De analyse van de Zweedse coronacrisisaanpak |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de analyse van de Zweedse coronacrisisaanpak1 en de daaropvolgende stelling van CBS-statisticus Van Gaalen?2
Ja. Overigens is de tweet waarnaar in de vraag verwezen wordt inmiddels verwijderd, waarbij de auteur van die tweet heeft aangegeven dat de nuances uit het essay over de aanpak van de coronacrisis in Zweden niet goed in een kort bericht te vatten zijn.
Bent u het met de heer Van Gaalen eens dat het waarschijnlijk is dat de manier waarop Zweden de coronacrisis heeft aangepakt, heeft geleid tot minder (over)sterfte en minder maatschappelijke, economische en sociale schade dan de aanpak die de meeste andere landen hanteerden, met harde lockdowns en andere (zware) restrictieve maatregelen?
Maatregelen en de effectiviteit daarvan zijn lastig tussen landen te vergelijken omdat ze met meerdere factoren samenhangen, welke verschillen tussen landen. Voorbeelden hiervan zijn de opbouw van de bevolking qua leeftijd en gezondheid, bevolkingsdichtheid en de mate van vrijwillige en onvrijwillige gedragsaanpassingen naar aanleiding van de coronapandemie, waaronder de mate van veranderingen van gedrag ten aanzien van mobiliteit binnen steden en tussen huishoudens, in het OV, scholen of in het uitgaansleven. De stelling dat de maatregelen die in Zweden zijn genomen ter bestrijding van de coronacrisis, zouden hebben geleid tot minder (over)sterfte en minder maatschappelijke, economische en sociale schade als diezelfde maatregelen in andere landen zouden zijn toegepast, deel ik dan ook niet.
Om te kunnen leren van de aanpak van andere landen heb ik het RIVM gevraagd onderzoek te doen naar de effectiviteit van maatregelenpakketten en individuele maatregelen. Ook laat ik via ZonMw onderzoek uitvoeren naar de effectiviteit van maatregelen. Hierbij heb ik gevraagd om de effecten van maatregelen voor zover mogelijk individueel, maar ten minste in verschillende samenstellingen te evalueren. Ik verwacht de eerste resultaten nog dit jaar te ontvangen en zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden.
Kunt u zich nog herinneren dat verschillende experts, waaronder medici, statistici, sociologen, economen etc., al vroeg in de pandemie wezen op de Zweedse aanpak en daarvoor pleitten? Zo ja, kunt u dan ook verklaren waarom heel lang werd volgehouden dat de manier waarop Zweden de coronacrisis aanpakte verkeerd en schadelijk was? Kunt u uitleggen waarop de stelligheid van deze hypothetische aannames was gebaseerd?
Het kabinet heeft zich tijdens de pandemie gebaseerd op de adviezen van onder andere het Outbreak Management Team (OMT). Naast de medisch inhoudelijke adviezen van het OMT ontving het kabinet ook adviezen van het Maatschappelijk Impact Team (MIT) en de gedragsunit. Voordat het MIT opgericht was, werd er altijd een sociaal-maatschappelijke en economische reflectie verricht ten behoeve van een brede afweging. Het OMT was op de hoogte van de laatste stand van de medische wetenschap en het RIVM heeft doorlopend contact gehad met een netwerk aan internationale collega’s. Daarbij is het niet eenvoudig om de effectiviteit van beleid tussen landen te vergelijken, zie ook het antwoord op vraag 2.
Waarom kon in Zweden wel een realistische kosten-baten analyse voor restrictieve en dwangmaatregelen gemaakt worden per bevolkings en/of risicogroep en was dat in Nederland steeds niet mogelijk? Vindt u niet dat het inmiddels duidelijk is dat de coronamaatregelen wel degelijk afzonderlijk moeten worden geëvalueerd, zodat getracht kan worden tot een netto-effect daarvan te komen, zowel in positieve als in negatieve zin?
Ik kan geen uitspraken doen over de inzet van evaluatie-instrumenten in het buitenland.
Kunt u uitleggen waarom de aanpak die Zweden hanteerde en de successen die het land daarmee boekte nauwelijks zijn geadresseerd door zowel de Nederlandse politiek als de Nederlandse media? Waarom zijn de evaluaties en analyses die Zweden zelf, bijvoorbeeld door de heer Anders Tegnell, aangaande het eigen beleid heeft gedaan uit zijn verband en uit de werkelijke context getrokken, door te verkondigen dat het land vond dat de gehanteerde aanpak gefaald had, terwijl dat niet is wat er daadwerkelijk door bij het Zweedse beleid betrokken experts en beleidsmakers werd beargumenteerd?
Ik onthoud mij van het geven van kwalificaties van de wijze waarop rapporten en uitspraken in de Nederlandse media en politiek zijn en worden behandeld. Politici en journalisten hebben daarin een eigen verantwoordelijkheid.
Weet u op welke epidemiologische en virologische data Zweden haar coronabeleid baseerde en waren deze data anders, of werden deze anders geïnterpreteerd, dan in Nederland? Zo ja, waarom, met welke verschillende (soorten) data opereerden beide landen en welke discrepanties zitten er tussen de interpretaties van en de gevolgtrekkingen uit deze data?
Het kabinet heeft zich laten adviseren door onder andere het OMT, waar alle relevante epidemiologische en virologische kennis aanwezig was. Zoals eerder aangegeven, is het RIVM onderdeel van een internationaal netwerk van experts. Het RIVM was op de hoogte van de laatste stand van de epidemie en de laatste stand van de wetenschap. De epidemiologische en virologische data werden en worden in internationaal in o.a. WHO-verband gedeeld. Ik beschik niet over een analyse van de gebruikte data en afwegingen per land.
Is het wat u betreft mogelijk dat de aanhoudende oversterfte in Nederland en veel andere landen een gevolg is van enerzijds «uitgestelde»/vertraagde natuurlijke sterfte van oude en zieke mensen door een infectie met een virus zoals SARS-COV-2, influenza en andere, als gevolg van bijvoorbeeld onnatuurlijke isolatie door de coronamaatregelen en anderzijds een negatief gevolg van de veel te strikte coronamaatregelen die hebben geleid tot schade op vele fronten, waarvan de langetermijneffecten in de vorm van sterfte veel groter zijn dan de kortetermijneffecten in de vorm van sterfte als gevolg van COVID-19? Kortom: is het mogelijk dat het Nederlandse coronabeleid contraproductief heeft gewerkt en nog lange tijd zal doorwerken met betrekking tot de sterfte in Nederland?
Ik heb geen aanwijzingen die de stellingname in vraag 7 onderbouwen. Ik wijs erop dat er al enige tijd geen sprake meer is van oversterfte in Nederland. Via ZonMw laat ik onderzoek verrichten naar de oorzaken van oversterfte in de periode 2020–2021. Eind dit jaar verwacht ik de resultaten van de nu nog lopende onderzoeken.
Onderschrijft u de analyse in bovengenoemd artikel dat het niet Zweden was die een «roekeloos en ongeëvenaard experiment» uitvoerde, maar juist de vele andere landen die overgingen tot zware restrictieve maatregelen, die grote schadelijke gevolgen hadden? Zo nee, waarom niet? Kunt u uiteenzetten waarom u nog altijd van mening bent dat de Nederlandse aanpak goed was en niet (deels) anders had gekund?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Overigens klopt het niet dat ik van mening zou zijn dat de Nederlands aanpak niet deels anders zou hebben gekund, zoals wordt gesuggereerd in vraag 8. Het kabinet heeft veel evaluaties laten doen van de aanpak van de coronacrisis, juist met als doel om hiervan te leren. Dit heeft een groot aantal aanbevelingen opgeleverd die het kabinet ter harte heeft genomen. Ik verwijs hiervoor naar de diverse kabinetsreacties op onderzoeksrapporten, bijvoorbeeld die van de Onderzoeksraad voor Veiligheid.
Bent u van mening dat de negatieve gezondheidseffecten (niet alleen fysiek, maar ook mentaal, economisch, sociaal etc.,) voor de bevolking, die het Nederlandse coronabeleid heeft veroorzaakt, ondergeschikt zijn aan de collectieve gezondheidswinst van de maatregelen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen, met een kosten-baten analyse gespecificeerd voor verschillende demografische groepen en leeftijdscohorten in de Nederlandse samenleving en de gemiddelde volksgezondheid?
Negatieve effecten zijn niet van ondergeschikt belang geweest ten opzichte van de collectieve gezondheidswinst bij de afweging van de maatregelen tegen COVID-19. De pijlers van de coronastrategie, zoals beschreven in de Kamerbrieven van 6 mei 20203 en 8 februari 20224, vormden de basis van de afweging van het Kabinet.
Voor het antwoord op uw verzoek om dit te onderbouwen met een kosten-baten analyse verwijs ik u naar mijn antwoord van 30 januari 2023 op vraag 8 van de door u eerder gestelde schriftelijke vragen5.
Kunt u een analyse geven van de vraag waarom de Zweedse bevolking uit eigen beweging bepaalde verantwoordelijkheden nam en keuzes maakte om verspreiding van het SARS-COV-2 virus te voorkomen, bijvoorbeeld door vrijwillige (tijdelijke) sociale distantie en gerichte bescherming van de kwetsbaren in de samenleving en waarom de Nederlandse overheid van mening was dat de Nederlandse bevolking hiertoe niet in staat en/of bereid was? Kunt u onderbouwen dat dit daadwerkelijk zo was, of was dit een aanname van de Nederlandse regering? Waarom was de Nederlandse regering van mening dat verregaande «gedragsbeïnvloeding» van de burgers nodig was om hen tot bepaalde handelingen te laten komen, of bepaalde gedragingen juist te doen laten?
De stelling dat de Nederlandse overheid van mening zou zijn geweest dat de Nederlandse bevolking uit eigen beweging niet in staat en/of bereid zou zijn tot gedragsverandering, deel ik absoluut niet. De aanpak is steeds gestoeld geweest op de basisadviezen, die veel Nederlanders hebben gevolgd en toegepast. Dat de Nederlandse bevolking hier grotendeels achter stond, wordt bevestigd door inzichten in draagvlak en naleving van de adviezen en maatregelen, die regelmatig zijn onderzocht gedurende de pandemie6.
Indien het inderdaad zo is dat de Nederlandse bevolking significant minder vertrouwen heeft in de overheid dan de Zweedse bevolking en dientengevolge minder bereid is om aanbevelingen van de overheid op te volgen, kunt u dan een analyse geven van de oorzaak daarvan en daarin vooral ook het eigen aandeel van de Nederlandse overheid meenemen? Erkent u dat de steeds groter wordende inmenging en controle van de overheid in/op het (individuele) leven van burgers, de verminderende levens- en voorzieningenstandaard en de hoge belastingdruk dit wantrouwen en deze afkeer jegens de overheid in de hand werken? Deelt u de mening dat daardoor een selffulfilling prophecy ontstaat, die leidt tot maatschappelijke risico’s?
De relatie tussen vertrouwen, draagvlak en naleving van adviezen en maatregelen van instituties is aanwezig, zoals ook bevestigd door onderzoek van het RIVM en SCP7. Het is echter complex om vergelijkingen te maken met andere landen door de grote verscheidenheid tussen landen.
Bent u voornemens om, bij een volgende gezondheidscrisis/pandemie de Zweedse coronacrisisaanpak als voorbeeld te nemen? Bent u bereid om de verankering van de coronamaatregelen in de Wet publieke gezondheid (Wpg) terug te draaien, nu steeds duidelijker wordt dat het Nederlandse coronabeleid en de maatregelen waarschijnlijk averechts hebben gewerkt? Zo nee, kunt u dit onderbouwd beargumenteren, aangezien de maatregelen nog altijd niet zijn geëvalueerd, de effectiviteit ervan dus niet is aangetoond, terwijl wereldwijde data inmiddels wel laten zien dat minder maatregelen hebben geleid tot minder (gezondheids)schade?
Ik acht de bevoegdheidsgrondslagen zoals opgenomen in de Wet publieke gezondheid van groot belang om een eventuele toekomstige pandemie te kunnen aanpakken. Zoals aangegeven in voorgaande antwoorden laat ik uitgebreid wetenschappelijk onderzoek verrichten naar effectiviteit van maatregelen. Ik de resultaten hiervan uiteraard met belangstelling tegemoet en zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden.
Het schrijnende bericht van een jeugdzorginstelling |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het geheime onderzoeksrapport over jeugdzorginstelling Woodbrookers waarin ernstige misstanden zijn blootgelegd?1 Zo ja, kunt u toelichten welke stappen er zijn genomen naar aanleiding van dit rapport en kunt u dit onderzoeksrapport met de Kamer delen?
De instelling Woodbrookers is de accommodatie voor gesloten jeugdhulp van Jeugdhulp Friesland. Deze aanbieder heeft in opdracht van de IGJ het onderzoeksrapport laten opstellen waarover de artikelen gaan. Aanleiding daarvoor was de melding van een calamiteit bij de IGJ. Jeugdhulp Friesland heeft het rapport toegezonden aan de IGJ. Een dergelijk onderzoek in opdracht van de IGJ wordt in beginsel nooit openbaar gemaakt. Het rapport bevat gegevens die herleidbaar zijn naar personen en kan om die reden in principe niet openbaar verstrekt worden. Inmiddels heeft Jeugdhulp Friesland het rapport geanonimiseerd toch op de eigen website geplaatst vanwege de ontstane publiciteit. De rechter heeft in kort geding daarmee ingestemd omdat de ouders zelf de publiciteit hadden gezocht.
Op basis van het onderzoeksrapport heeft Jeugdhulp Friesland een verbeterplan gemaakt. De IGJ volgt de voortgang van de implementatie van dat verbeterplan. Gelet op de actuele situatie heeft de IGJ besloten het reeds geplande toezicht naar de ombouw van de gesloten jeugdhulp vervroegd uit te voeren. Recent heeft Jeugdhulp Friesland besloten om uiterlijk op 1 juli 2024 te stoppen met gesloten jeugdhulp in zijn huidige vorm. Enerzijds is dat besluit ingegeven door de kwetsbare omvang van de locatie (acht plaatsen) zoals die nu nog functioneert. Anderzijds door de omstandigheid dat extern het vertrouwen afneemt dat Woodbrookers de jongeren in voldoende mate de zorg kan bieden die zij nodig hebben.
Bent u op de hoogte van andere onderzoeksrapporten over jeugdinstellingen waarin misstanden worden blootgelegd? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen en voorzien van uw reactie?
Nee. Wel weet ik door onder andere het rapport van de commissie De Winter dat ook in de gesloten jeugdhulp zich misstanden hebben voorgedaan.3 De transformatie van de gesloten jeugdhulp naar kleinschaligheid en minder gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen moet leiden tot een veiliger leefklimaat. De IGJ houdt toezicht op deze transformatie. Vanaf eind september bezoekt de IGJ alle gesloten jeugdhulpinstellingen in het kader van haar toezicht op de ombouw van de gesloten jeugdhulp, waaronder Woodbrookers. Gelet op de actuele situatie heeft op verzoek van de zorgaanbieder de IGJ besloten het reeds geplande toezicht naar de ombouw van de gesloten jeugdhulp vervroegd uit te voeren.
Klopt het dat pijnprikkels, als methode om jongeren te begrenzen, werden ingezet in Woodbrookers? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om deze verouderde en ongepaste methode overal uit te bannen?
Jeugdhulp Friesland ontkent dat pijnprikkels worden ingezet om jongeren te begrenzen. In noodsituaties kunnen jeugdigen worden vastgepakt als de veiligheid van de jeugdige zelf, groepsgenoten of medewerkers in het geding is. Daarbij komt het soms voor dat, wanneer de jongere zich hevig verzet, dit vastpakken de jeugdige pijn doet. Het gaat dan niet om het toedienen van een pijnprikkel, maar om pijn als gevolg van een escalatie waarbij medewerkers een jongere moet vastpakken. De instelling maakt gebruik van fysiek mentale weerbaarheidstraining en traint medewerkers hierin. Het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) accrediteert deze training. Uitgangspunt van deze methode is de- escalerend te werk gaan.
Bent u het ermee eens dat de uitspraak in het artikel «toch wordt een jongere als ze agressief wordt niet alleen vastgepakt en naar de grond gewerkt, maar ook met toediening van een pijnprikkel naar haar kamer of een «time-out ruimte» gebracht. Daar wordt ze in eenzaamheid opgesloten» volkomen onacceptabel is en nooit mag voorkomen?
Wanneer een jeugdige op basis van een machtiging gesloten jeugdhulp is opgenomen in een gesloten accommodatie mag de instelling waar de jeugdige geplaatst is de vrijheidsbeperkende maatregelen vastpakken en tijdelijk afzonderen toepassen, maar uitsluitend indien dat noodzakelijk is. Het daarbij toedienen van pijnprikkels is niet toegestaan. Zoals uit het antwoord op de vorige vraag blijkt stelt Jeugdhulp Friesland dat wat in citaat staat niet gebeurd is.
Naar verwachting treedt op 1 januari 2024 de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking. Die wet wijzigt de Jeugdwet en stelt strengere eisen en voorwaarden aan de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Ook met de wetswijziging wordt het toedienen van pijnprikkels als vrijheidsbeperkende maatregel niet toegestaan.
