Blazers van ESD |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het advies van het RIVM van april 2019 naar siliciumcarbide-vezels (SiC-vezels)1 en herinnert u zich het rapport van de Gezondheidsraad uit 2012 over siliciumcarbide?2
Ja, beide zijn bekend.
Deelt u de zorgen, geuit door de Gezondheidsraad in 2012, ten aanzien van commerciële granulaire siliciumcarbide? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en tot welke andere inzichten bent u inmiddels dan wel gekomen? Op grond van welk onderzoek?
Er bestaat een onderscheid tussen granulair en vezelvormige SiC waarbij de laatste volgens het rapport van de Gezondheidsraad als carcinogeen (en dus als zeer zorgwekkende stof, ZZS) moeten worden beschouwd.
Op basis van het rapport van de Gezondheidsraad heeft Nederland in Europa een voorstel gedaan voor geharmoniseerde classificatie van siliciumcarbide vezels als «verondersteld kankerverwekkend voor de mens» (CLP carcinogeen categorie 1B). Dit voorstel is overgenomen door het Europees Chemicaliën Agentschap (ECHA). Het Europese besluitvormingsproces om de classificatie wettelijk bindend te maken loopt nog en zal naar verwachting in 2020 tot afronding komen.
Verbindt u consequenties aan het feit dat vaststaat dat bij de productie van siliciumcarbide SiC-vezels een ongewenst en kankerverwekkend bijproduct is? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja, het RIVM advies geeft aan dat SiC-vezels als carcinogeen beschouwd moeten worden en daarmee moeten ze als ZZS worden behandeld. Voor ZZS geldt dat emissies moeten worden voorkomen of geminimaliseerd. Het is aan het bedrijf en het bevoegd gezag, de provincie Groningen, om hiertoe maatregelen te nemen.
Deelt u de mening, dat ook al zou volgens de standaard procedure voor de SiC-vezels geen maximaal toelaatbaar risiconiveau voor lucht (MTR-lucht) worden afgeleid, dit niet mag betekenen dat de risico’s van dit product buiten beeld blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft in haar advies aangegeven dat er op dit moment te weinig gegevens zijn om een MTR voor SiC-vezels af te kunnen leiden. Het RIVM adviseert daarom om de voorgestelde MTR-lucht voor amfibool asbest (dat een vergelijkbare vezelstructuur kent3) te gebruiken als screeningswaarde voor het beoordelen of er mogelijk risico’s zijn. Dit is een soort worst case scenario. Om een volwaardige MTR-lucht voor SiC-vezels af te kunnen leiden, is veel aanvullende informatie nodig waarbij de kans reëel is dat de uiteindelijke norm minder streng wordt dan de nu geadviseerde norm.
Zijn de recente «blazers bij ESD-SIC bv in Farsum» aanleiding voor u om versneld te komen tot normstelling voor MTR-lucht voor SiC-vezels? Kunt u aangeven op welke termijn er een norm komt voor MTR-lucht voor Sic-vezels?
Zie antwoord vraag 4.
De jeugdzorginstelling Elker – het Poortje |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vakbonden geschokt over inkrimping jeugdzorg Groningen en Drenthe»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de gemeenten Groningen en Drenthe naar aanleiding van de brandbrief van de Raad van Toezicht (RvT) die op 18 maart 2019 aan u werd verstuurd? Zo ja, welke afspraken om de kwaliteit van de jeugdzorg in de regio te waarborgen zijn hieruit voortgekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb contact gehad met de regio’s Groningen en Drenthe. Van hen begreep ik dat er op dit moment een bemiddelingstraject loopt met Elker-Het Poortje. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) ondersteunt en adviseert hierbij. In het bemiddelingstraject worden bestuurlijke afspraken gemaakt tussen gemeenten en aanbieders over het vervolg, zowel voor dit jaar als de lange termijn. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend en houd als stelselverantwoordelijke nadrukkelijk een vinger aan de pols.
Kunt u bevestigen dat de gemeenten het budget van de jeugdzorginstelling hebben gehalveerd of drastisch verlaagd? Zo ja, waarom is deze maatregel genomen? Zo nee, waarom niet?
De regio’s Groningen en Drenthe hebben net een aanbestedingstraject achter de rug. De gemeenten in de regio’s willen de beweging maken naar de voorkant, conform de bedoeling van de Jeugdwet. Naar ik begrijp, hebben ze hierbij gekozen voor een andere inkoopmethodiek, een andere financieringsmethode en een andere manier van sturing. De effecten hiervan zijn nog niet bekend. Partijen willen komen tot een gezamenlijk en gedeeld beeld met perspectief voo de komende jaren. Kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de jeugdige is hierbij het uitgangspunt. Elker-Het Poortje en de regio’s Groningen en Drenthe hebben procesafspraken gemaakt om hier met elkaar een eenduidig beeld over te krijgen.
Maakt u zich zorgen over de melding van de FNV dat meer banen bij Elker – het Poortje zullen verdwijnen als gevolg van deze bezuiniging waardoor er onvoldoende hulp geboden kan worden aan suïcidale jongeren?
Het is een belangrijk signaal. Elker-Het Poortje heeft aangegeven een toename te zien van de complexiteit van de problematiek, wat zwaar is voor de betrokken hulpverleners. Elker-Het Poortje geeft aan dat door de andere wijze van financieren het bieden van passende en kwalitatieve jeugdhulp onder druk komt te staan maar geeft ook aan dat de organisatie kwalitatief verantwoorde jeugdhulp levert en ook kan blijven leveren.
Welke maatregelen bent u op de korte termijn bereid te nemen om de veiligheid van kwetsbare jongeren te waarborgen? Bent u ervan overtuigd dat deze stappen voldoende zullen zijn om te verzekeren dat kinderen niet in gevaar zullen komen?
Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht. Zij zijn op dit moment in gesprek met Elker-Het Poortje. Het OZJ ondersteunt hierbij. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend en houd als stelselverantwoordelijke nadrukkelijk een vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat het terugdringen van JeugdzorgPlus-plekken gepaard dient te gaan met het creëren van extra woonplekken in andere woonvormen (zoals gezinshuizen) zodat kinderen niet tussen wal en schip vallen en de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Een van de doelstellingen uit het actieprogramma Zorg voor de Jeugd is dat we meer kinderen zo thuis mogelijk willen laten opgroeien. Dat willen we ook voor kinderen met ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek bij wie een veiligheidsbehoefte is, hetzij om henzelf te beschermen, hetzij de samenleving. Minder gesloten plaatsingen kan alleen als er alternatieven beschikbaar komen, zoals kleinschalige gezinsgerichte woonvoorzieningen. Gezinshuizen zijn daarvan een voorbeeld.
Deelt u tevens de opvatting dat de plekken die Elker – het Poortje momenteel biedt open dienen te blijven omdat er nog geen passende vervangende plekken zijn gecreëerd? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben als een rechter een machtiging gesloten jeugdhulp uitspreekt de plicht die machtiging uit te voeren. Zij moeten dus zorgdragen voor een toereikend aantal plaatsen gesloten jeugdhulp. Die afweging zullen de gemeenten die nu gebruik maken van de plaatsen bij Elker-Het Poortje moeten maken voor zij kunnen besluiten geen gebruik meer te maken van deze plaatsen.
Heeft u voorbereidingen getroffen voor het geval dat deze (of een andere) jeugdzorginstelling niet langer kan functioneren? Zo ja, kunt u zo een rampenplan de Kamer doen toekomen? Zo nee, deelt u de mening dat de situatie bij verschillende jeugdzorginstellingen inmiddels dermate ernstig is dat een dergelijk draaiboek nodig is om de zorg te waarborgen in het slechtste scenario?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de jeugdhulp en hebben een jeugdhulpplicht. Aanbieders zijn verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering.
Vanaf 1 januari 2019 tot en met 2021 ondersteunt en adviseert het OZJ onder meer rond jeugdhulpvernieuwing, het uitvoeren van de transformatieplannen en de inkoop van jeugdhulp.
Sinds 1 januari 2019 is er ook een geschillencommissie operationeel. Deze functioneert op basis van zelfregulering en is opgezet en ingericht door de VNG en de Branches Gespecialiseerde Zorg voor de Jeugd (BGZJ). Vooralsnog richt de geschillencommissie zich op twee typen geschillen. Ten eerste geschillen tussen gemeenten over welke gemeente verantwoordelijk is voor financiering van jeugdhulp conform het woonplaatsbeginsel. Ten tweede geschillen tussen een gemeente en een aanbieder rond een gesloten inkoopcontract, bijvoorbeeld over het tarief.
Daarnaast is er sinds 1 januari 2019 een «Jeugdautoriteit». Deze bemiddelt rond de inkoop van jeugdhulp, spreekt gemeenten aan over continuïteitsvraagstukken en bereidt zo nodig bestuurlijke maatregelen voor. Met de VNG is afgesproken om -uit de extra beschikbaar gestelde middelen- voor de periode 2019–2021 in totaal € 20 miljoen bij de Jeugdautoriteit te positioneren. Dit bedrag is bedoeld om als de zorgcontinuïteit in gevaar komt de mogelijkheid te hebben om tijdelijke liquiditeitssteun toe te kennen. De middelen kunnen na advies van de Jeugdautoriteit en na akkoord van gemeenten worden ingezet.2
Alleen extra financiële middelen zal niet de oplossing zijn. Aanvullend op het lopende programma «Zorg voor de Jeugd» zal het kabinet dan ook afspraken met de VNG maken hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken. De afspraken worden langs drie inhoudelijke thema’s gemaakt, te weten: inhoudelijke begrenzing van de jeugdhulp, terugdringen van vermijdbare uitgaven en ordening van het jeugdhulplandschap
Problemen met de toekenning van de kwaliteitsgelden verpleeghuiszorg |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgorganisatie Accolade Zorg anticiperend op de bedoeling om met de kwaliteitsgelden de kwaliteit van de zorg te verbeteren, in 2018 al gestart is met het werven van personeel?1
Met ingang van 2017 heb ik extra middelen beschikbaar gesteld om het kwaliteitskader verpleeghuiszorg te implementeren. Landelijk gezien is er een bedrag van € 100 miljoen in 2017 en een bedrag van € 435 miljoen vanaf 2018 structureel in de tarieven verwerkt. Daar bovenop heb ik in 2019 een landelijk kwaliteitsbudget beschikbaar gesteld van € 600 miljoen, dat in 2020 verder oploopt naar € 1.100 miljoen. De zorgorganisatie Accolade Zorg geeft aan dat zij in 2018 al is gestart met het werven van extra personeel, anticiperend op de bedoeling om met de kwaliteitsgelden de kwaliteit van de zorg te verbeteren. De extra middelen die opgenomen zijn in de basistarieven 2017 en 2018 zijn echter ook bedoeld om extra personeel te werven.
Wat vindt u van de handelwijze van het zorgkantoor die geen kwaliteitsgelden beschikbaar wil stellen, omdat de zorginstelling in 2018 al personeel had geworven, dus daarmee niet in aanmerking komen voor het kwaliteitsbudget van 2019? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van de brief van Accolade Zorg is vanuit VWS contact opgenomen met deze zorgorganisatie en met het zorgkantoor. Dit gesprek heeft geleid tot de constatering dat Accolade Zorg met het werven van extra zorgpersoneel in 2018 de extra middelen voor de implementatie van het kwaliteitskader goed heeft besteed. Accolade Zorg heeft in 2018 gemiddeld 22 fte extra zorgverleners ingezet. Uit het gesprek is ook naar voren gekomen dat het zorgkantoor aan Accolade Zorg een kwaliteitsbudget voor 2019 heeft toegekend dat rekening houdt met de kosten voor het extra personeel dat in de loop van 2018 is aangenomen. Ook Accolade Zorg is dus – net zoals alle verpleeghuizen in Nederland – in aanmerking gekomen voor het kwaliteitsbudget 2019. De hoogte van het toegekende budget is daarbij conform het landelijke zorginkoopbeleid door het zorgkantoor bepaald op basis van het kwaliteitsplan en de bijbehorende meerjarenbegroting voor de inzet van extra zorgpersoneel en andere investeringen in het kwaliteitskader. De handelwijze van het zorgkantoor die in de vraag wordt verondersteld, is dus niet aan de orde.
Vindt u het acceptabel dat starre regelgeving van het zorgkantoor deze zorginstelling dwingt om te bezuinigen, terwijl zij vooruitlopend op het streven om meer personeel in de zorg te werven aan de wens van u en de Tweede Kamer voldoet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven bij antwoord 2 heeft Accolade Zorg de extra middelen voor het kwaliteitskader in 2018 goed besteed. Met de inzet van 22 extra fte aan zorgmedewerkers heeft zij conform de bedoeling belangrijke stappen gezet op weg naar de volledige implementatie van het kwaliteitskader.
Tegelijkertijd kwam uit het gesprek naar voren dat de afspraken in het landelijke inkoopbeleid voor 2019 in het bijzondere geval van Accolade Zorg mogelijk leiden tot een onbedoelde verlaging van het kwaliteitsbudget. De bijzondere situatie is dat er in het basisjaar 2018 sprake was van een negatief exploitatieresultaat door de combinatie van (1) volledige benutting van de beschikbaar gestelde extra middelen voor het kwaliteitskader voor de inzet van extra zorgpersoneel in 2018 en (2) incidenteel hogere personeelskosten in 2018 vanwege tijdelijke extra inhuur en inzet voor personeel wegens specifieke situaties in de bedrijfsvoering (zoals verbouwingen, verhuizingen en ziekteverzuim). In een dergelijke bijzondere situatie leiden de incidenteel hogere personeelskosten tot een vertekend beeld in het basisjaar 2018. Doordat de omvang van het kwaliteitsbudget 2019 wordt gebaseerd op de extra personeelsinzet ten opzichte van het basisjaar 2018, is het in de beschreven bijzondere situatie dan erg lastig om het exploitatieresultaat in 2019 op orde te brengen.
In de bestuurlijke afspraken over het kwaliteitsbudget 2020 tussen ActiZ en ZN is onderkend dat de regels voor het kwaliteitsbudget op een aantal punten een belemmering vormden om maatwerk te leveren. In 2020 is er meer ruimte om gemotiveerd af te wijken. Dit kan ook met terugwerkende kracht voor 2019. In de aanvullingen op het landelijk inkoopbeleid voor 2020 is dit opgenomen. Het zorgkantoor heeft aangegeven op korte termijn samen met Accolade Zorg te bezien of en op welke wijze er voor deze zorgaanbieder gemotiveerd kan worden afgeweken (met terugwerkende kracht naar 2019). Een en ander altijd met het doel van het kwaliteitskader in ogenschouw houdend.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het zorgkantoor om te kijken hoe deze discussie tussen zorginstelling en zorgkantoor kan worden opgelost? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord 3. De bestuurlijke afspraken over het kwaliteitsbudget 2020 bieden het zorgkantoor meer ruimte voor maatwerk. Op grond daarvan gaat het zorgkantoor in gesprek met de genoemde zorginstelling.
Krijgt u meer meldingen van zorginstellingen die in 2018 extra personeel hebben aangenomen en die van het zorgkantoor te horen krijgen dat deze niet gefinancierd kunnen worden uit het kwaliteitsbudget? Welke gevolgen heeft dit voor het aantrekken van nieuwe medewerkers?
Er zijn meerdere signalen, waarbij zorgaanbieders aangeven dat ze in 2018 extra personeel hebben aangenomen en dit niet gefinancierd krijgen vanuit het kwaliteitsbudget. Vanaf 2018 is er structureel € 435 miljoen in de tarieven verwerkt, waarmee dit personeel gefinancierd kan worden. Daarnaast heeft het zorgkantoor de ruimte om bijvoorbeeld bij voorinvesteringen in bijzondere gevallen afspraken te maken om ten laste van de 85% een compensatie te verstrekken. Dit kan met terugwerkend kracht voor 2019.
Het bericht 'Idealistische' zorgbaas De Blok sluist miljoenen naar eigen bv’s van RTL-Z |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Idealistische» zorgbaas De Blok sluist miljoenen naar eigen bv’s van RTL-Z?1
Ja.
Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere antwoord op Kamervragen naar aanleiding van de schimmige constructies van Buurtzorg dat «(t)en aanzien van het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op transparante bedrijfsvoering/bestuursstructuur bij Buurtzorg de IGJ bij mij heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van de recente berichtgeving nadere informatie verzamelt»?2
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna inspectie) heeft in 2018 informatie verzameld en is naar aanleiding daarvan met Buurtzorg in gesprek gegaan over de bestuurlijke randvoorwaarden voor goede zorg zoals de organisatiestructuur en transparantie van de bedrijfsvoering. Op basis hiervan heeft de inspectie destijds besloten om geen nader onderzoek te starten bij Buurtzorg. Daarbij was relevant dat – gelet op de bepalingen van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) – de kwaliteit van de geleverde zorg op orde is en dat Buurtzorg als aanbieder van thuiszorg niet onder het verbod op winstoogmerk van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) valt. Zie voorts mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u deze door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) verzamelde informatie delen met de Kamer?
De inspectie heeft deze informatie in het kader van het toezicht verzameld. Het betreft bedrijfsgevoelige informatie die valt onder de uitzonderingsgronden van de Wet openbaarheid van bestuur. Het is aan Buurtzorg zelf om te bepalen of zij deze informatie eventueel openbaar zou willen maken.
Is de verzamelde informatie door het IGJ aanleiding geweest tot het nemen van maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja welke maatregelen zijn dit dan precies?
Nee, het nemen van maatregelen door de inspectie is pas aan de orde als wettelijke bepalingen uit de Wkkgz of Wtzi is overtreden waar de IGJ toezicht op houdt. Dat is op dit moment niet het geval.
