Het bericht ‘Altrecht schrapt therapie voor zware psychiatrische aandoening: Charlotte (26) moet nu wéér wachten’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Altrecht Topreferent stopt met de behandeling van mensen met dissociatieve stoornis?1
Ja.
Heeft u tevens de verklaring van de behandelaar tot u genomen waarin staat dat deze behandeling stopt vanwege «voortdurende personele tekorten»?
Ik heb vernomen dat het Altrecht Topreferent traumacentrum (TRTC) vanwege de voortdurende personele tekorten en recent vertrek van enkele bepalende behandelaren patiënten niet meer de zorg kan bieden die zij verdienen. Altrecht heeft besloten het TRTC per 1 januari 2020 als zelfstandige zorgeenheid op te heffen en het team onder te brengen bij het Altrecht Academisch Angstcentrum. Daarnaast is Altrecht gestopt met het aanbieden van structurele dissociatietherapie. Deze behandelmethode is zo specifiek dat die alleen door gespecialiseerd personeel gegeven kan worden. Altrecht heeft nu te weinig expertise in huis om deze therapie aan te kunnen bieden. Altrecht biedt nog wel andere behandelingen voor dissociatieve stoornissen.
Hoe groot zijn de personeelstekorten in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Op dit moment is er sprake van een krappe arbeidsmarkt in de sector zorg en welzijn. Dat geldt ook voor de ggz branche.
Het CBS verzamelt data over het aandeel werkgevers dat aangeeft de aankomende 12 maanden een tekort in bepaalde functies te verwachten en over het aandeel vacatures dat moeilijk vervulbaar is volgens werkgevers. Cijfers van het tweede kwartaal van 2019 laten zien dat ruim een derde (37%) van de werkgevers in de ggz het aankomende jaar een tekort in bepaalde functies verwachtten. Daarnaast was ruim de helft (55%) van de vacatures volgens ggz-werkgevers moeilijk vervulbaar.
Op basis van de meest actuele prognose van het Model Zorggebruik van onderzoeksbureau Prismant is het verwachte tekort aan personeel in de ggz circa 1.250 medewerkers in 2022. Het gaat hierbij met name om mbo- en hbo-verpleegkundigen. In 2020 wordt een nieuwe prognose verwacht op basis van het Model Zorggebruik.
Als belangrijke nuancering dient opgemerkt te worden dat het Model Zorggebruik alleen naar een aantal meest voorkomende mbo- en hbo-kwalificaties kijkt. In het model wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met voor de ggz belangrijke beroepen als psychiaters en GZ-psychologen.
Het Capaciteitsorgaan kijkt in zijn ramingen wel naar deze beroepen. De laatste raming van het Capaciteitsorgaan voor de ggz beroepen is van november 2018. In de meest recente integrale raming van december 2019 heeft het Capaciteitsorgaan geen nieuwe raming voor de ggz beroepen uitgebracht.
Uit de raming van november 2018 valt af te leiden dat de vacaturegraad in 2018 ten opzichte van 2015 duidelijk is gestegen. Het aantal vacatures op het totaal aantal werkenden lag toen vooral hoog bij GZ-psychologen, klinisch psychologen en verpleegkundig specialisten. Daarom heb ik voor met name GZ-psychologen en verpleegkundig specialisten in 2019 en 2020 fors meer opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Dit heeft ervoor gezorgd dat er momenteel vooral veel GZ-psychologen in opleiding zijn. Hiervan komen er in 2020 en in 2021 naar verwachting respectievelijk ongeveer 950 en ongeveer 1000 uit de opleiding.
Tot slot wil ik opmerken dat het Capaciteitsorgaan erop wijst dat de vraag naar behandelcapaciteit extra kan gaan oplopen door een aantal ontwikkelingen zoals nieuwe kwaliteitsstandaarden voor de ggz (vanuit kwaliteitsinstituut Akwa) die in behandeling zijn bij het Zorginstituut. Het Capaciteitsorgaan monitort deze ontwikkelingen en heeft laten weten desgevraagd in juni 2020 alsnog met een tussentijds advies te komen.
Bent u ervan op de hoogte dat de trauma-afdeling van Altrecht zeer specialistische zorg aanbiedt en mensen vanuit verschillende regio’s bij dit traumacentrum in behandeling zijn?
Ja
Wat vindt u ervan dat vanwege het sluiten van het traumacentrum «tien tot twintig» patiënten opnieuw op een wachtlijst geplaatst moeten worden voor een behandeling in een andere kliniek?
Het besluit om te stoppen met een behandeling heeft impact op de mensen die deze behandeling ondergaan of bij Altrecht op de wachtlijst staan voor deze behandeling. Ik besef dat dit ingrijpend is. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen kwalitatief goede zorg krijgen. Als een aanbieder concludeert dat hij de kwaliteit van de behandeling niet kan borgen, dan moet hij hier consequenties aan verbinden.
Waar het gaat om de voorliggende situatie geeft Altrecht desgevraagd aan dat de betrokken groep patiënten een continuïteitsplan heeft gekregen. Voor sommigen betekent dit dat zij met hun behandelaren mee zijn gegaan naar GGZ Centraal. Voor anderen betekent dit dat zij bij Altrecht zijn gebleven onder een ander behandelaanbod, zoals schematherapie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de kliniek in kwestie geen zorgplicht heeft voor verschillende patiënten omdat zij niet uit de regio komen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De kliniek heeft een zorgplicht voor de patiënten die zij in behandeling heeft, ongeacht of zij uit de regio of van elders komen.
Die zorgplicht vloeit voort uit de behandelingsovereenkomst die de kliniek met deze patiënten is aangegaan. Deze zorgplicht kan – onder voorwaarden – door de
instelling eenzijdig worden beëindigd. De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunde (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot KNMG) heeft daartoe een richtlijn opgesteld2. Eén van de voorwaarden waaronder een behandeling mag worden beëindigd is wanneer een instelling niet langer verantwoorde zorg kan bieden. In een dergelijk geval mag de instelling de overeenkomst beëindigen, maar er moet tevoren wel aan voorwaarden worden voldaan. Zo moet er een redelijke termijn voor beëindiging in acht worden genomen. Welke termijn redelijk is, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval; of er buiten de instelling op aanvaardbare termijn een passend redelijk alternatief is, is bepalend voor de opzeggingstermijn. De instelling en de arts moeten voorts meewerken bij het zoeken van alternatieve zorg elders. Tot die tijd moet de instelling zorgdragen voor continuïteit in de hulpverlening aan de patiënt. Zolang geen plaats in een andere zorginstelling is gevonden of de patiënt nog niet is ontslagen, moet de opzeggende instelling medische noodzakelijke hulp aan de patiënt te verlenen. De eenzijdige beëindiging van een klinische behandeling heeft voor patiënten die (langdurig) in een instelling zijn opgenomen, veelal ook tot gevolg dat zij weer naar huis moeten. Na een eenzijdige beëindiging van een klinische behandeling in een ggz-instelling heeft de instelling een aantal plichten, zoals het zoeken van onderdak voor de patiënt buiten de instelling, de aanwezigheid van bestaansmiddelen voor de patiënt en de aanwezigheid van nazorg. Deze verplichtingen dienen te worden nagekomen naar de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Zoals ook bij vraag 5 is geantwoord, geeft Altrecht aan dat de betrokken groep patiënten een continuïteitsplan heeft gekregen. Deze handelwijze past binnen de bestaande kaders.
Wat vindt u van de toegankelijkheid van complexe specialistische geestelijke gezondheidszorg, gegeven de wachtlijsten en gezien het sluiten van weer een behandelcentrum?
Tijdens het AO van 29 januari jl. hebben wij hierover met elkaar van gedachten gewisseld. Ik heb aangegeven dat mijn beeld is dat voor bepaalde vormen van hoogspecialistische hulpverlening op landelijk niveau te weinig aanbod is. Om deze reden heb ik op 5 februari overleg gevoerd met zorgverzekeraars en zorgaanbieders en heb ik hen gevraagd om een plan te maken om het zorgaanbod voor de complexe doelgroep te borgen. Ik wil graag van hen duidelijk hebben voor welke complexe doelgroepen of behandelingen zij oplossingen gaan bieden door een bodem te leggen in de capaciteit, hoe zij dat gaan organiseren en binnen welk tijdpad. Ik heb aangegeven dat als er iets nodig is om hen in staat te stellen het plan uit te voeren, ik me daarvoor ga inzetten. Ik heb met de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders afgesproken dat zij binnen vier weken hun plan opleveren. Dat wil zeggen dat ik uiterlijk op 4 maart hun plan ontvang. Kort daarop wil ik dit met hen bespreken. Ik zal het plan, voorzien van mijn duiding zo snel mogelijk daarna met uw Kamer delen.
Daarnaast ga ik met zorgverzekeraars en zorgaanbieders bespreken hoe we, naar analogie van de acute zorg (bijv. SEH, HAP), kunnen komen tot een protocol dat gevolgd moet worden in de besluitvorming rond afbouw of sluiting van GGZ-zorgaanbod.
Deelt u de kritiek van vooraanstaande psychiaters waaronder Damiaan Denys dat marktwerking in de ggz ervoor zorgt dat juist de ziekste en kwetsbaarste psychiatrische patiënten niet de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Ik vind de uitspraak te algemeen. Zoals ik tijdens het AO van 29 januari heb gezegd, denk ik dat de markt niet altijd goed werkt waar het gaat om het beschikbaar hebben van voldoende aanbod van hoogspecialistische GGZ-zorg. Deze constatering heeft mij doen besluiten om zorgverzekeraars en zorgaanbieders een plan te laten opstellen dat ervoor moet zorgen dat er op termijn voldoende capaciteit aan hoogspecialistische zorg wordt gegarandeerd. Door een bodem te leggen in de beschikbaarheid van bepaalde vormen van zorg interveniëren we in de markt.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uitgebreid beantwoorden?
Ja.
Het artikel “RIVM: Waterzuiveringsinstallatie verspreidt mogelijk legionella (via de lucht)” |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «RIVM: Waterzuiveringsinstallatie verspreidt mogelijk legionella (via de lucht)», gepubliceerd op nu.nl, d.d. 14 januari 2020?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op beide onderzoeken van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Het RIVM heeft in opdracht van mijn ministerie twee rapporten uitgebracht.
Rapport 2019–0194 (getiteld «Potentiële maatregelen tegen verspreiding van Legionella uit afvalwaterzuiveringsinstallaties») gaat dieper in op de mogelijk te nemen preventieve maatregelen. De aanpak kan zich enerzijds richten op de vermindering van de hoeveelheid legionellabacteriën in het afvalwater. Dat zou wellicht bereikt kunnen worden door het aanpassen van het type afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI), temperatuurverlaging van het water en het behandelen van het slib. De effectiviteit is echter nog onduidelijk, het is ook niet in de praktijk door het RIVM onderzocht.
Anderzijds kan de aanpak zich richten op het voorkómen van verspreiding van kleine waterdruppeltjes (aerosolen) met legionellabacteriën naar de omgeving. Het RIVM heeft hier een klein aantal praktijkonderzoeken naar verricht. Het gaat het hier om afdekking van het bassin met een zeil, een tent, pontons, (hexa)ballen of blokken, waarbij afgezogen lucht wordt gefilterd of gedesinfecteerd. Uit de praktijkproeven blijken zeil en tent zeer effectief te kunnen zijn, mits er geen gaten of scheuren in zitten. De effectiviteit van pontons en ballen leek gering; de effectiviteit van blokken was onduidelijk. Bij de behandeling van de lucht bleek een combinatie van UV-desinfectie en filtratie zeer effectief. Verder besteedt het rapport aandacht aan andere preventieve maatregelen, zoals het opstellen van een risicoanalyse en beheersplan, het opstellen van een bemonsteringsplan en de verschillende manieren om legionella in afvalwater en de lucht te detecteren.