Bent u het ermee eens dat er meer moet worden gekeken naar de behoeften van de desbetreffende jongeren, aangezien in dit rapport wordt gesteld dat er bij jongeren die binnenkomen niet goed wordt gekeken waar hun problemen vandaan komen maar dat er wel wordt gewerkt aan het aanpakken van problematisch gedrag?
Ja.
In hoeverre is de veiligheid van de jongeren in Woodbrookers gegarandeerd? Hoe kan het dat buurtbewoners zich onveilig voelden en zelfs overlast, vernielingen en geweld hebben ervaren? Welke maatregelen zijn genomen om de veiligheid in en rondom de instelling te waarborgen?
Op basis van de aanbevelingen van het onderzoeksrapport heeft Jeugdhulp Friesland een verbeterplan opgesteld en het aantal plekken op de locatie verlaagd. Ook is de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen teruggedrongen, onder meer door het sluiten van de time-out ruimtes. Verder is er inmiddels regelmatig contact van de instelling met buurtbewoners om eventuele vragen of klachten tijdig te signaleren en op te pakken. Hierdoor is de situatie voor zowel de jongeren en medewerkers op Woodbrookers als de buurtbewoners verbeterd. Recent heeft Jeugdhulp Friesland besloten om uiterlijk op 1 juli 2024 te stoppen met gesloten jeugdhulp in zijn huidige vorm. Enerzijds is dat besluit ingegeven door de kwetsbare omvang van de locatie (acht plaatsen) zoals die nu nog functioneert. Anderzijds door de omstandigheid dat extern het vertrouwen afneemt dat Woodbrookers de jongeren in voldoende mate de zorg kan bieden die zij nodig hebben
Een docent en onderzoeker bij de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) die zelf ook kinderrechter is, stelt dat hier fundamentele rechten van ouders en kinderen zijn geschonden, hoe kijkt u hiernaar?
Op grond van (internationale) bepalingen die zijn neergelegd in de Grondwet, het Internationaal Verdrag inzake de Burgerrechten en Politieke rechten en het Europees verdrag inzake de Rechten van de Mensen zijn beperkingen van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de onaantastbaarheid van het lichaam, alsmede het beperken van verplaatsings- of bewegingsvrijheid alleen toegestaan voor zover dit bij de wet is voorzien, een geoorloofd legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Het in het kader van jeugdhulp toepassen van maatregelen die een beperking vormen van het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de onaantastbaarheid van het lichaam, of het beperken van de verplaatsings- of bewegingsvrijheid is daarom ook alleen toegestaan als de rechter een (voorwaardelijke) machtiging voor gesloten jeugdhulp heeft verleend. Bovendien moet altijd worden voldaan aan alle onderdelen van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet, waarin is geregeld wat is toegestaan in de gesloten jeugdhulp. De in het hoofdstuk limitatief benoemde maatregelen mogen uitsluitend worden toegepast als dat noodzakelijk is teneinde de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken of als dat noodzakelijk is voor de veiligheid of gezondheid van de jeugdige of anderen. Ook moet de beperking telkens worden afgewogen tegen het met die vrijheidsbeperking te dienen belang en moet worden vastgesteld of het doel van de vrijheidsbeperkende maatregelen in redelijkheid niet op een andere, voor de jeugdige minder ingrijpende wijze kan worden behaald.
Indien vrijheidsbeperkende maatregelen niet op deze wijze worden toegepast (wordt niet voldaan aan de Jeugdwet en) kan dit leiden tot schending van bovengenoemde rechten.
Worden de meldingsplicht en protocollen met betrekking tot calamiteiten en incidenten in jeugdzorginstellingen voldoende nageleefd? Hoe kan het dat er in Woodbrookers geen melding werd gemaakt van ernstige incidenten en seksueel grensoverschrijdend gedrag?
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht conform de Jeugdwet bij de inspectie te melden. Als blijkt dat een zorgaanbieder een wettelijk verplichte melding niet heeft gedaan, bijvoorbeeld doordat een signaal of melding via een andere melder (bijvoorbeeld familielid of zorgverlener) bij de IGJ terechtkomt, dan spreekt de IGJ de zorgaanbieder hierop aan en kan alsnog het reguliere toezicht in gang gezet worden. De signalen of meldingen via een andere melder geven geen aanleiding om te veronderstellen dat jeugdzorginstellingen de meldingsplicht onvoldoende naleven.
Jeugdhulp Friesland heeft zelf verklaard dat medewerkers dit wel degelijk wisten, maar als gevolg van de afwikkeling van het incident over het hoofd hebben gezien dat dit nog gemeld moest worden. Toen ontdekt werd dat dit incident niet was gemeld is het overigens alsnog gemeld. Het beeld dat Woodbrookers geen melding heeft gemaakt van ernstige incidenten herkent de IGJ niet. De IGJ heeft geregeld contact met jeugdzorginstelling Jeugdhulp Friesland (locatie Woodbrookers). Dit is onderdeel van het reguliere toezicht. Vanaf eind september bezoekt de IGJ alle gesloten jeugdhulpinstellingen in het kader van haar toezicht op de ombouw van de gesloten jeugdhulp, waaronder Woodbrookers. Gelet op de actuele situatie heeft op verzoek van de zorgaanbieder de IGJ besloten het reeds geplande toezicht naar de ombouw van de gesloten jeugdhulp vervroegd uit te voeren.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden? Kunt u inzicht geven in mogelijke andere onderzoeksrapporten waarin misstanden worden blootgelegd?
Helaas heeft de beantwoording van deze en andere vragen naar aanleiding van de berichtgeving over de Woodbrookers meer tijd gevraagd.
Dat inzicht kan ik niet geven omdat ik niet beschik over andere rapporten waarin misstanden worden blootgelegd.
Weren van drugscriminelen uit het zorgdomein |
|
Hanneke van der Werf (D66), Joost Sneller (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drugscrimineel was baas van zorguitzendbureau dat personeel levert aan jeugdhulp Friesland» van 19 augustus 2023?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen een enorm risico opleveren, niet alleen omdat patiënten en cliënten hierdoor verstoken blijven van goede zorg, maar ook omdat zij gevaar lopen om slachtoffer te worden van, of geronseld te worden voor criminele praktijken?
Ja, die conclusie onderschrijf ik.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) en het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland is gebleken dat alleen al in de regio Twente in 2021 zeker 22 zorgbedrijven actief waren die door criminele netwerken zijn opgezet?
Het onderzoek waaraan wordt gerefereerd betreft een onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude in samenwerking met het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland (RIEC ON). De toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het rapport «Verwevenheid zorg & criminaliteit» op 15 januari 20212 aan uw Kamer aangeboden.
Door het fenomeen nadrukkelijker te agenderen zijn inmiddels vele gemeenten bewust gemaakt van deze problematiek. Voor een uitgebreide reactie op dit rapport verwijs ik uw Kamer naar de Kamerbrief van 15 januari 2021.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen dat in de rest van Nederland actief is? Zo nee, kunt u hier een onderzoek naar instellen?
Er is geen overzicht waaruit direct het aantal zorgbedrijven in Nederland dat in handen is van (drugs)criminelen volgt. Wel is via de methodiek van het programma Zicht op Ondermijning onderzoek gedaan naar kwetsbaarheden en risico’s in de zorg, gebaseerd op gegevens van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze pilot is uitgevoerd met vier grote gemeenten (Rotterdam, Tilburg, Maastricht en Zwolle), Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en andere relevante domeinexperts. De resultaten van het onderzoek zijn beschikbaar op het dashboard op www.zichtopondermijning.nl. Daar is ook verdiepende informatie en een toelichting te vinden op de uitgevoerde analyses.
In deze pilot is -aan de hand van deze gegevens en CBS-gegevens- inzichtelijk gemaakt hoeveel zorgaanbieders in handen zijn van personen met veroordelingen. Op basis van de resultaten van de pilot zijn de gevalideerde gegevens uitgebreid naar heel Nederland. Van de circa 138.000 zorgaanbieders in Nederland die via de methodiek van het programma Zicht op Ondermijning bij de analyse zijn betrokken zijn er volgens het dashboard 5.750 in handen van personen die in de afgelopen 10 jaar zijn veroordeeld voor een delict. Bij 4.910 hiervan ging het om een misdrijf, waarvan in 660 gevallen om een drugsdelict.
Aan deze cijfers kunnen we geen harde conclusies verbinden over het aantal zorgbedrijven dat in handen is van (drugs)criminelen. Het dashboard geeft hiermee wel inzicht in een aantal risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om algemeen preventief beleid in te zetten op nieuwe zorgaanbieders en alert te zijn op huidige. De uitkomsten van dit onderzoek sluiten aan bij eerdere signalen en onderzoeken van onder andere het IKZ. Het maakt duidelijk dat drugsgerelateerde criminaliteit ook in de zorgbranche voorkomt.
Dit is dermate zorgwekkend en steunt ons in de conclusie dat er voldoende onderzoek is gedaan om nu met voorrang in te zetten op het gezamenlijk nog verder versterken en effectiever maken van de uitvoering.
Heeft de gemeente Smallingerland een Bibob-onderzoek gedaan alvorens Jeugdhulp Friesland in zee ging met het uitzendbureau Ultracare? Zo nee, waarom niet?
Over individuele zaken kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken doen. Wel kan in algemene zin aangegeven worden dat het toepassen van de Wet Bibob een discretionaire bevoegdheid is. Dat betekent dat overheidsorganen zelf bepalen in welke gevallen en op welke rechtshandelingen (beschikkingen, overheidsopdrachten en/of vastgoedtransacties) zij de Wet Bibob inzetten. Die bevoegdheid vullen zij nader in door middel van beleidsregels, bijvoorbeeld door het formuleren van randvoorwaarden waarbinnen zij het instrument inzetten.
In hoeverre heeft u reeds opvolging gegeven aan de adviezen van commissie-Bosman, en de motie Bikker/van Nispen (Kamerstuk 35 764, nr. 17) om de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob te verbeteren voor gemeentes en andere overheidsinstanties die Bibob-toetsen uitvoeren?
Om scherp zicht te hebben op de gevolgen van wetgeving voor de uitvoering, zoals de commissie-Bosman adviseert, vinden er structurele overleggen plaats met partijen in de uitvoering, zoals het Landelijk Bureau Bibob, (een vertegenwoordiging van) gemeenten en provincies, de RIEC’s, de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland en het Rijksvastgoedbedrijf. Eventueel gesignaleerde knelpunten worden direct besproken en -voor zover mogelijk- opgelost of meegenomen bij een eventuele volgende wetswijziging.
De motie Bikker/Van Nispen vraagt om een tweejaarlijks inzicht in knelpunten waar bestuursorganen die een verminderd beroep doen op het Landelijk Bureau Bibob tegenaanlopen bij de toepassing van de Wet Bibob. Daarbij is ook verzocht om oplossingsrichtingen. Zoals eerder aangegeven3 zal ik de uitvoering van onder andere deze motie combineren met het uitvoeren van het evaluatieonderzoek Wet Bibob eerste en tweede tranche. De te evalueren wetswijzigingen zullen namelijk van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob waaraan de motie refereert en ik wil graag een zo volledig mogelijk beeld verkrijgen. Op deze manier, waarbij de wetswijzigingen minstens een jaar in werking zijn, kan ik het beste opvolging geven aan de motie. Ik streef ernaar om dit onderzoek begin 2024 te laten aanvangen.
Heeft u sinds uw aantreden naar uw mening voldoende gedaan om gemeentes en andere overheidsinstanties die Bibob-toetsen uitvoeren in staat te stellen om dit adequaat te kunnen doen?
De Wet Bibob is een veelgebruikt instrument en er is in de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het verbeteren van het instrument en de uitvoerbaarheid ervan. Met de wetswijziging eerste tranche is de reikwijdte van de Wet Bibob uitgebreid met alle overheidsopdrachten en hebben bestuursorganen meer bevoegdheden gekregen om het eigen Bibob-onderzoek vorm te geven, waaronder het opvragen van justitiële gegevens over meer personen. In 2022 is de tweede tranche van de Wet Bibob in werking getreden die de mogelijkheden tot informatiedeling tussen het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen en tussen bestuursorganen onderling heeft verruimd. Aan de informatiedeling tussen het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen is invulling gegeven door middel van het Bibob-register. Ook is het toepassingsbereik uitgebreid met zogenoemde «open house»-constructies in het zorgdomein.
Daarnaast zijn de RIEC’s voorzien van meer en structurele middelen voor hun taakuitoefening, waaronder het ondersteunen van gemeenten bij de toepassing van de Wet Bibob. Overheidsinstanties kunnen zich over het toepassen van de Wet Bibob ook laten voorlichten door het Landelijk Bureau Bibob, dat onderdeel uitmaakt van de screeningsautoriteit Justis en door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gefinancierd wordt. Het Landelijk Bureau organiseert jaarlijks verschillende voorlichtingsactiviteiten, waarin actualiteiten, jurisprudentie en fictieve casuïstiek aan bod komt. Het Landelijk Bureau publiceert op haar website daarnaast factsheets voor het doen van (eigen) onderzoek en heeft daar ook verschillende «veel gestelde vragen» opgenomen. Ten slotte wordt meerdere malen per jaar een nieuwsbrief verstuurd, waarin deze onderwerpen ook terugkomen. Met al zijn voorlichtingsactiviteiten heeft het Landelijk Bureau Bibob een groot bereik onder Bibob-medewerkers door het hele land.
Met bovenstaande ontwikkelingen worden Bibob-medewerkers steeds beter in staat gesteld om de Wet Bibob adequaat uit te voeren. Met het aankomende evaluatieonderzoek van de wijzigingen Wet Bibob eerste en tweede tranche zullen bestaande knelpunten onderzocht worden, zodat de Wet Bibob in de toekomst nog verder kan worden verbeterd.
Heeft het Openbaar Ministerie melding gemaakt van de voor drugscriminaliteit veroordeelde eigenaar van uitzendbureau Ultracare bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude?
Ik kan als Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op individuele zaken.
In hoeverre is de risico-signalerende rol vanuit de Wet controle op rechtspersonen uitgevoerd door Justis met betrekking tot uitzendbureau Ultracare?
Justis analyseert op grond van de Wet controle op rechtspersonen op vastgestelde momenten de gegevens van in Nederland gevestigde rechtspersonen, hun bestuurders en andere functionarissen en hun directe omgeving. Ook uitzendbureaus met de rechtsvorm van een besloten vennootschap vallen onder deze controle. Justis doet geen uitspraken over individuele zaken. In het algemeen kan wel worden toegelicht dat Justis op basis van de beschikbare gegevens beoordeelt of er een verhoogd risico op misbruik bestaat. Als een verhoogd risico wordt geconstateerd, geeft Justis een signaal af aan een toezichthoudende, handhavende en/of opsporingsinstantie, die vervolgens bepaalt of en welke interventie passend is.
Was bij het Openbaar Ministerie ten tijde van het onderzoek naar de meldingen over seksueel wangedrag en criminele activiteiten door het personeel van Woodbrookers bekend dat de eigenaar van het uitzendbureau veroordeeld was?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben gemeentes zicht op welke uitzendbureaus worden ingeschakeld door zorginstellingen waarmee zij een contract hebben?
Het is niet bekend of gemeenten zicht hebben op de inschakeling van uitzendbureaus door zorginstellingen waarmee zij een contract hebben.
Zoals opgenomen in het antwoord op vraag 4, biedt het dashboard Zicht op Ondermijning inzicht in de risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten hiervan kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om (preventief) beleid in te zetten op zowel bestaande als nieuwe zorgaanbieders.
Bent u bereid om te verkennen of het mogelijk is om een bestuursverbod in te voeren wanneer er een ontnemingsvordering mogelijk is, na het plegen van een strafbaar feit?
Het strafrecht kent een aantal vermogenssancties. De officier van justitie kan bijvoorbeeld de bijkomende straf van verbeurdverklaring eisen of een ontnemingsmaatregel voor wat betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vorderen (artikel 33a respectievelijk 36e Wetboek van Strafrecht). Daarnaast bestaat binnen het strafrecht ook het strafrechtelijk bestuursverbod, te weten de ontzetting uit beroep of ambt (artikel 28 Wetboek van Strafrecht). De rechter kan dit als bijkomende straf opleggen. Een ontnemingsvordering staat de ontzetting uit het beroep van een bestuurder niet in de weg. Een verkenning is daarom niet nodig.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om ondermijnende organisaties uit het zorgdomein te weren? Acht u dit voldoende?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop en het toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen en de rechtmatigheid van zorg in het decentrale domein. Het gaat dan om het handhaven van goede kwaliteit, voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik. Verder fungeert de gemeente als Wmo-toezichthouder als meldpunt voor zogenaamde calamiteiten op het gebied van kwaliteit. Gemeenten worden in de praktijk ondersteund bij de aanpak.
Om zorgfraude te voorkomen of aan te pakken, zijn verschillende handelingsperspectieven en barrièremodellen voor gemeenten beschikbaar, zoals het Twents barrièremodel. In het verlengde hiervan noem ik de proeftuinen Aanpak Zorgfraude die dit jaar met een subsidie van het Ministerie van VWS zijn gestart. Deze proeftuinen in de regio’s Twente en Hart van Brabant hebben als doel om gedurende drie jaren beproefde werkwijzen en concrete handvatten op te leveren voor de uitvoeringspraktijk van gemeenten (Wmo en Jeugdwet). Hierbij wordt ook goed regionaal samengewerkt, onder meer met de RIEC’s waar het gaat om de aanpak van ondermijnende criminaliteit waar zorgfraude in is betrokken.
