Het bericht ‘Deze goedkope jichtpil bleek goed voor hartpatiënten, maar werd gekaapt door een sluwe farmaceut’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Deze goedkope jichtpil bleek goed voor hartpatiënten, maar werd gekaapt door een sluwe farmaceut» uit de Volkskrant van 31 juli jl.?1
Ja.
In hoeverre was uw departement bekend met de publicatie in het New England Journal of Medicine in 2020 van de (Nederlandse) onderzoeksresultaten naar het gebruik van het aloude middel colchicine ter preventie van een nieuw hartinfarct of beroerte? Voorzag uw departement dat er een registratie-aanvraag zou komen voor het gebruik van colchicine met een andere indicatie dan jicht? Zo nee, waarom wordt er niet op zulke ontwikkelingen geanticipeerd?
Ik ben bekend met de genoemde onderzoeksresultaten van colchicine ter preventie van een nieuw hartinfarct of beroerte. Het LoDoCo II onderzoek is deels gefinancierd door ZonMw binnen het subsidieprogramma Goed Gebruik Geneesmiddelen. Deze financiering bedroeg € 1,15 miljoen, ongeveer 30% van de totale studiekosten. De overige kosten bedroegen een cofinanciering van andere (private) externe partijen. Er zijn op dit moment één of meer aanvragen bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in behandeling voor een handelsvergunning met als werkzaam bestanddeel colchicine. De aangevraagde indicatie kan ik niet delen gezien dit bedrijfsvertrouwelijke informatie is. In het artikel van de Volkskrant geven de firma’s Teva en Tiofarma aan dat zij een registratiedossier laten maken voor de nieuwe indicatie van colchicine. Ik blijf dit met interesse volgen.
Bent u bekend met de in het artikel genoemde reactie van uw departement en de zorgverzekeraars op de vraag om tijdelijke exclusiviteit ter bescherming tegen kapende farmaceutische bedrijven? Kunt u deze reactie delen? Heeft uw departement serieus overwogen om wel een positieve reactie te geven op de vraag om tijdelijke exclusiviteit? Op welke gronden is dat destijds verworpen?
Colchicine 0,5 mg is als generiek geneesmiddel geregistreerd en er rust geen regulatoire bescherming meer op colchicine. Extra tijdelijke regulatoire exclusiviteit binnen het huidige systeem kan hierom niet worden toegekend.
Regulatoire exclusiviteit voor innovatieve geneesmiddelen bestaat uit data-exclusiviteit en marktbescherming. In Nederland kan regulatoire exclusiviteit worden verkregen na registratie en goedkeuring van een geneesmiddel voor een specifieke indicatie bij het CBG of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). Data-exclusiviteit gaat in bij markttoelating van een innovatief geneesmiddel.
Voor een duur van acht jaar mogen concurrenten geen gebruik maken van de (non-)klinische data van de oorspronkelijke medicijnfabrikant om een generieke versie van een geneesmiddel te registreren, en gedurende een verdere twee jaar mogen deze generieke geneesmiddelen niet op de markt worden gebracht (marktbescherming). Wanneer binnen de acht jaar geldende exclusiviteitsperiode van de originele indicatie, een nieuwe indicatie wordt toegevoegd met een significante meerwaarde ten opzichte van huidige therapieën, kan er binnen het huidige systeem één jaar extra marktbescherming worden toegekend.
Op dit moment loopt de herziening van de Europese basiswetgeving. In de herziening wordt voorgesteld om 4 jaar data-exclusiviteit toe te kennen aan repurposed geneesmiddelen. Ik steun dit voorstel. Daarnaast beschrijft het voorstel een route om (klinische) data aangaande drug repurposing voor een onvervulde medische behoefte voor te leggen aan het EMA. Het daaropvolgende advies wordt openbaar gemaakt, op basis waarvan firma’s de nieuwe toepassing kunnen includeren in de productinformatie voor hun product. Dit voorstel legt een sterk fundament voor snelle toepassing en brede toegang voor patiënten. Echter, het is nog onbekend hoe snel de onderhandelingen over het wetsvoorstel zullen verlopen, en het is daarom onbekend wanneer deze voorstellen daadwerkelijk worden geïmplementeerd.
Ik zet mij hierom ook nationaal in om op andere manieren drug repurposing te stimuleren. Via het programma Goed Gebruik Geneesmiddelen vanuit ZonMw stimuleer ik drug repurposing door middel van subsidies. Uit een eerdere ronde tafel met veldpartijen is mij gebleken dat het inbouwen van een dergelijke prikkel in het systeem niet voldoende is om drug repurposingte stimuleren. Zoals in het verslag van het schriftelijk overleg over afstel GVS-modernisering2 gedeeld, ben ik hierom reeds bezig om een juridische analyse uit te voeren naar de haalbaarheid van ketenafspraken om de afzet – en hiermee omzet – te garanderen voor repurposed middelen. Hieruit komt naar voren dat het stimuleren van ketenafspraken waarbij afnamegaranties met voorschrijfverplichtingen van geneesmiddelen de minst waarschijnlijke route is om verder uit te werken. Deze optie is namelijk snel in strijd met het verbod op gunstbetoon uit de Geneesmiddelenwet en met de voorschrijfbevoegdheden van artsen en andere voorschrijvers. Ketenafspraken waarbij afname wordt gegarandeerd zonder voorschrijfverplichtingen lijken meer haalbaar. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan ketenafspraken tussen zorgverzekeraars om een specifiek middel in te kopen of een ketenafspraak tussen aantal ziekenhuizen of apothekers zonder significant marktaandeel. Ook ben ik nagegaan of het mogelijk is om een registratiebonus in te richten om het registreren van dit type middelen te belonen. Uit de juridische analyse komt naar voren dat registratiebonus op het eerste gezicht mogelijk lijkt, in de vorm van een compensatie in registratiekosten voor het aanvragen van een handelsvergunning en/of een gedeeltelijke compensatie van klinisch onderzoek ten behoeve van een registratiedossier. Voor een definitief (juridisch) oordeel moeten de precieze invulling nader worden uitgewerkt. Daarnaast werkt het expertisecentrum FAST (Future Affordable & Sustainable Therapy development) aan een advies met oplossingsrichtingen voor het stimuleren van drug repurposing. Ik zal deze resultaten meenemen in mijn verdere beleidsvorming op drug repurposing voor zover mijn demissionaire status toelaat. Ik probeer hierin de balans te vinden tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid van geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat het gedrag van deze Amerikaanse farmaceut om met kleine veranderingen aan een bestaand medicijn te komen tot exorbitante prijsverhogingen (woekerprijzen), schunnig is en moet worden tegengegaan? Welke regels zijn nodig of moeten aangescherpt worden om dergelijk woekergedrag voortaan te voorkomen?
De voorliggende situatie speelt vooralsnog bij het registreren van colchicine voor hart- en vaatziektes in de Verenigde Staten. Het artikel stelt dat deze registratie is gebaseerd op onderzoeksresultaten van derden waaraan de registratiehouder geen financiële bijdrage heeft geleverd. Het bedrijf heeft nog geen prijs bekend gemaakt voor het door de FDA-goedgekeurde colchicine. In algemene zin vind ik dat bedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen om met maatschappelijk verantwoorde prijzen te komen voor hun geneesmiddelen. Dat in deze casus een Amerikaanse farmaceut een enorm financieel voordeel pakt op basis van onderzoek dat deels door de Nederlandse overheid is gefinancierd, zónder hier zelf aan te hebben bijgedragen, vind ik schrijnend. Ik ga hierom in gesprek met de betrokken partijen uit dit onderzoek zodat ik de lessons learnedmee kan nemen.
In het verleden is het voorgekomen dat voor repurposed geneesmiddelen exorbitante prijzen gevraagd worden. Ik zet mij in om dit op Europees niveau aan te pakken. Zoals in het BNC-fiche Herziening EU farmaceutische wetgeving gedeeld3, steun ik hierom ook de betere koppeling van inspanning aan de mate van beloning in geval van weesgeneesmiddelen. Zo wordt op meer kosteneffectieve wijze een well-established therapeutische toepassing voor zeldzame aandoeningen, waarvoor geen uitgebreide klinische studies zijn gedaan, breder beschikbaar gemaakt, omdat er niet langer 10, maar 5 jaar marktexclusiviteit tegenover staat.
Op welke manier werken kennisinstellingen en fabrikanten samen om de ontwikkeling van bestaande medicijnen voor andere aandoeningen of indicaties te onderzoeken en beschikbaar te maken tegen aanvaardbare prijzen? Hoe groot is het risico dat lopende ontwikkelingen opnieuw gekaapt worden door farmaceutische bedrijven? Wat wordt er nu gedaan om deze risico’s te minimaliseren?
Via het ZonMw programma Goed Gebruik Geneesmiddelen wordt ingezet om drug repurposing te stimuleren met behulp van subsidies. Onlangs is subsidieronde 6 ingegaan; hierin wordt een totaal aan € 2,5 miljoen euro aan subsidies verstrekt aan drug repurposing. Dit subsidieprogramma stimuleert hierbij ook privaat-publieke samenwerking, zoals samenwerking tussen kennisinstellingen en fabrikanten.
Het risico dat een fabrikant ervandoor gaat met onderzoeksresultaten van derden, kan worden verkleind door de nieuwe indicatie te registreren. Ik ben mij ervan bewust dat het registreren van geneesmiddelen een complex proces is en dat niet alle partijen de kennis in huis hebben om dit proces in te gaan. Om partijen hierbij te helpen zijn er verschillende initiatieven opgezet. Zo steun ik het Nationaal Farmaceutisch Kenniscentrum (NFKC) financieel om de kennis om dossiers te maken te verbeteren in Nederland. Daarnaast kan er advies op maat bij het CBG worden gevraagd, bedoeld voor academische groepen, startups en kleine ondernemingen. Het CBG adviseert bij de opzet van het geneesmiddelenonderzoek ten behoeve van registratie. Verder kunnen partijen terecht bij het wegwijsloket van het expertisecentrum FAST voor hulp op het gebied van drug repurposing. Ook wordt in de herziening van de Europese basiswetgeving een voorstel gedaan waardoor het risico op het door u genoemde kapen door fabrikanten verder kan worden verminderd bij drug repurposing voor onvervulde medische behoeften. Zoals in antwoord 3 geschetst, wordt er in de herziening een voorstel gedaan voor een route om (klinische) data aangaande drug repurposing voor onvervulde medische behoeften voor te leggen aan het EMA door een non-profit organisatie. Het daaropvolgende advies wordt openbaar gemaakt, op basis waarvan firma’s de nieuwe toepassing kunnen includeren in de productinformatie voor hun product. De rol voor onder andere kennisinstellingen om bij te dragen aan drug repurposing wordt hiermee vergemakkelijkt en mogelijk vergroot.
Wat bent u bereid te doen om tot een oplossing te komen die leidt tot de beschikbaarheid van colchicine bij hartaandoeningen tegen een aanvaardbare prijs in Nederland?
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, gaat mijn voorkeur uit naar geneesmiddelen die geregistreerd zijn voor een specifieke aandoening. Op dit moment kunnen resultaten van onderzoeken ook via behandelrichtlijnen en off-label gebruik ten goede komen aan de patiënt. Hierin ligt een rol voor de beroepsgroepen om behandelrichtlijnen aan te passen. Registratie van geneesmiddelen brengt ook andere voordelen met zich mee; de werking en eventuele bijwerkingen worden beter onderzocht. Ook is er een uitgebreide farmacovigilantie verplichting (geneesmiddelenbewaking) nadat het geregistreerde geneesmiddel op de markt is. Verder beschikt de patiënt over de juiste informatie bij geregistreerde indicaties doordat de indicatie, dosering en bijwerkingen worden geïncludeerd in de bijsluiter. Bij off-label gebruik is dit niet het geval.
Wat gaat u nog meer doen om dergelijk woekergedrag van farmaceuten stevig aan te pakken?
Mijn inzet om de prijsstelling van repurposed geneesmiddelen in verhouding te laten staan met de gemaakte investeringen heb ik in vraag 4 en 5 geschetst. Ik zet mij in om op Europees niveau een betere koppeling te maken van inspanning aan de mate van beloning in geval van weesgeneesmiddelen, een grotere rol voor academische instellingen in geneesmiddelenontwikkeling en ondersteuning voor kleine bedrijven door onder andere het NFKC en expertisecentrum FAST.
Het bericht dat vrouwen die borstkanker hebben gehad of drager zijn van het borstkankergen bij een heroperatie van een borstreconstructie deze niet vergoed krijgen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vrouwen die borstkanker hebben gehad of drager zijn van het borstkankergen bij een heroperatie van een borstreconstructie deze niet vergoed krijgen?1
Borstreconstructies komen voor vergoeding in aanmerking als er sprake is van medische noodzaak. Ik licht dit graag kort toe. De Zorgverzekeringswet heeft als doel om individuele verzekerden te verzekeren tegen de kosten van noodzakelijke en effectieve medische zorg. De zorgverlener kijkt aan de hand van medische criteria naar de gezondheidsklachten van de patiënt (artikel 14 Zvw) en stelt de medische indicatie vast. Vervolgens bekijkt de zorgverlener of de klachten van de patiënt dusdanig zijn, dat de patiënt redelijkerwijs op een bepaalde behandeling is aangewezen (artikel 2.1 Besluit Zorgverzekering). Ten slotte toetst de zorgverzekeraar of de declaratie rechtmatig en doelmatig is.
Bij reconstructie na borstkanker is er sprake van medische noodzaak en wordt de borstreconstructie vergoed vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet. Ook als de verzekerde belast is met het borstkankergen wordt de preventieve verwijdering en reconstructie van de borst vergoed vanuit het basispakket.
Voor de vergoeding van een eventuele heroperatie van een borstreconstructie, de zogenaamde tertiaire mammareconstructie, zijn criteria opgesteld om te kunnen bepalen of er sprake is van een medische noodzaak. Deze criteria zijn opgenomen in de Werkwijzer beoordeling behandelingen van plastisch-chirurgische aard2 (hierna: Werkwijzer). Deze Werkwijzer is opgesteld door een werkgroep van de wetenschappelijke vereniging van adviserend geneeskundigen, de VAV (Vereniging Artsen Volksgezondheid) in afstemming met het Zorginstituut Nederland (ZINL).
De Werkwijzer wordt op dit punt nog aangepast om ook de behandeling met lipofilling3 op te nemen naar aanleiding van het recente standpunt van het ZINL4. Zorgverzekeraars houden in hun beoordeling al wel rekening met dit standpunt.
Waarom is dit zo?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een opsomming geven van de klachten die deze vrouwen kunnen hebben die aanleiding geven tot een hersteloperatie?
De klachten die aanleiding geven voor een hersteloperatie zijn divers. Het kan daarbij gaan om pijnklachten, maar ook vormveranderingen zijn vaak aanleiding voor een hersteloperatie. De plastisch chirurg stelt vast of deze klachten met een hersteloperaties kunnen worden verholpen. De medisch adviseur van de zorgverzekeraar toetst aan de hand van de criteria in de Werkwijzer of de voorgestelde behandeling ook voor vergoeding uit de zorgverzekering in aanmerking komt.
Wat is uw reactie op wat de plastisch chirurg in de uitzending zegt, namelijk dat deze vrouwen ongelijk worden behandeld met andere kankerpatiënten die wel een onbeperkt aantal heroperaties kunnen krijgen?
Hersteloperaties bij vrouwen met borstkanker die cosmetisch van aard zijn (en waarvoor dus een medische noodzaak ontbreekt), zijn uitgesloten van het basispakket. Deze worden niet anders beoordeeld dan andere plastisch chirurgische hersteloperaties.
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke verplichting om vast te stellen of een vergoeding voldoet aan de voorwaarden. Als na een borstreconstructie een hersteloperatie nodig is, moet dus opnieuw beoordeeld worden of deze ook medisch noodzakelijk is. De voorwaarden die daarbij door zorgverzekeraars in acht moeten worden genomen staan gedetailleerd beschreven in de eerder genoemde Werkwijzer van de VAV.
De Werkwijzer van de VAV wordt periodiek in samenspraak met het Zorginstituut en de NVPC herzien. Naar aanleiding van de signalen in het eerder genoemde NOS artikel hebben de NVPC, ZN en de VAV afgesproken nog eens expliciet naar de vergoedingscriteria voor hersteloperaties na borstreconstructies te kijken.
Deelt u de mening dat deze hersteloperaties vergoed moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit aan de verzekeraars, die vergoeding nu heroverwegen, laten weten?
Hersteloperaties dienen vergoed te worden als er sprake is van medische noodzaak om over te gaan tot een operatie. ZN, de VAV en de NVPC zijn, zoals gezegd, met elkaar in gesprek over de criteria in de Werkwijzer. Dit lijkt mij een goede zaak. Ik vertrouw erop dat hieruit duidelijk wordt of de eisen voor vergoeding bij een vervolgoperatie na een borstreconstructie terecht zijn en dat op basis daarvan gepaste vervolgstappen worden genomen.
Het bericht dat de zorgkantoren eerder bezwaar maakten bij het ministerie van VWS over de stapeling van kortingen waar ouderenzorgorganisaties mee te maken krijgen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat de zorgkantoren eerder bezwaar maakten bij u over de stapeling van kortingen waar ouderenzorgorganisaties mee te maken krijgen?1
Nee, de zorgkantoren hebben geen formeel bezwaar aangetekend, maar hebben wel hun zorg erover uitgesproken.
Wanneer was dit?
De zorgkantoren hebben hun zorgen schriftelijk kenbaar gemaakt in een ambtelijke brief van 21 maart 2023.
Hoe ziet dit bezwaar eruit?
De zorgkantoren gaven aan dat zij de korting juridisch kwetsbaar vonden in het licht van de onderbouwing van de af te spreken tarieven met zorgaanbieders. In overleg met de zorgkantoren is daarom in de voorhangbrief duidelijk aangegeven dat de besparingen vanuit de maatregel meerjarig contracteren taakstellend zijn in het licht van de overheidsfinanciën en dus ook via een algemene doelmatigheidsverbetering kunnen worden ingevuld.
Is dit bezwaar met de Kamer gedeeld? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik hiervoor heb aangegeven was er geen sprake van «bezwaren» maar van «zorgen» vanuit de zorgkantoren. Ik heb dus ook geen «bezwaren» gedeeld met de Kamer.
Kunt u een overzicht geven van de stapeling van kortingen waar de ouderenzorgorganisaties de afgelopen vijf jaar mee te maken kregen? Kunt u dit weergeven in een overzicht?
In de afgelopen vijf jaar (periode 2018 tot en met 2022) is er geen sprake geweest van kortingen op de ouderenzorg, maar zijn extra middelen beschikbaar gesteld. Via tabel 1 geef ik een overzicht van de financiële ontwikkelingen op het terrein van de uitgaven aan Wlz-ouderenzorg in de periode 2016–2022.
De uitgaven aan Wlz-verpleegzorg zijn in deze periode toegenomen van € 10,0 miljard tot € 15,9 miljard. Deze toename van € 5,9 miljard bestaat voor € 2,1 miljard uit extra middelen voor het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg, € 1,6 miljard om het toenemende aantal cliënten op te vangen en € 2,2 miljard voor de indexering van de tarieven in verband met loon- en prijsontwikkelingen.
In lijn met de ontwikkelingen uit tabel 1 zijn de NZa-tarieven voor verpleeghuiszorg tussen 2016 en 2023 met circa 50% verhoogd. De maximumtarieven voor de meest voorkomende prestatie in de verpleeghuiszorg (verblijf op basis van een zzp Verpleging & Verzorging 5, inclusief behandeling) zijn verhoogd van afgerond € 80.000 in 20162 naar afgerond € 123.000 in 20233. Voor een gemiddelde groep van acht cliënten die verblijven op basis van zzp V&V5 inclusief behandeling gaat het dus om een toename van afgerond € 640.000 in 2016 tot bijna € 1 miljoen in 2023.
In mijn brief4 naar aanleiding van de motie Den Haan heb ik de plussen en minnen voor de ouderenzorg vanaf 2023 opgenomen en toegelicht. Deze zijn opgenomen in tabel 2. De kern is dat ook na de maatregelen uit het coalitieakkoord en overige financiële bijstellingen op het terrein van de Wlz zowel op macro- als op microniveau sprake is van «minder meer» uitgaven. Het totaal aan beschikbare middelen voor de ouderenzorg in Wlz stijgt in de periode 2022–2027 met 2,4 miljard (nog ongerekend de indexatie voor loon- en prijsontwikkelingen).
Op basis waarvan bedacht u dat deze kortingen verantwoord zijn? Is er nog sprake van verantwoorde ouderenzorg? Zo ja, waar baseert u dat op?
Zoals hiervoor aangegeven zijn er in de afgelopen vijf jaar geen kortingen doorgevoerd. De integrale tarieven voor verpleeghuiszorg zijn in plaats daarvan tussen 2016 en 2022 met € 2,1 miljard verhoogd.
Aan de verlagingen op het kader zoals hiervoor aangegeven liggen maatregelen ten grondslag die de kosten voor de zorgaanbieders verminderen. Zo krijgen zorgaanbieders na de doorontwikkeling van het kwaliteitskader bijvoorbeeld ruimte om de zorg anders vorm te geven, met meer inzet van digitale middelen of samenwerking met informele zorgverleners.