In rapport 2019–0195 (getiteld «Mogelijke luchtverspreiding van Legionella door afvalwaterzuiveringsinstallaties: een patiënt-controle onderzoek») heeft het RIVM onder meer alle in Nederland bekende AWZI’s op een kaart gezet (pagina 19, figuur 4) evenals alle gemelde legionellose-patiënten uit de periode 2013–2018 (pagina 18, figuur 3). Op basis van een verspreidingsmodel dat oorspronkelijk voor Q-koorts is ontwikkeld, heeft het RIVM gekeken of er een relatie is tussen de locaties van de AWZI’s en een verhoogd aantal patiënten. Die relatie lijkt er te zijn. Dit onderzoek onderbouwt daarmee het belang van het nemen van preventieve maatregelen.
Bent u bereid de aanbevelingen en beleidsadviezen van het RIVM over te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitvoering van legionellapreventie bij AWZI’s is primair de verantwoordelijkheid van de betreffende waterschappen en bedrijven. Daarbij bieden de drie rapporten die het RIVM daarover inmiddels heeft uitgebracht2 voor hen veel informatie, aanknopingspunten, aanbevelingen en adviezen. Het is nu aan hen om op basis daarvan maatregelen te nemen, en waar nodig nader onderzoek uit te (laten) voeren.
Dat deze verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk wordt opgepakt, blijkt onder meer uit een recent nieuwsbericht van VEMW, kenniscentrum en belangenbehartiger voor zakelijke energie- en watergebruikers.
«VEMW ziet een belangrijke rol voor zichzelf weggelegd in het vervolgtraject. Momenteel werkt VEMW aan een plan van aanpak gericht op de uitvoering van een vervolgonderzoek binnen de achterban,» zo schrijft VEMW3.
Bent u van mening dat op dit moment al voldoende maatregelen worden genomen ter voorkoming van legionellabesmetting en -verspreiding door afvalwaterzuiveringsinstallaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ter toelichting verwijs ik kortheidshalve naar de antwoorden die ik op 14 januari jl. heb gegeven op de Kamervragen die de leden Geurts en van Toorenburg (beiden CDA) eind 2019 hierover hebben gesteld4.
Bent u van mening dat op dit moment voldoende inspectie plaatsvindt ter handhaving van bestaande maatregelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Lopen medewerkers van afvalwaterzuiveringsinstallaties een verhoogd risico op legionellabesmetting, aangezien volgens één van de rapporten in 81 van 776 afvalwaterzuiveringsinstallaties de omstandigheden soms «gunstig» zijn voor de ontwikkeling van legionella?
Enkel op basis van deze informatie kan geen uitspraak worden gedaan over risico’s voor medewerkers omdat ook andere factoren meespelen. Het is voor de gezondheid en veiligheid van de medewerkers van groot belang dat waterzuiveringsbedrijven over een actuele risico-inventarisatie en -evaluatie beschikken. Hiertoe zijn deze bedrijven reeds verplicht conform artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet. In de risico-inventarisatie en -evaluatie wordt vastgelegd welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt én welke risico-beperkende maatregelen worden genomen.
Zo ja, wordt dit een aandachtspunt voor de arbeidsinspectie?
De Inspectie SZW werkt programmatisch en risicogericht. In de Omgevings- en risicoanalyse van de Inspectie, die de input vormde voor de meerjarenplanning 2019–2022, hoorde legionella niet tot de grotere risico’s. Tijdens de volgende meerjarenplanning zal er opnieuw een risicoanalyse worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen klachten en meldingen voor de Inspectie aanleiding zijn een inspectie in te stellen.
Welke overige maatregelen gaat u concreet nemen om het risico op legionellabesmetting te verminderen?
De RIVM-rapporten en de inventarisatie door de Omgevingsdiensten zijn in mijn opdracht gemaakt. Hiermee geef ik andere overheden een handvat om legionellose aan te pakken. Het is de verantwoordelijkheid van de betreffende bedrijven en waterschappen om het risico op legionellabesmetting, dat hun AWZI mogelijk vormt, te verminderen. Bij het bepalen en het uitvoeren van de preventieve maatregelen kunnen zij veel nut hebben van het RIVM-rapport 2019–094. Ook bij toezicht en handhaving, uitgevoerd door omgevingsdiensten in opdracht van de bevoegde gezagen (provincies en gemeenten) kan dit rapport van nut zijn.
Bent u bereid in te zetten op een structurele verbetering van informatievoorziening over het voorkomen van legionellabesmetting, zowel richting burgers, richting afvalwaterzuiveringsbedrijven en richting medeoverheden?
De informatievoorziening richting burgers is een verantwoordelijkheid van de bevoegde gezagen (provincies en gemeenten). Dit geldt evenzeer voor de informatievoorziening richting de exploitanten van de AWZI’s en de medeoverheden. Bij de beantwoording van eerdere Kamervragen op 14 januari jl. in antwoord op de eerdere Kamervragen van de leden Geurts en van Toorenburg (beiden CDA) heb ik u dat toegelicht5.
Bent u voornemens om de aanbevelingen ten aanzien van het gebruik van ultraviolette straling (UV-straling) of overkapping ter voorkoming van verneveling en risico op legionella over te nemen, dan wel dwingend op te leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Het is aan de waterschappen en bedrijven met AWZI’s zelf om te bepalen welke preventieve maatregelen worden genomen. Elke situatie is anders en de keuze van de preventieve maatregelen is maatwerk. Bij die afweging kunnen de aanbevelingen uit rapport 2019–094 van nut zijn. De omgevingsdiensten zien hier – in opdracht van provincies en gemeenten – op toe en kunnen indien nodig handhavend optreden.
Hoe staat het, in het verlengde hiervan, nu met de onafhankelijke inspectie op vernevelingsinstallaties in supermarkten, waar eerder aandacht voor is gevraagd?
De verantwoordelijkheid voor het voorkomen van legionellagroei in de vernevelingsinstallaties ligt bij de eigenaar/beheerder van de apparatuur. De werkgever is verantwoordelijk voor het voorkomen van blootstellingrisico’s voor zijn werknemers.
De Inspectie SZW en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben afspraken gemaakt over het toezicht op watervernevelende installaties voor locaties waar zowel werknemers als bezoekers komen, zoals supermarkten. De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving (bescherming werknemers). De NVWA is mede aangewezen6 als toezichthouder voor het in bedrijf nemen en houden van installaties die water in aerosolvorm in de lucht kunnen brengen, niet zijnde collectieve watervoorzieningen of collectieve leidingnetten bedoeld in de Drinkwaterwet. Toezicht door de NVWA wordt uitgevoerd op aangeven van de Inspectie SZW.
De afgelopen vijf jaar zijn twee meldingen bij de NVWA binnengekomen over mogelijke legionellarisico’s bij gebruik van dry misting apparatuur. In beide situaties heeft de NVWA onderzoek ingesteld en geconcludeerd dat er geen sprake van een risico was.
De Inspectie SZW werkt programmatisch en risicogericht. In de omgevings- en risicoanalyse van de Inspectie, die de input vormde voor haar meerjarenplanning 2019–2022, hoorde legionella niet tot de grotere risico’s. Ook werden in relatie tot dry misting apparatuur geen signalen ontvangen die duidden op legionellarisico’s voor werknemers. Bij een dergelijke melding kan de Inspectie SZW optreden.
Gedwongen verhuizingen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Want vindt u van de berichtgeving dat Lex, die gedwongen moet verhuizen uit zorginstelling Reinaerde in Woerden, wordt gevraagd voor 1 februari a.s. naar Appelscha te verhuizen, waardoor hij gescheiden wordt van zijn partner en familie?1
Reinaerde heeft eerder aangegeven de noodzakelijke verpleegkundige en medische zorg voor een specifieke groep op de locatie in Woerden niet te kunnen blijven bieden. Vervolgens hebben twee medewerkers met een verpleegkundige achtergrond eind vorig jaar aangegeven per 1 februari 2020 te vertrekken. Daardoor werd het essentieel op korte termijn voor zeven bewoners een plek elders te vinden waar de zorg die zij nodig hebben kan worden geboden. Na een intensieve zoektocht is gebleken dat die zorg niet in de directe omgeving beschikbaar is. Gelukkig zijn er elders wel mogelijkheden gevonden.
Reinaerde heeft de zeven cliënten die op korte termijn elders betere zorg nodig hebben, meerdere mogelijkheden voorgelegd waar de voor hen benodigde zorg verantwoord kan worden geboden, onder andere in Ermelo, Zeist en Katwijk.
Vijf bewoners hebben inmiddels een keuze kunnen maken. Met twee personen is nog overleg gaande. Niemand hoeft naar Friesland te verhuizen.
Ik begrijp goed dat een dergelijke verhuizing erg ingrijpend is voor bewoners. Tegelijkertijd vind ik het primair van belang dat cliënten de medische en verpleegkundige zorg krijgen die zij nodig hebben. Dat is ook de intentie van Reinaerde en de reden van de verhuizing. In de tussentijd wordt de zorg voor deze cliënten op de locatie in Woerden zo goed mogelijk verleend.
Vindt u het acceptabel dat mensen die wonen in zorginstelling Reinaerde gedwongen moeten verhuizen naar locaties honderden kilometers verderop, omdat Reinaerde de locatie in Woerden wil sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Op eerdere vragen antwoordde u dat Reinaerde een zorgvuldig proces wil doorlopen om tot een goede oplossing te komen voor zijn cliënten. Vindt u gedwongen verhuizingen naar honderden kilometers verderop, waardoor cliënten gescheiden worden van hun familie, getuigen van een zorgvuldig proces? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Reinaerde heeft de afgelopen maanden in overleg met de bewoners intensief gezocht welke mogelijkheden er zijn. Daarbij is gekeken naar andere locaties en is samenwerking met andere zorgaanbieders gezocht. Ook het zorgkantoor is betrokken en hetzelfde geldt voor de IGJ. Ik ben van mening dat Reinaerde een zorgvuldig zoekproces doorloopt. Het gaat hier om intensieve en specialistische zorg en die kan niet overal worden geboden. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat cliënten van Reinaerde in de buurt kunnen blijven wonen van hun omgeving? Zo nee, waarom niet?
Het is primair van belang dat de betrokken cliënten goede en passende zorg krijgen. Het gaat hier om intensieve zorg, waaronder beademingszorg. Deze zorg is, zo blijkt na een zorgvuldig zoekproces en na overleg met het zorgkantoor, niet in de nabije omgeving beschikbaar of te realiseren.
Het bericht ‘UT-arts wil stop op instroom buitenlandse studenten: ‘Ze lopen psychisch vast’’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht uit de Tubantia waaruit blijkt dat meer dan vier op de vijf buitenlandse studenten op de Universiteit Twente (UT) kampen met psychische klachten?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de buitenlandse studenten van de Universiteit Twente te maken heeft met psychische klachten? Kunt u aangeven hoeveel procent van de buitenlandse studenten van andere instellingen te maken hebben met psychische klachten?