In aanvulling hierop zal ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport in gesprek gaan met onder andere de RIEC’s en de VNG om te bezien op welke manier de uitvoering gezamenlijk effectiever kan worden om criminelen uit de zorg te weren.
Het onderzoek van IederIn |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van IederIn1?
Ja.
In hoeverre herkent u het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, dat één op de zeven mensen van deze kwetsbare doelgroep niet rond kan komen, mede vanwege oplopende energiekosten?
Ik herken de zorgen van deze groep kwetsbaren. De situatie van chronisch zieken met hoge energiekosten houden we als kabinet daarom vanaf het begin van de energiecrisis in het oog. Het is voor ons reden geweest om naast de generieke maatregelen voor alle Nederlandse burgers, ook specifieke maatregelen te treffen gericht op kwetsbare groepen. Het gaat daarbij om een breed pakket aan aanvullende maatregelen die op landelijk niveau dan wel lokaal niveau zijn ingericht; variërend van tegemoetkomingen voor minima, een passende energievergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) bij het thuisgebruik van zuurstofapparatuur, (naast de reeds bestaande energievergoeding vanuit de Zvw voor thuisdialyse en chronische thuisbeademing), gemeentelijke vergoedingen voor medische hulpmiddelen met hoog energieverbruik, lokale noodfondsen en regelingen voor stookkosten bij reumapatiënten.
Voor huishoudens met een laag inkomen heeft het kabinet een eenmalige energietoeslag beschikbaar gesteld van (in principe) € 1.800 in 2022 en (in principe) € 800 in 2023. Van de circa 1 miljoen huishoudens die in 2022 in aanmerking kwamen voor de energietoeslag in 2022, is ongeveer 90% bereikt via gemeenten. Op 6 oktober jl. is het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag 2023 aangenomen door het parlement. Gemeenten zetten opnieuw alles in het werk om de doelgroep te bereiken met de eenmalige energietoeslag 2023. De verwachting is dat het grootste deel van de huishoudens de energietoeslag van 2023 ambtshalve verstrekt krijgt.
Ons beeld is dat de aanvullende maatregelen gericht op kwetsbare groepen hebben bijgedragen aan een verlichting van de energielasten bij mensen met een chronische ziekte.
Gelukkig zijn de gemiddelde energieprijzen ten opzichte van het hoogtepunt van de energiecrisis (sept. ’22) substantieel gedaald. Tarieven van stroom en gas liggen inmiddels al geruime tijd (sinds 1 april 2023) onder het niveau van het prijsplafond. Ook is het alweer geruime tijd mogelijk om meerjarige contracten te sluiten, veelal onder het niveau van het prijsplafond. Kwetsbare burgers met een hoog energiegebruik kunnen zich hierdoor weer voor langere tijd beschermen tegen plotselinge prijsstijgingen.
Deelt u het standpunt dat deze financiële zorgen over energiekosten voor deze kwetsbare groep mensen verstrekkende gevolgen kan hebben, omdat de energiekosten vaak worden veroorzaakt door het verbruik van hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur en dat dit dus zeer onwenselijk is?
Ja, ik deel deze zorg. De door dit kabinet genomen specifieke maatregelen hebben dan ook als doel om de financiële zorgen zoveel mogelijk weg te nemen bij mensen met hoge energiekosten door noodzakelijke hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur. Zo biedt sinds 1 mei 2023 elke zorgverzekeraar vanuit de Zvw een passende vergoeding voor stroomkosten voor zuurstofapparaten. Het kan zijn dat deze informatie nog niet bij alle respondenten van het Iederin onderzoek bekend was, omdat de enquête is afgenomen voor 1 mei 2023. De stroomkosten die gerelateerd zijn aan nierdialyse thuis en chronische beademingsapparatuur werden al langer kostendekkend vergoed.2
De vergoedingen worden aan cliënten verstrekt en daarmee zijn de extra energiekosten gedekt voor deze apparaten waar de cliënt van afhankelijk is. Met zorgverzekeraars zijn ook afspraken gemaakt over een periodieke toets en aanpassing van de vergoeding mochten de energiekosten onverhoopt toch doorstijgen.
In hoeverre deelt u de opvatting dat de getroffen maatregelen2 voor een groep mensen niet voldoende werkt en dat deze groep daardoor tussen wal en schip beland?
Ik kan me de zorg en onzekerheid die uit het Iederin-onderzoek blijkt, heel goed voorstellen bij mensen die afhankelijk zijn van een goed werkend hulpmiddel dat veel energie gebruikt. Tegelijkertijd hebben het prijsplafond energie en aanvullende maatregelen voor kwetsbare groepen wel degelijk effect gehad. De energiemarkt verkeert in rustiger vaarwater en de situatie voor kwetsbare burgers is door alle specifieke aanvullende maatregelen wezenlijk anders dan vorig najaar.
In tegenstelling tot vorig jaar, zijn er ook weer vaste energiecontracten beschikbaar. Huishoudens (ook chronisch zieken) kunnen zich daarmee, ook voor meerdere jaren, beschermen tegen nieuwe prijsschommelingen in de markt. De tarieven van dergelijke contracten liggen veelal onder het niveau van het prijsplafond.4
Daarnaast zijn er zoals gezegd bij gemeenten veel maatwerkoplossingen voor kwetsbare inwoners. De extra kabinetsmaatregelen zoals het noodfonds van het Ministerie van SZW en een extra structurele toevoeging aan het Gemeentefonds om de gevolgen van de hoge energiekosten in het sociaal domein te compenseren geven meer ruimte om kwetsbaren tegemoet te komen. Door het leveren van maatwerk streven gemeenten ernaar dat er geen mensen tussen wal en schip belanden.
Welke aanvullende maatregelen of acties heeft u ondernomen sinds het dertigledendebat3 op 11 mei 2023?
In de besluitvorming rondom Prinsjesdag hebben we aanvullende koopkrachtmaatregelen genomen. Ook kwetsbare groepen profiteren hiervan.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat er nog extra maatregelen nodig zijn, vóórdat de winter ervoor zorgt dat de energiekosten weer oplopen?
Ik denk dat we een evenwichtig pakket hebben voor kwetsbare burgers die te maken hebben met hoge energiekosten. Tegelijk geldt dat de inflatie zich sinds de oorspronkelijke stijging van de energieprijzen heeft verbreed. Het kabinet heeft daarom gekozen om bij de begroting 2024 in te zetten op gerichte koopkrachtmaatregelen en het tegengaan van een stijging in de armoede. Naast deze gerichte koopkrachtmaatregelen plus de specifieke maatregelen voor kwetsbaren, is er ook in 2024 een mogelijkheid om beroep te doen op het Tijdelijk Noodfonds Energie.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat gehandicaptenbeleid van 14 september aanstaande?
Ik heb ervoor gekozen om de uitkomsten van de algemene politieke- en financiële beschouwingen af te wachten en eventuele amendementen vanuit uw Kamer op dit onderwerp. De beantwoording heeft daardoor langer op zich doen wachten. Uw Kamer is hier door mij eerder van op de hoogte gesteld.
De toegankelijkheid van het funderend onderwijs voor kinderen met long covid |
|
Nico Drost (CU) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Ontvangt u ook signalen dat kinderen met long covid obstakels ervaren waardoor ze niet of minder goed onderwijs kunnen volgen? Zo ja, hoeveel kinderen ervaren deze obstakels?
Het is heel vervelend dat leerlingen kampen met post-COVID. Zeker als zij niet de erkenning krijgen die zij verdienen. Daarom ben ik sinds de uitbraak van COVID-19 in gesprek met diverse partijen1 die betrokken zijn bij COVID en post-COVID (waarmee ook bedoeld wordt long COVID) bij kinderen. Deze partijen zijn ook betrokken geweest bij de totstandkoming van het advies schooldeelname na vervallen corona maatregelen 2, wat is opgesteld om scholen, leerlingen en ouders te ondersteunen om over dit onderwerp het goede gesprek te voeren.
Daarnaast is gesproken met diverse belangenpartijen, waaronder het Longfonds, PostCovid NL, Long Covid Nederland, Kinderen met Long Covid, C-support en Belangenvereniging Intensieve Kindzorg (BVIKZ). In de diverse gesprekken die er gevoerd zijn, komen deze signalen naar voren.
Er zijn echter geen harde cijfers bekend over het aantal leerlingen in Nederland dat hiermee te maken heeft. Maar duidelijk is dat het voor kinderen die te maken hebben met post-COVID van belang is dat zij zo goed mogelijk verbonden blijven met hun klas en zich kunnen blijven ontwikkelen.
Indien kennis over het bovenstaande ontbreekt, bent u bereid om dat in kaart te brengen?
Patiënten met post-COVID zijn geholpen met erkenning en een effectieve behandeling, meer dan met individuele registratie. Om dit te bewerkstelligen heeft de Minister van VWS op 1 juni jl. Uw Kamer geïnformeerd over het programma onderzoek en kennisdeling post-COVID, dat is opgericht om expertise en kennis rondom post-COVID te vergroten en te delen3. Het meerjarenprogramma bestaat uit een nationaal expertisenetwerk en een meerjarig onderzoeksprogramma. Het onderzoeksprogramma wordt mede gebaseerd op een kennisagenda waar onder andere de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) een bijdrage aan leveren. Hierbij is gevraagd ook specifiek aandacht te besteden aan kinderen met post-COVID.
Ontvangt u signalen dat long covid een belemmering vormt bij kinderen in de keuze voor een middelbare school vanwege het gebrek aan kennis en expertise bij deze scholen over hun verantwoordelijkheden en mogelijkheden bij het geven van onderwijs aan leerlingen met long covid?
Deze specifieke signalen hebben mij nog niet bereikt, ik zal dit toetsen in mijn gesprekken met vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen. Voor ernstig zieke leerlingen in zijn algemeenheid krijg ik wel signalen binnen dat het zoeken van een geschikte school lastig kan zijn.
Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of long covid een belemmering vormt?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Indien long covid een belemmering vormt, welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag? Heeft het bijvoorbeeld te maken met de onbekendheid of het gebrek aan erkenning van long covid of omdat scholen geen passend onderwijs kunnen bieden?
Ik heb op dit moment onvoldoende zicht op de mate en oorzaken van belemmeringen die post-COVID vormt om iets te kunnen zeggen over de mogelijke oorzaken hiervan. Wat in zijn algemeenheid gezegd kan worden is dat wanneer een jeugdige vanwege een medische reden langdurig niet naar school kan er gekeken moet worden – samen met de jeugdige, ouders, school en zo nodig in overleg met jeugdarts, behandelaren en de leerplichtambtenaar – hoe deze weer passend deel kan nemen aan onderwijs.
Om scholen te informeren is het advies schooldeelname na vervallen corona maatregelen opgesteld. Daarin wordt ook ingegaan op de situatie van kinderen met long-COVID en staan links naar meer informatie.
Deelt u de observatie dat de bereidheid van scholen om hun wijze van lesgeven aan te passen op leerlingen met long covid (door bijvoorbeeld deels online onderwijs mogelijk te maken) zeer wisselend is?
In zijn algemeenheid zijn er verschillen tussen scholen als het gaat om het vermogen om aangepast onderwijs te organiseren voor leerlingen die door ziekte tijdelijk niet (volledig) naar school kunnen. Maar kinderen zouden daar niet de dupe van mogen zijn. Zo lang een leerling staat ingeschreven is de school (ook bij ziekte) wettelijk verplicht om het onderwijs te organiseren, tenzij deze leerling op geen enkele wijze in staat is onderwijs te volgen. Er is voor scholen ondersteuning beschikbaar die hen helpt dit goed te doen. Zoals u weet werk ik daarnaast aan het tegengaan van verzuim en daarbinnen aan het organiseren van digitaal afstandsonderwijs. Over dat laatste informeer ik uw Kamer voor het einde van dit jaar.
Welke verplichtingen hebben scholen om leerlingen met long covid goed onderwijs te bieden?
Ieder kind heeft recht op onderwijs en scholen hebben een zorgplicht, wat betekent dat zij de juiste ondersteuning en hulp moeten bieden indien nodig. Ook als een kind niet of niet volledig naar school kan door ziekte. De school is verantwoordelijk om in overleg met de ouders en eventueel betrokken deskundigen tot passend maatwerk te komen. Digitaal afstandsonderwijs kan daar onderdeel van zijn. Indien een reguliere school niet in staat is om de ondersteuning te bieden die nodig is, kan ook gekeken worden of een gespecialiseerde school voor langdurig zieke leerlingen dit wel kan.
Welke mogelijkheden hebben scholen om leerlingen met long covid de juiste aanpassingen en begeleiding te bieden om goed onderwijs te kunnen geven?
Voor alle leerlingen die door een ziekte niet naar school kunnen, dus ook voor leerlingen met post-COVID, is het van belang dat zij zo min mogelijk leervertraging oplopen en niet het contact verliezen met klasgenoten. Voor scholen is er ondersteuning om hen te helpen met het organiseren daarvan en ook een jeugdarts kan hierin ondersteunen door scholen en ouders te adviseren.
Om het onderwijs aan een zieke leerling goed te organiseren kunnen scholen een consulent onderwijsondersteuning zieke leerlingen inschakelen. Deze consulent heeft veel kennis over ziek zijn en de consequenties van een ziekte voor het volgen van onderwijs en mogelijke oplossingen. Bijvoorbeeld om een leerling digitaal aan te sluiten op de eigen klas. Aan de ondersteuning zijn voor de school of ouders geen kosten verbonden.
Ik verken op dit moment ook digitaal afstandsonderwijs als een mogelijkheid om kinderen die niet (volledig) naar school kunnen toch onderwijs te laten volgen. Ook in het advies van het Maatschappelijk Impact Team wat voor de zomer is uitgekomen4, staat het advies over het bespoedigen van het digitaal afstandsonderwijs vermeld. Op dit moment wordt gewerkt aan de beleidsreactie op dit advies welke later dit jaar naar de Kamer verstuurd zal worden.
Hoe wilt u voorkomen dat leerlingen met long covid onnodige leerachterstanden oplopen en contact verliezen met klasgenoten?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de observatie dat als scholen long covid bij kinderen (die vaak noodgedwongen niet mee kunnen doen) niet herkennen of erkennen, kinderen zich vaak extra buitengesloten voelen en bent u bereid extra inzet te plegen zodat ook op scholen long covid beter wordt herkend en erkend?
Zeker, ik begrijp goed dat kinderen met een ziekte, zoals post-COVID, zich buitengesloten kunnen voelen wanneer zij lange tijd niet mee kunnen doen met school en wanneer hun ziekte niet erkend wordt. Dat kan eenzaam zijn en dat wil ik vanuit mijn positie zoveel mogelijk voorkomen. Daarom zet ik mij in voor zaken als het eerder genoemde «advies schooldeelname na vervallen coronamaatregelen», het onderwijs aan zieke leerlingen, digitaal afstandsonderwijs en blijf ik in gesprek met betrokken partijen bij post-COVID om te horen wat er nodig is.
Op welke manieren communiceert u richting scholen het belang van preventieve maatregelen zoals thuisblijven bij klachten en ventilatie in klaslokalen en moet deze communicatie worden verduidelijkt? Zo ja, op welke manier?
Momenteel zitten we qua ontwikkeling van de pandemie in een dermate gunstig scenario dat de specifieke maatregelen en adviezen wat betreft corona zijn komen te vervallen. Het beleid is er nu dus níet op gericht een corona-besmetting of verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Er geldt ook geen (zelf-)test of isolatieadvies meer.
De specifieke corona-adviezen zijn vervangen door nieuwe, generieke adviezen die helpen om verspreiding van luchtwegvirussen te beperken. Zo wordt aangegeven dat het altijd verstandig is om thuis te blijven als je ziek bent, in je elleboog te hoesten of te niezen, regelmatig handen te wassen en voor voldoende frisse lucht te zorgen.
Maar met gewone lichte verkoudheidsverschijnselen, zoals een hoestje of een snotneus, hoeven kinderen zeker niet thuis te blijven. Ik begrijp goed dat dit voor ouders van kinderen met post-COVID spanningen kan oproepen, omdat zij hierdoor het risico op besmetting niet goed kunnen inschatten. Informatie hierover kunnen scholen nog steeds vinden op www.lesopafstand.nl. Mocht de situatie wijzigen, dan zullen we op deze website en ook via andere kanalen scholen hier goed over informeren.
Via de Kamerbrief van 17 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd5 over de verdere maatregelen die in het kader van ventilatie op scholen zijn genomen. Het kabinet heeft eerder in totaal € 360 miljoen vrijgemaakt voor de aanpak van ventilatie op scholen. De Specifieke Uitkering Ventilatie In Scholen (SUVIS-regeling) is volledig uitgeput. De aanvraagperiode voor de Maatwerkregeling ventilatie is gesloten en ook deze regeling is nagenoeg volledig uitgeput.
Daarnaast zijn er in 2022 middelen beschikbaar gesteld voor het aanschaffen van CO2-meters. Momenteel wordt gewerkt aan een verplichtstelling van CO2-meters in alle klaslokalen. Ter ondersteuning is er vanuit expertisecentrum Ruimte-OK gezorgd voor voldoende experts die scholen van informatie en advies voorzien.
