Het artikel “NY Times: ‘Rotterdamse geneticus gebruikte mogelijk onder dwang verkregen bloedmonsters van Oeigoeren’” |
|
Sven Koopmans (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «NY Times: «Rotterdamse geneticus gebruikte mogelijk onder dwang verkregen bloedmonsters van Oeigoeren»»?1
Ja.
Was u ervan op de hoogte dat het onderzoek naar «de voorspelbaarheid van grote lichaamslengte» onder andere door het Chinese Ministerie van veiligheid financiering ontving? Hoe beoordeelt u dat het Chinese Ministerie van veiligheid meebetaalt aan onderzoeken in Nederland?
Mijn ministerie heeft geen inzicht in financieringsstromen voor wetenschappelijk onderzoek afkomstig van buitenlandse overheden. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Ik sta niet onwelwillend tegenover medefinanciering door andere landen van wetenschappelijk onderzoek dat in Nederland wordt uitgevoerd. Voorwaarde is dan wel dat dit onderzoek voldoet aan normen van ethiek en integriteit zoals die in ons land gelden.
Het onderzoek naar voorspelbaarheid lichaamslengte dat financiering van de EU heeft ontvangen, is ter toetsing voorgelegd aan een medisch-ethische commissie en heeft toestemming gekregen van deze commissie. Dit onderzoek is niet hetzelfde als het onderzoek naar gezichtsvormen dat in China werd uitgevoerd en waarvoor de onderzoeker naar verluidt persoonlijke subsidie heeft ontvangen van de Chinese overheid.
Meer in het algemeen merk ik op dat ik van universiteiten en universitair medische centra verwacht dat zij zich bewust zijn van risico’s in de samenwerking met andere landen. Juist vanwege de in Nederland zo gekoesterde open cultuur binnen kennisinstellingen is het zaak voldoende oog te hebben voor de risico’s van het beschikbaar stellen van kennis en faciliteiten, zoals ongewenste kennisoverdracht. Ik heb daarom zowel bij de Vereniging van Universiteiten (VSNU) als rechtstreeks bij onderwijsinstellingen aangedrongen op bewustwording en alertheid. Daar heb ik meermaals met hen over gesproken. Dit geldt temeer wanneer resultaten van onderzoek dat is medegefinancierd door buitenlandse overheden zouden kunnen worden ingezet tegen de eigen inwoners. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoeveel onderzoeken ontvangen in Nederland Chinese financiering? Kunt u een overzicht geven van de financieringsstromen tussen Nederlandse universiteiten en de Chinese overheid?
Het door u gevraagde overzicht is er niet. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat financieringsstromen uit China naar ons hoger onderzoek adequaat genoeg gecontroleerd worden? En bent u van mening dat u momenteel voldoende zicht heeft op wat de Chinese overheid doet met de onderzoeksresultaten, zoals de onderzoeksresultaten van «de voorspelbaarheid van grote lichaamslengte»? Kunt u dit uitleggen?
Vanuit de rijksoverheid wordt niet toegezien op financieringsstromen naar universiteiten vanuit andere landen. Ook wordt niet toegezien op het gebruik van resultaten van in Nederland verricht onderzoek dat toestemming heeft van een medisch-ethische commissie door andere partijen; onderzoek dat niet past binnen de in ons land gehanteerde medisch-ethische normen wijs ik strikt af.
Instellingen die financiering ontvangen vanuit andere landen moeten zich bewust zijn van eventuele hiermee verbonden risico’s. Zij moeten voldoende aandacht hebben voor mogelijke risico’s, zoals die zich kunnen voordoen waar het onderzoek met medisch-ethische aspecten betreft. Ons land voert met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek een beleid dat is gebaseerd op een zo groot mogelijke openheid. Open access van publicaties en het delen van data zijn de norm. Dat laat onverlet dat ik van mening ben dat onderzoekers transparant moeten zijn over donaties van bedrijven of andere landen voor hun onderzoek. Wim van Saarloos, president van de KNAW, opperde in de Volkskrant van 28 januari jl. om te komen tot een landelijke code voor donaties van bedrijven. Oproepen voor meer transparantie ondersteun ik, maar het is aan het veld is om te bezien hoe een eventuele landelijke code voor donaties zich verhoudt tot de Gedragscode wetenschappelijke integriteit. De wens voor meer transparantie past ook bij de op 28 januari jl. ingediende motie Westerveld om een historisch overzicht van de omvang van de derde geldstroom in kaart te brengen.2
Op welke manieren kan een onderwijsinstelling of het ministerie ingrijpen wanneer zij vermoeden dat onderzoeksresultaten misbruikt kunnen worden door overheden tegen hun inwoners? Bent u van mening dat het Erasmus MC in dit geval had moeten ingrijpen? Kunt u dit uitleggen?
Ik verwacht van de instellingen dat zij ingrijpen wanneer onderzoek niet in overeenstemming is met de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke integriteit 2018.3 In paragraaf 4 van deze code zijn de zorgplichten van de instellingen opgesomd. Met betrekking tot de ethische normstelling en procedures beveelt de gedragscode aan te zorgen voor ethische toetsing, bijvoorbeeld met betrekking tot mogelijke belangenconflicten. Alle instellingen dienen te beschikken over een commissie of functionaris voor het behandelen van klachten over wetenschappelijke integriteit. Het onderzoek over lichaamslengte is voorgelegd aan de medisch-ethische commissie van Erasmus MC. Gelet op het gegeven dat dit onderzoek is getoetst door de ethische commissie ben ik van mening dat het onderzoek voldoende waarborgen bevatte voor ethisch verantwoord onderzoeksgedrag. Het onderzoek naar gezichtsvormen is niet voorgelegd aan een medisch-ethische commissie, omdat het onderzoek in China en niet in Nederland is verricht. Dat neemt niet weg dat ik blijf benadrukken dat instellingen zich bewust dienen te zijn van de risico’s van onderzoekers die in meerdere landen werkzaam zijn. Ik zal dit nogmaals bij de VSNU onder de aandacht brengen.
Welke stappen neemt u op Europees niveau om de Chinese invloed op het Europese hoger onderwijs in kaart te brengen en te controleren?
Nederland levert een actieve bijdrage aan discussies op Europees niveau over het tegengaan van ongewenste beïnvloeding en over het beheersen van risico’s van internationale onderwijs- en onderzoekssamenwerking. Een concreet voorbeeld is dat de «Checklist voor samenwerking met Chinese academische en kennisinstellingen», die het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS) in opdracht van Buitenlandse Zaken en mijn ministerie heeft opgesteld, in het Engels beschikbaar is gemaakt en in Europees verband is gedeeld.4
Herinnert u zich dat Nieuwsuur in juni berichtte2 over Chinese studenten en promovendi in Nederland die onderzoek doen dat risicovol kan zijn voor onze veiligheid en bedrijvigheid?
Ja.
Herinnert u zich dat in de VVD-Chinastrategie van april dit jaar wordt opgeroepen tot het ontwikkelen van regels, in overleg met universiteiten en onderzoeksinstellingen, voor het doen of delen van wetenschappelijk onderzoek als dit veiligheidsconsequenties voor Nederland kan hebben, en tot het scheppen van de mogelijkheid om studenten te weren als er zorgen zijn over nationale veiligheid of de ongewenste export van strategische kennis? Wat bent u voornemens hieraan te doen, en wanneer?
Het kabinet onderzoekt momenteel in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn met betrekking tot de risico’s van ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. In dit traject wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet. De mogelijkheid en wenselijkheid van het toetsen van studenten en onderzoekers wordt in dit traject ook nader bekeken.
Deelt u de mening dat dit artikel nogmaals de urgentie aantoont van dit onderwerp? Welke parallellen ziet u tussen de casus uit Nieuwsuur en deze casus?
Ik ben het met vragenstellers eens dat het gaat om een urgent onderwerp. Ik waag mij echter niet aan bespiegelingen met betrekking tot casuïstiek.
De aflevering van Zondag met Lubach ‘de slacht & NVWA’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat zijn de consequenties van het tekort aan dierenartsen werkzaam voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die het slachtproces binnen slachthuizen in de gaten houden?1
Het genoemde tekort aan dierenartsen heeft geen directe consequenties voor de uitvoering van de keuringen die worden uitgevoerd op het slachtproces. De bedrijven vragen de keuringen aan bij de NVWA en de dierenartsen worden ingezet voor de uitvoering van deze keuringen. De dierenartsen leggen op basis van hun deskundigheid keuringsbeslissingen vast. Hierbij gaat het zowel over dierenwelzijn als voedselveiligheid.
Ten algemene leidt het tekort aan dierenartsen wel tot een hogere werkdruk. Dit heeft als gevolg dat er minder ruimte is voor opleidingen, werkoverleg en andere vormen van afstemming tussen dierenartsen. Dit wordt opgepakt in het kader van de maatregelen die worden ondernomen naar aanleiding van het 2Solve onderzoek (Kamerstuk 28 286 en 26 991, nr. 1065). Binnenkort wordt uw Kamer daar nader over geïnformeerd.
Tevens worden er door de NVWA (mede in het kader van de Brexit) goede stappen gezet om de vacatures van toezichthoudende dierenartsen te vullen, onder andere door het werven van dierenartsen uit andere EU-lidstaten (Kamerstuk 23 987, nr. 370).
Hoeveel studenten starten ieder jaar met de opleiding diergeneeskunde en kunt u dit cijfer uitsplitsen naar de verschillende richtingen die gekozen kunnen worden?
Er zijn ieder jaar 225 plaatsen in de bachelor diergeneeskunde die gevuld worden. Na succesvolle beëindiging van de bachelor stroomt men door naar de master diergeneeskunde. Aan het begin van de master wordt de keuze voor een afstudeerrichting gemaakt. De faculteit Diergeneeskunde biedt drie masterprogramma’s aan: Geneeskunde van gezelschapsdieren (GD), Gezondheidszorg landbouwhuisdieren en veterinaire volksgezondheid (LHD) en Gezondheidszorg paard (P). Tussen 2014 en 2018 zijn er gemiddeld 158 diploma’s per jaar uitgereikt aan studenten die hun diergeneeskunde master hebben afgerond. De verhouding binnen deze groep afgestudeerden is 55% GD, 30% LHD en 15% P.
Klopt het dat de verhouding tussen het aantal afgestudeerde landbouwhuisdierenartsen en gezelschapsdierenartsen nu scheef loopt en wat zijn de toekomstige verwachtingen?
In de periode voor 2017 werden studenten met een affiniteit met landbouwhuisdieren door middel van een decentrale selectie geselecteerd voor de opleiding diergeneeskunde. Daarbij werd vastgelegd dat de student, na het succesvol afronden van de bachelor, de master LHD ging volgen. In het nieuwe systeem van decentrale selectie worden studenten niet op deze specifieke affiniteit getoetst en toegelaten. Het gevolg hiervan is momenteel nog niet met zekerheid vast te stellen, aangezien decentrale selectie pas vanaf studiejaar 2017/2018 is ingevoerd. De algemene verwachting is echter dat deze nieuwe wijze van selectie leidt tot een kleiner aantal studenten met een voorkeur voor het master programma LHD.
In Nederland studeren momenteel meer dierenartsen af in de richting van GD dan LHD. Het succesvol beëindigen van de masteropleiding leidt tot het verkrijgen van het diploma «algemeen bevoegd dierenarts». Dierenartsen afgestudeerd in andere richtingen dan LHD kunnen ook werkzaam zijn als NVWA-controleur in het slachthuis.
Wat was het gevolg van het afschaffen van de decentrale selectie voor de opleiding diergeneeskunde waarbij studenten met een voorkeur voor landbouwhuisdieren en veterinaire volksgezondheid voorkeur genoten?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om de toestroom van studenten tot de landbouwhuisdieren richting de maatschappelijke vraag te verhogen en welke activiteiten nemen de onderwijsinstellingen daartoe?
Een goede studiekeuze begint met goede voorlichting, waaronder voorlichting over de arbeidsmarktvraag. De faculteit diergeneeskunde informeert (bachelor)studenten voor en tijdens hun opleiding over de mogelijkheden van de master LHD en probeert studenten op deze manier te motiveren voor deze master te kiezen.
Tegelijkertijd is het van belang te benadrukken dat elke afgestudeerde dierenarts algemeen bevoegd is en om die reden kan voldoen aan de maatschappelijke vraag om als NVWA-controleur aan het werk te gaan.
Klopt het dat er circa 70 Nederlandse dierartsen afstuderen in Vlaanderen? Zo ja, welke motieven hebben zij om de studie in België en niet in Nederland te volgen?
Het klopt dat er Nederlandse studenten afstuderen van de opleiding diergeneeskunde in Vlaanderen. Dit zijn voor een deel studenten die uitgeloot of niet toegelaten zijn in Utrecht en graag de opleiding diergeneeskunde willen doen. Andere motieven kunnen zijn de hoogte van het collegegeld of de inhoud van het curriculum. In België is geen toelatingsexamen en geen numerus fixus.
Klopt het dat de Vlaamse overheid strenger wil gaan selecteren en minder buitenlandse studenten wil toelaten tot deze studie? Zo ja, wat is daarbij het gevolg voor de Nederlandse studenten en het aantal dierenartsen dat in de toekomt zal afstuderen?
De nieuwgevormde Vlaamse regering is voornemens het aandeel buitenlandse studenten voor de opleiding Diergeneeskunde te beperken via een numerus clausus of fixus. Hierdoor zullen er mogelijk minder Nederlandse studenten diergeneeskunde kunnen studeren in Vlaanderen. Mijn inschatting is dat dit Vlaamse voornemen volgens Europese regels niet mogelijk is. EER-studenten mogen niet anders behandeld worden dan Belgische studenten.
Kan worden gesteld dat het aantal dieren die in Nederland wordt geslacht te hoog is om de voedselveiligheid nog te garanderen daar er een tekort is aan controleurs en dierenartsen?
Er kan niet puur op basis van aantallen geslachte dieren gesteld worden dat een capaciteitstekort in het toezicht leidt tot risico’s voor de voedselveiligheid.
Vanuit de wetgeving is dwingend voorgeschreven dat elk dier vóór en na het slachten beoordeeld wordt op risico’s voor de voedselveiligheid. Deze keuringen worden door de NVWA uitgevoerd ondanks het bestaande capaciteitstekort.
De NVWA richt haar toezicht, daar waar mogelijk, steeds risicogerichter in en de meeste capaciteit wordt gericht op de hoogste risico’s. Bepaalde diercategorieën vragen meer aandacht en tijd bij de keuringen vanwege de hogere risico’s voor de voedselveiligheid. De NVWA houdt rekening met deze diercategorieën bij de keuring en past ook haar toezichtregime daarop aan.
Alleen vlees van dieren dat als veilig wordt beoordeeld, komt in aanmerking voor humane consumptie. Het is belangrijk om hierbij te benadrukken dat het de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven is om de voedselveiligheid te borgen. De NVWA houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels, die aan de producenten van levensmiddelen gesteld zijn om de voedselveiligheid te waarborgen.
Het bericht ‘Ziekenhuis Winterswijk verliest intensive care, kinderafdeling en verlosafdeling’ |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis Winterswijk verliest intensive care, kinderafdeling en verlosafdeling»?1
Ik vind het goed dat de Raad van Bestuur van Santiz (de overkoepelende organisatie van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem) tijdig een strategische koers heeft opgesteld. Op basis hiervan kan er een goede dialoog plaatsvinden met alle belanghebbenden. Ik betreur de onrust die hierover is ontstaan. Ik heb aan de Raad van Bestuur van Santiz aangegeven dat bij voornemens over veranderingen in het aanbod van acute zorg, de stappen die zijn beschreven in de concept amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 292) gevolgd moeten worden voordat er definitieve besluitvorming plaatsvindt. Ik verwacht ook dat ze dit doen voor de niet acute zorg, zoals de klinische kindergeneeskunde. Dat betekent dus dat ik van de Raad van Bestuur verwacht dat zij, vóórdat definitieve besluitvorming over sluiting of verplaatsing van zorg plaatsvindt, zeer zorgvuldig overleg voeren met andere zorgketenpartners, gemeenten (gemeenteraad en gemeentebestuur), inwoners, patiënten en het ROAZ op een manier waarbij hun inbreng echt meegenomen kan worden in het besluitvormingsproces. Dat betekent dus niet alleen informeren, maar echt tweezijdig overleg voeren. Ik vind het belangrijk dat zij hun zorgen en suggesties kunnen uiten. Ook verwacht ik van de Raad van Bestuur dat zij bij de besluiten die zij (na overleg met de zorgverzekeraars) nemen aangeven hoe zij bezwaren en voorstellen van betrokken zorgaanbieders, gemeenten en inwoners hebben meegewogen bij hun besluit. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat zij een zorgvuldig besluitvormingsproces zullen doorlopen. Voor de volledigheid wijs ik erop dat ik u op 3 december 2019 via een Kamerbrief (Kamerstuk 310 16, nr. 258) en vervolgens tijdens het mondelinge vragenuur ook heb geïnformeerd over het sluiten van de afdelingen acute verloskunde en kindergeneeskunde in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk. Zie hierna mijn reactie op antwoorden 7 en 8.
Wat is de directe aanleiding voor dit besluit?