Overigens ziet de IGJ toe op de kwaliteit van de ouderenzorg. De NZa houdt toezicht op de invulling van zorgplicht door de zorgkantoren en de adequate hoogte van het Wlz-budget. Hiermee zijn de randvoorwaarden geborgd voor een verantwoorde ouderenzorg
Wat is het totaalbedrag van de kortingen en bezuinigingen waar de ouderenzorgorganisaties de afgelopen vijf jaar mee te maken kregen?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 6 zijn er de afgelopen vijf jaar per saldo geen bezuinigingen geweest op de Wlz-ouderenzorg. De uitgaven zijn toegenomen van € 10,0 miljard in 2016 (prijspeil 2016) tot € 15,9 miljard in 2022 (prijspeil 2022). Deze uitgaven groeien, rekening houdend met de maatregelen uit tabel 2, de komende jaren verder tot 18,3 miljard in 2027 (prijspeil 2022).
Is er nog sprake van toegankelijkheid van onze ouderenzorg? Zo ja, waar baseert u dat op?
De toegankelijkheid van ouderenzorg staat onder druk. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door demografische ontwikkelingen en een krappere arbeidsmarkt. Dit was voor mij ook de reden om het WOZO-programma samen met partijen uit het veld te starten om de transitie samen vorm te geven.
Overigens is de wachtlijst voor de toegang tot het verpleeghuis al vanaf 2022 stabiel en kunnen cliënten die urgent zijn of «actief moeten worden geplaatst» veelal binnen de treeknormen terecht in een verpleeghuis.
Hoe rijmt u de grote personeelstekorten in de ouderenzorg met het moeten ontslaan van zorgmedewerkers door de stapeling van kortingen op ouderenzorgorganisaties?
Deze ontwikkelingen kan ik niet met elkaar rijmen, al zal het op instellingsniveau altijd voor kunnen komen dat door aanpassingen in de bedrijfsvoering mensen hun baan verliezen. Echter zal in Nederland, maar ook regionaal, in de komende jaren de vraag naar zorgpersoneel blijven toenemen vanwege het toenemende aantal cliënten. Via het budgettaire kader van de Wlz stel ik daarom extra middelen beschikbaar zodat ouderenzorgorganisaties ook daadwerkelijk de middelen hebben om meer medewerkers in dienst te nemen.
Hoeveel ouderenzorgorganisaties geven aan door deze kortingen in financiële problemen te komen?
Er zijn vanuit verschillende regio’s in totaal acht brieven geschreven hierover en ca. 250 zorgaanbieders hebben een zaak tegen de zorgkantoren aangespannen.
Op basis waarvan legde u deze kortingen op? U beweerde toch dat er niet wordt bezuinigd op de ouderenzorg?
Zie het antwoord op vraag 6.
U beweerde toch dat de doorrekening van het Centraal Planbureau dat u stiekem 1,6 miljard euro bezuinigde op de verpleeghuizen in plaats van dat u de beloofde investering in extra personeel deed, niet klopt?2
Dat is correct. In mijn brief van 16 maart jl.6 heb ik toegelicht dat de taakstelling voor de doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg oploopt van € 100 miljoen in 2024 tot € 350 miljoen structureel vanaf 2026.
Waar staan deze kortingen in het regeerakkoord?
U treft de maatregelen op bladzijde 5 van de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord 2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst».
Hoe heeft u zich vergewist van steun in de Tweede Kamer voor deze kortingen? Welke partijen steunen deze kortingen?
Ik heb de maatregelen voorgehangen bij de (Eerste en) Tweede Kamer op 17 april 20237 Vervolgens is op 30 mei jl. een tweeminutendebat gevoerd en is op 31 mei gestemd over de ingediende moties. Een van de moties was om de maatregel uit te stellen of terug te draaien. Deze is door de Tweede Kamer verworpen.
Bent u bereid deze kortingen terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Recent heeft de Tweede Kamer in de procedurevergadering aangegeven de afschriften van de (meerjarige) Kaderbrieven Wlz controversieel te beschouwen. Op basis van de Wmg ben ik verplicht om na Prinsjesdag een budgettair kader Wlz voor 2024 definitief vast te stellen. De demissionaire status van het kabinet en de controversieel verklaring leiden ertoe dat ik het budgettair kader Wlz enkel voor 2024 vaststel. Het vaststellen van het budgettair kader voor 2025 en verder is aan een volgend kabinet. Ik acht het aangewezen om discussies met gevolgen voor de begroting, nu Prinsjesdag aanstaande is, ook in dat kader en bij de behandeling van de begroting van VWS met uw Kamer te voeren.
De dalende vaccinatiegraad |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Zorgen om dalende vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma» en «De vaccinatiegraad van Nederland loopt achter op de rest van de wereld»?1
Ja.
Deelt u de ernstige zorgen die inzake de dalende vaccinatiegraad, zoals de vaccinatiegraad bij baby’s voor mazelen die voor het eerst in jaren onder de 90% is?
Ja. De ontwikkeling van een dalende vaccinatiegraad is zorgelijk. Een daling van de vaccinatiegraad maakt dat de kans op uitbraken van infectieziekten toeneemt. Wereldwijd is er bijvoorbeeld een toename van mazelenuitbraken te zien, ook in Europa. Tegelijkertijd betekent een lagere vaccinatiegraad van een bepaald geboortecohort niet dat de vaccinatiegraad van de gehele bevolking meteen daalt. De kans op een landelijke uitbraak doet zich vooral voor als de vaccinatiegraad flink daalt gedurende een aantal jaar in een groot deel van de bevolking. Zover is het nog niet.
Wat is uw reactie op het feit dat de vaccinatiegraad van Nederland achter blijft op de rest van de wereld? Terwijl juist in landen waar de vaccinatiegraad eerder achterbleef deze nu weer toeneemt?
Zoals gedeeld in mijn Voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» van 29 juni jl.2, bevestigen de meest recente cijfers over de vaccinatiegraad van het RIVM dat de vaccinatiegraad voor alle vaccinaties verder is gedaald. Dat is zorgelijk. Door de diversiteit aan methodologieën van het meten van de vaccinatiegraad wereldwijd is een vergelijking maken gecompliceerd, maar er kan wel gesteld worden dat de vaccinatiegraad in Nederland nog altijd hoog ligt.
Bent u betrokken bij de gesprekken van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) om te kijken hoe de vaccinatiegraad kan worden verbeterd? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties», zet ik in op het versterken van het vertrouwen in vaccinaties en het verhogen van de vaccinatiegraad. Dit wordt onderbouwd met onderzoek naar: (1) vaccinatiegraad naar subgroepen en regio’s/(deel-)gemeenten, en (2) drijfveren achter al dan niet vaccineren. Hiervoor heb ik het RIVM gevraagd nader onderzoek te doen. Met de uitkomsten van deze onderzoeken kan aanvullende inzet gericht op het verbeteren van de vaccinatiegraad volgen. In mijn volgende voortgangsbrief zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om, zoals beschreven door het RIVM, belemmeringen voor ouders en tieners weg te nemen door meer mogelijkheden te creëren waar en wanneer ze vaccinaties kunnen halen? Bijvoorbeeld door mobiele prikpunten met vrije inloop op plekken waar de vaccinatiegraad laag is, gecombineerd met goede informatievoorziening?
Zoals gedeeld in de voortgangsbrief van 29 juni jl., zet ik samen met het RIVM en de jeugdgezondheidszorg (JGZ) in op zogenaamde veegacties. Hierin krijgen jongeren, die zich nog niet hebben laten vaccineren, alsnog de mogelijkheid om gemiste vaccinaties in te halen.
Daarnaast wordt de recente inzet tijdens de «Mis «m niet» week in het kader van HPV-campagne voor jongvolwassenen geanalyseerd om te bekijken of de daar ingezette acties ook van toegevoegde waarde kunnen zijn voor het RVP. Ik informeer uw Kamer hierover nader in mijn volgende voortgangsbrief.
Bent u bereid om, zoals beschreven door het RIVM, ouders meer gelegenheid te geven om in gesprek te gaan met professionals, bijvoorbeeld door het breder inzetten van de twijfel telefoon? Of door informatie te delen op plekken waar (aankomende) ouders komen, inclusief commerciële locaties zoals winkels waar babyspullen verkocht worden?
Voor intensiveren van gesprekken met twijfelaars sta ik zeker open, dit is eerder ook in beleidsaanpakken verwerkt. Enkele jaren geleden zijn er structurele middelen aan het gemeentefonds toegevoegd om de JGZ meer tijd te bieden om het gesprek aan te gaan met ouders met vragen over vaccinatie. Het is belangrijk om duidelijk te krijgen of nogmaals hierop inzetten zal leiden tot een verhoging van de vaccinatiegraad. Ik hecht eraan om de beschikbare middelen voor de meest effectieve maatregelen in te zetten. Of commerciële locaties daarbij wél in beeld komen, betwijfel ik.
Het onderzoek van het RIVM zal leiden tot meer inzicht in welke inspanningen op effectieve wijze kunnen worden ingezet of ontwikkeld om de vaccinatiegraad te verhogen en onvoldoende bereikte groepen beter te bedienen. Op basis van dit onderzoek zal ik bekijken wat gewenste aanvullende inspanningen kunnen zijn.
Bent u bereid om de grootschalige campagne voor de HPV-vaccinatie versneld te evalueren en de successen te gebruiken voor een campagne om de vaccinatiegraad in het algemeen te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hier zo snel mogelijk over informeren?
Het RIVM voert in samenwerking met de GGD’en de campagne voor de HPV-vaccinatie uit. Deze campagne wordt doorlopend geëvalueerd, en geleerde lessen worden geïmplementeerd in het vervolg van de campagne. Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 6, wordt er ook geanalyseerd welke acties ook van toegevoegde waarde kunnen zijn voor het RVP.
Bent u bereid om, gezien de alarmerende situatie, extra inzet te doen en/of daarvoor middelen vrij te maken om de vaccinatiegraad te verhogen?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» van 29 juni jl., zet ik op verschillende manieren in op het bereiken van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. Met de huidige middelen is extra inzet mogelijk tot en met 2026. Boven op deze al ingezette acties en maatregelen zijn er op dit moment geen extra middelen beschikbaar voor extra inzet om de vaccinatiegraad te verhogen.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk en en in zijn geheel beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Abortusklinieken zien vaker jonge vrouwen die anticonceptie wantrouwen' |
|
Harry Bevers (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Abortusklinieken zien vaker jonge vrouwen die anticonceptie wantrouwen»?1
Ja.
Bent u bekend met de trend van «hormonenfobie» onder vrouwen en hoe beïnvloedt deze trend de keuze voor anticonceptiemethoden?
Het is mij niet ontgaan dat er veel gesproken en geschreven wordt over de (vermeende) bijwerkingen van hormonale anticonceptie2. In hoeverre hier sprake is van een nieuwe trend is onderwerp voor discussie: al vanaf de opmars van de anticonceptiepil in de jaren zestig en zeventig klonken geluiden over «pilmoeheid» onder vrouwen.
Uit navraag onder abortusartsen en huisartsen blijkt dat zij in toenemende mate vrouwen in de spreekkamer zien, die (kritische) vragen stellen over hormonale anticonceptie. Of en in hoeverre de trend van «hormonenfobie» de keuze voor een anticonceptiemethode beïnvloedt, is niet bekend.
Ervaren huisartsen ook een toename van het aantal vragen over natuurlijke anticonceptiemethoden? Hebben zij via bijvoorbeeld richtlijnen voldoende handvatten om goede voorlichting te geven en te wijzen op risico’s die bij natuurlijke anticonceptie spelen?
Er lijkt al geruime tijd een trend gaande dat er meer aandacht is voor «natuurlijke methoden» en dat vrouwen liever geen hormonen gebruiken. Maar hoe groot de vraag is en of er een toename is houdt het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) niet bij. Er is geen onderzoek bekend waarmee deze signalen gekwantificeerd kunnen worden.
Ik kies liever niet voor de terminologie «natuurlijke anticonceptie», omdat onduidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. De berichtgeving gaat veelal over de kalendermethode, waarbij met behulp van onder andere temperatuurmeting de vruchtbare dagen worden berekend. De kalendermethode wordt door artsen gezien als een minder geschikte methode als je echt niet zwanger wilt worden, omdat niet alle vrouwen een regelmatige cyclus hebben en omdat het risico op fouten in de toepassing hoger is dan bij andere methoden. Uiteraard geldt in de spreekkamer wel dat vrouwen vragen kunnen stellen over alle methoden; artsen zullen uitleg geven over verschillende methoden, ook als dat minder betrouwbare methoden zijn. Huisartsen geven altijd uitleg over goed gebruik van een anticonceptiemiddel. Voor een deel van de vrouwen vormt de betrouwbaarheid (tegen zwanger worden) van een anticonceptiemethode niet het enige criterium bij de keuze voor een middel.
Huisartsen beschikken over een goede richtlijn om hun voorlichting over anticonceptie op te baseren. In de NHG-Standaard Anticonceptie wordt aandacht besteedt aan overige methodes van anticonceptie, zoals barrière methodes, lactatie amenorroe methode (LAM) en methodes, die rekening houden met vruchtbare dagen. In de standaard worden de kenmerken en de betrouwbaarheid van deze methodes besproken, ook in vergelijking met hormonale methodes, koperspiraal of sterilisatie. Ook is er informatie op www.thuisarts.nl over dit onderwerp3.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat er een toename wordt gezien van jonge vrouwen die ongewenst zwanger worden door het gebruik van natuurlijke anticonceptiemethoden zonder aanvullende vormen van anticonceptie? Zo nee, waarom niet?
Als er daadwerkelijk meer (jonge) vrouwen ongewenst zwanger worden, doordat zij ten onrechte hebben vertrouwd op een minder of weinig betrouwbaar middel (zoals de kalendermethode), dan vind ik dat verontrustend. Echter, het is lastig om het aantal ongewenste zwangerschappen te onderzoeken en er zijn geen betrouwbare gegevens over trends in het aantal ongewenste zwangerschappen onder jonge vrouwen. Uit de IGJ Jaarrapportage 2021 blijkt niet dat er een toename is van het aantal zwangerschapsafbrekingen onder jonge vrouwen.4 Op basis van deze cijfers kan niet worden vastgesteld waardoor een eventuele toename (of afname) van het aantal zwangerschapsafbrekingen wordt veroorzaakt.
Bent u bereid de rol van natuurlijke anticonceptie mee te nemen bij het verbeteren van het inzicht in de reden voor abortussen, waar momenteel aan gewerkt wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan dergelijk onderzoek beschikbaar zijn?
Ja, dit onderwerp is onderdeel van het onderzoek waaraan u refereert.
Amsterdam UMC, UMCG Groningen, Rutgers en Fiom doen in het kader van het onderzoeksprogramma «onbedoelde zwangerschap en (jong) kwetsbaar ouderschap» van ZonMw onderzoek naar de factoren die leiden tot de keuze van de vrouw om een onbedoelde zwangerschap al dan niet af te breken. In dit onderzoek is aandacht voor anticonceptiegebruik van de onbedoeld zwangere vrouw. Er wordt uitgebreid navraag gedaan bij respondenten naar het type anticonceptie dat men al dan niet gebruikt(e) en de motieven (of juist het gebrek aan motieven) hierbij. De eerste resultaten van dit onderzoek worden in 2024 verwacht.
Op welke manier wordt er bij het promoten van natuurlijke anticonceptiemethoden via sociale media ook gecommuniceerd over risico’s die hierbij spelen? Voorziet de Digital Services Act ook in een plicht om dit te vermelden bij content over (seksuele) gezondheid?
Deze vraag is niet in het algemeen te beantwoorden. Voor de overheid geldt dat zij niet direct met de burger over anticonceptiemethoden communiceert, ook niet via sociale media. Het Ministerie van VWS zorgt voor algemene informatie over het beleid rond seksuele gezondheid, het tegengaan van soa’s en de aanpak ten aanzien van onbedoelde zwangerschappen. Organisaties zoals Soa Aids Nederland en Rutgers geven daarnaast in opdracht van de overheid algemene informatie over anticonceptie, bijvoorbeeld op www.sense.info, waar ook een chatlijn beschikbaar is voor gerichtere vragen. Deze organisaties besteden in hun informatievoorziening aandacht aan de mate van betrouwbaarheid van alle methoden, ook wat betreft natuurlijke methoden5.
De Digital Services Act (DSA) stelt regels voor de wijze, waarop online platformen moeten omgaan met illegale en schadelijke content. Informatie over hormoonvrije anticonceptiemethodes, zoals de kalendermethode, is in principe niet illegaal en dus beschermd onder de vrijheid van meningsuiting. Er geldt onder de DSA daarom geen verplichting voor online platformen (zoals TikTok en Instagram) om waarschuwingen bij dit soort posts te plaatsen. Als de informatie echter afkomstig is van adverteerders, dan stelt de DSA enkele regels, die mogelijk relevant zijn. Zoals dat het duidelijk moet zijn, dat het reclame is en wie voor de reclame heeft betaald. Als de informatie eigenlijk reclame is, dan is de Nederlandse Reclame Code mogelijk ook relevant. Zo zijn er in de Nederlandse Reclame Code regels vastgesteld, waaraan reclame zou moeten voldoen. Hierin wordt onder meer bepaald dat reclame niet misleidend en niet in strijd met de waarheid mag zijn. Iedereen kan een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code, waar de onafhankelijke Reclame Code Commissie dan een uitspraak over zal doen.
Op welke manier wordt er gewerkt aan het vergroten van het bewustzijn onder jongeren over het belang van het kiezen van een passende en bewezen veilige anticonceptiemethode die past bij hun persoonlijke situatie en wensen? Welke beroepsgroepen worden daarbij betrokken en wat hebben zij nodig om dit effectief en doeltreffend te doen?
Ik zet op diverse manieren in op het bereiken van jongeren over dit belangrijke onderwerp.
In de aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap6 heeft preventie een prominente rol. Binnen deze aanpak zet ik samen met de Staatssecretaris van VWS gericht in op het voorkomen van onbedoelde zwangerschap onder jongeren. Relationele en seksuele vorming is een krachtig middel om dit doel te bereiken en de school is hiervoor een heel goede leer- en oefenplek. Het stimuleringsprogramma Gezonde Relaties en Seksualiteit is erop gericht om scholen die aandacht willen besteden aan het thema relaties en seksualiteit hierbij te ondersteunen.
Verschillende GGD’en geven bovendien, soms los van de Stimuleringsprogramma, voorlichting op scholen over seksuele gezondheid, waaronder anticonceptie.
Online kunnen jongeren betrouwbare informatie vinden op websites als www.sense.info (speciaal voor jongeren), www.seksualiteit.nl (voor volwassenen) en www.zanzu.nl (voor mensen die beperkt of slecht Nederlands spreken). Op www.sense.info is ook een anonieme chatlijn en bellijn te vinden. Tevens zijn er online anticonceptie keuzetools ontwikkeld (www.anticonceptievoorjou.nl) waarbij bezoekers zelf aan de hand van vragen kunnen ontdekken welke middelen het beste aansluiten bij hun persoonlijke situatie en voorkeuren.
Ook kunnen jongeren ook met vragen en voorlichting over bij hen passende anticonceptie bij de huisarts terecht. De huisarts maakt hierbij gebruik van de anticonceptieleidraad. Voor jongeren onder de 21 jaar worden de kosten van anticonceptie volledig vanuit het basispakket van de zorgverzekering vergoed. Na de zomer komt ook een e-learning voor huisartsen over het onderwerp onbedoelde zwangerschap beschikbaar. In deze e-learning wordt expliciet aandacht besteed aan de kalender- en temperatuurmethode en de mate van betrouwbaarheid daarvan.
Als er, naast deze algemene voorlichting op school of online, vragen zijn waarvoor jongeren liever één op één met een zorgverlener in contact komen – maar voor wie de huisarts als een te grote drempel wordt ervaren – kunnen jongeren tot en met 24 jaar terecht bij de centra seksuele gezondheid van de GGD, voor een seksualiteitshulpverleningsconsult. Hier kunnen jongeren gratis en anoniem hun vragen rondom seksualiteit en seksuele gezondheid stellen.
Ook door de inzet van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt de bewustwording over veilige en passende anticonceptie vergroot. De JGZ-professional vraagt en informeert jongeren en ouders/scholen proactief over gezonde seksuele ontwikkeling en adviseert over vormen van anticonceptie. Dit doen zij zowel rond de leeftijd dat de meeste jongeren seksueel actief worden, als in de gesprekken die daarvoor plaatsvinden7.
Uiteraard zullen veel jongeren het gesprek over anticonceptie met hun ouders aangaan. De Staatssecretaris werkt momenteel aan het beter bereiken van ouders over hun cruciale rol in de seksuele opvoeding en hen hiertoe tools te geven.
Volgend jaar start er tot slot in opdracht van het Ministerie van VWS een online campagne, speciaal voor jongeren, over anticonceptie en het belang om een middel te kiezen dat bij je past.
De beroepsgroepen, die bij de preventie en zorg voor jongeren worden betrokken, zijn: huisartsen, JGZ medewerkers zoals jeugdartsen, GGD’en, onderwijsprofessionals en kennisinstituten (Rutgers, Fiom, SOA AIDS NL, Stichting School en Veiligheid). Voor huisartsen zijn er ter raadpleging NHG-standaarden beschikbaar over Anticonceptie en het Soa-consult.