Aanvullend zet ik via onderzoek in op het verstevigen van kennis over het effect van luchtreinigers in het tegengaan van COVID-19 en andere virussen via de lucht. Tot slot is gezond binnenklimaat een aandachtspunt in de programmatische aanpak onderwijshuisvesting die ik momenteel aan het uitwerken ben. Middels een programmatische aanpak kan sneller, beter, duurzamer en adaptiever worden gebouwd, door projecten te bundelen en professionaliteit te vergroten. Naar verwachting ontvangt uw Kamer in oktober een volgende periodieke Kamerbrief onderwijshuisvesting, waarin ik uw Kamer wederom over de laatste stand van zaken rondom de programmatische aanpak zal informeren.
Hebben kinderen met andere ziekten als ME/CVS ook te maken met soortgelijke belemmeringen en wat is uw inzet zodat deze kinderen zo goed mogelijk onderwijs kunnen volgen?
Mijn inzet is er op gericht om voor alle kinderen die ziek zijn er voor te zorgen dat zij zich kunnen blijven ontwikkelen, ondanks hun ziekte. Kinderen met andere ziekten als ME/CVS vallen dan ook, net zoals kinderen met post-COVID, onder de doelgroep voor onderwijs aan zieke leerlingen. Het proces voor alle langdurig zieke leerlingen is hierbij gelijk, ongeacht de aard van de ziekte van de leerling.
Bent u bereid om over deze zaken in gesprek te gaan met Kinderen met Long Covid en andere patiëntengroepen of belangenorganisaties?
Ja, zoals aangegeven ben ik in gesprek met deze organisaties en ik zal dit ook blijven doen.
Het bericht 'Drugscrimineel was de baas van zorguitzendbureau dat personeel levert aan Jeugdhulp Friesland' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de situatie in jeugdzorginstelling Woodbrookers Friesland?1
Ja. De instelling Woodbrookers is de accommodatie voor gesloten jeugdhulp van Jeugdhulp Friesland. Deze aanbieder heeft in opdracht van de IGJ het onderzoeksrapport laten opstellen waarover de artikelen gaan. Aanleiding daarvoor was de melding van een calamiteit bij de IGJ. Jeugdhulp Friesland heeft het rapport toegezonden aan de IGJ. Een dergelijk onderzoek in opdracht van de IGJ wordt in beginsel nooit openbaar gemaakt. Het rapport bevat gegevens die herleidbaar zijn naar personen en kan om die reden niet openbaar verstrekt worden. Inmiddels heeft Jeugdhulp Friesland het rapport geanonimiseerd toch op de eigen website geplaatst vanwege de ontstane publiciteit. De rechter heeft in kort geding daarmee ingestemd omdat de ouders zelf de publiciteit hadden gezocht.
Op basis van het onderzoeksrapport heeft Jeugdhulp Friesland een verbeterplan gemaakt. De IGJ volgt de voortgang van de implementatie van dat verbeterplan. Gelet op de actuele situatie heeft de IGJ besloten het reeds geplande toezicht naar de ombouw van de gesloten jeugdhulp vervroegd uit te voeren. Recent heeft Jeugdhulp Friesland besloten om uiterlijk op 1 juli 2024 te stoppen met gesloten jeugdhulp in zijn huidige vorm. Enerzijds is dat besluit ingegeven door de kwetsbare omvang van de locatie (acht plaatsen) zoals die nu nog functioneert. Anderzijds door de omstandigheid dat extern het vertrouwen afneemt dat Woodbrookers de jongeren in voldoende mate de zorg kan bieden die zij nodig hebben.
Vertrouwt u erop dat de aanbieder op dit moment in staat is om verantwoorde jeugdhulp te bieden? Zo ja, hoe komt u tot deze conclusie? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Jeugdhulp Friesland heeft naar aanleiding van het onderzoeksrapport verbeteringen doorgevoerd. Die moeten er onder meer aan bijdragen dat de jeugdigen in Woodbrookers passende behandeling in een veilige omgeving krijgen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe en heeft besloten het geplande toezicht op de ombouw van de gesloten jeugdhulp bij Woodbrookers vervroegd uit te voeren.
Jeugdhulp Friesland heeft mij laten weten dat zij momenteel met vaste teams werken en met kleine leefgroepen (vier jeugdigen per groep). Voor iedere jeugdige ligt er binnen zes weken na opname een behandelplan klaar. Waar nodig zet de instelling therapieën in zoals de agressie regulatie trainingen en psychiatrisch consult. Door personeelskrapte lukt het niet altijd de termijn te halen. Recent heeft Jeugdhulp Friesland besloten om uiterlijk op 1 juli 2024 te stoppen met gesloten jeugdhulp in zijn huidige vorm. Enerzijds is dat besluit ingegeven door de kwetsbare omvang van de locatie (acht plaatsen) zoals die nu nog functioneert. Anderzijds door de omstandigheid dat extern het vertrouwen afneemt dat Woodbrookers de jongeren in voldoende mate de zorg kan bieden die zij nodig hebben.
Welke stappen heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gezet om de kwaliteit van zorg in Woodbrookers Friesland te garanderen?
De IGJ heeft geregeld contact met de jeugdzorginstelling Jeugdhulp
Friesland (locatie Woodbrookers). Dit is onderdeel van het reguliere toezicht. Vanaf eind september bezoekt de IGJ alle JeugdzorgPlus-instellingen in het kader van haar toezicht op de ombouw van de JeugdzorgPlus, waaronder Woodbrookers. De IGJ heeft op verzoek van de zorgaanbieder besloten het geplande toezicht op de ombouw van de gesloten jeugdhulp bij Woodbrookers vervroegd uit te voeren.
Hoe kan het dat onderzoek van het OM naar de eigenaar van zorguitzendbureau de IGJ niet bereikt via het Informatie Knooppunt Zorgfraude?
Zoals bekend kan de Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op individuele strafzaken.
Wel kan ik toelichten dat het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) een samenwerkingsverband is om de fraude in de zorg te bestrijden. De bij het IKZ aangesloten opsporingsdiensten (Nederlandse Arbeidsinspectie, FIOD en opsporingsambtenaren van de IGJ) kunnen het IKZ gebruiken bij de uitwisseling van signalen van fraude met andere IKZ-partners die geen opsporingsdiensten zijn, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) en zorgverzekeraars. Het OM is geen deelnemer aan het IKZ en deelt om die reden ook geen informatie met het IKZ.
Voor de mogelijkheid voor informatie-uitwisseling van het OM met de IGJ verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Op welke manier wisselt het OM informatie uit met de IGJ?
Het OM wisselt informatie uit met de IGJ op basis van het Samenwerkingsprotocol tussen de Inspectie en het OM uit 2021. Hiertoe vindt regulier overleg tussen de IGJ en het OM plaats. Het delen van informatie door het OM met de IGJ gebeurt op basis van de Aanwijzing Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens.
Welk instrumentarium heeft u al om fraude en witwaspraktijken aan te pakken? En wat is er naar uw mening nog meer nodig om dit soort cowboy-bureaus te weren uit het systeem?
De IGJ is de toezichthouder op kwalitatief toereikende zorg. Gemeenten hebben de taak om de uitvoering van jeugdhulp bij aanbieders te controleren. Dit gebeurt onder ander door het toetsen van de eisen en voorwaarden -voor kwaliteit en kwantiteit van de jeugdhulp- die de gemeente vooraf gesteld heeft bij de aanbesteding en contractering van de jeugdhulpaanbieders. Bij aanbestedingen – waaronder aanbestedingen in het zorgdomein – hebben gemeenten tevens de bevoegdheid om de Wet Bibob toe te passen. De Wet Bibob biedt gemeenten de mogelijkheid om de integriteit van de gegadigde, opdrachtnemer of onderaannemer te onderzoeken. Gemeenten kunnen met de Wet Bibob beter beoordelen of een gegadigde uitgesloten kan worden van de aanbestedingsprocedure, een onderaannemer geweigerd kan worden dan wel of een reeds gesloten overeenkomst ontbonden kan worden. Hiermee wordt de integriteit van de gemeente beschermd. De toepassing van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid; gemeenten besluiten zelf of en in welke gevallen zij de Wet Bibob inzetten. Momenteel wordt ervaring opgedaan met het Bibob-instrument in het kader van de proeftuinen Aanpak Zorgfraude. Deze proeftuinen in de regio’s Twente en Hart van Brabant hebben als doel om beproefde werkwijzen en concrete handvatten op te leveren voor de uitvoeringspraktijk van gemeenten (Wmo en Jeugdwet), waaronder beproefde werkwijzen betreffende de inzet van de Wet Bibob. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om bij gerede twijfel een fraudeonderzoek te starten.
Over de aanpak van zorgfraude, in bredere samenhang met de aanpak van niet-integere zorgaanbieders, heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport uw Kamer op 29 juni 2022 uitgebreid geïnformeerd. Naast de proeftuinen noem ik de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz). De Eerste Kamer heeft deze wet in juli 2023 aangenomen. Met deze wet worden belangrijke belemmeringen in de huidige gegevensdeling weggenomen. Instanties worden zo eerder in de gelegenheid gesteld om maatregelen te treffen en te voorkomen dat fraudeurs zich ongezien van de ene gemeente naar een andere gemeente of van het ene naar het andere zorgdomein verplaatsen en daar opnieuw fraude plegen.
Voor meer informatie over de maatregelen verwijs ik uw Kamer naar de brief van 29 juni 2022. Binnenkort informeert de Minister voor Langdurige Zorg en Sport uw Kamer over de voortgang van deze aanpak en de ambities van de betrokken partijen voor 2024 en verder.
Deelt u de zorgen over het feit dat zorginstellingen de zorg niet georganiseerd kunnen krijgen zonder uitzendbureaus? Welke stappen neemt u om zzp’schap te ontmoedigen in de zorg?
Deze zorgen deel ik in die zin dat momenteel de balans tussen personeel in vaste loondienst en flexpersoneel onvoldoende is. Om die balans meer in evenwicht te brengen heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport met het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ)» diverse acties in gang gezet.
Betrokken partijen hebben een kerngroep geformeerd voor het gewenste herstel van de balans tussen medewerkers in vaste loondienst en flexwerkers, waaronder zzp’ers. Deze kerngroep is aan de slag met de volgende thema’s:
Om het aantal zzp’ers in de zorg terug te dringen is aantrekkelijk werkgeverschap essentieel. Regionale samenwerkingsverbanden kunnen hieraan bijdragen. Binnen het programma TAZ bestaat hiervoor de kerngroep regionaal werkgeverschap. Via dergelijke vormen van regionale samenwerking kunnen zorginstellingen meer kansen en mogelijkheden bieden aan hun medewerkers. Ook kijkt deze kerngroep naar de mogelijkheden om inhuur te optimaliseren zonder tussenkomst van intermediairs, en naar mogelijkheden om meer eigen regie te hebben op externe inhuur via intermediairs.
Daarnaast bespreekt mijn ministerie de mogelijkheid van een gedragscode met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus.
Bent u bereid in samenspraak met instellingen te bezien of een uittreksel uit DUO (via de VOG-methode) kan worden gecontroleerd door de instelling die extern inhuurt zodat kan worden vastgesteld dat het diploma ook daadwerkelijk behaald is om diploma fraude tegen te gaan?
De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor de medewerkers die hij inzet. Op de website van de IGJ kan informatie worden gevonden over de wijze waarop de zorgaanbieder arbeidsverleden en diploma’s van medewerkers kunnen controleren.2 Een werkgever kan een sollicitant om een digitaal uittreksel vragen uit het diplomaregister van DUO. DUO geeft op haar website aan hoe de echtheid van het digitale uittreksel gecontroleerd kan worden. Als er geen uittreksel is van het diploma kan navraag worden gedaan bij de onderwijsinstelling. Gemeenten kunnen toetsen of zorgaanbieders deze controles uitvoeren. Normaal gesproken is dit voldoende.
Het schrijnende bericht van een rolstoelgebruiker, zoals beschreven in het artikel ‘Rolstoelgebruiker Annemarie in de kou laten staan door NS: ‘Dit mag niet gebeuren’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het incident waarbij rolstoelgebruiker Annemarie door de Nederlandse Spoorwegen (NS) in de kou is blijven staan? Zo ja, hoe beoordeelt u deze handelwijze van de NS?1
Ik ben hier van op de hoogte en heb begrepen dat dit incident ook NS tot op het hoogste niveau intensief bezighoudt. Ik kan mij voorstellen dat dit voor de reiziger een vervelende situatie is geweest. Deze klant, en ieder ander die in een dergelijke situatie terechtkomt, mag van NS verwachten dat zij een goede maatwerkoplossing bedenkt én dat NS dit doet met aandacht en klantvriendelijkheid. Van NS heb ik begrepen dat zij inmiddels meerdere keren met de betreffende reiziger heeft gesproken. Het is belangrijk dat lering wordt getrokken uit deze zaak.
Is het volgens de huidige wet- en regelgeving toegestaan dat NS-rolstoelgebruikers in dergelijke situaties aan hun lot overlaat en hen in de kou laat staan? Zo ja, acht u dit acceptabel en in overeenstemming met het recht op toegankelijkheid voor mensen met een handicap?
Ja, ik deel uw mening.
Op grond van artikel 2a van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte rust op alle betrokkenen zoals vervoerders, ProRail en de rijksoverheid de algemene verplichting om geleidelijk zorg te dragen voor algemene toegankelijkheid. Op de beheerder van de liften, ProRail, rust een inspanningsverplichting om de niet functionerende voorziening binnen een redelijke termijn te repareren.
In de concessie voor het Hoofdrailnet is opgenomen dat NS reizigers die stranden (bijvoorbeeld door vertraging of uitval van de laatste trein) met vervangend vervoer naar hun eindbestemming in Nederland moet brengen. Indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail geldt dat er afspraken zijn gemaakt tussen NS en ProRail. Indien de toegankelijkheidsvoorziening zich bevindt op een treinstation, draagt ProRail er zorg voor dat een gestrande reiziger met een beperking een vervangende oplossing krijgt aangeboden. ProRail heeft in het kader van deze verantwoordelijkheid uitvoeringsafspraken met NS gemaakt. In het Bestuursakkoord toegankelijkheid openbaar vervoer 2022–20322 (verder te noemen Bestuursakkoord) van 7 november 2022 is deze afspraak ook formeel vastgelegd.
Deelt u de mening dat wanneer essentiële voorzieningen voor rolstoelgebruikers zoals een lift niet functioneren een toegankelijke vorm van vervangend vervoer moet worden aangeboden, en zo ja hoe gaat u dit vormgeven en promoten?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaan er momenteel voldoende faciliteiten en voorzieningen op NS-stations om ervoor te zorgen dat rolstoelgebruikers zonder problemen kunnen reizen? Zo niet, op welke manier en binnen welk tijdsbestek gaat u de situatie verbeteren?
Ik bezie uw vraag in het licht van dit incident waarbij het gaat om voorzieningen op stations om het perron te kunnen bereiken (liften en hellingbanen). De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Door de spoorsector wordt sinds 2006 gewerkt aan een toegankelijk spoor via het Implementatieplan Toegankelijkheid, waarmee in totaal ongeveer € 550 miljoen geïnvesteerd wordt in betere toegankelijkheid van stations. Dit plan dient in 2030 gereed te zijn. Eind 2022 was ruim negentig procent van alle treinstations in Nederland met een lift of hellingbaan toegankelijk voor mensen met een beperking. Daarmee loopt ProRail met haar programma voor de treinstations op schema. In mijn brief van d.d. 19 december 20223 over de stand van zaken Toegankelijkheid Openbaar Vervoer heb ik uw Kamer geïnformeerd over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Die brief bevat ook informatie over liften en hellingbanen op treinstations.
In het overheidsplan Openbaar vervoer toegankelijk voor iedereen worden bij de toegankelijkheid van treinen werkende liften niet genoemd2, deelt u de mening dat juist voor mensen in een rolstoel een werkende lift van belang is om een toegankelijk openbaar vervoer te hebben, en zo ja wilt u de vervoerders gaan verzoeken dit op te nemen in de maatregelen?
Op de betreffende site van de rijksoverheid is ten aanzien van het plan geen rubriek opgenomen over de toegankelijkheid van stationsgebouwen. Naar aanleiding van uw vraag zal ik op de website informatie laten toevoegen over toegankelijkheidsvoorzieningen in stationsgebouwen.
ProRail is verantwoordelijk voor het beheer (en dus ook de reparatie)van liften op stations. Zoals eerder genoemd zijn ondertussen meer dan 90% van de perrons toegankelijk. Dit door middel van liften of hellingbanen. Bij ProRail is er veel aandacht voor liftstoringen. Van de circa 430 liften zijn er de laatste maanden gemiddeld 13 liften per maand langer dan een week in storing. Voor de zomer van 2022 was dat cijfer hoger (tussen de 15 en 20 liften die langer dan een week niet functioneerden) per maand. Vanzelfsprekend blijf ik met ProRail in gesprek om dit getal nog verder terug te dringen.