De Raad van Bestuur van Santiz heeft mij laten weten dat zij een strategische koers heeft uitgewerkt. De Raad van Bestuur wil met deze strategische koers bevorderen dat er tijdig duidelijkheid komt voor de inwoners van de regio over hoe de zorg voor hen in de toekomst georganiseerd wordt. Ook kan op basis van deze strategische koers samen met zorgverzekeraars en banken bekeken worden welke investeringen er nodig zijn voor de toekomst. De regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» zal dit specifieker uitwerken.
Was het voornemen tot het sluiten van deze afdelingen u al bekend? Zo ja, hoe was uw reactie hierop? Zo nee, bent u van mening dat u hierover al eerder geïnformeerd had moeten worden?
Dat was mij niet bekend. Via de nieuwsberichten ben ik hierop geattendeerd. Op 29 november 2019 hebben mijn medewerkers vervolgens contact gehad met de Raad van Bestuur van Santiz en het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) Euregio over de plannen van het ziekenhuis in Winterswijk. Zoals ik mijn antwoord bij vraag 1 heb aangegeven heb ik de Raad van Bestuur van Santiz laten weten dat bij voornemens over veranderingen in het aanbod van acute zorg, de stappen die zijn beschreven in de concept amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 292) gevolgd moeten worden voordat er definitieve besluitvorming plaatsvindt.
Wat zijn de gevolgen van het verdwijnen van de afdelingen en de volwaardige status van het ziekenhuis voor de inwoners van Winterswijk? Vindt u dit acceptabel?
Volgens de gevoelige ziekenhuizenanalyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is het ziekenhuis in Winterswijk een gevoelig ziekenhuis voor de afdelingen SEH en acute verloskunde voor 400 mensen in de regio. Dat betekent dat de afdeling voor acute verloskunde in Winterswijk niet kan sluiten. Het ziekenhuis in Winterswijk ontvangt een beschikbaarheidbijdrage van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om acute verloskunde 24/7-uur te kunnen blijven aanbieden. Een bereikbaarheidsanalyse van de locatie van het nieuwe ziekenhuis bij Doetinchem aan de A18, dat naar verwachting in 2025 gerealiseerd wordt, zal uit moeten wijzen of het ziekenhuis in Winterswijk dan nog steeds een gevoelig ziekenhuis is. Uitgangspunt is dat het aantal inwoners met meer dan 45 minuten ritduur om naar een SEH of ziekenhuis met acute verloskunde te kunnen worden gebracht in de nieuwe situatie niet toeneemt in vergelijking met de huidige situatie. Ik heb de Raad van Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het uitgesloten is dat de acute verloskunde in Winterswijk kan sluiten, zolang er niet aan deze voorwaarden voldaan is. De gevolgen voor de toegankelijkheid (SEH, acute verloskunde) moeten dus eerst nog worden onderzocht en ook de bereikbaarheid van de toekomstige situatie moet opnieuw in kaart worden gebracht. Voorts moet een regiobeeld beschikbaar zijn voordat besluiten kunnen worden genomen.
De 45 minuten-norm geldt niet voor de afdeling klinische kindergeneeskunde. Dat betekent dat het niet aan mij is om te bepalen of de afdeling klinische kindergeneeskunde in Winterswijk open moet blijven. De regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» zal dit specifieker uitwerken.
Is de verwachting dat ook andere specialistische afdelingen worden overgeheveld naar Doetinchem, waardoor het voortbestaan van het ziekenhuis als geheel in gevaar komt? Hoe reëel acht u deze kans en wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Dat is mij niet bekend. Het is aan het ziekenhuis om haar strategische koers nader uit te werken. Ik vind het belangrijk dat zij de keuzes die zij in de toekomst maken zorgvuldig afstemmen met zorgketenpartners, gemeenten (gemeenteraad en gemeentebestuur), inwoners, patiënten en het ROAZ op een manier waarbij hun inbreng meegenomen kan worden in het besluitvormingsproces. De toezichthouders (de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit) zullen hierop toezien.
Hoeveel mensen worden er getroffen door zowel de sluiting van deze afdelingen als wanneer definitieve sluiting van het gehele ziekenhuis een feit blijkt? Wat is in beide situaties het gevolg voor de reistijden?
Volgens de huidige gevoelige ziekenhuizenanalyse van het RIVM is het ziekenhuis in Winterswijk een gevoelig ziekenhuis voor de afdelingen SEH en acute verloskunde voor 400 mensen in de regio. Uitgangspunt is dat het aantal inwoners met meer dan 45 minuten ritduur om naar een SEH of ziekenhuis met acute verloskunde te kunnen worden gebracht in de nieuwe situatie niet toeneemt in vergelijking met de huidige situatie. Ik heb de Raad van Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het uitgesloten is dat de acute verloskunde in Winterswijk kan sluiten, zolang er niet aan deze voorwaarden voldaan is.
Begrijpt u de verontwaardiging in Winterswijk aangezien altijd is beloofd dat er een volwaardig ziekenhuis zou blijven bestaan? Waarom wordt deze belofte niet serieus genomen?
Ik begrijp de teleurstelling en de onrust die is ontstaan hierover. Op 16 december en 17 december 2019 heb ik met de ziekenhuisdirectie, zorgverzekeraars, het openbaar bestuur, zorgverleners en inwoners/patiënten vertegenwoordiging gesproken over de strategische koers van Santiz. De Raad van Bestuur van Santiz heeft mij op 16 december 2019 laten weten dat zij in februari 2020 geen besluit zullen nemen over hun plannen om de geboortezorg en klinische kindergeneeskunde te concentreren. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat zij in samenspraak met de zorgverzekeraars Menzis en VGZ, het voorstel heeft hernomen en een stap terug doen in het overleg en besluitvormingsproces. Er zal een regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» worden ingesteld. Deze groep bestaat uit een vertegenwoordiging van de cliëntenraad, de inwoners van de Achterhoek, huisartsen, eerstelijns verloskundigen, de ambulancezorg, het openbaar bestuur, de medisch specialistisch specialisten, de zorgverzekeraars en de Raad van Bestuur van Santiz. Deze regiogroep zal zich buigen over de verschillende voorstellen voor een duurzame toekomst van de ziekenhuiszorg in de Achterhoek, waarbij ook de mogelijke concentratie van geboortezorg, klinische kindergeneeskunde en het behoud van de SEH op de locatie Winterswijk op de agenda staan. De regiogroep zal starten in januari 2020 en het proces wordt begeleid door een externe partij.
Ik heb overigens op 16 januari 2020 vernomen dat de bestuursvoorzitter van Raad van Bestuur van Santiz vertrekt.2 De Raad van Toezicht en de voorzitter van de Raad van Bestuur verschillen van mening over de aanpak die nodig is om de ontstane onrust te beteugelen. De taken van de voorzitter worden waargenomen door een ander lid van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht zal op korte termijn voorzien in versterking van de Raad van Bestuur door middel van het aantrekken van een interim- bestuurder. De Raad van Toezicht geeft aan dat zij de komende periode intensief aandacht zal besteden aan de stappen die nodig zijn voor het verder borgen van goed bestuur voor Santiz en haar strategische koers.
Sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) en spoedeisende verloskunde in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB) is toch uit den boze omdat het SKB een gevoelig ziekenhuis gezien de bereikbaarheidsanalyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor deze afdelingen, of is dit een vergissing? Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat acute verloskunde en de SEH voor Winterswijk behouden moeten blijven? Kunt u dit toelichten?2
Uitgangspunt is dat het aantal inwoners met meer dan 45 minuten ritduur om naar een SEH of ziekenhuis met acute verloskunde te kunnen worden gebracht in de nieuwe situatie niet toeneemt in vergelijking met de huidige situatie. Ik heb de Raad van Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het uitgesloten is dat de acute verloskunde in Winterswijk kan sluiten, zolang er niet aan deze voorwaarden voldaan is. De gevolgen voor de toegankelijkheid (SEH, acute verloskunde) moeten dus eerst nog worden onderzocht en ook de bereikbaarheid van de toekomstige situatie moet opnieuw in kaart worden gebracht.
Wat gaat u ondernemen om dit besluit terug te draaien?
De Raad van Bestuur van Santiz heeft mij op 16 december 2019 laten weten dat zij in februari 2020 geen besluit zullen nemen over hun plannen om de geboortezorg en klinische kindergeneeskunde te concentreren. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat zij in samenspraak met de zorgverzekeraars Menzis en VGZ, het voorstel heeft hernomen en een stap terug doen in het overleg en besluitvormingsproces.
Tekortschietende hulp in woonzorgcentrum Het Schild |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgcentrum Het Schild in de problemen: kwaliteit schiet tekort»?1
Ja.
Wat brengt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot de conclusie dat ze eraan twijfelt of het Het Schild «gaat lukken» om de noodzakelijke zorg te leveren? Welke aanwijzingen heeft de IGJ daarvoor?
Uit het inspectieonderzoek blijkt dat er nog steeds tekortkomingen zijn in de zorgverlening. De inspectie heeft in oktober 2019 kwaliteitsverbeteringen geconstateerd, maar het resultaat acht de inspectie nog niet voldoende en niet voldoende stabiel. De beperkte en wisselende verbeterresultaten zetten het vertrouwen van de inspectie onder druk. De inspectie heeft daarom geoordeeld dat het instellen van verscherpt toezicht noodzakelijk is geworden.
Waarom is klaarblijkelijk meer dan een jaar verstreken tussen het vorige onderzoek en het huidige? Is dat standaard in gevallen als hier aan de orde? Zou het gelet op de hierboven bedoelde twijfel van de IGJ niet voor de hand hebben gelegen eerder een heronderzoek te verrichten?
Het Schild stond in 2018 voor een grote verbeteropdracht over alle getoetste thema’s heen. De bewaking en het herstel van de kwaliteit is primair de taak en de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Het Schild kreeg een verbetertermijn van 9 maanden om aan de normen te voldoen. De inspectie voerde na deze verbetertermijn een hertoetsbezoek uit in oktober 2019.
Is nu in de ogen van de IGJ sprake van een laatste kans voor Het Schild om de zorg op orde te brengen?
De inspectie heeft verscherpt toezicht ingesteld om de situatie binnen Het Schild nauwlettend te kunnen volgen. Als de termijn van het verscherpt toezicht afloopt, zal de inspectie de stand van zaken binnen Het Schild nogmaals beoordelen en zo nodig aanvullende maatregelen treffen.
Vindt u het redelijk dat bewoners al minimaal een jaar zorg ontvangen die blijkbaar niet goed genoeg is?
Uiteraard moet het zorgaanbod in Het Schild voldoen aan geldende normen. Als dat niet het geval is, kunnen er immers risico’s voor de cliënten ontstaan. Mede hierom geldt nu een situatie van verscherpt toezicht.
Welke alternatieven zijn er voor de tot een zeer specifieke doelgroep behorende bewoners als Het Schild gesloten zou moeten worden? Hoe kunt u verzekeren dat de continuïteit van zorg wordt gewaarborgd?
Van iedere zorgaanbieder wordt verwacht dat deze zorg biedt die passend is bij de cliëntgroep. De inspectie betrekt de continuïteit van zorg bij haar toezicht en bij door haar te nemen maatregelen.
Bent u bereid Het Schild in aanmerking te laten komen voor extra vrijgemaakte verpleeghuismiddelen om de gewenste en noodzakelijke omslag te maken? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen gaat u dan treffen om de zorg voor deze kwetsbare ouderen te waarborgen?
Ik heb naar aanleiding van de problematiek bij Het Schild contact opgenomen met het zorgkantoor. Het zorgkantoor is in gesprek met Het Schild om te bezien welke maatregelen er nodig zijn om de bedrijfsvoering en de kwaliteit van zorg op orde te krijgen, zodat wordt voldaan aan de vereisten van de IGJ en de continuïteit van zorg voor deze kwetsbare ouderen kan worden geborgd. Het zorgkantoor kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden voor ondersteuning vanuit het kwaliteitsbudget verpleeghuiszorg. Voorts ontvangt Het Schild inmiddels vanuit het programma «Waardigheid en trots op locatie» ondersteuning op het gebied van bedrijfsvoering en zorg.
Het bericht ‘DSW wil fusie Reinier de Graaf en Haga terugdraaien’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «DSW wil fusie Reinier de Graaf en Haga terugdraaien»?1
Allereerst vind ik het goed dat de zorgverzekeraar zich bekommert over het reilen en zeilen bij deze belangrijke zorgaanbieder en de dialoog aangaat met het ziekenhuisbestuur. De zorgverzekeraar heeft immers in het kader van zorginkoop en zorgplicht een belangrijke rol om te zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg. De zorg in de regio is naar mijn mening gebaat bij goede samenwerking tussen ziekenhuizen. De meest vergaande vorm van samenwerking is een fusie, maar ook minder vergaande samenwerkingsvormen zijn mogelijk. Ik kan niet beoordelen of een ontvlechting of juist een juridische fusie een grotere bijdrage zou leveren aan goede zorg. Ik acht het hierbij wel van belang dat een besluit tot een juridische fusie zorgvuldig wordt voorbereid, en op voldoende draagvlak kan rekenen van de verschillende stakeholders, waaronder zorgverzekeraars en de medische staf.
Bent u met DSW van mening dat de drie ziekenhuizen weer zelfstandig moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van DSW dat de fusie tussen de ziekenhuizen tot nu toe (ook zorginhoudelijk) niets heeft opgeleverd?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u een dergelijke fusie tussen de ziekenhuizen nog nodig, nu de Autoriteit Consument en Markt (ACM) recentelijk de regelgeving zo heeft geduid dat samenwerking tussen ziekenhuizen mogelijk is zonder te fuseren?
De ACM geeft al geruime tijd voorlichting over de mogelijkheden om samen te werken en de wijze waarop zij het toezicht op dergelijke samenwerkingen invult. De beleidsregel Juiste Zorg op de Juiste Plek is hier het meest recente voorbeeld van. De ACM levert hiermee een belangrijke bijdrage aan verdere bewustwording over de mogelijkheden tot samenwerking. Aangezien fusies doorgaans intensieve trajecten zijn die blijvende gevolgen hebben, ben ik er in principe voorstander van om te bekijken of dezelfde voordelen voor de zorg ook bereikt kunnen worden met minder vergaande vormen van samenwerking. Dit neemt niet weg dat fusies tussen zorgaanbieders in het veranderende zorglandschap in de toekomst nuttig of zelfs nodig kunnen zijn.
Wat is uw oordeel over het feit dat een zorgverzekeraar zich zo uitdrukkelijk mengt in een fusievoornemen tussen ziekenhuizen? Wat was het standpunt van zorgverzekeraar DSW toen 6 á 7 jaar geleden werd gestart met het fuseringsproces? Is dit standpunt veranderd? Zo ja, waarom?
Zoals reeds gesteld in het antwoord op vraag 1, 2 en 3, denk ik dat het goed is dat een zorgverzekeraar een visie heeft op de inrichting van de zorg in een bepaalde regio en hierover de dialoog zoekt met de betreffende zorgaanbieders. DSW heeft eerder twijfels geuit over de nut en noodzaak van de fusie. DSW heeft bij de aanvankelijke fusie tussen het HagaZiekenhuis en het Reinier de Graaf aangegeven weliswaar geen nadelen te zien bij de fusie, maar ook getwijfeld aan de noodzaak van een fusie om voordelen te behalen.2 Bij de toetreding van het LangeLand ziekenhuis tot de groep heeft DSW bij de ACM aangegeven dat de aanvankelijke fusie tot prijsstijgingen heeft geleid en het vermoeden uitgesproken dat ook deze concentratie zou leiden tot hogere prijzen bij het LangeLand ziekenhuis en dat de prikkel tot het leveren van betere en/of goedkopere diensten verdwijnt.3
Deelt u de mening van DSW dat deze voorgenomen fusie alleen maar leidt tot «problemen, gedoe en spanningen» en dat «die problemen en spanningen ten koste kunnen gaan van de patiëntenzorg»? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze problemen te voorkomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De drie ziekenhuizen zijn al enkele jaren bestuurlijk gefuseerd. De Reinier Haga Groep heeft desgevraagd aangegeven begin 2019 een onderzoek te zijn gestart naar de voor- en nadelen van juridische fusie. Gedurende dit proces heeft de medische staf van Reinier de Graaf in Delft het vertrouwen in de raad van toezicht van de Reinier Haga Groep opgezegd. De raad van bestuur heeft inmiddels met de raad van toezicht geconcludeerd dat er geen vruchtbare bodem is voor het voortzetten van een dergelijk onderzoek naar een juridische fusie. Deze juridische fusie komt er dus niet. Hoewel dit aangeeft dat de verkenning tot spanningen leidt, zou een dergelijke verkenning mijns inziens nooit mogen leiden tot een achteruitgang van de patiëntenzorg.
Kan DSW in principe een dergelijke (juridische) fusie tegenhouden? Zo ja, wat betekent dat voor de betrokken ziekenhuizen?
Een verzekeraar heeft geen directe zeggenschap over de Reinier Haga Groep en kan een dergelijke fusie formeel dan ook niet tegenhouden. Dit neemt echter niet weg dat een zorgverzekeraar een zeer belangrijke stakeholder en onderhandelingspartner is van de ziekenhuisgroep. Zoals reeds toegelicht acht ik het van belang dat dergelijke stakeholders goed en tijdig betrokken worden in een voornemen tot fuseren.
Wat is uw reactie op het feit dat specialisten hebben aangegeven tegen een tweede stap in de fusie (de juridische fusie) te zijn? Begrijpt u dat de medische staf het vertrouwen in de raad van toezicht heeft opgezegd? Vindt u dat er geluisterd moet worden naar de mening van de medische staf? Zo nee, waarom niet?