Het Ministerie van VWS zet zich via de beleidsvisie Seksuele gezondheid8 op verschillende manieren in voor het beschermen en bevorderen van de seksuele gezondheid. Inzet uit deze beleidsvisie behelst naast bovenstaande activiteiten het enthousiasmeren van gemeenten om hun collectieve preventietaak op het gebied van seksuele gezondheid (meer) op te pakken en het bereiken van mensen met een seksuele gezondheidsachterstand.
In hoeverre zijn natuurlijke anticonceptie en de (mogelijke) gevolgen hiervan onderdeel van het stimuleringsprogramma «Gezonde relaties en seksualiteit in het onderwijs» en intensivering van de anticonceptiecounseling in de abortusklinieken?
Via het Stimuleringsprogramma Relaties en Seksualiteit wordt ingezet op collectieve preventie van onbedoelde zwangerschappen middels brede relationele en seksuele vorming op school. Hierbij komen alle thema’s op het gebied van relaties en seksualiteit aan bod. Anticonceptie is hier vanzelfsprekend onderdeel van. Er is een scala aan lespakketten beschikbaar waar scholen uit kunnen kiezen. De lespakketten zijn ontwikkeld voor verschillende leeftijden en schoolniveaus door diverse kennisorganisaties en worden als dit nodig blijkt herzien.
Tijdens de anticonceptiecounseling in klinieken wordt door de abortusarts en/of verpleegkundige samen met de vrouw bekeken welke anticonceptiemethode het beste past bij de situatie en wensen van de vrouw of het stel. Hierbij wordt de tijd genomen om de werking van de verschillende methodes te bespreken, evenals de voor- en nadelen. Ook bij de betrouwbaarheid en risico’s wordt stilgestaan. Er zal dus ook worden uitgelegd dat sommige methoden minder geschikt zijn om SOA’s en zwangerschap te voorkomen dan andere. Sommige hormoonvrije anticonceptiemethoden, zoals de kalendermethode, zijn voor veel vrouwen niet de meest betrouwbare optie. Hierover wordt dan ook voorlichting gegeven. Uiteindelijk blijft de keuze om al dan geen anticonceptie te gebruiken, en ook de keuze voor een methode, die van de vrouw.
Het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen dat mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijtraakt. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel ongeveer 5.000 mensen op de wachtlijst staan, terwijl dit er normaal gesproken rond de 2.000 zijn?
Volgens het Zuyderland ziekenhuis staan er op dit moment circa 5000 patiënten op de wachtlijst voor een operatie. Vóór de coronapandemie lagen de aantallen rond de 2.000–2.500. Het Zuyderland ziekenhuis heeft momenteel – vanwege personeelsgebrek – nog 2 van de 19 operatiekamers gesloten. Zij verwachten deze in de loop van 2024 weer te kunnen openen, waarmee men naar verwachting weer op het niveau van vóór de coronapandemie komt.
Kunt u aangeven wat het aantal meldingen van spoedeisende hulp op de beide locaties (Heerlen en Sittard-Geleen) van de afgelopen vijf jaar was?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan dat ze in de afgelopen vijf jaar, gemiddeld per jaar: +/- 52.000 patiënten met een acute zorgvraag zien. Gemiddeld +/- 32.000 patiënten per jaar werden voorzien in hun acute zorgvraag op locatie Heerlen. Gemiddeld +/- 20.000 patiënten per jaar op de locatie Sittard-Geleen.
Klopt het dat bij de fusie van het Atrium Medisch Centrum en het Orbis Medisch Centrum het eerstgenoemde ziekenhuis in Heerlen zowel financieel als met personeel het meest heeft bijgedragen, terwijl het laatstgenoemde ziekenhuis in Sittard-Geleen juist op de rand van de afgrond bungelde?
Volgens het Zuyderland ziekenhuis is dit een misvatting. Zij geven aan dat beide ziekenhuizen vóór de fusie redelijk gelijkwaardig in omvang en financiële positie waren. Het ziekenhuis in Sittard-Geleen bungelde volgens het Zuyderland ziekenhuis niet op de rand van de afgrond.
Hoe kan het dat na alles wat men vanuit Heerlen heeft bijgedragen om Sittard-Geleen een gezond ziekenhuis te maken, nu de rekening gepresenteerd krijgt door het sluiten van spoedeisende hulp en het verdwijnen van het beddenhuis (verpleegafdeling)? Wat vindt u van deze (mogelijke) ontwikkeling?
Er is nog geen besluit is genomen over de toekomstige inrichting van de zorg in deze regio. Bij keuzes rondom de inrichting van een zorgorganisatie spelen aspecten als betaalbaarheid en organiseerbaarheid een belangrijke rol. Het sturen op een efficiënt ingerichte ziekenhuisorganisatie is daar ook een onderdeel van. Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg van groot belang. Deze dienen altijd voldoende geborgd te worden. In het algemeen geldt dat bij keuzes rondom de inrichting van de zorg er altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Het is in dit geval de verantwoordelijkheid van het bestuur van een ziekenhuis om een balans te vinden tussen deze drie aspecten.
Kunt u een inschatting geven van het effect op de Regionale Ambulancevoorziening in Zuid-Limburg, mocht de spoedeisende hulp in Heerlen verdwijnen? Moeten er dan bijvoorbeeld meer ambulances in het gebied ingezet worden? Zo nee, kunt u dat onderbouwen? Zo ja, wordt het probleem van personeelsschaarste dan niet simpelweg verplaatst?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan nog geen antwoord te kunnen geven op deze vraag. De mogelijke scenario’s worden de komende periode verder uitgewerkt, daarbij zal ook dit onderwerp worden meegenomen.
Kunt u in uw gesprekken met het bestuur van het Zuyderlandziekenhuis expliciet benadrukken dat vóórdat er een besluit wordt genomen over het mogelijk aanpassen van de spoedeisende zorg in Heerlen, de betrokken gemeenten geconsulteerd moeten worden?
Zorgaanbieders dienen de besluitvormingsprocedure te volgen die beschreven staat in het Uitvoeringsbesluit van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling Wkkgz als zij overwegen het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Zoals duidelijk staat beschreven in de Wkkgz is het van belang dat betrokkenen, zoals inwoners en gemeenten, actief en voorafgaand aan de besluitvorming betrokken dienen te worden. De zorgaanbieder moet met hen in gesprek. Betrokkenen moeten de gelegenheid krijgen hun zorgen tijdig te uiten en ter overweging mee te geven aan de betreffende zorgaanbieder. Hier voorziet de wet ook in. Zoals vermeld in de Uitvoeringsregeling Wkkgz dienen betrokkenen en/of inwoners door de zorgaanbieder in een bijeenkomst geïnformeerd te worden over de voorgenomen plannen om het aanbod van acute zorg te wijzigen. Betrokkenen en/of inwoners moeten in de gelegenheid worden gesteld om hun visies, wensen en zorgen over een voorgenomen wijziging van het aanbod van acute zorg te uiten. Het is van wezenlijk belang dat een dusdanige bijeenkomst wordt georganiseerd op een zodanig tijdstip dat de inbreng van betrokkenen en/of inwoners van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is ook verplicht om aan betrokkenen en/of inwoners een gemotiveerde terugkoppeling te delen waarin staat beschreven wat er met de naar voren gebrachte visies, wensen en zorgen zal worden gedaan.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij verzekerd dat bovenstaande procedure zal worden gevolgd.
Kunt u aangeven hoe het bestuur van het Zuyderlandziekenhuis van plan is de gemeenten in Parkstad te consulteren over mogelijke plannen?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan de gemeenten in het adherentiegebied zo goed mogelijk te betrekken. Na de zomer wordt hiervoor een proces ingericht. Voor eind augustus staat een afspraak met een deel van de gemeenteraad van Heerlen gepland.
De verlenging van de voorwaardelijke vergoeding van de paramedische herstelzorg na COVID-19 |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u er bewust van dat de voorwaardelijke vergoeding voor paramedische herstelzorg officieel afloopt op 1 augustus 2023?
Ja, daarom heb ik de regeling verlengd op 14 juli jl., wat 24 juli jl. is gepubliceerd.1
Hoe komt het dat ondanks de toezegging in de Kamerbrief van 1 juni 2023 om deze vergoeding te verlengen tot 1 januari 2025 er op 20 juli 2023 er nog steeds geen definitief besluit genomen is?1
Omdat ik niet een besluit wilde nemen voordat uw Kamer zich kon uitspreken over de Pakketbrief. De Pakketbrief was geagendeerd tijdens het commissiedebat over het Zorgverzekeringsstelsel met daarin het voornemen de regeling te verlengen. Direct daarna heb ik de regeling verlengd, dit kent enige doorlooptijd.
Staat u nog steeds achter het voornemen om deze vergoeding te verlengen tot 1 januari 2025? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, inmiddels is de regeling verlengd.3
Bent u er bewust van dat zulke late besluitvorming veel stress veroorzaakt bij post-covid patiënten?
Ik begrijp dat late besluitvorming veel stress kan veroorzaken bij post-covid patiënten. Daarom is ervoor gekozen om al voor de publicatie van de verlening via het Zorginstituut Nederland te communiceren over de voorgenomen verlening.
Kunt u zo spoedig mogelijk, en uiterlijk voor 1 augustus 2023, bekend maken wat u definitieve besluit is over het verlengen van de voorwaardelijke vergoeding van de paramedische herstelzorg na COVID-19? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
In verband met het reces was het niet mogelijk om eerder te reageren.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor 1 augustus 2023?
Zie antwoord vraag 5.
Het delen en opslaan van medisch dossiers |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Zonder hun medeweten worden de medische dossiers van miljoenen Nederlanders gekopieerd en «ergens» opgeslagen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat het systeem dat huisartsen gebruiken voor het delen van data voor ketenzorg geen onderscheid maakt tussen data die daadwerkelijk nodig is voor de ketenzorg en data die niet gedeeld hoeft te worden voor de ketenzorg?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat vergt onder meer een gedegen onderzoek naar de feiten en omstandigheden en hoe die zich verhouden tot het relevante wettelijke kader. Dat is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Overigens wil ik wel benadrukken dat dataopslag in het digitaliserende zorgveld onvermijdelijk en gebruikelijk is. Daarnaast is dat vaak ook noodzakelijk om het dagelijks werk en de patiëntenzorg goed en effectief uit te kunnen voeren. Immers, door in onderhavige casus de medische dossiers te kopiëren en daarna te verwerken ten behoeve van zorgverzekeraars en regionale samenwerking hoeven huisartsen geen dubbele administratie te voeren. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) biedt daar ook ruimte voor, mits de desbetreffende verwerkingen in overeenstemming zijn met de overige eisen uit de AVG. De huisarts bepaalt welke gegevens beschikbaar gesteld worden voor uitwisseling. De gegevens die beschikbaar zijn hebben als doel om de patiënt de best passende zorg te bieden. De huisarts is zelf verantwoordelijk voor het rechtmatig verwerken van medische gegevens én moet dat aan betrokkenen en desgevraagd de toezichthouder aantoonbaar kunnen maken.
Vindt u het onwenselijk dat artsen afhankelijk zijn van één markt dominerend commercieel softwarebedrijf en daardoor moeilijk eisen kunnen stellen aan de leveranciers?
In mijn Kamerbrief van 4 april 20232 over het Actieplan zorg-ICT-markt heb ik aangegeven dat veel zorgaanbieders leveranciersafhankelijkheid beschouwen als een probleem, maar dat het ontbreekt aan een gezamenlijke strategie om deze afhankelijkheid te doorbreken. Er zijn wel enkele voorbeelden van vraagbundeling en collectieve ICT-inkoop, maar er is nog steeds een groot gebrek aan zakelijke en gecoördineerde vraagarticulatie richting softwareleveranciers, zowel binnen instellingen als sectoren. Daarom ondersteun ik, als onderdeel van het Actieplan zorg-ICT-markt, zorgaanbieders bij de inrichting van (cross)sectoraal leveranciersmanagement. Het doel is om de positie van zorgaanbieders te versterken, zodat zij met kracht eisen aan softwareleveranciers kunnen stellen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft ook aandacht voor zorg-ICT-markten. Buiten haar reguliere toezichthoudende rol, schreef zij bijvoorbeeld een leidraad «Goed werkende markten voor zorg-ICT».
Hoe moeten huisartsen omgaan met hun verantwoordelijkheid voor het bewaken van het medisch dossier in deze markt?
Op grond van de AVG zijn verwerkingsverantwoordelijken (hier: de huisartsen) er zelf verantwoordelijk voor dat zij in overeenstemming met de AVG handelen. Daarnaast zijn huisartsen ook verantwoordelijk voor het melden van een datalek aan de AP én aan de slachtoffers. Het is goed om te beseffen dat softwareleveranciers een gewild doelwit zijn van cyberaanvallen. Zij leveren immers softwarediensten, digitale werkplekken of opslagruimte aan onder andere huisartsen en dat leidt tot een clustering van persoonsgegevens op de servers van deze softwareleveranciers. Op basis van hun rol van verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is het aan de betrokken zorgaanbieders om te boordelen en vast te stellen of de gekozen oplossing – in dit geval Topicus/Calculus – voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging, dat Topicus/Calculus beschikt over de benodigde certificeringen voor de NEN 7510 en ISO 27001 en voldoet aan de normen van de NEN 7512 en NEN 7513. In dit kader sluit de verwerkingsverantwoordelijke een verwerkersovereenkomst met een softwareleverancier, waarin gezamenlijk afspraken worden gemaakt over de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens (artikel 28 AVG).
Hoe verhoudt deze casus zich tot de ambitie voor een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling in de zorg?
Zoals afgesproken in het Integraal zorgakkoord (IZA) en vastgelegd in de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) zet ik in op de standaardisatie van taal en techniek en de implementatie van generieke functies. Standaardisatie maakt het mogelijk huidige en nieuwe infrastructuren te verbinden waardoor een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling in de zorg ontstaat.
Interoperabiliteit is belangrijk om zorgaanbieders, zorgverleners en burgers in vrijheid – rekening houdend met geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging – zelf een keuze te kunnen laten maken tussen verschillende infrastructuren, EPD/ECD-systemen en (generieke) voorzieningen.
Is het naar uw oordeel voldoende geborgd dat data die softwarebedrijven verzamelen voor data-uitwisseling tussen zorgverleners niet voor commerciële doeleinden wordt gebruikt en patiënten zeggenschap behouden over hun gegevens?
De AVG voorziet reeds in een afgewogen juridisch kader. Op basis van die wetgeving dient een huisarts – als verwerkingsverantwoordelijke – zelf te bepalen welke gegevens beschikbaar worden gesteld voor uitwisseling en zich daarbij te vergewissen dat dat in overeenstemming is met wet- en regelgeving. Andere zorgverleners kunnen de gegevens van de patiënt alleen inzien op het moment dat de huisarts samen met de patiënt besluit een consultatie of verwijzing te doen. De AP houdt toezicht op de naleving van de genoemde wetgeving.
Op welke manier kan het actieplan voor de zorg-ICT-markt dit probleem oplossen
Met het Actieplan zorg-ICT-markt probeer ik de markt opener, eerlijker en toekomstgerichter te maken. Hiermee werk ik onder andere aan heldere afspraken en samenwerking tussen softwareleveranciers, zorgaanbieders, koepels en VWS, over rollen en verantwoordelijkheden, met daarbij het centraal stellen van het maatschappelijke belang. Ook wil ik hiermee de onderhandelingspositie van zorgaanbieders verbeteren ten opzichte van softwareleveranciers en werk ik aan voornoemde inrichting van (cross)sectoraal leveranciersmanagement. Meer specifiek wil ik door inrichting van een catalogus van zorg-ICT-systemen zorgaanbieders en ICT-inkopers in staat stellen om ICT-producten en diensten met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld op basis van functionaliteiten of keurmerken. Zo kunnen zorgaanbieders een weloverwogen keuze maken ten aanzien van het samenwerken met softwareleveranciers.
Het opslaan van medische gegevens van Nederlanders door externe softwareleveranciers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Zonder hun medeweten worden de medische dossiers van miljoenen Nederlanders gekopieerd en «ergens» opgeslagen» van NRC?1
Ja.
Aangezien de Autoriteit Persoonsgegevens al in 2018 onderzoek deed naar het kopiëren van de medische gegevens van Nederlanders naar een commercieel systeem, kan dan geconcludeerd worden dat u al jaren op de hoogte was van deze grootschalige en mogelijk juridisch oneigenlijke dataverzameling in de Nederlandse zorg? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom hieraan niet eerder ruchtbaarheid is gegeven? Waarom is het Nederlandse volk hierover niet eerder grootschalig ingelicht?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2018 een vooronderzoek heeft uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot vervolgonderzoek. De reden om geen vervolgonderzoek te doen was tweeledig. De AP constateerde dat de geëxtraheerde gegevens meteen automatisch worden versleuteld en alleen toegankelijk zijn voor de huisarts (die de sleutel heeft). De softwareleverancier en de ketenzorggroep hebben geen sleutel. Daarnaast worden medische gegevens niet met externen gedeeld, voor bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
De AP is een onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en dat betekent onder meer dat zij niet verplicht is om mij te informeren over bepaalde gegevensverwerkingen waarnaar al dan niet onderzoek wordt verricht. Daarnaast gaat de AP zelf over de openbaarmaking van bij haar berustende informatie over bijvoorbeeld onderzoeken die naar bepaalde verwerkingen plaatsvinden.
Kunt u uitleggen waarom in de Nederlandse (huisartsen)zorg op een dusdanig grootschalige manier gebruik wordt gemaakt van deze software(leveranciers), terwijl de medische privacy van mensen hierdoor in het geding komt en er juridische onduidelijkheid is over de validiteit van deze manier van dataverzameling?
De Nederlandse zorgsector is gefragmenteerd, waardoor ook de zorg-ICT-markten gefragmenteerd zijn. Mede hierdoor is een beperkt aantal leveranciers actief op de markt voor EPD/ECD-systemen in de eerstelijnszorg. Bovendien komen patiënten in hun zorgpad vaak veel verschillende zorgverleners tegen. Dit vereist dat artsen en zorgverleners de nodige patiëntgegevens makkelijk met elkaar kunnen delen en uitwisselen, iets wat in veel van hun ICT-systemen (nog) niet mogelijk is. Daarom kiezen steeds meer regionale samenwerkingsverbanden van huisartsen gezamenlijk voor VIPLive, een ICT-systeem dat informatie automatisch en eenvoudig uitwisselt, wat bovendien ook de administratieve lasten voor huisartsen verlaagt. De AP houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op hoe VIPLive patiëntgegevens opslaat en deelt. Het is niet aan mij om te beoordelen of onderhavige gegevensdeling onrechtmatig is.
Zijn er geen andere manieren om medische gegevens, indien nodig voor de behandeling van een patiënt, te delen met lokale behandelaars? Is er actief werk gemaakt van het onderzoeken van deze mogelijkheid en zo ja, welke analyses en afwegingen kwamen daaruit? Zo nee, waarom is er niet gezocht naar alternatieve methoden om de zorg voor patiënten in de regio anders te organiseren?
Binnen de ketenzorg werken meerdere zorgverleners vanuit verschillende organisaties samen aan de behandeling van één patiënt (bijvoorbeeld voor diabetes en COPD). Iedere organisatie heeft een eigen informatiesysteem, maar voor een integraal patiëntbeeld moet men ook de informatie van elkaar hebben. Er zijn verschillende methoden om medische gegevens te delen met andere behandelaars.
Regionaal en sectoraal zijn daardoor in de afgelopen jaren verschillende zorginfrastructuren ontstaan, waarbinnen medische gegevens worden uitgewisseld en opgeslagen. Deze zorginfrastructuren hebben zelf afspraken gemaakt over de wijze waarop de wet- en regelgeving wordt ingevuld. Op basis van hun rol van verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is het aan de betrokken zorgaanbieders om te boordelen en vast te stellen of de gekozen oplossing – in dit geval Topicus/Calculus – voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging, dat Topicus/Calculus beschikt over de benodigde certificeringen voor de NEN 7510 en ISO 27001 en voldoet aan de normen van de NEN 7512 en NEN 7513.
Waarom worden op een dusdanig grootschalige manier medische gegevens van zoveel Nederlanders opgeslagen, terwijl de gegevens van veel van deze mensen helemaal niet verzameld en gedeeld hoeven worden, aangezien daar geen medische noodzaak voor is? Waarom kan dit niet gerichter gebeuren en is de Nederlandse overheid hierover niet in gesprek gegaan met de partijen die aan dergelijke dataverzameling en opslag doen?
In het NRC-artikel wordt benoemd dat de patiëntgegevens uit VIPLive worden gekopieerd. In de moderne en «digitale» huisartspraktijk van nu is het digitaal werken en de bijbehorende centrale opslag van data nodig om het dagelijks werk en de patiëntenzorg goed en effectief uit te voeren. De nodige zorgvuldigheid in de omgang en het gebruik van patiëntengegevens is een aspect waar medewerkers in de zorg en ik ons dagelijks bewust van zijn. De desbetreffende data wordt opgeslagen in verschillende datacenters binnen de Europese Economische Ruimte (EER). Daarbij wordt data per praktijk strikt gescheiden opgeslagen.