Zo worden er door ProRail sensoren geplaatst die sneller moeten waarschuwen bij technische problemen. Daarnaast is ProRail met het samenwerkingsverband van decentrale openbaar vervoerautoriteiten (DOVA) in overleg over uitwisseling van data zodat deze op termijn mogelijk kunnen worden gebruikt voor (verbetering van) reisinformatie. De levertijden van (met name elektronische) onderdelen zijn sinds COVID-19 erg lang, maar worden inmiddels weer korter. ProRail is samen met de gecontracteerde partijen voor het onderhoud van liften bezig met het aanleggen van een voorraad van cruciale liftonderdelen en er zijn speciale teams van monteurs ingericht die liften op stations onderhouden. Dit versterkt de kennis en draagt daarmee bij aan het sneller herstellen van liftstoringen. Ook worden er soms, indien de situatie dit toelaat en al dan niet met een revisiebeurt, onderdelen hergebruikt. Verder treft ProRail voorzieningen om storingen door vandalisme (door middel van het plaatsen van camera’s en extra toezicht) te verminderen. Ten slotte onderzoekt ProRail bouwkundige maatregelen gericht op de vermindering van waterschade.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel «Het was niet de eerste keer dat zij last had van deze lift. Een half jaar geleden heb ik hierdoor een ziekenhuisafspraak gemist. Toen was de lift vier weken kapot»? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat rolstoelgebruikers constant te maken krijgen met ontoegankelijk openbaar vervoer en hierdoor zelfs ziekenhuisafspraken missen?
Ik vind het betreurenswaardig dat deze lift herhaaldelijk buiten werking is geweest in de afgelopen maanden en begrijp de frustratie van de reiziger. ProRail is bezig om de betrouwbaarheid van de data vanuit het monitoringssysteem op de liften te verhogen. Indien dit voorspoedig verloopt is de verwachting dat de beschikbaarheidsdata eind 2023 kunnen worden vrijgegeven waarna met vervoerders en andere stakeholders wordt bezien of de data in de reisinformatie kunnen worden geïmplementeerd.
In het artikel wordt gesteld dat rolstoelgebruikers meerdere keren te maken krijgen met een ontoegankelijk openbaar vervoer en opnieuw aan hun lot werden overgelaten door de NS, welke stappen gaat u ondernemen om dergelijke nalatigheid in de dienstverlening van NS aan te pakken en herhaling in de toekomst te voorkomen?
Ik merk in mijn contacten met NS dat NS dit incident uitermate vervelend vindt voor de klant en dit hoog opneemt. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. NS erkent dat het verder helpen van klanten met een beperking, in situaties waarbij technische voorzieningen niet functioneren en zij daarover niet van te voren op de hoogte konden zijn, beter kan. NS heeft mij toegezegd hierover intern het gesprek aan te gaan met de medewerkers die mensen met een beperking te woord staan in dit soort situaties.
Bent u bereid om, met inachtneming van de belangen van mensen met een handicap, strengere regelgeving op te stellen om ervoor te zorgen dat de NS en andere vervoersbedrijven hun verantwoordelijkheid jegens rolstoelgebruikers volledig nakomen? Zo ja, op welke termijn kunt u met voorstellen hiertoe komen?
In de ontwerpconcessie voor het Hoofdrailnet heb ik opgenomen dat NS de landelijke afspraken over toegankelijkheid implementeert die zijn vastgelegd in het Bestuursakkoord. Daarnaast gelden er voor andere vervoerders de afspraken die zijn opgenomen in het Bestuursakkoord.
In mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer van d.d. 19 december 20225 beschrijf ik enkele verbeteringen (onder andere over reisassistentie en reisinformatie), maar wil ik ook realistisch zijn. Het verder helpen van mensen met een beperking bij technische storingen blijft mensenwerk en vereist maatwerk. Zonder iets af te doen aan de impact van dit incident op de betrokken klant wil ik ook aangeven dat in het merendeel van de gevallen waarin een klant met een beperking te maken krijgt met een storing, NS in overleg met de klant een passende oplossing vindt.
Op welke manier wordt er momenteel toezicht gehouden op de dienstverlening van de NS aan mensen met een handicap? Wordt er op enige wijze gecontroleerd of zij voldoen aan hun verplichtingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Als concessieverlener zie ik voor alle eisen, dus ook die rondom toegankelijkheid en reisassistentie, toe op naleving van de afspraken. Ik heb hiervoor diverse sturingsinstrumenten tot mijn beschikking. Afhankelijk van de ernst van een tekortkoming kan ik hier het juiste instrument voor inzetten. Waarbij mijn basisinzet is om NS aan te spreken op de tekortkoming en haar de kans te geven tot verbetering te komen. Waarna ik over kan gaan tot zwaardere instrumenten zoals het opstellen van een verbeterplan. Voor alle eisen in de concessie bestaat hetzelfde instrumentarium. Er is geen specifiek instrument voor toegankelijkheid.
Het bericht Agressie tegen huisartsen steeds heftiger, soms zelfs permanente bewaking nodig' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Agressie tegen huisartsen steeds heftiger, soms zelfs permanente bewaking nodig»?1
Ja.
Hoeveel incidenten vinden er jaarlijks plaats uitgesplitst per sector in de zorg? Wat is de trend van deze cijfers? Als u hier geen zicht op heeft, deelt u de mening dat er inzicht moet komen in deze cijfers uitgesplitst per sector in de zorg?
Zorgorganisaties houden zelf bij hoeveel incidenten er plaats vinden in hun organisatie, mits deze gemeld worden door hun werknemers. Er is geen cumulatief overzicht per sector op nationaal niveau. Wel is bekend hoeveel procent van de werknemers in de zorg jaarlijks te maken heeft met agressie en ongewenst gedrag. Dit is uitgesplitst naar branche en naar soort agressie (verbaal, fysiek, pesten, bedreiging/intimidatie, discriminatie, seksuele intimidatie). Dit wordt sinds de eerste helft van 2019 uitgevraagd via de werknemersenquêtes (WNE) die het CBS uitvoert voor het programma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (AZW). Hiermee is er zicht op de trend in deze cijfers. In onderstaande tabellen zijn de cijfers opgenomen voor respectievelijk verbale agressie en fysieke agressie. Er is geen duidelijke trend te zien in het aandeel werknemers dat met een incident te maken krijgt. In de WNE wordt aan degenen die met agressie te maken hebben gehad ook gevraagd of dat een enkele keer, vaak of zeer vaak was. Ook daarin is geen trend te zien (zie hiervoor AZW-Panels (cbs.nl)). Tot slot wordt aan de respondenten van de WNE gevraagd of zij het idee hebben dat intimidatie, agressie en geweld door patiënten of cliënten het afgelopen jaar is toegenomen, gelijk gebleven of afgenomen. Opvallend is dat steeds zo’n 40% van de respondenten aangeeft dat zij het idee hebben dat de agressie is toegenomen, terwijl dat niet uit de cijfers blijkt. Het kan zijn dat dit veroorzaakt wordt door een toenemende ernst van de incidenten.
61%
58%
58%
58%
Universitair Medisch Centrum
41%
36%
40%
42%
Ziekenhuizen en ovr med. spec. zorg
57%
55%
54%
55%
Geestelijke gezondheidszorg
75%
71%
70%
70%
Huisartsenzorg en gezondheidscentra
66%
64%
67%
66%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
62%
61%
59%
61%
70%
69%
65%
68%
50%
46%
49%
47%
Gehandicaptenzorg
77%
74%
72%
72%
Kinderopvang
23%
22%
23%
21%
Jeugdzorg
78%
72%
72%
71%
Sociaal werk
70%
60%
63%
66%
Overige zorg en welzijn
39%
37%
36%
36%
30%
26%
26%
26%
Universitair Medisch Centrum
11%
9%
9%
10%
Ziekenhuizen en ovr. med. spec. zorg
19%
18%
16%
15%
Geestelijke gezondheidszorg
38%
32%
32%
30%
Huisartsenzorg en gezondheidscentra
10%
9%
8%
8%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
35%
31%
32%
32%
47%
42%
42%
42%
14%
12%
12%
13%
Gehandicaptenzorg
60%
54%
52%
53%
Kinderopvang
11%
10%
10%
10%
Jeugdzorg
35%
32%
31%
31%
Sociaal werk
24%
17%
20%
23%
Overige zorg en welzijn
11%
8%
8%
7%
Wat wordt er op dit moment gedaan om agressie zo veel mogelijk te voorkomen?
Ik keur agressie tegen zorgmedewerkers ten zeerste af, dit gedrag is te allen tijde onacceptabel. Helaas krijgt een (groot) deel van de mensen in de zorg toch te maken met agressie en ongewenst gedrag tijdens het werk.
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving. Denk hierbij aan trainingen voor werknemers, opstellen van gedragscodes en huisregels (en cliënten en patiënten daar ook op aanspreken), maar ook aan zaken als verhoogde balies of inzetten van beveiliging. Wat een werkgever precies doet zal verschillen tussen settings (intramuraal of extramuraal), tussen branches en tussen werkgevers.
VWS ondersteunt partijen in de zorg bij het (door)ontwikkelen van een aanpak voor agressie en ongewenst gedrag. Dit gebeurt door:
Hoe maakt u in uw beleid gebruik van het amendement Van den Hil en Kuiken (36 200 XVI, nr. 26)?
Via dit amendement is een miljoen euro gealloceerd voor eerstelijnspartijen om een aanpak van agressie en ongewenst gedrag in de eerstelijn te ontwikkelen. Het initiatief om deze aanpak te ontwikkelen ligt bij de partijen in de eerste lijn zelf. Er zijn inmiddels meerdere gesprekken gevoerd met de eerstelijn hierover. Dit loopt via de KNMP die mede namens vier andere partijen woordvoerder is (KNOV, KNMT, KNGF LHV). Deze partijen zijn voornemens om een subsidieaanvraag in te dienen voor zowel een onderzoek naar het voorkomen van agressie in deze branches als voor de ontwikkeling van een aanpak. Tijdens de gesprekken hierover is door VWS aangegeven dat de middelen beschikbaar zijn en is er meegedacht over de wijze waarop het onderzoek in gang gezet zou kunnen worden. Navraag leert dat nog geen stappen zijn ondernomen om het onderzoek daadwerkelijk uit te zetten.
In het bericht wordt genoemd dat het beroepsgeheim soms in de weg staat voor de medewerkers om aangifte te doen, klopt dit volgens u? Zo ja, bent u bereid te verkennen hoe rekening houdend met het beroepsgeheim, toch makkelijker aangifte gedaan kan worden?
Het beroepsgeheim staat niet in de weg om aangifte te doen van strafbare feiten als bedreiging of mishandeling. De KNMG schrijft hierover in de handreiking «Beroepsgeheim en politie/justitie»: «Een arts mag aangifte doen bij de politie van strafbare feiten die een patiënt jegens hem, zijn medewerkers of praktijk pleegt. De arts geeft hierbij naam en eventueel adresgegevens van de dader vrij, maar geen medische gegevens.»Dat geldt ook voor andere zorgverleners. Ik ben voornemens om bij de regionale bijeenkomsten die ik ga organiseren om de aangiftebereidheid te vergroten ook aandacht te besteden aan het medisch beroepsgeheim (zie ook het antwoord op vraag 6).
Wat wordt er gedaan om de aangiftebereidheid te vergroten?
Ik ga regionale bijeenkomsten rondom aangifte en aangiftebereidheid te organiseren. Het doel van deze bijeenkomsten is om werkgevers in zorg en welzijn, politie en OM bij elkaar te brengen en kennis en informatie uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken, het aangifteproces en aangifte doen als werkgever. Maar ook om goede voorbeelden te delen. Vanwege de veelheid en diversiteit aan organisaties in de sector wil ik naast de regionale bijeenkomsten ook een podcast laten maken of webinar houden over hetzelfde thema. Hiermee kunnen nog meer organisaties worden bereikt dan met de regionale bijeenkomsten alleen. Daarnaast heb ik het onderwerp besproken tijdens het bestuurlijk overleg Arbeidsmarkt van 8 september.
Het bericht dat Syngenta een studie naar glyfosaat en hersenschade meer dan twintig jaar achterhield. |
|
Sandra Beckerman |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe Syngenta een studie naar glyfosaat en hersenschade meer dan twintig jaar achterhield»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Syngenta een onderzoek naar neurotoxische effecten van glyfosaat achterhield bij het aanvragen van Europese toelating van glyfosaat?
Iedere toelatingshouder van een werkzame stof heeft de verplichting om alle nieuwe relevante wetenschappelijke informatie aan te leveren bij de toelatingsautoriteiten. Ik heb begrepen dat de genoemde studie een neurotoxiciteitstudie van glyfosaat-trimesium betreft, een zoutvorm van glyfosaat, die niet goedgekeurd is binnen de EU. Omdat dit een andere werkzame stof met een ander risicoprofiel betreft heb ik begrepen dat de toelatingshouder van mening is dat deze niet relevant is voor herbeoordeling van de stof glyfosaat. Gezien de maatschappelijke discussie over glyfosaat betreur ik dit omdat de risicobeoordeling van glyfosaat zo volledig en onomstreden mogelijk dient te zijn. Het is dan ook goed dat EFSA de studie alsnog heeft meegenomen in de beoordeling. EFSA concludeert dat er op basis van alle beschikbare informatie geen indicaties zijn dat glyfosaat neurotoxische effecten heeft. Overigens adviseert EFSA ook dat de toelatingshouder wel nadere duiding verschaft over de oorzaak van de waargenomen effecten in de neurotoxische studie met het glyfosaat-trimesium.
Herkent u een patroon van bedrijven die onderzoeksresultaten achterhouden, zoals bijvoorbeeld de Monsanto papers?
Bedrijven moeten, als gevolg van een wijziging van Algemene Levensmiddelenverordening (ALV), sinds 2019 de autoriteiten voordat een nieuwe studie begint al op de hoogte brengen, in plaats van achteraf. Bovendien moeten ze melding maken als de studie is afgerond. Hier sta ik volledig achter.
Klopt het dat de Europese Commissie al een positie heeft ingenomen dat glyfosaat veilig is voor gebruik?2
De Europese Commissie heeft op 19 september 2023 een concept-voorstel aan de lidstaten voorgelegd om de goedkeuring van glyfosaat met tien jaar te verlengen. Ik laat mij hierop adviseren door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en zal uw Kamer vervolgens hierover informeren. Inmiddels heeft uw Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1570) om tegen de Europese goedkeuring van glyfosaat te stemmen. Inmiddels heeft uw Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1570) om tegen de Europese goedkeuring van glyfosaat te stemmen. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de wijze waarop ik invulling zal geven aan deze motie.
Deelt u deze mening en acht u bestrijdingsmiddelen met glyfosaat veilig voor gebruik, op basis van alle beschikbare feiten? Zo nee, bent u bereid om samen met andere lidstaten de Europese toelating niet meer te laten verlengen?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u een kans om nu tot een Europese stop op glyfosaat te komen en daarmee versneld uw eerder uitgesproken wens voor het beëindigen van glyfosaat gebruik te realiseren?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. over zo snel mogelijk met een plan komen om Nederlandse wetenschappers en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek te laten verrichten naar een verbeterd toelatingsbeleid (Kamerstuk 27 858, nr. 589)?
De huidige beoordeling van mogelijke neurotoxische effecten van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen is gebaseerd op de structurele eigenschappen van een stof, het werkingsmechanisme, proefdierstudies en openbare wetenschappelijke literatuur, waaronder epidemiologische studies en bevolkingsonderzoeken. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nrs. 555, 605 en 611) over de stappen die nodig zijn om mogelijke neurotoxische effecten van werkzame stoffen beter te kunnen opsporen, waaronder het ontwikkelen van laboratoriumtesten zonder proefdieren (in vitro testen) en het aanpassen van bestaande OECD-testrichtlijnen voor proefdierstudies, en de stappen die ik zet om dat te bereiken. Zo heb ik het RIVM gevraagd om in EFSA-verband actief bij te dragen aan de actualisatie van de huidige datavereisten voor risicobeoordeling op het gebied van neurologische aandoeningen. Dit doe ik via een nieuw afgesloten overeenkomst met het RIVM, waarbij Nederlandse wetenschappers tot 2026 deelnemen aan wetenschappelijke werkgroepen in EFSA-verband. Hiermee geef ik uitvoering aan de genoemde motie van het lid Beckerman c.s.
Bent u voornemens om andere stappen te nemen naar aanleiding van deze berichtgeving zoals een boete uitschrijven voor het niet naleven van de informatieplicht?
Ondanks dat ik het betreur dat deze studie in eerste instantie geen onderdeel van het dossier was, betreft de studie een andere werkzame stof dan glyfosaat en is de studie desalniettemin toch door EFSA in de herbeoordeling betrokken.
Het bericht dat Gert-Jan Jonker ‘s nachts in zijn rolstoel slaapt. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Gert-Jan Jonker ‘s nachts in zijn rolstoel slaapt, omdat er geen thuiszorg is om hem in bed te helpen?1
Ja
Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Heeft Gert-Jan Jonker het recht om elke avond uit zijn rolstoel in zijn bed geholpen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het heel vervelend om te moeten lezen/horen dat de heer Jonker niet over de juiste zorg en ondersteuning beschikt. Na afloop van het plenaire debat over de toekomst van de ouderenzorg op donderdag 28 september jongstleden heb ik de heer Jonker ook gesproken over zijn situatie. Hij heeft mij verteld dat het een aantal keren is voorgekomen dat hij in zijn rolstoel heeft moeten slapen. Dit mag niet gebeuren, daarom heb ik het praktijkteam van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd samen met hem te kijken naar een oplossing, zodat hij toch elke dag naar bed wordt geholpen.