Het opzeggen van vertrouwen in de raad van toezicht is een fors signaal. Ik vind dat goed geluisterd moet worden naar de mening van stakeholders, niet in de laatste plaats die van de medische staf. Dat is nu ook gebeurd, doordat de raad van bestuur van de Reinier Haga Groep heeft besloten het vervolgonderzoek naar de juridische fusie niet voort te zetten.
Wat zijn de gevolgen als een volledige fusie tussen het Reinier de Graaf ziekenhuis, het Hagaziekenhuis en het Langelandziekenhuis toch doorgaat? Wat zijn de gevolgen van het terugdraaien van de reeds in gang gezette fusie? Wat zijn de gevolgen van het terugdraaien van de in gang gezette fusie specifiek voor het LangeLand Ziekenhuis? Zijn deze gevolgen wenselijk?
De Reinier Haga Groep geeft desgevraagd aan, dat in juridische zin de stap van een bestuurlijk fusie naar een juridische fusie zou betekenen dat de huidige vier stichtingen (LangeLand ziekenhuis, Reinier de Graaf ziekenhuis, HagaZiekenhuis en Reinier Haga Groep) opgaan in één stichting: RHG. Dit zou ook betekenen dat er één begroting en één jaarrekening komt. Ook zou bij een juridische fusie sprake zijn van één werkgeverschap waarbij de werknemers in dienst komen van de stichting RHG. Het onderzoek naar de precieze gevolgen op medisch, financieel en organisatorisch is niet afgerond. De gevolgen van het opheffen van de bestuurlijke fusie zijn niet onderzocht. Bij een eventuele ontvlechting zouden in ieder geval sluitende afspraken moeten worden gemaakt over de gezamenlijke projecten in het algemeen en het LangeLand ziekenhuis en het Orthopedisch Centrum in het bijzonder. Hierbij spelen ook bestaande financiële verplichtingen een rol.
Wanneer wordt een definitief besluit met betrekking tot de fusering tussen de drie ziekenhuizen verwacht?
De Reinier Haga Groep is het onderzoek gestopt naar de voor- en nadelen van een juridische fusie. De raad van bestuur heeft geconstateerd dat van een vruchtbaar onderzoek geen sprake meer kan zijn. De raad van bestuur heeft mij laten weten zich nu te beraden op de vraag of en zo ja op welke terreinen en op welke wijze samenwerking verder moet worden vormgegeven. Een besluit tot een juridische fusie komt er dus niet.
De collectieve zorgverzekering van Zilveren Kruis met Milli Görüs |
|
Bente Becker (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de collectieve zorgverzekering die Zilveren Kruis aanbiedt samen met de stichting Milli Görüs?
Ja.
Is het waar dat Milli Gorus een moskeeorganisatie is waarvan banden met de AK-partij van president Erdogan zeer waarschijnlijk zijn?
De Milli Görüs beweging vindt haar oorsprong in Turkije. In Nederland is Milli Görüs actief onder de naam Nederlandse Islamitische Federatie (NIF). In 2017 heeft RadarAdvies in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als uitvoering van de motie Karabulut/Potters praktijkonderzoek gedaan naar Turkse organisaties en stromingen in Nederland (TRSO’s).
Het Radaronderzoek uit 2017 liet geen direct bewijs zien van buitenlandse aansturing vanuit de Turkse overheid op het handelen van de TRSO’s. Dit betekent overigens niet dat er geen banden zijn tussen Milli Görus en de AK-partij, maar dat op basis van dit onderzoek niet zichtbaar wordt dat dit daadwerkelijk effect heeft op de betrokken organisatie.
Is het waar dat Milli Gorus een actieve rol speelt in de diasporapolitiek van de Turkse regering in Nederland, onder andere door studiereizen naar Turkije te organiseren en een eigen imamopleiding in Nederland te financieren, en nu dus ook een eigen collectieve zorgverzekering?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Hierop wordt door de overheid geen toezicht gehouden, dit zou schuren met de terughoudendheid die de overheid betracht als het om de vrijheid van godsdienst gaat.
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van Kamerleden Becker (VVD) op 20 augustus 2018 en Jasper van Dijk (SP) op 21 augustus 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden met Milli Görüs.1 Milli Görüs heeft aangegeven van 2014 tot 2016 reizen te hebben georganiseerd voor jongeren van 16 tot 22 jaar naar Turkije. Inmiddels vinden deze studiereizen voor zover bekend niet meer plaats.
Milli Görüs Noord is de initiatiefnemer van de islamitische theologische faculteit Amsterdam (IUA). Dit betreft een privaat opleidingsinitiatief. Dit initiatief maakt geen onderdeel uit van het bestel van erkend hoger onderwijs en ontvangt daarmee geen bekostiging vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Het kabinet beschikt niet over informatie die aantoont dat er in deze gevallen sprake is van een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging.
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraars afspraken maken met organisaties gelieerd aan de AK-partij van president Erdogan die een rol spelen in actieve diaspora-politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, wat onderneemt u hier tegen?
Verzekeraars hebben acceptatieplicht voor de basisverzekering en mogen niemand weigeren, niet op basis van leeftijd, inkomen of gezondheid en net zo min op basis van geloof, ras of welk kenmerk dan ook. Verzekeraars mogen voor een specifieke groep collectieve afspraken maken en een collectiviteitskorting geven, maar zijn hiertoe niet verplicht. Hiervoor kunnen groepen geselecteerd worden en het staat verzekeraars vrij welke afspraken er gemaakt worden, mits de korting het wettelijk maximum maar niet te boven gaat.
Zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft naast werkgeverscollectiviteiten ook collectiviteiten van patiënten- en thuiszorgorganisaties, ouderenbonden en gemeentecollectiviteiten. Zilveren Kruis heeft aangegeven bij collectiviteitsafspraken geen onderscheid te maken naar godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of seksuele geaardheid. Uiteraard moet elke organisatie voldoen aan wettelijke regels.
In hoeverre acht u een collectiviteit met een dergelijke organisatie passend bij de oorspronkelijke doelstelling van de wet, waarin een verzekeraar specifieke brancheafspraken kan maken met werkgevers voor werknemers met vergelijkbare gezondheidsrisico’s?
Het staat verzekeraars vrij om met groepen verzekerden collectieve zorgafspraken te maken. Dat geldt niet alleen voor werkgevers, maar ook voor bijvoorbeeld bonden, patiëntenverenigingen en gemeenten.
Wel ben ik kritisch ten aanzien van collectieve verzekeringen die géén specifieke aanvullende zorgafspraken maken voor de doelgroep, waardoor de korting niet wordt gelegitimeerd vanuit de zorg. Dan is die verzekering feitelijk een kopie van de basispolis, waarbij de een wel korting krijgt en de ander niet. Daar zie ik geen meerwaarde in.
Zilveren Kruis heeft aangegeven afscheid te nemen van collectiviteiten waar zorginhoudelijke afspraken niet mogelijk zijn of geen meerwaarde hebben. In het kader van de afbouw van collectiviteiten zonder zorginhoudelijke meerwaarde toetst Zilveren Kruis of collectiviteiten een waardevolle bijdrage leveren aan preventie, gezondheidswinst, zelfredzaamheid en/of duurzame inzetbaarheid.
Kunt u aangeven welke zorginhoudelijke winst de collectiviteit van Zilveren Kruis met Milli Görüs heeft?
Zilveren Kruis geeft aan dat er voor verzekerden met een migratieachtergrond meer dan gemiddeld leefstijlgerelateerde aandoeningen voorkomen, zoals hart- en vaatziekten; maagklachten en suikerziekte. Betere communicatie, bewustwording en activatie op leefstijl kan via een collectiviteit versterkt worden via diverse communicatiekanalen.
Ik begrijp dat Zilveren Kruis in gesprek is met Milli Görus om te kijken of verdere zorginhoudelijke afspraken mogelijk zijn en of er op termijn voldoende zorginhoudelijke meerwaarde kan worden gecreëerd op het gebied van gezondheidswinst, preventie en zelfredzaamheid om een korting te rechtvaardigen.
Kunt u aangeven welke bijzondere vergoedingen er onderdeel zijn van deze collectiviteit die niet via een andere verzekering verkregen kan worden?
Zilveren Kruis geeft aan dat met de collectiviteit wordt ingezet op het realiseren van gezondheidswinst door het bieden van effectieve communicatie met de doelgroep en activatie van de doelgroep op leefstijl. Extra aanvullende vergoedingen zijn nu geen onderdeel van de collectiviteit.
Bent u bereid in de uitvoering van de motie Becker c.s. voor een contrastrategie tegen de actieve diasporapolitiek uit Turkije ook specifieke maatregelen te overwegen die voorkomen dat Nederlanders met een Turkse achtergrond zelfs via de zorgverzekering beïnvloed worden vanuit Turkije? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?1
Het kabinet beschikt niet over informatie die aantoont dat er via de keuze voor deze collectiviteitskorting van de zorgverzekering sprake is van een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging. Als gevolg hiervan zie ik géen toegevoegde waarde in het nemen van de door u gevraagde specifieke maatregelen.
De sluiting van de Vlinderhof en Bloesemhof in Montfoort |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de mogelijke sluiting van dagbestedingslocatie de Vlinderhof en het kleinschalige verpleeghuis de Bloesemhof?1 2
Sluiting van een zorgvoorziening doet altijd zeer. Zeer voor de huidige cliënten (en hun naasten) want die moeten een ingrijpende verhuizing ondergaan, zeer voor toekomstige cliënten die gerekend hadden op een plaats, zeer voor de gemeenschap die een voorziening kwijtraakt, zeer voor het personeel dat elders moet gaan werken. Toch kunnen er omstandigheden zijn die sluiting rechtvaardigen. Dat neemt de pijn echter niet weg. Daarom is goed overleg met bewoners en hun naasten essentieel.
Vindt u het wenselijk dat woonvormen worden gesloten omdat geen vast personeel gevonden kan worden en de inhuur van uitzendkrachten duur is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij een (dreigende) sluiting van locaties voor dagbesteding en/of verpleeghuiszorg, zoals die in Montfoort, is een aantal zaken relevant om in ogenschouw te nemen. Dat zijn de (achterliggende) oorzaken van de sluiting, of er een goede opvang is voor de huidige cliënten en de vraag of er in de nabijheid voldoende resterende capaciteit is. Het zijn de zorgaanbieders en de inkopers van de zorg (zorgkantoor en gemeente) die voor de drie onderwerpen de primaire verantwoordelijkheid hebben. Het is van belang dat ze die verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk oppakken.
Van de bestuurder van De Rijnhoven heb ik begrepen dat er in december op de dagbestedingslocatie De Vlinderhof nog 4 cliënten zijn: 1 vanuit de Wmo en 3 cliënten met een Wlz-indicatie die in afwachting van plaatsing in een verpleeghuis tijdelijk gebruik maken van de dagbesteding. Andere Wmo-cliënten maken gebruik van andere dagbestedingslocaties binnen en buiten de gemeente Montfoort. Met 4 cliënten, die ieder een aantal dagdelen komen, is de bezetting van deze locatie niet erg groot en is kwalitatief goede dagbesteding naar het oordeel van de bestuurder niet of nauwelijks te garanderen.
De Rijnhoven heeft mij aangegeven dat met de huidige cliënten afspraken zijn en worden gemaakt voor vervangende dagbesteding, gekoppeld aan eventueel extra vervoer. Met 1 geïndiceerde Wlz-cliënt is nog geen definitieve afspraak gemaakt, met de andere 3 inmiddels wel.
Ten aanzien van verpleeghuislocatie De Bloesemhof heb ik van de bestuurder van De Rijnhoven begrepen dat het een kleinschalige locatie met 8 plaatsen is. De locatie bestaat uit een huiskamer met 8 zit/slaapkamers en gedeelde sanitaire voorzieningen. De locatie heeft geen verdere faciliteiten zoals een activiteitenruimte, een bezoekersruimte, een restaurant of een spreekkamer. Wel is deze nabij een woonzorgcentrum gesitueerd. Een dergelijke locatie is maakt het moeilijker kwalitatief goede zorg te bieden, onder andere vanwege de beperkte mogelijkheden om echt persoonsgerichte zorg aan iedere cliënt te kunnen geven. De bestuurder geeft aan dat de locatie ook niet in trek is bij het personeel, wat leidt tot wisselende zorgverleners, hetgeen de kwaliteit van zorg ook niet ten goede komt.
Op dit moment wonen er op deze locatie 8 cliënten, waarvan 2 cliënten tijdelijk, omdat ze op de wachtlijst staan voor een andere verpleeghuislocatie. Voor de Bloesemhof zelf is geen wachtlijst. Inwoners van Montfoort met een Wlz-indicatie hebben (ook) belangstelling voor andere locaties in de nabijheid, veelal met betere faciliteiten.
Met de huidige bewoners van de Bloesemhof (en hun naasten) heeft De Rijnhoven gesprekken gevoerd over plaatsing elders. Het is de bedoeling dat alle cliënten worden geplaatst op de locatie van hun voorkeur, deels binnen en deels buiten de gemeente Montfoort, maar allemaal in de nabijheid. De bestuurder heeft aangeven dat voor de 5 cliënten die op een andere locatie van De Rijnhoven geplaatst willen worden, dat geregeld is. Voor de 3 cliënten die naar een andere zorgaanbieder willen, wordt zoveel mogelijk getracht om dat tijdig te regelen, eventueel wordt gebruik gemaakt van een overbrugging op een andere locatie van De Rijnhoven.
Gegeven bovenstaande situatie heeft zorgkantoor Zilveren Kruis begrip voor het sluiten van De Bloesemhof. Ook al omdat De Rijnhoven besloten heeft in de nabijheid van Montfoort extra plaatsen te genereren en het feit dat in die nabijheid voldoende andere verpleeghuislocaties zijn met goede faciliteiten (zie ook het antwoord op vraag 4). Ook de gemeente heeft begrip voor de sluiting van De Vlinderhof als dagbestedingslocatie. Zowel zorgkantoor als gemeente hechten daarbij sterk aan de continuïteit van zorg voor de cliënten.
Op basis van bovenstaande informatie kan ik me voorstellen dat de betrokken partijen tot de conclusie zijn gekomen dat sluiting, met name vanuit het oogpunt van kwaliteit, gerechtvaardigd is. Wel hecht ik er veel belang aan dat de verplaatsing van de huidige bewoners van de Bloesemhof zorgvuldig gebeurt, in goed overleg met betrokkenen.
Begrijpt u hoe ingrijpend het is voor deze ouderen om te moeten verhuizen naar een andere stad, omdat er geen andere plek is waar deze ouderen terecht kunnen in Montfoort? Zijn er mogelijkheden om de Vlinderhof en het Bloesemhof open te houden? Bent u bereid hierin te ondersteunen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel erg zonde is dat mooie woonvormen en zorgvoorzieningen verdwijnen, terwijl er een groot tekort is aan zorgplekken voor ouderen? Wat gaat u hieraan doen?
Sluiting van deze zorgvoorzieningen is pijnlijk voor de bewoners, cliënten en hun naasten en het verdwijnen van de verpleeghuislocatie is voor de plaats Montfoort een gemis, zeker in een periode dat het aantal ouderen in Montfoort aan het toenemen is.
De sluiting van De Bloesemhof betekent echter niet dat er geen verpleeghuiszorg in de gemeente Montfoort meer mogelijk is. Zo is er in Montfoort zelf een woonzorgcentrum waar onder meer met VPT verpleeghuiszorg geleverd wordt en is er in Linschoten (eveneens gemeente Montfoort) in 2017 een nieuwe verpleeghuislocatie geopend met 33 plaatsen. Daarnaast zijn er in omliggende plaatsen (Woerden, Harmelen, Oudewater) verschillende verpleeghuislocaties. Zoals hiervoor aangegeven heeft De Rijnhoven ter compensatie van de vervallen plaatsen in de Bloesemhof op andere locaties in de nabijheid 8 extra plaatsen gecreëerd. Verder is De Rijnhoven bezig om in dezelfde regio extra capaciteit te genereren op een nieuwe locatie. Van de gemeente Montfoort heb ik begrepen dat er met andere zorgaanbieders gesprekken gevoerd worden over een nieuwe locatie in Montfoort zelf.
Wat betreft de dagbesteding zijn in Montfoort andere dagbestedingsmogelijkheden (o.a. op een zorgboerderij), waar meer vraag naar is dan naar de dagbesteding in De Vlinderhof. Dat betekent dat (toekomstige) cliënten niet naar andere gemeenten behoeven te gaan.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden over de beslissingen die genomen worden over de Vlinderhof en het Bloesemhof? Zo neen, waarom niet?
De beslissing om De Vlinderhof en De Bloesemhof te sluiten is definitief en er zijn geen verdere stappen in de besluitvorming daarover te verwachten. Wel zal ik de wijze waarop de overplaatsing van de huidige bewoners naar andere locaties plaatsvindt, blijven volgen en betrokken partijen indien nodig aanspreken op hun verantwoordelijkheid daarin.
Kinderen die seksueel zijn misbruikt en onvoldoende hulp krijgen |
|
Niels van den Berge (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u het item «Misbruikslachtoffer Stephanie (16) zwaar in problemen na verkeerde diagnose» in Hart van Nederland gezien?1
Ja
Bent u het eens met de conclusie dat vaak niet wordt herkend dat slachtoffers een post-traumatische stresstoornis ontwikkelen na seksueel misbruik?