Het is niet aan mij om te beoordelen of Topicus/Calculus voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging. Dit oordeel behoort toe aan de AP (en eventueel aan de rechter).
Hoe worden de medische gegevens die worden opgeslagen door deze leverancier(s) beschermd? Weet u wat er met deze gegevens gebeurt, wat de betrokken investeringsmaatschappij precies doet en op welke manier zij kan beschikken over de medische gegevens die worden verzameld, waar deze precies zijn opgeslagen, om hoeveel en welke gegevens het precies gaat en of deze gegevens wellicht ook met andere partijen worden gedeeld, verkocht worden aan derden, of voor andere doeleinden worden gebruikt?
Nederlandse zorginstellingen zijn wettelijk verplicht om te voldoen aan de norm voor informatiebeveiliging in de zorg, de NEN 7510. De NEN 7510 geeft richtlijnen voor controlemaatregelen en stelt eisen aan het informatiebeveiligingssystemen. Bij de inzet van ICT-producten die medische gegevens verwerken, eisen zorgaanbieders van de softwareleveranciers van deze ICT-producten dat ook zij voldoen aan de NEN 7510 en de AVG. Voor de NEN 7510 dienen softwareleveranciers dit aan te tonen door middel van het hebben van een certificaat. Aan het voldoen aan de eisen van de AVG wordt invulling gegeven door het sluiten van een verwerkersovereenkomst, waarin duidelijk gezamenlijk is vastgelegd hoe de softwareleverancier de medische gegevens verwerkt en dat deze verwerking voldoet aan de AVG. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de AP houden hier toezicht op.
Hoe reflecteert u op de kritiek en de zorgen die artsen uiten over deze manier van dataopslag door een commerciële partij, zonder dat huisartsen daar per patiënt en per medisch dossier invloed op kunnen uitoefenen? Vindt u het geoorloofd dat de autonomie over deze datasharing niet bij de behandelaar, maar bij een softwareleverancier ligt?
Over het algemeen is het acceptabel dat zorgaanbieders commerciële softwareleveranciers – als verwerkers in de zin van de AVG – inschakelen die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerken. In dat kader moeten verwerkersovereenkomsten met de softwareleveranciers worden gesloten, waarin gezamenlijk afspraken worden gemaakt over de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens (artikel 28 AVG). Uiteraard geldt daarbij ook dat verwerkers zich moeten houden aan de AVG. Dat betekent onder meer dat verwerkers (hier: de softwareleveranciers) de persoonsgegevens niet voor eigen/andere doeleinden mogen gebruiken. Op grond van de AVG blijft de arts – als verwerkingsverantwoordelijke – de zeggenschap houden over de wijze waarop de verwerking plaatsvindt.
Hoe rijmt u deze grootschalige medische dataopslag, die ook nog plaatsvindt zonder informed consent van de patiënt, met de privacywetgeving, die voorschrijft dat er juist zo weinig mogelijk gevoelige persoonsgegevens verzameld en opgeslagen mogen worden? Kunt u uitleggen waarom dergelijke bedrijven blijkbaar wordt toegestaan om buiten de wet te handelen?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat vergt onder meer een gedegen onderzoek naar de feiten en omstandigheden en hoe die zich verhouden tot het relevante wettelijke kader. Dat is aan de AP, als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht.
Vindt u het geoorloofd dat commerciële softwareleveranciers met elkaar concurreren om privacygevoelige, medische data van mensen? Vindt u niet dat er hierdoor perverse prikkels en belangen ontstaan, ten koste van burgers, die hierdoor niets meer te zeggen hebben over hun eigen medische gegevens?
In Nederland is bewust gekozen voor een vrije markt, zodoende ook in de zorg-ICT. Ik ben van mening dat dit de ontwikkeling van innovatieve oplossingen ten goede komt. Zonder commerciële partijen zou het nodige ontwikkel- en innovatieklimaat niet bestaan. De commerciële softwareleveranciers zijn – net als niet-commerciële partijen – gebonden aan privacywetgeving. Ten aanzien van de inspraak die de patiënt behoort te hebben, is vastgelegd dat zorgverleners hun patiënten informeren dat hun medische gegevens worden opgeslagen en moeten zij hier tevens toestemming aan de patiënt voor vragen.
Waarom kan het opslaan van medische gegevens om de zorg voor (chronisch) zieke mensen te verbeteren en (regionaal) te stroomlijnen niet gebeuren via een overkoepelend systeem van het Rijk, waarop alle zorgverleners in Nederland kunnen worden aangesloten? Vindt u niet dat dit een publieke voorziening zou moeten zijn, in plaats van dit over te laten aan de markt?
In de nationale visie is vastgesteld dat we naar een integraal georganiseerd gezondheidsinformatiestelsel moeten groeien, waarin data beschikbaar, bereikbaar en bruikbaar moet zijn voor preventie, het primaire zorgproces en secundair datagebruik. Daarvoor moeten burgers, zorgverleners, zorgaanbieders, onderzoekers en beleidsmakers vertrouwen hebben in elkaar en in het zorgvuldig gebruik van data. Om dat vertrouwen een rotsvaste basis te geven is regie vanuit VWS nodig.
Om deze basis te creëren zet ik in op de standaardisatie van taal en techniek en de implementatie van generieke functies. Standaardisatie maakt het mogelijk de huidige en nieuwe infrastructuren te verbinden waardoor een landelijk dekkend netwerk ontstaat. Voor een uitgebreide uiteenzetting van mijn beleidslijn om te
komen tot een landelijk dekkend netwerk van infrastructuren verwijs ik u graag naar mijn Kamerbrief van 13 april 2023 «Landelijk dekkend netwerk van infrastructuren».2
Nu u weet dat de manier waarop medische gegevens worden opgeslagen voor veel huisartsen een (moreel) bezwaar is, bent u dan van plan om toch een vervolgonderzoek te laten doen naar deze dataverzameling?
De AP heeft in 2018 een vooronderzoek uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot verder onderzoek. De redenen hiervoor zijn in de beantwoording al eerder door mij benoemd. Het is uitdrukkelijk niet aan mij om aanvullend onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat is aan de AP. Ik kan de AP ook niet vragen om dat onderzoek te doen, omdat de AP als onafhankelijke toezichthouder zelf beslist of zij al dan niet onderzoek doet naar bepaalde gegevensverwerkingen.
Wat gaat u doen om Nederlanders actief op de hoogte te brengen van het feit dat hun medische gegevens op grote schaal worden verzameld door externe partijen? Indien u niets gaat doen, kunt u dan uitleggen waarom u dit niet nodig acht?
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de AVG. Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
Gaat u zorgen dat er duidelijke juridische kaders komen voor dergelijke medische dataverzameling en bent u voornemens om daarin op te nemen dat alleen medische gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor de behandeling van een patiënt heel gericht verzameld en opgeslagen mogen worden en dat er duidelijke doeleinden worden verbonden aan het gebruik daarvan en wie daarover beschikking mogen hebben?
Er is al wet- en regelgeving die vereist dat medische gegevens goed worden beschermd. Zo is er de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG), op basis waarvan gezondheidsgegevens niet zomaar mogen worden verwerkt en waarin is geregeld dat betrokkenen in beginsel op de hoogte moeten worden gehouden van de verwerking van hun persoonsgegevens. Daarnaast stelt genoemde wetgeving eisen aan de verwerking van persoonsgegevens, zoals dat de verwerking rechtmatig, behoorlijk en transparant moet zijn.3 Ook bepaalt de AVG dat er passende technische en organisatorische waarborgen moeten worden getroffen, zodat de gegevens zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. Dit laatste is in nationale wet- en regelgeving nader ingevuld. Zo is in het Besluit elektronische gegevensverwerking door zorgaanbieders bepaald dat zorgaanbieders moeten voldoen aan de informatiebeveiligingsnormen NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513. De AP houdt toezicht op de naleving van de AVG en andere (nationale) privacywetgeving in Nederland.
Daarnaast geldt het medisch beroepsgeheim, dat met zich brengt dat een hulpverlener in beginsel moet zwijgen over alles dat aan hem door de patiënt wordt toevertrouwd. Het belang van het wettelijk beroepsgeheim wordt benadrukt door de strafbaarstelling van schending ervan. Voor softwareleveranciers die als verwerker ten behoeve van de zorgaanbieder persoonsgegevens verwerken, geldt een afgeleid medisch beroepsgeheim. Dat betekent dat voor hen dezelfde (geheimhoudings)regels gelden als voor hulpverleners. Al deze regels borgen dat commercieel gebruik van medische gegevens niet zomaar is toegestaan.
Deze regels moeten worden nageleefd. Het is primair aan zorgaanbieders om te zorgen dat voldaan wordt aan de internationale en nationale wet- en regelgeving en daar de nodige voorzieningen voor te treffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huisartsen niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor oneigenlijk gebruik en verspreiding van de medische gegevens van hun patiënten die zijn opgeslagen, aangezien zij op dit moment eindverantwoordelijk zijn voor de medische gegevens van hun patiënten en de veiligheid en bescherming daarvan?
Dat is niet aan mij. Of een huisarts tuchtrechtelijk en/of civielrechtelijk of uit anderen hoofde aansprakelijk of aanspreekbaar is vanwege overtreding van bepaalde wet- en regelgeving, hangt af van de relevante wet- en regelgeving en de concrete feiten en omstandigheden. Daarin kan ik niet treden.
Overigens maak ik mij wel hard voor informatieveiligheid. Dit doe ik onder andere met het programma «Informatieveilig gedrag». Dit programma heeft als doel dat veel meer zorgorganisaties effectieve interventies kiezen om gedragsverandering bij zorgprofessionals te bereiken op het gebied van informatieveiligheid.
Aangezien veel huisartsen op dit moment niet eens op de hoogte zijn van het feit dat de medische gegevens van hun patiënten via het softwaresysteem op wekelijkse basis worden gekopieerd en opgeslagen bij een externe partij, gaat u alle huisartsen in Nederland hier actief over informeren? Bent u voornemens om het voor huisartsen makkelijker te maken over te stappen naar een andere leverancier en transparant en inzichtelijk te maken wat de verschillen zijn tussen de verschillende softwareleveranciers die diensten aanbieden voor dataverzameling- en sharing en op welke manier zij weer verbonden zijn met andere partijen, zoals bijvoorbeeld zorgverzekeraars?
Huisartsen zijn zelf verantwoordelijk voor welke ICT-systemen zij gebruikmaken. Ook zijn huisartsen verantwoordelijk voor het bewaren en beschermen van medische gegevens van hun patiënten. Overstappen naar een andere softwareleverancier is voor zorgaanbieders bovendien altijd ingrijpend. Met het Actieplan zorg-ICT-markt probeer ik de markt opener, eerlijker en toekomstgericht te maken. Meer specifiek wil ik door inrichting van een catalogus van zorg-ICT-systemen, zorgaanbieders en ICT-inkopers in staat stellen om ICT-producten en diensten met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld op basis van functionaliteiten of keurmerken. Bovendien zal ik brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens en ICT-inkoopbeslissingen bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Aangezien de handelwijze van Calculus in strijd lijkt te zijn met de privacywetgeving, omdat deze voorschrijft dat er niet op dusdanig grote schaal en op dezelfde plek dit soort gevoelige data opgeslagen mag worden, bent u voornemens om consequenties te verbinden aan deze gang van zaken? Zo ja, welke sancties gaat u stellen? Zo nee, waarom niet?
Dat er sprake is van overtreding van privacywetgeving staat niet vast, zolang de AP – als onafhankelijke toezichthouder – geen onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en hoe die zich verhouden tot wet- en regelgeving inzake het gegevensbeschermingsrecht. Het verbinden van consequenties door mij is dan ook niet aan de orde. Als er sprake zou zijn van overtreding van privacywetgeving, dan is het aan de AP om al dan niet onderzoek in te stellen en/of eventueel handhavingsmaatregelen op te leggen.
Heeft u een risicoanalyse gemaakt met betrekking tot een mogelijk datalek, of een hack? En weet u wat de gevolgen zouden (kunnen) zijn als deze medische gegevens van burgers op straat komen te liggen, of in handen vallen van criminelen?
Het maken van risicoanalyses en het eventueel treffen van risicomitigerende maatregelen is aan de organisatie die verantwoordelijk is voor de grootschalige verwerking van patiëntgegevens (de verwerkingsverantwoordelijke) en/of de verwerker zelf. Deze organisaties zijn onder omstandigheden verplicht hiertoe een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) te verrichten. Hierin moeten de risico’s van de gegevensverwerking worden geïdentificeerd, evenals de maatregelen die moeten worden getroffen om die risico’s weg te nemen.
De gevolgen van een datalek kunnen ernstig zijn.4 Een gevolg hiervan kan financiële schade voor betrokkenen zijn, zoals identiteitsfraude en oplichting. Daarnaast kan een betrokkene als gevolg van een datalek immateriële schade lijden, wanneer gevoelige informatie over (mentale) gezondheid of problemen in de thuissituatie zijn gelekt.
Met betrekking tot het algemene dreigingsbeeld voor de zorgsector publiceert Z-CERT, het Computer Emergency Response Team voor de zorg, jaarlijks een cybersecurity dreigingsbeeld. In dit dreigingsbeeld worden trends, dreigingen en risico’s voor de Nederlandse zorgsector beschreven5. In het laatst gepubliceerde dreigingsniveau typeert Z-CERT het risico op een datalek als «medium». Het risico op een hack wordt aangemerkt als «hoog». Zorginstellingen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om deze risico’s te beperken en de impact van incidenten te mitigeren. Dit neemt echter niet weg dat ik me ook inzet op het verkleinen van de risico's en de impact hiervan. Dit doe ik door te zorgen voor meer bewustwording, duidelijke normen en kaders, en het ondersteunen van Z-CERT.
Worden er controles uitgevoerd op de systemen waarmee de medische gegevens van burgers worden verzameld, om de veiligheid van deze systemen te waarborgen en zo ja, is de Nederlandse overheid betrokken bij deze toetsing?
De softwareleveranciers van deze systemen zijn zelf verantwoordelijk voor de eigenschappen van het systeem voor wat betreft de informatiebeveiliging. Zij kunnen desgewenst hun systemen onafhankelijk laten toetsen aan gangbare normen op het gebied van informatiebeveiliging, zoals de ISO 27001 en de NEN 7510. Ook kunnen zij hiervoor desgewenst certificaten behalen, zodat zij kunnen aantonen dat zij volgens deze normen werken. Een certificering is niet verplicht. De certificerende partij moet daarvoor geaccrediteerd zijn door de Raad voor de Accreditatie, een private stichting.
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk om te voldoen aan wet- en regelgeving op het gebied van gegevensbescherming (AVG) en informatiebeveiliging (o.a. de NEN 7510). De NEN 7510 stelt regels over informatiebeveiliging in leveranciersrelaties: alle relevante informatiebeveiligingseisen moeten worden vastgesteld en overeengekomen met elke softwareleverancier die informatie van de organisatie verwerkt en/of opslaat. De zorgaanbieder kan daarbij bijvoorbeeld eisen van een softwareleverancier dat een certificaat aanwezig is.
De AP ziet toe op de naleving van de AVG. De AP en de IGJ houden beide toezicht op informatiebeveiliging bij zorgaanbieders en gaan daarbij uit van de norm NEN 7510. De AP richt zich daarbij primair op gevallen waar het zwaartepunt op de verwerking van persoonsgegevens ligt. De IGJ richt zich primair op gevallen waar het zwaartepunt op de kwaliteit van zorgverlening ligt. De AP en de IGJ hebben samenwerkingsafspraken gemaakt en vastgelegd in een Samenwerkingsprotocol6.
Wat gaat u doen indien er naar aanleiding van dit onderzoek van NRC grootschalig klachten worden ingediend door burgers/patiënten, die niet willen dat hun medische gegevens zonder hun toestemming zijn verzameld en opgeslagen door een externe partij? Op welke manier gaat u huisartsen hierbij ondersteunen en beschermen?
Ik ben niet direct betrokken bij de behandeling van klachten aan het adres van zorgaanbieders. Klachten dienen betrokkenen direct in bij een zorgaanbieder of diens klachtenfunctionaris of functionaris voor gegevensbescherming. Daarnaast kunnen betrokkenen klachten indien bij de AP.
Verder zijn huisartsen en andere zorgverleners zelf verantwoordelijk voor de keuze voor en inkoop van ICT-systemen en horen daarom afwegingen te maken hoe en waar de elektronische patiëntgegevens op worden geslagen. Zoals eerder ook al benoemd zal ik bij brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om de opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Het bericht ‘Minder extra opleidingsplekken voor GZ-psychologen dan gehoopt: ‘Hiermee gaan wij de wachtlijsten niet wegwerken’’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minder extra opleidingsplekken voor gezondheidszorg (GZ) psychologen dan gehoopt: «Hiermee gaan wij de wachtlijsten niet wegwerken»»?1
Als Minister voor Langdurige Zorg en Sport vallen de medische vervolgopleidingen binnen de GGZ-sector binnen mijn portefeuille. Ik zal de verdere beantwoording van de vragen dan ook voor mijn rekening nemen. Wat betreft uw vraag: ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat vindt u van dit artikel?
Ik kan mij niet vinden in het beeld dat er geen gewogen besluit is genomen en dat er geen rekening is gehouden met het feit dat er sprake is van een groeiende zorgvraag. Het Capaciteitsorgaan heeft drie scenario’s uitgewerkt. Er is gekozen voor het scenario waar wel de groeiende zorgvraag wordt meegenomen, maar niet wordt meegegaan in de extra kwaliteitswens van de sector om de masterpsychologen die middels taakherschikking een deel van de taken van GZ-psychologen hebben overgenomen, op te leiden tot GZ-psycholoog. In het rapport van het Capaciteitsorgaan wordt dit verticale substitutie genoemd.
De belangrijkste overwegingen hiervoor zijn:
Ik beschouw de wens van de beroepsorganisatie voor verticale substitutie als wens voor een extra kwaliteitsimpuls en een directe intensivering op die afspraken. Hier zou formeel gezien een extensivering binnen het kader tegenover moeten staan, hetgeen de druk op de zorg zou vergroten. De voorgestelde verticale substitutie zal hoogstwaarschijnlijk kostenverhogend gaan werken en daarmee de toegankelijkheid van de zorg juist verder onder druk zetten.
Deelt u de de stellingname dat minder opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen ervoor zorgen dat wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) niet worden weggewerkt? Waarom wel of waarom niet?
Bij een gelijkblijvend financieel kader voor de geestelijke gezondheidszorg, zoals is afgesproken binnen het IZA, zal het aanbieden van opleidingsplaatsen niet leiden tot reductie van de wachtlijsten. Het aanbieden van vervolgopleidingen heeft ook niet als doel om wachtlijsten te reduceren. Belangrijker is dat de ingezette taakherschikking wordt benut, zodat alle professionals zo optimaal mogelijk worden ingezet, ook de masterpsychologen.
De afgelopen jaren is al fors aanvullend geïnvesteerd in het opleiden van GZ-psychologen: het aantal werkzame GZ-psychologen is de afgelopen jaren met 13% toegenomen. Ook per 2024 worden er 965 opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Dit is een groei van 16% ten opzichte van het huidige aantal opleidingsplaatsen voor 2023. En ook de komende jaren komen steeds meer GZ-psychologen op de arbeidsmarkt als gevolg van deze geïntensiveerde opleidingsinspanningen. Ten aanzien van de wens van de sector om daarnaast nog 920 extra instroomplekken beschikbaar te stellen ten behoeve van verticale substitutie is de verwachting niet dat dit leidt tot verdere reductie van de wachtlijsten, er komen immers geen arbeidskrachten bij.
Kunt u aangeven waarom u het advies van het capaciteitsorgaan ten aanzien van de groei van het aantal opleidingsplaatsen voor diverse sectoren niet volgt?
Zie antwoord bij vragen 2 en 3.
Bent u bekend met het gegeven dat in het kwaliteitsstatuut GGZ is geregeld dat alleen Beroepen in de Induviduele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgprofessionals mogen indiceren?
Ja, het is mij als Minister voor Langdurige Zorg en Sport bekend dat sinds de invoering van het Model kwaliteitsstatuut ggz (1 jan 2017) en haar opvolger het Landelijk kwaliteitsstatuut ggz voor alle aanbieders van «geneeskundige ggz», dat alleen BIG-geregistreerde professionals mogen indiceren. Dit betreft een kwaliteitsnorm die zorgverzekeraars, werkgevers en patiëntenorganisaties gezamenlijk hebben bepaald. «Indiceren» is geen voorbehouden handeling in de Wet BIG. Overigens niet alle BIG beroepen mogen in de GGZ indiceren.
Verpleegkundigen en paramedische functies binnen de ggz mogen ook niet indiceren. Deze taak is belegd bij de (indicerende) regiebehandelaren. Masterpsychologen konden daarvoor en nu nog steeds wel delen van de behandeling uitvoeren onder toezicht van regiebehandelaren.
Bent u bekend met het feit dat dit betekent dat masterpsychologen alleen onder supervisie van een BIG-geregistreerde psycholoog mogen werken?