Ieder mens moet goede zorg ontvangen. Het zorgsysteem in Nederland, zoals vastgelegd in de Zorgverzekeringswet, is er immers op gericht dat mensen de zorg krijgen die zij nodig hebben. Daarbij is de wijkverpleegkundige verantwoordelijk voor het stellen van de indicatie en de zorgtoewijzing. De zorgverzekeraar heeft zorgplicht. Dit houdt in dat een verzekeraar ervoor moet zorgen dat een verzekeringsnemer de zorg of een vergoeding van zorg krijgt, als hij of zij daar recht – in dit geval een indicatie – op heeft. Indien de verzekeringsnemer niet bij de zorgaanbieder terecht kan, dan kan hij/zij bij zijn/haar zorgverzekeraar vragen om zorgbemiddeling. De zorgverzekeraar zorgt er dan voor dat de verzekeringsnemer zo snel mogelijk bij een zorgverlener of zorginstelling terecht komt en er voor passende zorg en ondersteuning wordt gezorgd.
Wat heeft u ondernomen om ervoor te zorgen dat Gert-Jan Jonker wel gewoon elke avond uit zijn rolstoel en in zijn bed geholpen wordt en de volgende ochtend weer in zijn rolstoel?
Zie antwoord vraag 2.
Mist u de verzorgingshuizen ook zo? Waarom denkt u dat Nederland wel toe kan met de helft minder verpleeghuisbedden in 2040 dan door TNO becijferd?
De TNO-berekeningen liggen ook aan de basis van het programma «Wonen en zorg voor ouderen» dat ik in november aan uw Kamer heb aangeboden (Kametuk 29 389, nr. 112). Daarin is de opgave door het RIVM tot en met 2030 nader gespecificeerd op 40.000 verpleegzorgplekken. Uitgaande van scheiden van wonen en zorg, in lijn met de woonzorgbehoefte van de oudere cliënten, zullen dit veelal geclusterde woonvormen zijn en geen verpleeghuisplaatsen. In het programma «Wonen en zorg voor ouderen» is beschreven op welke wijze de extra 40.000 verpleegzorgplaatsen tot en met 2030 zullen worden gerealiseerd. Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de partijen in het veld voeren we dit plan uit. Ook na 2023 zullen de bouwactiviteiten verder worden doorgezet gezien de verder toenemende vraag tot 2040.
Hoe kan het dat de zorg in een rijk en welvarend land als Nederland zo door z'n voegen zakt dat iemand die rolstoelafhankelijk is en niet zichzelf kan verplaatsen van zijn rolstoel in zijn bed dan maar de helft van de week in zijn rolstoel moet slapen?
Het is onwenselijk dat deze situatie voorkomt. De vraag naar zorg stijgt en er zijn beperkt zorgmedewerkers beschikbaar. In het Integraal Zorg Akkoord en het programma Toekomstbestendige Zorg en welzijn heb ik afspraken gemaakt om de vraagstukken die hiermee gepaard gaan het hoofd te bieden.
Hoe kan het dat u de werkwijze van Buurtzorg Nederland (zelfsturende teams) waarbij per patiënt slechts 104 in plaats van de gebruikelijke 164 uren worden ingezet niet landelijk uitrolt?
Ik vind dat zorgprofessionals en dus ook wijkverpleegkundigen hun werk zo doelmatig mogelijk moeten verrichten en daarmee hun bijdrage leveren om de zorg goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Zorgaanbieders moeten hen daartoe in staat stellen. Als Minister bepaal ik niet welke werkwijze binnen zorgaanbieders wordt geïmplementeerd, dit is aan de organisaties zelf.
Daarnaast is het belangrijk om de goede aspecten van werkwijzen van verschillende zorgaanbieders mee te nemen in het toekomstbestendig maken van de wijkverpleging. Een specifiek punt waar Buurtzorg positief in naar voren komt is de professionele autonomie van de wijkverpleegkundigen. Deze bevindingen passen goed in het versterken van de eerste lijn, waar de verpleegkundigen een belangrijke rol kunnen spelen. Ondertussen investeer ik onder andere met de subsidie Ondersteuning Wijkverpleging in het toekomstbestendig maken van de wijkverpleging.
Het klopt toch dat als u dat wel zou doen u zoveel zorguren extra beschikbaar hebt met hetzelfde aantal wijkverzorgenden en wijkverpleegkundigen dat u nog jaren geen tekort heeft? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraak kan ik niet doen. Er is geen volledige kwantitatieve data beschikbaar om dit te onderbouwen en hier spelen ook lokale verschillen in mee. Ik ben wel van mening dat met het beter inzetten van de beperkte capaciteit in de wijkverpleging we ruimte kunnen maken om meer mensen zorg te bieden. Ik ben in afwachting van een rapport van Zorginstituut Nederland over het verdelen van de schaarse capaciteit in de wijkverpleging. Ik verwacht dat hierin meerdere aanbevelingen worden gedaan die ervoor kunnen zorgen dat de capaciteit optimaal ingezet wordt.
Waarom denkt u dat Buurtzorg Nederland vijf keer werkgever van het jaar werd?
Buurtzorg staat bekend om een werkwijze waar autonomie en professionaliteit hoog in het vaandel staan. Het is ook belangrijk om daar op in te zetten. Daarover heb ik in het IZA afspraken gemaakt. Met het Investeringsakkoord opleiden wijkverpleging investeer ik in dat kader drie keer 50 miljoen euro om een impuls te geven aan scholing en behoud van zorgprofessionals in de wijkverpleging. Ook wordt gedurende het IZA 48 miljoen euro geïnvesteerd in de professionalisering van de verpleegkundige beroepsgroep zodat landelijk het aantrekkelijker wordt om in de wijkverpleging te werken.
Waarom denkt u dat patiënten zo tevreden zijn over Buurtzorg Nederland?
Zowel in het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging als in het daaropvolgende Integraal Zorgakkoord zijn daarom afspraken gemaakt met partijen om te komen tot een herkenbaar en aanspreekbaar team wijkverpleging. Ook werken we een visie op de eerstelijnszorg uit waar juist het hebben van vaste aanspreekpunten in de wijk en een wijkgerichte benadering van de zorg belangrijke aandachtspunten zijn.
Wanneer heeft u Jos de Blok, oprichter van Buurtzorg Nederland, voor het laatst uitgenodigd op het ministerie en met hem gesproken over de door hem uitgevonden succesvolle werkwijze van zelfsturende teams?
Kort voor de zomer heb ik Jos de Blok nog gesproken. Ook op medewerkersniveau is er contact met Buurtzorg om te spreken over de werkwijze van Buurtzorg. Momenteel wordt ook, samen met de NZa, bekeken hoe Buurtzorg betrokken wordt bij de doorontwikkeling van de bekostiging wijkverpleging.
Het bericht FNV wil 14,3 procent hoger loon in kraamzorg |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u het ermee eens dat er sprake is van een loonachterstand in de kraamzorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?1
In het kader van een convenant dat tussen Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo Geboortezorg is afgesloten, wordt momenteel onderzoek gedaan naar de financiële situatie binnen de kraamzorg. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar de loonontwikkeling van de kraamzorg ten opzichte van vergelijkbare beroepen in andere sectoren. Dit zou ook inzicht moeten geven in hoeverre er sprake is van een loonachterstand. De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek dit najaar worden opgeleverd.
Bent u het ermee eens dat de loonachterstand een belangrijke factor is voor het huidige personeelstekort in de kraamzorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
De aantrekkelijkheid van werken in de zorg is van veel meer afhankelijk dan salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk, zo niet belangrijker voor een keuze om wel of niet in de zorg te (blijven) werken. Uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat arbeidsvoorwaarden op de 9de plaats staan als reden om te vertrekken bij een werkgever. Om personeel te behouden zijn in eerste instantie werkgevers aan zet. Binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) worden zij door VWS en relevante partijen in het veld ondersteund om een beweging richting goed werkgeverschap te maken. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is dat er een aantrekkelijk salaris geboden wordt. Het is daarom goed dat ZN en Bo Geboortezorg onderzoek laten doen naar de loonontwikkeling in de kraamzorg.
Wat zijn volgens u de oorzaken van deze loonachterstand in de kraamzorg? In hoeverre speelt de ruimte voor overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova-ruimte) van de afgelopen jaren hierbij een rol?
Of er sprake is van een loonachterstand zal moeten blijken uit het eerdergenoemde onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 1).
Indien blijkt dat er sprake is van een loonachterstand, dan speelt de ova-ruimte van de afgelopen jaren hierin geen rol. Via de ova-ruimte wordt immers jaarlijks marktconforme loonruimte toegevoegd aan de budgettaire kaders en wordt het loongerelateerde deel van de gereguleerde tarieven in de kraamzorg met de ova geïndexeerd.
Bent u het ermee eens dat een forse loonstijging voor zorgverleners in de kraamzorg noodzakelijk is, gezien het feit dat zij al de laagste salarissen hebben in de sector Zorg & Welzijn en hun lonen de afgelopen jaren amper gestegen zijn, terwijl zij ook kampen met de gevolgen van de inflatie? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Sociale partners in de zorg onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden en sluiten cao’s. Ik mag mij op grond van internationale verdragen (o.a. verdragen van de International Labour Organization (ILO) en het Europees Sociaal Handvest (ESH)) niet met deze onderhandelingen bemoeien.
Bent u het ermee eens dat er ook dringend iets moet gebeuren om het vak aantrekkelijker te maken, gezien het feit dat de kraamzorg steeds meer onder druk komt te staan door personeelstekorten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De personeelstekorten in zorg en welzijn zijn groot en zullen ook de komende jaren blijven. Het is daarom van belang te investeren in het aantrekken en behouden van zorgmedewerkers, in leven lang ontwikkelen en in zeggenschap. Maar ook in het opschalen van technologische en sociale innovaties. Met het programma TAZ zetten we hier breed op in.
Daarnaast hebben we Bo Geboortezorg de afgelopen drie jaar met subsidie ondersteund om onderzoek te doen naar het regionaal organiseren van de wachtdiensten van kraamverzorgenden en of dit bij kan dragen aan de aantrekkelijkheid van het vak. Een tweetal pilots laat positieve resultaten zien. Inmiddels is een toolkit met «lessons learned» ontwikkeld die kraamzorgorganisaties concrete handvatten aanreikt om hier mee aan de slag te gaan. Ook wordt in het experiment van de nieuwe indicatiesystematiek gekeken wat de nieuwe manier van indiceren bijdraagt aan het werkplezier en daarmee het vak van de kraamverzorgende.
Bent u als Minister bereid om de looneis van de FNV te steunen? Zo ja, op welke manier?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 mag ik mij op grond van internationale verdragen niet bemoeien met cao-onderhandelingen en kan en wil ik dus geen positie innemen met betrekking tot looneisen in de zorg.
Bent u bereid om bepaalde stappen te ondernemen (e.g. loonruimte vergroten), zodat de lonen in de kraamzorg stijgen om verdere personeelstekorten te voorkomen? Zo ja, welke stappen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 1 loopt er een onderzoek naar de financiële situatie binnen de kraamzorg, waarin ook de loonontwikkeling in de kraamzorg wordt meegenomen. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Daarnaast wil ik nogmaals benadrukken dat ik geen partij ben bij de cao-onderhandelingen en dat het sociale partners zijn die afspraken maken over de beloning in de kraamzorg. Tot slot kan ik al wel aangeven dat het extra vergroten van de arbeidsvoorwaardenruimte (ova-ruimte) niet aan de orde is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 wordt conform de ova-systematiek al jaarlijks marktconforme loonruimte toegevoegd aan de budgettaire kaders en wordt het loongerelateerde deel van de gereguleerde tarieven in de kraamzorg met de ova geïndexeerd.
Bent u het ermee eens dat het maken van de loonafspraken in de zorg overlaten aan de sociale partners, de loonachterstand niet heeft doen voorkomen en dat de overheid bij de afspraken betrokken zou moeten worden om de werknemersbelangen in de zorg beter te dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zoals eerder aangegeven in de antwoorden 1, 3 en 7 zal eerst moeten blijken of er sprake is van een loonachterstand. Daarnaast heb ik al in de antwoorden op vragen 4 en 6 aangegeven dat ik mij op grond van internationale verdragen niet mag bemoeien met de cao-onderhandelingen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het Erasmus MC vlees bant en snoepautomaten heeft verwijderd |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Erasmus MC vlees en mars repen in de ban doet?1
Ik ken het bericht over het voedingsbeleid van het Erasmus MC.
Heeft het Erasmus MC onderzocht of patiënten hier wel zin in hebben? Zo nee, waarom niet?
Als onderdeel van het Nationaal Preventieakkoord subsidieer ik het project Goede Zorg Proef Je. Dit project ondersteunt ziekenhuizen en zorginstellingen in de transitie naar een gezond en duurzaam voedingsaanbod. Dit draagt bij aan het behalen van het doel dat het voedingsaanbod in ziekenhuizen (uiterlijk) in 2030 gezond is voor zowel patiënten, medewerkers als bezoekers. Erasmus MC is één van de voorhoede ziekenhuizen in dit project.
Zorgorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het voedingsaanbod in hun instellingen. Dit is onderdeel van de kwaliteit van zorg.
Ik heb begrepen dat het Erasmus MC ervoor heeft gekozen om, in het verlengde van onder andere het project Goede Zorg Proef Je, te streven naar een gezonder en duurzamer aanbod van voeding voor patiënten, waarbij zowel ruimte bestaat voor vegetarische als niet-vegetarische maaltijden. Ook voor bezoekers, studenten en medewerkers blijven er voldoende keuzemogelijkheden voor een dergelijke gezonde en gevarieerde maaltijd.
Wat zijn de risico’s van een 100% plantaardige dieet zoals een vitamine B12 tekort?
Het Voedingscentrum stelt dat vitamine B12 van nature alleen in dierlijke producten zit. Als je helemaal geen dierlijke producten eet, is het advies om een vitamine B12-supplement te slikken. Ook met vitamine B12 verrijkte producten kunnen helpen om genoeg vitamine B12 binnen te krijgen. Een 100 procent plantaardig dieet vergt dus extra aandacht voor het binnenkrijgen van bepaalde voedingsstoffen.2
Kunt u precies aangeven wat ongezond is aan vlees eten?
Bepaalde soorten vlees(producten) kunnen het risico op ziektes vergroten. Het eten van te veel rood en bewerkt vlees heeft nadelige effecten op de gezondheid. Het eten van rood vlees en bewerkt vlees verhoogt het risico op bepaalde soorten kanker (waaronder darmkanker), het risico op diabetes type 2 en op beroerte.3 Het advies om de consumptie van rood vlees en met name bewerkt vlees te beperken, komt dan ook terug in de richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad4. Ook zonder vlees kun je eten volgens de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum, die gebaseerd is op de richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad.5
Bent u bekend met het feit dat slechts 4 tot 6% van de Nederlanders vegetarisch eet en nog een veel kleiner deel veganistisch?
Ja, dergelijke percentages worden ook door het CBS gegeven.6
Waarom wordt de leefstijl van zo een klein deel van de bevolking opgedrongen aan een meerderheid van 94 tot 96% van de patiënten van het Erasmus MC?
Ik vind het een goede ontwikkeling dat een zorginstelling, waar het draait om gezondheid en welzijn van patiënten, ook aandacht heeft voor de gezondheid en kwaliteit van het eten. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft het Erasmus MC ervoor gekozen om, in het verlengde van onder andere het project Goede Zorg Proef Je, te streven naar een gezonder en duurzamer aanbod van voeding voor patiënten, waarbij zowel ruimte bestaat voor vegetarische als niet-vegetarische maaltijden. Ik kan me dan ook niet vinden in de stelling dat een bepaalde leefstijl zou worden opgedrongen.
Deelt de Minister de mening dat de overheid (in dit geval een ziekenhuis) moet stoppen te dicteren of Nederlanders wel of geen vlees eten? Zo nee, waarom niet?
Volgens mijn interpretatie van het beleid van het Erasmus MC is er voldoende keuzevrijheid rond de maaltijden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Klopt het dat candybars en dieetrepen overeenkomstige ingrediënten bevatten? Zo ja, waarom de een verbieden en de ander niet?
Het Erasmus MC verbiedt niets. Er wordt een ander assortiment aangeboden.
Waarom zijn de snoepautomaten verwijderd? Het Erasmus MC had toch ook gezonde producten aan de automaten kunnen toevoegen?
Ik ken niet de exacte overwegingen bij het beleid van het Erasmus MC. De snoepautomaten zijn vervangen door zogenoemde Health Food Walls die gezondere producten bevatten.
Wanneer wordt deze linkse radicale gekte gestuit?
Daar is geen sprake van.
Het bericht dat er alweer twee huisartsenpraktijken zijn overgenomen door de commerciële keten Co-Med |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er alweer twee huisartsenpraktijken zijn overgenomen door de commerciële keten Co-Med?1
In beginsel staat het elke partij in Nederland vrij om een huisartsenpraktijk te starten of over te nemen als zij aan de geldende wet- en regelgeving voldoen. Ik verken de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden. Ik vind het namelijk belangrijk dat in deze situaties de betreffende zorgaanbieder alle aandacht en energie steekt in het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en niet in het overnemen van nieuwe praktijken.