Het blijkt in de praktijk moeilijk om te herkennen wanneer als gevolg van seksueel misbruik een posttraumatische stressstoornis ontwikkeld is. Dit heeft meerdere oorzaken. Voor slachtoffers is het lastig om over seksueel misbruik te spreken omdat bijvoorbeeld schaamte en angst een rol spelen. Daarnaast zijn signalen van seksueel geweld niet altijd zichtbaar omdat ook andere ernstige problematiek aan de orde kan zijn. Hierdoor blijft de nodige hulp voor onderliggende problemen soms achterwege.
Zo ja, wat kunt u doen om het herkennen van seksueel misbruik onder hulpverleners te verbeteren?
Het herkennen van seksueel geweld en de gevolgen is een belangrijke stap in de hulpverlening. Daarom zijn we op verschillende manieren bezig om dit met hulpverleners te verbeteren.
Binnen het programma Geweld hoort nergens thuis is specifieke aandacht voor slachtoffers van seksueel misbruik. Met het programma zetten we in op het verbeteren van traumascreening en het organiseren van meer traumahulp. Komende periode wordt verder gewerkt aan:
Dat regio’s en organisaties beschikken over handvatten voor (a) het maken van de afweging óf en wanneer traumascreening nodig is, (b) het uitvoeren van traumascreening en (c) het monitoren van de traumascreening en -behandeling.
Dat regio’s en organisaties in staat worden gesteld om bepaalde groepen kinderen en gezinnen de juiste traumahulp te bieden. Het gaat dan in ieder geval om de gezinnen en kinderen die in de Vrouwenopvang zitten, bij Veilig Thuis bekend zijn, in beeld zijn van een GI, in behandeling zijn bij een van de drie «Multidisciplinaire centra onder één dak» of onderdeel uitmaken van de MDA++-aanpak.
Daarnaast ondersteunt het Ministerie van VWS, mede ter uitvoering van de motie Kuiken, de uitvoering van de pilots High Intensive Care & High Safety. De aanbieders Fier, Spirit en Sterk Huis ontwikkelen via deze pilots alternatieven voor gesloten plaatsingen en gaan na welke alternatieven wel en niet werken. De opbrengsten van deze pilots worden gedeeld met de gehele sector.
Momenteel wordt binnen het programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming een richtlijn trauma ontwikkeld. Deze richtlijn heeft tot doel de traumasensitiviteit onder jeugdprofessionals te vergroten om over- en onderdiagnostiek van traumagerelateerde problemen zo veel mogelijk te voorkomen
Bij de Centra Seksueel Geweld kunnen slachtoffers van seksueel geweld in de acute fase medische en psychische hulp krijgen, waaronder traumabehandeling.
Tot slot is de Minister voor Rechtsbescherming recent een landelijke campagne gestart om mensen die seksueel geweld hebben meegemaakt te motiveren hulp te zoeken. Dankzij de campagne, «wat kan mij helpen», waaronder de bijbehorende website (www.watkanmijhelpen.nl) kunnen mensen die een ongewenste seksuele ervaring hebben gehad zien wat anderen hebben meegemaakt, waarom zij professionele hulp hebben gezocht en vooral ook wat hen dat heeft gebracht.
Met de hierboven beschreven ontwikkelingen zetten wij ons gezamenlijk in om slachtoffers te ondersteunen in het zoeken van hulp.
Klopt de analyse van onderzoeker Peer van der Helm dat 300 tot 400 meisjes in Nederland verkeerd gediagnosticeerd zijn na seksueel misbruik? En ongeveer 10 procent binnen vier jaar komt te overlijden? Zo nee, welke cijfers zijn u bekend?
Uit navraag over deze cijfers blijkt dat de heer van der Helm een ruwe schatting heeft gemaakt van de prevalentiecijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over patiënten met eetstoornissen van 18 jaar en ouder2 en suïcide onder jongeren.3 Er is bekend dat kwetsbare jongeren die te maken hebben met multi-problematiek in 60% van de gevallen ook ervaring hebben met seksueel geweld of misbruik.4 Op basis van een combinatie van deze cijfers is de schatting gemaakt.
De precieze aantallen zijn niet bekend, onder andere omdat jongeren vaak veel verschillende diagnoses of problemen hebben waar seksueel geweld één van de oorzaken van is.
Herkent u het signaal van Stephanie die aangeeft dat ze «van het kastje naar de muur is gestuurd»? Zo ja, hoe kan het dat kinderen en jongeren die het slachtoffer zijn van seksueel misbruik zo vaak worden doorverwezen?
Het is belangrijk dat jongeren met complexe en/of meerdere problemen een goede diagnose krijgen om te zorgen dat zij de juiste hulp en zorg krijgen. Het signaal dat het bij kinderen en jongeren met complexe en weinig voorkomende problematiek nog onvoldoende lukt om op tijd, de juiste hulp, op de juiste plek te krijgen, herken ik. De kern van de problematiek wordt in de regel gedurende de behandeling duidelijk en pas als de behandelrelatie op gang komt, ontstaat er bij de cliënt ruimte om hierover te praten. Seksueel misbruik speelt bij iedere cliënt een eigen specifieke rol in de problematiek. Het is daarom moeilijk bij kinderen en jongeren met complexe en weinig voorkomende problematiek om tijdig de juiste hulp, op de juiste plek te krijgen. Zo wordt bij slachtoffers van seksueel geweld niet altijd de onderliggende problematiek tijdig herkend. Ook is het huidige aanbod nog te veel op enkelvoudige specialistische jeugdhulp ingericht/toegerust. Meervoudige problematiek vraagt om een integrale benadering, behandeling van meerdere aspecten en onderliggende problematiek. Ik herken dan ook het signaal van Stephanie. Daarom ben ik niet alleen bezig met het inzetten op het beter en vaker herkennen (van de gevolgen) van seksueel misbruik en traumascreening, maar ben ik ook gestart met de inrichting van de regionale expertisecentra gespecialiseerde jeugdhulp. Met de expertisecentra willen we bereiken dat in Nederland ook voor kinderen met complexe, weinige voorkomende, problematiek goede hulp tijdig beschikbaar is.
Bent u bereid om meer gegevens inzichtelijk te maken over seksueel misbruik en hulptrajecten voor kinderen en jongeren, zoals hoe lang het duurt voordat de juiste diagnose wordt gesteld, hoe vaak kinderen en jongeren worden doorverwezen en hoelang het duurt voordat ze in een behandeltraject zitten?
Jeugdproblematiek van deze aard ontwikkelt zich dynamisch, zo ook de aard en ernst daarvan. Geestes- en gedragsproblematiek is moeilijk meetbaar te maken omdat er meerdere factoren een rol spelen. Het delen van misbruik door de cliënt en het stellen van «de juiste diagnose» vraagt om vertrouwelijkheid tussen behandelaar en cliënt. Die vertrouwelijkheid (en daarmee de behandeling) wordt geschaad als er bijvoorbeeld bij het eerste contact direct naar wordt gevraagd.
Binnen deze context doe ik er alles aan om de problematiek zo zichtbaar mogelijk te maken. Hierom is dossieronderzoek verricht naar het voorkomen van seksueel geweld bij kinderen in jeugdhulp waar we vermoeden dat deze het meest voorkomt. Zo weten we vanuit het CBS onderzoek5 dat tussen de 2.5 en 4.1% van jongeren in jeugdhulp seksueel slachtofferschap een rol in de aanleiding speelt voor de hulp. Bij ongeveer 40% van de kinderen die in 2016 gesloten jeugdhulp hebben ontvangen, was dit mede naar aanleiding van seksueel geweld. Meisjes worden elf keer zo vaak gesloten geplaatst als jongensslachtoffers van seksueel geweld.
Naar aanleiding van de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen6 om meer zicht te krijgen op de aanleiding van kindermishandeling en seksueel geweld van jeugdhulp, laat ik samen met de Nationaal Rapporteur onderzoek doen of er alternatieve mogelijkheden zijn om het voorkomen van seksueel geweld in beeld te krijgen zodat professionals hier beter op in kunnen spelen.
Is bekend hoeveel kinderen en jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik nu nergens terecht kunnen voor een behandeling? Hoe kan het dat er te weinig beschikbare plekken zijn waar kinderen en jongeren terecht kunnen voor hulp?
De gevraagde cijfers zijn niet bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik of geweld, nog steeds regelmatig in een isoleercel terechtkomen?
Zie antwoord 9.
Bent u het eens met de stelling dat dwangmaatregelen (zoals opsluiting en fixeren) herbelevingen kunnen oproepen en trauma’s veroorzaken? Bent u het met ons eens dat dwangmaatregelen mede om deze redenen niet opgelegd mogen worden aan jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik?
Dat jongeren die slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik of geweld in een isoleercel terechtkomen zou niet moeten gebeuren. Want we weten dat een dergelijke gedwongen afzondering traumatiserend kan worden. Niet voor niets is de doelstelling uit het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» om het gedwongen afzonderen in 2021 met 80% te verminderen. De haalbaarheid zal de komende jaren blijken uit nieuwe metingen. De ervaringen in de ggz leren dat het een weerbarstig vraagstuk is. Een positieve ontwikkeling is dat de IGJ in hun Factsheet Terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen geconstateerd heeft dat alle instellingen voor gesloten jeugdhulp bezig zijn met het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen.7
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afspraken die u heeft gemaakt met de jeugdzorgsector om het aantal afzonderingen fors terug te dringen?
Om op termijn te stoppen met de afzondering in de jeugdzorg, worden, zoals benoemd in de derde voortgangsrapportage van het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd8, de volgende stappen gezet:
Er is een brede definitie opgesteld.
Er is reeds een nulmeting beschikbaar. Dit vormt het startpunt en geeft een analyse van de omvang van het probleem.
Er worden twee nieuwe metingen uitgevoerd om de voortgang te monitoren.
De instellingen zijn begonnen met het vervolg van het project «Ik laat je niet alleen» met als doel het aantal gedwongen afzonderingen te verminderen. Volgend voorjaar wordt dit meegenomen in de meting.
Er wordt een overzicht ontwikkeld over de verminderingen van gedwongen afzonderingen en good practices ten aanzien van alternatieven worden gedeeld.
Er komt een voorstel voor registratie en definitieve inrichting van de landelijke monitor gedwongen afzonderen in samenspraak met instellingen.
De IGJ ontwikkelt, op basis van de factsheets terugdringen vrijheidsbeperking gesloten jeugdhulp, jeugd-ggz en jeugd-lvb, voor de zomer van 2020 een nieuw toetsingskader.
De ministers van VWS en JenV bereiden een wetsvoorstel voor waarin de rechtspositie van jeugdigen in gesloten jeugdinstellingen zoveel mogelijk geharmoniseerd wordt.
Wat is de laatste stand van zaken ten aanzien van uw gesprekken met gemeenten over het oplossen van de problemen bij het Centrum Seksueel Geweld?
De CSG’s hebben bij de VNG aangegeven onvoldoende middelen te hebben. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de financiering en regionale borging van de 16 CGS’s binnen het gemeentelijk zorg- en ondersteuningsaanbod. Het is aan gemeenten om besluiten te nemen over de begrotingen van de 16 CSG’s en met hen afspraken te maken binnen welk budget dat kan. De VNG heeft ons geïnformeerd dat het merendeel van de betrokken gemeenten de voor 2020 door «hun» CSG ingediende begroting te zullen honoreren. De overige gemeenten zullen hier binnenkort een beslissing over nemen. Verder bereiden VWS, VNG en JenV momenteel een onderzoek voor dat meer inzicht moet geven in de ontwikkelingen en de financiering van het CSG.
Het artikel ‘GGZ Nederland vraagt NZa in te grijpen bij zorgverzekeraars’ |
|
Kelly Regterschot (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsartikel: «GGZ Nederland vraagt NZa in te grijpen bij zorgverzekeraars»?1
Ja.
Vindt u het terecht dat GGZ Nederland een handhavingsverzoek heeft ingediend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de onderhandelingen van een aantal zorgverzekeraars betreffende de acute ggz in 2020 en kunt u uw standpunt toelichten?
Ik heb mij om een helder beeld van de feiten te krijgen gewend tot de NZa.
Van de NZa heb ik begrepen dat GGZ Nederland (GGZ NL) op 25 november 2019 een handhavingsverzoek heeft ingediend. Het is niet aan mij om over de juistheid van het indienen van handhavingsverzoeken uitspraken te doen.
Op grond van de Regeling transparantie zorginkoopproces Zorgverzekeringswet zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars in het kader van het inkoopproces gehouden voldoende beschikbaar te zijn voor vragen en opmerkingen van zorgaanbieders en om tijdig te reageren hierop. GGZ NL stelde zich op het standpunt dat voornoemde regeling was overtreden.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft op 12 december 2019 tussen betrokken partijen, ZN en GGZ NL, een gesprek plaatsgevonden. Op 13 december 2019 heeft GGZ NL vervolgens het handhavingsverzoek ingetrokken. Na intrekking van het handhavingsverzoek is de behandeling van het verzoek door de NZa beëindigd. De NZa heeft daarmee geen besluit genomen op het handhavingsverzoek en geen standpunt ingenomen over in hoeverre zorgverzekeraars de regeling daadwerkelijk zouden hebben overtreden.
Ik begrijp dat er inmiddels voor alle 28 regio’s aanvragen ter vaststelling van het budget voor de acute ggz zijn ingediend. Daarmee kan de nieuwe bekostiging in de praktijk zijn beslag krijgen.
Bij het intrekken van het handhavingsverzoek hebben beide partijen geconstateerd dat het nodig is om het contracteerproces door een onafhankelijke derde te laten evalueren. Deze evaluatie zal in februari 2020 starten.
Klopt het dat tussen zorgverzekeraars en ggz-instellingen niet of nauwelijks onderhandeld is en wat is uw standpunt hierover? Bent u voornemens om partijen bij elkaar te brengen om de zorg voor patiënten weer centraal te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de mening dat geen enkele patiënt gebaat is bij het verschijnen van dit soort artikelen? Hoe kan in uw visie dit in de toekomst vermeden worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de bewering van GGZ Nederland dat er zes weken niets is gebeurd bij de zorgverzekeraars nadat op 1 oktober 2019 alle offertes waren ingediend? Zo ja, deelt u deze mening? Afhankelijk van uw mening hierover, wat vindt u hiervan en kunt u aangeven of dit leidt tot een risico bij de zorgplicht van de zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat een zorgplafond een correct instrument is om de zorgkosten binnen de perken te houden en kunt u uw mening hierover toelichten?
Budgetplafonds zijn onderdeel van de reguliere wijze van contractering in de zorg. Ze laten de zorgplicht van verzekeraars onverlet.
Het bericht dat op 20 plekken in Noord-Brabant de gevaarlijke legionellabacterie loert |
|
Jaco Geurts (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u het bericht gelezen dat op 20 plekken in Brabant de gevaarlijke legionellabacterie loert?1
Ja.
Sinds wanneer is het u bekend dat uit onderzoek is gebleken dat er 81 afvalwaterzuiveringsinstallaties zijn met een «verhoogd risico», hetgeen wil zeggen dat legionellaverspreiding hier «aannemelijk tot zeer aannemelijk» is? Wat heeft u sindsdien met die informatie gedaan?
Ik ben hiermee bekend sinds het RIVM hierover een rapport heeft uitgebracht, getiteld Inventarisatie van legionellarisico’s bij afvalwaterzuiveringsinstallaties (RIVM Briefrapport 2019–0061). Ik heb het rapport – met de Adviesbrief van het Deskundigenberaad – bij brief van 13 juni 2019 aan u toegezonden (Kamerstuk 27 625, nr. 472). In de brief heb ik vermeld welke acties onder meer door de bevoegde gezagen worden uitgevoerd naar aanleiding van het rapport. Daarnaast is medio 2019 vanuit mijn ministerie een brief over de uitoefening van toezicht aan de omgevingsdiensten gestuurd, met afschrift aan IPO en VNG.
Overigens is sinds het uitbrengen van het rapport één afvalwaterzuiverings-installatie met verhoogde risicofactoren, die tijdens het onderzoek nog in aanbouw was, in gebruik genomen. Daarmee is het aantal afvalwaterzuiveringsinstallaties met een verhoogd risico nu 82.
Kunt u aangeven welke instanties bij de genoemde 81 locaties verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en de handhaving daarvan?
De verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving ligt op grond van de Wet milieubeheer (en de toekomstige Omgevingswet) bij de gemeente dan wel de provincie, afhankelijk van de kenmerken van de installatie. Toezicht, handhaving en vergunningverlening worden in hun opdracht uitgevoerd door de omgevingsdiensten.
Kunt u tevens aangeven wat deze instanties sinds september 2018 aan handhaving op de betrokken locaties gedaan hebben?
Afhankelijk van de situatie omtrent de afvalwaterzuivering (alleen risicovol, of risicovol met aanwezigheid van legionella) zijn bedrijven verzocht om maatregelen te nemen om verspreiding van legionella tegen te gaan. Of daadwerkelijk sprake is van handhaving indien bedrijven niet vrijwillig overgaan tot het nemen van maatregelen is niet bekend, omdat Omgevingsdienst NL geen zicht heeft op de acties die elke individuele omgevingsdienst heeft genomen.
Kunt u aangeven in welke installaties de gevaarlijke bacterie inmiddels daadwerkelijk is aangetroffen en of aldaar onmiddellijk maatregelen zijn genomen?
