicatie werden gedeclareerd, en hebben vervolgens besloten om hierop actiever te controleren. Het is niet de bedoeling dat deze behandelkosten worden gedeclareerd ten laste van de Zvw.
Hoeveel alleenstaanden en hoeveel homoseksuele paren hebben in de afgelopen jaren gebruik gemaakt van vergoeding voor kunstmatige inseminatie? Welke kosten waren daar precies mee gemoeid?
Zorgverzekeraars controleren of er een medische indicatie aanwezig is voor de kunstmatige inseminatie. Daarbij weten zij niet of de aanvraag tot vergoeding van de betreffende kosten afkomstig is van alleenstaanden of homoseksuele paren. Het aantal van deze aanvragen en de hoogte van deze kosten zijn dan ook niet bekend.
Bent u van plan om door wijziging van regelgeving te voorzien in vergoeding van kosten vanuit de basisverzekering in situaties waar de wensouders zelf geen medisch vruchtbaarheidsprobleem hebben, maar waarbij voor de vervulling van de kinderwens één of meer andere personen zonder eigen medische indicatie worden betrokken? Zo nee waarom niet? Zo ja, maakt dit onderdeel uit van de pakketwijzigingen voor 2020?
Als algemeen uitgangspunt geldt dat medische interventies die worden verricht bij mensen die daarvoor niet een eigen medische indicatie hebben, geen verzekerde prestatie zijn en dus niet op grond van een zorgverzekering ingevolge de Zorgverzekeringswet voor vergoeding in aanmerking komen. Op grond van deze wettelijke kaders hebben zorgverzekeraars de taak om declaraties van behandelingen te toetsen op doelmatigheid en rechtmatigheid (is er sprake van een terechte aanspraak?) waaronder ook het medische indicatievereiste. Ook bij lesbische en alleengaande vrouwen kan sprake zijn van een medische indicatie, op grond waarvan zij recht hebben op vergoeding van een vruchtbaarheidsbehandeling. Echter, het ontbreken van een mannelijke partner (in geval van alleengaande en lesbische vrouwen) is geen medische indicatie.
Het feit dat in het verleden minder streng gecontroleerd werd op medische noodzaak vind ik geen reden om behandelingen waarvoor een medische indicatie ontbreekt te vergoeden.
Het mogelijk maken van vergoeding van behandelingen waarvoor een medische indicatie ontbreekt impliceert een fundamentele aanpassing van de Zorgverzekeringswet die vergaande consequenties heeft. Hiermee ontstaat druk op de betaalbaarheid en kwaliteit van het verzekerde pakket, wat de solidariteit kan ondergraven om hier met elkaar voor te betalen. Ik ben dan ook niet van plan de Zorgverzekeringswet hierop aan te passen.
Bent u bereid vergoeding om sociale reden, zoals tot nu toe gebruikelijk, voor dit jaar nog toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.