Bent u het ermee eens dat het zorgwekkend is dat commerciële bedrijven die gericht zijn op het maken van winst steeds meer huisartsenpraktijken overnemen, terwijl de zorg voor patiënten daaronder lijdt?
Ik zie dat er zich mogelijk risico’s voor kunnen doen bij ketens in de huisartsenzorg, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang krijgt dan de kwaliteit of de toegankelijkheid van zorg. Indien daardoor de kwaliteit en/of de toegankelijkheid van zorg in gevaar komt zullen de toezichthouders handhavend optreden.
Bent u het ermee eens dat de toezichthouders te weinig middelen hebben om de opmars van commerciële huisartsenketens tegen te gaan, aangezien de IGJ wordt teruggefloten door de rechter2 en de NZa enkel kijkt naar de procedure bij overnames3?
Het is op dit moment te prematuur om te stellen dat de toezichthouders te weinig juridische middelen hebben om effectief toezicht te houden. De zaak waar u over spreekt is nog onder de rechter en er is derhalve geen definitieve uitspraak. Daarnaast loopt momenteel een gezamenlijk onderzoek van de IGJ en NZa naar innovatieve ketens van huisartsenzorg.4 Onderdeel van dat onderzoek is of de beide toezichthouders het toezicht op dergelijke praktijken anders moeten vormgeven.
Indien één van de conclusies van dat onderzoek is dat de toezichthouders aanvullende juridische middelen nodig hebben voor effectief toezicht, verwacht ik dat zij dit zullen aangeven.
De suggestie die u wekt, dat de NZa alleen naar de procedures kijkt bij overnames, herken ik niet. De zorgspecifieke concentratietoets is een onderdeel van het toezicht door de NZa. De NZa heeft geen juridische grond om overnames tegen te houden als de procedure om tot de overname te komen goed is gevolgd. Zoals in antwoord 1 al aangegeven, verken ik de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de NZa de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden.
Naast de zorgspecifieke concentratietoets heeft de NZa meer taken en bevoegdheden op grond van de Wet marktordening en gezondheidszorg (Wmg) om de betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg te borgen. Zo ziet de NZa toe op aanmerkelijke marktmacht van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Daarnaast ziet de NZa toe op de naleving van administratieverplichtingen, een goed bestuur en een professionele bedrijfsvoering van organisaties, als ook op de rechtmatigheid van de declaraties. Ook houdt de NZa toezicht op de toegankelijkheid van zorg en de zorgplicht van zorgverzekeraars.5
Welke mogelijkheden zijn er om de opmars van commerciële huisartsenketens tegen te gaan?
De eerstelijnszorg is een belangrijke pijler voor goede en toegankelijke zorg in Nederland. De toenemende zorgvraag en het beperkte aanbod van zorgmedewerkers zet ook de eerstelijnszorg inclusief de huisartsen onder druk. Tegen die achtergrond zien we nieuwe vormen van huisartsenzorg ontstaan.
Met het Integraal Zorgakkoord hebben we met alle betrokken partijen afspraken gemaakt om deze druk het hoofd te bieden. We werken gezamenlijk aan een visie op de eerstelijnszorg waarin we een betere organisatie en samenwerking van de eerstelijn voor ogen zien.6 Samenwerken en committeren aan de gemaakte (regio-)afspraken is hierbij van cruciaal belang. In lijn met het gedachtengoed achter de visie op de eerste lijn, hebben huisartsen(ketens), regionale huisartsenorganisaties en zorgverzekeraars zelf een belangrijke rol bij het toekomstbestendig inrichten van de huisartsenzorg in hun regio. Door gericht beleid te voeren rondom de arbeidsmarkt en het praktijkhouderschap en duidelijke afspraken te maken over de (eisen aan) regionale samenwerking en zich hieraan te committeren, kunnen deze partijen gezamenlijk sturen op voldoende en kwalitatief goed aanbod van huisartsenzorg in de regio en zo ongewenste overnames door ketens te voorkomen.
Daarbij blijf ik, zoals ik reeds in het commissiedebat van 5 juli heb aangegeven, bestaande praktijkhouders oproepen om geen goodwill te vragen bij de overdracht van hun praktijk, om zo geen onnodige drempels op te werpen voor jonge huisartsen om praktijkhouder te worden.
De NZa en IGJ zien toe op de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. Zoals beschreven in de voorgaande antwoorden verken ik de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de NZa de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden.
Daarnaast laat ik, zoals is voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg in juni jl., zorgbreed een onderzoek doen om beter inzicht te krijgen in de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de zorg op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid.7 Eind van dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken daaromtrent.
Hoe staat het met het onderzoek naar «de mogelijkheid om de NZa de bevoegdheid te geven om overnames door specifieke aanbieders te verbieden wanneer toezichthouders op basis van signalen onderzoek doen naar deze aanbieder»?4
Zoals in voorgaande antwoorden beschreven staat, loopt het onderzoek om de NZa meer wettelijke bevoegdheden te geven om overnames tegen te houden op het moment dat er signalen zijn over de kwaliteit of toegankelijkheid van de zorg. Naar verwachting vergt een dergelijke bevoegdheid een wijziging van de Wmg. Ik zal uw Kamer voor het eind van dit jaar verder informeren.
Het bericht dat vijftien ziekenhuizen worstelen met knellende zorgplafonds |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vijftien ziekenhuizen worstelen met knellende zorgplafonds?1
Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Als er in een bepaald ziekenhuis geen capaciteit beschikbaar is, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat de zorg elders beschikbaar is of vergoed wordt. De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis.
Het is aan de ziekenhuizen en zorgverzekeraars om goede voorlichting te geven over de toegankelijkheid van zorg. Hierbij wil ik benadrukken dat het aan ziekenhuizen en verzekeraars is om met elkaar eventuele geschillen in de contractering op te lossen.
Bent u bereid om in kaart te brengen bij welke ziekenhuizen dit nog meer speelt, naast de ziekenhuizen die Skipr heeft gesproken, om zo te voorkomen dat zorgverleners, patiënten en gemeenten hier op een later moment door verrast worden?
Nee, het is – zoals in mijn vorige antwoord aangegeven – aan de ziekenhuizen en de verzekeraars om hier goed en tijdig over te communiceren.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat het bij deze ziekenhuizen ook komt tot een operatiestop, zoals nu bij het Alrijne ziekenhuis dreigt?
Het zorgstelsel in Nederland is erop gericht dat iedereen de zorg krijgt die zij nodig heeft. Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten hiertoe voldoende zorg inkopen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Als er in een bepaald ziekenhuis geen capaciteit beschikbaar is, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat de zorg elders beschikbaar is of vergoed wordt. De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis. De NZa ziet hierop toe.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de ziekenhuizen en de zorgverzekeraars, om te voorkomen dat patiënten hier uiteindelijk de dupe van worden?
De zorgverzekeraars hebben – zoals hiervoor al aangegeven – de plicht om ervoor te zorgen dat iedere verzekerde met een naturaverzekering de zorg krijgt die nodig is of om deze voor iedere verzekerde met een restitutieverzekering te vergoeden. De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen en voert hier zo nodig het gesprek over met relevante partijen.
De eigen bijdrage voor een kunstgebit |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het feit dat de basisverzekering 75% van een kunstgebit vergoedt?
Ja (artikel 2.31, lid 2 Regeling zorgverzekering).
Bent u bekend met het feit dat een kunstgebit gemiddeld € 1.388,71 kost en dat de eigen bijdrage gemiddeld € 347,18 bedraagt?1
Ja.2 Overigens bieden veel aanvullende verzekeringen een vergoeding van deze eigen bijdrage.
Vallen de kosten voor het trekken van alle tanden en kiezen onder de basisverzekering?
Het trekken van tanden en kiezen wordt niet vergoed als iemand een kunstgebit nodig heeft. Dit wordt alleen vergoed vanuit de basisverzekering als het gaat om bijzondere tandheelkundige zorg, dat wil zeggen als sprake is van een ernstige ontwikkelingsstoornis, groeistoornis of verworven afwijking van het tand-kaak-mondstelsel.
Hoeveel Nederlanders hebben geen tanden en kiezen in hun mond omdat ze de eigen bijdrage van 25% voor een kunstgebit niet kunnen betalen?
Dit is niet zo specifiek te achterhalen. In 2021 ging 20% van de volwassenen niet naar de tandarts. Dit is een vergelijkbaar percentage met de situatie in 1990.
Daarbij heb ik recent onderzoek laten doen naar mijding van mondzorg in het algemeen3 en werk ik samen met andere betrokkenen aan oplossingen voor dit bredere probleem, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd bij brief van 29 juni jongstleden (Kamerstuk 32 620, nr. 287).
Wat kost het afschaffen van de eigen bijdrage voor kunstgebitten?
Het afschaffen van de eigen bijdrage voor kunstgebitten kost bij een gelijkblijvend aantal afnemers € 53,35 miljoen per jaar (prijspeil 2023).
Ter beantwoording van deze vraag heeft Zorginstituut Nederland gekeken naar de declaratiedata van kunstgebitten in 2022, zoals door zorgverzekeraars verstrekt via Vektis. Daarbij zijn ook de implantaatgedragen kunstgebitten meegenomen. Deze zijn duurder en kennen een lager percentage eigen bijdrage (10% voor de implantaatgedragen prothese in de onderkaak en 8% voor de bovenkaak, zie artikel 2.31, lid 3 Regeling zorgverzekering). Het resultaat is de volgende tabel:
Volledig kunstgebit
€ 117.673.163,55
€ 32.427.309,43
€ 150.100.472,98
Kunstgebit op implantaten
€ 108.158.385,05
€ 16.343.550,60
€ 124.501.935,65
Bij deze tabel gelden twee voetnoten:
De goedkeuring van de FDA voor het voorschrijven van Ivermectine als behandeling tegen Covid-19 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Doctors can prescribe Ivermectin for Covid-19: FDA lawyer»?1
Ja
Hoe reflecteert u, in het licht van de stelling van de Food and Drug Administration (FDA) dat artsen Ivermectine kunnen en mogen voorschrijven ter preventie en bestrijding van COVID-19, op het beleid en de communicatie van de Nederlandse overheid met betrekking tot Ivermectine als (preventieve) behandeling voor COVID-19?
In de Verenigde Staten gaat de zaak over de vraag of de FDA publieksvoorlichting mag geven over mogelijk nadelige effecten van (off-label) behandeling met geneesmiddelen, in dit geval ivermectine. Ivermectine is niet geregistreerd voor de behandeling van COVID-19, niet door de FDA, en niet door het Europees Medicijn Agentschap (EMA). De FDA, en ook het EMA, raden off-label gebruik van ivermectine voor de behandeling van COVID-19 af. Tevens ontbreken protocollen of standaarden vanuit de beroepsgroep die het voorschrijven van ivermectine voor de behandeling van COVID-19 mogelijk maken.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid Ivermectine als medicijn tegen COVID-19 stelselmatig heeft geclassificeerd als niet geschikt en niet effectief en potentieel zelfs gevaarlijk, terwijl dit medicijn al jaren is goedgekeurd voor de markt door de FDA, er geen noemenswaardige bijwerkingen van bekend zijn en er geen enkel bewijs was dat het niet effectief en/of potentieel gevaarlijk zou zijn wanneer het zou worden ingezet bij COVID-19?
Ivermectine is niet geregistreerd voor de behandeling van COVID-19 en het gebruik ervan wordt door de partijen die daarover gaan, zoals de medisch-wetenschappelijke beroepsverenigingen, niet gezien als een adequaat middel voor behandeling van COVID-19.
Vindt u, aangezien Ivermectine al jaren goedgekeurd is voor de medische markt, het nog altijd geoorloofd dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) actief hebben ingegrepen in de autonomie van artsen in de uitoefening van hun beroep, door hen te verbieden een geautoriseerd medicijn in te zetten naar hun eigen medisch-bevoegde inzicht? Zo ja, kunt u deze overweging onderbouwen, anders dan u te beroepen op de Geneesmiddelenwet, omdat die Ivermectine niet specifiek als behandeling voor COVID-19 registreert?
De IGJ is een onafhankelijke toezichthouder. Het is derhalve aan de IGJ om te beslissen om al dan niet op te treden op basis van de ontvangen signalen en meldingen. Verder verwijs ik u naar het antwoord onder vraag 3.
Is het niet zo dat veel medicijnen in de Geneesmiddelenwet niet voor behandelingen tegen specifieke aandoeningen staan geregistreerd, maar desondanks wel off-label worden voorgeschreven door artsen, indien zij reden hebben om aan te nemen dat een dergelijke behandeling potentieel succesvol zou kunnen zijn? Waarom is hier in het geval van Ivermectine bij COVID-19 een dusdanig groot probleem van gemaakt, niet in de laatste plaats omdat Ivermectine veel minder bijwerkingen geeft dan andere medicatie die wel off-label wordt voorgeschreven, terwijl er daarbij (ook) geen aanwijzingen zijn dat deze effectief zijn voor bepaalde aandoeningen?
Het uitgangspunt is dat artsen een geneesmiddel aan een patiënt voorschrijven in overeenstemming met de registratie van dat specifieke geneesmiddel. Het is echter mogelijk om voor individuele patiënten een geneesmiddel voor te schrijven dat niet geregistreerd is voor de betreffende klachten. Het gaat hier dan om off-label gebruik. Off-label gebruik is alleen toegestaan wanneer dit is gebaseerd op protocollen of standaarden die zijn ontwikkeld binnen een beroepsgroep.
Is het mogelijk dat het (preventief) inzetten van Ivermectine bij COVID-19 mogelijk zou kunnen hebben geleid tot (veel) minder ernstig zieken en dat het voor (een deel van) de kwetsbare bevolkingsgroep potentieel een adequaat middel was geweest om zichzelf te beschermen tegen een heftig verlopende COVID-19-infectie?
Partijen zoals het EMA en de beroepsgroepen concluderen dat beschikbare wetenschappelijke data het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van COVID-19 niet ondersteunen.
Zo ja, was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport destijds op de hoogte van de mogelijke effectiviteit van Ivermectine om de gezondheid en zorgcrisis te verlichten en indien dat het geval was, waarom is dan geen real time, dubbelblind onderzoek gestart naar de effecten van Ivermectine bij COVID-19-patiënten en de gevolgen daarvan voor de zorg? Is hierover gesproken in/door het Outbreak Management Team (OMT) en waren er leden van het OMT die het wel mogelijk achtten dat Ivermetine potentieel werkzaam was bij COVID-19? Welke adviezen/overwegingen/argumentaties zijn hierover door het OMT gecommuniceerd aan het kabinet en wat is hiermee gedaan op basis van welke overwegingen en wie waren hierbij betrokken/leidend?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom de Geneesmiddelenwet met betrekking tot het inzetten van Ivermectine tijdens de coronacrisis dusdanig strikt is nageleefd, terwijl dat daarvoor en voor vele andere medicijnen helemaal niet gebeurt? Wat waren hiervoor de overwegingen, afgezet tegen de zeer kleine risico’s van dit middel? Waarom is bewust gekozen om een potentieel effectief en ongevaarlijk middel tijdens een maatschappijontwrichtende gezondheidscrisis niet te gebruiken, als er een mogelijkheid was dat die ontwrichting (enigszins) had kunnen worden tegen gegaan/verlicht door deze vorm van preventie en behandeling?
Zoals ik eerder heb aangegeven werd de inzet van Ivermectine bij COVID-19 afgeraden door het EMA alsook de SWAB en de NHG. Zij hebben zich gebaseerd op alle relevante literatuur.
De IGJ heeft daarbij als onafhankelijk toezichthouder redenen gezien om op te treden op dit dossier. Ik verwijs u onder andere naar het bericht hierover van de IGJ op haar website (https://www.igj.nl/actueel/nieuws/2021/03/25/boete-voor-artsen-die-hydroxychloroquine-of-Ivermectine-voorschrijven-tegen-corona).
Was het dreigen met het afnemen van medische licenties van artsen die wel Ivermectine voorschreven aan patiënten met COVID-19 wel rechtmatig, aangezien de Geneesmiddelenwet in andere gevallen ook niet dusdanig strikt wordt gehandhaafd bij medicijnen die al jaren zijn goedgekeurd voor de medische markt? Zo ja, kunt u een juridische onderbouwing geven voor de uitgedeelde boetes van de IGJ aan artsen die Ivermectine voorschreven?
De IGJ heeft geconstateerd dat verschillende artsen ivermectine hebben voorgeschreven ter behandeling van COVID-19. Op grond van artikel 68, eerste lid, van de Gnw is het off-label voorschrijven van geneesmiddelen alleen geoorloofd wanneer daarvoor binnen de beroepsgroep protocollen en standaarden ontwikkeld zijn. Als de protocollen en standaarden nog in ontwikkeling zijn, is overleg tussen de behandelend arts en apotheker noodzakelijk. Ten tijde van de geconstateerde overtredingen waren er in Nederland geen protocollen of standaarden die het voorschrijven van de middelen hydroxychloroquine of ivermectine toestonden of waarin deze middelen werden aangeraden en waren deze ook niet in ontwikkeling. Integendeel, in de periode tot februari 2021 hebben de NHG en de SWAB in ieder geval een advies en een leidraad gepubliceerd met betrekking tot het gebruik en (off-label) voorschrijven van hydroxychloroquine en ivermectine ter behandeling van COVID-19 waarin het off-label voorschrijven van voormelde geneesmiddelen aan patiënten met COVID-19 door huisartsen werd afgeraden dan wel waarin werd aangegeven dat daarvoor geen plaats is. Desondanks hebben artsen ivermectine voorgeschreven voor de behandeling van COVID-19. De rechtbank Limburg heeft op 6 juli 2023 geoordeeld dat de IGJ hiervoor een boete mocht opleggen (Rechtbank Limburg, 6 juli 2023 ECLI:NL:RBLIM:2023:3995).