Na afronding van de landelijke inventarisatie waren er 20 installaties bekend waar legionella in is aangetroffen. Dit betrof zowel afvalwaterzuiveringen bij bedrijven als rioolwaterzuiveringen van de waterkwaliteitsbeheerders. Recent is er nog een zuivering bijgekomen waar inmiddels ook legionella in is aangetroffen. Kortom, het aantal zuiveringen met legionella is geen statisch aantal. Voor Noord-Brabant kan gemeld worden dat bij alle besmette zuiveringen maatregelen zijn genomen om verspreiding via de lucht te voorkomen, dan wel het verspreidingsrisico te verlagen door het treffen van andere maatregelen.
Deelt u de visie van de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN), dat privacywetgeving niet zou toestaan dat alle risicolocaties openbaar gemaakt worden? Zo ja, waar baseert de ODBN zich juridisch op? Zo nee, bent u bereid die locaties wel openbaar bekend te maken?
In het artikel in De Gelderlander staat dat de ODBN de locaties niet openbaar wilde maken vanwege de privacywetgeving. Dit is onjuist. De ODBN geeft aan, aan de journalist te hebben laten weten dat de ODBN de locaties niet openbaar maakt omdat het besluit tot openbaarmaking bij het bevoegd gezag ligt: de provincies en gemeenten. Ik onderschrijf dit standpunt.
Kunt u bevestigen dat er nauw wordt samengewerkt tussen de bevoegde gezagen, de omgevingsdiensten, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kunt u aangeven wie deze samenwerking coördineert en wat het resultaat van die samenwerking is?
Er is de afgelopen tijd op initiatief van Omgevingsdienst NL overleg geweest, waarbij onder meer de omgevingsdiensten, IPO, VNG, Infomil en het Ministerie van IenW zijn uitgenodigd. Dit heeft tot nu toe geresulteerd in concepten voor model-brieven en model-voorschriften, die door de omgevingsdiensten kunnen worden gebruikt om betreffende bedrijven aan te schrijven. Daarnaast zijn tijdens het overleg veel ervaringen en gegevens uitgewisseld, die relevant zijn voor het uitoefenen van toezicht en handhaving.
Kunt u aangeven of de betrokken bedrijven hun werknemers op de hoogte hebben gesteld van de risico’s die zij kunnen lopen?
Of, en zo ja, welke bedrijven hun werknemers op de hoogte hebben gesteld van de risico’s die zij kunnen lopen, is een verantwoordelijkheid van de betreffende bedrijven. Op basis van de Arbowet is de werkgever verplicht om ervoor te zorgen dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken. De Inspectie SZW is toezichthouder. Dat toezicht is gericht op de naleving van de wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden.
Heeft u de overtuiging dat de betrokken bedrijven hun eigen verantwoordelijkheid serieus nemen om nadelige gevolgen voor de volksgezondheid zoveel mogelijk te voorkomen of beperken? Waarop baseert u uw antwoord?
Op basis van het eerdergenoemde overleg met onder meer de Omgevingsdiensten, is de inschatting dat de meeste bedrijven hun verantwoordelijkheid serieus nemen. Dit bleek ook uit het eerdergenoemde RIVM-rapport, waarin vermeld is dat ruim de helft van de bedrijven ten tijde van het uitbrengen van het rapport al preventieve maatregelen had genomen of daartoe voorbereidingen had getroffen. Tevens vinden er op initiatief van diverse brancheverenigingen gesprekken plaats waaruit naar voren komt dat het bedrijfsleven nader onderzoek wil doen naar passende maatregelen die effectief zijn om verspreiding van legionella te voorkomen.
Herinnert u zich dat u eerder heeft aangegeven dat nieuwe problemen voor volksgezondheid en milieu als gevolg van het zuiveren van afvalwater vanzelfsprekend waar mogelijk voorkomen moeten worden? Hebben de bedrijven die verantwoordelijk zijn voor de bedoelde 81 locaties zich voldoende vergewist van hun eigen verantwoordelijkheid?
Ja, dat heb ik aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 315). Ik reken erop dat, waar dat nodig is, de omgevingsdiensten – namens de betreffende bevoegde gezagen – wettelijke bevoegdheden inzetten om de bedrijven te bewegen tot het nemen van preventieve maatregelen. Naar mijn oordeel pakken ook de bevoegde gezagen hun verantwoordelijkheid goed op.
De stand van zaken met betrekking tot transgenderzorg |
|
Nevin Özütok (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen over de onverminderd lange wachttijden in de transgenderzorg en over het feit dat u, noch de kwartiermaker tot nu in staat bent om de problemen in de transgenderzorg op te lossen?1
Ik deel uw zorgen over het feit dat de wachttijden in de transgenderzorg nog steeds erg lang zijn. Ik had met u graag gezien dat de wachttijden nu al een stuk korter zouden zijn. Het terugdringen van de wachttijden is echter geen eenvoudige opgave. De wachttijden in de transgenderzorg hebben onder meer te maken met de beschikbare capaciteit in termen van (gespecialiseerd) personeel en faciliteiten, maar ook met de enorme stijging in de vraag naar transgenderzorg. Tussen december 2018 en juni 2019 (in 6 maanden tijd) is de vraag naar transgenderzorg met 10,1% toegenomen, en tussen juni 2019 en oktober 2019 (in 4 maanden tijd) zelfs met 11,7% (Kamerstuk 31 016, nr. 257). Er is niet één oplossing voor de verschillende (oorzaken van) wachttijden aan te geven. Er is ook niet één partij die hier alleen aan zet is. Uiteraard streef ik ernaar dat de wachttijden voor transgenderzorg in de toekomst binnen de Treeknormen komen te liggen. Wanneer dit het geval kan zijn, kan ik gelet op de complexiteit van de opgave echter niet aangeven.
Dat betekent echter niet, dat er niets gebeurt en dat wij niet in staat zijn om de wachttijden terug te dringen. In 2020 neemt de capaciteit van transgenderzorg wederom toe. De behandelcapaciteit (eerste intake) stijgt in 2020 bij vrijwel alle aanbieders en ook de capaciteit van de endocrinologische zorg zal in 2020 flink toenemen ten opzichte van de huidige capaciteit. Ook komen er in 2020 nieuwe aanbieders van transgenderzorg bij: het Radboudumc start naar verwachting begin 2020 met endocrinologische zorg voor jongeren en er komen enkele nieuwe aanbieders van chirurgische genderzorg bij. Maar ik ben het met de kwartiermaker eens dat er meer nodig is om snel voldoende verbetering van de wachttijden te zien. In dat kader doet de kwartiermaker in zijn brief verschillende aanbevelingen.
Ik heb er vertrouwen in dat het opvolgen van deze aanbevelingen zal bijdragen aan het verkorten van de wachttijden in de transgenderzorg. In mijn Kamerbrief (Kamerstuk 31 016, nr. 257) heb ik zorgverzekeraars, gemeenten, zorgaanbieders en belangenorganisaties opgeroepen om voortvarend aan de slag te gaan met de aanbevelingen van de kwartiermaker. Het commitment dat ik het afgelopen jaar bij de partijen in het veld heb gezien, geeft mij het vertrouwen dat iedereen bereid is om daarvoor zijn uiterste best te doen.
Maar daar laat ik het niet bij. Samen met Zorgverzekeraars Nederland heb ik de opdracht aan de kwartiermaker verlengd. Met het inzicht dat wordt geboden door de inzet en rapporten van de kwartiermaker kunnen wij met elkaar de aanpak nog meer aanscherpen en beter richten. De kwartiermaker zal binnenkort onder meer een advies uitbrengen over hoe de transgenderzorg zich op de (middel-)lange termijn moet ontwikkelen, en daarbij ook aandacht besteden aan de verwachte ontwikkeling van de vraag en capaciteit van het aanbod. Ook zal hij samen met zorgaanbieders en zorgverzekeraars werken aan het zichtbaar verlagen van de wachttijden en wachtlijsten, en de voortgang op dit punt blijven monitoren. In dat kader zal hij de zorgverzekeraars de komende tijd onder meer vragen om individueel te rapporteren hoe zij uitvoering geven aan de aanbevelingen van de kwartiermaker uit zijn laatste voortgangsbrief (Kamerstuk 31 016, nr. 257). In de voortgangsbrief van de kwartiermaker die voor de zomer zal volgen, zal hij over de resultaten hiervan rapporteren. Op verzoek van mijn collega, de Minister van VWS, zal de kwartiermaker tevens een aanjagende rol vervullen bij het verkorten van de wachttijden voor GGZ-zorg voor jonge transgenders, waarvoor de verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt. De NZa zal de inspanningen van de zorgverzekeraars met betrekking tot transgenderzorg de komende periode intensiever gaan monitoren om te kijken of zij daadwerkelijk voldoende inspanningen plegen om de wachttijden te verkorten.
Wanneer verwacht u dat de wachttijden wel binnen de Treeknormen liggen, aangezien u «geen garanties kan geven dat de wachttijden binnen afzienbare termijn binnen de Treeknormen liggen»?
Zie antwoord vraag 1.
Welk meetbaar doel voor het verkorten van wachttijden en indicatiestelling streeft u na? Wanneer wilt u dit bereikt hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat gezorgd worden voor meer maatwerk in de transgenderzorg, een behoefte die blijkt uit het onderzoek van de kwartiermaker?
Een van de aanbevelingen van de kwartiermaker transgenderzorg is de behoefte aan meer maatwerk in het aanbod van zorg. Hierbij kan gedacht worden aan een korter psychologisch traject in het zorgproces. Maar het gaat ook om meer specifieke aandacht voor de behoeften van de groep non-binaire personen en om de behoefte aan nazorg. In het advies voor de langere termijn dat de kwartiermaker begin 2020 zal uitbrengen zal nader ingegaan worden op dit punt. TNN en Transvisie pleiten al geruime tijd voor decentralisering van de transgenderzorg en meer zeggenschap van de transgender persoon over de benodigde zorg. Uiteraard moeten bovenstaande ontwikkelingen passen in de zorgstandaarden, het medische beleid van de zorgaanbieders zelf alsmede wettelijke voorschriften (WGBO). De kwartiermaker zal zorgaanbieders in het voorjaarsoverleg vragen aan te geven hoe zij de zorg zo vormgeven dat de wens van meer maatwerk door hen wordt ingevuld.
Kunt u aangeven in hoeverre er wordt gekeken naar lessen uit het buitenland met betrekking tot transgenderzorg en hoe deze worden en/of zijn overgenomen?
Tijdens het seminar over de toekomst van de Transgenderzorg welke is gehouden op 27 november 2019 zijn ook voorbeelden van internationale ervaringen met betrekking tot transgenderzorg aan de orde geweest. Er is gesproken over het Callen-Lorde Community Health Center in New York (kliniek voor innovatieve transgenderzorg) en de ervaringen met transgenderzorg in IJsland. De lessen uit het buitenland geven input om na te denken over de transgenderzorg over een paar jaar. In het advies over de toekomst van de transgenderzorg dat de kwartiermaker begin 2020 zal uitbrengen, zullen ook lessen uit het buitenland worden meegenomen.
Hoe wordt precies opvolging gegeven aan de aanbevelingen van de kwartiermaker dat zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties meer overzicht kunnen geven over de zorg die beschikbaar is en welke zorg vergoed wordt? Wie gaat zorgdragen dat dit ook echt gebeurt? Hoe zal dit gebeuren?
Transvisie biedt al sinds jaar en dag op haar website uitgebreide informatie over de vergoeding van behandelingen (https://www.transvisie.nl/transitie/algemeen/zorgverzekering/). Ook staat daar een overzicht van de bekende gespecialiseerde aanbieders van transgenderzorg (https://www.transvisie.nl/transitie/volwassenen/behandelaars/). Naast deze aanbieders zijn bij het Informatiepunt van Transvisie ook enkele kleinere aanbieders bekend, waar op maat naar verwezen wordt. Deze informatie wordt actueel gehouden op basis van signalen uit de community en contacten uit de belangenbehartiging.
In 2018 is het initiatief genomen om te komen tot een online sociale kaart waarmee zorgaanbieders, dienstaanbieders en contactgroepen gevonden kunnen worden. Het idee achter die sociale kaart is dat zorgaanbieders (of hun beroepsverenigingen) zelf deze informatie beheren, onder regie van Transvisie. In 2019 hebben enkele zorgaanbieders en beroepsverenigingen interesse getoond hieraan mee te werken. De financiering voor de eerste versie van die sociale kaart is rond en de implementatie staat gepland voor 2020. De financiële middelen hiervoor worden vanuit OC&W beschikbaar gesteld.
Ook voeren zorgverzekeraars en Transvisie regelmatig overleg over ervaren knelpunten in de vergoedingen van transgenderzorg. Het voornaamste knelpunt zit in vergoedingen voor behandelingen in het buitenland. Zorgverzekeraars hebben dit in voorkomende gevallen verduidelijkt en waar nodig zaken aangepast. Transvisie gebruikt deze informatie om hun achterban goed te kunnen informeren.
Verder zal de kwartiermaker zoals ik reeds heb aangegeven de zorgverzekeraars vragen individueel te rapporteren hoe zij uitvoering geven aan de aanbevelingen van de kwartiermaker uit de laatste voortgangsbrief van 26 november 2019 (Kamerstuk 31 016, nr. 257), inclusief de roep om betere informatievoorziening. In de voortgangsbrief van de kwartiermaker die voor de zomer zal volgen, zal hij over de resultaten hiervan rapporteren.
Wanneer komt er een nieuw behoefte- en ervaringenonderzoek zoals de kwartiermaker adviseert, specifieker dan «over een paar jaar»? Bent u bereid dit in 2020 of 2021 weer uit te voeren?
Transgenderzorg is relatief nieuwe zorg die sterk in ontwikkeling is.
Het Kennisinstituut Medisch Specialisten (KiMS) heeft eind november de «Kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg» gepubliceerd. Deze standaard beschrijft waaraan goede transgenderzorg moet voldoen. Spreiding van zorg, toename van ervaring bij een bredere groep zorgverleners of nieuw onderzoek kan leiden tot andere inzichten. Het is dan ook van belang dat deze standaard frequent op actualiteit beoordeeld wordt. Uitgangspunt is om 2 jaar na autorisatie van deze standaard een evaluatie uit te voeren in hoeverre de aanbevelingen uit de standaard daadwerkelijk in de praktijk worden toegepast/opgevolgd. Deze evaluatie vormt dan tegelijkertijd de start van het onderhoudsproces.
Ik denk dat het goed is wanneer de uitkomsten van het nieuwe patiëntenonderzoek kunnen worden meegenomen bij de evaluatie van de zorgstandaard. Daarom ben ik voornemens om in 2021 opdracht te geven voor een nieuw patiëntenonderzoek.
Waarom is er minder gebruik gemaakt van de Subsidieregeling borstvergroting voor transgenders, zoals in de Najaarsnota 2019 is vermeld? Ligt dit aan het lage aantal operaties? Blijft dit subsidiebudget beschikbaar voor mensen die in 2020 of later pas geholpen worden door de lange wachttijden?2
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld kende het budgettaire beslag van de subsidieregeling onzekerheden, mede omdat niet bekend was hoeveel transgenders er precies zijn in Nederland, en hoeveel daarvan gebruik zouden maken van deze regeling (Kamerstuk 29 689, nr. 832). Op basis van een schatting van de jaarlijkse toename van het aantal transvrouwen in Nederland (geschat op zo’n 1000 transvrouwen) en de inschatting dat 70% van deze transvrouwen deze operatie ondergaat, is ingeschat dat het benodigde budgettair beslag 2,8 miljoen euro per jaar was. Omdat daarnaast werd verwacht dat er sprake zou zijn van een «inhaalslag» van transvrouwen die wachtten op de inwerkingtreding van de regeling, is het budgettair beslag voor 2019 en 2020 vastgesteld op 4,2 miljoen euro per jaar.
In de loop van 2019 is gebleken dat er minder subsidies zijn aangevraagd dan bij het opstellen van de regeling was ingeschat. Daarop is het budget dat in 2019 voor deze subsidieregeling beschikbaar is bij de 2e suppletoire begroting verlaagd naar 717.000 euro.
Naar aanleiding van uw vraag heb ik contact gehad met Transvisie. Transvisie gaf aan dat uit het recente patiëntenonderzoek (Kamerstuk 31 016, nr. 257) blijkt dat 32% van de transvrouwen die aan het onderzoek hebben meegewerkt een borstvergroting heeft ontvangen of nog wil. Zo’n 18% weet dit (nog) niet en ongeveer 50% heeft hier geen behoefte aan. Wat de subsidieregeling betreft gaf Transvisie aan dat deze regeling wellicht nog niet voldoende bekend is onder transvrouwen, en dat de organisatie via sociale media vaker de regeling onder de aandacht zal brengen. Ook gaf Transvisie aan dat de procedure van aanvragen mogelijk een reden kan zijn dat er minder gebruik gemaakt wordt van de subsidieregeling. Transvisie heeft reeds informatie op de website staan over het aanvragen van de subsidie (https://www.transvisie.nl/subsidieregeling-voor-borstvergroting-gepubliceerd-in-de-staatscourant-van-30-januari-2019/). In overleg met Transvisie zal ik de komende tijd bekijken of er aanleiding is om de informatie over de regeling op de websites van de rijksoverheid nader te verduidelijken.