De Universiteit Twente heeft in 2019 onderzoek gedaan naar het welzijn van de eigen studenten2. 15% van de UT-studenten heeft hieraan meegedaan. Hieruit blijkt dat een derde van de studenten een matige of een ernstige vorm van depressie of angsten ervaart. Volgens de UT komt dit meer voor bij vrouwen, LHBT-studenten en internationale studenten. Zij geven hier verder geen exacte cijfers bij.
We hebben op dit moment geen landelijke cijfers. Ik heb het RIVM opdracht gegeven tot een grootschalig onderzoek naar mentale gezondheid van studenten. In het onderzoek zal worden gekeken naar de omvang van stress en mentale druk en de factoren die hierop van invloed zijn. De eerste meting vormt de basis voor een monitor mentale gezondheid en middelengebruik van studenten zodat we kunnen volgen hoe de mentale gezondheid van studenten zich ontwikkelt. De Kamer heeft onlangs het Plan van aanpak ontvangen van de monitor.
Ik wacht de resultaten van het RIVM-onderzoek af voordat ik uitspraken doe over de omvang en de ernst van stress en mentale druk. De resultaten van de meting over mentale druk verwacht ik eind 2020.
Bent u het eens met de conclusie van de campushuisarts aan de Universiteit Twente dat er een rem moet komen op buitenlandse instroom van studenten omdat veel van deze studenten te maken hebben met psychische klachten? Zo nee, wat is uw reactie op de constatering van de huisarts dat er verhoudingsgewijs meer buitenlandse studenten psychische klachten hebben dan Nederlandse studenten?
Zoals ik vaker heb aangegeven vind ik internationalisering van meerwaarde voor het hoger onderwijs en onderzoek. Daar hoort ook instroom van internationale studenten bij. Tegelijkertijd deel ik de conclusie van het interdepartementale beleidsonderzoek over internationalisering, waarin aandacht wordt gevraagd voor de risico’s van toenemende internationalisering. Om de kwaliteit en toegankelijkheid van ons onderwijs te waarborgen, staan in het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid maatregelen die het voor instellingen mogelijk maken om waar nodig en mogelijk de instroom te sturen.
Dat internationale studenten last hebben van psychische klachten is zorgelijk. Ik verwacht u eind 2020 te kunnen informeren over de schaal van deze problematiek. Zie ook mijn antwoord bij vraag 2.
Het is aan instellingen voor hoger onderwijs om er voor te zorgen dat (internationale) studenten de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben en na te denken over inclusief onderwijs, waarin studenten, ook internationale studenten, zich thuis voelen binnen de instelling.
Mijn indruk is dat instellingen goed zicht hebben op de stress van studenten en verschillende manieren vinden om studenten te ondersteunen. Dat blijkt onder meer ook uit de gemaakte kwaliteitsafspraken.
Wordt in de 0-meting die het RIVM gaat uitvoeren naar studentenwelzijn ook psychische klachten van buitenlandse studenten apart meegenomen? Wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen Europese Economische Ruimte (EER) en niet-EER studenten?
Internationale studenten worden meegenomen in het onderzoek naar mentale gezondheid onder studenten in het hoger onderwijs. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen EER en niet-EER studenten.
Zijn de plannen van de Universiteit Twente voor de middelen die zij ontvangt vanwege het afschaffen van de basisbeurs al goedgekeurd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)? In hoeverre omvatten deze plannen het inzetten van meer studentenpsychologen, het uitbreiden van het buddysysteem en het inzetten op studentenwelzijn? Deelt u de mening dat onderwijsinstellingen het verbeteren van de ondersteuning voor buitenlandse studenten bij voorkeur uit eigen middelen en niet vanuit de studievoorschotmiddelen dienen te financieren, vanwege de samenhang van deze middelen en het lenen door studenten?
Momenteel zit de Universiteit Twente nog in de beoordelingsprocedure van de NVAO. Ik heb dus nog geen inzicht in de inhoud van het plan. Met het akkoord over de kwaliteitsafspraken is afgesproken dat instellingen zelf, in nauwe dialoog met hun onderwijsgemeenschap en met instemming van de medezeggenschap, komen tot hun inzet voor de studievoorschotmiddelen. Ik ben van mening dat in dat gesprek het beste kan worden bepaald waar de middelen van het studievoorschot het hardst nodig zijn om tot verbetering van onderwijskwaliteit te komen.
Deelt u de mening dat een intakegesprek wat anders is dan een selectiecriterium voor het toelaten aan een opleiding? In hoeverre heeft volgens u een instelling zoals de Universiteit Twente een verantwoordelijkheid om studenten, bijvoorbeeld middels een intakegesprek, van goed advies te voorzien en buitenlandse studenten desnoods te adviseren vanwege hun psychische kwetsbaarheid niet te komen studeren?
Een intakegesprek is geen selectiecriterium voor het toelaten aan een opleiding. Een gesprek kan wel een onderdeel van de selectie zijn. Waar het om gaat is dat sommige opleidingen mogen selecteren, en dat andere opleidingen hun (aspirant)studenten bijvoorbeeld via een studiekeuzecheck een laatste check kunnen laten doen of de opleiding bij hen past. Die check kan in de vorm van een (intake)gesprek hebben.
Studenten, zowel Nederlandse als buitenlandse studenten, die zich uiterlijk op 1 mei aanmelden, hebben recht op een studiekeuzecheck. De studiekeuzecheck kan bestaan uit individuele gesprekken met studenten, die na afloop hiervan een advies krijgen. Maar opleidingen mogen deze studenten niet weigeren, ook al zouden ze een negatief advies krijgen bij de studiekeuzecheck.
Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de instelling om studenten goed voor te lichten. In de voorlichting is het belangrijk dat universiteiten en hogescholen een realistisch perspectief schetsen en bij de werving van studenten in het buitenland bijvoorbeeld ook communiceren over wat het betekent om in Nederland te studeren.
Deelt u de zorg dat universiteiten vooral bezig zijn met het werven van zoveel mogelijk internationale studenten, omdat zij door in te zetten op hogere studentenaantallen aanspraak kunnen maken op meer bekostiging?
Internationalisering heeft meerwaarde wanneer het bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek kan en onder de randvoorwaarde dat de toegankelijkheid voor studenten is geborgd. Het werven van internationale studenten puur om financiële redenen, past daar niet bij en keur ik af.
Wat vindt u ervan dat de Universiteit Twente ook voor aan de universiteit gerelateerde activiteiten en voorzieningen Engels als voertaal invoert, zoals de huisarts, terwijl de campushuisarts aangeeft dat veel internationale studenten, met name uit China, slecht Engels spreken en daardoor hun klachten niet goed kunnen verwoorden?
Als Minister van Onderwijs vind ik het belangrijk dat het onderwijs toegankelijk is en dat de kwaliteit geborgd is. De keuzes voor de voertaal op en rond de campus zijn in de eerste plaats aan de universiteit zelf, in samenspraak met de medezeggenschap, en binnen de juridische kaders. Ik vind dat de universiteit Twente zich goed moet afvragen of de gehanteerde voertaal geen onwenselijke gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de toegankelijkheid van de onderwijsinstelling voor studenten. Ik hecht er aan dat correspondentie richting de student en de aan de universiteit gerelateerde activiteiten en voorzieningen, waaronder medische dienstverlening, voor Nederlandssprekende studenten in het Nederlands beschikbaar blijven. Dat is bij de Universiteit Twente het geval. Dat de universiteit Twente voor de medische dienstverlening aan niet-Nederlandssprekende studenten kiest voor het Engels vind ik begrijpelijk, omdat dat ook de taal is waarin het onderwijs wordt verzorgd dat de internationale studenten, ook die uit China, volgen.
De manier waarop het zorgstelsel klantvriendelijker kan worden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de voorstellen van de directeur belangenbehartiging van de Consumentenbond? Wat is uw reactie?1
Ja. Ik ben het niet eens met het voorstel om tussentijds overstappen mogelijk te maken, zodat iemand altijd bij de aanbieder van zijn voorkeur terecht zou kunnen. Ik ga hier bij de beantwoording van de onderstaande vragen dieper op in.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is om burgers de dupe te laten worden van het onvermogen van zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te geven over contracten met zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Bij discussies over hun onderlinge afspraken moeten zorgverzekeraars en ziekenhuizen hun uiterste best doen om de patiënt zo veel mogelijk te ontzien. Goede en toegankelijke zorg moet vooropstaan. Verzekeraars en aanbieders hoeven bij de start van het overstapseizoen op 12 november nog niet alle contractonderhandelingen afgerond te hebben. Dat wil ik ook niet verplichten. Het vaststellen van een datum wanneer alle contracten afgesloten moeten zijn zou de onderhandelingsmacht tussen de partijen uit balans brengen.
Onderscheid moet worden gemaakt tussen de restitutie- en naturapolis. Bij de laatste moeten zorgverzekeraars voldoende inkopen om aan de zorgplicht te voldoen. Wil een verzekerde maximale keuzevrijheid hebben in de keuze van zorgaanbieder, dan kan hij/zij ervoor kiezen om een restitutiepolis af te sluiten. In het geval van een restitutiepolis heeft een verzekerde geen recht op zorg, maar recht op vergoeding van zorg. Dan is het ook niet nodig dat er door de zorgverzekeraar gecontracteerd wordt.
Verzekeraars geven op hun website aan met welke zorgaanbieders zij een contract hebben gesloten. Verzekeraars zetten zich in om deze informatie up-to-date te houden; zodra er een contract is afgesloten, wordt dit aangepast op hun website. Wanneer de contractonderhandelingen nog lopen, dan kan een verzekeraar kiezen voor drie varianten: vergoeding alsof er een contract is, vergoeding alsof er geen contract is, of nog niet bekend. Wanneer er uit wordt gegaan van vergoeding alsof er niet is gecontracteerd, kan er sprake zijn van financiële consequenties in de vorm van een bijbetaling. Een verzekeraar mag dus ook aangeven dat het nog niet bekend is wat de vergoeding wordt, maar die onduidelijkheid heeft niet mijn voorkeur. Het is namelijk van belang dat voor een verzekerde duidelijk is wat de vergoeding is die hij of zij kan verwachten bij een zorgaanbieder. Verder verwijs ik u nog naar de brief die tijdens het ordedebat van 10 december 2019 is verzocht over het recht op zorg en onnodige behandelingen. Deze brief heb ik op 29 januari 2020 aan u toegestuurd. Verzekeraars hebben afgelopen overstapseizoen aangegeven hoe zij omgaan met aanbieders waar zij nog mee in onderhandeling zijn. De meeste verzekeraars hebben in de loop van december aangegeven dat de onderhandelingen nog niet met alle ziekenhuizen zijn afgerond, maar dat desondanks bij deze aanbieders de zorg vergoed zal worden als ware het gecontracteerde zorg. Ook wanneer er uiteindelijk geen contract wordt afgesloten.
Wat vindt u van het voorstel om consumenten de mogelijkheid te geven om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar als ze tijdens het kalenderjaar geconfronteerd worden met een patiëntenstop en er op het moment van afsluiten van de verzekering nog geen duidelijkheid was over gecontracteerde zorgverleners?
Het is van belang dat de zorg van goede kwaliteit is en betaalbaar blijft. Een van de manieren om dat te bewerkstelligen is het maken van afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars; budgetplafonds en/of volumeafspraken maken daar soms onderdeel van uit. Het is van belang dat patiënten goed worden voorgelicht wanneer er een patiëntenstop is afgekondigd. (NB: Patiënten die acute zorg nodig hebben kunnen overal en altijd geholpen worden.) Daarnaast hebben zorgverzekeraars een zorgplicht. Bij een patiëntenstop moeten verzekeraars er voor zorgen dat patiënten ergens anders in de omgeving op tijd terecht kunnen.