De term «onder supervisie» beperkt zich tot GZ-psychologen in opleiding (GIOS) en deze worden niet als medebehandelaar gezien. Masterpsychologen en/of andere disciplines die niet in opleiding zijn, zijn wel gehouden om hun deskundigheid en bekwaamheid op peil te houden dan wel uit te breiden, zodanig dat zij voldoen aan de eisen die in redelijkheid aan hem als hulpverlener mogen worden gesteld. Intervisie en supervisie zijn hierbij essentiële instrumenten.
Klopt het dat er procentueel veel opleidingsplaatsen zijn toegewezen aan vrijgevestigde GGZ-praktijken? Waarom is dit?
De opleidingsplaatsen worden verdeeld naar sector op basis van een verdeelsleutel die is uitgewerkt door het Capaciteitsorgaan. De verdeelsleutel is gekoppeld aan meerdere parameters. Een belangrijke factor is de toekomstige ontwikkeling van de zorgvraag. Hierbij wordt gekeken naar waar de zorgvragen binnen komen en hoeveel GZ-psychologen daar werkzaam dienen te zijn. Vrijgevestigde GGZ praktijken worden door het Capaciteitsorgaan als een eigen sector gezien. De vrijgevestigde GGZ praktijken hebben minder aanvragen voor opleidingsplaatsen ingediend en deze konden daardoor allen worden gehonoreerd.
Het is zo dat de grote GGZ-instellingen meer aanvragen hebben ingediend dan waar ze op basis van de verdeelsleutel aanspraak op konden maken. Deze aanvragen zijn niet allemaal gehonoreerd, en daardoor kregen zij procentueel minder toegewezen, maar ze zijn nog steeds de grootste opleiders.
Klopt het dat hier relatief meer ongecontracteerde zorg en relatief veel lichte zorg wordt aangeboden?
Er is een verband tussen de grootte van de aanbieder en de contractstatus: hoe kleiner, hoe vaker niet-gecontracteerd. Hierover is de kamer geïnformeerd op 6 januari 2022, naar aanleiding van de monitor Vektis niet gecontracteerde ggz 2016–2019. De belangrijkste conclusie van deze monitor was dat de omvang van de totale kosten van de niet gecontracteerde zorg zich in 2019 stabiliseert op 8%.
Of zelfstandigen relatief lichte zorg leveren durf ik geen uitspraak over te doen. In het algemeen bieden zelfstandigen geen crisishulpverlening en geen intensieve klinische zorg.
Uit een onderzoek van Significant2 op basis van gesprekken met zorgaanbieders en zorgverzekeraars, komt naar voren dat de verschillen in kosten lijken te worden veroorzaakt door de keuzes die zorgaanbieders zelf maken in het behandelaanbod, de (complexiteit van de) doelgroep die de zorgaanbieder in behandeling heeft, en de wijze waarop de zorgaanbieder is georganiseerd.
In zijn algemeenheid lijken niet-gecontracteerde zorgaanbieders en kleinere zorgaanbieders met een contract zich op een meer afgebakende doelgroep te richten met minder complexe zorgvragen. De grotere gecontracteerde zorgaanbieders richten zich op een breed palet van eenvoudige tot complexe zorgvragen en bijzondere doelgroepen. Daarbij maken zorgaanbieders binnen het kwaliteitsstatuut eigen afwegingen over de in te zetten deskundigheidsmix.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Zorgmedewerker in verkapte loondienst aangepakt: ‘Enorm probleem’; ‘Bureaus agressief aan het werven’' |
|
Bart Smals (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgmedewerker in verkapte loondienst aangepakt: «Enorm probleem»; «Bureaus agressief aan het werven»»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat veel werkenden in de zorg de bewuste keuze maken om niet in loondienstverband hun werkende leven vorm te geven, maar dat als zelfstandig ondernemer te doen?
Ja.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de zorg bewust deze keuze maken? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp’ers in de zorg onvrijwillig in een dergelijke constructie worden geduwd?
Er is de laatste jaren een duidelijke toename waarneembaar van het aantal zzp’ers in de zorg. Er zijn daarbij geen cijfers beschikbaar over welk deel van de zzp’ers bewust de overstap maakt, dan wel welk deel tegen hun zin als zzp’er gaan werken.
Binnen het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (hierna: TAZ) heb ik verschillende acties in gang gezet om de balans te herstellen tussen medewerkers in loondienst en flexibele medewerkers. De acties zijn onder andere gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid en bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor zzp-schap. Het doel is dat we in de zorg tot een juiste en passende inrichting van de arbeidsrelatie kunnen komen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp’ers in de zorg door een tussenpersoon worden benaderd of genoodzaakt zijn om via een tussenpersoon aan de slag te gaan, analoog aan de motie Smals/Romke de Jong? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?2
Over deze specifieke vraag zijn geen cijfers beschikbaar. Uit de zelfstandigenenquête arbeid 2023 (ZEA) van het CBS volgt dat 8,4% van de zelfstandigen in de zorg via intermediairs aan opdrachten of klanten te komen.
Met u deel ik de visie dat voor intermediairs een belangrijke rol is weggelegd in de keuze voor de juiste arbeidsrelatie. Een gedragscode die intermediairs daarin richting geeft, draagt bij aan een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg. Ik ben daarom met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus in gesprek over hoe zij deze gedragscode kunnen inrichten. Leden van deze koepels dringen overigens aan op uitwerking van een dergelijke code.
Welke informatie kunt u geven over uw aanpak met het beheersingsmodel, waarover u samen met zorgorganisaties, die schijnzelfstandigheid ook als onwenselijk beschouwen, een intentieverklaring heeft opgesteld en dat u in een persbericht van de rijksoverheid van 7 juli 2023 noemt?3
De samenwerkingsverklaring ten aanzien van het beheersingsmodel zorg is op 6 juli ondertekend. De komende maanden wordt nog gewerkt aan een nadere uitwerking van de samenwerking Zo moet o.a. het Fiscaal kader ZZP Zorg nog aangepast worden en moet de (lokale) uitwerking van de samenwerking nog nader vorm krijgen. In het najaar zullen de leden van de aangesloten brancheorganisaties nader worden geïnformeerd over de beoogde werkwijze en de strekking van het zelfregulerend kader. Ze zijn hierover op hoofdlijnen geïnformeerd door hun brancheorganisaties voorafgaand aan de ondertekening.
Op 1 januari 2024 gaan de zorgbranches daadwerkelijk van start met het beheersingsmodel zorg. Een van de belangrijke uitgangspunten in het beheersingsmodel is de zogenaamde leercyclus. Betrokken partijen overleggen op kwartaalbasis op basis van relevante signalen waarna de brancheorganisaties beoordelen of er nog nadere wijzigingen in hun beheersingsmodel nodig zijn.
Is al meer bekend over de inhoud van het beheersingsmodel? Zo ja, kunt u dit delen? Wanneer verwacht u dat dit beheersingsmodel in werking treedt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorg dat een voorgesteld quotum een mogelijk negatief effect kan hebben op het bieden van goede zorg? Zo niet, hoe garandeert u dat een quotum niet ten nadele komt van de goede zorg doordat er bij nood geen extra zzp’er ingezet mag worden omdat het quotum dan overschreden wordt?4
Ik ben niet tegen het ZZP-schap, maar ik vind dat mensen een bewuste en weloverwogen keuze moeten maken binnen de wettelijke kaders. In de zorg is er echter ook vaak sprake van werkenden die niet binnen de wettelijke kaders en niet echt als zelfstandig ondernemer werken en dus feitelijk schijnzelfstandige zijn. Zzp-schap in de zorg gaat gepaard met veel verantwoordelijkheden. Die vicieuze cirkel moet doorbroken worden, oftewel ik wil de bestaande groei van het aantal zzp’ers ombuigen. De verschillende acties van de kerngroep herstel balans vast – flex van het programma TAZ zijn gericht op het ombuigen van deze trend, het werken binnen de wettelijke kaders, en een goede verdeling van verantwoordelijkheden bij zzp-schap.
Hoe gaat u meer aandacht creëren voor de Wet professionele zeggenschap die is ingegaan op 1 juli 2023, aangezien in het artikel staat dat u het van belang acht om werknemerschap aantrekkelijker te maken en dat dit volgens u kan door werknemers meer zeggenschap op de inhoud van hun werkzaamheden te bieden?
Allereerst wil ik u erop wijzen dat het geen nieuwe wet betreft. Het betreft een wetswijziging van een reeds bestaande wet, namelijk de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De Wkkgz is reeds in 2016 in werking getreden. Met de wetswijziging is een bepaling omtrent zeggenschap van zorgmedewerkers aan artikel 3 toegevoegd. De bedoeling van de gewijzigde wet is dat de zorgmedewerker die zorg verleent aan zijn cliënten in de gelegenheid wordt gesteld om invloed uit te oefenen op het beleid, voor zover dat beleid direct van belang is voor hun bijdrage aan het verlenen van goede zorg. Om de bedoeling van de wetswijziging in de praktijk terug te kunnen zien investeer ik in het wegnemen van de (praktische) belemmeringen, onder meer via de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap en de projectsubsidie voor de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ). Verder heb ik op 26 juni een nieuwsbericht doen uitgaan over de inwerkingtreding van de wijziging van de Wkkgz5. Het is daarnaast gebruikelijk dat branche- en beroepsorganisaties een grote rol vervullen bij de communicatie van een wet of wijziging van een wet. Onder meer V&VN heeft dit opgepakt6. Het is ook vooral aan branche- en beroepsverenigingen om wetten of wijzigingen daarvan te implementeren. Uit de evaluatie van de Wkkgz uit 20217 blijkt ook die belangrijke rol van branche- en beroepsverenigingen. Wat ook uit de evaluatie blijkt, is dat invulling geven aan een wet tijd kost. Dat geldt ook voor deze wijziging, temeer omdat het gaat om een cultuurverandering in zorgorganisaties voor het ondersteunen van zeggenschap.
Hoe gaat u stimuleren dat zorgorganisaties eigen werknemers conform de cao’s die recent afgesloten zijn in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) en gehandicaptenzorg meer zeggenschap krijgen over hun eigen roosters?
Binnen het programma TAZ staat het perspectief van de medewerker centraal. Meer zeggenschap loopt daarmee als een rode draad door het programma. Om dit kracht bij te zetten is een klankbordgroep opgericht die bestaat uit een brede vertegenwoordiging van medewerkers uit de sector zorg en welzijn.
Bij de nadere uitwerking van het instrumentarium van het programma TAZ zal zeggenschap een essentiële voorwaarde zijn.
Vindt u ook dat in sommige gevallen zzp’ers een wenselijke aanvulling zijn op het personeelsbestand, wetende dat er grote tekorten zijn in de zorg?
Voor goede zorg nu en in de toekomst is een goede balans tussen medewerkers in vaste loondienst en flexwerkers nodig.
Het kabinet geeft ruimte aan echte zelfstandigen, ook binnen de zorg. Wel wil het kabinet onbedoelde concurrentie op arbeidsvoorwaarden tussen flexwerkers en werknemers, en tussen flexwerkers onderling voorkomen. Een juiste en passende inrichting van de arbeidsrelatie is daarom essentieel, in combinatie met een bewuste en weloverwogen keuze binnen de wettelijke kaders van de werkenden in de zorg.
Kunt u, analoog aan de motie Smals over knellende cao’s, reflecteren op de gedachte dat om loondienst aantrekkelijker te maken, goed werkgeverschap belangrijk is en dat in sommige gevallen in het kader van goed werkgeverschap een werkgever in onderling overleg met de werknemer maatwerk moet kunnen toepassen binnen de cao?5
Voor een uitgebreide reactie op de motie van het lid Smals over algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen die als knellend of belemmerend worden ervaren verwijs ik u naar de brief van de Minister van SZW van 17 juli 2023. Onderstaand geef ik een samenvatting van deze brief.
Het cao-stelsel is van grote betekenis voor de arbeidsverhoudingen in Nederland. Collectieve arbeidsvoorwaarden en het algemeen verbindend verklaren (avv) van cao-bepalingen creëren rust en stabiliteit. Ook biedt het stelsel cao-partijen de ruimte om maatwerk toe te passen.
Eén van de belangrijkste uitkomsten van ons cao-stelsel is dat het bijdraagt aan meer gelijke concurrentieverhoudingen. Voor een toekomstbestendige en wendbare arbeidsmarkt bestaat bij werkgevers en werknemers een behoefte aan meer wendbaarheid en maatwerk. Want doordat niet alle individuele werkgevers en werknemers direct betrokken zijn bij de arbeidsvoorwaardenvorming, herkent mogelijk niet iedereen zich in de gemaakte afspraken.
Sociale partners geven aan dat het belangrijk is dat partijen zich bij het opstellen van een cao afvragen of uiteenlopende belangen zorgvuldig zijn meegewogen, en de juiste mate van flexibiliteit en maatwerk wordt bewerkstelligd. Ook geven sociale partners aan dat bij een cao naar een totaalbeeld moet worden gekeken. Bij het opstellen van een cao wordt een pakket gemaakt, waarvan niet zomaar van een onderdeel kan worden afgeweken zonder dat dit impact heeft op andere onderdelen van de cao.
Ik vind het belangrijk dat het opnemen van een afwijkingsmogelijkheid een bewuste afweging is, om de werking van het stelsel niet te ondermijnen. Wanneer bijvoorbeeld de gelijke concurrentieverhoudingen of bescherming van onderhandelingspositie van de werknemers in het geding dreigen te komen, is het creëren van een afwijkingsmogelijkheid niet wenselijk.
De Deense studie 'Batch-dependent safety of the BNT162b2 mRNA COVID-19 vaccine' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met deze onlangs in een wetenschappelijk en peer-reviewed tijdschrift verschenen Deense studie «Batch-dependent safety of the BNT162b2 mRNA COVID-19 vaccine»1?
Ja.
Is onze conclusie (op basis van figuur 1 in deze studie) correct dat het aantal gerapporteerde vaccinbijwerkingen (van het Pfizer-vaccin) in Denemarken sterk verschilt per batch? Met andere woorden, dat er batches zijn met weinig gerapporteerde bijwerkingen (per 1.000 vaccins) en batches met veel gerapporteerde bijwerkingen? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat het aantal gerapporteerde suspected adverse events (SAE’s) per batch verschilt. Deze observatie hoeft echter niet door kwaliteits- of veiligheidsverschillen tussen batches te komen. In het onderzoek is niet gekeken naar wanneer en aan welke groepen de vaccindoses uit de verschillende batches zijn toegediend. Ook lijkt het er sterk op dat niet-toegediende vaccindoses zijn meegeteld in het onderzoek, welke vanzelfsprekend niet tot meldingen van SAE’s kunnen leiden. Tot slot melden de auteurs meerdere beperkingen van hun studie, zoals de wisselende kwaliteit van meldingen, incomplete data en het gebrek aan analyse of de meldingen van SAE’s daadwerkelijk door het vaccin komen. Deze studie biedt dus geen enkele aanleiding voor een veronderstelling dat de veiligheid van COVID-19-vaccins verband houdt met de vaccinbatch.
Is onze conclusie correct (op basis van figuur 1 in deze studie) dat er vaccinbatches zijn met niet of nauwelijks gerapporteerde bijwerkingen maar dat er ook batches zijn waar bijna 10% van alle vaccins resulteerde in een gerapporteerde bijwerking? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is in Nederland onderzoek gedaan naar het aantal gemelde bijwerkingen per vaccinbatch? Zo ja, kan de Kamer dit onderzoek toegestuurd krijgen? Zo nee, waarom niet en bent u, naar aanleiding van de verontrustende uitkomsten van dit Deense onderzoek alsnog bereid vergelijkbaar onderzoek in Nederland te laten doen? Indien u hier niet bereid toe bent, waarom niet?
Meldingen van vermoede bijwerkingen worden doorlopend gemonitord door Bijwerkingencentrum Lareb, waarbij ook gekeken wordt naar de bijbehorende batchnummers. Hieruit zijn vooralsnog geen signalen gekomen dat de veiligheid van COVID-19-vaccins per batch zou verschillen. Ik vertrouw op de uiterst zorgvuldige wijze waarop de veiligheid en kwaliteit van vaccins wordt bewaakt, en zie dan ook geen reden om hier aanvullend onderzoek naar te laten doen.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen is helaas niet binnen drie weken gelukt.
De staat van de spoedeisende hulp in Nederland |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Spoedeisende hulp VUmc vanaf volgende week ’s nachts dicht: te weinig personeel» van 17 juli 2023?1
Ja.
Hoeveel spoedeisende hulpposten zijn er in de periode van 2018 tot en met 2022 jaarlijks gesloten? Hoeveel zijn er tot nu toe in 2023 gesloten?
Het totaal aantal spoedeisende hulpposten (SEH’s) is in de betreffende periode gedaald van 89 naar 83, waarvan een aantal niet vierentwintig uur per dag open zijn. Het RIVM inventariseert in het kader van de «Bereikbaarheidsanalyse SEH’s en acute verloskunde» het aanbod van SEH’s in Nederland. In onderstaande tabel staan de uitkomsten van deze inventarisatie. Tot op heden is het aantal SEH’s in 2023 niet afgenomen ten opzichte van vorig jaar. Door de sluiting in de nachtelijke uren van het VUmc is er één SEH bijgekomen die niet vierentwintig uur per dag open is. Dat brengt het totale aantal SEH’s met beperkte openingstijden op vier. Ondanks sluitingen van SEH’s is het aantal SEH-behandelkamers juist toegenomen van 1278 in 2018 naar 1303 in 2022.
Meetjaar
Aantal SEH’s
Aantal SEH’s met 24/7 openingstijden
2018
89
86
2019
87
84
2020
83
80
2021
821
80
2022
83
80
2023
83
802
Een afname ten gevolge van een tijdelijke sluiting van het Spaarne Gasthuis in Haarlem-Noord ten gevolge van een afname van het aantal SEH bezoeken door COVID-19. Zorgprofessionals van deze locatie zijn tijdelijk op andere locaties ingezet.
Ten tijde van het peilmoment was de SEH van het VUmc 24/7 open.
Hoeveel spoedeisende hulpposten dreigen dit jaar en komend jaar nog te sluiten?
Voor zover mij bekend maken op dit moment drie ziekenhuisorganisaties een afweging om dit jaar, of komend jaar, hun SEH te sluiten of om te vormen tot locatie voor laagcomplexe spoedzorg. Naast de locatie van het VUmc van het Amsterdam UMC gaat het hier om de locatie van het HagaZiekenhuis in Zoetermeer, en de locatie van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bevestigt dit beeld.
Wat zijn de redenen voor de uitstroom van personeel bij de spoedeisende hulp, voor zowel het VUmc als in het algemeen?
Gezien de verschuiving van de acute zorg van de locatie VUmc naar de locatie AMC is er de noodzaak om een groter deel van het beschikbare personeel in te zetten op de locatie AMC, zo heeft het Amsterdam UMC mij laten weten. Vanuit het Amsterdam UMC heb ik begrepen dat de poule aan SEH-verpleegkundigen, inzetbaar op zowel de locatie van het AMC als het VUmc, kleiner is geworden ten opzichte van voorgaande jaren, met name als gevolg van uitstroom en ziekteverzuim in en na de coronaperiode.
Welke maatregelen worden er genomen om personeel voor de spoedeisende hulp te behouden?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten zich op meerdere manieren in te spannen voor het behoud van personeel. Zo is het mogelijk voor personeel, en dus ook de medewerkers op de SEH, om gebruik te maken van verschillende bij- en nascholingsmogelijkheden. Daarnaast biedt het Amsterdam UMC verschillende vitaliteitsprogramma’s aan, deze zijn gericht op het vergroten van werkplezier en op het reduceren van uitstroom en ziekteverzuim. Tot slot heb ik van het Amsterdam UMC begrepen dat er rekening wordt gehouden met roosterwensen van personeel om daarmee tegemoet te komen aan de persoonlijke omstandigheden van haar medewerkers.
Hoe worden de gemeente, de inwoners en het personeel betrokken bij de besluitvorming omtrent de sluiting van de spoedeisende hulp van het VUmc?
Het Amsterdam UMC streeft ernaar om per mei 2024 de acute zorg te concentreren op de locatie van het AMC. Deze voorgenomen capaciteitsverschuiving van de acute zorg is volgens het Amsterdam UMC uitgevoerd in lijn met de eisen van de (destijds) geldende AMvB acute zorg. Daartoe zijn volgens het Amsterdam UMC de volgende stappen ondernomen: het opstellen van een continuïteitsplan, het laten uitvoeren van een bereikbaarheidsanalyse door het RIVM, en het betrekken van inwoners, het college van burgemeester & Wethouders (B&W) van de gemeente Amsterdam, en de voorzitter van de veiligheidsregio. Daarnaast zijn de plannen afgestemd met de verschillende ROAZ-partners, de IGJ, de zorgverzekeraars en de Nederlandse zorgautoriteit (NZa), aldus het Amsterdam UMC.
In aanvulling op het bovenstaande wil ik opmerken dat ik vanuit het Amsterdam UMC heb vernomen dat er in de regio Amsterdam-Amstelland binnen een gezamenlijke coalitie continue wordt gewerkt aan het borgen van kwalitatief goede en veilige spoedeisende hulp in de regio. Maandelijks vindt er afstemming plaats binnen deze coalitie, waarin onder meer de ziekenhuizen, de huisartsen, de huisartsenposten, de GHOR, de zorgverzekeraars en de GGD zitting nemen. De directeur van de GGD neemt als Directeur Publieke Gezondheidszorg (DPG) eveneens deel, en informeert vanuit die rol ook de wethouder in geval van grote veranderingen in het acute zorglandschap, aldus het Amsterdam UMC. Daarnaast heeft in het voorjaar van 2023 de raad van bestuur van het Amsterdam UMC middels een technische briefing de gemeenteraad geïnformeerd over de borging van de acute zorg in het Amsterdam UMC en in de regio.