In 2018 was de opgevraagde informatie geen aanleiding voor nader onderzoek van de inspectie, zie mijn antwoord op vraag 2. Wel is er een recente uitspraak van de Governancecommissie Gezondheidszorg aanleiding geweest voor een gesprek tussen de inspectie en Buurtzorg. De Governancecommissie Gezondheidszorg oordeelde dat er bij Buurtzorg sprake was van de schijn van belangenverstrengeling omdat de bestuurder Buurtzorg tevens aandeelhouder is van bedrijven waarmee de thuiszorgorganisatie zaken doet. Naast de uitspraak van de Governancecommissie Gezondheidszorg is in het gesprek tussen inspectie en Buurtzorg specifiek de transparantie van de bedrijfsvoering bij Buurtzorg aan de orde gekomen.
Buurtzorg heeft de inspectie laten weten dat de Governance Code 2017 in haar opinie wel degelijk ruimte biedt voor een andere toepassing op de specifieke organisatie. Zo heeft Buurtzorg regels om (de schijn van) belangenstrengeling te voorkomen vastlegt in «de Governance Code BuurtZorg» en het «Statuut toezicht Stichting Buurtzorg Nederland». Daarnaast is Buurtzorg van mening dat hoe meer de kwaliteit van zorg gewaarborgd is door de eigen kwaliteit en kwaliteitssystemen van de verpleegkundigen, hoe minder die waarborgen uit het governancesysteem van Buurtzorg hoeven te komen. Buurtzorg gaat met ActiZ in gesprek over de uitspraak van het de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Bent u ook verrast door de omvang van bedragen die Buurtzorg via opdrachten verleent aan automatiseringsbedrijf Ecare (27% bezit van de bestuursvoorzitter van Buurtzorg) en betaalt voor adviesdiensten van een commercieel bedrijf waarin de bestuursvoorzitter financiële belangen heeft?
In de door een registeraccountant gecontroleerde jaarrekening van de Stichting Buurtzorg over 2018 is vermeld dat zich geen transacties met verbonden partijen hebben voorgedaan op niet-zakelijke grondslag. Hetzelfde is ook opgenomen in de jaarrekeningen van 2016 en 2017. Buurtzorg geeft aan dat er geen betalingen hebben plaatsgevonden voor adviesdiensten.
Zijn de constructies die de bestuursvoorzitter gebruikt om Buurtzorg opdrachten te verlenen aan automatiseringsopdrachten en voor adviesdiensten aan ondernemingen waarvan hij zelf eigenaar is niet te vergelijken met constructies die Zorggroep Alliade uit Heerenveen heeft gebruikt? Zo ja waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De casus Alliade en de situatie bij Buurtzorg zijn niet vergelijkbaar in de zin dat Buurtzorg als thuiszorgorganisatie niet onder het verbod op winstoogmerk van de WTZi valt.
Bij Alliade was er tot het vertrek van twee directeuren van de verbonden BV’s in september 2016, sprake van de schijn van belangenverstrengeling. Wat betreft de geconstateerde schijn van belangenverstrengeling bij Buurtzorg verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4. Daarbij wil ik benadrukken dat elke situatie op zich moet worden bekeken.
Klopt het dat de IGJ ingeval van de Zorggroep Alliade heeft geconstateerd dat hier sprake was van de schijn van belangenverstrengeling en dat de IGJ constateerde dat Alliade de eigen interne regels, die belangenverstrengeling dienen te voorkomen, niet heeft nageleefd dan wel onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of dit is gebeurd?
Ja.
Zou in het geval Buurtzorg zorg verleende als intramurale zorgaanbieder op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) er bij bovenstaande constructies niet sprake zijn van de schijn van belangenverstrengeling en daardoor in strijd met de Governancecode Zorg?
Voor iedere zorgaanbieder is de Governancecode Zorg 2017 van toepassing. Het maakt niet uit of deze intramurale of extramurale zorg levert. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 moet elke situatie op zich worden gekeken, een één-op-één vergelijking is niet mogelijk.
Heeft Buurtzorg eigen interne regels die belangenverstrengeling dienen te voorkomen?
De interne «Governance Code BuurtZorg» en het «Statuut toezicht Stichting Buurtzorg Nederland» bevatten beide regels om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Bent u niet van mening dat iedere door publiek geld gefinancierde zorgaanbieder er verstandig aan zou doen om geen opdrachten te verlenen of advies te vragen aan commerciële organisaties waarvan men zelf (mede) eigenaar is om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen?
De schijn van belangenverstrengeling moet binnen een zorgaanbieder te allen tijde worden voorkomen. Dat volgt ook uit de Goverancecode zorg 2017. Bestuurders doen er dus inderdaad verstandig aan geen opdrachten te verlenen of advies te vragen aan commerciële organisaties waarvan hij of zij zelf (mede) eigenaar is. Op het moment dat hier toch voor wordt gekozen, is het zaak dat het bestuur hier transparant over is en goed kan uitleggen hoe dat in het inkoopproces sprake is concurrentiestelling, de prijsvorming marktconform is en dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke doelstelling van een zorgorganisatie: het leveren van goede, doelmatige en toegankelijke zorg. Ook vind ik het in dat geval belangrijk dat er binnen de organisatie goede checks and balances bestaan, zoals kritisch en onafhankelijk intern toezicht en goed functionerende medezeggenschapsorganen.
Moeten er wetten worden en aangepast? Zo ja, welke wetten moeten worden aangepast om constructies, zoals het verlenen van opdrachten of het vragen van advies aan commerciële partijen waarvan bestuursvoorzitters (mede) eigenaar zijn, in de thuiszorg te verbieden?
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen het externe toezicht op de integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders te versterken. Net als de IGJ en de NZa wil ik toe naar een minder vrijblijvende situatie en sterkere informatiepositie voor het externe toezicht. De bedrijfsvoering van een zorgorganisatie moet gericht zijn op het leveren van goede, doelmatige en toegankelijke zorg. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het bestuur zelf. Het is aan de raad van toezicht om hier binnen de organisatie scherp op toe te zien. Ik ben van mening dat als er desondanks twijfels blijven over de gepastheid van bepaalde bedrijfsstructuren of vermeende belangenverstrengeling het externe toezicht in de toekomst sneller en voortvarender moet kunnen optreden, juist om het ontstaan van risico’s voor de zorgverlening of de ondoelmatige besteding van zorggelden te voorkomen.
In overleg met de NZa en IGJ bekijk ik hoe daar nadere invulling aan kan worden gegeven en onderzoek ik of, en zo ja, welke aanvullende wettelijke bepalingen wenselijk zijn. Ik zal uw Kamer hier rond de zomer nader over informeren.
Bent u van plan deze wetten te gaan aanpassen zodat publiek geld dat bestemd is voor de zorg ook echt naar de zorg gaat en niet doorgesluisd gaat worden naar privé bv’s?
Zie antwoord vraag 11.
Onderschrijft u de constatering van zorgeconoom Wim Groot dat de constructies van de bestuursvoorzitter van Buurtzorg «schadelijk zijn voor de hele sector»?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Worden door deze constructies cliënten van Buurtzorg gedupeerd doordat men minder zorg ontvangt dan mogelijk was of worden er hierdoor minder cliënten geholpen dan mogelijk was wanneer publiek geld niet werd weggesluisd?
De inspectie heeft mij laten weten dat zij op dit moment geen signalen heeft dat de door Buurtzorg geleverde zorg niet op orde zou zijn voor wat betreft kwaliteit en veiligheid.
Kan het zo zijn dat hiermee de zorgpremie hoger uitvalt doordat hogere tarieven worden betaald dan voor de verleende zorg nodig was omdat publiek geld via commerciële privé bv’s wordt weggesluisd?
Voorop moet staan dat kwalitatief goede zorg geleverd wordt. Voor de financiële houdbaarheid van het stelsel is het van belang dat er niet te veel wordt betaald voor de verleende zorg. Daarvoor gelden randvoorwaarden. Zo is er tarief- en prestatieregulering en hebben zorginkopers, zoals zorgverzekeraars en gemeenten, de taak om kwalitatief goede zorg tegen redelijke prijzen in de kopen. Het is vervolgens aan zorgaanbieders zelf om binnen die randvoorwaarden hun bedrijfsvoering zo in te richten dat deze ten dienste staat van het leveren van goede zorg.
Ik heb geen reden om te veronderstellen dat er hogere tarieven zijn betaald doordat Buurtzorg heeft gekozen voor deze werkwijze. Zoals eerder aangegeven heeft de inspectie op basis van aanvullende vragen niet kunnen vaststellen dat er geld, dat besteed dient te worden aan zorg, op een andere manier wordt besteed.
Bent u van mening dat wanneer het inderdaad zo is dat Buurtzorg niet voldoet aan de code voor goed bestuur van zorgaanbieders, en daardoor haar lidmaatschap van branchevereniging Actiz verliest, voor een dergelijke zorgaanbieder eigenlijk geen plaats is in het Nederlandse zorglandschap?3
Zie het antwoord op vraag 4 en 10. De Governancecode Commissie heeft de situatie bij Buurtzorg onderzocht en haar uitspraak is dat er sprake was van een schijn van belangenverstrengeling. Buurtzorg heeft een andere lezing van de governancecode en gaat hierover het gesprek aan met Actiz.
Ik hecht aan het belang van de naleving van de principes die in de Governancecode zorg 2017 zijn vastgesteld. De code is een instrument om de governance zo in te richten dat die bijdraagt aan het waarborgen van goede zorg, aan het realiseren van de maatschappelijke doelstelling van zorgorganisaties en het maatschappelijk vertrouwen. Het is aan ActiZ om een besluit te nemen over de opvolging van de uitspraak van de Governance Commissie.
De code staat echter niet op zichzelf. Het inrichten en handelen van de zorgorganisatie op basis van de code, zal altijd in relatie staan tot de wijze waarop de zorgorganisatie transparant is over de besteding van zorggeld en de wijze waarop met dat zorggeld invulling wordt gegeven aan de levering van zorg van goede kwaliteit.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen vier weken te beantwoorden?
Het is niet gelukt om de vragen binnen vier weken te beantwoorden omdat afstemming tussen de IGJ en Buurtzorg meer tijd vergde, op 26 april 2019 heb ik u daarom een uitstelbrief gestuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2490).
Het bericht dat private equity goed is voor recordaantal overnames in Nederlandse zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opnieuw slaat een Frans beursfonds toe op de Nederlandse zorgmarkt» ?1
Ja.
Kunt u een vergelijking maken van de tarieven die in buitenland, bijvoorbeeld België, Duitsland en Frankrijk, worden gevraagd voor dezelfde type serviceflats als Korian in Nederland levert?
Ik heb geen informatie die mij in staat stelt een vergelijking te maken tussen serviceflats, als daarvan al een definitie is te geven, in de genoemde landen. Overigens is Korian op dit moment nog niet actief in Nederland. Korian heeft het voornemen kenbaar gemaakt om eigenaar te worden van Stepping Stones, een Nederlandse organisatie die circa dertien jaar in Nederland actief is in de zorg voor dementerende ouderen. Hierbij zullen de aandelen van de private equity investeerder overgedragen worden aan Korian.
Klopt het dat veel van deze private ouderenzorginstellingen eigenlijk niets meer zijn dan seniorenwoningen met een servicepakket?
In een aantal van deze private ouderenzorginitiatieven, zoals ook die van Stepping Stones, wordt intensieve 24-uurs zorg geleverd in een beschermde kleinschalige woonomgeving. Navraag bij Stepping Stones wijst uit dat zij deze zorg voornamelijk aan dementerende ouderen leveren. Stepping Stones heeft aangegeven dat dit conform de richtlijnen van de Wlz en in samenspraak met de zorgkantoren en het kwaliteitskader gebeurt.
Klopt het dat als mensen meer zorg nodig hebben dan het aangeboden servicepakket zij zelf zorg moeten aanvragen en er boven op huur plus servicekosten nog de eigen bijdragen en kosten voor de verpleegzorg komen in het kader van bijvoorbeeld de de Wet langdurige zorg(Wlz)?
Mensen die zorg nodig hebben betalen de gebruikelijke eigen bijdrage(s) die horen bij de leveringsvorm van zorg. Stepping Stones heeft aangegeven dat zorg wordt geleverd conform het indicatiebesluit van het CIZ en dat de geleverde zorguren vallen binnen het kader van dit indicatiebesluit.
Klopt het dat de huur en servicekosten die het Franse beursgenoteerde zorgorganisatie Korian vraagt tussen de 1.750 en 3.200 euro per maand liggen?
De genoemde bedragen van 1.750 en 3.200 euro uit het artikel betreffen de tarieven die Stepping Stones, de partij die Korian wenst over te nemen, in rekening brengt. De genoemde tarieven komen overeen met die van de website van Stepping Stones. Stepping Stones vraagt gemiddeld € 2.500,– per maand voor de woon-, en servicekosten, afhankelijk van de grootte en ligging van het appartement. De tarieven die Korian elders in rekening brengt zijn mij niet bekend.
Bent u van mening dat de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) bij dergelijke overnames moet kunnen toetsen op de gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg? Waarom vindt u van wel of waarom van niet?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 22 oktober 2018, onderzoeken de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik momenteel concrete suggesties van de ACM, de NZa en de IGJ om het zorgspecifieke fusietoezicht aan te scherpen.[1] Ik streef ernaar uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Wat is de rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IJG) bij dit soort private zorginstellingen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ziet erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoet aan de wettelijke standaarden.
Welke wetten en welke artikelen daarin zouden gewijzigd moeten worden om de Nza en IJG deze mogelijkheden te geven?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen gezamenlijk met Kamervragen die gesteld zijn op 14 maart 2019 in verband met het bericht uit het Financieel Dagblad dat «private equity» goed is voor een recordaantal overnames beantwoorden?
De beantwoording van de Kamervragen die gesteld zijn op 14 maart 2019 was reeds aan uw Kamer verzonden toen deze nieuwe Kamervragen mij bereikten. De vragen konden daarom niet gezamenlijk worden beantwoord.
Kunnen deze vragen binnen vier weken worden beantwoord?
Ja.
Drempels bij het gebruik van de blijverslening |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Lening voor thuiswonen vindt nauwelijks aftrek»?1
Ja.
Kloppen de cijfers van BNR, die stelt dat de blijverslening sinds 2015 slechts 75 keer is verstrekt?
De Blijverslening is een product van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn), waarmee gemeenten en provincies inwoners kunnen ondersteunen bij het langer zelfstandig thuis wonen. SVn verzorgt de aanvraagprocedure, de financiële toets en verstrekt de lening. SVn heeft aan mij bevestigd dat de Blijverslening sinds de introductie 75 keer verstrekt is.
Wat is de oorzaak dat deze leningsvorm nauwelijks aftrek vindt?
In een enquête, uitgevoerd in mei 2018 in opdracht van Lang zult u wonen, is aan mensen van 55 jaar en ouder gevraagd of zij de Blijverslening kennen en wat zij hiervan vinden2. Van de 3007 respondenten geeft 15 procent aan de Blijverslening te kennen.
Drie procent van de respondenten geeft aan gebruik te willen maken van de Blijverslening, 45 procent wil misschien van de lening gebruikmaken of weet het nog niet. Genoemde redenen om geen gebruik te willen maken van de Blijverslening zijn onder meer dat respondenten niet willen lenen of dat lenen vanwege voldoende eigen middelen niet nodig is.
SVn noemt als belangrijkste reden voor het geringe aantal verstrekkingen dat mensen niet gewend zijn om na te denken over hun toekomstige woonbehoefte. SVn adviseert gemeenten en provincies daarom om naast het onder de aandacht brengen van de Blijverslening ook in te zetten op bewustwording. SVn ziet dat gemeenten hiermee bezig zijn, campagnes worden of zijn inmiddels opgezet.
Is er genoeg bekendheid onder de doelgroep van het bestaan van deze lening?
Zie antwoord vraag 3.
Onder welke voorwaarden kan een blijverslening verstrekt worden? Zijn deze voorwaarden aantrekkelijk genoeg voor ouderen die hun woning graag zouden willen aanpassen?
In de handleiding «Toelichting op een Blijverslening en Algemene bepalingen voor geldleningen» vindt u alle algemene en overige voorwaarden die van toepassing zijn op de Blijverslening3.
Gemeenten en provincies kunnen kiezen uit een consumptieve en hypothecaire variant. Daarnaast is vorig jaar de Verzilverlening geïntroduceerd, een hypothecaire variant met oprenting voor senioren met lage inkomens. Met de Verzilverlening kunnen senioren overwaarde vrijmaken zonder dat dit leidt tot extra maandelijkse lasten. In een verordening kunnen gemeenten en provincies nadere voorwaarden stellen aan onder meer de financieringscondities (zoals de maximale hoogte en looptijd van de lening), de bestedingsdoelen en de aanvrager (zoals de leeftijd en de mate waarin de te financieren aanpassingen bijdragen aan het langer thuis wonen van de aanvrager). Dit maakt lokaal maatwerk mogelijk. Het is aan gemeenten en provincies zelf om te bepalen in hoeverre de gestelde voorwaarden voldoende aansluiten op de lokale behoefte en beleidsdoelstellingen.
Welke verschillen bestaan er tussen gemeenten wat betreft voorwaarden? Worden de mogelijkheden niet teveel door gemeenten beperkt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid zich in te zetten voor meer bekendheid voor de blijverslening, zich ervoor in te zetten dat alle gemeenten de lening aanbieden en dat de voorwaarden voor de lening door gemeenten aantrekkelijk genoeg zijn?
Gemeenten maken zelf de afweging of zij de Blijverslening willen aanbieden en onder welke voorwaarden. Mijn beeld is dat gemeenten voldoende bekend zíjn met het bestaan van de Blijverslening. Momenteel bieden 104 gemeenten de Blijverslening aan. SVn biedt gemeenten en provincies ondersteuning om de kans op een succesvolle introductie van de Blijverslening te vergroten. Aandachtspunt daarbij is dat de doelgroep eerst bewust gemaakt moet worden van de voordelen van een veilige, comfortabele en toekomstbestendige woning. Vervolgens komt men tot de vraag of daar woningaanpassingen voor nodig zijn en hoe die gefinancierd kunnen worden, al dan niet met de Blijverslening. Het enkel onder de aandacht brengen van de mogelijkheden van de Blijverslening zal vaak niet voldoende zijn.
Samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heb ik u vorig jaar de Actielijn Wonen en Zorg toegestuurd4. Wij verwachten van gemeenten dat zij voldoende aandacht besteden aan het in kaart brengen van de lokale opgaven op het terrein van wonen en zorg. Met het ondersteuningsprogramma «Langer Thuis» worden gemeenteambtenaren geholpen om de opgave in beeld te krijgen. Vervolgens kunnen gemeenten een lokale aanpak ontwikkelen om ouderen te helpen bij het proces om te bepalen of zij geschikt wonen. Indien dit niet het geval is kan woningaanpassing als oplossing in beeld komen. Bij de financiering van aanpassingen kan de Blijverslening een optie zijn.
Naast de Blijverslening zijn er ook andere opties om de woning levensloopbestendig te maken en om overwaarde vrij te maken. Ik heb vorig jaar signalen van deelnemers van het Platform hypotheken gekregen dat senioren vaak ten onrechte denken dat het afsluiten van een hypothecair krediet en het verzilveren van hun vermogen op latere leeftijd niet mogelijk is. Dit terwijl de afgelopen jaren veel belemmeringen voor senioren zijn weggenomen en het aantal producten om overwaarde te verzilveren is toegenomen. Ik heb Vereniging Eigen Huis en de ouderenorganisaties ANBO en KBO-PCOB hierop gewezen en gevraagd dit meer onder de aandacht te brengen5. Vereniging Eigen Huis heeft sindsdien meermaals aandacht aan dit thema gegeven.
Het bericht dat een niet-bewezen effectieve therapie bij ADHD wel door zorgverzekeraars vergoed wordt |
|
Steven van Weyenberg (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een niet-bewezen effectieve therapie bij ADHD wel door zorgverzekeraars vergoed wordt?1
Ja.
Klopt het dat verschillende verzekeraars deze niet-bewezen effectieve paardentherapie voor ADHD-patiënten vergoeden uit het aanvullende pakket?
Allereerst vind ik het belangrijk om te vermelden dat de therapie waarover in dit artikel gesproken worden niet uit het basispakket vergoed wordt. Voor het basispakket gelden de pakketcriteria, waaronder stand van de wetenschap en praktijk (effectiviteit). Deze vorm van therapie voldoet daar niet aan. Bovendien valt deze vorm van therapie niet onder de collectief gefinancierde zorg.
Aanvullende zorgverzekeringen zijn particuliere verzekeringen zonder grondslag in de Zorgverzekeringswet. Pakketsamenstelling en polisvoorwaarden behoren tot de bevoegdheden van de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars mogen zelf kiezen welke vormen van alternatieve therapieën zij opnemen; dit ligt niet binnen de bevoegdheid van de overheid. Wij beschikken dan ook niet over een (totaal)overzicht van welke behandelingen of therapieën uit het aanvullende pakket vergoed worden. Men kan voor een aanvullende verzekering kiezen, al dan niet met een dekking voor alternatieve therapieën, naar gelang men daaraan behoefte heeft. Mensen betalen hier volledig zelf voor via de premie van hun aanvullende verzekering.
Voor zover ons bekend, vergoeden zorgverzekeraars niet specifiek paardentherapie voor ADHD-patiënten. Wel zijn er verschillende zorgverzekeraars die via het aanvullende pakket de mogelijkheid bieden tot een vergoeding voor alternatieve therapieën. Vaak stellen zorgverzekeraars eisen aan welke alternatieve therapieën vergoed worden uit het aanvullende pakket. De meeste zorgverzekeraars hanteren hiervoor een lijst van door hen erkende beroepsverenigingen van alternatieve geneeswijzen/therapie. Als een behandelaar lid is van deze beroepsvereniging, wordt de therapie die zij bieden vaak vergoed. De verzekeraar kan hieraan echter aanvullende eisen verbinden.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin verzekeraars niet-bewezen effectieve therapieën vergoeden als de behandelaars zijn aangesloten bij een beroepsvereniging?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere niet-bewezen effectieve behandelingen die door verzekeraars vergoed worden? Zo ja, welke zijn dat?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat gemeenten voor minderjarigen kunnen bijspringen door de behandeling te vergoeden uit het persoonsgebonden budget? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten niet-bewezen effectieve behandelingen vergoeden?
In de Jeugdwet bestaat een jeugdhulpplicht, op basis waarvan in de gemeentelijk georganiseerde toegang op basis van een deskundig oordeel moet worden bezien wat de problematiek behelst en of een zorgaanbod nodig en doelmatig is. Het pgb is met name bedoeld om zorgvragers, met een hulpvraag waarvoor op basis van jeugdhulp in natura minder goed maatwerk kan worden georganiseerd, in staat te stellen deze hulp zelf in te kopen.
Jeugdhulp behoort door geregistreerde professionals te worden geleverd. Dit kan met behulp van interventies met een verschillende mate van bewezen effectiviteit. Deze interventies zijn te vinden in de databank effectieve interventies (https://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies).
Naast de bewezen effectiviteit van een interventie, helpt de professional zijn cliënten op basis van kennis, kunde en ervaring. Professionals die werkzaam zijn binnen de jeugdzorg moeten geregistreerd staan en moeten zich houden aan een ethische code en is er een tuchtrecht die klachten beoordeelt.
Kunt u een lijst geven van welke gemeenten deze behandeling van ADHD met paardentherapie vergoeden?
Ik beschik niet over een lijst van gemeenten die paardentherapie vergoeden. Gemeenten hebben zoals in antwoord 5 aangegeven een jeugdhulpplicht maar kunnen maatwerk bieden. Dat kan ook door de jeugdhulp in pgb door (de vertegenwoordiger van) de zorgvrager te laten inkopen. Voorwaarde voor pgb is dat er een plan wordt gemaakt. Via het pgb-plan kan de gemeente controleren wat de effecten van de jeugdhulp zijn.
Zijn er meer niet-bewezen effectieve behandelingen die door gemeenten uit het persoonsgebonden budget (PGB) vergoed worden? Zo ja, welke behandelingen zijn dat en in welke gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) deze behandeling met paarden financiert voor mensen die een uitkering ontvangen in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Werkloosheidswet (WW)? Zo ja, om hoeveel mensen gaat dat en in welke regelingen?
Voor de activering en re-integratie van arbeidsgehandicapten kan UWV uit het re-integratiebudget middelen inzetten om trajecten in te kopen voor mensen met een ziektewet, WAO/WIA en Wajong-uitkering.
In het kader van de WW kan UWV alleen middelen inzetten om re-integratie in te kopen voor mensen die vanwege WIA 35-min werkloos zijn geworden. UWV koopt trajecten in om uitkeringsgerechtigden Werk-Fit te maken om hen, na succesvolle afronding, vervolgens via de re-integratiedienst Naar-Werk of via het werkgevers servicepunt naar werk te begeleiden. UWV doet in dit kader ook zaken met bedrijven die vormen van paardencoaching aanbieden als onderdeel van het Werk-Fit maken. UWV geeft aan dat in de periode juli 2017 – juli 2018 er 13 van dergelijke Werk-Fit trajecten zijn afgerond. Op dit moment lopen nog 67 Werk-Fit trajecten met een vorm van paardencoaching.
Het is de professionele inschatting van UWV dat re-integratiedienstverlening waarvan paardencoaching onderdeel uitmaakt, uitkeringsgerechtigden kunnen ondersteunen om een stap dichterbij de arbeidsmarkt te komen. Uit onderzoek van UWV blijkt dat alle Werk-Fit-trajecten waarbij paardencoaching onderdeel uitmaakte van de dienstverlening, succesvol zijn afgesloten.
Op welke manier wordt bepaald of een dergelijk traject vergoed kan worden vanuit het re-integratiebudget?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er meer trajecten waarvan de effectiviteit niet is aangetoond, die wel worden gefinancierd door het UWV?
Het VN-artikel stelt dat de effectiviteit van paardencoaching, als middel om vormen van autisme te behandelen, niet is aangetoond. UWV koopt het instrument echter voor een ander doel in: om mensen Werk-Fit te maken. Zoals in de vorige vraag benoemd waren alle afgeronde trajecten tot nu toe succesvol. De deelnemers zijn na afloop werkfit en in staat om een vervolg traject naar werk te volgen.
UWV heeft in het kader van de aanbesteding van re-integratie een inkoopkader vastgesteld. Bedrijven worden voorafgaand getoetst aan diverse eisen zoals KvK, verzekering, verklaring betalingsgedrag, gedragsverklaring aanbesteding, personeel en vooral ook op aantoonbare ervaring per dienst (Werk-Fit maken en/of Naar-Werk begeleiden). Na elke meetperiode toets UWV de resultaten over alle bedrijven heen en bedrijven die onder dit gemiddelde zitten moeten een verbetering in resultaat laten zien. Bij geen verbetering volgt contractbeëindiging. Daarmee stuurt UWV op de effectiviteit van de ingekochte dienstverlening.
De problemen in de transgender zorg |
|
Nevin Özütok (GL), Corinne Ellemeet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Transgenders wachten om te worden wie ze zijn»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat zowel ggz-instellingen als aanbieders van hormoonbehandelingen en chirurgie de maximaal aanvaardbare wachttijd van vier weken al jaren ver overschrijden? Wat vindt u daarvan?
Ja, ook ik vind het onwenselijk dat de wachttijden voor transgenderzorg in Nederland lang zijn. Daarom hebben zorgverzekeraars en VWS, in afstemming met de andere partners die betrokken zijn bij de overleggen die regelmatig plaatsvinden over de transgenderzorg, besloten een kwartiermaker aan te stellen voor de transgenderzorg (Kamerstuk 31 016, nr. 109). In oktober 2018 is het bureau Zorgvuldig Advies aangesteld als kwartiermaker. Zorgverzekeraars Nederland is opdrachtgever van dit project. Het Ministerie van VWS is nauw betrokken bij de voortgang, en het Ministerie van VWS en de zorgverzekeraars financieren gezamenlijk de opdracht aan de kwartiermaker. Het advies van de kwartiermaker is gericht op het terugdringen van de wachtlijsten en het verbeteren van de transgenderzorg. Het advies vraagt van alle partijen in de transgenderzorg betrokkenheid, inzet en ook een aanpassing van hun werkwijze. Dat geldt zowel voor de zorgverzekeraars, die het advies krijgen om extra capaciteit in te kopen voor transgenderzorg en om daarbij rekening te houden met de door de kwartiermaker geformuleerde randvoorwaarden voor transgenderzorg, als voor de zorgaanbieders die onder meer het advies krijgen om op andere wijze in netwerken te gaan samenwerken en meer maatwerk te bieden bij de zorg aan transgenders. Partijen in het veld geven mij aan dat zij hier welwillend en op constructieve wijze aan (zullen) meewerken. Uiteraard zal ik daar van mijn kant ook medewerking aan verlenen en zal ik er ook op toezien dat partijen hun verantwoordelijkheid (blijven) nemen.
Bent u tevens bekend met het feit dat deze wachttijden kunnen leiden tot grote psychische problemen bij transgenders en het risico op suïcide vergroten, en het feit dat juist transgenderjongeren hier extra vatbaar voor zijn? Bent u bereid deze jongeren voorrang te verlenen op de wachtlijsten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het terugdringen van het aantal suïcides in Nederland, is een van de speerpunten van dit kabinet. Om de activiteiten en de aanpak suïcidepreventie verder te intensiveren heeft dit kabinet extra middelen ter beschikking gesteld in het regeerakkoord. Daarbij is specifiek aandacht besteed aan de zeer kwetsbare groep van LHBTI-jongeren vanwege het feit dat zij extra kwetsbaar zijn voor suïcidaliteit. Het terugdringen van suïcides is uitdrukkelijk niet beperkt tot de ggz zorg maar zal breder in de samenleving moeten plaatsvinden. Het is van belang breder in de samenleving suïcidaal gedrag te herkennen, het gesprek erover te kunnen aangaan en goed weten te handelen. Een groot aantal organisaties heeft zich gecommitteerd aan de Landelijke agenda suïcidepreventie waarmee acties in gang worden gezet (opdoen van kennis, trainingen in de gespreksvoering en herkennen van signalen en risicogroepen). Onder scholen is er een toenemende belangstelling om aan de specifieke trainingen deel te nemen.
Voor de risicogroep van de LHBTI-jongeren is in 2018 een specifiek project gestart dat in nauwe samenwerking met 113 Zelfmoordpreventie, COC Nederland en Movisie uitgevoerd wordt. Samen -in afstemming met de betrokken jongeren zelf- ontwikkelen ze een online en offline-campagne voor de jongeren, de ouders en professionals. Bij de uitvoering van het project wordt voortgebouwd op de bestaande interventie www.iedereenisanders.nl. De informatie en aanpakken rond suïcidepreventie voor LHBT-jongeren worden verbeterd, uitgebreid en verduurzaamd. Het onderwijs wordt bereikt via de Gender and Sexuality Alliances (GSA’s), een goedlopende interventie van het COC op scholen in het voortgezet onderwijs. Ouders worden voorzien van toegankelijke informatie over het signaleren van suïcidaal gedrag en handvatten om hierover in gesprek te gaan. Professionals krijgen beschikking over een combinatie van masterclasses en een onlinetraining over de kwetsbaarheid van LHBT-jongeren voor suïcidaal gedrag en vaardigheden over hoe zij hiermee om kunnen gaan. De campagne van 113 Zelfmoordpreventie, COC Nederland en Movisie loopt tot en met 2020.
Verder heeft er vorig jaar september een rondetafelgesprek met Staatssecretaris Blokhuis en verschillende jongeren(organisaties) plaatsgevonden over depressie en suïcidepreventie. Naar aanleiding daarvan is onder meer afgesproken dat er nog een gesprek over transgenderzorg zou plaatsvinden met verschillende jongeren die al in transitie zijn gegaan of nog op de wachtlijst staan. Eind juni zal de kwartiermaker hierover spreken met jongeren van verschillende jongerenorganisaties. De ministeries van VWS en OCW en de patiëntenorganisaties voor transgenderzorg zullen hier bij aanwezig zijn. Tijdens dit gesprek kunnen de jongeren de kwartiermaker vertellen over hun ervaringen en waar zij tegenaan lopen, en kan de kwartiermaker de jongeren informeren over de acties die hij onderneemt om onder meer de wachtlijsten terug te dringen en de transgenderzorg te verbeteren.
Ik vind dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden; dat is een belangrijke reden waarom het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland gezamenlijk hebben besloten tot het aanstellen van de kwartiermaker transgenderzorg. De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies aangegeven dat prioriteit bij het verlagen van wachttijden bij (vroeg) pubers/adolescenten zou moeten liggen, vanwege het geestelijk lijden/de psychische problemen die in deze groep vaker voorkomen (wat naast lijden van het individu zelf ook lijden van de ouders en omgeving met zich brengt), en ook omdat in deze leeftijdsfase met hormonale behandeling het ontwikkelen van geslachtskenmerken geremd kan worden en daarmee ingrijpend medisch handelen tot op zekere hoogte voorkomen kan worden. Ik heb begrip voor de argumenten van de kwartiermaker maar zoals ik al aangaf vind ik dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden. Het is aan de zorgverzekeraars en zorgaanbieders om, met het advies van de kwartiermaker in de hand, de wachtlijsten voor transgenderzorg terug te dringen en daarbij zo nodig prioriteiten te stellen.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden waarmee deze transgender jongeren te maken hebben? Zo ja, kunt u dit specificeren voor het Amsterdam UMC? Zo nee, waarom niet?
Voor kinderen en adolescenten is het Amsterdam UMC op dit moment de enige plek waar zij terecht kunnen voor somatische transgenderzorg. Op de website van het Kennis- en Zorgcentrum voor genderdysforie van het Amsterdam UMC worden maandelijks de actuele wachttijden gepubliceerd. Op dit moment staan er meer dan 1.400 mensen op de wachtlijst voor een eerste gesprek, de intake. Hierdoor is de wachttijd opgelopen tot meer dan twee jaar voor volwassenen en ruim anderhalf jaar voor kinderen en adolescenten. Het Amsterdam UMC geeft aan dat het geen exacte uitspraak meer kan doen over de lengte van de wachttijd, maar dat het slechts bij benadering kan aangeven hoe lang deze minimaal zal zijn. De kwartiermaker transgenderzorg is met bestaande en mogelijk nieuwe zorgaanbieders van transgenderzorg in gesprek over uitbreiding van de capaciteit, onder meer voor transjongeren.
Bent u voorts bekend met het feit dat het Radboudumc te Nijmegen voornemens is in januari 2020 een expertisecentrum speciaal voor jongeren te openen? Bent u bereid de opening van deze genderafdeling te helpen bespoedigen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De komst van een derde expertisecentrum transgenderzorg heeft al geruime tijd de aandacht van het Ministerie van VWS. Eind 2017 is VWS in overleg getreden met ziekenhuizen en zorgverzekeraars om te bezien of er een derde expertisecentrum transgenderzorg kon komen, of meer ziekenhuizen transgenderzorg wilden bieden en hoe de spreiding van de zorg verbeterd kon worden. Tussen eind 2017 en de zomer van 2018 hebben in dit kader verschillende overleggen plaatsgevonden. Daarna is besloten tot het aanstellen van een kwartiermaker transgenderzorg, die als onderdeel van zijn opdracht het terugdringen van de wachtlijsten en in dat kader het opschalen van de capaciteit voor transgenderzorg heeft. Het Ministerie van VWS is nauw betrokken bij de voortgang van dit project, en het Ministerie van VWS en de zorgverzekeraars financieren gezamenlijk de opdracht aan de kwartiermaker.