In de Regeling «Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» (TH/NR-010) van de NZa staat dat een zorgverzekeraar die met volumeafspraken of budgetplafonds werkt, verzekerden moet informeren over de afspraken en de mogelijke consequenties. Per 1 november 2019 heeft de NZa de regels rondom het informeren van verzekerden over volumeafspraken of omzetplafonds aangescherpt. Zorgverzekeraars dienen sinds 1 november 2019 op de website per zorgaanbieder aan te geven hoe de zorgverzekeraar omgaat met volumeafspraken of budgetplafonds wanneer deze mogelijke consequenties hebben voor de verzekerden. De verzekeraars dienen dan ook aan te geven wat deze mogelijke consequenties zijn. De NZa ziet er op toe dat dit op juiste wijze gebeurt en informeert mij in het voorjaar hierover in de Brief «Acties NZa tijdens het overstapseizoen 2019/2020».
Het voorstel van de Consumentenbond is dat verzekerden van verzekering mogen wisselen als er toch een patiëntenstop van kracht is en dit bij het afsluiten van de verzekering niet te voorzien was omdat de onderhandelingen nog liepen.
Hoewel het voorstel sympathiek lijkt voor verzekerden, vind ik het geen goed plan. Verzekerden kunnen als ze niet geconfronteerd willen worden met een patiëntenstop kiezen voor een restitutieverzekering of voor een naturaverzekeraar die de onderhandelingen al wel heeft afgerond en heeft gemeld dat er geen budgetplafond is afgesproken bij de zorgaanbieder van zijn/haar voorkeur. Tussentijds wisselen van zorgaanbieder is qua uitvoering lastig, bijvoorbeeld voor de risicoverevening en het eigen risico.
Maar daarbij komt dat als verzekerden mogen overstappen bij een patiëntenstop, de verzekeraar minder goed afspraken kan maken met zorgaanbieders om zo de zorg betaalbaar te houden. Zorgverzekeraars kunnen naast het beperken van de stijging van de zorgkosten, ook andere redenen hebben om een omzetplafond af te spreken, bijvoorbeeld om te sturen op zorgkwaliteit of op de spreiding van voldoende zorgaanbod in de regio.
In hoeverre is deze mogelijkheid in te passen binnen het huidige stelsel? Wat zouden voor- en nadelen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn zorgverzekeraars nu transparant over de contracten met zorgaanbieders wat betreft de kwaliteit? Hoe zou dit volgens u beter kunnen?
Een analyse van de websites van elf zorgverzekeraars (van ieder concern één) wijst uit dat de meeste zorgverzekeraars expliciet aandacht besteden aan het onderwerp «kwaliteit» en de rol die kwaliteit speelt bij zorginkoop. De mate van detail verschilt tussen zorgverzekeraars en tussen typen zorgaanbieders.
Uit onderzoek2 blijkt dat verzekerden interesse hebben in informatie over de kwaliteit van zorg vanuit de zorgverzekeraar. Zij zien de zorgverzekeraar na de huisarts als de meest aangewezen partij om informatie te verstrekken over de kwaliteit van zorg. Wel ontvangt het merendeel deze informatie het liefst op het moment dat ze zorg nodig hebben. De voorkeur gaat hierbij uit naar een gedetailleerd overzicht op de website van zorgverzekeraars met informatie van alle zorgaanbieders over hoe ze scoren op verschillende criteria.
Daarnaast zet ik mij in om de kwaliteit van zorg meer transparant te maken via uitkomstinformatie. In mijn programma Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022 werk ik aan uitkomstinformatie voor 59 aandoeningen die samen ruim 50% van de Nederlandse ziektelast vormen.
Welke andere wijzigingen in het huidige stelsel zouden de zorgverzekering volgens u gemakkelijker en beter maken voor consumenten?
Ik verwacht u in maart te kunnen informeren over het onderzoek naar overstapgedrag van zorggebruikers en het overstapseizoen 2019/2020 (inclusief acties van de NZa). Daarnaast laat ik een monitor over het polisaanbod uitvoeren. Ook start ik een onderzoek naar de beleving van mensen met een polis met beperkende voorwaarden. Ik verwacht u deze onderzoeken rond het zomerreces toe te sturen. De resultaten van bovenstaande onderzoeken kunnen aanleiding geven om verbeteringen door te voeren in het huidige stelsel.
Het bericht ‘LangeLand Ziekenhuis krijgt steun van DSW’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «LangeLand Ziekenhuis krijgt steun van DSW»?1
Ik stel me voor dat DSW-verzekerden dit bericht appreciëren. Voorts vind ik het goed dat de zorgverzekeraar een visie heeft op de inrichting van de zorg in een bepaalde regio en hierover de dialoog zoekt met de betreffende zorgaanbieders. De zorgverzekeraar heeft immers in het kader van zorginkoop en zorgplicht een belangrijke rol om te zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg.
Wat is uw reactie op het bericht «LangeLand Ziekenhuis in nood hoeft niet op Menzis te rekenen»?2
Menzis heeft voor 2020 een contract met het LangeLand Ziekenhuis en beide partijen hebben de intentie tot een meerjarige afspraak uitgesproken. Ik heb naar aanleiding van dit bericht contact opgenomen met Menzis. Menzis heeft mij laten weten dat de indruk die in de media is gewekt (dat het ziekenhuis niet op steun van Menzis hoeft te rekenen) niet overeenkomt met de visie van Menzis. Menzis heeft publiekelijk afstand genomen van het bericht en laat weten in gesprek te zijn met de betrokken partijen over de situatie waarin de juridische fusie tussen het Reinier de Graaf ziekenhuis, het HagaZiekenhuis en LangeLand Ziekenhuis niet doorgaat.3 Als het in het geval van het LangeLand Ziekenhuis noodzakelijk is dan onderneemt Menzis actie met het belang van de Zoetermeerders voorop zo laat Menzis weten. Het LangeLand Ziekenhuis kan dus op Menzis rekenen.
Vindt u het een taak van zorgverzekeraars om een, dan wel dit specifieke ziekenhuis overeind te houden? Is er wel sprake van regie van zorgverzekeraars als de ene verzekeraar een faillissement acceptabel vindt en de ander daar faliekant op tegen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de taak van de zorgverzekeraar om ervoor te zorgen dat zijn verzekerden goede en bereikbare zorg ontvangen. In algemene zin kan het zo zijn dat een bepaald ziekenhuis voor de ene zorgverzekeraar belangrijker is dan voor de andere, bijvoorbeeld omdat de ene zorgverzekeraar veel verzekerden heeft die patiënt zijn bij dat ziekenhuis, en de andere zorgverzekeraar niet. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, is in deze specifieke casus de stelling onjuist dat het LangeLand Ziekenhuis niet op steun van Menzis hoeft te rekenen indien de bestuurlijke fusie wordt teruggedraaid.
Bent u het eens met de opmerking van de heer De Groot, directeur van DSW, waarin hij stelt dat Zoetermeer een grote stad is met 125.000 inwoners en een ziekenhuis nodig heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te realiseren?
Ik heb kennisgenomen van de opvatting van de heer De Groot. Zoetermeer heeft een ziekenhuis en uit het standpunt van de zorgverzekeraars kan worden geconcludeerd dat, dat de komende tijd ook zo zal blijven. Aangetekend wordt dat het zorglandschap in beweging is en de zorgvraag in de toekomst zich zal ontwikkelen. Dit maakt dat goed zal worden gekeken naar de behoefte aan zorgaanbod in een regio. De Reinier Haga Groep, waar het LangeLand Ziekenhuis onderdeel van uit maakt, beraadt zich daarom op de samenwerking rond en de vormgeving van de zorg in de toekomst. Het betreft hier dus alle zorgaanbieders in brede zin (HAP’s, ambulancezorg, zbc’s en eerstelijnszorg). In 2020 zal hierover naar verwachting een besluit worden genomen. Het is dus aan de zorgaanbieders en de zorgverzekeraars om toekomst van de zorg in die regio verder vorm te geven. Hiervoor is een regiobeeld nodig. Dat moet dus gereed zijn voor besluitvorming. Zorgverzekeraars hebben hierin het voortouw. Daarin zullen aspecten als het aantal inwoners in een regio ook worden opgenomen. Op basis van dit regiobeeld kunnen alle betrokken partijen in de regio vervolgens afspraken maken over de organisatie van zorg en ondersteuning. Regiobeelden zijn vormvrij. Een «regiobeeld» kan worden gezien als een overzicht van het huidige zorgaanbod, de huidige en toekomstige zorgvraag, en een scenario om in de toekomst aan de zorgvraag te voldoen.
Bent u het eens met de opmerking van de heer De Groot van DWS: «Als LangeLand dicht gaat, zouden mensen naar Leiden, Den Haag, Rotterdam of Delft moeten. Dat vind ik een slechte ontwikkeling. Bereikbaarheid is ook een onderdeel van kwaliteit van de zorg»? Zo nee, waarom niet?
Bereikbaarheid is inderdaad een onderdeel van kwaliteit van zorg. Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland goede, betaalbare en toegankelijke zorg ontvangt. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en de Nederlandse Zorgautoriteit ziet hierop toe. Zoals ik in mijn eerdere Kamerbrief over het medisch zorglandschap (Kamerstuk 32 620, nr. 233) heb beschreven is het zorglandschap in beweging. De transformatie van zorg die gaande is, heeft betrekking op de zorg in ziekenhuizen maar ook op de medische zorgverlening daarbuiten, bijvoorbeeld bij de huisarts, de huisartsenpost, de zelfstandige klinieken, de paramedische zorg, de wijkverpleging en de ambulancezorg, al dan niet met inzet van innovatieve zorgconcepten om bijvoorbeeld slimme zorg thuis te kunnen bieden. Deze verschillende zorgvormen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, wat vraagt om samenwerking en verbinding. En dat betekent dat Nederlanders in sommige gevallen zorg ontvangen op plaatsen die iets verder van huis liggen, maar die wel van betere kwaliteit is.
Wat is uw reactie op de opmerking van de heer De Groot van DSW: «Bovendien vind ik het uiterst merkwaardig dat Menzis wel voor de zorg van het LangeLand betaalt als het onderdeel is van een fusieorganisatie en het niet zou betalen als het zelfstandig is. Daarmee stimuleer je alleen maar fusies die uiteindelijk leiden tot minder keuzevrijheid. En onder aan de streep tot hogere tarieven»?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de stelling onjuist dat het LangeLand Ziekenhuis niet op steun van Menzis hoeft te rekenen indien de bestuurlijke fusie wordt teruggedraaid.
Is het correct dat Menzis enkel bij wil dragen aan de instandhouding van het ziekenhuis als de fusie doorgang vindt? Zo ja, vindt u dat een acceptabele manier van werken van de zorgverzekeraar?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om u in te zetten om het ziekenhuis volwaardig overeind te houden zoals u ook heeft gedaan met het Maasziekenhuis Pantein in Beugen? Zo nee, waarom niet?