Waarom wordt er al aangestuurd op een definitieve sluiting van de spoedeisende hulp in plaats van dat er pogingen worden gedaan om meer personeel aan te trekken en te behouden?
Het Amsterdam UMC laat weten dat de SEH op locatie VUmc niet dichtgaat, deze wordt echter anders ingericht tot een Specialistische Spoed Opvang en is in eerste instantie gericht op patiënten die al onder behandeling zijn op de locatie van het VUmc. Wel is het zo dat de SEH op de locatie VUmc sluit voor zelfverwijzers.
Het Amsterdam UMC zegt dat zij passend bij het toekomstige profiel van deze locatie ook personeel gaat werven, of intern gaat omscholen.
Deelt u de mening dat mensen minder snel geneigd zullen zijn om te solliciteren naar een functie bij deze spoedeisende hulp, wanneer er al aangestuurd wordt op sluiting van de spoedeisende hulp? Deelt u de mening dat de mensen die al in dienst zijn, op zoek zullen gaan naar een andere werkplek?
De SEH op de locatie van het VUmc sluit niet, deze wordt echter op termijn ingericht tot een Specialistische Spoed Opvang, aldus het Amsterdam UMC.
Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het Amsterdam UMC om zelf invulling te geven aan haar eigen personeelsbeleid, dit is niet aan mij als Minister.
Hoe verhoudt het sluiten van de spoedeisende hulp op verschillende locaties in Nederland zich met het feit dat de druk op de spoedeisende hulp komende jaren zal toenemen door de vergrijzing en het idee dat ouderen langer thuis moeten blijven wonen?
De druk op de (acute) zorg is hoog en gaat de komende jaren verder toenemen door aan de ene kant een stijgende zorgvraag, en aan de andere kant een schaarste aan zorgmedewerkers. Dat betekent dat met hetzelfde aantal zorgmedewerkers, een grotere zorgvraag moet worden opgevangen. Naast het inzetten op het voorkomen van zorg door middel van preventie, zal ook de huidige capaciteit in de zorg zo efficiënt mogelijk moeten worden ingezet om zo de toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg te behouden. In de Beleidsagenda acute zorg, en in het Integraal Zorgakkoord, zijn diverse afspraken en beleidsvoornemens opgenomen die zich hier op richten. Er is onder andere afgesproken dat in de verschillende ROAZ-regio’s (Regionaal Overleg Acute Zorgketen) bij alle ketenpartners in kaart wordt gebracht hoe de samenwerking in de gehele acute zorgketen kan worden verstevigd, en hoe het schaarse personeel en de dure faciliteiten optimaal kunnen worden ingezet. Daarbij wordt ook gekeken naar de differentiatie, concentratie en spreiding van acute zorgvoorzieningen binnen de regio. Het sluiten van een SEH is hierbij uiteraard geen doel op zich, maar het kan in sommige regio’s wél een middel zijn om met het (schaarse) beschikbare personeel in de regio toch alle patiënten met een acute zorgvraag van kwalitatief goede, acute zorg te voorzien.
Hoe blijft de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg in Nederland gewaarborgd als op steeds meer plekken de spoedeisende hulp gesloten wordt?
Zoals ik in antwoord 9 heb toegelicht, is het nodig om in elke regio te kijken hoe de groeiende acute zorgvraag kan worden opgevangen, waarbij het schaarse personeel optimaal wordt ingezet. Door schaarste aan zorgpersoneel moeten ziekenhuizen omwille van kwaliteit en veiligheid soms keuzes maken om de SEH-zorg anders in te richten. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat op één locatie in de regio de SEH wordt omgevormd tot een locatie voor laagcomplexe spoedzorg, zodat het zorgpersoneel op een andere locatie de patiënten met een meer complexere of ongedifferentieerde zorgvraag kunnen helpen. Dat betekent voor een deel van deze patiënten dat zij wellicht verder moeten reizen, maar dat er wel voldoende gekwalificeerd personeel en benodigde faciliteiten beschikbaar zijn en blijven om goede zorg te verlenen. Uiteraard moeten aan de minimale normen van kwaliteit en toegankelijkheid van acute zorg worden voldaan. Daarbij gaat het onder andere over de normen in het Kwaliteitskader Spoedzorgketen, waar een groot deel van de SEH’s op dit moment niet aan voldoet.2 Ook moet aan de 45-minutennorm voor spreiding van SEH’s worden voldaan. In juni 2023 heb ik aan uw Kamer toegelicht welk proces ik inricht om te komen tot nieuwe normen voor toegankelijkheid en kwaliteit van acute zorg en welke inhoudelijke richting ik daarbij voor me zie.3
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
De gemeten oversterfte in juni door het CBS |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtenOversterfte in juni en CBS telt honderden doden meer in recordmaand juni, hitteplan werd niet in werking gesteld van 14 juni 2023?1, 2
Ja.
Zal er naar aanleiding van deze gemeten oversterfte onderzoek gedaan worden naar de oorzaken hiervan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 2009 houdt het RIVM wekelijks het aantal overleden mensen in de gaten met gegevens van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), zo ook de genoemde oversterfte. Het doel van het monitoren van sterftecijfers is om de impact van een epidemie of een incident in beeld brengen. In het verleden zijn er pieken in de totale sterfte te zien bij koude- en hittegolven en bij uitbraken van infectieziekten, zoals griep en COVID-19.
Wat waren de redenen dat het Nationaal Hitteplan ondanks de voorspelde hitte niet uit voorzorg geactiveerd werd?
In het tweede kwartaal van dit jaar (3 april tot en met 2 juli) overleden vijf procent meer mensen dan verwacht. In juni was sprake van oversterfte onder 65-plussers en inwoners van verpleeghuizen en gehandicaptenzorginstellingen. Dat betekent dat het aantal overleden mensen hoger is dan verklaarbaar door gebruikelijke schommelingen in de cijfers. Het CBS legt zelf een verband met de hitte: afgelopen juni was de warmste juni ooit gemeten, zo’n 3°C warmer dan normaal.
Het Nationaal Hitteplan was niet actief. Dit gebeurt pas zodra er een periode van aanhoudende hitte of extreem hoge temperaturen wordt verwacht. Niet alleen de temperatuur overdag speelt een rol bij deze beslissing. Ook de nachttemperatuur, gevoelstemperatuur en luchtvochtigheid spelen een belangrijke rol. Activatie van het hitteplan vindt plaats op basis van weersverwachtingen van het KNMI. Ondanks dat juni veel warme dagen had, ging de temperatuur ook snel weer omlaag. De korte temperatuurpiek was, binnen de definitie van het Nationaal Hitteplan, onvoldoende om het Nationaal Hitteplan te activeren. Ook rond 10 juni was het warm (tegen de 30 °C in het midden van het land), maar de piek was te kort en er stond een verkoelende wind.
Dat er niet aan de voorwaarden van het Nationaal Hitteplan voldaan werd, betekent niet dat er geen actie werd ondernomen. Het RIVM heeft voorafgaand aan de hitte als voorzorgsmaatregel een voorwaarschuwing uitgezet naar alle partners van het Nationaal Hitteplan. Hierin stond dat partners waakzaam moeten zijn voor de aankomende hitte. Dat betekent dat alle organisaties die dit bericht ontvangen er rekening mee moeten houden dat er op korte termijn een periode van aanhoudende hitte kan aanbreken. De organisaties kunnen intern nagaan of ze voldoende in staat zijn om hun afgesproken taken te vervullen. Welke taken dat zijn, verschilt per (type) organisatie. Het is de eigen verantwoordelijkheid van iedere organisatie om op basis van de voorwaarschuwing de juiste acties in gang te zetten. Het is in deze periode uiteindelijk niet gekomen tot de waarschuwing die leidt tot activatie van het Nationaal Hitteplan.
Welke kosten gaan er gepaard met de activering van het Nationaal Hitteplan? Zijn deze kosten één van de overwegingen om het Nationaal Hitteplan niet uit voorzorg te activeren?
Het RIVM beheert en geeft uitvoering aan het Nationaal Hitteplan. Het Nationaal Hitteplan is belegd in een opdracht van het Ministerie van VWS aan het RIVM. De kosten die gepaard gaan met de activering van het Nationaal Hitteplan vormen geen overweging om wel of niet uit voorzorg te activeren.
Wordt voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan voldoende rekening gehouden met de staat van de gebouwen waarin mensen verblijven? In hoeverre wordt bijvoorbeeld de mate van opwarming en de snelheid van afkoeling van gebouwen meegewogen in het besluit?
Als Minister ben ik opdrachtgever voor het Nationaal Hitteplan, dat zich richt op de publieke gezondheid. Het RIVM onderhoudt daarvoor een waarschuwingssysteem, waarmee een netwerk van organisaties rond kwetsbare groepen wordt gealarmeerd en daarnaast publieksinformatie wordt opgezet. Er wordt bij de activering geen rekening gehouden met de staat van gebouwen.
Op welke manier worden Wet langdurige zorg (Wlz)-zorggebruikers en ouderen ondersteund om gezondheidsproblemen die ontstaan door pollen en smog zoveel mogelijk tegen te gaan?
Het RIVM heeft de taak om de kwaliteit van de lucht te meten en publiceert dat op: Luchtmeetnet.nl. Voorts geeft het RIVM een smogwaarschuwing af als er kans is op matige smog en een smogalarm als er kans is op ernstige smog. Als daartoe aanleiding is heeft het RIVM op grond van de smogregeling (wetten.nl – Regeling – Smogregeling 2010 – BWBR0027705 (overheid.nl)) de taak via landelijke media de inwoners te informeren. Hierbij kan RIVM verwijzen naar het Astma Fonds, de GGD en het RIVM als bronnen van nadere informatie over smog. Bij ernstige smog in één of meer agglomeraties of zones treedt een bijzonder proces in werking. Het publiek wordt dan gericht geïnformeerd door middel van radio en televisie en dergelijke. Volgens de GGD richtlijn medische milieukunde, Smog en gezondheid kunnen «klachten bij smog het beste worden voorkomen door de blootstelling aan smog te verminderen. Dit kan door zware inspanning te vermijden. Bij smog door ozon, wat zich alleen in de zomermaanden voordoet, kan de blootstelling ook worden verminderd door ’s middags en in de vroege avond binnen te blijven». Overigens kennen zorginstellingen hun cliënten goed en zullen zij deze ondersteunen. Voor mensen die last hebben van pollen is medicatie beschikbaar.
Bent u bereid om na dit bericht het RIVM de opdracht te geven om de voorwaarden voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan te herzien? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb naar aanleiding van een mondelinge vraag van mevrouw Van den Berg (CDA) van 6 juni 2023 een toezegging gedaan. Ik zal een evaluatie laten uitvoeren van het Nationaal Hitteplan waarin beoordeeld wordt of het plan nog voldoet gezien de klimaatverandering. Dat wordt gedaan op basis van nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI die in oktober 2023 worden gepubliceerd. In deze evaluatie zullen de voorwaarden voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan ook worden meegenomen. Zo nodig zullen deze voorwaarden herzien worden.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Het bericht ‘Nieuwe strategie tabaksfabrikanten: investeren in medicijnen voor rokers’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe strategie tabaksfabrikanten: investeren in medicijnen voor rokers»?1
Ja.
Bent u reeds op de hoogte van de investeringen van tabaksfabrikanten in medicijnen en behandelingen voor rokers?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat tabaksfabrikanten groeiende invloed hebben op de gezondheid van de afnemers van sigaretten, ook met het oog op de «sjoemelsigaret», waarbij sigaretten als «gezonder» alternatief verkocht worden terwijl zij net zo schadelijk, al dan niet schadelijker zijn?
Ik vind het een zeer kwalijke ontwikkeling dat tabaksfabrikanten investeren in de farmaceutische industrie en zo twee keer verdienen aan de mensen die eerst ziek zijn geworden door het gebruik van hun schadelijke en verslavende producten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de stappen zoals aangekondigd in de brief van 6 december 2022? Wordt er momenteel gewerkt aan een verbod zodat de «sjoemelsigaret» van de markt gehaald kan worden? Zo nee, waarom niet?2
In mijn brief van 4 juli3 jl. heb ik u de resultaten van het nieuwe onderzoek van het RIVM over de emissieniveaus van teer, nicotine en koolmonoxide (TNCO) van filtersigaretten toegestuurd. Opnieuw blijkt dat de emissies van alle filtersigaretten die in Nederland op de markt zijn – wanneer deze gemeten worden met de TobLabNet-methode – de maximumemissieniveaus voor TNCO ruim overschrijden. Deze uitkomsten onderstrepen voor mij wederom het belang van een betere meetmethode.
Zoals toegezegd heb ik u in mijn brief van 4 juli jl. tevens op de hoogte gesteld van de uitkomst van extern juridisch onderzoek naar de mogelijkheid om in nationale regelgeving een strengere norm op te nemen of een andere meetmethode voor te schrijven dan in de Europese richtlijn is voorgeschreven. De uitkomst was dat er geen juridische ruimte is om in nationale regelgeving een andere meetmethode aan te wijzen aangezien dit in strijd is met Europees recht. Uitsluitend de Europese Commissie is bevoegd tot aanpassing van de (Europees) voorgeschreven meetmethode.
Zowel de NVWA als ikzelf willen krachtig optreden tegen de «sjoemelsigaret» en de producenten, importeurs en distributeurs die deze op de markt brengen. Hiervoor is echter wel een stevige juridische basis nodig, zodat handhaving standhoudt en effect heeft. Ik hoop dat de uiteindelijke uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) meer juridisch houvast zal geven om tegen de «sjoemelsigaret» op te kunnen treden. Het CBb heeft ter zitting aangegeven uiterlijk 7 november 2023 een uitspraak te doen in de zaak.
Tot slot ben ik voornemens om deze zomer de resultaten van het TNCO-onderzoek van het RIVM met de Europese Commissie te delen, en opnieuw bij de Commissie te bepleiten een andere meetmethode voor te schrijven in de Europese tabaksproductenrichtlijn.
Deelt u de mening dat patiënten niet gebaat zijn bij tabaksfabrikanten die investeren in geneesmiddelen ten behoeve van een behandeling van een door roken veroorzaakte ziekte, aangezien zij tegelijkertijd ook verdienen aan de verkoop van rookwaren? Hoe rijmt de industrie deze twee factoren met elkaar?
Zoals hierboven aangegeven vind ik dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling en vind ik de bedrijven ongeloofwaardig in hun verhaal om te willen transformeren zolang deze industrie producten promoot en verkoopt die jonge mensen verslaafd maakt.
Onderzoekt u hoe de dubieuze bedrijfsstrategie van het verkopen van schadelijke producten als sigaretten, en het tegelijkertijd verdienen aan de behandeling van door roken veroorzaakte gezondheidsklachten, aan banden kan worden gelegd?
Ik wil niet in het voorschrijfbeleid van artsen treden. Ik juich het toe dat artsen elkaar hierover informeren en een standpunt innemen en alternatieven voor behandeling zoeken waar dat mogelijk is. Ik vind het dan ook belangrijk dat er internationaal zoveel mogelijk transparantie komt over welke tabaksfabrikant waarin investeert.
Gezondheidsdoelen in de wet opnemen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Herinnert u zich dat het lid Van Esch eerder schriftelijke vragen heeft gesteld over de oproep van de artsenfederatie Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en zeventig andere organisaties om lange termijn gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren en dat u hierop antwoordde niet van plan te zijn gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren?1, 2
Ja, ik heb aangegeven dat nu, met de totstandkoming van het Gezond en Actief Leven Akkoord waarin gezondheidsdoelen zijn opgenomen, een voorstel voor wettelijke verankering geen logische vervolgstap is.
Herinnert u zich dat u in antwoord op de eerdere schriftelijk vragen van het lid Van Esch aangeeft de motie van de leden Kuiken en Renkema – waarin zij verzoeken de Kamer een voorstel te zenden of en, zo ja, hoe collectieve gezondheidsdoelen wettelijk kunnen worden verankerd – niet te gaan uitvoeren? Waarom weigert u deze wens van de Tweede Kamer uit te voeren?3
In de motie van februari 2021 wordt verzocht om een voorstel of en zo ja hoe collectieve gezondheidsdoelen wettelijk kunnen worden verankerd. Mijn voorganger is in zijn brief van 7 juli 2021 uitgebreid ingegaan op de vraag óf hij collectieve gezondheidsdoelen wettelijk wil verankeren, met als conclusie dat hij daar niet voor voelt. Een voorstel met verdere uitwerking hoe dit te doen, is daarom niet meegezonden.4
De Tweede Kamer heeft een amendement van eind vorig jaar over het wettelijk verankeren van doelstellingen in meetbare indicatoren en streefwaarden voor volksgezondheid, niet aangenomen.
Daarmee is niet gezegd dat ik het hebben van gezondheidsdoelen niet belangrijk vind. Sterker nog, gezondheidsdoelen zijn nodig om richting te kunnen geven aan het te voeren beleid. Breed draagvlak over deze doelen is belangrijk om samen met de vele partijen die actief zijn op het gezondheidsbeleid tot afspraken te komen over hoe deze doelen te bereiken. Daarom zijn in het Nationaal Preventieakkoord en in het Gezond en Actief Leven Akkoord doelen gesteld (bijvoorbeeld: in 2040 voldoet 75% van de Nederlandse bevolking aan de Beweegrichtlijn) en maatregelen afgesproken. Eind vorig jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over aanvullende maatregelen die het kabinet treft om de doelen van het Nationaal Preventieakkoord dichterbij te brengen.
Waarop baseert u de aanname dat wettelijk verankerde gezondheidsdoelen niet effectief zouden zijn om te komen tot gezondheidswinst, terwijl klimaatdoelen en stikstofdoelen wel degelijk tot beleid leiden die hun respectievelijke beleidsdomein bevorderen?
Er zijn meerdere factoren bepalend voor het behalen van gezondheidswinst. Het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen kan een reden zijn om zodoende het debat over maatregelen te kunnen voeren. Het is dan wel van belang dat duidelijk is op welke wijze de doelen kunnen worden nagestreefd en wie waar voor verantwoordelijk is. Uiteindelijk zijn de maatregelen bepalend voor het behalen van gezondheidswinst. Waarbij voor de realisatie vaak meerdere partijen aan zet zijn. Dat zien we ook in het debat over klimaatdoelen en stikstofdoelen.
Mijn ervaring is dat op het terrein van gezondheid het debat over maatregelen volop met u gevoerd wordt, zonder dat de in akkoorden afgesproken doelen wettelijk verankerd zijn. De doelen van het Nationaal Preventieakkoord bijvoorbeeld, staan niet ter discussie. Wel voer ik het debat met u over de benodigde maatregelen zoals accijns op tabaksproducten en alcohol, of wettelijke restricties op het aanbod van schadelijke of ongezonde producten. Ook zet ik me in voor andere gezondheidsdoelen die nu in het GALA zijn opgenomen, zoals het versterken van de mentale weerbaarheid of het terugdringen van gezondheidsachterstanden. Waarbij ik met u spreek over de benodigde inzet, zoals een belangrijk programma als Kansrijke Start dat zich richt op (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie. Samen met gemeenten en andere partijen die bij de uitvoering zijn betrokken, wordt gewerkt aan de invoering van maatregelen. Het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen en streefwaarden in de wet doet geen recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen, die nodig is.
Bent u ervan op de hoogte dat sinds uw beantwoording verschillende oproepen zijn gedaan door hoogleraren voor het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen en dat ook de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) heeft geadviseerd om te streven naar wettelijke verankering van gezondheidsdoelen en hiertoe een voorstel te laten doen door een aan te stellen Gezondheidscommissaris? Wat is uw reactie hierop?4, 5, 6
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ik stel het op prijs dat wetenschappers en partijen als de RVS zich buigen over het vraagstuk hoe de (publieke) gezondheid van Nederland te bevorderen en het daarop gerichte preventiebeleid in te richten. Ik zal met partijen gesprekken hierover blijven voeren en met hen verkennen welke concrete gezondheidsdoelen partijen voor ogen hebben en wat het concreet betekent als dit in de wet wordt vastgelegd. Hierbij zullen vragen over de verantwoordelijkheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van maatregelen moeten worden besproken met elkaar.
Gelet op de demissionaire status van dit kabinet zal de reactie op het advies van de RVS over de inrichting van het stelsel voor de publieke gezondheidzorg aan het volgend kabinet worden overgelaten.
Erkent u dat vanuit alle hoeken van de samenleving – waaronder dus belangrijke adviesorganen, wetenschappers, de zorgsector, gemeenten en vakbonden – wordt gepleit voor het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hecht u waarde aan deze oproepen, wetenschappelijke inzichten en adviezen van adviesorganen die laten zien dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen nodig is om preventie een betere positie te geven binnen het gezondheidsbeleid? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u naar aanleiding van deze adviezen, aanbevelingen en oproepen tot inkeer gekomen over het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen? Zo nee, waarom legt u deze adviezen, aanbevelingen en oproepen om gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren naast zich neer?