Ik heb deze week van het Radboud UMC begrepen dat de Raad van Bestuur van het ziekenhuis positief is over de plannen om te starten met de zorg aan transgender kinderen. Er is daarmee nog niet definitief besloten dat het Radboud UMC deze zorg gaat verlenen; het besluit ligt nog voor bij de Medezeggenschapsraad. Indien ook de Medezeggenschapsraad positief is, is het Radboud UMC voornemens om begin 2020 te starten met het verlenen van deze zorg. Het Radboud UMC heeft mij laten weten dat dit proces niet verder kan worden bespoedigd, aangezien de tussenliggende tijd nodig is om voorbereidingen te treffen met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid en een doelmatige inrichting van deze zorg.
Kunt u de signalen bevestigen dat bij gebrek aan goede zorg, transgenders vaak overgaan op zelfmedicatie via het internet? Wat kunt u eraan doen om dit te voorkomen?
In onderzoek van Transvisie uit 2016 wordt aangegeven dat wanneer transgenders niet het gevoel hebben op een afzienbare termijn geholpen te worden, een groep overgaat tot zelfmedicatie (Rotondi, Nooshin Khobzi, 2013). Van de respondenten in het Transvisie-onderzoek gaf 18% aan hormonen te hebben gebruikt voordat deze door de hulpverleners verstrekt werden.
Dit jaar is de kwartiermaker transgenderzorg aan de slag met de implementatie van zijn advies. Hij heeft onder meer tot doel:
Er wordt momenteel extra capaciteit voor transgenderzorg vrijgemaakt en dat zou dit jaar effect moeten hebben. Binnenkort heb ik meer zicht op de ontwikkeling van de wachttijden en in een brief die ik u voor de zomer zal toesturen (zie ook mijn antwoorden op het Schriftelijk Overleg inzake het advies van de kwartiermaker transgenderzorg) zal ik u daarover informeren. Zorgverzekeraars hebben laten weten dat als transgenders de hulp van zorgverzekeraars inroepen voor zorgbemiddeling, dat zij in contact gebracht worden met aangewezen centra zodat het proces goed begeleid wordt.
Wat is uw reactie op de bevindingen van zowel adviesbureau Zorgvuldig Advies als uw eigen ministerie dat zowel het UMC Amsterdam als UMC Groningen volledig aan hun behandelmaximum zitten en geen mogelijkheden zien om uit te breiden? Bent u bereid hiertegen stappen te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is op verschillende manieren gezocht naar manieren om de wachtlijsten in de transgenderzorg aan te pakken (onder meer Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2827; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1171; en Kamerstuk 31 016, nr. 109). In oktober 2018 hebben zorgverzekeraars en VWS, in afstemming met de andere partners die betrokken zijn bij de overleggen die regelmatig plaatsvinden over de transgenderzorg, besloten een kwartiermaker aan te stellen voor de transgenderzorg (Kamerstuk 31 016, nr. 109). De kwartiermaker heeft tot doel om de wachttijden voor transgenderzorg terug te dringen en de transgenderzorg te verbeteren. Zie voor meer informatie over wat er op dit gebied in 2019 zal gebeuren mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u de signalen bevestigen dat zorgverzekeraars door hun terughoudendheid bij contractering en individuele machtigingen, de ontwikkeling van decentrale netwerkzorg afremmen?
Deze signalen heb ik onder de aandacht van zorgverzekeraars gebracht en worden desgevraagd niet door zorgverzekeraars bevestigd. Zorgverzekeraars geven aan dat er nu bij zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders meer aandacht is voor de gezamenlijke aanpak van de transgenderzorg, en dat de benodigde openheid aanwezig is om voor de nabije toekomst afspraken te maken. Ik verwijs u ook graag naar de antwoorden die ik heb gegeven op het Schriftelijk Overleg (SO) inzake het advies van de kwartiermaker transgenderzorg.
Bent u bereid om ook zelf zorgverzekeraars aan te sporen om meer gendergerelateerde zorg in te kopen, ook bij aanbieders van ketenzorg buiten de academische centra? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij bereid zijn om aanvullend te contracteren voor 2019. Zorgverzekeraars zijn op dit moment in gesprek met nieuwe zorgaanbieders die zich bij de zorgverzekeraar melden en in aanmerking willen komen voor een contract. Hierbij betrekken de zorgverzekeraars het adviesrapport van de kwartiermaker ten aanzien van de kwaliteitseisen ten behoeve van netwerkvorming en te bieden zorg. Ook met bestaande zorgaanbieders wordt op dit moment gesproken over de beschikbare en eventuele uitbreiding van de capaciteit en de inhoud van het zorgpad.
Leeftijd-onderscheid bij verzekeringen |
|
Henk Krol (50PLUS), Simon Geleijnse (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van het programma RADAR van AVRO-TROS over een 77-jarige die niet op de hoogte is gesteld van de leeftijdsgrens van 75 jaar bij de groepsverzekeringspolis voor Flying Blue (KLM) – American Express Platinum Card?
Ja, ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending.
Is het waar dat voor een aantal dekkingen van de genoemde verzekering iedere gedekte persoon jonger dan 75 jaar dient te zijn?
Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten. De polisvoorwaarden zijn te raadplegen via de website van de betreffende verzekeraar.
Ik kan u melden dat American Express Nederland mij bij brief van 24 juni 2019 heeft laten weten dat zij naar aanleiding van recente feedback van kaarthouders besloten heeft om het leeftijdsplafond van 75 jaar en ouder te verwijderen uit haar polisvoorwaarden. American Express Nederland verwacht dat de nieuwe voorwaarden medio juli van kracht zullen worden, maar beoordeelt sinds 24 juni 2019 al de ontvangen claims van mensen van 75 jaar of ouder.
Is het waar dat uitgebreide dekking voor medische hulp en kosten binnen deze verzekering alleen geldt voor verzekerden jonger dan 75 jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat voor deze verzekering de leeftijdsgrens voor vergoeding van gemaakte kosten voor medische hulp, annuleren, uitstellen en afzien van een reis, vergoeding voor persoonlijke eigendommen, geld en reisdocumenten eveneens 75 jaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het te rechtvaardigen dat een kaarthouder van 75 jaar of ouder die hetzelfde betaalt voor zijn kaart als iemand die jonger is, maar elke belangrijke dekking van de aan de kaart gekoppelde verzekering ontbeert?
Discriminatie is bij wet verboden. Onderscheid op basis van leeftijd levert direct onderscheid op. Voor direct onderscheid op grond van leeftijd kan sprake zijn van een objectieve rechtvaardigingsgrond, op basis van artikel 1 van de Grondwet. Voor het kunnen aannemen van een rechtvaardigingsgrond is vereist dat het onderscheid een legitiem doel dient, de middelen voor het bereiken van dat doel passend en ook noodzakelijk (proportioneel) zijn. Indien een consument een klacht heeft over een verzekering of verzekeraar, kan hij een klacht via de interne klachtenprocedure van de verzekeraar indienen. Ook kan de consument een klacht voorleggen aan de civiele rechter of het Klachtinstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten.
Heeft de verzekeraar in voldoende mate voldaan aan de informatieplicht jegens verzekerde, indien een kaarthouder, ouder dan 75 jaar of rond die leeftijd, afgezien van verstrekking van de schriftelijke voorwaarden van de Groepsverzekering Flying Blue – American Express Gold Cardmembers, niet actief en specifiek is geïnformeerd over de leeftijdsgrens van 75 jaar en daarmee samenhangende belangrijke beperkingen van de dekking van de verzekering?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) dient een verzekeraar vóór de totstandkoming van een overeenkomst inzake een verzekering de cliënt informatie te verstrekken die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van de betreffende verzekering. In het geval van een schadeverzekering dient de verzekeraar op grond van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft sinds 2018 een informatiedocument (ook wel verzekeringskaart genoemd) op te stellen. Dit informatiedocument, waarin onder meer een samenvatting van de verzekeringsdekking en de belangrijkste uitsluitingen zijn opgenomen, dient voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst inzake de schadeverzekering aan de cliënt te worden verstrekt. Daarnaast dient de verzekeraar de verzekeringnemer gedurende de looptijd van de overeenkomst tijdig informatie te verstrekken over wezenlijke wijzigingen in de informatie voor zover redelijkerwijs relevant voor de cliënt. Zoals gezegd, is het niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten.
Deelt u de mening dat, mede gezien het feit dat de Staat mede-eigenaar is van KLM, een bijzondere taak op u rust de product-informatievoorziening van direct aan KLM gerelateerde verzekeringen te optimaliseren? Gaat u zich daarvoor inzetten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 dient een verzekeraar die schadeverzekeringen aanbiedt, – ongeacht wie aandeelhouder is – een informatiedocument op te stellen. Bovendien beschermt het algemene consumentenrecht de consument. Bij een geschil kan de consument zich richten tot het Kifid of de civiele rechter. De AFM kan handhavend optreden als de Wft of daarop gebaseerde lagere regelgeving wordt overtreden. Op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) heeft de AFM eveneens de taak om toezicht te houden op de naleving van consumentenregels als het gaat om financiële diensten of activiteiten.
Bent u bereid verzekeraars in het algemeen er op te wijzen dat zij cliënten die het betreft of kan gaan betreffen, ook specifiek dienen te attenderen op belangrijke beperkende voorwaarden van een af te sluiten verzekering, waaronder een maximumleeftijdsgrens?
In het reeds genoemde informatiedocument van schadeverzekeringen – een eenvoudige en begrijpelijke visuele vertaling van de polisvoorwaarden – dienen de verzekeringsdekking en de belangrijkste uitsluitingen te zijn opgenomen. Het stellen van een bepaalde leeftijdsgrens is een voorwaarde die in het informatiedocument dient te worden opgenomen. De AFM houdt toezicht op deze informatieverstrekking.
Deelt u de mening dat hier leeftijdsdiscriminatie aan de orde is en dat dit in strijd is met de wet?
Zie antwoord vraag 5.
De te lange wachtlijsten in de transgenderzorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wachtlijsten transgenderzorg opgelopen tot enkele jaren»1?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten in de transgenderzorg? Klopt het dat het Amsterdam UMC geen wachttijden meer deelt? Wat is uw reactie daarop?
De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies «Verlichting van knelpunten in de transgenderzorg» een overzicht gegeven van de wachttijden bij verschillende instellingen die transgenderzorg bieden (zie Kamerstuk 31 016 nr. 189, p.7 en verder).
Op de website van het Kennis- en Zorgcentrum voor genderdysforie van het Amsterdam UMC worden maandelijks de actuele wachttijden gepubliceerd. Op dit moment staan er meer dan 1.400 mensen op de wachtlijst voor een eerste gesprek, de intake. Hierdoor is de wachttijd opgelopen tot meer dan twee jaar voor volwassenen en ruim anderhalf jaar voor kinderen en adolescenten. Het Amsterdam UMC geeft aan dat het geen exacte uitspraak meer kan doen over de lengte van de wachttijd, maar dat het slechts bij benadering kan aangeven hoe lang deze minimaal zal zijn.
Zoals ik in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg met betrekking tot het advies van de kwartiermaker transgenderzorg heb aangegeven, heb ik binnenkort meer zicht op de ontwikkeling van de wachttijden en zal ik u voor de zomer van 2019 een brief toesturen waarmee ik u daarover zal informeren.
Herkent u dat ondanks de verhoogde capaciteit bij verschillende ziekenhuizen, het gebrek aan capaciteit de oorzaak is voor de te lange wachtlijsten? Kunt u daarbij inzicht geven in de tekorten aan gespecialiseerd personeel op de arbeidsmarkt?
Een tekort aan capaciteit is één van de redenen voor de wachtlijsten in de transgenderzorg, maar zoals de kwartiermaker ook heeft aangegeven in zijn advies is een belangrijke oorzaak van de lange wachttijden ook de sterk stijgende vraag naar transgenderzorg (Kamerstuk 31 016, nr. 189). Zoals ik in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg met betrekking tot het advies van de kwartiermaker transgenderzorg ook heb aangegeven, zijn er met de aanstaande en aangekondigde uitbreidingen kansen voor een robuuste structurele uitbreiding van de capaciteit. De trage opstart van de gewenste capaciteitsgroei heeft primair te maken met fundamentele keuzes die zorgaanbieders (moeten) maken om zich te gaan richten op de zorg voor transgenders. Daarnaast is er een krapte als gevolg van de allocatie van beschikbare capaciteit in operatiekamers. Wat de tekorten op de arbeidsmarkt betreft: voor zowel het psychologisch/psychiatrisch traject, als het endocrinologisch en zelfs het chirurgisch deel van een zorgketen, geven betrokkenen aan dat binnen afzienbare tijd voldaan zou kunnen worden aan een eventuele opleidingsbehoefte. De activiteiten in 2019 zullen leiden tot meer inzichten in de eventuele knelpunten waar aanvullende actie gewenst is.
Deelt u de mening dat dergelijk lange wachtlijsten onaanvaardbaar zijn? Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd om de wachtlijsten op korte termijn, en voor in de toekomst, in te korten?
Ook ik vind de lange wachtlijsten voor transgenderzorg onwenselijk. In oktober 2018 is het bureau Zorgvuldig Advies aangesteld als kwartiermaker. Zorgverzekeraars Nederland is opdrachtgever van dit project. Het Ministerie van VWS is nauw betrokken bij de voortgang, en het Ministerie van VWS en de zorgverzekeraars financieren gezamenlijk de opdracht aan de kwartiermaker. Het advies van de kwartiermaker is gericht op het weergeven van de probleemanalyse met betrekking tot de wachtlijsten transgenderzorg en op het weergeven van de oplossingsrichtingen. In 2019 gaat de kwartiermaker transgenderzorg aan de slag met de implementatie van zijn advies. Hij heeft onder meer tot doel:
Dit vraagt van alle partijen in de transgenderzorg betrokkenheid, inzet en ook een aanpassing van hun werkwijze. Dat geldt zowel voor de zorgverzekeraars, die het advies krijgen om extra capaciteit in te kopen voor transgenderzorg en om daarbij rekening te houden met de door de kwartiermaker geformuleerde randvoorwaarden voor transgenderzorg, als voor de zorgaanbieders die onder meer het advies krijgen om op andere wijze in netwerken te gaan samenwerken en meer maatwerk te bieden bij de zorg aan transgenders. Partijen in het veld geven mij aan dat zij hier welwillend en op constructieve wijze aan (zullen) meewerken. Uiteraard zal ik daar van mijn kant ook medewerking aan verlenen en zal ik er ook op toezien dat partijen hun verantwoordelijkheid (blijven) nemen.
Kunt u inschatten of het Radboud UMC in Nijmegen daadwerkelijk vanaf 2020 transgenderzorg voor jongeren zal kunnen leveren?
Ik heb deze week van het Radboud UMC begrepen dat de Raad van Bestuur van het ziekenhuis positief is over de plannen om te starten met de zorg aan transgender kinderen. Er is daarmee nog niet definitief besloten dat het Radboud UMC deze zorg gaat verlenen; het besluit ligt nog voor bij de Medezeggenschapsraad. Indien ook de Medezeggenschapsraad positief is, is het Radboud UMC voornemens om begin 2020 te starten met het verlenen van deze zorg. Het Radboud UMC heeft mij laten weten dat dit proces niet verder kan
worden bespoedigd, aangezien de tussenliggende tijd nodig is om voorbereidingen te treffen met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid en een doelmatige inrichting van deze zorg.
Wat is uw reactie op de stelling van patiëntenorganisatie Transvisie dat de transgenderzorg af kan met minder inzet van psychologen en dat dit tevens bijdraagt aan maatwerk?
Het is niet aan mij om mij uit te spreken over de inhoud van het zorgaanbod. Ik kan wel zeggen dat de kwartiermaker transgenderzorg in zijn advies aangeeft dat rekening moet worden gehouden met verschillen tussen transgenders en maatwerk moet worden geboden. Zorgaanbieders zouden volgens de kwartiermaker sneller dan nu gebeurt onderscheid kunnen maken bij de intake van nieuwe transgenders naar draagkracht of lijdensdruk. In het advies staat dat verschillende gesprekspartners aangeven dat het na één of enkele gesprekken mogelijk is om met een voldoende mate van zekerheid te bepalen of sprake is van een goede uitgangspositie voor een transitie, of extra zorg en ondersteuning nodig is en of hier specifieke expertise voor nodig is (bijvoorbeeld vanwege ernstige co-morbiditeit, twijfel of onvoldoende draagkracht).
Wat vindt u van de in het artikel gedane suggestie om een voorrangsregeling in het leven te roepen voor transjongeren?
Ik vind dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden; dat is een belangrijke reden waarom het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland gezamenlijk hebben besloten tot het aanstellen van de kwartiermaker transgenderzorg. De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies aangegeven dat prioriteit bij het verlagen van wachttijden bij (vroeg) pubers/adolescenten zou moeten liggen, vanwege het geestelijk lijden/de psychische problemen die in deze groep vaker voorkomen (wat naast lijden van het individu zelf ook lijden van de ouders en omgeving met zich brengt). En ook omdat in deze leeftijdsfase met hormonale behandeling het ontwikkelen van geslachtskenmerken geremd kan worden en daarmee ingrijpend medisch handelen tot op zekere hoogte voorkomen kan worden. Ik heb begrip voor de argumenten van de kwartiermaker maar zoals ik al aangaf vind ik dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden. Het is aan de zorgverzekeraars en zorgaanbieders om, met het advies van de kwartiermaker in de hand, de wachtlijsten voor transgenderzorg terug te dringen en daarbij zo nodig prioriteiten te stellen.
Blazers van ESD |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gronings dorp wordt er gek van: drie giftige stofwolken in een week»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er drie keer in een week een zogenaamde blazer voorkwam? Heeft u weleens geroken wat een enorme stank dat met zich meebrengt?
Ik kan mij goed voorstellen dat het erg vervelend is voor omwonenden die met deze overlast te maken hebben.