In onze Kamerbrief over de doorontwikkeling van het beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen4 heb ik samen met de Minister en de Staatssecretaris van VWS beschreven in welke gevallen wij een rol voor onszelf zien bij zorginstellingen in financiële problemen. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering en de inkopende partijen (in dit geval de zorgverzekeraars) hebben zorgplicht. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft moet hij samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Bemoeienis vanuit het Ministerie van VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde. Wanneer het echter gaat om een zorgaanbieder waarvan het wegvallen grote maatschappelijke impact zou hebben, en partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te komen, dan kan betrokkenheid vanuit het Ministerie van VWS nodig zijn. Wij roepen iedereen dan aan tafel en spreken hen aan op hun verantwoordelijkheid. Zo nodig kunnen we partijen ondersteunen bij het opstellen van een herstructureringsplan of een plan voor gecontroleerde overdracht van zorg aan andere zorgaanbieders. In zeer uitzonderlijke situaties, en onder strikte voorwaarden, kunnen wij ook een financiële bijdrage leveren aan de uitvoering van dat plan. Van zo’n situatie kan sprake zijn als:
Het bericht 'Tien keer meer lood in water op de Kramatweg (Amsterdam) dan toegestaan: ‘Ik word al jaren vergiftigd hier’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht uit Amsterdam «Tien keer meer lood in water op de Kramatweg dan toegestaan: «Ik word al jaren vergiftigd hier»»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ken dit bericht. Het is zeer zorgwekkend dat deze huurders al jaren in een woning met loden leidingen wonen zonder dat zij wisten dat dit risico’s voor hun gezondheid met zich meebracht.
Is de tien microgram lood per liter water volgens u nog steeds de maximale grens en komen bij overschrijding hiervan volgens u de gezondheidsrisico’s in gevaar zoals onder andere de GGD-Amsterdam opmerkt?2
De huidige norm voor de maximale gemiddelde concentratie lood in drinkwater aan een tappunt is 10 microgram/L. Op basis van nieuwe inzichten blijkt dat ook bij lagere concentraties risico’s optreden voor de volksgezondheid, met name voor jonge kinderen en het ongeboren kind.
Wat gaat u doen met het advies van de Gezondheidsraad om de norm te verlagen van tien microgram naar vijf microgram lood per liter?3
Het advies sluit aan bij de aanstaande herziening van de Europese Drinkwaterrichtlijn. De normstelling is de verantwoordelijkheid van de Minister van IenW. U zult hierover in meer detail geïnformeerd worden in de nadere uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad die voor medio april aan uw Kamer toegezonden zal worden.
Bent u bereid om op zeer korte termijn in gesprek te gaan met verhuurder Rappagne om af te dwingen dat ze de loden leidingen gaan vervangen om zo te zorgen voor veilig drinkwater? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn u dit gaat doen?
Verhuurder Rappange is reeds gestart met het vervangen van de loden leidingen in het betreffende complex.
Kunt u een inschatting maken in hoeveel andere gemeenten sprake is van deze of soortgelijke problematiek? Zo ja, over welke gemeenten gaat dit?
In theorie kunnen in alle gemeenten in woningen en gebouwen van voor 1960 nog loden leidingen aanwezig zijn. De stand van zaken is niet bekend, want er is niet bijgehouden waar er leidingen vervangen zijn. De drinkwaterbedrijven troffen in de periode 2014–2018 bij metingen van binnenhuisinstallaties in 1,1% van de genomen monsters (95 van de 8.820 monsters in totaal) een loodconcentratie boven de 10 microgram/L aan (Rapport Drinkwaterkwaliteit 2018 van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) Kamerstuk 27 625, nr. 490). Het RIVM heeft een landelijke kaart gemaakt van gebouwen/woningen waar potentieel sprake is van loodproblematiek4 (woningen/gebouwen van voor 1960, kinderen 0 tot 7 jaar).
Bent u bereid om met alle verhuurders in de gemeente Amsterdam met woningen die nog loden leidingen hebben in gesprek te gaan en een noodplan op te stellen om deze te vervangen?
De gemeente Amsterdam is zeer actief in de aanpak van de loodproblematiek en heeft met de woningcorporaties afspraken gemaakt over het opsporen en vervangen van resterende loden leidingen. De gemeente is ook in gesprek met (koepels van) particuliere verhuurders. Deze hebben reeds bij hun leden aangedrongen op het in kaart brengen van de resterende loden leidingen en het zorgdragen voor vervanging. Ik vind het belangrijk dat verhuurders hierin zelf initiatief nemen en niet wachten tot ze aangesproken worden door hun huurders.
Bent u bereid over te gaan tot een landelijk verbod op loden leidingen in woningen om de nationale volksgezondheid te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Naast alle andere acties die in de kabinetsreactie op het Gezondheidsraadadvies «Loodinname via kraanwater» zijn opgenomen en die ik in de antwoorden op de Kamervragen van 24 oktober5 heb toegezegd, onderzoek ik de mogelijkheid van een verbod op loden leidingen voor bestaande bouw waarbij ik naast de voordelen voor de volksgezondheid ook kijk naar aspecten als uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. In de nadere uitwerking van de kabinetsreactie kom ik op dit onderzoek terug.
Deelt u de mening dat huurders met deze problematiek afdwingbaar recht moeten krijgen om loden leidingen in hun woningen te laten vervangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dit wettelijk vast laten leggen?
Een huurder heeft er op grond van het huurrecht al recht op dat gebreken aan zijn woning door de verhuurder worden verholpen. Hij kan zich, wanneer zich een gebrek voordoet, dan ook wenden tot zijn verhuurder met het verzoek dit gebrek te herstellen.
Doet een verhuurder vervolgens binnen 6 weken niets, dan kan een huurder van een woning met een gereguleerde huurprijs zich wenden tot de huurcommissie. In het zogenoemde gebrekenboek van de huurcommissie6 is «Het leidingwater van de inpandige drinkwaterinstallatie in de woonruimte heeft op een tappunt een loodverontreiniging van meer dan 10 microgram per liter» als gebrek benoemd. De huurder kan via de huurcommissie een tijdelijke verlaging van de huurprijs afdwingen teneinde de verhuurder te dwingen het gebrek te verhelpen. De huur kan daarbij met terugwerkende kracht tot het moment dat de huurder zich tot de huurcommissie heeft gewend tijdelijk verlaagd worden tot 40% van de geldende huur (een korting van 60%). Pas als de verhuurder het gebrek heeft verholpen kan de huurprijs weer worden verhoogd.
Woningcorporatie Ymere in Amsterdam heeft vrijwillig aangegeven de huur te zullen verlagen zolang de loden leidingen niet zijn vervangen.
Iedere huurder kan zich ook tot de rechter wenden met een vordering tot het vervangen van de loden drinkwaterleidingen. Of aan de rechter toestemming vragen de leidingen zelf op kosten van de verhuurder te mogen vervangen. De rechter zal dan een oordeel geven op basis van de specifieke omstandigheden.
Bent u bereid om met de verhuurders in Amsterdam afspraken te maken over een rechtvaardige compensatie voor huurders die soms al jaren met een te hoog loodgehalte in hun drinkwater kampen?
Gelet op de recente ontwikkelingen zie ik grote bereidheid bij verhuurders om adequate maatregelen te nemen. Ik zie dan ook geen aanleiding om met de verhuurders specifieke afspraken te maken. Voor die situaties waarin een compensatie aan de orde is beschikken huurders er al over de wettelijke mogelijkheid van een schadevergoeding. Schade moet dan wel worden aangetoond. Ik kan geen uitspraken doen over causaliteit (het verband tussen oorzaak en schade) en hoe kansrijk een dergelijke procedure zou zijn. Dat is aan de rechter.
Het bericht ‘GEZOCHT: 100 aanstaande MOEDERS voor nieuw GREEN VACCIN!’ |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat vindt u van het bericht dat ouders die hun kind bewust niet vaccineren, bij Miss Natural in aanmerking komen voor een gratis slowjuicer?1
Ik vind het een onverantwoorde en onzinnige actie. Smoothies beschermen niet tegen kinkhoest.
Bent u van mening dat het bericht dat gezonde voeding een (beter) alternatief zou zijn voor vaccinatie, ronduit misleidend is?
Ja.
Wat gaat u doen tegen deze specifieke actie en vergelijkbare misleidende acties, oproepen of berichten?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft een melding van het RIVM gekregen. De IGJ hecht grote waarde aan het Rijksvaccinatieprogramma en ziet een hoge vaccinatiegraad als borg voor de volksgezondheid. Vanuit dit belang voor de volksgezondheid spreekt de IGJ zich expliciet uit tegen deze actie. De
IGJ heeft de eigenaar van de blog «Miss Natural Lifestyle» gevraagd om de oproep aan te passen en haar uitgenodigd voor een gesprek.
Ook ik spreek me uit tegen dit soort bangmakerij. Samen met verschillende partijen doen we er alles aan om dergelijke acties en andere onjuiste berichten te weerspreken. Dat gebeurt bijvoorbeeld via de denktank desinformatie van de Vaccinatiealliantie. Zij spreken zich, op persoonlijke titel, uit tegen desinformatie en misinformatie over vaccinaties op (sociale) media.
Verder wil het kabinet in het algemeen de weerbaarheid van burgers versterken door bijvoorbeeld meer in te zetten op mediawijsheid en transparantie op online platforms vergroten. Het doel hiervan is de bewustwording onder burgers te vergroten en de impact van misleidende boodschappen te verkleinen.
Is het toegestaan om (financiële) beloningen aan te bieden aan ouders als zij de keuze maken om hun kind niet te vaccineren? Wat kunt u doen tegen het aanbieden van dergelijke (financiële) beloningen?
Op grond van de geneesmiddelenwet is het verboden om publieksreclame te maken voor receptgeneesmiddelen, maar het is niet verboden om reclame te maken voor het niet-gebruiken van een geneesmiddel. De IGJ heeft de zaak inmiddels in behandeling en bij het RIVM aangegeven dat zij deze actie zien als een risico voor het ontstaan van schade aan de gezondheid in individuele situaties. Ook de Reclame Code Commissie heeft diverse klachten over de zaak binnengekregen en zal zich op korte termijn uitspreken over de wijze waarop wordt geadverteerd.
De sluiting van residentiële bedden bij Oosterpoort |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat bedden worden gesloten bij Oosterpoort, nu gemeenten noodgedwongen bezuinigen op de jeugdzorg?1 2
In mijn rol als stelselverantwoordelijke zie ik toe op de borging van de continuïteit van jeugdhulp. Naar ik begrepen heb, speelde bij Oosterpoort een afname van vraag naar de residentiële plaatsen. En is, in goed overleg met de regio, de keuze gemaakt één residentiële voorziening bij Oosterpoort te sluiten, waarbij in de regio ook vervangend aanbod is opgebouwd. De gemeenten in deze regio zijn samen met aanbieders van specialistische jeugdzorg een visie overeengekomen waarbij zoveel en verantwoord mogelijk wordt ingezet op gezinsgericht verblijf. Opbouw van het alternatieve aanbod past volgens de gemeenten in de transformatieopgave voor de jeugdzorg.
Vindt u het wenselijk dat in deze regio veel specialistische jeugdzorgvoorzieningen zijn verdwenen en dit proces door lijkt te gaan, terwijl de jeugdzorg in heel Nederland wachtlijsten kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt voorkomen dat jongeren tussen wal en schip vallen als dergelijke belangrijke voorzieningen worden gesloten, zoals in Oosterpoort? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om één residentiële voorziening te sluiten is in de zomer van 2019 genomen. Uw Kamer heeft daar toen ook vragen over gesteld3. De betreffende voorziening is inmiddels gesloten. Gemeenten geven aan dat Oosterpoort heeft toegezegd dat er een goed en passend alternatief is gevonden voor de jongeren die hier verbleven.