Overigens is voor 2020 wederom 4,2 miljoen euro per jaar beschikbaar en voor volgende jaren tot einde looptijd subsidieregeling 2,8 miljoen per jaar.
Begrijpt u dat door uw taakopvatting over uw «activerende rol» waarbij u partijen blijft aansporen, het idee ontstaat dat u het oplossen van de wachtlijsten als een inspanningsverplichting ziet, en niet als een resultaatverplichting? Deelt u de mening dat de problemen onder uw verantwoordelijkheid opgelost moeten worden?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 1,2 en 3.
Het bericht ‘Internationale deskundigen in Nederland bij elkaar over sjoemelsigaretten’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u de volledige deelnemerslijst van de bijeenkomst bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op 18 en 19 november jl., waar gesproken werd over de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van filterventilatie van sigaretten – de zogenoemde sjoemelsigaretten – en de impact op gezondheid en rookgedrag, toesturen?1
Ik ben hierover in overleg getreden met het secretariaat van het kaderverdrag van de WHO inzake tabaksontmoediging (FCTC). Het secretariaat gaat zeer zorgvuldig om met de informatie die ze verspreidt. Namen van experts worden niet vrijgegeven om deze mensen zonder inmenging van de tabaksindustrie hun werk te laten doen. De landen van waaruit de experts aanwezig waren kunnen wel worden gedeeld. De landen waar de experts vandaan kwamen zijn: Australië, Canada, Europese Unie (Commissie), Libanon, Duitsland, Griekenland, Jamaica, Japan, Nederland, Noorwegen, Filippijnen, Senegal, Singapore, Sudan, Zweden en de Verenigde Staten. Alle deelnemers aan bijeenkomsten van het FCTC-verdrag zijn overigens verplicht een belangenverklaring (declaration of interest) in te vullen die wordt gecontroleerd door het secretariaat zodat de tabaksindustrie wordt geweerd van deze bijeenkomsten.
Kunt u aangeven wat er precies besproken is tijdens deze bijeenkomst bij het RIVM? Kunt u de volledige agenda van deze bijeenkomst aan de Kamer doen toekomen?
De meeting stond in het teken van het verkrijgen van de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van de impact van filterventilatie op gezondheid en rookgedrag. Het RIVM heeft bijvoorbeeld een presentatie gegeven over de historie van filterventilatie en de perceptie er van door de consument. Aan de hand van de verschillende presentaties is er door de deskundigen gediscussieerd en wordt een rapport opgemaakt dat wordt aangeboden aan de Conference of the Parties (COP) van het FCTC-verdrag die in november 2020 in Den Haag plaatsvindt. Zestig dagen voor de COP zal het rapport en een samenvatting van wetenschappelijke papers die zullen verschijnen beschikbaar worden gesteld via de website van het FCTC. Deze documenten zijn voor iedereen toegankelijk. Conform de regels van het FCTC-secretariaat kan de agenda van de bijeenkomst niet buiten de groep van aanwezigen gedeeld worden.
Wat zijn volgens deze internationale deskundigen de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van filterventilatie van sigaretten – de zogenoemde sjoemelsigaretten – en de impact op gezondheid en rookgedrag?
Zoals hierboven beschreven zal naar aanleiding van de bijeenkomst het rapport worden opgesteld. Ik kan u daarom hierover nu nog niet informeren. U kunt deze documenten zestig dagen voor COP 9 zelf bekijken op de website van het FCTC (https://www.who.int/fctc/en).
Welke afspraken zijn er door de aanwezigen precies gemaakt tijdens deze bijeenkomst bij het RIVM? Kunt u daarbij ook aangeven welke afspraken er specifiek zijn gemaakt in het kader van de voorbereidingen op de internationale COP9 conferentie over tabaksontmoediging die volgend jaar in Den Haag plaatsvindt?
Er zijn geen afspraken gemaakt ter voorbereiding op COP, het ging hier om een wetenschappelijke bijeenkomst. De afspraak die is gemaakt is dat er een rapport wordt opgesteld en een samenvatting van papers beschikbaar wordt gesteld zestig dagen voor COP.
Is er een verslag beschikbaar van deze bijeenkomst van internationale deskundigen over sjoemelsigaretten? Zo ja, kan de Kamer dat verslag ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Er is nog geen verslag van de bijeenkomst en zoals ik bovenstaand heb aangegeven, zal het rapport en een samenvatting van wetenschappelijke papers die zullen verschijnen beschikbaar worden gesteld via de website van het FCTC. Deze documenten zijn voor iedereen toegankelijk.
Het bericht 'Cosun: verwerking in gevaar door PFAS norm' |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cosun: verwerking in gevaar door PFAS norm»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat de verwerking van aardappelen, suikerbieten en cichoreiwortels in gevaar komt door de strenge PFAS-norm?
Op 1 december 2019 heb ik het tijdelijk handelingskader PFAS aangepast waarin het gebruik van tarragrond is verduidelijkt en is een tijdelijke landelijke achtergrondwaarde vastgesteld. Het is hierdoor weer mogelijk om grond afkomstig van de verwerking van aardappelen, suikerbieten en cichoreiwortels (zogenaamde tarragrond) met een fabrikant eigen verklaring toe te passen in een functionele toepassing op de landbodem.
Realiseert u zich dat de sector in grote problemen is gekomen nu bij de door weersomstandigheden natte oogst van dit jaar ook nog eens extra grond (tarra) naar de fabrieken wordt meegeleverd en de sector extra kosten moet maken om de grond af te voeren? Wat heeft u de afgelopen weken gedaan om de problemen te minimaliseren? Kunt u inzicht geven in de kosten?
Ja, daarom is hard gewerkt aan de afleiding van een tijdelijke landelijke achtergrondwaarde en is het tijdelijk handelingskader op 29 november 2019 aangepast. Daarnaast ben ik in gesprek geweest met de Vereniging voor de Aardappelverwerkende Industrie en de Suikerunie over de problemen met tarragrond en het gebruik van de fabrikant eigen verklaring. Inmiddels wordt de Fabrikant eigen verklaring weer gebruikt als milieuverklaring en kan de tarragrond weer worden afgezet.
Bent u op de hoogte van het gebruik van Fabrikant-eigenverklaring? Zo ja, bent u bekend dat PFAS niet is opgenomen op de lijst: bijlage b van de Regeling bodemkwaliteit? Sinds wanneer bent u op de hoogte dat PFAS niet op deze lijst is opgenomen en welke stappen heeft u gezet om de problemen van de landbouw in kaart te brengen?
Ja, ik ben op de hoogte van de Fabrikant eigen verklaring en ben ook van mening dat een partijkeuring niet de noodzakelijke structurele oplossing biedt. Sinds de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde per 1 december 2019 bekend is, kan de Fabrikant eigen verklaring van de producent worden aangevuld met informatie over PFAS in tarragrond en weer als milieuverklaring worden gebruikt. De producent moet dit laten verifiëren door een certificerende instelling. Aan de hand van het PFAS-gehalte in de Fabrikant eigen verklaring kan worden bepaald voor welke toepassingen op de landbodem de tarragrond kan worden gebruikt.
Deelt u de mening dat inzet op individuele partijkeuringen geen oplossing is en dit ook niet als oplossingsrichting kan worden gegeven? Zo nee, kunt u aangeven op basis van welke argumenten u een andere mening bent toegedaan? Wat zijn de (financiële) gevolgen voor de sector?
Zie antwoord vraag 4.
Is de landbouwsector actief uitgenodigd voor de taskforce PFAS? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om deze sector gezien de urgente problematiek uit te nodigen voor deze taskforce? Zo nee, waarom niet?
De brancheorganisatie voor de ondernemers in groen, grond en infra (Cumela) neemt deel aan de Taskforce. Deze brancheorganisatie heeft het knelpunt met betrekking tot de tarragrond ingebracht in de Taskforce.
Kunt u aangeven of de Voorhang ontwerpbesluit versnelling gebiedsspecifiekbeleid voor PFAS ook van toepassing is op de agrarische sector om de bodemkwaliteitskaarten op orde te brengen? Zo nee, waarom niet en welke actie gaat u op dit punt uitzetten?
Wanneer binnen het agrarisch gebied wordt gewerkt met een bodemkwaliteitskaart kan een gewijzigde kaart ook met een verkorte procedure versneld worden vastgesteld. De agrarische sector kan bij grondverzet – binnen het gebied – de bodemkwaliteitskaart als milieu hygiënische verklaring gebruiken en hoeft dan geen bodemonderzoek op PFAS uit te voeren. Daarnaast kunnen met gebied specifiek beleid lokale maximale waarden worden vastgesteld waardoor meer ruimte ontstaat voor het toepassen van tarragrond.
De structurele problemen in de jeugdzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de problemen in de jeugdzorg inmiddels zo acuut en structureel zijn dat men niet meer kan spreken van incidentele problemen, maar een falend systeem? Zo nee, waarom niet?
Iedere dag werken professionals, gemeenten en aanbieders samen om de jeugdhulp steeds beter te maken. Er gaan veel dingen goed maar helaas gaan er ook dingen minder goed. Er zijn meer kinderen in beeld, minder uithuisplaatsingen, minder kinderen die zijn aangewezen op zware residentiële zorg, en meer kinderen die in een gezinssetting worden opgevangen. Maar we zien ook dat de regionale samenwerking in sommige regio’s te wensen overlaat en dat sommige kinderen met complexe problemen te lang moeten wachten op een passende behandeling. Op 7 november jl. hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik uw Kamer geïnformeerd over onze voornemens om te komen tot een betere organisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering1. Een niet vrijblijvende manier van (boven-) regionaal samenwerken van gemeenten is nodig om de continuïteit van specifieke vormen van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te borgen.
Kunt u zich inbeelden dat ouders van kinderen die als laatste redmiddel voor ontbrekende zorg voor hun kind bij een verantwoordelijke wethouder aankloppen en worden afgescheept met de redenering dat hun situatie een uitzondering is ten einde raad zijn?1 Welke boodschap wilt u deze ouders en kinderen geven? Is er iets dat zij hadden moeten doen om deze ernstige situatie te voorkomen volgens u?
Kinderen die hulp nodig hebben, moeten deze ook krijgen. Dat staat voorop. Het kan voorkomen dat een situatie complex is en dat een passende oplossing niet tijdig voorhanden is. Dat is moeilijk, vooral voor het kind en de ouders. Het is goed dat de ouders bij de wethouder hebben aangeklopt, de gemeente is als eerste verantwoordelijk. Als het niet lukt om passende hulp te organiseren, kunnen de wethouder en het lokale team contact opnemen met het regionale expertteam. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) kan dit regionale expertteam ondersteunen. Als het het regionale expertteam zelf niet lukt om een complexe zorgvraag op te lossen, kan er ook naar het OZJ worden opgeschaald. Wanneer de ouders geen passende hulp hebben gevonden bij de hiervoor genoemde instanties kunnen zij zelf contact opnemen met het team complexe casuïstiek van het Ministerie van VWS.
Bent nu nog steeds van mening dat jeugdzorgaanbieders over voldoende middelen en manieren beschikken om te lage tarieven aan te vechten en te veranderen? Zo ja, waarom is er wekelijks een instelling die dreigt om te vallen of daadwerkelijk failliet gaat vanwege tarieven die niet kostendekkend zijn?2
Het kabinet heeft bij Voorjaarsnota extra geld uitgetrokken voor de uitvoering van de Jeugdwet: € 420 miljoen in 2019, € 300 miljoen in 2020 en € 300 miljoen in 2021.4 We onderzoeken volgend jaar of gemeenten structureel (na 2021) extra middelen nodig hebben voor de uitvoering van de Jeugdwet. Rijk en VNG hebben dit voorjaar ook geconcludeerd dat -naast het extra geld- ook een betere organisatie van het jeugdstelsel nodig is om de beloften van de Jeugdwet te kunnen inlossen. Op 7 november jl. hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik uw Kamer geïnformeerd over onze voornemens om te komen tot een betere organisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering5. Een niet vrijblijvende manier van (boven-) regionaal samenwerken van gemeenten is nodig om de continuïteit van specifieke vormen van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te borgen. Daarnaast werk ik de komende tijd aan een wetswijziging die het mogelijk maakt een AMvB reële prijs te treffen.
Het is mij bekend dat de financiële situatie van bepaalde (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders zorgelijk is. Tarieven zijn één van de factoren die hierbij een rol spelen. Ik heb uw Kamer op 7 november jl. laten weten dat ik in de Jeugdwet, net zoals dat voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 al geldt, een artikel opneem op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de «reële prijzen» die gemeenten ingevolge artikel 2.12 van de Jeugdwet met aanbieders moeten afspreken. Tegelijkertijd werken we aan de AMvB zelf, waarbij we ook de ervaringen met de AMvB voor de Wmo 2015 zullen meenemen. De AMvB zal in ieder geval een verplichting tot indexatie bevatten.
Bent u bereid direct actie te ondernemen om reële tarieven voor zorg te garanderen zodat instellingen niet failliet gaan en kinderen die zeer specialistische hulp nodig hebben deze hulp blijven krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een tijdspad aangeven voor wanneer gemeenten duidelijkheid krijgen over hoe de zorg in de toekomst georganiseerd dient te worden?
Gemeenten moeten passende en tijdige jeugdhulp voor hun jeugdigen organiseren, zo thuis mogelijk. Wanneer het schaalniveau van een gemeente hiervoor te klein is, moeten we afspreken hoe we dat dan wel (boven)regionaal gaan organiseren en de taak in gezamenlijkheid uitvoeren. Belangrijk is om niet te wachten tot de wet is gewijzigd, maar ook vooral aan de slag te gaan met het verbeteren van de jeugdhulp. Zoals toegezegd tijdens het WGO van 18 november jl., kom ik begin maart 2020 met een plan hoe we de organisatie van de jeugdhulp willen verbeteren op korte en langere termijn.
Deelt u de mening dat het uiterst onwenselijk is dat gemeenten nu plannen ter verbetering van de jeugdzorg in de koelkast zetten omdat zij niet weten waar zij aan toe zijn?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens met de stelling dat deze situatie voorkomen had kunnen worden als u eerst duidelijke plannen had geformuleerd en deze met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Tweede Kamer had besproken, voordat u NRC Handelsblad vroeg een stuk te schrijven over uw plannen?
Zoals aangegeven bij mijn antwoorden op vragen 3 en 4 is er in het voorjaar extra geld beschikbaar gesteld, waarbij ook is geconstateerd dat alleen geld niet de oplossing is, maar dat ook inhoudelijke afspraken gemaakt moeten worden over hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever en beter kunnen maken: een nadere ordening van het jeugdhulplandschap. De inhoud van de brief van 7 november is een vervolgstap op eerder aangekondigde plannen. Daarover is overigens ook steeds overleg gevoerd met een vertegenwoordiging van de VNG en dat blijf ik ook de komende tijd doen. Ook heb ik veelvuldig contact met (groepen) wethouders van individuele gemeenten om oplossingsrichtingen te bespreken.
De berichten ‘Puinhoop bij Arnhems verpleeghuis; inspectie grijpt in’ en ‘All Day moet cliënten van Dunya Zorggroep na twee maanden alweer overdragen aan goede zorgpartij’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Puinhoop bij Arnhems verpleeghuis; inspectie grijpt in» en «All Day moet cliënten van Dunya Zorggroep na twee maanden alweer overdragen aan goede zorgpartij»?1 2
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Op welke wijze is bij het overdragen destijds van cliënten en patiënten van Dunya Zorggroep naar All Day M.O. door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of de zorgverzekeraar proactief bezien dan wel getoetst of daarmee de kwaliteit en continuïteit van zorg aan betrokkenen was gewaarborgd? Is daarbij bijvoorbeeld beoordeeld of een concreet kwaliteitsplan aanwezig was respectievelijk of dat van voldoende niveau was?
Aan Dunya Woonzorg is op 19 augustus 2019 een aanwijzing gegeven om binnen de gestelde termijn van één maand de zorg te verbeteren. Op 20 september 2019 heeft de inspectie Dunya Woonzorg bezocht om te toetsen of aan de aanwijzing was voldaan. De inspectie kwam tot de conclusie dat het niet langer verantwoord was dat Dunya Woonzorg zorg verleende. Voordat de inspectie een nieuwe aanwijzing kon opleggen waarin Dunya Woonzorg werd verplicht de zorg zorgvuldig over te dragen, heeft Dunya Woonzorg zelf, zonder de inspectie en/of de zorgverzekeraar hierover actief te informeren, haar cliënten overgedragen aan organisatie All Day. De inspectie werd voor een voldongen feit geplaatst. Uit inspectieonderzoek naar All Day bleek dat de bestuurder van All Day de zorg van Dunya Woonzorg had overgenomen, terwijl de kwaliteit van zorg nog steeds niet op orde was en zonder een concreet plan om de kwaliteit op orde te krijgen. De IGJ heeft daarom All Day op 13 november 2019 een aanwijzing gegeven om de cliënten binnen twee weken op zorgvuldige wijze over te dragen aan een zorgaanbieder die naar het oordeel van de inspectie goede zorg verleent.
Wat is de standaard werkwijze in gevallen waarin cliënten en patiënten na ingrijpen van de inspectie moeten worden overgedragen aan een andere zorgverlener? Wordt er alvorens dat feitelijk gebeurt getoetst om kwaliteit en continuïteit van zorg, en daarmee de cliënt- en patiëntveiligheid, te waarborgen? Wiens verantwoordelijkheid is dat?