Gaat het voorschrijven van Ivermectine voor COVID-19 nu ook in Nederland officieel worden goedgekeurd, volgens de Geneesmiddelenwet?
Ivermectine is niet geregistreerd door het EMA voor de behandeling van COVID-19. De inzet van ivermectine bij COVID-19 wordt nog steeds afgeraden door het EMA alsook de SWAB en de NHG. Er is dus geen aanleiding het middel in Nederland officieel goed te keuren.
Deelt u de mening dat de communicatie vanuit de overheid over Ivermectine misleidend is geweest en mensen op het verkeerde been heeft gezet? Waarom heeft u voor deze communicatielijn gekozen, terwijl deze medisch niet juist was?
Nee, deze mening deel ik niet.
Deelt u de mening dat de overheid zich niet dient te bemoeien met de arts-patiëntrelatie en de (behandel)afspraken en overwegingen die daarbinnen worden gemaakt, zolang deze niet bewezen schadelijk zijn voor de gezondheid van de betreffende patiënt en de arts zich houdt aan de medische eed en gedragscodes? Waarom heeft het ministerie hierin dan wel actief ingegrepen en op welke manier raakt dat aan het recht op informed consent van patiënten en de integriteit van het lichaam, zoals gewaarborgd in de Grondwet?
De Rijksoverheid bewaakt de toelating, kwaliteit, werkzaamheid en risico's van geneesmiddelen en veilig gebruik. De overheid ziet het als haar taak om kennis en bewustzijn bij patiënten en zorgverleners te vergroten. Artsen dienen goede zorg te leveren, in samenspraak met de patiënt, die voldoet aan wet- en regelgeving en volgens de professionele standaard binnen de beroepsgroep.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de zorg. De inspectie voert haar taak onpartijdig en deskundig uit. Daarnaast bewaakt zij de rechten van patiënten en cliënten. Ze verder mijn reactie op vraag 8 en 9.
Het sluiten van operatiekamers in het Alrijne Ziekenhuis omdat zorgverzekeraars onvoldoende geld beschikbaar stellen |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Alrijne Ziekenhuis operatiekamers sluit omdat zorgverzekeraars onvoldoende geld beschikbaar stellen?1
Het Alrijne ziekenhuis geeft aan dat er geen operaties worden afgezegd – ook niet de al geplande operaties. Medisch urgente zorg gaat altijd door. Patiënten krijgen vanzelf een oproep voor hun operatie. Patiënten kunnen altijd contact opnemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling aan te vragen dan kan de zorgverzekeraar nagaan of er elders een kortere wachttijd is bij een zorgaanbieder. Daarnaast geven zorgverzekeraars aan het beeld dat geschetst is niet te herkennen en dat partijen met elkaar in overleg zijn.
Wat is naar verwachting het effect hiervan op de wachttijden voor patiënten uit de regio die een operatie nodig hebben?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 is aangegeven is er volgens mijn informatie op dit moment geen sprake van het afzeggen van operaties. Ik ga er dus vanuit dat patiënten terecht kunnen bij het Alrijne ziekenhuis of bij een ander ziekenhuis.
Kunnen patiënten uit deze regio in oktober überhaupt nog wel geopereerd worden, aangezien zij ook niet of nauwelijks terecht kunnen bij andere ziekenhuizen in de buurt?2 Wat is voor hen straks het perspectief als de operatiekamers in oktober dichtgaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de tijdelijke sluiting van operatiekamers een kunstmatig gecreëerd probleem is, aangezien het primair gebaseerd is op het budget dat door zorgverzekeraars beschikbaar gesteld wordt?
De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen. Tot op heden zijn er bij de NZa geen signalen bekend over discontinuïteit van zorg bij het Alrijne. De NZa heeft mij verder laten weten dat partijen constructief met elkaar in overleg zijn. Zij zullen de situatie monitoren en mij op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de zorgverzekeraars om hen ertoe te zetten om de sluiting van deze operatiekamers te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Alrijne Ziekenhuis: 'Geld verzekeraars op dus we sluiten operatiekamers' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Alrijne Ziekenhuis: «Geld verzekeraars op dus we sluiten operatiekamers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het krijgen van goede zorg een basisrecht hoort te zijn in een welvarend land als Nederland? Zo ja, hoe duidt dan het feit dat het Alrijne Ziekenhuis in de maand oktober de operatiekamers sluit in de vestigingen in Leiden en Alphen aan den Rijn, omdat het geld van de verzekeraars op is? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
De zorg in Nederland is erop gericht dat iedereen die zorg nodig heeft die zorg ook krijgt. Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Als er in een bepaald ziekenhuis geen capaciteit beschikbaar is, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat de zorg elders beschikbaar is of vergoed wordt. De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis, bijvoorbeeld het Alrijne. Als de zorgverzekeraar voldoende zorg heeft ingekocht bij ziekenhuizen in de buurt van het Alrijne, bijvoorbeeld het Groene Hart Ziekenhuis of het LUMC of bij zelfstandige klinieken dan voldoet de zorgverzekeraar aan zijn wettelijke zorgplicht.
Volgens het Alrijne ziekenhuis worden er geen operaties afgezegd – ook niet de al geplande operaties. Medisch urgente zorg gaat altijd door. Patiënten krijgen vanzelf een oproep voor hun operatie. Patiënten kunnen daarnaast altijd contact opnemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling aan te vragen. Dan kan de zorgverzekeraar nagaan of er elders een kortere wachttijd is bij een andere zorgaanbieder.
Daarnaast geven zorgverzekeraars aan het beeld dat geschetst is niet te herkennen en dat partijen met elkaar in overleg zijn.
Ik betreur de eventuele onrust bij patiënten die naar aanleiding van de berichtgeving is ontstaan.
Deelt u de mening dat het totaal onwenselijk is dat de macht van verzekeraars zo ver reikt dat goede gezondheidszorg achterwege blijft? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals in mijn vorige antwoord aangegeven, hebben zorgverzekeraars de plicht om ervoor te zorgen dat iedere verzekerde met een naturaverzekering de zorg krijgt die nodig is of om deze voor iedere verzekerde met een restitutieverzekering te vergoeden. De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen. Tot op heden zijn er bij de NZa geen signalen bekend over discontinuïteit van zorg bij het Alrijne. De NZa heeft mij verder laten weten dat partijen constructief met elkaar in overleg zijn. Zij zal de situatie monitoren en mij op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
Het bericht 'Alrijne ziekenhuis doet operatiekamers in Leiden en Alphen aan de Rijn in oktober op slot' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Alrijne ziekenhuis doet operatiekamers in Leiden en Alphen aan de Rijn in oktober op slot»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik betreur de eventuele onrust die naar aanleiding van berichtgeving is ontstaan. Ik heb van het Alrijne ziekenhuis begrepen dat er geen operaties worden afgezegd – ook al niet geplande operaties. Medisch urgente zorg gaat altijd door.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor mensen die nu al op een wachtlijst staan?
Patiënten krijgen vanzelf een oproep voor hun operatie. Patiënten kunnen altijd contact opnemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling aan te vragen. In die gevallen kan de zorgverzekeraar nagaan of er elders een kortere wachttijd is een ander ziekenhuis.
Deelt u de mening dat, aangezien zorgverzekeraars voldoende zorg dienen in te kopen, dat dat ook betekent dat mensen binnen een redelijke tijd geholpen moeten worden?
Zorgverzekeraars hebben wettelijke zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis, bijvoorbeeld het Alrijne. Als de zorgverzekeraar voldoende zorg heeft ingekocht bij ziekenhuizen in de buurt van het Alrijne, bijvoorbeeld het Groene Hart Ziekenhuis of het LUMC, dan voldoet de zorgverzekeraar aan zijn wettelijke zorgplicht.
Wat vindt u de taak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij het lezen van dit bericht, gezien de wachtlijsten die er nog zijn?
De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen. Tot op heden zijn er bij de NZa geen signalen bekend over discontinuïteit van zorg bij het Alrijne. De NZa heeft mij verder laten weten dat partijen constructief met elkaar in overleg zijn. Zij zullen de situatie monitoren en mij op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
De NZa heeft eerder zorgaanbieders al opgeroepen om hun patiënten niet te betrekken bij discussies over de zorginkoop en of nodeloos ongerust te maken over hun zorgverzekering2.
Zouden zorgverzekeraars niet met elkaar en het ziekenhuis en/of omringende ziekenhuizen in gesprek moeten gaan en zorgen dat deze tijdelijke sluiting voorkomen wordt?
Er is geen sprake van sluiting van de OK. Het is aan de individuele zorgverzekeraars om met Alrijne en eventueel omliggende ziekenhuizen te zorgen dat er voldoende zorg beschikbaar is om de zorgplicht van de betreffende zorgverzekeraar in te vullen. Dit soort gesprekken vinden bilateraal tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder plaats.
Kunt u deze vragen voor de tweede week van september 2023 beantwoorden?
Ja.
Het bericht: ‘Sinds de ingreep kunnen haar ogen niet meer dicht’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Sinds de ingreep kunnen haar ogen niet meer dicht»?1
Ja.
Hoeveel cosmetische behandelingen worden er jaarlijks in Nederland uitgevoerd en hoeveel daarvan leiden tot complicaties? Waar zijn de cijfers van de meldpunten van de Nederlandse Vereniging van Cosmetische Geneeskunde en/of van het Register Cosmetische Complicaties van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie in te zien? Kunt u deze delen?
Het is mij niet bekend hoeveel cosmetische ingrepen jaarlijks in Nederland worden uitgevoerd en hoeveel daarvan tot complicaties leiden. Deze gegevens worden niet centraal geregistreerd. De cosmetische sector is een brede sector die reikt van het aanbrengen van make-up en peelings, tot andere schoonheidsbehandelingen en plastische chirurgie. Voor wat betreft de geregistreerde gezondheidsberoepen, de cosmetisch arts en de plastisch chirurg, geldt het volgende.
Sinds 1 mei 2022 heeft de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) een register cosmetische complicaties geopend om een beeld te vormen van de omvang en soort klachten. Sinds de opening van het register per 1 mei 2022 zijn er 101 meldingen geregistreerd.
De Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG) heeft over de periode 2022 tot juli 2023 37 meldingen ontvangen.
Zowel de NVPC als de NVCG adviseert patiënten altijd hun klachten te melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ heeft van 2021 tot heden 165 meldingen met betrekking tot cosmetische zorg ontvangen2. De meldingen zijn heel verschillend van aard, zoals ontevredenheid over het resultaat van een behandeling, klachten over de bejegening, de financiële afwikkeling en meldingen die wijzen op tekortkomingen in de zorg. Hoeveel van deze meldingen een complicatie van een behandeling betrof, is niet te achterhalen. Overigens kan een complicatie altijd optreden bij een behandeling en hoeft dit niets te maken te hebben met de kwaliteit van de behandeling.
Tenslotte kan ik nog melden dat de Algemene Nederlandse Brancheorganisatie Schoonheidsverzorging (ANBOS) zich niet herkent in de uitspraak uit het artikel dat er ook steeds meer schoonheidsspecialisten zouden zijn die botox en fillers spuiten. Cijfers vanuit de klachten- en geschillenregeling binnen ANBOS laten dat in cijfers niet zien.
Hoe vaak doet de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nader onderzoek bij meldingen van incidenten of complicaties bij cosmetische behandelingen? Welke belemmeringen ondervindt de IGJ hierbij en hoe kunt u deze wegnemen?
Van bovengenoemde 165 meldingen (2021 tot heden) zijn er 37 meldingen die worden beoordeeld door een inspecteur. De overige 128 meldingen werden door het Landelijk Meldpunt Zorg zelf afgehandeld, waarbij bijvoorbeeld een advies (zoals een klacht indienen bij de klachtencommissie van de kliniek bij ontevredenheid van de behandeling) aan de melder volstond.
Of een melding nader onderzocht wordt en op welke manier, hangt onder andere af van de ernst van de melding. Ook speelt bijvoorbeeld mee of de melder anoniem wenst te blijven. Een signaal uit een melding kan ook worden meegenomen in het toezicht op de cosmetische sector. Dat betekent dat de omvang en de plaats van de inspectie-inzet wordt bepaald op basis van de gesignaleerde risico’s, waardoor de inspectiecapaciteit zo effectief mogelijk wordt ingezet. Een voorbeeld van dit risicotoezicht was een serie inspectiebezoeken in schoonheidssalons.3 De IGJ ontvangt overigens zelden meldingen van medische calamiteiten waarbij een patiënt ernstige schade heeft opgelopen na een cosmetische behandeling.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het doorontwikkelen van het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg, dat in 2022 zou zijn afgerond?
In november 2019 is het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg gepubliceerd4. Het doel van het kwaliteitskader is te beschrijven wat goede en veilige cosmetische zorg is. Uit dit kwaliteitskader volgde onder andere de opdracht om bekwaamheidseisen op te stellen voor cosmetische behandelingen. De stuurgroep Cosmetische Zorg heeft voor een beperkt aantal behandelingen bekwaamheidseisen uitgewerkt5. Voor de overige behandelingen werd binnen de stuurgroep geen consensus bereikt over de bekwaamheidseisen. Op 27 januari jl. meldde de stuurgroep dat, gezien het onoverbrugbare verschil van inzicht over essentiële bekwaamheden, de Stuurgroep Cosmetisch Zorg op 29 november 2022 is ontbonden. Het Zorginstituut Nederland en de IGJ zijn in overleg over het vervolg.
Bent u van mening dat patiënten zich voldoende goed kunnen informeren over de kwaliteit en risico’s van cosmetische behandelingen? Geldt dat ook voor informatie over welk type professional bevoegd is om specifieke cosmetische behandelingen uit te voeren? Wordt de website van de rijksoverheid (jezelfmooiermaken.nl) naar verwachting bezocht en welke andere informatiebronnen worden gebruikt? Wat bent u bereid te doen om deze informatievoorziening te verbeteren?
Ik ben van mening dat patiënten zich voldoende goed kunnen informeren over een eventuele behandeling, over de deskundigheid van de behandelaar en over de risico’s die daaraan verbonden zijn. Zowel op de website van de Rijksoverheid als ook op websites van diverse beroepsverenigingen is hierover informatie beschikbaar. De consument is hier zelf verantwoordelijk voor, het gaat hier om niet verzekerde en niet medisch noodzakelijke ingrepen.
Zoals ik in de beantwoording op uw Kamervragen van 3 juni 20216 heb aangegeven is de website in november 2021 vernieuwd. Op de website Rijksoverheid.nl/cosmetische-ingrepen kunnen consumenten betrouwbare informatie vinden over cosmetische ingrepen, bijvoorbeeld waar je op moet letten als je je veilig wilt laten behandelen. Daarnaast vervult de site de functie van wegwijzer. Via deze site worden consumenten verwezen naar sites waar ze meer informatie kunnen vinden over hun behandelaar, de behandelplek en het product. Als het gaat om behandelaren bevat de site een link naar het BIG-register, het Register cosmetisch arts van de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde7 (NVCG) en ZorgkaartNederland.nl.
Bij informatie over behandelplekken wordt uitgelegd waar de consument op moet letten. Ook kan de consument op de website meer informatie vinden over de producten die worden gebruikt bij cosmetische ingrepen, bijvoorbeeld over borstimplantaten en fillers. Ook de Nederlandse Vereniging voor Esthetische Plastische Chirurgie (NVEPC) biedt consumentenvoorlichting over de verschillende cosmetische ingrepen en behandelingen, de artsen die hiertoe gekwalificeerd zijn en de eventuele complicaties van de verschillende ingrepen. Daarnaast wordt op de website doorverwezen naar de website van het Zorginstituut Nederland waarop het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg vindbaar is. Hierin wordt de consument uitgelegd wanneer sprake is van een gekwalificeerde cosmetisch zorgverlener.
Verder kan de consument bij zijn of haar keuze gebruik maken van diverse andere communicatiekanalen en middelen die worden aangeboden voor veldpartijen. Zo heeft de KNMG een register opgesteld voor profielartsen cosmetische geneeskunde KNMG en heeft de NVCG een digitaal platform COSMEDICI.nl (Cosmedici) voor de consument in het leven geroepen.
Ook de ANBOS communiceert duidelijk over voorbehouden handelingen. Deze mogen niet door een schoonheidsspecialist uitgevoerd worden. Naast de informatie op de website www.anbos.nl en via social mediakanalen lanceert ANBOS ook jaarlijks een grote consumentencampagne. Deze gaat over het belang van het bezoeken van een gediplomeerde schoonheidsspecialist. Zie hier de campagne van vorig jaar; ANBOS consumentencampagne «Kies voor gediplomeerd» – YouTube. In 2022 heeft ANBOS tot slot het initiatief genomen de grijze gebieden verder in kaart te brengen. Ik verwijs u hiervoor naar ANBOS-onderzoek brengt risicovolle schoonheidsbehandelingen in kaart | Anbos.