Het nemen van beleidsmaatregelen vereist draagvlak in de samenleving en commitment van vele partijen. Het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen levert geen vrijbrief op voor het kunnen nemen van deze maatregelen, hoe effectief ze mogelijk ook zijn. Het debat hierover kan mogelijk wel versterkt worden met een wettelijke verankering van doelen, we hebben echter geen zicht op wat dit werkelijk in de praktijk zal betekenen. Bovendien wordt tot op heden dit debat ook gevoerd op basis van de gezondheidsdoelen die nu in onder andere het Nationaal Preventieakkoord en het GALA zijn vastgelegd en de vraag is of dit niet voldoende is. Ik ga hierover graag verder het gesprek aan met betrokken partijen.
Hoe rijmt u uw standpunt om gezondheidsdoelen niet wettelijk te willen verankeren met de ontwikkeling dat het aantal jongeren (tussen de 18 en 25 jaar) met overgewicht de afgelopen jaren is toegenomen, tot inmiddels een kwart van de jongeren?7
Het reduceren van het aantal mensen met overgewicht is een belangrijk doel uit het Nationaal Preventieakkoord. Dat een dergelijk doel niet is vastgelegd in de wet, doet niks af aan de ambitie die ik heb, samen met andere partijen, om dit doel te behalen. De ontwikkeling die u schetst onder het aantal jongeren is zorgelijk. De aanpak van overgewicht, zeker ook onder jongeren, is complex door de vele verschillende factoren die hierin een rol hebben. Naast een gezonde leefstijl gaat het ook om factoren op het (maatschappelijk) sociale vlak, zoals stress en financiële schulden. Omstandigheden die binnen een gezin ook hun weerslag hebben op kinderen en jongeren. Bovendien spelen medische of biologische factoren een belangrijke rol bij overgewicht. Eind vorig jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn beleidsinzet op dit thema, waarin ik aanvullende afspraken en maatregelen in het licht van het Nationaal Preventieakkoord heb aangekondigd.9 Ook heb ik op 13 juli dit jaar Kamervragen beantwoord van het lid Westerveld over de toename van obesitas onder jongeren waarin ik inga op de maatregelen.10
Bent u het ermee eens dat het opmerkelijk is dat het geven van zorg een verplichtend karakter heeft, maar preventie – waarmee ziekte en ongemak kan worden voorkomen – vrijblijvend is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Preventie kent vele gedaanten, met maatregelen die meer of minder verplichtend zijn. Denk bijvoorbeeld aan verkeersveiligheid waarbij het dragen van een gordel verplicht is gesteld. Een belangrijke preventieve maatregel die veel ongelukken voorkomt. Of, dichter bij het gezondheidszorgdomein, aan het tabaksbeleid dat diverse maatregelen bevat die meer of minder vrijblijvend zijn. Ik ben het met u eens dat een minder vrijblijvende aanpak op preventie nodig is. Daarom zijn via het GALA afspraken gemaakt met gemeenten en zorgverzekeraars over de acties die we met elkaar te nemen hebben. Zoals ook in het GALA is opgenomen kan het nodig zijn om taken en verantwoordelijkheden wettelijk beter te verankeren om zodoende de vrijblijvendheid in te perken.
Kunt u zich erin vinden dat het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen een drukmiddel is om bewezen beleid door te voeren, zodat ook wanneer het politiek ingewikkeld wordt bestuurders doorzetten? Zo nee, waarom niet?
Het wettelijk vastleggen van een gezondheidsdoel kan wellicht dienen als drukmiddel, maar biedt geen garantie dat een bewezen beleidsmaatregel doorgezet kan worden. Om bewezen beleid door te kunnen zetten, blijft het noodzakelijk dat er voldoende maatschappelijk en politiek draagvlak is. Bovendien hebben we op dit moment geen zicht op het wat het concreet betekent als gezondheidsdoelen wettelijk verankerd worden. We zullen eerst moeten na gaan wie welke verantwoordelijkheid dan neemt en wat dit feitelijk betekent.
Wat is uw reactie op dat de rijkste Nederlanders maar liefst 25 jaar langer leven in goede gezondheid dan de armste Nederlanders en dat het opnemen van gezondheidsdoelen in de wet dit enorme verschil kan terugdringen?
Ik ben mij zeer bewust van de gezondheidsachterstanden van mensen met een lage sociaaleconomische status. Ik zet mij samen met verschillende partijen in om gezondheidsachterstanden terug te dringen vanuit een integrale aanpak, ook op lokaal niveau. Gezondheidsachterstanden terugdringen is daarom een belangrijk doel van het GALA. Een integrale aanpak is vereist omdat een veelheid aan maatregelen nodig is, breder dan alleen de inzet vanuit het gezondheidsdomein. Er is vaak sprake van achterliggende problematiek zoals bestaansonzekerheid, armoede en kansenongelijkheid, een ongezonde leefomgeving en zwakke gezondheidsvaardigheden. De oplossing is dan ook verre van simpel. Mijns inziens moeten we onze energie en het debat richten op maatregelen met specifieke aandacht voor kwetsbare groepen. Aansluitend op mijn antwoord op vraag 10 ben ik er niet van overtuigd dat het vastleggen van een doel in de wet de aanpak van deze complexe problematiek eenvoudiger zal maken.
Herinnert u zich uw reactie op het artikel van Jochen Mierau «Zorgstelsel loopt op zijn laatste benen», waarin u aangeeft dat het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen zonder de daarbij behorende overeenstemming over de instrumenten en bevoegdheden onwenselijk is, omdat juist over de manier waarop doelen te bereiken politiek debat nodig is?8
Ja.
Waarom denkt u dat er geen politiek debat mogelijk is over hoe de gezondheidsdoelen moeten worden behaald? Als niet is vastgelegd hoe de doelen moeten worden behaald, dan is er toch juist politiek debat mogelijk over welke instrumenten u van plan bent om in te zetten en welke niet?
Voor het behalen van gezondheidsdoelen is een breed scala aan maatregelen en commitment van diverse partijen nodig. Zoals u in vraag 12 aangeeft, ben ik er juist van overtuigd dat politiek debat nodig (en mogelijk) is over de manier waarop doelen te bereiken. Ik ben er daarom niet van overtuigd dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen mij een betere uitgangspositie geeft voor een dwingender preventief gezondheidsbeleid. En dat we ook moeten kijken naar andere opties, zoals het concreter invullen van taken en verantwoordelijkheden van partijen (met mogelijke verankering daarvan in de wet). In de afgelopen jaren heb ik veelvuldig met uw Kamer gesproken over welke maatregelen in te zetten die bijdragen aan het behalen van de doelen uit het Nationaal Preventieakkoord. Dit debat zal ook de komende jaren nodig blijven om de gezondheidsdoelen die we in het Nationaal Preventieakkoord en het GALA zijn overeengekomen met partijen, te kunnen halen. Want het behalen van de doelen is alleen mogelijk met effectieve maatregelen die maatschappelijk op voldoende draagvlak kunnen rekenen. In de wetenschap dat de effecten van preventiebeleid veelal op langere termijn zijn vruchten afwerpt, is een structurele inzet en financiering van maatregelen nodig. Het is aan de politiek om hiervoor keuzes te maken.
Verbod op overnames door partijen die onderzocht worden door de inspectie |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het feit dat het commerciële Co-Med, een omstreden private equity partij, ondanks dat zij onderzocht worden door de toezichthouder vanwege het leveren van slechte huisartsenzorg of gebrek aan leveren van huisartsenzorg, nu weer huisartsenpraktijken mag overnemen?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat zorgaanbieder Co-Med huisartsenpraktijken overneemt tijdens het lopende onderzoek van de NZa en IGJ.
Deelt u de mening dat private equity ten principale, maar in ieder geval geen plek zou moeten hebben in onze huisartsenzorg als dat leidt tot kwalitatief slechtere zorg?
Zoals ik in eerdere debatten en Kamervragen aangegeven heb, dienen alle aanbieders van zorg zich in Nederland te houden aan de bestaande wet- en regelgeving en daarbij te allen tijde de belangen van de patiënten en cliënten voorop te stellen. Aanbieders die zorg uitsluitend als verdienmodel zien horen niet thuis in de zorg. Ik zie risico’s voor de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg wanneer er aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg. Daarnaast heb ik eerder ook aangegeven dat de aanwezigheid van private equity partijen in de zorg ook positieve effecten kan hebben. In dat licht ben ik voornemens een onderzoek uit te zetten om zorgbreed beter inzicht te krijgen op de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de zorg op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid2.
Wanneer bent u voornemens om – zoals u naar wens van de PvdA eerder bevestigd heeft in onder andere het commissiedebat Eerstelijnszorg op 5 juli jl. – de Nederlandse Zorgautoriteit de bevoegdheid te geven overnames door specifieke partijen die door de toezichthouder onderzocht worden te verbieden?
Op dit moment onderzoek ik de mogelijkheden voor een dergelijke bevoegdheid van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om overnames door aanbieders (tijdelijk) te verbieden gedurende onderzoek dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of de NZa doet naar deze aanbieders. Naar verwachting vergt een dergelijke bevoegdheid een wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg, ik zal uw Kamer daar voor het eind van dit jaar over informeren.
Kunt u bevestigen dat met een dergelijke verbod als omschreven bij vraag 3 de overname van Co-Med van de huisartsenpraktijken in Enschede en Waalwijk voorkomen kunnen worden?
Een dergelijke bevoegdheid voor de NZa zou inderdaad de mogelijkheid creëren om gedurende een lopend onderzoek van de IGJ en/of de NZa naar een zorgaanbieder voorgenomen overnames door de betreffende zorgaanbieder tegen te houden.
Het bericht 'Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen' |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen» van 12 juli 2023?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en ook contact gehad met het Zuyderland ziekenhuis. Ik vind het belangrijk dat ziekenhuizen nadenken over de wijze waarop toekomstbestendige ziekenhuiszorg geleverd kan worden in de regio, zoals het Zuyderland ziekenhuis nu doet.
Voor mij staat goede en veilige zorg voorop. Bij mogelijke wijzigingen van het zorgaanbod in een regio is het daarom ook van belang dat er een juiste en zorgvuldige procedure gevolgd wordt. Een zorgaanbieder is verplicht de procedure te volgen zoals beschreven in de AMvB acute zorg indien er mogelijk (gedeeltelijke) beëindiging van aanbod van acute zorg aan de orde is. Onderdeel van deze procedure is dat er afspraken gemaakt moeten worden in ROAZ-verband, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Het toezicht op de naleving van dit proces gebeurt door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), daarnaast ziet de NZa toe op de toegankelijkheid van de zorg.
Wat is uw reactie op de kritiek van de gemeente op de scenario’s voor het ziekenhuis in Heerlen?
Ik wil benadrukken dat het van belang is dat gemeenten goed betrokken worden bij (mogelijke) wijzigingen in het aanbod van de acute zorg in de regio. In de AMvB acute zorg is ook wettelijk vastgelegd wanneer en hoe zorgaanbieders gemeenten moeten betrekken.2
Deelt u de mening dat een dichtbevolkt gebied als de regio Parkstad (circa 257.000 inwoners) over een volwaardig ziekenhuis zou moeten beschikken? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om keuzes te maken over de inrichting van de zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is, én op voorwaarde dat de kwaliteit en continuïteit van zorg geborgd zijn. Zorgverzekeraars dienen hierbij vanuit hun zorgplicht de toegankelijkheid van zorg voor alle inwoners uit de regio te borgen. Om te komen tot toekomstbestendige inrichting staan ziekenhuizen soms voor ingrijpende keuzes en het is begrijpelijk dat die tot allerlei gevoelens bij betrokkenen leidt. Bij dit proces is het van belang dat er door zorgaanbieders en zorgverzekeraars goed wordt nagedacht of ook in de toekomst de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg behouden kan blijven. Daarbij staat, zoals hiervoor al aangegeven, voor mij goede en veilige zorg voorop.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de raad van bestuur van Zuyderland dat gemeenten en bevolking pas benaderd worden, nadat er met zorgverzekeraars, banken en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gesproken is?
Zoals aangegeven bij vraag 2 vind ik het belangrijk dat gemeenten goed betrokken worden in dit proces. Ik heb begrepen dat het Zuyderland ziekenhuis dat zij van alle betrokken partijen, dus ook personeel, bevolking en gemeenten wil weten hoe ze aankijken tegen de toekomst alvorens een besluit wordt genomen over de nieuwbouw. Ik vind het belangrijk dat alle partijen worden gehoord voordat een definitief besluit wordt genomen. De volgorde waarin het ziekenhuis partijen hoort is aan henzelf.
Hoe wordt erop toegezien dat de bevolking van deze regio, het personeel en gemeenten voldoende worden meegenomen tijdens dergelijke ingrijpende besluiten?
Zorgaanbieders dienen, zoals hiervoor al aangegeven, de besluitvormingsprocedure te volgen die beschreven staat in de AMvB acute zorg als zij overwegen het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Zoals duidelijk staat beschreven in de AMvB is het van belang dat betrokkenen, zoals inwoners en gemeenten, actief en voorafgaand aan de besluitvorming betrokken dienen te worden3. De zorgaanbieder moet met hen in gesprek. Betrokkenen moeten de gelegenheid krijgen hun zorgen tijdig te uiten en ter overweging mee te geven aan de betreffende zorgaanbieder. Hier voorziet de wet ook in. Zoals vermeld in de Uitvoeringsregeling Wkkgz dienen betrokkenen en/of inwoners door de zorgaanbieder in een bijeenkomst geïnformeerd te worden over de voorgenomen plannen om het aanbod van acute zorg te wijzigen. Betrokkenen en/of inwoners moeten in de gelegenheid worden gesteld om hun visies, wensen en zorgen over een voorgenomen wijziging van het aanbod van acute zorg te uiten. Het is van wezenlijk belang dat een dusdanige bijeenkomst wordt georganiseerd op een zodanig tijdstip dat de inbreng van betrokkenen en/of inwoners van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is ook verplicht om aan betrokkenen en/of inwoners een gemotiveerde terugkoppeling te delen waarin staat beschreven wat er met de naar voren gebrachte visies, wensen en zorgen zal worden gedaan.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij verzekerd dat bovenstaande procedure zal worden gevolgd. Het toezicht op de naleving van de procedure gebeurt door de IGJ, daarnaast ziet de NZa toe op de toegankelijkheid van de zorg.
Deelt u de mening dat de bevolking van deze regio, het personeel en de gemeenten een beslissende stem moeten hebben in de besluitvorming rondom hun ziekenhuis? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de belangen van inwoners, personeel en gemeenten goed moeten worden meegewogen bij de organisatie van zorg in de regio. Met de regelgeving zoals vastgelegd in de AMvB acute zorg is getracht om de inbreng van gemeenten en inwoners bij wijzigingen in het aanbod van acute zorg zo goed mogelijk te borgen, en om ervoor te zorgen dat deze inbreng door de betreffende zorgaanbieder en de zorgverzekeraar goed wordt betrokken bij de besluitvorming.
Dat neemt niet weg dat het voorstelbaar is dat er situaties voorkomen waarbij gemeenten en inwoners zich niet voldoende betrokken voelen, ondanks dat de zorgaanbieder zich wel degelijk heeft ingespannen om hen op een goede manier te betrekken. De uiteindelijke uitkomst van de procedure kan, ondanks alle inspanningen, anders zijn dan betrokkenen wensen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de raad van bestuur van Zuyderland dat ze de zorg in beide ziekenhuizen zo efficiënt mogelijk willen inrichten? Deelt u de mening dat de coronaperiode heeft aangetoond dat een mate van overcapaciteit van acute afdelingen noodzakelijk is om op momenten of periodes van druk op ons zorgstelsel niet vast te lopen? Waarom lijkt deze les vergeten te worden?
Bij keuzes rondom de inrichting van een zorgorganisatie spelen aspecten als betaalbaarheid en organiseerbaarheid een belangrijke rol. Het sturen op een efficiënt ingerichte ziekenhuisorganisatie is daar ook een onderdeel van. Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg van groot belang. Deze dienen altijd voldoende geborgd te worden. Gegeven de beperkte beschikbaarheid van zorgmedewerkers is efficiënte zorgverlening cruciaal om kwaliteit en toegankelijkheid te blijven realiseren. In het algemeen geldt dat bij keuzes rondom de inrichting van de zorg er altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Het is in dit geval de verantwoordelijkheid van het bestuur van een ziekenhuis om een balans te vinden tussen deze drie aspecten.
Bent u er bewust van dat met het eventueel sluiten of afschalen van de spoedeisende hulp een deel van het zorgpersoneel zal uitstromen uit de zorg? Deelt u de mening dat de uitstroom van zorgpersoneel een vorm van kapitaalvernietiging is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan dat – ongeacht welke definitieve keuze wordt gemaakt – het zeer belangrijk is om het zorgpersoneel zoveel mogelijk te behouden en dat ze daar ook op zullen inzetten.
Los van deze specifieke casuïstiek vind ik het uiteraard van groot belang dat de zorg een aantrekkelijke sector moet blijven om in te werken.
Het is onwenselijk om zorgpersoneel te verliezen, zeker gezien de huidige krapte aan personeel en de uitdagingen in de toekomst. Om het personeelstekort in de zorg op te lossen is een brede integrale aanpak nodig waarbij we langs verschillende sporen aan de slag moeten gaan met de vraagstukken die op de arbeidsmarkt zorg en welzijn spelen. Dit doen we ook, onder andere via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ) en het Integraal Zorgakkoord (IZA) waarin we afspraken hebben gemaakt over de aanpak van het personeelstekort en ambities hebben gesteld om aan de slag te gaan met goed werkgeverschap, innovatie, waardering en meer ruimte voor vakmanschap met als doel meer werkplezier voor de zorgmedewerker en werken in de zorg weer aantrekkelijk te maken.
Bent u ermee bekend dat Heerlen één van de armste regio’s van Nederland is en een grote zorgbehoefte heeft? Deelt u de mening dat we sociaaleconomische gezondheidsverschillen zoveel mogelijk terug moeten dringen? Deelt u de mening dat een volwaardig ziekenhuis één van de factoren is die daaraan bij kan dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bekend met de sociaaleconomische status van de regio. De aanwezigheid en met name de nabijheid van voorzieningen zoals een ziekenhuis is voor veel mensen van invloed op hun gevoelens bij de leefbaarheid van een regio. Dit is ook een van de lessen uit het advies «Elke regio telt» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) en de Raad voor het Openbaar bestuur (ROB). Het kabinet heeft 7 juli jl. een eerste reactie op dit rapport gestuurd aan de Tweede Kamer. Eén van de concrete hoofdaanbevelingen uit het advies «Elke regio telt» is om de reguliere beleids- en investeringslogica te herijken. Het kabinet is voornemens om bij de uitwerking van deze aanbeveling samen met medeoverheden te kijken naar hoe verschillende bekostigingssystematieken van zorg en onderwijs lokaal uitpakken. Eveneens wil het kabinet bekijken waar aanknopingspunten te vinden zijn om in de reguliere beleids- en investeringslogica van het Rijk rekening te houden met verschillen tussen regio’s. Hierbij gaat het bijvoorbeeld ook om het meenemen van factoren zoals nabijheid van voorzieningen en de leefbaarheid in een gebied bij het opstellen van de normen voor acute zorg. Gezien de demissionaire status van dit kabinet zal een volgend kabinet hier vervolgens opvolging aan moeten geven.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
De uitspraken inzake de toekomst van de ouderenzorg gedaan in het televisieprogramma Nieuwsuur |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u voornemens na 2030 nog meer verpleegzorg of verpleeghuisplekken te realiseren, aangezien TNO berekende dat er in 2040 130.000 extra verpleeghuisplekken nodig zijn en u aan heeft gegeven tot en met 2030 40.000 verpleegzorgplekken te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ook na 2030 zal het noodzakelijk zijn om meer verpleegzorgplaatsen te realiseren, gezien de toenemende zorgvraag. In het verlengde van het programma «Wonen en zorg voor ouderen» zullen ook voor deze periode afspraken worden gemaakt met gemeenten, woningcorporaties, zorgkantoren en zorgaanbieders om deze verpleegzorgplekken te realiseren, in lijn met bestuurlijke afspraken die in 2021 voor de periode tot en met 2040 zijn gemaakt.
Bent u van mening dat een regulier geclusterde woning gelijk staat aan een verpleeghuisplek? Zo nee, waarom zorgt u dan niet voor meer dan 40.000 verpleegzorg- of verpleeghuisplekken?
Een regulier geclusterde woning staat niet gelijk aan een verpleeghuisplek. In de bouwambitie is voorzien dat er tot en met 2030 80.000 reguliere geclusterde woningen en 40.000 zorggeschikte geclusterde verpleegzorgplaatsen voor ouderen worden gerealiseerd.
Wat is het verschil tussen een gecusterde woning en een verpleeghuisplek? Wat zijn de verschillen in criteria? Waar moet je voor de een of de ander aan voldoen?
Bij de geclusterde verpleegzorgwoningen hebben de bewoners een VPT, MPT of pgb en betalen zij zelf de woonlasten. Bij de verpleeghuisplekken is de huur een onderdeel van het zorgzwaartepakket. Bij geclusterde verpleegzorgplekken zal het wonen meer voorop staan en zal de zorg minder zichtbaar zijn. Vaak kunnen er ook mensen zonder zorgvraag of met een lichte zorgvraag wonen; daarmee is het ook aantrekkelijker voor de partner om mee te verhuizen.