Wilt u de Kamer blijven informeren over de ontwikkelingen bij Oosterpoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u in te zetten om de afbouw van bedden in de jeugdzorg te stoppen? Zo ja, bent u bereid om de bedden bij Oosterpoort open te houden? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de jeugdhulp en hebben een wettelijke jeugdhulpplicht. Zij moeten zorg dragen voor een passend zorgaanbod. Afbouw van bedden bij Oosterpoort was een gezamenlijk besluit van Oosterpoort en de regio en past bij de gewenste transformatie van de jeugdzorg. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 2.
Wilt u, in verband met uw bezoek aan de regio op 20 januari 2020, deze vragen voor uiterlijk vrijdag 17 januari 2020 beantwoorden?
We hebben deze vragen zo snel mogelijk beantwoord. Een goede afstemming met de betrokkenen in de regio vroeg om iets meer tijd dan de gevraagde 48 uur.
De vergoeding van fysiotherapie bij chronische COPD |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de vergoeding van fysiotherapie voor patiënten met chronische Chronische Obstructieve Longziekte (COPD), afhankelijk is van hun behandeling in het voorgaande jaar? Zo ja, wat is uw reactie?
Voor patiënten met COPD is het van belang dat zij passende zorg krijgen.
Dit betekent dat de behandeling moet worden afgestemd op hun actuele gezondheidssituatie. Bij verslechtering van de situatie, waarbij sprake is van een verschuiving naar een zwaardere ernstcategorie, kan de zorg worden opgeschaald naar het bij die zwaardere categorie behorende aantal behandelingen.
Bij een verbetering van de situatie kan de zorg worden afgeschaald naar een bij een lichtere ernstcategorie behorend aantal behandelingen. Een verbetering wordt doorgaans bij aanvang van een vervolg-behandeljaar vastgesteld, zodat het maximumaantal behandelsessies voor dat jaar bekend is.
Indien gedurende een behandeljaar verslechtering optreedt die tot indeling in een zwaardere categorie leidt, dan kan de fysio- of oefentherapeutische zorg direct worden opgeschaald.
Voor patiënten die een longaanval doormaken die tot ziekenhuisopname leidt is er daarnaast nog een extra vangnet, omdat de longarts bij ontslag kan beoordelen of een longrevalidatieprogramma aangewezen is.
Wat is volgens u de ratio achter het feit dat patiënten die cardio-oefeningen doen bij een fysiotherapeut en dat vergoed krijgen vanwege de ernst van hun aandoening, geen vergoeding voor fysiotherapie meer krijgen als zij in het voorgaande jaar geen antibiotica nodig hadden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom het voordeel van cardio-oefeningen voor een patiënt met chronische COPD opeens wegvalt wanneer deze patiënt geen antibiotica of prednison heeft gebruikt?
Het primaire doel van een fysio- of oefentherapeutisch behandeltraject is om een verbetering in de gezondheidssituatie van de patiënt te bewerkstelligen.
Deze verbetering uit zich meestal in een verminderd aantal longaanvallen, een algeheel verbeterd lichamelijk functioneren en kwaliteit van leven en het bereiken en vasthouden van een hoger beweegniveau. Wanneer er weinig tot geen longaanvallen zijn zal daarvoor ook minder extra medicatie (zoals prednison of antibiotica) gegeven hoeven te worden. Wanneer een betere gezondheidssituatie is bereikt, dan is de patiënt in veel gevallen zelf in staat om dit te onderhouden met zelf geïnitieerde beweegactiviteiten. In een goede behandeling wordt daarop ook aangestuurd. In dat geval volstaat het om met enige regelmaat te monitoren of het goed gaat en eventueel bij te sturen.
Het criterium – zoals gedefinieerd door de internationale organisatie GOLD (global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease) – om de zwaardere ernstcategorieën (C en D) te bepalen is het in de voorafgaande 12 maanden hebben doorgemaakt van één longaanval die tot ziekenhuisopname heeft geleid dan wel twee longaanvallen zonder ziekenhuisopname. Wanneer de gezondheidssituatie van een patiënt dusdanig verbeterd is dat in de voorafgaande 12 maanden geen longaanvallen of maximaal één lichtere longaanval (zonder ziekenhuisopname) zijn voorgekomen, dan kan de behandeling daarop worden afgestemd en worden overgegaan tot het laagfrequent monitoren van het ziektebeeld. Zodra toch weer een longaanval optreedt die tot ziekenhuisopname leidt ofwel sprake is van twee longaanvallen zonder ziekenhuisopname, dan kan zoals bij het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, direct worden opgeschaald. In geval van ziekenhuisopname zal de longarts bovendien beoordelen of (na ontslag) eerst een longrevalidatieprogramma is aangewezen.
Deelt u de mening dat oefeningen belangrijk zijn voor patiënten met COPD (zeker voor oudere patiënten met COPD), verdere achteruitgang kunnen voorkomen en mede bepalend zijn voor hun kwaliteit van leven? Zo ja, hoe rijmt u dit met de vergoeding van fysiotherapie bij chronische COPD?
Artsen en fysiotherapeuten geven aan dat voldoende beweging – en het uitvoeren van oefeningen of beweegactiviteiten als onderdeel daarvan – van groot belang zijn voor patiënten met COPD, ongeacht de leeftijd. Onvoldoende beweging is een van de risicofactoren voor een slechter verloop van de ziekte. Fysio- en oefentherapie kan worden ingezet om de patiënt te ondersteunen in het veranderen van het beweeggedrag en het bereiken van een hoger beweegniveau, waarbij gelijktijdig kan worden gewerkt aan het bereiken van een goed niveau van lichamelijke conditie en functioneren. Bij veel patiënten zal dit leiden tot een betere gezondheidssituatie, die zij vervolgens zelf kunnen onderhouden, onder andere door het gerealiseerde (adequate) beweegniveau vast te houden.
Wanneer door fluctuatie in de ziekte een duidelijke verslechtering van de gezondheidssituatie optreedt (zich meestal uitend in longaanvallen), dan kan opnieuw fysio- of oefentherapie worden toegepast ter ondersteuning van het herstel en weer bereiken van een betere gezondheidssituatie. Verschillende factoren kunnen bijdragen aan het voorkomen van verslechtering van de gezondheidssituatie. Het onderhouden van een adequaat beweegniveau is er daarvan één.
De fysio- of oefentherapeut wordt in beginsel ingezet om dit adequate beweegniveau te bereiken en een optimale conditie te bewerkstelligen. Zodra dit niveau is bereikt, is het voor de meeste patiënten niet nodig om fysio- en oefentherapie te blijven toepassen ter onderhoud van hun beweegniveau, terwijl hun gezondheidssituatie verbeterd is. Bij patiënten die zich ondanks therapie nog steeds in een zwaardere ernstcategorie bevinden blijft er wel een aanspraak op een vervolg- of onderhoudsbehandeling bestaan.
Hoe snel zal een patiënt met COPD in Gold groep A, B, C of D verslechteren wanneer geen oefeningen meer gedaan kunnen worden? Wat zou dit voor de kosten van de zorg kunnen betekenen? Wegen de mogelijke extra kosten naar uw mening op tegen de besparing van minder fysiotherapie?
COPD is een ziektebeeld dat veel fluctuaties in de ernst van de symptomen kan laten zien, vooral ten aanzien van frequentie en ernst van de longaanvallen. Er is geen directe relatie daarvan bekend met het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie daarvan.
Een verslechtering bij een patiënt uit zich meestal in het optreden van longaanvallen, die soms zodanig ernstig zijn dat een ziekenhuisopname noodzakelijk is. Daarnaast kan de longcapaciteit geleidelijk afnemen en de ziektelast toenemen. Zoals gezegd, kunnen hier verschillende factoren aan ten grondslag liggen en zijn deze processen niet één op één te relateren aan het wel of niet ontvangen van fysio- of oefentherapie, noch aan de mate waarin een patiënt er zelf niet in slaagt een adequaat beweegniveau te bereiken of onderhouden. De stelling dat de mogelijke extra kosten niet opwegen tegen de besparing van minder fysiotherapie kan ik daarom niet onderschrijven.
Deelt u de mening dat patiënten door deze gang van zaken gestimuleerd worden hun huisarts twee antibiotica-kuurtjes te vragen, om op die manier hun vergoeding voor fysiotherapie veilig te stellen?
Deze mening deel ik niet. Een huisarts zal niet zomaar antibiotica-kuren voorschrijven, juist vanwege de risico’s op antibioticaresistentie. Bovendien hanteert de huisarts een definitie voor het vaststellen van een longaanval, die veel breder is dan alleen het voorschrijven van antibiotica. Met andere woorden, antibioticagebruik op zich is niet voldoende om een longaanval vast te stellen.
Wat heeft deze prikkel voor gevolg voor antibioticaresistentie?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u in dit verband van het feit dat het onmogelijk is een verzekering met 100% dekking voor fysiotherapie af te sluiten omdat mensen die verwachten fysiotherapie nodig te zullen hebben, door de verzekeraar worden geweigerd?
Ik neem aan dat u hier doelt op de aanvullende verzekeringen. Echter, sinds 2019 is fysiotherapie bij COPD vanaf de eerste behandeling opgenomen in het basispakket. Voorheen kwamen de eerste 20 behandelingen voor eigen rekening. De aanspraak is zodanig vormgegeven, dat iedere patiënt afhankelijk van zijn/haar actuele gezondheidssituatie de fysio- of oefentherapeutische behandeling waarop hij/zij redelijkerwijs is aangewezen kan ontvangen.
Voor het basispakket mogen patiënten die zich aanmelden niet door de zorgverzekeraar worden geweigerd.
Ten aanzien van de aanvullende verzekeringen merk ik op dat – hoewel deze buiten mijn bevoegdheid vallen – ik de toegankelijkheid hiervan wel serieus neem. Uit onderzoek dat ik vorig jaar heb laten uitvoeren bleek dat bij het verzekeren van uitgebreide aanvullende zorg er nog steeds sprake is van een gevarieerd aanbod. Verzekerden hebben een ruime keus als het om aanvullende verzekeringen met een uitgebreide dekking voor fysiotherapie gaat. Zo zijn er 24 aanvullende verzekeringen af te sluiten die tussen de 24 en 35 fysiobehandelingen vergoeden, allemaal zonder medische selectie en wachttijd. Er zijn ook nog 10 aanvullende verzekeringen die tussen de 36 en 52 fysiotherapiebehandelingen vergoeden.
Bij twee van deze verzekeringen is sprake van medische selectie, bij de rest niet.
Bent u van mening dat mensen die fysiotherapie nodig hebben, dat ook kunnen krijgen zonder daarvoor onredelijk financieel extra belast te worden? Kunt u uw antwoord toe lichten?
Zie antwoord vraag 8.
De actie van een verkoper van blenders waarin moeders worden opgeroepen hun kind niet te vaccineren |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Antje Diertens (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de actie van een verkoper van blenders waarbij moeders worden opgeroepen hun (ongeboren) kind niet te vaccineren?1
Ja.
Deelt u de mening dat politiek en samenleving samen alles op alles moeten zetten om de vaccinatiegraad weer op het niveau te krijgen dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) adviseert?
Ja. Dit is ook de reden dat ik ruim een jaar geleden mijn brief «Verder met vaccineren» heb gepresenteerd. Samen met de jeugdgezondheidszorg, het RIVM, en vele andere partijen werk ik hard aan het verhogen van de vaccinatiegraad.