Het opleggen van de maatregel om cliënten over te dragen, is zeer ingrijpend. Deze maatregel wordt alleen opgelegd als de inspectie ernstige risico’s voor de veiligheid en kwaliteit van zorg constateert. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor een zorgvuldige overdracht van cliënten. De IGJ toetst of sprake is van continuïteit en veiligheid van zorg. De zorg dient te worden overgedragen aan een nieuwe zorgaanbieder die volgens de IGJ goede zorg verleent. Het zorgkantoor is vanuit zijn zorgplicht nauw betrokken bij de overdracht van de cliënten. De situatie dat de cliënten in aanloop naar een maatregel worden overgedragen zonder dat de IGJ en/of de zorgverzekeraar worden betrokken is uitzonderlijk.
Mocht een toets als hiervoor bedoeld niet standaard plaatsvinden, wilt u er dan voor zorgdragen dat dat wèl gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunt u zeggen over de opstelling en handelwijze van Dunya Zorggroep (die al meerdere keren met de IGJ in aanraking c.q. aanvaring kwam) in dezen?
De kwaliteit en veiligheid van zorg dient voor een zorgaanbieder voorop te staan. Gelet op de aanwijzing die de inspectie aan All Day heeft gegeven, is door Dunya Woonzorg niet gezorgd voor een overdracht naar een goede zorgaanbieder. Deze handelwijze vind ik onaanvaardbaar.
Hoe wordt gewaarborgd dat Dunya Zorggroep c.q. haar (voormalige) bestuurder, met zoals aangegeven een geschiedenis van aanvaringen met IGJ en zorgverzekeraar waarbij de veiligheid van cliënten en patiënten meermaals in gevaar is geweest, in de toekomst niet opnieuw in de zorg activiteiten ontplooit? Biedt de huidige regelgeving in dit opzicht voldoende mogelijkheden? Als dat niet het geval is, bent u dan tot extra regelgeving bereid?
Ik vind dat cliënten moeten kunnen rekenen op goede kwaliteit van zorg. De huidige Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) waarborgt de kwaliteit van zorg momenteel onvoldoende.
Het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), dat door uw Kamer is aangemeld voor plenaire behandeling, introduceert een meldplicht en een vergunningplicht. Met de meldplicht komen alle nieuwe zorgaanbieders voor de aanvang van de zorgverlening in beeld bij de IGJ. Dit stelt de inspectie in staat om waar nodig eerder maatregelen te nemen als in de praktijk blijkt dat een nieuwe zorgaanbieder niet aan de voorwaarden voor goede zorg voldoet. Daarbij zijn aan de Wtza-vergunning meer weigerings- en intrekkingsgronden verbonden dan aan de huidige WTZi-toelating, zoals kwaliteitseisen uit de Wkkgz. Daarbij verwacht ik dat zorgverzekeraars en zorgkantoren bij de contractering van zorg kritisch zullen zijn.
In mijn brief van 25 november jl. heb ik u geïnformeerd over de hoofdlijnen en planning van het nog op te stellen wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders dat tot doel heeft de IGJ en NZa extra handvatten te geven om zorgaanbieders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige bedrijfsvoering. Gezien de complexiteit en impact van deze maatregelen is gekozen voor een apart wetstraject dat voortbouwt op de Wtza. Een onderdeel van dit wetsvoorstel is de uitbreiding en inrichting van de Wtza-vergunning om aanbieders die de verkeerde intenties hebben of eerder de fout in zijn gegaan beter te kunnen weren, door aanvullende weigering- en intrekkingsgronden. Daarbij wordt onder andere gedacht aan het weigeren of intrekken van de vergunning vanwege kortgezegd eerdere gedragingen ten aanzien van kwaliteit of integriteit van bepaalde bij de zorgaanbieder betrokken personen.
Wat betekent het feit dat Dunya Zorggroep naar eigen zeggen op eigen verzoek failliet wordt verklaard voor eventuele vorderingen op Dunya Zorggroep of bijvoorbeeld door Dunya Zorggroep nog niet voldane eventuele dwangsommen? Bent u van mening dat maximaal ingezet moet worden op het voorkómen van het via een zelfgekozen faillissement benadelen van zorgverzekeraars dan wel premiebetalers en/of de overheid? Welke mogelijkheden heeft u daartoe?
Ik heb vernomen dat Dunya Woonzorg op 27 november jl. door de rechtbank failliet is verklaard. Het is nu aan de curator om de schuldeisers, waaronder de zorgverzekeraars, zo veel als mogelijk te vergoeden uit de failliete boedel. Het is daarnaast de taak van de curator om onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Als blijkt dat het handelen van de bestuurder(s) heeft bijgedragen aan het faillissement, kan de curator besluiten de bestuurder(s) persoonlijk aansprakelijk stellen voor het faillissementstekort.
Ook wanneer een zorgaanbieder ervoor kiest om zelf faillissement aan te vragen is het altijd aan de rechter om te beoordelen of een faillissementsaanvraag wordt ingewilligd. Een aanvrager moet kunnen aantonen dat structureel niet meer aan betalingsverplichtingen kan worden voldaan. In het geval van Dunya Woonzorg heeft de rechter besloten om het faillissement uit te spreken.
Een voormalige vruchtbaarheidskliniek in Oosterbeek |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Misschien wel 150 kinderen van één vader; arts in Oosterbeek had eigen vruchtbaarheidskliniek»?1
Ja
Welke wet- of regelgeving bestond er in de jaren ’70 en ’80 met betrekking tot vruchtbaarheidsklinieken of andere vormen van georganiseerd zaaddonorschap? Was een kliniek zoals die in het bericht genoemd wordt naar de toenmalige juridische maatstaven legaal? Zo nee, waarom niet?
De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting is in 2004 in werking getreden. Voor die tijd bestond nog geen specifieke wetgeving rond het gebruik van en de registratie van donoren van ei- en zaadcellen.
Er zijn geen aanwijzingen dat de kliniek in Oosterbeek naar de toenmalige juridische maatstaven niet legaal was.
Welke juridische en praktische mogelijkheden zijn er voor de kinderen die in deze kliniek zijn verwekt om hun donorvader te vinden?
De administratie van deze vruchtbaarheidskliniek ontbreekt, zodat het niet mogelijk is op basis daarvan te achterhalen welke donoren in deze kliniek hebben gedoneerd. Om die reden zijn er geen juridische mogelijkheden voor de donorkinderen die in de vruchtbaarheidskliniek in Oosterbeek zijn verwekt om hun donor te vinden. Het enige wat overblijft is de gratis inschrijving in de Fiom KID-DNA databank. Donoren van voor 2004 kunnen zich ook gratis inschrijven. Op deze manier kunnen donorkinderen en donoren met elkaar worden gematcht. Ook kunnen donorkinderen, indien zij dit wensen, mogelijk met eventuele halfbroers en -zussen worden gematcht. Wanneer donorkinderen of donoren vragen hebben over dit onderwerp kunnen zij terecht bij Fiom.
Kunnen deze kinderen hun dna-profiel in de Fiom KID-DNA Databank laten opnemen om hun dna met dat van een donor te laten matchen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunt u in het kader van uw actieplan ondersteuning donorkinderen doen om kinderen die in deze kliniek zijn verwekt en hun vader zoeken te helpen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Oorzaak gezocht bij capaciteitsproblematiek ziekenhuizen: Stijging sterfte rond geboorte baby’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Oorzaak gezocht bij capaciteitsproblematiek ziekenhuizen: Stijging sterfte rond geboorte baby»?1
Op basis van de informatie die ik heb ontvangen herken ik het verband tussen de stijging van de sterftecijfers van baby’s rondom de geboorte en de capaciteitsproblematiek van ziekenhuizen niet. Zoals te lezen in het statement van het College Perinatale Zorg (CPZ), wat geschreven is naar aanleiding van hetzelfde bericht uit de Telegraaf, zijn de gelegde verbanden tussen capaciteitsproblematiek enerzijds en sterftecijfers anderzijds op basis van de nu bekende gegevens niet te maken. Daarnaast blijkt ook niet uit de cijfers en analyses van Perined dat capaciteitsproblematiek de oorzaak is voor de stagnatie van de daling van de perinatale sterftecijfers.
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 25 november jl. heb aangegeven, blijkt uit de cijfers en de duiding van Perined dat de risico’s vooral zitten bij een laag geboortegewicht en/of te vroeggeboren baby’s.
Vindt u het ook een onwenselijke ontwikkeling dat na een periode van een sterke daling van het aantal baby’s dat sterft rond de geboorte in ons land, er volgens de laatste cijfers sprake is van een lichte stijging?
In mijn Kamerbrief van 25 november jl. heb ik u geïnformeerd over het perinatale sterftecijfers van 2018. Uit deze cijfers blijkt dat de daling van de sterftecijfers is gestagneerd. Dit vind ik een ongewenste ontwikkeling. De inzet van mij en partijen in de geboortezorg is er dan ook op gericht de sterftecijfers verder terug te dringen. Uit de duiding van Perined blijkt dat ingezet moet worden op het terugdringen van een laag geboortegewicht en/of te vroeg geboren baby’s en op verdere versteviging van de integrale geboortezorg. Daarnaast valt het op dat in de groep vrouwen met een langere zwangerschapsduur (41+ weken) ook een lichte stijging te zien is van de perinatale sterfte. Het CPZ zal dit punt in samenspraak met de partijen nader bekijken. Ik roep de partijen in de geboortezorg op hun verantwoordelijkheid te nemen en op korte termijn tot eenduidige afspraken en beleid te komen op basis van de laatste stand van de wetenschap.
Acties die ik onderneem om de sterftecijfers te laten dalen zijn:
Verder heb ik in mijn brief van 25 november ook aangekondigd dat ik aanvullend onderzoek door het RIVM laat uitvoeren. Met dit onderzoek wil ik beter zicht krijgen op verdere verbetermogelijkheden. Ik zal uw Kamer in het najaar van 2020 informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Ziet u, net als de samenwerkende organisaties in de geboortezorg, de capaciteitsproblematiek bij de ziekenhuizen als een oorzaak voor deze ontwikkeling? Zo nee, wat is volgens u dan de oorzaak? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteitsproblematiek op korte termijn op te lossen?
Voor de oorzaken van deze ontwikkeling verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 aangeef blijkt uit het statement van het CPZ dat gelegde verbanden tussen capaciteitsverbeterpunten enerzijds en sterftecijfers anderzijds op basis van de nu bekende gegevens niet te maken zijn.
Wat is uw reactie op de stelling «het capaciteitsprobleem lijkt zich niet meer te beperken tot poliklinische bevallingen, maar breidt zich uit naar zwangere vrouwen met hogere risico’s. Er zijn signalen dat soms ook zwangeren met medische indicatie niet terecht kunnen in het ziekenhuis. Het grootste probleem lijkt het tekort aan obstetrie- en gynaecologieverpleegkundigen te zijn»?
Voor mij staat voorop dat vrouwen die moeten bevallen kunnen rekenen op goede verloskundige zorg. Alle ziekenhuizen hebben een systeem om capaciteit «achter de hand te houden» zodat een zwangere vrouw die acuut verloskundige zorg nodig heeft altijd in het ziekenhuis terecht kan. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft mij laten weten dat zij geen meldingen heeft ontvangen dat capaciteitsproblemen hebben geleid tot een calamiteit.
Wel heeft zij signalen ontvangen dat er soms situaties zijn dat een verloskundige meerdere telefoontjes moet plegen voor zij een bevalplek kan vinden voor een vrouw zonder acute hulpvraag, doordat ziekenhuizen vol liggen of een tijdelijke opnamestop hanteren. Het is onwenselijk dat verloskundigen meerdere telefoontjes moeten plegen voor zij een bevalplek hebben. In de ROAZ regio’s wordt daarom gewerkt aan goede samenwerkingsafspraken. Het gaat daarbij ook om inzicht hebben op regionaal niveau in de drukte op de acute zorgafdelingen, zodat partijen in de acute zorgketen hier o.a. via het ROAZ gepast regionaal beleid op kunnen maken.
Verder raamt het Capaciteitsorgaan per ziekenhuis, regionaal en landelijk wat de opleidingsbehoefte is aan gespecialiseerde verpleegkundigen. Dit doen zij ook voor de obstetrie- en gynaecologieverpleegkundigen. Vervolgens bepalen ziekenhuizen zelf hoeveel gespecialiseerde verpleegkundigen ze gaan opleiden. Ziekenhuizen hebben de afgelopen jaren ervoor gekozen om het advies van het Capaciteitsorgaan niet (volledig) op te volgen, waardoor de tekorten verder hebben kunnen oplopen. Vanuit het Ministerie van VWS is er altijd op aangedrongen dat ziekenhuizen meer opleiden. VWS heeft ziekenhuizen zelfs aangemoedigd om meer dan het advies van het Capaciteitsorgaan op te leiden en VWS heeft hiervoor ook kostendekkende financiering (beschikbaarheidbijdrage) beschikbaar gesteld. Mede in het licht van deze ervaring uit het verleden is in het Hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg de ambitie opgenomen dat ziekenhuizen in 2021 volgens het advies van het Capaciteitsorgaan gaan opleiden, dit geldt onder andere voor neonatologieverpleegkundigen en obsteterieverpleegkundigen.
Staat volgens u de toegankelijkheid en de kwaliteit van acute geboortezorg onder druk? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De artikelen ‘Ouders Thijs H.: wij smeekten ggz om hulp’ en ‘Ouders Thijs H. smeekten GGZ om hulp, maar opname was ‘onnodig’’ |
|
Kelly Regterschot (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwsartikelen: «Ouders Thijs H.: wij smeekten de ggz om hulp»1 en «Ouders Thijs H. smeekten GGZ om hulp, maar opname was «onnodig»»?2
Ja, ik heb kennis genomen van de nieuwsartikelen over de ouders van Thijs H. Ik kan mij voorstellen dat deze ervaring voor de ouders om niet te worden gehoord buitengewoon pijnlijk moet zijn om vervolgens te worden geconfronteerd met het incident dat zich een dag later heeft voltrokken.
Bent u het ermee eens dat, zoals in de artikelen gesteld wordt, de adviezen van de commissie Hoekstra, die in 2015 een rapportage heeft gepresenteerd, niet worden nageleefd? Zo nee, kunt u aangeven welke acties u sindsdien heeft ondernomen?3
Ik ben het niet met de stelling eens dat de adviezen van de commissie Hoekstra niet worden nageleefd. Het rapport van de heer Hoekstra is mede aanleiding geweest tot het instellen van het Aanjaagteam voor personen met verward gedrag, later het Schakelteam en recent het installen van 10 regio-adviseurs in het kader van het Verbindend Landelijk Ondersteunings Team (VLOT).
Daarnaast zijn verschillende acties ondernomen die uitvoering geven aan de aanbevelingen:
Vroegsignalering is gestimuleerd onder andere door financiering vanuit het actieprogramma van ZonMw door het steunen van initiatieven als de Wijk GGD‘er en het realiseren van meldpunten waar burgers met hun signalen terecht kunnen. De samenwerking tussen partners in de zorg- en veiligheidsketen is verbeterd, met name door aansluiting bij de ggz aanbieders bij de zorg- en veiligheidshuizen. Overal in het land is invulling gegeven aan de beoordelingsfunctie, zodat mensen snel kunnen worden doorgeleid naar de juiste vormen van hulp en begeleiding. Er is gewerkt aan passend vervoer voor de doelgroep en er zijn initiatieven gesteund als «streettriage», waarbij politie en ggz samen op straat triage uitvoeren en hulp bieden. Inmiddels is een ketenveldnorm ontwikkeld die partijen in staat stelt om beveiligde intensieve zorg beter kunnen organiseren.
Met verzekeraars zijn er afspraken gemaakt over de beschikbare capaciteit aan beveiligde plaatsen. Ook zien we in specifieke regio’s dat er goede stappen worden gezet. Zo heeft het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam-Rijnmond een grote stap gezet met de ontwikkeling van een nieuw risicotaxatie instrument. Met het nieuwe instrument wordt breed gekeken naar de aanwezige risico’s en is de kans kleiner dat risico’s op gevaar worden gemist. Dit instrument is toepasbaar in zowel het zorg- als veiligheidsdomein en wordt begin 2020 beschikbaar gesteld aan alle zorg- en veiligheidshuizen. Gemeenten, verzekeraars en aanbieders werken aan het verstevigen van de GGZ-expertise in de wijk. Er is dus veel gebeurd de afgelopen periode en de komende tijd zullen we in blijven zetten op implementatie en verdere uitrol van de genoemde maatregelen.
Bent u ervan op de hoogte dat de ouders van Thijs H. tweemaal hebben aangedrongen op de spoedopname van Thijs H.? Zo ja, bent u van mening dat beter naar de ouders van Thijs H. geluisterd had moeten worden?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. De instelling heeft een melding gedaan over de gebeurtenissen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Op verzoek van de IGJ heeft de instelling vervolgens onderzoek laten doen door een onafhankelijke commissie. De IGJ is nu in de afrondende fase met betrekking tot de beoordeling van de onderzoekrapportage en behandeling van deze melding.
Gelet op de grote maatschappelijke impact van de gebeurtenissen omtrent de zorgverlening aan de betrokken cliënt en de betrokken instelling, is de IGJ voornemens om inzicht te geven in haar oordeel en wijze van afhandeling. Dit zal gebeuren in de vorm van een (beperkte) publicatie. Hierbij wordt rekening gehouden met de medische geheimhoudingsplicht waar ook de inspectie aan gebonden is, als ook met de wens vanuit de samenleving om meer inzicht te krijgen in hetgeen is voorgevallen.