Wat is het verschil tussen beschermd en beschut wonen? Wat zijn de verschillen in criteria? Waar moet je voor de een of de ander aan voldoen?
Beschermd wonen is een vorm van huisvesting en begeleiding voor mensen met complexe psychische of psychosociale problemen die tijdelijk of langdurig niet zelfstandig kunnen wonen. Het biedt een veilige en beschermde woonomgeving waarin de bewoners intensieve begeleiding en ondersteuning ontvangen.
Bij beschut wonen woont men zelfstandig in een woonvoorziening veelal met anderen die ook hulp krijgen. Een belangrijk verschil is of de cliënt nog zelfstandig kan wonen.
Is de betaling van de woning huur/ hypotheek het enige verschil tussen een verpleeghuisplek en verpleegzorgplek?
Een belangrijk verschil is inderdaad het zelf betalen van de woonlasten door de cliënt. Een ander verschil is de wijze van zorgverlening. Bij een verpleeghuisplek zijn de zorgverleners permanent aanwezig. Bij een verpleegzorgplek is sprake van zorg in de nabijheid. Bij beide woonvormen is de zorgverlening in overleg met de cliënt ingericht conform de vereisten van de Wlz.
Kunt u aangeven hoe het permanent toezicht conform de Wet langdurige zorg (Wlz), wat betrekent dat iemand niet alleen kan worden gelaten, geregeld is bij de verpleeghuisplek en de verpleegzorgplek?
Vanuit de Wlz wordt zorg geleverd aan cliënten indien sprake is van 24-uurszorg in de nabijheid en/of permanent toezicht. De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg zijn vastgelegd. Dit kan zowel zorg in een verpleeghuis of op een verpleegzorgplek zijn. In overleg met de cliënt wordt de zorgverlening nader ingevuld en kan worden ingezet op 24 uurs zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht. De precieze invulling geschiedt in overleg met de zorgaanbieder. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van digitale signalering en kunnen familieleden een rol spelen.
Kunt u aangeven welk maximale bedrag en het maximale aantal uren geldt voor Wlz-zorg thuis (VPT/MPT) voor de zorgzwaartepakketen (ZZP’s) Verpleging en Verzorging (VV4, VV5, VV6, VV7, VV8, VV9) afzonderlijk?
In de Wlz is het aantal uren zorg niet vastgelegd in de zorgprofielen/zorgzwaartepakketten. Voor het VPT geldt dat in de bekostiging gewerkt wordt met een maximumtarief per dag. Voor het MPT geldt dat zorg op maat wordt geleverd en bekostigd. Uitgangspunt bij het MPT is dat de zorg thuis niet duurder mag zijn dan in een instelling. Het MPT wordt vaak geleverd als vorm van overbruggingszorg. De basisbedragen voor het MPT zijn opgenomen in onderstaande tabel (rechterkolom). Daar bovenop is 25% opslag mogelijk indien thuis wonen zonder deze opslag niet mogelijk zou zijn.
Zorgprofiel
Maximumtarief VPT per dag/jaar (bedrag exclusief behandeling)
MPT Maximumbedrag per jaar (exclusief mogelijkheid van opslag van 25% voor Extra Kosten Thuis (EKT)
VV4
€ 135,80 / € 49.600
€ 43.500
VV5
€ 268,18 / € 97.900
€ 59.000
VV6
€ 237,36 / € 86.600
€ 59.000
VV7
€ 327,12 / € 119.400
€ 73.900
VV8
€ 432,18 / € 157.700
€ 88.200
VV9
€ 234,04 / € 85.400
Geen bedrag benoemd in Rlz
Bron: VPT tarieven: NZa-beleidsregel BR/REG-23122a
MPT-bedragen: Regeling Langdurige Zorg (Rlz)
Wat zijn gemiddelde kosten van ZZP VV4, VV5, VV6, VV7, VV8 en VV9 van verpleeghuisplekken (dus niet de maximum Nationale Zorgautoriteit (NZA)-tarieven, maar de daadwerkelijke vergoeding)?
In de onderstaande tabel zijn (voor de vergelijkbaarheid met de bedragen uit vraag 7) de maximumtarieven opgenomen uit de NZa beleidsregel (ook hier exclusief behandeling voor de vergelijkbaarheid). Bij de inkoop wordt gewerkt met richttarieven. Het landelijke richttariefpercentage voor de langdurige zorg is nadrukkelijk géén gemiddeld-, minimum-, basis of maximumtarief, maar wel het vertrekpunt van het zorgkantoor in zijn aanbod richting zorgaanbieders. In 2023 bedraagt het richttarief 95,8% van de maximumtarieven. De richttarieven vormen het startpunt voor het gesprek met de zorgaanbieders en kunnen zowel naar boven (tot maximaal het maximumtarief) als naar beneden worden aangepast.
In onderstaande tabel worden naast de maximumtarieven ook de richttarieven gepresenteerd.
Zorgprofiel
Maximumtarief Verpleeghuisplek (ZZP-tarief per dag/jaar (bedrag exclusief behandeling)
Richttarief a 95,8% van maximum per dag/ per jaar
VV4
€ 176,90 / € 64.600
€ 167,47 / € 61.900
VV5
€ 310,11 / € 113.200
€ 297,09 / € 108.400
VV6
€ 285,67 / € 104.300
€ 273,67 / € 99.900
VV7
€ 366,17 / € 133.700
€ 350,79 / € 128.000
VV8
€ 475,62 / € 173.600
€ 455,64 / € 166.300
VV9
€ 270,82 / € 98.500
€ 259,45 / € 94.700
Bron: NZa-beleidsregel beleidsregel BR/REG-23122a en ZN Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023
Wat zijn de gemiddelde kosten van ZZP VV4, VV5, VV6, VV7, VV8 en VV9 van verpleegzorgplekken, zowel VPT als MPT?
Ook bij de inkoop van het VPT (verpleegzorgplekken) geldt dat wordt gewerkt met richttarieven. Voor MPT geldt zoals hiervoor bij vraag 7 aangegeven maatwerk in de hoeveelheid zorg die kan worden geboden. In het onderstaande zijn de maximum VPT-tarieven uit de tabel bij vraag 7 gepresenteerd tegen het richttarief van 95,8%. Zoals bij vraag 7 aangegeven vormen deze richttarieven het startpunt voor het gesprek met de zorgaanbieders en kunnen zowel naar boven (tot maximaal het maximumtarief) als naar beneden worden aangepast. Er wordt door de NZa geen onderscheid gemaakt tussen tarieven voor het VPT «thuis» (verspreid in de wijk) of VPT in een geclusterde setting (verpleegzorgplek).
Zorgprofiel
Richttarief VPT a 95,8% van maximum per dag/ per jaar
VV4
€ 131,10 / € 47.500
VV5
€ 256,92 / € 93.800
VV6
€ 227,39 / € 83.000
VV7
€ 313,38 / € 114.400
VV8
€ 414,03 / € 151.100
VV9
€ 224,21 / € 81.800
Bron: NZa-beleidsregel beleidsregel BR/REG-23122a en ZN Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023
Hoe wordt aan het criterium «24-uurs zorg in de nabijheid» voor een verpleegzorgplek in de eigen woning voldaan?
De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg is vastgelegd.
Hoe wordt aan het criterium «permanent toezicht» voor een verpleegzorgplek in de eigen woning voldaan?
De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg is vastgelegd. Afhankelijk van de situatie wordt bekeken in welke mate toezicht noodzakelijk is en hoe dit kan worden ingevuld. Daarbij kunnen naast de zorg ook familieleden en technologie een rol spelen.
Op welke wijze worden gemeenschappelijke ruimtes zoals een ontmoetingsplek geregeld bij geclusterde woningen?
Veelal is een gemeenschappelijke ruimte onderdeel van het complex waarin de geclusterde woningen zijn gesitueerd. De gemeenschappelijke ruimte wordt door de initiatiefnemer (zorgaanbieder, woningcorporatie, investeerder) in het bouwplan opgenomen.
Zijn wat u betreft gemeenschappelijke ruimtes een (verplicht) onderdeel van een geclusterde setting?
Het is wenselijk dat een gemeenschappelijke ruimte onderdeel uitmaakt van een geclusterde setting.
Wat verstaat u onder een geclusterde setting?
Een geclusterde setting in relatie tot de zorggeschikte woningen is een wooncomplex waar meerdere woningen onderdeel van uit maken. Dit zorgt voor verbinding tussen de bewoners en vermindert bijvoorbeeld de kans op eenzaamheid. Er kan ook een ontmoetingsruimte in de directe nabijheid zijn.
Is het bij het aanvragen van een financiële bijdrage voor de realisatie van een ontmoetingsruimte nog steeds een criterium dat maximaal vijftig procent van de bewoners een zware zorgvraag mocht hebben? Wat wordt verstaan onder zware zorgvraag? Waarom is dit criterium opgesteld?
Nee, dit criterium is op 19 oktober 2022 vervallen.
Hoeveel van de 11 duizend (in 2021) Wlz-cliënten met de leveringsvorm VPT (of MPT) wonen in een geclusterde setting?
Er wordt momenteel niet geregistreerd of Wlz-cliënten woonachtig zijn in een geclusterde setting. In overleg met BZK wordt momenteel een registratie opgezet om deze informatie wel te kunnen genereren.
Wanneer verwacht u dat de geclusterde zorggeschikte woningen in de sociale huur gerealiseerd zijn? Kunt u schetsen wat de eisen zijn aan deze geclusterde zorggeschikte woningen? Zijn gemeenschappelijke ruimtes een vereiste?
Het doel is dat de geclusterde zorggeschikte woningen in de sociale huur in 2030 zijn gebouwd. De vereisten voor zorggeschikte woningen zijn opgenomen in de regeling. Publicatiedatum van de regeling is 14 september 2023. Om voor subsidie in aanmerking te komen is een gemeenschappelijke ruimte een vereiste.
Bestaan verpleegzorgplekken uit zelfstandige woonhuizen met een eigen deurbel, water- en elektra aansluitingen, meterkast, brievenbus, slot op de voordeur, etcetera (graag beantwoorden met ja of nee)?
Ja.
Hoeveel tijd zijn wijkverpleegkundigen gemiddeld kwijt aan reistijd (van de ene cliënt naar de andere cliënt)?
De reistijd verschilt sterk tussen cliënten in een stedelijke (geclusterd in aanleunwoningen bijvoorbeeld) of platteland omgeving. Exacte data hierover is niet beschikbaar. Dat kan van vijf minuten zijn in een flatgebouw, tot een half uur in landelijke gebieden tussen dorpen. Een manier om reistijd te beperken en zo efficiënt mogelijk te werken, is om te komen tot herkenbare en aanspreekbare teams binnen de wijkverpleging. Zodat het minder voorkomt dat er bij dezelfde locatie verschillende aanbieders van wijkverpleging komen.
Kunt u een uitleg geven van de discrepantie dat uit de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 27 juni jl. over de voortgang van het programma Wonen en zorg blijkt dat de totale geclusterde opgave tot 2030 voor corporaties uitkomt op 60.000 woningen, terwijl u in uw beantwoording spreekt over 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen?
In het programma is de opgave vastgelegd van 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen en 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen. Deze 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen zullen allemaal in geclusterde woonvormen worden gerealiseerd. Deze 40.000 woningen kennen aanvullende bouwtechnische vereisten om deze zorggeschikt te maken. Samen gaat het om een opgave van 120.000 woningen in geclusterde woonvormen: bestaande uit 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen en 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen. De helft van deze woningen wordt door corporaties gerealiseerd, en dit komt uit op 60.000 woningen: bestaande uit 40.000 (regulier) geclusterde corporatiewoningen voor ouderen en 20.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte corporatiewoningen.
De wereldwijd dalende geboortecijfers en de mogelijke oorzaken daarvoor |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u op de hoogte van de – wereldwijde – berichtgeving en statistieken aangaande dalende geboortecijfers, sinds het begin van 2022?1, 2, 3, 4, 5, 6, 7
Ja.
Zijn er, anders dan waarschijnlijkheidshypotheses, inmiddels wetenschappelijk onderbouwde verklaringen voor de dalende geboortecijfers in een groot deel van de wereld en meer specifiek voor Nederland? Zo nee, gaat er hiernaar (internationaal) breed onderzoek gedaan worden? Indien dat niet het geval is, bent u dan bereid om hier in Nederland een onderzoek naar te starten?
De trend van dalende geboortecijfers past in de theorie van de demografische transitie, een empirische wetmatigheid hoe zowel geboorte als sterfte zich ontwikkelen in de tijd, in vier fasen:
Er wordt wereldwijd al decennialang vanuit verschillende onderzoekdisciplines onderzoek gedaan naar de verschillende redenen waarom het geboortecijfer daalt tijdens de transitie van hoog geboorte- en sterftecijfer naar een laag geboorte- en sterftecijfer.9 Hieruit blijkt dat het geboortecijfer daalt als gevolg van complexe en onderling verbonden sociaaleconomische factoren die de voortplantings-beslissingen beïnvloeden. Omdat daar al veel onderzoek naar is en wordt gedaan, ga ik niet een nieuw onderzoek starten.
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat het coronabeleid (bijvoorbeeld omdat vrouwen in de vruchtbare leeftijd hun kinderwens hebben uitgesteld) en/of de coronavaccinaties invloed hebben (gehad) op de geboortecijfers? Zo ja, kunt u dan uiteenzetten op welke manier(en) het beleid en de vaccinaties volgens u zouden kunnen hebben bijgedragen aan de afname van het aantal (levend)geborenen in Nederland en daarop reflecteren? En bent u voornemens om een impactanalyse te maken van de (mogelijke gevolgen) van het coronabeleid op de geboortecijfers in Nederland?
Ondanks een dalende trend in de geboortecijfers was er volgens het CBS in 2021, midden in de COVID-19-pandemie, juist een toename van het aantal geboortes.10 Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 31 augustus 202211, verlaagt vaccinatie tegen COVID-19 daarnaast het risico op ernstige (levensbedreigende) zwangerschapscomplicaties door COVID-19. Diverse internationale onderzoeken tonen aan dat COVID-19-vaccinatie tijdens de zwangerschap veilig is voor zowel moeder als kind. Ook laten buitenlandse onderzoeken geen negatieve effecten van de coronavaccins op de vruchtbaarheid zien.12 Ik zie dan ook geen aanleiding om een impactanalyse te maken van de gevolgen van het coronabeleid voor de geboortecijfers in Nederland.
Aangezien de European Medicines Agency (EMA) heeft onderkend dat de coronavaccinaties cyclus- en menstruatieproblemen kunnen veroorzaken8, zoals bijvoorbeeld hevige menstruatiebloedingen, is het dan mogelijk dat deze menstruatieproblemen resulteren in een afname van de algemene vruchtbaarheid in Nederland? Zo nee, waarom niet, aangezien verstoringen van de menstruatiecyclus inherent zijn aan verminderde vruchtbaarheid?
Het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) van het EMA concludeerde dat er een aanneembare mogelijkheid is dat hevig vaginaal bloedverlies kan worden veroorzaakt door vaccinatie met de vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna.14 Dit is daarom als mogelijke bijwerking aan de bijsluiters toegevoegd. Het PRAC geeft aan dat menstruatiestoornissen in het algemeen veel voorkomen door uiteenlopende oorzaken, en dat er geen aanwijzingen zijn dat deze bijwerking een negatief effect heeft op de vruchtbaarheid.
Heeft u zicht op het percentage vrouwen in Nederland dat waarschijnlijk te maken heeft gekregen met verstoringen in hun menstruatiecyclus na coronavaccinatie en wat de (lange termijn) gevolgen daarvan zijn voor de Nederlandse geboortecijfers?
Bijwerkingencentrum Lareb ontving tot eind oktober 2022 in totaal ruim 27.000 meldingen van diverse menstruatieklachten na coronavaccinatie op ongeveer 19,8 miljoen gegeven vaccinaties aan vrouwen. De verstoringen die kunnen optreden herstellen meestal binnen enkele maanden en hebben geen invloed op de vruchtbaarheid.15
Weet u of er op dit moment nog (lange termijn) studies gaande zijn naar de mogelijke neonatale en maternale gevolgen van coronavaccins? Zo ja, wat zijn de laatste bevinden op dit gebied? Zo nee, vindt u dat dergelijke studies opgestart zouden moeten worden, teneinde in kaart te brengen wat de coronavaccins mogelijk voor invloed hebben (gehad) op de vruchtbaarheid?
Met het zwangerschapsregister Moeders van Morgen onderzoekt Lareb de veiligheid van de coronavaccins tijdens de zwangerschap. De eerste analyses van meer dan 4.000 zwangere vrouwen die zijn gevaccineerd, duiden niet op een verhoogd risico op het optreden van een miskraam, het vroegtijdig bevallen of het ontwikkelen van ernstige aangeboren afwijkingen bij het kind. Deze resultaten zijn in lijn met de internationale literatuur waar ook geen aanwijzingen zijn gevonden voor een verhoogd risico op nadelige uitkomsten op de zwangerschap of het kind na een COVID-19-vaccinatie tijdens de zwangerschap.
Onderschrijft u nog altijd de stelling dat er geen aanwijzingen zijn dat de dalende geboortecijfers en coronavaccinatie met elkaar in verband gebracht zouden kunnen worden? Zo ja, hoe onderbouwt u dat, aangezien de wetenschappelijke consensus ook is dat er nog heel erg weinig bekend is over de invloed van deze vaccins op de maternale en neonatale gezondheid en over de menstruatiecyclus en verstoringen daarvan en de gevolgen daarvan op de vruchtbaarheid in het algemeen?
Ja, zie mijn antwoorden op vragen 3, 4, 5 en 6.
Hoe reflecteert u op de openbaargemaakte data van vaccinproducenten, waaruit blijkt dat een significant aantal zwangere vrouwen na hun coronavaccinatie te maken kregen met het intra-uteriene verlies van hun baby’s, doodgeboortes, ernstige zwangerschapscomplicaties zoals het losraken van de placenta, of kinderen baarden met (ernstige) aandoeningen of misvormingen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Heeft u inzicht in het percentage zwangerschappen in Nederland dat sinds de gedocumenteerde daling van het geboortecijfer is geëindigd in een miskraam, een vroeg en/of doodgeboorte, of de geboorte van een kind met gezondheidsproblemen? Zo ja, is hierin een verandering te zien ten opzichte van de jaren daarvoor en hoe verhouden zich deze percentages tot de procentuele daling van de geboortecijfers in Nederland? Is het dalende geboortecijfer hiervoor gecorrigeerd, of moeten deze percentages hiermee nog worden verrekend?
Perined is de landelijke organisatie voor perinatale registratie. Zij publiceren jaarlijks de landelijke geboortezorgcijfers, waaronder enkele van de gevraagde aspecten zoals sterftecijfers, cijfers over vroeggeboorte en aangeboren afwijkingen. Cijfers over het jaar 2022 zijn op dit moment nog niet bekend.
Heeft u vanuit (een deel van) de medische gemeenschap signalen gekregen dat er reden tot zorg over onderzoek naar de geboortecijfers en/of de maternale en neonatale gezondheid in Nederland is? Zo ja, welke partijen hebben hierover constateringen gedaan en gemeld en op welke manier is hieraan gevolg gegeven?
Nee.
Indien er meer miskramen, vroeg en/of doodgeboortes zijn en meer kinderen met aandoeningen en afwijkingen worden geboren sinds de gedocumenteerde daling van het geboortecijfer, weet u dan wat hiervan de oorzaken zijn, of is dit vooralsnog onduidelijk? Zo ja, gaat u hierover informatie ophalen bij maternale en neonatale experts en onderzoek doen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Indien de geboortecijfers de komende jaren niet meer op het oude niveau terugkeren, vindt u dan dat er onderzoek gedaan moet worden naar de oorzaak van de blijven de stagnatie?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Indien het geboortecijfer in Nederland niet aantrekt, wat zijn daarvan dan de lange termijn gevolgen voor de Nederlandse samenleving?
In 2020 zijn door het NIDI en het CBS zeven nieuwe bevolkingsvarianten doorgerekend. De resultaten van deze bevolkingsvarianten zijn gepubliceerd in het deelrapport Bevolking 2050 in beeld: drukker, diverser en dubbelgrijs. Het kabinet heeft dit rapport op 7 juli 2020 aan uw Kamer aangeboden.16
Wat gaat u doen als niet alleen het geboortecijfer Nederland niet aantrekt, maar ook blijkt dat de collectieve vruchtbaarheid van de Nederlandse populatie blijvend en toenemend daalt?
Door het kabinet is de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld die begin 2024 advies zal uitbrengen over scenario’s, mogelijke beleidsopties en handelingsperspectieven met betrekking tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen.
Indien er de komende jaren meer zwangerschappen eindigen in een miskraam en/of een vroeg en/of doodgeboorte, en/of er blijvend meer kinderen met gezondheidsproblemen geboren worden in Nederland, welke stappen gaat u dan zetten om de oorzaak daarvan te achterhalen?
Het geboortezorgbeleid is gericht op integrale geboortezorg. Ik investeer daarbij in kennis- en kwaliteitsontwikkeling via programma’s van ZonMw voor en door de betrokken zorgprofessionals in de sector.