Klopt het dat ESD ook kankerverwekkende deeltjes uitstoot? Waarom is dat niet per direct beëindigd?
Navraag bij het bevoegd gezag, de provincie Groningen, levert hierover de volgende informatie op. Bij ESD worden deeltjes uitgestoten die stoffen bevatten die bij voldoende hoge blootstelling kanker kunnen veroorzaken. Metingen van TNO tonen de aanwezigheid van onder andere de volgende stoffen aan: silicium carbidevezels (SiC) (langer dan 5 µm) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAKs, inclusief benzo[a]pyreen). Daarnaast komt ook arseen, cadmium, nikkel en vanadium vrij. Het is momenteel nog onbekend of de concentraties van deze stoffen in de buitenlucht zodanig zijn dat deze gezondheidseffecten veroorzaken. Het is belangrijk dat dit goed onderzocht wordt. De onderzoeken hiernaar zullen naar verwachting doorlopen tot minimaal eind 2019. Daarnaast is de provincie bezig met een handhavingsactie in het kader van de dwangsomprocedure (zie ook vraag 7). Ook hierbij worden metingen gedaan naar de aanwezigheid van SiC-vezels. Voor de vraag over het beëindigen verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Zijn er risico’s voor de volksgezondheid? Zo ja, welke? Zo nee, hoe weet u dat zeker?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de voorlichting niet op orde? Kunnen kinderen in Farmsum nu wel of niet in de sneeuw spelen na een blazer?
De gemeente Delfzijl en de provincie Groningen geven hierover aan dat, naar aanleiding van de blazer op 24 januari 2019 waarbij SiC-vezels zichtbaar waren op de sneeuw, door de Veiligheidsregio Groningen de opschalingsfase (voor hulpdiensten) GRIP1 is afgekondigd. De communicatie lag vanaf dat moment bij de Veiligheidsregio. De gemeente Delfzijl heeft op dezelfde dag antwoorden op veel gestelde vragen op de website gepubliceerd en het klantcontactcentrum van de gemeente was die dag tot 22:00 uur telefonisch bereikbaar. Er heeft zich toen één vragensteller bij de gemeente gemeld. De informatie op de gemeentelijke website is daarna geactualiseerd. Er is veel aandacht in de regionale en lokale media voor de blazers bij ESD en zowel Provincie, Veiligheidsregio, GGD, TNO en gemeente hebben die media gevoed met relevante informatie. Voor de vraag over mogelijke gezondheidseffecten van SiC-vezels verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
Kunnen mensen de groenten uit hun groentetuin veilig eten? Zo nee, als dit zo schadelijk is, waarom wordt er dan niet onmiddellijk opgetreden? Zo ja, waarom zaait de provincie dan deze verwarring?
De gemeente Delfzijl heeft, in afstemming met de GGD, de volgende informatie op haar website staan: tot 500 meter afstand van het bedrijf zijn overschrijdingen van de normen voor bodemkwaliteit niet uit te sluiten. Binnen een straal van 1.400 meter afstand rondom ESD staan geen woningen waarvoor de functie «wonen met tuin» geldt. Daarom worden, met de huidige inzichten, beperkingen op het eten van eigen groenten en eieren niet nodig geacht.
Het is wel belangrijk om de groenten goed te wassen voordat ze gegeten worden. Dat is een advies dat altijd geldig is.
Op basis van de beschikbare kennis en de analogie met asbestvezels, verwacht het RIVM niet dat er een gezondheidsrisico is door de mogelijke contaminatie van groenten met SiC-vezels. De beschikbare epidemiologische en toxicologische gegevens voor asbest tonen geen kankerverwekkende werking aan na orale inname.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat 1) het aantal blazers afneemt, 2) illegale uitstoot direct wordt gestopt en 3) de voorlichting op orde is? Dit is toch geen doen zo?
Ik draag systeemverantwoordelijkheid voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit betreft de zorg voor de inrichting en werking van het VTH-stelsel als geheel, waarbij iedere partij zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden houdt. In dit geval is de provincie Groningen als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de handhaving.
Navraag bij de provincie Groningen maakt nog duidelijk dat de Raad van State destijds bij de toetsing van een provinciale vergunning heeft geoordeeld dat blazers een niet te vermijden onderdeel van de bedrijfsvoering zijn. Daarop heeft de provincie Groningen het maatwerkbesluit2 «Blazers» genomen, waarin een rapportage- en onderzoeksplicht zijn opgenomen3. Dit besluit is gericht op het verminderen en zo mogelijk vermijden van de blazers. Volgens mededeling van de provincie houdt het bedrijf zich aan het gestelde in dit maatwerkbesluit.
De provincie heeft inmiddels een dwangsom opgelegd aan ESD voor het feit dat er ook siliciumcarbidevezels worden geëmitteerd. Dit was blijkens de dwangsombeschikking de provincie niet eerder bekend en daarom ook niet gereguleerd binnen de vergunning. De dwangsom is gericht op beëindiging van de emissies van SiC-vezels.
Voor het antwoord op de vraag over communicatie verwijs ik naar de beantwoording van vraag 5.
Het bericht ‘800.000 Nederlanders kregen kanker, na ‘genezing’ houden zij problemen’ |
|
Rens Raemakers (D66), Jessica van Eijs (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «800.000 Nederlanders kregen kanker, na «genezing» houden zij problemen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is dat voldoende kennis over de gevolgen van kanker en de behandeling daarvan beschikbaar is? In hoeverre deelt u de aanbevelingen van het Integraal Kankercentrum Nederland over de noodzaak tot extra onderzoek hiernaar?2
Behandelaars moeten op basis van de reeds beschikbare kennis vaker het gesprek aangaan met hun patiënten over de gevolgen van kanker(behandeling) en wat dat voor hen betekent. Kennis over de gevolgen van kanker en de behandeling daarvan ondersteunen in het gesprek tussen arts en patiënt («samen beslissen») en dragen daarmee bij aan de beste uitkomst van zorg voor de patiënt. Hierbij is het van belang dat verder wordt gekeken dan alleen klinische informatie, zoals bloedwaarden of wondgenezing maar ook naar andere uitkomsten die er voor de patiënt toe doen. In geval van borstkanker is zelfbeeld hier een voorbeeld van.
In 2018 ben ik daarom het programma Uitkomstgerichte Zorg gestart, in samenwerking met veldpartijen. Op het gebied van kanker zijn er al een aantal vragenlijsten ontwikkeld (door ziekenhuizen zelf, door International Consortium for Health Outcomes Measurement3 (ICHOM)) om uitkomstinformatie te meten en vergelijken bij patiënten.
Om psychosociale problemen en de gevolgen van behandeling daarvan meer onder de aandacht van zowel patiënten als zorgverleners te brengen is in 2017 in het kader van de subsidieregeling Transparantie € 5 miljoen beschikbaar gesteld. Eind 2019 komen de resultaten van deze projecten beschikbaar.
In hoeverre herkent u de signalen uit het rapport die stellen dat patiënten vaak geen advies krijgen over aanpassingen van hun levensstijl na hun behandeling? Welke acties kan het kabinet ondernemen om dergelijke advisering te stimuleren?
Het is aan behandelaars om in de spreekkamer adviezen te geven aan hun patiënten hoe zij hun leven tijdens en na de behandeling van kanker het beste kunnen inrichten. Adviezen over (aanpassingen van) de leefstijl zouden daarmee onderdeel van de oncologische zorg moeten zijn. Die adviezen moeten op de
individuele omstandigheden, waaronder ook de tumorsoort, zijn toegesneden. De in het rapport afgegeven signalen zijn daarmee primair voor de behandelaars bestemd. Waar zij dat nog niet gedaan hebben kunnen zij evidence-based onderdelen van deze adviezen waar nodig in hun richtlijnen opnemen. Een overheidsrol zie ik hier niet.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer – onder meer door onbekendheid en problemen met de vindbaarheid en vergoedingen van ondersteunende zorg – minder dan 30% van de patiënten dergelijke zorg ontvangt?
Ik vind het belangrijk dat patiënten ondersteuning krijgen op het gebied van de gevolgen van kanker.
Er is een ruim aanbod van zorg voor de behandeling van de diversiteit aan gevolgen voor kanker voorhanden. Deze zorg bereikt een deel van de mensen die leven met of na kanker onvoldoende, omdat:
In de praktijk kijken artsen vanzelfsprekend goed naar de medische aspecten van de ziekte en naar directe behandelresultaten. Meer aandacht voor de kwaliteit van leven van mensen die leven met of na kanker, inclusief de sociaal-maatschappelijke gevolgen is eveneens noodzakelijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat voor mensen met een informatiebehoefte over ondersteunende zorg, deze tijdig en op maat beschikbaar moet zijn zoals aangegeven in het rapport?
Ik ben het eens met de aanbeveling dat de informatievoorziening over de gevolgen van kanker en de gevolgen van de behandeling een integraal onderdeel van de oncologische behandeling en nazorg is. Duidelijke en passende informatievoorziening van zorgprofessionals is een voorwaarde om samen te beslissen.
Hoe kijkt u naar de aanbeveling om de nazorg, die nu vaak plaatsvindt door de medisch specialist, beter te verdelen tussen de medisch specialist, verpleegkundig specialist en de huisarts? Zijn er factoren in het systeem die deze verdeling lastig maken? Kunnen hier drempels worden weggenomen om een betere verdeling te bevorderen?
Ik denk dat deze aanbeveling, die overigens bij alle vormen van zorg relevant is, hier zeker van belang is. Om de afstemming tussen zorgprofessionals te verbeteren en daarmee de patiënt optimaal van zorg te kunnen voorzien is een vast aanspreekpunt in het ziekenhuis belangrijk. Verder is het van belang dat ook de zorg van de huisarts hierop naadloos aansluit. De ideeën over zo’n werkwijze zijn goed uitgewerkt bij de zorg voor jongvolwassenen met kanker (AYA). Vanaf diagnose is er integrale zorg voorhanden die zowel op het medisch-technische aspect als kwaliteit van leven aspecten, inclusief sociaal maatschappelijk, opereert. De behandelaar en verpleegkundig specialist zijn vertegenwoordigd in een multidisciplinair AYA poli zorgteam van relevante disciplines en specialismen.
Hoe apprecieert u het advies uit het rapport om voor ondersteunende zorg met een nationale aanpak te komen? Welke bijdrage kan het kabinet hiervoor leveren?
Uit het rapport «Kankerzorg in beeld: over leven met en na kanker» blijkt dat op dit moment zich ook een Taskforce Cancer Survivorship als werkorganisatie vanuit de Landelijke Taskforce Oncologie over dit advies buigt. De Taskforce Cancer Survivorship is een landelijk initiatief om de zorg en begeleiding te verbeteren van mensen die leven met en na kanker. De Taskforce Cancer Survivorship komt dit jaar nog met een Nationaal Actieplan Cancer Survivorship om verandering te bewerkstelligen voor mensen die leven met en na kanker.
Het is aan de zorgprofessionals om de uitkomsten hiervan naar de spreekkamer te vertalen. Een rol voor de overheid om hiernaast een nationale aanpak te starten zie ik niet.
Hoe kijkt u naar de samenhang tussen de klachten die zich pas op lange termijn openbaren, zoals ernstige vermoeidheid, en de huidige vormgeving van onze sociale zekerheid? Is onze huidige vormgeving van sociale zekerheid voldoende toegerust op een steeds grotere groep mensen die pas laat nawerkingen ervaren?
Wanneer iemand in dienst is van een werkgever en de klachten leiden tot uitval wegens ziekte, dan bestaat er aanspraak op loondoorbetaling door de werkgever. Iemand wiens (tijdelijke) arbeidsovereenkomst afloopt tijdens ziekte, heeft doorgaans recht op maximaal 2 jaar ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Ook als de betrokkene een WW-uitkering heeft, bestaat aanspraak op ziekengeld op grond van de ZW. De sociale zekerheid voorziet doorgaans dus in inkomensbescherming, ook als bepaalde klachten zich op langere termijn openbaren.
Voor degenen die geen contract meer hebben is het echter vaak lastig om weer werk te vinden bij een andere werkgever en terug te keren op de arbeidsmarkt. De toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft in 2015 de werkgroep Kanker & Werk in het leven geroepen die deze problematiek heeft verkend. Om de arbeidsmarktpositie van deze mensen zonder werkgever te verbeteren heeft de werkgroep voorgesteld om een experiment te doen met een no-riskpolis. Verondersteld werd dat, door het wegnemen van het risico van loondoorbetaling bij ziekte bij de werkgever, potentiele werkgevers over de streep worden getrokken om een dienstverband met hen te gaan. Bij een no-riskpolis betaalt UWV immers het ziekengeld en wordt de werkgever financieel gecompenseerd voor zijn financiële lasten ingeval van ziekte van zijn werknemer.
Deze aanbeveling van de werkgroep is opgevolgd en in 2017 is er een experiment gehouden met een vervroegde inzet van de no-riskpolis. Daarin is onderzocht of mensen met een ZW-uitkering, die geen werkgever meer hebben, sneller aan het werk komen door deze vervroegde no-riskpolis. Er is kwantitatief en kwalitatief onderzoek gedaan naar dit experiment. De resultaten zal de Minister van SZW in deze zomer aan de Tweede Kamer aanbieden. Daarom wil ik nu niet al vooruitlopen op de vraag of een aparte no-riskpolis voor (ex)kankerpatiënten wenselijk is. Bovendien heeft de Minister van SZW in het najaar van 2018, voor mensen die kanker hebben (gehad) en die op zoek zijn naar werk omdat zij geen werk meer hebben, een subsidieregeling opengesteld: https://wetten.overheid.nl/BWBR0041388/2018-09-29. Op grond daarvan kan de Minister van SZW subsidie verlenen aan projecten die werkhervatting bevorderen voor mensen die kanker hebben of kanker hebben gehad. De inschrijvingstermijn van deze regeling is gesloten op 16 november 2018 en begin 2019 zijn de subsidies toegekend.
Hoe kijkt u bijvoorbeeld naar de uitkomsten dat mensen die geen vast contract hebben en daardoor in de ziektewet terecht komen, veel meer moeite hebben om terug te keren op de arbeidsmarkt?3
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer worden de uitkomsten verwacht van de evaluatie van de pilot «eerdere inzet van de no-riskpolis in de ziektewet»? Is de geldigheidsduur van vijf jaar voor een no-riskpolis voldoende gezien het feit dat tien jaar na de diagnose één op de vijf mensen nog steeds ernstig vermoeid is?
Zie antwoord vraag 8.
Zou het wenselijk kunnen zijn, gezien het feit dat juist bij ex-kankerpatiënten bepaalde klachten zich pas na lange tijd kunnen openbaren, om toch specifiek voor ex-kankerpatiënten en mogelijk voor chronisch zieken een aparte no-riskpolis te ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier wordt op dit moment aandacht besteed aan «werk» in de spreekkamer? Wat is de stand van zaken rond de aanbeveling van de SER dat de factor arbeid meer in de reguliere zorg geïntegreerd zou moeten worden?4
De SER heeft op verzoek van de ministers van VWS en SZW in maart 2016 het advies «Werk van belang voor iedereen» uitgebracht. In reactie daarop hebben de ministeries van SZW en VWS verschillende acties ondernomen. Zo hebben zij de oproep gedaan aan de Patiëntenfederatie Nederland om met een voorstel te komen voor de inrichting van een Centraal Informatie Punt. Het doel van dit Informatiepunt is om zowel werkenden met een chronische aandoening als de werkgevers te ondersteunen met informatie over werken met een chronische aandoening. Het Ministerie van VWS heeft dit voorstel omarmd door met een projectsubsidie de bouw van het Centraal Informatie Punt mogelijk te maken. Voorts is recent met subsidie van VWS de zorgstandaard «psychosociale zorg bij ernstige somatische aandoeningen» ontwikkeld. Dergelijke psychosociale zorg is onderdeel van de curatieve zorg (en dus van de DBC). Sinds maart 2018 loopt bovendien een programma bij ZonMw gericht op zorg voor (ex)kankerpatiënten met aanpassingsstoornissen, waar ook (ex)patiënten die geen zorg meer vanuit een DBC ontvangen aan deel kunnen nemen. Middels dit programma wordt de invloed van tijdige, gepaste en adequate zorg voor een aanpassingsstoornis bij kanker op het welzijn van de patiënt en de kosteneffectiviteit geëvalueerd. Het programma wordt gefinancierd door het Ministerie van VWS en KWF.
Daarnaast heeft het Ministerie van SZW een eerste aanpassing van de richtlijn Kanker en Werk – die door bedrijfsartsen wordt gehanteerd bij begeleiding van werkenden met kanker – door de beroepsvereniging van bedrijfsartsen (NVAB) gefinancierd. Deze richtlijn is ontwikkeld met als doel behoud van en terugkeer naar werk door mensen met kanker.
Psychische klachten bij of na kanker kunnen in principe binnen het DBC behandeld worden door bijvoorbeeld een medisch psycholoog in het ziekenhuis. Wanneer het DBC eenmaal gesloten is, kunnen patiënten voor psychische klachten terecht bij hun huisarts en/of POH-GGZ. Daarnaast voeren KWF en IKNL momenteel de pilot aanpassingsstoornissen bij (ex-)kankerpatiënten uit, waarbinnen ex-kankerpatiënten behandeling van aanpassingsstoornissen door een daarin gespecialiseerde psycholoog of psychotherapeut vergoed krijgen en wordt gekeken naar de kosteneffectiviteit. Ik wacht graag de resultaten van deze pilot af voordat ik uitspraken doe over eventuele meer structurele financiering van behandeling van aanpassingsstoornis na kanker.