Bent u bereid op te treden tegen commerciële partijen die promotie-acties organiseren waarin wordt ingespeeld op de angsten van ouders die twijfelen over vaccinatie? Zo ja, hoe?
Ik heb al eerder aangegeven dat ik dit soort acties heel onverantwoord en onzinnig vind. Daarom is het goed om dergelijke commerciële partijen op hun verantwoordelijkheid aan te spreken. Dat doe ik natuurlijk zelf, maar ik ben ook blij dat zorgverleners, wetenschappers en andere burgers zich uitspreken tegen dit soort onzinverhalen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft een melding van het RIVM gekregen. De IGJ hecht grote waarde aan het Rijksvaccinatieprogramma en ziet een hoge vaccinatiegraad als borg voor de volksgezondheid. Vanuit dit belang voor de volksgezondheid spreekt de IGJ zich expliciet uit tegen deze actie. Ook heeft de inspectie de eigenaar van de blog «Miss Natural Lifestyle» gevraagd om de oproep aan te passen en zij is uitgenodigd voor een gesprek.
Verder wil het kabinet in het algemeen de weerbaarheid van burgers versterken door bijvoorbeeld meer in te zetten op mediawijsheid en het vergroten van transparantie op online platforms. Het doel hiervan is dat burgers informatie zelf beter op waarde kunnen schatten. Hiermee wordt de impact van misleidende boodschappen kleiner.
Bent u bereid op te treden tegen commerciële partijen die promotie-acties zoals deze uitvoeren, die direct van invloed zijn op de gezondheid van kinderen? Welke mogelijkheden heeft u om op te treden tegen dit soort verwerpelijke commerciële acties?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Nabestaanden houden steeds vaker orgaandonatie tegen’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht in Medisch Contact «Nabestaanden houden steeds vaker orgaandonatie tegen»?1
Ja.
Wat is uw algemene reactie op de jaarcijfers van de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) die in dit artikel genoemd worden?
Helaas heeft de stijging van 2018 (15% meer transplantaties dan 2017) zich niet doorgezet in 2019. Een daling van 6% orgaantransplantaties in 2019 hoeft echter niet te wijzen op een negatieve trend. Zoals de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) ook aangeeft, een dergelijke schommeling is niet ongebruikelijk. Verder ben ik verheugd dat er meer hoornvliestransplantaties hebben plaatsgevonden. Ook laten de cijfers zien dat mijn investeringen in de innovatieve behandeling met machineperfusie resultaten opleveren.
Wat vindt u ervan dat in het jaar 2019 nabestaanden in 19 procent van de gevallen een donatie tegenhielden, terwijl de overledene zelf expliciet een «ja» als keuze had vastgelegd in het donorregister?
Iedere situatie is anders. Uitgangspunt is de wens van de overledene en deze dient zoveel mogelijk uitgevoerd te worden. Maar er is ook een andere kant. Nabestaanden worden op een vaak zeer emotioneel moment geconfronteerd met orgaandonatie. In goed overleg met de nabestaanden worden dan de opties besproken. Als zij een weloverwogen besluit nemen om geen donatieprocedure te starten, bijvoorbeeld doordat de kans dat hun dierbare een geschikt orgaan heeft voor donatie heel klein is, is dat ook een «weigering» die we terug zien in de cijfers. Maar die is wel heel goed overwogen.
Daarnaast lijken percentuele schommelingen groter omdat het bij orgaandonatie om een relatief klein aantal patiënten gaat. In 2019 hebben de nabestaanden in 35 gevallen nee gezegd tegen donatie, terwijl hun dierbare met een «ja» in het Donorregister stond. In 2018 ging het om 29 gevallen (13%).
Verwacht u dat de rol van de nabestaanden, wanneer per 1 juli 2020 de nieuwe donorwet (actieve donorregistratie) in werking treedt, groter zal worden, aangezien dan naar alle waarschijnlijkheid naast de groep «ja»-geregistreerden een grote groep zal ontstaan van mensen die zelf geen keuze hebben gemaakt en daardoor als «geen bezwaar» worden geregistreerd in het donorregister? Zo ja, vindt u dat wenselijk?
Ik verwacht niet dat de rol van nabestaanden groter zal wordt bij de invoering van de nieuwe donorwet. Om te waarborgen dat de rol van nabestaanden duidelijk is voor de professionals is de Kwaliteitsstandaard opgesteld. Na invoering van de nieuwe donorwet wordt bij een «geen bezwaar» registratie (mensen die in de huidige situatie niet geregistreerd zijn), net als nu bij een «ja» registratie, de donatie besproken met de nabestaanden en worden zij hierin begeleid. In beide gevallen gaat het om een geregistreerde toestemming. De arts voert dus uiteraard altijd een gesprek met nabestaanden om hen te informeren over de registratie en hoe deze tot stand is gekomen.
Daarbij: in de situaties waarin de nabestaanden wél moesten beslissen over donatie, hebben ze in 2019 ongeveer net zo vaak toestemming gegeven als in 2018 (32% vs. 29%).
Vindt u dat het recht op zelfbeschikking en het eerbiedigen van de wens van de orgaandonor voldoende zijn gewaarborgd in de Richtlijn Kwaliteitsstandaard Donatie, waarin onder andere staat dat ook bij een geregistreerde donor niet tot donatie wordt overgegaan wanneer nabestaanden het onderling oneens zijn over de vraag of donatie wenselijk is?
De Kwaliteitsstandaard komt voort uit de politieke wens om invoering van de nieuwe donorwet en de positie van nabestaanden duidelijk te beschrijven. De standaard probeert een balans te vinden tussen het recht op zelfbeschikking van de donor enerzijds en de positie en belangen van de nabestaanden anderzijds. In de Kwaliteitsstandaard staat nadrukkelijk dat de wens van de overledene het uitgangspunt moet zijn van het gesprek met nabestaanden. Als er toestemming is voor donatie, is het gesprek met nabestaanden informerend en zij hoeven niet meer de vraag te beantwoorden of zij wel of niet voor donatie willen kiezen. Wel kunnen nabestaanden aannemelijk maken dat de registratie niet overeenkomt met de wens van de potentiële donor, of kan uit de gesprekken met de nabestaanden blijken dat zij mogelijk emotionele/psychische schade lijden als de procedure toch doorgaat.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wens van mensen die zich actief als donor hebben geregistreerd, beter wordt gewaarborgd?
De wens van de donor is zowel in de nieuwe situatie als in de huidige situatie goed gewaarborgd. Zoals hierboven aangegeven, is in de Kwaliteitsstandaard nadrukkelijk opgenomen dat de wens van de overledene het uitgangspunt moet zijn van het gesprek met nabestaanden. Ook past de NTS momenteel de donatie scholingsmodules aan voor artsen die te maken krijgen met het donatiegesprek en nabestaanden, zodat zij de Kwaliteitsstandaard en daarin gehanteerde uitgangspunten toepassen in de praktijk.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Orgaandonatie op 5 februari 2020 beantwoorden?
Ja.
De hogere instroom van cliënten in de Wmo als gevolg van de invoering van het abonnementstarief |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat 96% van de gemeenten aangeeft een stijging te zien in de aanvragen voor huishoudelijke verzorging sinds de invoering van het abonnementstarief?1
De stijging van het aantal Wmo-voorzieningen, waaronder ook huishoudelijke verzorging, is een verwachte ontwikkeling. De invoering van het abonnementstarief is één van de gerichte maatregelen om de stapeling van zorgkosten voor mensen met een chronische ziekte of beperking tegen te gaan. Dit effect is ook geraamd door het CPB. Hier is dan ook rekening mee gehouden in zowel de ramingen die voorafgaand aan de invoering zijn gemaakt als de compensatie aan gemeenten.
Wat vindt u ervan dat gemeenten aangeven dat de tekorten voor de Wet maatschappelijke ondersteunig (Wmo) opgelost worden door budget weg te halen bij andere voorzieningen? Vindt u dit een acceptabel gevolg van de invoering van het abonnementstarief? Kunt u uw antwoord toelichten?
De invoering van het abonnementstarief kan en mag er niet toe leiden dat mensen die daarop zijn aangewezen niet of onvoldoende de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. De uitgangspunten van de Wmo 2015 blijven ongewijzigd en bieden ingezetenen de nodige waarborgen en gemeenten de opdracht om beleid en uitvoering hierop in te richten.
Ik vind het belangrijk dat de effecten van het abonnementstarief goed worden gevolgd. Samen met de VNG en cliëntenorganisaties is daarom een monitor ontworpen die de komende jaren de (brede) effecten van de maatregel in beeld brengt. Zo ook de eventuele verschraling van het ondersteuningsaanbod. Op basis van de uitkomsten uit het monitoronderzoek voer ik jaarlijks met de VNG het gesprek hierover. In dit gesprek wordt – mede in het licht van de motie Hijink c.s.2 – besproken of het wenselijk is maatregelen te treffen als blijkt dat er sprake is van ongewenste effecten die niet of onvoldoende door gemeenten kunnen worden beïnvloed binnen de hen toekomende beleidsruimte. Zoals ook gemeld in mijn brief van 4 december jl. kunnen op basis van de eerste resultaten van de monitor – vanwege het nog niet beschikbaar zijn van landelijke kwantitatieve data – echter nog geen conclusies worden getrokken en zijn eventuele maatregelen op dit moment dan ook niet aan de orde.3 Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de afgesproken compensatie aan gemeenten ontoereikend is. In de volgende editie van de monitor (najaar 2020) kunnen conclusies worden getrokken over 2019 en kunnen verbanden worden gelegd tussen het kwantitatieve en kwalitatieve deel van de monitor. Tot die tijd vind ik het van belang om met de VNG en gemeenten signalen te blijven uitwisselen en gezamenlijk te duiden.
82% van de gemeenten geeft aan dat mensen met hogere inkomens een beroep doen op de huishoudelijke verzorging; neemt u in de monitor mee of gemeenten een indicatiestelling doen voor deze zorg of dat mensen met een hoger inkomen via een algemene voorziening deze zorg automatisch krijgen zonder indicatiestelling?
De Wmo 2015 schrijft voor dat gemeenten na een melding van een ondersteuningsvraag zorgvuldig onderzoek moeten doen naar de beperkingen van betrokkene en overige kenmerken van de persoon en diens situatie, waaronder de mogelijkheden van eigen kracht en het sociaal netwerk. De gemeente baseert zich bij haar besluitvorming op de aanvraag om ondersteuning op de resultaten van dit onderzoek. Daar waar blijkt dat betrokkene zelf of met behulp van anderen of via een algemene voorziening niet kan voorzien in de noodzakelijke ondersteuning, is het aan de gemeente om een passende bijdrage (maatwerkvoorziening) aan die ondersteuning te leveren. Dit uitgangspunt geldt voor alle mensen die zich om ondersteuning melden, ongeacht hun inkomen of vermogen.
In de monitor Abonnementstarief wordt overigens de vraag betrokken of gemeenten als gevolg van de invoering van het abonnementstarief hun beleid wijzigen (bijvoorbeeld door algemene voorzieningen om te vormen tot maatwerkvoorzieningen). Daarnaast wordt in de monitor de volumeontwikkeling per inkomensgroep in beeld gebracht.
Kunt u aangeven hoe u de aangenomen motie Hijink c.s. over knelpunten bij een deugdelijke uitvoering van het abonnementstarief gaat uitvoeren, nu gemeenten aangeven dat zij in financiële problemen komen als gevolg de invoering van het abonnementstarief?2
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De samenwerking van het ministerie van Financiën met kinderopvangbranchevereniging BOinK |
|
Femke Merel Arissen (PvdT) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Eindelijk vinden de gedupeerden in toeslagaffaire gehoor»?1
Ja.