Deelt u de observatie dat, zoals de familie van Thijs H., familie te vaak niet of niet juist bij de behandeling van een cliënt wordt betrokken? Deelt u de observatie dat behandelaars vaak niet weten wat de mogelijkheden hierin zijn en dat de verschillen tussen instellingen groot zijn? Zo ja, waarom is dit zo en denkt u niet dat dit anders moet? Welke concrete acties kunnen wij hierop verwachten?
Ik kan, gelet op de lopende onderzoeken, geen inhoudelijke uitspraken doen over deze vreselijke gebeurtenissen. In het algemeen kan ik zeggen, dat ik het van belang vind dat familie en naasten voldoende inspraak hebben bij de zorg van hun naaste. Dat gebeurt in de praktijk al vaak, hoewel de familierelaties dat niet altijd makkelijk maken. Op 1 januari 2020 is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) in werking getreden. In deze wet wordt geregeld dat familie en naasten meer mogelijkheden hebben tot inspraak en betrokkenheid: bij de voorbereiding, de uitvoering en de beëindiging van verplichte zorg. Familie en naasten hebben onder de nieuwe wet meer doorzettingsmacht als zij zich zorgen maken om hun naaste. De familie kan een melding doen bij de gemeente. Gemeenten moeten onderzoek doen als de familie vindt dat verplichte zorg nodig is. De gemeente moet de uitkomsten van dit onderzoek altijd naar de officier van justitie sturen. Op deze manier wordt gestimuleerd dat meldingen van familie altijd serieus worden meegewogen.
Klopt het dat de administratieve lasten voor instellingen zijn toegenomen en dat medewerkers hierin verstrikt raken? Hoe gaat dit opgelost worden, zodat zorgverleners gewoon weer zorg kunnen verlenen? Welke concrete acties kunnen wij verwachten?
Het klopt dat de administratieve lasten zijn toegenomen. In de zorgsector en ook specifiek in de GGZ is dit een punt van aandacht. In het in juli 2018 gesloten hoofdlijnenakkoord met de GGZ sector is daarom een afspraak gemaakt om een substantiële verlaging van administratieve lasten voor de zorgprofessional en zorginstelling te bewerkstelligen, zoals dit is opgenomen in de sectorplannen Regeldruk en Rechtmatige zorg. Aan dit hoofdlijnenakkoord wordt thans uitvoering gegeven.
Bij brief van 4 oktober 2019 heb ik samen met de andere bewindslieden van VWS u de rapportage over de voortgang van het programma (Ont)Regel de Zorg toegestuurd.
In een proef met de vermindering van regeldruk in ambulante teams bij Arkin zijn heel positieve resultaten geboekt.
Welke beleidskeuzes gaat u de komende maanden maken om het tekort aan personeel op te lossen?
Ik blijf de komende periode vol inzetten op de beschikbaarheid en inzetbaarheid van medewerkers. Daartoe is er conform de maximale raming van het Capaciteitsorgaan financiering beschikbaar voor extra opleidingsplaatsen voor de ggz.
De VWS brede aanpak van personeelstekorten met het actieprogramma Werken in de Zorg wordt gecontinueerd. Daarbij wordt de komende periode extra nadruk gelegd op behoud van medewerkers en anders werken. Voor een uitgebreid overzicht van de voortgang van het Actieprogramma Werken in de Zorg verwijs ik u naar de op 20 december 2019 verzonden voortgangsrapportage (TK 2019–2020, 29 282, nr. 391).
Klopt het dat de verschijnselen die Thijs H. vertoonde, veroorzaakt konden worden door dexamfetamine, dat wordt voorgeschreven tegen ADHD? Zo ja, had dit, vooral na de signalen van de familie, niet veel beter gemonitord moeten worden?
Ik kan niet ingaan op deze vraag omdat het om een individuele casus gaat. Het is aan de directe zorgverleners om te bepalen of een geneesmiddel bij een specifieke patiënt tot bijwerkingen leidt.
Wat vindt u van de oproep in het artikel om meer aandacht te geven aan bijwerkingen van medicatie in de opleidingen van professionals?
Het is heel goed als in de opleiding van professionals meer aandacht is voor medicatie in het algemeen en het belang van goed gebruik en alertheid op ontstaan en voorkomen van bijwerkingen in het bijzonder. Deskundigen van organisaties als het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) leveren hier reeds een bijdrage aan. Zo verzorgt het CBG bijvoorbeeld een onderdeel van de opleiding van klinisch farmacologen.
Wat vindt u van het feit dat er nog zoveel geheimzinnigheid over deze zaak is, waarbij het lijkt alsof de instelling geen openheid van zaken wil geven? Deelt u daarnaast de opvatting dat van deze casus geleerd kan worden, maar niet als het, zoals in deze zaak, in nevelen gehuld blijft en vindt u ook dat andere instellingen die tegen dezelfde problemen aanlopen, van deze casus moeten kunnen leren?
Ik herken het beeld niet dat er sprake is van geheimzinnigheid, zoals u stelt. Wel klopt het dat, zoals gebruikelijk tijdens de looptijd van een onderzoek, geen publieke mededelingen worden gedaan over deze specifieke casus. Ik wijs erop dat een deel van de beperkte informatiedeling inherent is geweest aan het strafrechtelijk onderzoek. Verder is het een afweging van de betrokken instelling om wel of geen uitlatingen te doen. Hierbij speelt het aspect van privacy en in het bijzonder de medische geheimhoudingsplicht. Uiteraard begrijp ik de maatschappelijke behoefte om zoveel mogelijk openheid te kunnen ervaren rondom wat er is gebeurd, maar daarbij dient wel rekening te worden gehouden met lopende onderzoeken en het medisch beroepsgeheim. Dit neemt niet weg dat de sector van ieder incident, hoe tragisch ook, kan leren en dat dit ook nu het geval is. Vanuit mijn rol zal ik dit ook blijven aanmoedigen en ik kom hier op terug in de brief die uw Kamer van mij ontvangt over de leercultuur in de GGZ.
Subsidie voor een nazorgsysteem |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI)-stichting Hart4all?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Hart4all een nazorgsysteem faciliteert dat ervoor zorgt dat burgerhulpverleners na hun inzet bij een reanimatie of ernstig ongeval de mogelijkheid krijgen om in contact te komen met betrokkenen?
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat dit contact beide partijen kan helpen bij de verwerking, waardoor het ervoor kan zorgen dat de burgerhulpverlener ook een volgende keer weer de helpende hand wil bieden en niet kan uitvallen voor zijn of haar werk?
Burgerhulpverlening met behulp van AED’s is een waardevolle aanvulling op de acute zorg. Een inzet bij een reanimatie kan een indrukwekkende ervaring zijn voor een vrijwillige hulpverlener. Het is daarom van belang dat de mensen die deze hulp verlenen niet alleen goed zijn voorbereid maar ook na een inzet de benodigde nazorg krijgen.
Klopt het dat u een soortgelijk nazorgsysteem subsidieert dat gebouwd wordt door HartslagNu?
VWS heeft naar aanleiding van het amendement De Lange2 een subsidie verleend van € 1 miljoen. Het amendement luidt als volgt:
«Door zorgprofessionals de ruimte te geven, kunnen innovatieve, kwalitatief hoogwaardige concepten ontstaan. Een goed voorbeeld hiervan zijn de initiatieven Hartveilig wonen en HartslagNU. Dit zijn hulpsystemen waarbij inmiddels 100.000 vrijwillige burgerhulpverleners in heel Nederland snel ter plaatse kunnen zijn om iemand met een acute circulatiestilstand te reanimeren in aanvulling op ambulancezorg. Door opgeleide, geregistreerde burgerhulpverleners alvast te laten starten met snelle, slimme zorg is de kans op overleving na een acute circulatietoestand de afgelopen jaren meer dan verdubbeld. Daardoor kunnen per jaar duizenden levens worden gered. De systemen zijn inmiddels geheel geïntegreerd met de regionale meldkamerstructuur.
De indieners van dit amendement beogen de kwaliteit, toegankelijkheid en tijdigheid van acute zorg te bevorderen door de initiateven Hartveilig wonen en HartslagNU een stimuleringssubsidie toe te kennen, onder de voorwaarde dat beide systemen worden samengevoegd tot één landelijk dekkend netwerk dat werkt vanuit één applicatie. Daarnaast kan binnen deze structuur het toenemend aantal burgerhulpverleners worden ingezet voor de ondersteuning bij andere zorg gerelateerde calamiteiten en kan verdere innovatie plaatsvinden op het gebied van nazorg en ondersteuning van de burgerhulpverleners.»
Voorwaarde voor deze subsidie was dus niet alleen de samenvoeging van de bestaande alarmeringsnetwerken voor AED-alarmering in één systeem en applicatie. De subsidie op grond van het amendement is tevens bedoeld voor de ondersteuning bij andere zorg gerelateerde calamiteiten en voor verdere innovatie op het gebied van nazorg en ondersteuning van de burgerhulpverleners.
Waarom subsidieert u een alternatief nazorgsysteem? Bent u soms ontevreden over het systeem van Hart4all? Zo ja, waarom?
De subsidie die VWS heeft verstrekt heeft als voorwaarde dat er één alarmeringsnetwerk wordt gerealiseerd. Dit is inmiddels het geval, alle Regionale Ambulancevoorzieningen maken gebruik van het alarmeringsnetwerk van HartslagNu. De subsidie was op grond van het amendement tevens bedoeld voor verdere innovatie op het gebied van nazorg. Het staat organisaties vrij om zelf te kiezen van welk nazorgsysteem zij gebruik maken.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om het bewezen systeem van Hart4All verder uit te rollen?
VWS heeft conform het amendement De Lange subsidie verleend voor uitvoering van het gehele amendement, te weten de samenvoeging van de alarmeringsnetwerken voor AED-burgerhulpverlening en de verdere innovatie op het gebied van nazorg. Stichting HartslagNu is opgericht om de taken die hiervoor nodig zijn uit voeren. HartslagNu heeft mij laten weten dat er meerdere malen overleg is geweest met Hart4all om te bezien of er ten aanzien van nazorg zou kunnen worden samengewerkt. Deze gesprekken hebben niet geleid tot een oplossing. De voorkeur van HartslagNu gaat uit naar een nazorgmodule die volledig is gedigitaliseerd en conform de wet- en regelgeving van de Algemene Verordening Gegevensverwerking geïncorporeerd kan worden binnen het landelijke oproepsysteem voor burgervrijwilligers. Deze keuze is door HartslagNu gemaakt op basis van kwaliteitseisen en beheersbaarheid.
Is HartslagNu een organisatie met of zonder winstoogmerk?
HartslagNu is een stichting zonder winstoogmerk.
Wilt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de lucht op achterstandsscholen vuiler is |
|
Peter Kwint , Cem Laçin |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek van OneWorld en De Groene Amsterdammer dat kinderen op achterstandsscholen ongezondere lucht inademen?1
Het kabinet vindt schone lucht van levensbelang.2 Daarom werken we met het Schone Lucht Akkoord, samen met decentrale overheden, aan het verbeteren van de buitenluchtkwaliteit voor iedereen. Daarnaast werken we samen met decentrale overheden aan het, waar nodig en wenselijk, versterken van het beleid rondom kwetsbare bestemmingen zoals scholen. Ik vind het belangrijk dat kinderen onderwijs krijgen in een gezonde en veilige omgeving.
Waar ik niet in mee kan gaan is de algemene conclusie zoals geschetst in de vraagstelling. Gemeenten en scholen kunnen geld krijgen om risico’s op onderwijsachterstanden bij kinderen tegen te gaan. Op basis van de onderwijsachterstandenindicator van het CBS ontvangt ongeveer de helft van de basisscholen in Nederland hier in meer of mindere mate geld voor.
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam geeft de gemeente aan dat zij zich niet herkent in de feitelijke constateringen en het verband dat in het artikel wordt gelegd.
Hoeveel fijnstofzones zijn er op dit moment in Nederland en waar bevinden deze zones zich? En wordt periodiek opnieuw bekeken waar deze zones liggen?
In het onderzoek van OneWorld en de Groene Amsterdammer wordt de term «fijnstofzone» gebruikt voor gebieden die onder de Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit vallen. Deze richtlijn wijkt af van het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, doordat het besluit zich beperkt tot locaties waar de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. Beide richtlijnen hebben alleen betrekking op nieuwe locaties en substantiële uitbreidingen van bestaande locaties, en hebben geen betrekking op bestaande bestemmingen. Het RIVM brengt jaarlijks met metingen en rekenmodellen de luchtkwaliteit voor geheel Nederland in kaart. De term «fijnstofzone» wordt niet gebruikt. Er zijn geen cijfers bekend over de hoeveelheid en ligging van gebieden die onder de Amsterdamse Richtlijn of het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit vallen.
Hoeveel scholen (basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal basisonderwijs en middelbaar onderwijs) staan in een fijnstofzone? En waar staan deze scholen specifiek?
Er zijn mij geen landelijke gegevens bekend over de fijnstofconcentratie per school.
Hoeveel van deze «fijnstofscholen» blijken achterstandsscholen te zijn op basis van de achterstandsscores van het CBS, zoals ook in het artikel wordt aangehaald? Waar staan deze scholen specifiek?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoeveel van het aantal fijnstofscholen in totaal hebben een fijnstofinstallatie om de lucht te filteren? En hoeveel van die scholen hebben een luchtfilteringssysteem met een F9-filter? En hoe is dit specifiek voor achterstandsscholen?
Er zijn mij geen landelijke gegevens bekend van scholen met een luchtfilteringssysteem. Het is aan scholen en gemeenten om te zorgen voor optimale onderwijshuisvesting.
Heeft elke gemeente waar zich een fijnstofzone bevindt, een subsidieregeling voor scholen om hun tegemoet te komen in de kosten voor een luchtfilteringssysteem? Zo ja, hoe zien deze regelingen eruit en zijn deze volgens u voldoende? Zo nee, welke gemeente(n) niet en waarom niet?
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam is aangegeven dat de gemeente de installatie van fijnstoffilters grotendeels subsidieert, evenals het regulier vervangen van de filters. Het is mij niet bekend in hoeverre andere gemeenten subsidies hebben voor luchtfilters, want er is geen landelijke registratie van subsidieregelingen voor luchtzuiveringssystemen bij scholen.
Bent u het ermee eens dat het verhaal in het artikel over «hoe de kinderen van hoogopgeleide ouders opeens wél schone lucht kregen» goed weergeeft hoe segregatie in ons onderwijs er in de praktijk uitziet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam is aangegeven dat er plannen in ontwikkeling waren om de Rosaschool op korte termijn te verhuizen naar een andere plek. In afwachting hiervan heeft de school besloten om onderhoud uit te stellen. Op het moment dat duidelijk werd dat de verhuisplannen niet op korte termijn zouden worden gerealiseerd, is alsnog besloten de filters te installeren. Dit viel samen met het besluit om hier leerlingen van de montessorischool tijdelijk te huisvesten.
Vindt u het rechtvaardig en acceptabel dat het uitmaakt waar je naar school gaat of je al dan niet schone lucht inademt, en dat hieraan sociaaleconomische ongelijkheid ten grondslag ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord onder vraag 1.
Daarbij is vanuit de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap budget beschikbaar om onderwijsachterstanden tegen te gaan. Ook de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft budget ter beschikking gesteld aan gemeenten om gezondheidsachterstanden aan te pakken. Daarnaast hebben verschillende gemeenten een geïntegreerde aanpak om de verschillen in gezondheid en levensverwachting te verminderen.
Vindt u dat het tijd is om concrete maatregelen te nemen tegen segregatie in ons onderwijs, omdat segregatie steeds verder toeneemt, met alle gevolgen van dien, waaronder gezondheidsverschillen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
We hebben in de afgelopen jaren een toenemende segregatie naar sociaaleconomische status (ses) in het onderwijs gezien.3 De belangrijkste verklaring voor schoolsegregatie is woonsegregatie.4 Op lokaal niveau hebben gemeenten en schoolbesturen de verantwoordelijkheid om afspraken te maken over het tegengaan van onderwijsachterstanden. De Inspectie van het Onderwijs heeft naar aanleiding van de motie Van Dijk geïnventariseerd hoe gemeenten hier uitvoering aan geven.5 Dit rapport is onlangs vastgesteld en wordt binnenkort aan uw Kamer toegezonden.
Bent u bereid om schoolbesturen van scholen die in een fijnstofzone liggen of daartegenaan, in te lichten over fijnstof, over de gevolgen daarvan voor kinderen en personeel en over welke mogelijkheden er zijn om de aanwezigheid van fijnstof binnen de school te beperken? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werk ik aan een wetsvoorstel waarin de verplichting voor gemeenten is opgenomen om een meerjarig Integraal Huisvestingsplan (IHP) op te stellen. Ik ben in overleg met de PO-Raad, VO-raad en VNG over hoe bij het vaststellen van het IHP rekening kan worden gehouden met de gezondheidsaspecten van kinderen en personeel op scholen. Ik zie geen toegevoegde waarde van een aparte campagne gericht op de aanpak van fijnstof op scholen.
Bent u tevens bereid op landelijk niveau maatregelen te nemen, zodat kinderen en onderwijspersoneel niet langer in klaslokalen ongezonde lucht met fijnstof inademen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 10.