Tot slot is van belang dat SZW en VWS een betere arbocuratieve samenwerking stimuleren. Dit doen we onder andere door gesprekken te voeren met beroepsgroepen over de factor arbeid in hun richtlijnen en door het opzetten van een roadshow «arbocuratieve samenwerking». Ook spreken we met partijen over het opnemen van relevante informatie op thuisarts.nl. VWS en SZW nemen daarnaast deel aan het Platform arbeidsgerelateerde zorg en de Kwaliteitstafel Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, beide georganiseerd door het RIVM en gefinancierd door SZW. Op de website www.arboportaal.nl zijn bovendien een aantal goede voorbeelden van arbocuratieve samenwerking gepubliceerd (zie: https://www.arboportaal.nl/onderwerpen/arbocuratieve-samenwerking/voorbeeldverhalen).
Deelt u de analyse dat de aanpak van het Radboud Medisch Centrum waarbij klinisch arbeidsgeneeskundigen betrokken worden bij behandelingen, goed werkt en dat de ervaringen daar, zeker bij AYA’s (Adoloscents and Young Adults) door het combineren van arbeidsdeskundige en geneeskundige zorg tot goede uitkomsten leidt?5
Zie antwoord vraag 12.
Op welke manieren zou de samenwerking tussen de reguliere zorg en de bedrijfsgezondheidszorg verder kunnen worden verbeterd? Hoe kijkt u naar de aanbevelingen uit het nadere actieplan «Kanker en werk» om te onderzoeken of de klinische arbeidsgeneeskunde onderdeel kan worden van de DBC-systematiek of om de behandeling van aanpassingsstoornissen weer op te nemen in het basispakket?6
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat deze patiënten een eerlijke kans moeten hebben op het kopen van een woning? Bent u het er mee eens dat het onacceptabel is wanneer bijna de helft van de patiënten onder de 35 jaar problemen ervaart met het aanvragen van een hypotheek? Wat kan het kabinet doen om de positie van deze patiënten voor het verkrijgen van een hypotheek te verbeteren? Zijn er mogelijkheden om eventueel via de maatwerktafel toegang tot hypotheken voor deze groep te bevorderen?
Het is belangrijk dat alle consumenten toegang hebben tot hypothecaire financiering, zolang deze passend en verantwoord is. Mensen met een medisch verleden kunnen problemen ervaren bij het verkrijgen van een overlijdensrisicoverzekering, die door hypotheekverstrekkers voorwaardelijk kan worden gesteld aan het verlenen van een hypotheek.
Sinds 2018 geldt voor het aangaan van een hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie geen verplichting meer tot het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering. Het is afhankelijk van het acceptatiebeleid van de kredietverstrekker of een overlijdensrisicoverzekering verplicht is. Niet alle kredietverstrekkers vereisen dat een overlijdensrisicoverzekering wordt afgesloten, dit verschilt per aanbieder.
Ook als er geen verplichting is, kan het wel verstandig zijn om een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten. Het hangt af van de omstandigheden of (ex)kankerpatiënten een overlijdensrisicoverzekering kunnen afsluiten en tegen welke premie. Dit kan per verzekeraar verschillen. Er zijn ook partijen op de markt die zich juist richten op het verzekeren van mensen met een medisch verleden.
Hoewel er dus meerdere mogelijkheden zijn voor (ex)kankerpatiënten om een hypotheek aan te gaan, komt uit het onderzoek naar voren dat patiënten zelf dit niet ervaren. Ik zal in voorbereiding op de volgende Platform bijeenkomst in 2020 uitvragen hoe kredietverstrekkers omgaan met de overlijdensrisicoverzekering en of partijen andere knelpunten ervaren op het gebied van hypotheekverstrekking aan (ex)kankerpatiënten.
Kan het voorbeeld uit het rapport, waarbij de verzekerbaarheid van vrouwen die borstkanker hebben gehad is verbeterd nu gebruik wordt gemaakt van een nieuw model, ook bij meer kankerdiagnoses worden toegepast? Hoe kan de overheid het gebruik van recente data door verzekeraars en financiële instellingen verder bevorderen? Hoe gebeurt dat in andere landen?
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat samen met het Integraal Kankercentrum Nederland en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties wordt verkend of de ontwikkeling van predictiemodellen ten aanzien van andere vormen van kanker mogelijk is en of hiermee wordt bijgedragen aan de verzekerbaarheid van mensen met een kankerdiagnose. Ook kijken de drie partijen naar verdere maatregelen om beter inzicht te krijgen in de daadwerkelijke «onverzekerbaarheid» en de mogelijkheden om knelpunten hieromtrent op te lossen. Ik acht het van groot belang dat mensen met een ziektediagnose zich goed kunnen verzekeren en moedig dit initiatief vanuit de sector dan ook aan en zal het vervolg monitoren.
Het Verbond van Verzekeraars geeft verder aan dat verzekeraars en hun medisch adviseurs zoveel mogelijk gebruik maken van recente data om het risico te kunnen inschatten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van data van internationale herverzekeraars die beschikken over onderzoeksteams waarin medische specialisten, actuarissen en epidemiologen aan deelnemen. Ook eigen data, wetenschappelijke publicaties en de verzekeringsgeneeskundige protocollen van de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde worden hierbij betrokken. Het Verbond van Verzekeraars laat weten dat de sector permanent werkt aan het optimaliseren van de gebruikte data. Ik heb geen zicht op welke wijze recente data in andere landen worden gebruikt voor de bepaling van de verzekerbaarheid.
Hoe kijkt u aan tegen wetgeving zoals in Frankrijk en België, die (ex-)kankerpatiënten na verloop van tijd het recht geeft hun kankerdiagnose niet te hoeven opgeven bij een financiële instelling? Is er al informatie beschikbaar over hoe dit recht werkt in de praktijk?7
Voor zover mij bekend is de wetgeving in Frankrijk en België waarnaar u verwijst nog van recente datum. Over de effectiviteit van deze wetgeving heb ik geen gegevens. In algemene zin ben ik van mening dat er door de overheid terughoudendheid moet worden betracht met interventies in het acceptatiebeleid van verzekeraars in gevallen waarin er geen sprake is van discriminatie. Het op het oog sympathieke doel dat ermee wordt nagestreefd kan averechts uitwerken als verzekeraars, bijvoorbeeld als risico’s niet meer goed kunnen worden beoordeeld, risico-opslagen gaan toepassen of terughoudender worden in het aanbieden van bepaalde verzekeringen. Het heeft mijn voorkeur dat toepassing van maatregelen zoals in Frankrijk op initiatief van de sector zelf worden genomen. De Nederlandse verzekeringssector heeft er zelf ook belang bij groepen verzekeringsnemers niet te veronachtzamen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Helaas was dit niet mogelijk omdat het inwinnen van informatie meer tijd kostte.
Jonge maaltijdkoeriers die op grote schaal ’s avonds werken |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verboden arbeid: jonge maaltijdbezorgers te laat aan het werk»?1
Ja.
Klopt het, zoals RTL Nieuws uit haar steekproef laat blijken, dat er in de maaltijdbezorging, ondanks het wettelijke verbod, veel 15-jarigen ’s avonds, na 19 uur, aan het werk zijn? Hoe kijkt u aan tegen het feit dat deze 15-jarigen soms zelfs tot 22 uur aan het werk zijn?
Dat maaltijdbezorgers van 15 jaar soms tot 22.00 uur nog aan het werk zijn, is in strijd met de regelgeving. De Inspectie SZW houdt hier toezicht op.
Kinderen van 15 jaar mogen buiten schooltijd en in de vakanties werken. Maar er gelden wel strikte regels voor werktijden en rusttijden. Deze zijn ter bescherming van kinderen extra streng. Kinderen van 15 jaar mogen op een schooldag maximaal 2 uur werken en op een weekend/vakantiedag 8 uur. Daarnaast is van belang dat kinderen van 15 jaar recht hebben op minimaal 12 uren onafgebroken rust per dag. Op schooldagen is dat in elk geval tussen 19.00 en 7.00 uur en in vakanties tussen 21.00 en 7.00 uur.
Bent u ook van mening dat het onwenselijk is dat maaltijdbezorgers onder enorme tijdsdruk moeten werken, zeker als het om 15-jarigen gaat? Ziet u hier ook een verband tussen het hoge aantal verkeersongelukken en het vaak onder tijdsdruk, door zeer jonge maaltijdbezorgers, moeten werken? Gaat u de wijze van betalen, via stukloon, en de bonussen voor snel en veel bezorgingen aanpakken, zodat maaltijdbezorgers zeker kunnen zijn van veilige werkomstandigheden?
Maaltijdbezorgers moeten veilig hun werk kunnen doen. Werken onder hoge tijdsdruk bij het bezorgen van maaltijden, terwijl men deelneemt aan druk verkeer vormt een gevaar voor de veiligheid. Dat geldt zeker voor 15-jarigen, die enkel lichte werkzaamheden mogen verrichten die geen gevaar opleveren. Zie verder de beantwoording onder vraag 6.
De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) biedt werknemers en opdrachtnemers de zekerheid dat voor ieder gewerkt uur gemiddeld ten minste het minimumloon of minimumjeugdloon wordt betaald, ook als er een stukloon is overeengekomen. Dat geldt zowel voor arbeid verricht in een dienstbetrekking als voor arbeid verricht op basis van een overeenkomst van opdracht, tenzij die is aangegaan in de uitoefening van bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van beroep. Stukloon heeft daardoor feitelijk alleen nog betekenis voor het deel van het loon boven het wettelijk minimumloon. Maaltijdbezorgers die worden aangemerkt als werknemer of die werken op basis van een overeenkomst van opdracht moeten per gewerkt uur gemiddeld ten minste het wettelijk minimumloon verdienen. Uit de administratie van de werkgever of opdrachtgever moet blijken dat gemiddeld minstens het minimumloon is betaald voor het aantal gewerkte uren. Werkgevers en opdrachtgevers zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van de arbeidswetgeving. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Wml.
Hoe vaak heeft de Inspectie SZW controles uitgevoerd in deze sector? Hoeveel overtredingen en boetes zijn er geconstateerd? Is dit een reden voor u om de maaltijdbezorging aan te merken als een risicosector?
Controles in de horecasector op overtreding van de arbeidswetgeving worden door de Inspectie SZW niet systematisch geregistreerd naar de categorie van maaltijdbezorgers. Er zijn in 2018 wel meldingen binnengekomen over arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden die te maken hebben met situaties rondom de (maaltijd)bezorging. Er is 1 boete opgelegd. De Inspectie SZW heeft aanleiding gezien om deze sector actief te gaan volgen in het project Afhaal- & Bezorgrestaurants. Het project richt zich speciaal op jeugdigen en kinderen die werkzaam zijn binnen deze sector. In het kader van dit project zullen circa 100 interventies worden uitgevoerd waarbij nauw wordt samengewerkt met (keten)partners. Het gaat hierbij om reguliere inspecties en ATW beleidsinspecties, maar ook om flyers die aan werkgevers en werknemers worden verstrekt bij bedrijfsbezoeken. Op basis van de bevindingen van de Inspectie SZW zal ik, zoals bedoeld in de vraag, bezien of er aanvullend onderzoek nodig is.
Gaat u de Inspectie SZW vragen om, naast een onderzoek over de vele ongelukken met maaltijdbezorgers, ook een onderzoek te starten over de leeftijdseisen binnen de maaltijdbezorging?
Zie antwoord vraag 4.
Valt volgens u maaltijdbezorging onder lichte arbeid? Met andere woorden, vindt u dat 15-jarigen maaltijden mogen bezorgen? Vindt u dat de leeftijdsgrens voor maaltijdbezorgers eventueel omhoog zou moeten gaan?
Voor de vraag of er sprake is van toegestane arbeid voor een 15-jarige zal gekeken worden naar de omstandigheden van het concrete geval. Het kan niet in zijn algemeenheid gezegd worden dat het bezorgen door een 15-jarige per definitie verboden is. Kinderen van 15 jaar mogen alleen lichte arbeid uitvoeren. De werkzaamheden mogen niet te zwaar zijn, geen gevaar opleveren en niet schadelijk zijn voor de gezondheid. Daaronder valt bijvoorbeeld het bezorgen van kranten. Bij maaltijdbezorging zal er vaak sprake zijn van het werken onder tijdsdruk. Ook kunnen zaken zoals ondeugdelijke fietsen, deelname aan het verkeer onder tijdsdruk, drukte van het verkeer, tijdstip van bezorging, weersomstandigheden, de af te leggen afstand en het type omgeving (rustige woonwijk, drukke stad, bezorgen in het buitengebied) een rol spelen. Dit zijn aspecten die het werk gevaarlijk en daarmee voor kinderen verboden maken.
Klopt het dat de term «lichte arbeid» moeilijk handhaafbaar is voor de Inspectie SZW? Bent u bereid om hier een betere invulling aan te geven, zodat het beter handhaafbaar is voor de Inspectie SZW?
Het beoordelen van lichte arbeid voor jongeren van een bepaalde leeftijd is voor de Inspectie SZW in concrete gevallen goed mogelijk. Omstandigheden van het werk bepalen de risico’s en de toelaatbaarheid.
Het aanpassen van reisadviezen naar aanleiding van de uitbraak van mazelen in een Haagse kinderopvang |
|
Rens Raemakers (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht uit de Volkskrant dat luidt: «Haags kinderdagverblijf getroffen door mazelenuitbraak, verdere verspreiding niet uitgesloten»?1
Ja.
Heeft u vernomen dat de uitbraak in de crèche in Den Haag vermoedelijk is ontstaan doordat één van de kinderen de ziekte heeft opgelopen in het buitenland en bij terugkomst andere kinderen heeft aangestoken?2
Het RIVM heeft de Staatssecretaris van VWS hierover geïnformeerd. De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer over het voorkomen van mazelen op deze crèche op 3 april de brief «mazelen op een kinderdagverblijf in Den Haag» (Kamerstuk 32 793, nr. 372) doen toekomen.
Bent u bekend met het bericht uit de NRC dat stelt dat er meer Nederlanders in 2019 met mazelen zijn besmet door uitbraken in Europa?3 Klopt het dat het risico op besmetting in de laatste jaren gegroeid is?
Ik ben bekend met het bericht uit het NRC, het RIVM voert de monitoring voor mazelen in Nederland uit. Er is inderdaad een lichte stijging van het aantal patiënten dat in het buitenland mazelen heeft opgelopen.
In 2019 zijn tot en met 15 april 19 patiënten met mazelen gemeld. Zes van deze patiënten hebben de infectie in het buitenland opgelopen. In heel 2018 zijn er 24 patiënten met mazelen gemeld waarvan 9 patiënten de infectie in het buitenland hebben opgelopen. In 2017 hebben 6 patiënten mazelen in het buitenland opgelopen en in 2016 waren dit 4 patiënten.
Bent u op de hoogte van mazelenuitbraken in Europese landen, zoals Italië, Frankrijk en Griekenland? Bent u er tevens mee bekend met dat er sprake is van een viervoudige toename van mazelengevallen in Europa?4 5 Zo ja, waarom wordt er in het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor deze landen geen specifieke vermelding gemaakt van de risico’s op besmetting met mazelen, met name voor kinderen onder de 14 maanden? Bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van de mazelenuitbraken en de toename van mazelengevallen in Europa.
In de reisadviezen verwijst BZ voor de actuele veiligheidsrisico’s op het gebied van gezondheid naar de informatie van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR). In het reisadvies voor Italië bijvoorbeeld, is onder het kopje «Gezondheid» een directe link opgenomen naar de gezondheidsinformatie voor Italië op de website van het LCR. Op deze pagina wordt specifiek melding gemaakt van het risico op besmetting met mazelen. Ook wordt het advies gegeven om vervroegde vaccinatie te overwegen voor kinderen tussen de 6 en 14 maanden indien men bij mensen thuis logeert.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet bereid de informatie over mazelen direct op te nemen in de reisadviezen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet de autoriteit op het gebied van reizigersinformatie over gezondheid. Wanneer het ministerie de informatie van het LCR over gezondheid zou opnemen in de reisadviezen, bevordert dit de kans dat de gegeven informatie niet actueel is. Deze informatie wordt namelijk regelmatig aangepast door het LCR en zou dan steeds ook door BZ in het reisadvies moeten worden aangepast. Door direct naar het LRC te linken, komt de burger altijd terecht bij de meest actuele informatie.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt wel of het mogelijk is om de informatie van de LCR automatisch in de BZ Reisapp in te laden. Voor de online reisadviezen op www.nederlandwereldwijd.nl is dit vooralsnog niet haalbaar.
Kunt u toelichten waarom de GGD wél actief waarschuwt dat reizigers met kinderen onder de 14 maanden rekening moeten te houden met verhoogd besmettingsgevaar in bepaalde landen en vervroegde vaccinaties aanraadt, maar dat dit niet wordt vermeld bij de reisadviezen van Buitenlandse Zaken?6
De GGD geeft gedetailleerde en zo nodig op het individu toegesneden gezondheidsinformatie. Naast algemene informatie over landen waar mazelen nog heel veel voorkomt en waarvoor het op peil brengen van de vaccinatiestatus voor alle reizigers wordt aanbevolen, geeft de GGD -evenals het RIVM- informatie over lokale uitbraken in Europese landen waar vaccinatie alleen wordt geadviseerd bij nauw contact met de lokale bevolking, zoals familiebezoek of logeren bij mensen thuis.
Zie de informatie op de RIVM-website
De reisadviezen van Buitenlandse Zaken verwijzen voor de actuele situatie op het gebied van gezondheid naar de informatie van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR).
Bent u bekend met het bericht «burgemeester New York kondigt noodtoestand af en verplicht vaccinatie na mazelen-uitbraak.»?7 Hoe beoordeelt u de situatie in New York en het handelen van de burgemeester?
Ik ben bekend met het bericht over mazelen in New York. Ik heb onvoldoende informatie over de situatie in New York om deze te beoordelen en ik heb geen mening over het handelen van de burgemeester van New York.
Op de website van het RIVM worden specifieke adviezen gegeven voor reizigers naar New York. De maatregelen betreffen enkele wijken. Via een link naar de websites van de Amerikaanse Centers for Disease Control en de lokale gezondheidsautoriteiten in New York is na te gaan welke wijken dit precies betreft. [https://www.rivm.nl/mazelen/mazelen-in-de-rest-van-de-wereld]
Zijn er andere landen waarvan u – analoog hieraan – denkt dat het goed is het reisadvies aan te passen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In elk reisadvies is een directe link opgenomen naar de betreffende pagina van het LCR voor dat land. Het is aan het LCR om te beoordelen voor welke landen het relevant is om melding te maken van het gevaar op besmetting met mazelen. Dergelijke adviezen worden al jaren gegeven en aangepast naar aanleiding van de epidemiologie in de wereld. De meest recente adviezen staan ook vermeld op de website van het RIVM.
Het bericht ‘Verscherpte aanpak klanten van jeugdprostitutie door politie en OM’ |
|
Anne Kuik (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het openbaar ministerie (OM) van 10 april 2019 «Verscherpte aanpak klanten van jeugdprostitutie door politie en OM »?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen van de politie en het OM over het grote aantal minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting? In hoeverre is deze groep de laatste jaren gegroeid? Bent u van mening dat wij inmiddels meer zicht krijgen op deze groep dan de schatting van de Nationaal Rapporteur uit 2017 waarin duidelijk werd dat 89% van deze groep onzichtbaar blijft?2
Ja, deze mening deel ik. Het is onaanvaardbaar dat uitbuiting van kinderen en volwassenen plaatsvindt. Elk slachtoffer is er namelijk één te veel. Het is daarom goed dat het Openbaar Ministerie (OM) om de minderjarigen te beschermen steeds vaker vervolging instelt voor artikel 248b Wetboek van Strafrecht, dat ontucht met een jongere van 16 of 17 jaar oud die zich prostitueert strafbaar stelt.
Op basis van de cijfers van de Rapporteur in de Slachtoffermonitor Mensenhandel 2013–2017 blijkt dat in deze jaren 578 minderjarige mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting in Nederland geregistreerd zijn bij het landelijk Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha).3 In absolute aantallen zijn in de jaren 2016–2017 minder minderjarige mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting gemeld dan in de jaren 2014–2015.
In 2017 hebben United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) een eerste schatting van de slachtoffers van mensenhandel gepubliceerd.4 Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal in het kader van het programma Samen tegen Mensenhandel, een tweede schatting laten uitvoeren in 2020. Op basis van een tweede schatting wordt het mogelijk om eventuele trends in het aantal mogelijke slachtoffers te ontwaren.
Hoeveel klanten zijn de afgelopen jaren onder artikel 248b Sr vervolgd?
Over de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 zijn in totaal 107 verdachten door het Openbaar Ministerie vervolgd ter zake van overtreding van
artikel 248b van het wetboek van Strafrecht (jeugdprostitutie).
Kunt u aangeven in hoeverre deze zaken leiden tot een veroordeling dan wel een sepot? Kunt u tevens aangeven wat hierbij de gemiddelde strafmaat is en in hoeverre deze afwijkt van de strafmaat van één dag cel c.q. een taakstraf welke destijds in de Valkenburgse zedenzaak tot aan de Hoge Raad is opgelegd?
Van de hierboven genoemde 107 verdachten zijn 14 verdachten door de rechter vrijgesproken en 93 verdachten zijn veroordeeld tot een (voorwaardelijke) gevangenisstraf dan wel een taakstraf of een combinatie hiervan.
Sinds de Schiedamse kelderbox zaak, lijkt de strafmaat af te wijken van de Valkenburgse zedenzaak. In de Schiedamse kelderbox zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 4 oktober 2018 bepaald dat bij een overtreding van het bepaalde in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht als uitgangspunt bij de bepaling van de straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden dient te worden opgelegd. In beginsel kan niet worden volstaan met een andere, lichtere, strafmodaliteit. In deze zaak zijn dan ook vijf verdachten ieder afzonderlijk veroordeeld tot een gevangenisstaf van 5 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. 5
Deze lijn van het opleggen van gevangenisstraffen lijkt zich voort te zetten nu de rechtbank Rotterdam recentelijk twee verdachten heeft veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk.6 Deze zaken zijn nog niet onherroepelijk.
Ik ga er vanuit dat uit deze jurisprudentie een generaal preventieve werking uit gaat nu voor iedereen duidelijk kan zijn dat bij overtreding van strafbare feiten als onderhavige een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tegemoet kan worden gezien.
Kunt u aangeven op welke wijze uw programma «Samen tegen Mensenhandel» bijdraagt aan een meer effectieve bestrijding van de vraagkant van mensenhandel en of u tevens nog andere maatregelen overweegt om dit te versterken aangezien, volgens het bericht, veel klanten aangeven niet op de hoogte te zijn van het feit dat het slachtoffer minderjarig was? Kunt u verder aangeven hoe vaak door klanten een verplichte melding is gedaan bij vermoedens van jeugdprostitutie?
Burgers en klanten kunnen een belangrijke rol spelen in de bestrijding van mensenhandel. Enerzijds hebben zij een signalerende functie en kunnen zij melding maken van de verschillende vormen van uitbuiting. Anderzijds kunnen zij, als afnemers van (seksuele) diensten, misstanden in de seksindustrie voorkomen. Zonder afnemers van deze diensten wordt de handel bemoeilijkt. In het programma Samen tegen mensenhandel is dan ook oog voor deze rol van burgers en klanten. Het programma kent op dit moment echter geen specifieke maatregelen die zien op de bestrijding van de vraagkant van seksuele uitbuiting van minderjarigen.
Er zijn op dit moment geen cijfers beschikbaar over het aantal verplichte meldingen door klanten bij vermoedens van seksuele uitbuiting van minderjarigen, omdat cijfers niet op deze wijze worden geregistreerd bij de politie.
Is bij u bekend hoe vaak de politie en het OM gebruik zal gaan maken van de mogelijkheden onder de Wet Computercriminaliteit III om klanten en daders middels (virtuele) lokprofielen in de kraag te vatten? Kunt u aangeven in hoeverre zij hierin getraind zijn/worden? Bent u, zo nodig, bereid te voorzien in extra training?
Het OM en de politie wegen per geval af of en in hoeverre de inzet van een lokmiddel passend en geboden is. Nu dit maatwerk betreft, zijn algemene cijfers niet te geven.
De inzet van lokmiddelen vergt specifieke deskundigheid van de politie. In de opleiding van kinderporno-rechercheurs en zedenrechercheurs is aandacht voor dit onderwerp. Het daadwerkelijk binnendringen dan wel de inzet van lokprofielen wordt gecoördineerd door speciale teams binnen de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie.
Kunt u voorts aangeven hoe andere landen binnen de Europese Unie, met name de landen met een vergelijkbaar rechtssysteem, omgaan met de vervolging van klanten die seks kopen van minderjarigen en de vervolging hiervan?
Op 1 februari 2008 is het Mensenhandel verdrag van de Raad van Europa in werking getreden. Artikel 6 van dit verdrag legt lidstaten een verplichting op om wettelijke maatregelen te treffen die zien op het tegengaan van de vraag naar diensten verricht door slachtoffers van mensenhandel.7 In Nederland is het plegen van ontucht met een jongere van 16 of 17 jaar oud die zich prostitueert strafbaar gesteld in artikel
248b van het wetboek van Strafrecht en nader uitgewerkt in de Richtlijn voor strafvordering art. 248b Sr. Hoe andere Europese landen met een vergelijkbaar rechtssysteem, en landen aangesloten bij het verdrag van de Raad van Europa, omgaan met de vervolging van klanten die seks kopen van minderjarigen valt voor mij niet eenduidig te beantwoorden. Zo hebben enkele lidstaten afnemers van seksuele diensten van minderjarigen of bijzonder kwetsbare personen strafbaar gesteld. Dit is lang niet bij alle Europese lidstaten het geval. Daarnaast hebben enkele lidstaten ook bepaald dat klanten niet worden vervolgd als zij vrijwillig een melding maken van mensenhandel bij de verantwoordelijke autoriteiten. De uiteindelijke keuze voor vervolging ligt bij de hiervoor verantwoordelijke autoriteiten in die landen.
Het bericht ‘Tandarts onbetaalbaar voor ruim half miljoen mensen in Nederland’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de «Tandarts onbetaalbaar is voor ruim half miljoen mensen in Nederland?»1
Dokters van de Wereld geeft aan dat deze schatting is gebaseerd op beschikbare gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC), Vektis Intelligence Zorgverzekeraars en een onderzoek onder ruim 3.000 Nederlanders dat begin 2019 in opdracht van Dokters van de Wereld is uitgevoerd.
Uit CBS-cijfers blijkt dat in 2018 80,3% van de Nederlanders minimaal 1 keer naar de tandarts is gegaan. Dat percentage van ruim 80% ligt in de praktijk nog hoger omdat baby’s en mensen met een kunstgebit ook meetellen bij de Nederlanders. Het percentage van de Nederlanders dat minimaal 1 keer per jaar naar de tandarts gaat, laat sinds 2006 een geleidelijke (lichte) stijging zien van 78,1% in 2006 naar 80,3% in 2018.
Ook wil ik erop wijzen dat in de jaren dat de mondzorg voor verzekerden van 18 jaar of ouder nog in het ziekenfondspakket was opgenomen, het percentage Nederlanders dat minimaal 1 keer per jaar naar de tandarts ging aanzienlijk lager was. Dit percentage was in 1990 71,3% en in 1995 74,6%.
De data van het CBS geven overigens geen uitsluitsel om welke redenen mensen afzien van tandartsbezoek. Uit het TNO-onderzoek Gebit Fit? uit 2014 onder volwassenen kwam naar voren dat individuen die niet jaarlijks naar de tandarts of mondhygiënist gaan, daar diverse redenen voor hebben. Die redenen lopen uiteen van «niet nodig om jaarlijks te gaan vanwege een goed gebit» tot «niet jaarlijks gaan vanwege financiële consequenties» of «niet gaan vanwege verstrekkende angst voor tandheelkundige behandelingen» en allerlei redenen daar tussen in.
Wat is uw reactie op de constatering van Dokters van de Wereld dat het onrechtvaardig is dat zorg voor de mond minder toegankelijk is dan andere vormen van zorg?
Ik ben het niet eens met deze opvattingen van Dokters van de Wereld. Volwassenen hebben ook een eigen verantwoordelijkheid voor de verzorging van hun gebit en daarbij hoort dat zij regelmatig naar de tandarts gaan. Die eigen verantwoordelijkheid was ook de onderliggende gedachte bij de beslissing in 1995 om een groot deel van de tandheelkundige zorg voor volwassen uit het ziekenfondspakket te verwijderen. Deze lijn is met de komst van de Zorgverzekeringswet (Zvw) doorgezet.
Deelt u de mening, zoals verwoord door de voorzitter Rotterdamse Tandartsen Vereniging, dat het een zeer vreemde situatie is dat de behandeling van acute pijn, een ontsteking of abces aan bijvoorbeeld het oor wel vergoed wordt, maar twee centimeter -daarnaast -het gebit- helemaal niet?
Ik deel deze mening niet. Dit verschil komt doordat tandheelkundige zorg met uitzondering van de zogenaamde bijzondere tandheelkunde en het volledige kunstgebit, voor verzekerden van 18 jaar of ouder geen deel uitmaakt van het basispakket van de Zvw.
Wat is uw reactie op de constatering van de heer Feilzer, hoogleraar Tandheelkunde, dat de mondzorg voor volwassenen te beperkt is, de mondzorg voor ouderen tekortschiet en een groot deel van de jeugd geen tandarts bezoekt, ook al zijn kinderen wel verzekerd. «Dat is negatief voor de algehele gezondheid van Nederlanders en maakt de zorg uiteindelijk duurder»?
Voor wat betreft de mondzorg voor volwassenen en de mondzorg voor ouderen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2, 5 en 11 respectievelijk op vraag 8.
In mijn antwoorden van 21 december 2019 op vragen van het Kamerlid Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1051) ben ik ingegaan op de mondgezondheidssituatie bij kinderen.
Uit navraag bij TNO is gebleken dat onderzoek naar de relatie tussen een tekortschietende mondgezondheid of mondziekten en de algemene gezondheid van personen vooral associatieve verbanden en correlaties betreft, maar geen causaal verband vaststelt. Dat medische vervolgkosten zouden ontstaan doordat de algehele gezondheid schade kan ondervinden door het mijden van de tandarts, wordt niet door onderzoek aangetoond. Navraag bij het Zorginstituut en TNO wijst uit dat dergelijke onderzoeken er niet zijn.
Deelt u de mening dat iedereen toegang zou moeten hebben tot tandarts? Deelt u dan ook de mening dat de duizend mondzorgbehandelingen die de organisatie Dokters van de Wereld geeft aan mensen die anders écht geen toegang hebben tot de tandarts eigenlijk overbodig zouden moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u de toegang tot de tandarts voor iedereen garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u, aangezien voor 500.000 mensen in Nederland de tandarts onbetaalbaar is, het geen tijd worden om mondzorg voor mensen vanaf 18 jaar weer op te nemen in het basispakket? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op 18 oktober 2018 bij de behandeling van de begroting van VWS en op 10 april 2019 tijdens het Algemeen Overleg Zorgverzekeringswet heb aangegeven, ben ik niet bereid om de mondzorg voor verzekerden van 18 jaar of ouder in het Zvw-pakket op te nemen. Indien voor verzekerden van 18 jaar of ouder vergelijkbare mondzorg in het Zvw-pakket zou worden opgenomen als voor verzekerden jonger dan 18 jaar, dan zouden de Zvw-uitgaven met bijna € 2 miljard toenemen. Die rekening moeten we dan gezamenlijk betalen (wat neerkomt op ongeveer € 150 euro per verzekerde per jaar).
Bent u bereid om de mogelijkheid te onderzoeken om als eerste stap minimaal elementaire mondzorg voor iedereen toegankelijk te maken?2
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat er een sterke daling te zien is in het aantal tandartsbezoeken bij 75-plussers vergeleken met andere leeftijdsgroepen? Wat gaat u ondernemen om deze daling om te zetten in een stijging?
Uit de cijfers van het CBS blijkt dat mensen minder vaak naar de tandarts gaan als ze ouder worden. Een goede mondgezondheid is uiteraard belangrijk. Hiervoor is een goede dagelijkse mondverzorging nodig en het gaat ook om zorg verleend door een deskundige op het gebied van mondzorg. Vanwege dit belang van goede mondzorg voor ouderen heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij brief van 30 juni 2016 het plan van aanpak mondzorg kwetsbare ouderen aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 33 578, nr. 30). In lijn hiermee ondersteun ik het project «De Mond Niet Vergeten». Met dit project wordt gewerkt aan het verbeteren van de mondzorg van 100.000 kwetsbare ouderen die thuis wonen. De acties in dit project zijn erop gericht om het belang van een goede mondzorg onder de aandacht te brengen bij ouderen, mantelzorgers en zorgverleners. Daarnaast gaat het om het vergroten van de vaardigheden van zorgverleners voor het leveren van de dagelijkse mondverzorging. Een concreet voorbeeld is de applicatie «De droge mond» die beschikbaar is gekomen. Deze applicatie geeft praktische tips aan professionals over het signaleren en het beoordelen van een droge mond en biedt handelingsopties.
Welke oplossingen ziet u voor de problemen in de financiële toegang tot mondzorg voor ongedocumenteerde migranten? Vindt u niet dat ongedocumenteerden met acute pijnklachten door gebitsproblemen geholpen zouden moeten worden door hulpverleners. Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat organiseren?
Gegeven het feit dat tandheelkundige zorg voor verzekerden van 18 jaar en ouder geen deel uitmaakt van het basispakket van de Zvw, vind ik het niet wenselijk voor onverzekerde ongedocumenteerde personen tandheelkundige zorg wel te vergoeden.
Hoe kan bijvoorbeeld de bekendheid met de regeling Onverzekerbare Vreemdelingen dat de tandarts tot 80% van de kosten bij ongedocumenteerde kinderen kan declareren, vergroot worden, zowel bij tandartsen als bij ongedocumenteerde gezinnen? Kan de huidige financiële barrière worden vermeden door de maximale vergoeding te verhogen naar 100%, net zoals bij gedocumenteerde kinderen?
Op de website van het CAK is vermeld dat tandartsen een beroep kunnen doen op de financieringsregeling voor onverzekerbare vreemdelingen en welke zorg vergoed wordt. Ook andere instanties, zoals Dokters van de Wereld, Stichting Los en diverse websites van gemeenten met hoge concentraties onverzekerbare vreemdelingen geven informatie. Dit is voor iedereen vrij eenvoudig op internet te achterhalen. De ervaring heeft geleerd dat aanvullende informatie aan de beroepsgroep door klassieke voorlichtingsmethoden, zoals door een brief, vrijwel geen toegevoegde waarde heeft. Ongedocumenteerden zelf kunnen niet anders bereikt worden dan door voorlichting via onder andere de genoemde instanties.
Ik ben niet van plan de bestaande vergoedingsregeling aan te passen.
Wat is uw reactie op de opmerking van de directeur Dokters van de Wereld): «wij vinden dat iedereen naar een tandarts moet kunnen gaan, zeker bij acute problemen, ongeacht de portemonnee. Toegang tot zorg is een mensenrecht, géén privilege! Hier zit duidelijk een enorm gat in ons mondzorgsysteem»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u de (mond)gezondheidsverschillen tussen mensen met een laag inkomen en mensen met een hoog inkomen verkleinen?
Bij brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 32 793, nr. 327) is in hoofdlijnen ingegaan op het VWS-beleid gericht op het verkleinen van gezondheidsverschillen tussen bevolkingsgroepen met een lage en een hoge sociaaleconomische status. Ik verwijs naar deze brief.
Daarnaast wijs ik erop dat nagenoeg alle gemeenten collectieve zorgverzekeringen aanbieden voor inwoners met een laag inkomen, meestal in combinatie met de mogelijkheid van een aanvullende verzekering. Zo’n aanvullende verzekering biedt veelal dekking voor reguliere tandheelkundige zorg. De gemeenten dragen in een aanzienlijk aantal gevallen bij aan deze collectieve verzekeringen zodat de premie daarvan voor de doelgroep betaalbaar blijft.
Het bericht dat een bejaard Nieuwegeins stel dat al vanwege huisuitzetting uit het leven wilde stappen vrijdag opnieuw op straat staat |
|
Alexander Kops (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bejaard Nieuwegeins stel dat vanwege huisuitzetting uit het leven wilde stappen vrijdag opnieuw op straat»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het heel verdrietig is dat deze zeventigers een gezamenlijke zelfmoordpoging met pillen en gasflessen deden omdat ze dakloos werden?
Ja.
Deelt u de mening dat het een grove schande is dat zeventigers op straat moeten leven en dat statushouders nog altijd met voorrang een sociale huurwoning krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Hier wordt door de vraagstellers een verkeerde tegenstelling opgeroepen met deze specifieke en trieste casus, met een heel eigen geschiedenis, tussen verschillende groepen woningzoekenden. Het gaat hier ten eerste om mensen die een huurwoning bewoonden, die zij na een vonnis van het gerechtshof tot ontruiming op grond van voortdurende ernstige overlast, hebben moeten verlaten. Zoals u verder weet is de automatische urgentiestatus voor statushouders geschrapt uit de Huisvestingswet en is het een afweging op lokaal niveau om te bepalen of er al dan niet bij de toewijzing van woningen voorrang aan statushouders wordt gegeven. Bovendien is het juist de bedoeling dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang om een snelle(re) start met integratie te bevorderen en kosten te besparen.
Bent u bereid er nu eindelijk voor te zorgen dat er geen enkele woning meer naar statushouders gaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Onze Grondwet begint met het recht op gelijke behandeling van gelijke gevallen.
Vind u het nu ook niet verschrikkelijk jammer dat de financiering van bijna 80.000 verzorgingshuisplekken is gestopt, omdat deze mensen, beiden zeventigers en slecht ter been er prima hadden kunnen wonen?
Het aantal ouderen dat naar een verzorgingshuis wil, neemt al decennia af. Met de hervorming van de langdurige zorg heeft het vorige kabinet ingezet om de zorg dichterbij huis te organiseren en de zorg ook voor de langere termijn betaalbaar te houden. Daarbij past het dat mensen met relatief minder beperkingen, die zelfstandig thuis kunnen blijven wonen, zelf verantwoordelijk zijn voor de kosten van het wonen. Overigens heeft Actiz – de branche-organisatie voor aanbieders van verpleging en verzorging – aangegeven dat het aantal locaties dat in de periode 2013–2015 is gesloten, in de periode dat de toegang tot de institutionele zorg is beperkt, in orde van 150–200 locaties is. Dat komt overeenmet ca. 10.000 plaatsen.2
Wat gaatu eraan doen om te voorkomen dat ouderen door het tekort aan seniorenwoningen worden verplicht op straat te gaan leven?
Met de Nationale Woonagenda en het Programma Langer thuis wordt ingezet op een toename van het aantal woningen in het algemeen en voor ouderen in het bijzonder. Hiermee wil ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties enerzijds voorkomen dat de woning waar ouderen in wonen ongeschikt is op het moment dat ouderen worden geconfronteerd met beperkingen en anderzijds ervoor zorgen dat er meer woonvormen komen die voldoen aan een vraag van geclusterd wonen. Deze woonvormen kunnen bijdragen aan het voorkomen van eenzaamheid en kunnen bijdragen aan een gevoel van veiligheid, omdat mensen een oogje in het zeil bij elkaar (kunnen) houden.
Deelt u de mening zoals geuit in het artikel dat het om het even is of mensen hen nou zien als kwade genius van een jarenlange burenruzie, als schrijnend geval of als slachtoffers, dat het erom gaat dat een echtpaar van in de zeventig niet op straat hoort te leven?
Ik ben van mening dat niemand in Nederland op straat zou hoeven te leven.
Het echtpaar Van Hoff wordt begeleid door een organisatie voor maatschappelijke opvang en begeleid wonen. Van lokaal betrokkenen en uit de media3 heb ik begrepen dat zij inmiddels in een tijdelijke woonoplossing onderdak hebben gevonden. Het echtpaar is daarmee niet op straat komen te staan.
Wat gaat u ondernemen zodat meneer en mevrouw Van Hoff vrijdag niet opnieuw op straat komen te staan? Kunt u ons vrijdag laten weten hoe het gelopen is?
Zie antwoord vraag 7.
Het datalek bij Jeugdzorg waardoor dossiers van duizenden kwetsbare kinderen zijn gelekt |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat dat door een fout van Bureau Jeugdzorg Utrecht in totaal 3278 dossiers van 2702 kinderen zijn gelekt?1
Datalekken zoals deze laten zien dat aandacht voor informatieveiligheid in de zorgsector steeds belangrijker wordt. Het datalek bij Samen Veilig Midden-Nederland is ontstaan door het gebruik van oude e-mailadressen met een oude domeinnaam. Deze domeinnaam was vanaf december 2017 niet meer bij Samen Veilig Midden-Nederland in beheer. Naar nu blijkt zijn de consequenties hiervan onvoldoende ingeschat en afgedekt. Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij laten weten dat zij de oude domeinnaam weer hebben overgenomen en dat daarmee het lek gedicht is. Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij gemeld direct na geïnformeerd te zijn over het datalek een onderzoek te zijn gestart om uit te zoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren.
Waarom is de oude website van Jeugdzorg Utrecht niet beveiligd afgesloten nadat deze offline is gehaald?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat binnen de jeugdzorg dossiers van patiënten onbeveiligd en geautomatiseerd doorgestuurd worden naar e-mailadressen van werknemers?
Ik deel de mening dat alle zorginstellingen passende maatregelen moeten nemen om patiëntdossiers en communicatie over patiënten maximaal te beveiligen. Ze moeten zorgen dat binnen hun organisaties goed met persoonsgegevens wordt omgegaan om datalekken zoals deze te voorkomen maar ook om weerbaar te zijn tegen bijvoorbeeld cyberaanvallen. Daarbij hoort onder anderen het gebruik van beveiligde e-mail voor het uitwisselen van persoonsgegevens. Alle zorg- en jeugdhulpinstellingen zouden daarom gebruik moeten maken van beveiligde e-mail verbindingen, waarvoor ook een NEN2-norm beschikbaar komt.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat zorginstellingen patiëntendossiers onbeveiligd en zonder authenticatie worden rondgestuurd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u te kunnen waarborgen dat dit in het vervolg wel goed wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Bureau Jeugdzorg Utrecht niet voldeed aan de concrete normen ten aanzien van informatieveiligheid zoals door Z-CERT geformuleerd? Bent u van mening dat deelname aan Z-CERT door (jeugd)zorgaanbieders verplicht gesteld moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zorginstellingen moeten onder meer voldoen aan de AVG. Ook de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg stelt eisen aan informatieveiligheid voor het zorgveld. Deze eisen zijn neergelegd in normen ontwikkeld door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN).
Het Computer Emergency Response Team voor de Zorg (Z-CERT) ontwikkelt geen normen waaraan zorginstellingen dienen te voldoen. Z-CERT is wel belast met monitoring, preventie en reparatie van ICT-incidenten in de zorg. Bij datalekken zoals deze kunnen aangesloten zorginstellingen rekenen op de hulp van Z-CERT. Deze organisatie fungeert ook als «brandweer» bij informatieveiligheidsincidenten in de zorg. Alle zorg- en jeugdhulpinstellingen zouden wat mij betreft aangesloten moeten zijn bij een organisatie als Z-CERT. Zoals toegezegd in reactie op de motie Ellemeet (TK 270529, nr 179) zal VWS in 2019 het verplichtstellen van de deelname van zorg- en jeugdhulpinstellingen aan Z-CERT onderzoeken.
Welke verplichtingen hebben (jeugd)zorginstellingen voor wat het securitybeleid betreft? Welke standaardnormen zijn hieraan verbonden waar in ieder geval aan voldaan moeten worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de bewering van de klokkenluiders dat er nog tientallen soortgelijke zorgorganisaties zijn waarvan de oude domeinnaam is verlopen, en die door kwaadwillenden zijn over te nemen of reeds zijn overgenomen?
Ik heb Z-CERT gevraagd om passende actie te ondernemen. Z-CERT meldt mij dat er inderdaad domeinnamen circuleren die eerder door zorginstellingen zijn gebruikt en daarna zijn vrijgegeven. Op mijn verzoek heeft Z-CERT deze domeinnamen zelf geregistreerd zodat deze niet meer voor anderen beschikbaar zijn.
Bent u bereid te inventariseren welke websites dit betreft om hier zo spoedig mogelijk actie op te zetten om deze beveiligd af te (laten) sluiten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn alle betrokken personen waarvan de dossiers gelekt zijn inmiddels ingelicht over dit datalek?
Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij gemeld dat zij niet weten welke dossiers precies gelekt zijn, dit is door de klokkenluiders en RTL niet gedeeld. Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij laten weten direct alle cliënten te hebben geïnformeerd en ook een speciale telefoonlijn geopend te hebben voor vragen van bezorgde burgers.
Op welke wijze wordt dit datalek van Bureau Jeugdzorg Utrecht gedicht en op welke wijze wilt u er op inzetten dat dit soort fouten in de toekomst niet meer worden gemaakt?
Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij laten weten direct nadat ze op de hoogte werden gesteld van het datalek een crisisteam te hebben gevormd en een Functionaris Gegevensbescherming te hebben aangesteld. De oude domeinnaam is direct weer overgenomen waardoor het lek inmiddels gedicht is. De instelling is een onderzoek gestart om uit te zoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren. Ook is er direct melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet hierop toe.
Het bericht ‘Dagbehandeling autisme voor kinderen uit regio Eindhoven op de helling; GGzE worstelt met bezuinigingen' |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat het onderwijsaanbod op het terrein van de Grote Beek, hoofdlocatie voor GGzE in Eindhoven, dreigt te verdwijnen door, zoals de GGzE het zelf zegt, «landelijke ontwikkelingen en lokale bezuinigingen», terwijl leerlingen met (een ernstige vorm van) autisme juist veel baat hebben bij dit speciale hulpaanbod, waardoor zelfs kinderen die soms al een jaar thuis zitten alsnog hun opleiding afmaken, een baan vinden of een leerwerkplaats vinden?1
Samen met mijn collega van VWS deel ik dat er een goed aanbod van jeugdhulp en onderwijs dient te zijn voor deze jongeren. GGZ Eindhoven (GGzE) verzorgt sinds enkele jaren een aanbod van dagbehandeling aan circa 15 jongeren met een ernstige vorm van autisme. De GGZ-instelling heeft aangegeven dat de huidige bekostiging vanuit de Jeugdwet niet voldoende zou zijn. De gemeente heeft aangegeven dat zij de benodigde jeugdhulp aan deze jongeren wil (blijven) bieden.
Inmiddels heeft de gemeente aangegeven het huidige aanbod te willen continueren tot 1 augustus 2021. Daarmee heeft de regio meer ruimte om een duurzaam onderwijszorgarrangement te gaan ontwikkelen voor lange termijn.
Deelt u de mening dat deze vorm van onderwijs juist een goed voorbeeld is van echt passend onderwijs en niet zou mogen verdwijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit GGzE wordt jeugdhulp geboden en geen onderwijs. Wel zijn er scholen betrokken bij deze jongeren, die hen op locatie van de zorginstelling een aanbod bieden. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs en de scholen waar de leerlingen zijn ingeschreven zijn ervoor verantwoordelijk dat er voor de jongeren een goed onderwijsaanbod (in afstemming met de behandelaars van de jongeren) beschikbaar is.
Wat vindt u ervan dat de GGzE tot sluiting van dit speciale project gedwongen wordt, door keuzes van de gemeente Eindhoven die meer met (gebrek aan) geld te maken hebben dan met duurzame zorginhoudelijke overwegingen?
Het is aan de gemeente om binnen de kaders van de Jeugdwet en het regionale jeugdbeleid zoals vastgesteld in de jeugdregio, een samenhangend geheel aan jeugdhulp te bieden voor alle jeugdigen in de gemeente. Uit ons contact met de regio blijkt niet dat de gemeente enkel handelt vanuit financiële overwegingen zonder daarbij zorginhoudelijke overwegingen in acht te nemen. De zorgaanbieder en gemeente zijn samen aan zet om het aanbod vorm te geven.
Deelt u de mening dat het onderwijsaanbod op dit speciale project van de GGzE op de Grote Beek juist in stand moet worden gehouden voor deze groep autistische kinderen? Zo ja, welke actie(s) gaat u ondernemen om dit voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Wij vinden het belangrijk dat er voor deze jongeren een onderwijsaanbod beschikbaar is. Twee scholen voor voortgezet speciaal onderwijs bieden binnen de dagbehandeling een aantal uren onderwijs aan. Dit onderwijsaanbod is niet geheel in lijn met wet- en regelgeving. Het is van belang dat dit onderwijs (eventueel op locatie van de jeugdhulpaanbieder) duidelijker wordt geregeld, zodat voor de jongeren in kwestie de kwaliteit van zowel het jeugdzorgaanbod als het onderwijsaanbod gewaarborgd is en de Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hierop toe kunnen zien.
Bent u bereid om met de gemeente Eindhoven in gesprek te gaan over de mogelijkheden om er alsnog voor te zorgen dat het project kan blijven bestaan of op zijn minst uitstel kan verkrijgen om aan een alternatief te werken (waar de wanhopige ouders bijna om smeken)? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen periode is er meerdere keren contact geweest met gemeente Eindhoven. OCW en VWS hebben aan gemeente en samenwerkingsverbanden aangeboden waar nodig informatie over de mogelijkheden voor maatwerk te geven. De gemeente heeft aangegeven dat men in de regio met alle partners werkt aan het vervolg. Inmiddels heeft besluitvorming plaats gevonden. Daarbij is er nadrukkelijk aandacht voor continuïteit van het zorgaanbod en doorlopende leerlijnen. Het is niet de bedoeling dat deze jongeren, hangende de besluitvorming, tussen wal en schip vallen.
Bent u bereid met de Onderwijsinspectie in gesprek te gaan om in lijn met de op 27 maart 2019 voorgestelde en op 2 april 2019 aangenomen motie-Kwint over het beleggen van doorzettingsmacht bij de onderwijsinspectie2 alles te doen wat mogelijk is om het onderwijswijsaanbod op dit speciale project voor Eindhoven en de betrokken leerlingen en hun ouders te behouden?
Zie het antwoord op vraag 5. De Inspectie van het Onderwijs is op de hoogte van de situatie over de situatie in regio Eindhoven en spreekt de betrokken schoolbesturen aan op het vinden van een oplossing.
Een keurmerk voor voedsel |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Zo werkt het toekomstige voedselkeurmerk Nutriscore»?1
Ja, dit bericht is bij mij bekend.
Herinnert u zich de vragen van het lid Moorlag (PvdA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het oerwoud aan keurmerken in supermarkten?2
Ja, deze vragen herinner ik mij.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat Nutriscore het beste voedselkeuzelogo is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke betere logo’s of keurmerken zijn er dan?
Hierop kan ik nog geen antwoord geven. Op dit moment onderzoek ik welk voedselkeuzelogo voor Nederland het meest geschikt is. Hiervoor worden bestaande (Europese) logo’s vergeleken en wordt een onderzoek bij de Nederlandse consument uitgevoerd om te kijken welk(e) logo(’s) goed wordt begrepen. Op dit moment heb ik nog geen oordeel over welk voedselkeuzelogo het meest geschikt is voor Nederland.
Kent u de inventarisatie van de Consumentenbond van 50 tussendoortjes die voorzien zijn van de Nutriscore?3
Ja, de inventarisatie van de Consumentenbond is mij bekend.
Deelt u de mening dat de Nutriscore het kiezen van tussendoortjes voor consumenten makkelijker maakt? Zo ja, wat zegt dat over de waarde die Nutriscore kan hebben voor andere voedselproducten? Zo nee, waarom niet?
De Consumentenbond laat zien hoe de verschillende tussendoortjes worden ingedeeld in de categorieën van Nutriscore. Met deze indeling wordt inderdaad in één oogopslag duidelijk welke tussendoortjes beter scoren ten opzichte van andere tussendoortjes. Ik weet nog niet hoe dit uitpakt voor andere productcategorieën. Ik laat onderzoeken hoe de verschillende logosystemen, waaronder Nutriscore, aansluiten bij de Nederlandse voedingsrichtlijnen en dus een goed systeem kan zijn voor Nederlandse consumenten om gezonder te kiezen.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken of en onder welke voorwaarden Nutriscore ingevoerd kan worden en daarover in overleg te treden met de Consumentenbond? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de uitkomst van dit onderzoek tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Voordat het toekomstige voedselkeuzelogo kan worden ingevoerd moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Het logo moet begrijpelijk zijn voor consumenten, het logo moet rekening houden met de Schijf van Vijf, internationale logo’s moeten in ogenschouw worden genomen en er moet breed draagvlak zijn bij belanghebbenden. Ik overleg regelmatig met een groep belanghebbenden. De Consumentenbond zit hier vanaf het begin bij.
Op dit moment worden de bestaande Europese logo’s vergeleken en wordt een consumentenonderzoek gestart om te zien welk(e) logo(’s) consumenten goed begrijpen. Zie ook het antwoord op vraag 3. De uitkomsten van de onderzoeken bieden de informatie onder welke voorwaarden een nieuw voedselkeuzelogo kan worden ingevoerd en welk logo het beste in Nederland kan worden ingevoerd.
Ik verwacht u na de zomer, maar uiterlijk eind 2019 te kunnen informeren over de uitkomsten van de onderzoeken en mijn beslissing over het nieuwe voedselkeuzelogo.