Waarom is er besloten tot een overeenkomst tussen het Ministerie van Financiën en de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) Kunt u een reconstructie geven hoe, en onder welke voorwaarden, deze overeenkomst tot stand is gekomen?
Er is geen overeenkomst met BOinK. De Minister van Financiën heeft de afgelopen weken veel gesprekken gevoerd, met medewerkers, met leidinggevenden – zowel binnen het departement als binnen de Belastingdienst – en met betrokken ouders. Voor het uitnodigen van de ouders is ouderbelangenorganisatie BOinK benaderd, zij vertegenwoordigen ruim 5.000 oudercommissies. Bovendien is BOinK een bekende partner en zijn ze betrokken bij het Verbeterprogramma kinderopvangtoeslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Belastingdienst/Toeslagen. Veel ouders hebben persoonlijk contact met BOinK over hun situatie met de kinderopvangtoeslag. Ouders voelen zich gehoord door de organisatie, mede omdat ze het Meldpunt Stopgezette Kinderopvangtoeslag zijn gestart (met de SP en Bond van Belastingbetalers) en medeopsteller zijn van het zwartboek. Veel ouders hebben zich ook aangemeld bij het Meldpunt. Het was om deze reden mijn inschatting dat BOinK voor de ouders een betrouwbare partner is. Dit helpt het gesprek makkelijker in een open setting op gang te brengen en biedt de ouders comfort. De ouders zijn geselecteerd en telefonisch uitgenodigd door BOinK tussen kerst en vrijdag 3 januari. Voor de twee gesprekken in kleine setting op woensdag 10 januari hebben zich in totaal 14 ouders aangemeld.
Klopt het dat de selectie van ouders die aanwezig mochten zijn bij dit gesprek via BOinK is verlopen? Waarom is voor deze aanpak gekozen?
Ja dat klopt. Zie voor de toelichting antwoord 2.
Wat heeft BOinK in het verleden en in het bijzonder de afgelopen twee jaar concreet gedaan om de gedupeerde ouders in de toeslagaffaire, waaronder de ouders die onder Combiteam Aanpak Facilitators 11 (CAF 11) vallen, bij te staan?
Voor deze vraag verwijs ik u graag naar BOink zelf, het ministerie houdt geen activiteitenlijst bij van contacten met maatschappelijk organisaties. Het Meldpunt Stopgezette Kinderopvangtoeslag startte op 9 juli 2019 op initiatief van BOinK, de Bond van Belastingbetalers en de SP. Bij het meldpunt meldden zich zo’n 280 ouders, geteld tot en met de publicatiedatum van het zwartboek d.d. 28 augustus 2019. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de inhoud van de brief die voorzitter Gjalt Jellesma van BOinK heeft geschreven aan de ouders aan de vooravond het gesprek?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gedupeerde ouders die zo lang niet gehoord zijn, een persverbod opgelegd krijgen door de organisatie die zegt hun belangen te behartigen en zich opwerpt als woordvoerder?
Het staat burgers altijd vrij om de pers te spreken. Het ministerie heeft hierbij geen rol gehad. De e-mail is op initiatief van BOinK opgesteld en verstuurd nadat zij de ouders telefonisch hebben uitgenodigd. Hierin is een verzoek opgenomen om niet voorafgaand aan de gesprekken met de pers te spreken.
Klopt het dat de gedupeerde ouders eveneens door BOinK gevraagd zijn om de «achterdeur» te nemen in plaats van de hoofdingang van het ministerie? Zo ja, kunt u zich voorstellen dat dit pijnlijk is, zeker als mensen zich jarenlang niet gehoord of gezien hebben gevoeld?
In de e-mail van BOinK is hierover niets opgenomen. Ik heb slechts achteraf begrepen dat BOinK gevraagd heeft of ouders liever media niet te woord willen staan en hoe hierin te kunnen handelen.
Hoeveel meldingen van gedupeerde ouders in de toeslagaffaire heeft het meldpunt van BOinK inmiddels ontvangen? Hoe heeft dit meegewogen in de besluiten omtrent de totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Financiën en BOinK?
Het Meldpunt Stopgezette Kinderopvangtoeslag startte op 9 juli 2019 op initiatief van BOinK, de Bond van Belastingbetalers en de SP. Bij het meldpunt meldden zich zo’n 280 ouders, geteld tot en met de publicatiedatum van het zwartboek d.d. 28 augustus 2019.3 Inmiddels heeft de Belastingdienst/Toeslagen via BOinK 740 meldingen van ouders binnengekregen.
De samenwerking tussen de Belastingdienst/Toeslagen en BOinK is al van voor de oudergesprekken op 8 januari jl. Zij zijn partner in het Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag (KOT). De samenwerking is constructief. Voor het ministerie is contact met «het veld» van belang om hier lering en signalen uit te kunnen trekken. Omdat BOinK ouders kent waarvan de precieze situatie per dossier binnen de kinderopvangtoeslag sterk verschilt en ik juist ouders in uiteenlopende situaties wilde spreken, acht ik BOinK ook een goede samenwerkingspartner voor deze gesprekken. Het was mijn inschatting dat BOinK voor de ouders een betrouwbare partner is. Dit helpt het gesprek makkelijker in een open setting op gang te brengen en biedt de ouders comfort.
Zijn de gedupeerde ouders in de toeslagaffaire, in het bijzonder CAF 11, geconsulteerd door het Ministerie van Financiën over de beslissing om met BOinK samen te gaan werken en deze als officiële belangenbehartiger en woordvoerder te laten optreden? Zo ja, hoeveel ouders en op welke wijze?
Nee. Ik beschouw BOinK in het algemeen wel als een belangenbehartiger van ouders in de kinderopvang en daarmee zijn ze voor het ministerie een belangrijke stakeholder in het dossier. BOinK is overigens niet hun officiële belangenbehartiger en woordvoerder.
Bent u ermee bekend op welke wijze BOinK haar rol als woordvoerder van gedupeerde ouders in de toeslagaffaire, nu en in de toekomst, denkt vorm te geven? Zo ja, kunt u toelichten hoe BOinK dit gaat invullen?
Nee. BOinK is belangenbehartiger van ouders in de kinderopvang. Ouders kunnen de organisatie benaderen voor advies en ondersteuning. Hoe BOinK de belangenbehartiging vormgeeft, is aan hen zelf.
Met welke frequentie zit het Ministerie van Financiën met BOinK om de tafel over de toeslagaffaire of welke plannen zijn daartoe?
De Belastingdienst/Toeslagen onderhoudt contacten met BOinK. De contacten gaan breder dan alleen over de toeslagenkwestie, maar betreffen de kinderopvangtoeslag in zijn algemeenheid. Ik beschik niet over aantallen hoe vaak er met BOinK gesproken is over het stopzetten en terugvorderen van de kinderopvangtoeslag. Vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), beleidsmatig verantwoordelijk voor kinderopvang, zijn er reguliere contacten met het kinderopvangveld. BOinK is een van die partijen in dat veld. De Belastingdienst/Toeslagen participeert, samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, sinds 2018 In het Verbeterprogramma kinderopvangtoeslag. In het kader van dat traject zijn er overleggen (eens in de 2 à 3 maanden) waaraan ouderorganisaties, BOinK en Voor Werkende Ouders, en brancheorganisaties uit de kinderopvang deelnemen. In deelprojecten binnen het verbeterprogramma, zijn er ook nog contacten tussen de Belastingdienst/Toeslagen, het Ministerie van SZW en BOinK. Daarnaast zullen er, periodiek, gesprekken gaan plaatsvinden tussen de directeur Belastingdienst/Toeslagen en de voorzitter van BOinK.
Kunt u aangeven, of bent u bereid uit te zoeken, hoe vaak en op welke wijze tijdens de gesprekken tussen BOinK, de Belastingdienst en/of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de afgelopen jaren het hardvochtige beleid van de Belastingdienst met betrekking tot het stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag is besproken?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u verklaren, of bent u bereid te reconstrueren, waarom er naar aanleiding van ingebrachte signalen van BOinK over de stopzettingen geen actie ondernomen is?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uitleggen, indachtig voorgaande vragen, welke meerwaarde u ziet in een samenwerking met BOinK bij de inspanningen van het Ministerie van Financiën om de gedupeerde ouders uit de ellende te helpen?
Ik beschouw BOinK in het algemeen wel als een belangenbehartiger van ouders in de kinderopvang en daarmee zijn ze voor het ministerie een belangrijke stakeholder in het dossier.
De tien tips voor de toekomst van de wijkverpleging |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wilt u reageren op de stelling van Jos de Blok (directeur Buurtzorg Nederland) dat door het toepassen van de juiste interventies er 20 tot 30 procent minder volume nodig is in de wijkverpleging, zonder dat dit ten koste gaat van tevredenheid of kwaliteit?1
Ik vind dat zorgprofessionals en dus ook wijkverpleegkundigen hun werk zo goed en ook zo slim mogelijk moeten verrichten en daarmee hun bijdrage leveren om de zorg goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Zorgaanbieders moeten hen daartoe in staat stellen. Het is aan de beroepsgroep (V&VN) om richtlijnen en standaarden te ontwikkelen die professionals in de praktijk kunnen gebruiken. Via ZonMw investeer ik, gedurende de looptijd van het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging, jaarlijks € 2 mln. in de richtlijnontwikkeling van de beroepsgroep. Daarnaast heb ik in het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging afspraken gemaakt met partijen om o.a. de kwaliteit van de indicatiestelling door wijkverpleegkundigen te verbeteren en de ongewenste praktijkvariatie te verminderen.
Begrijpt u de zorgen van de heer De Blok dat oplossingen vooral bedacht worden door een select groepje bestuurders aan overlegtafels, terwijl juist geluisterd moet worden naar de mensen uit de praktijk?
Ik begrijp de zorgen dat oplossingen niet voor maar met betrokkenen uit de sector moeten worden bedacht. Dat is ook de reden waarom ik zelf regelmatig in contact ben met zorgprofessionals en cliënten in de praktijk. Ik ga er verder van uit dat de bestuurders met wie ik vervolgens om tafel zit, zelf ook hun licht in de praktijk (bij hun achterban) hebben opgestoken en die inbreng meenemen in het overleg. Niemand is er bij gebaat met oplossingen te komen waarvoor geen draagvlak bestaat en die niet bijdragen aan het oplossen van knelpunten.
Bent u voornemens om een duidelijke standaard te maken voor de wijkverpleging, bijvoorbeeld door verbetering van het kwaliteitskader, zodat wijkverpleegkundigen de meest effectieve interventies kunnen toepassen en van elkaar kunnen leren? Hoe gaat u afdwingen dat alle aanbieders in de wijkverpleging volgens professionele standaarden gaan werken?
Partijen2 in de sector wijkverpleging hebben in 2018 gezamenlijk een kwaliteitskader wijkverpleging afgesproken. Ik ga dat kader niet wijzigen cq verbeteren. Ik faciliteer partijen om het kwaliteitskader te implementeren. Partijen hebben zichzelf met het kwaliteitskader verplicht om te werken volgens professionele standaarden. De inspectie (IGJ) beoordeelt de kwaliteit en veiligheid van de zorg thuis vanuit het perspectief van de cliënt. Hiervoor heeft de IGJ het toetsingskader «Toezicht op de zorg thuis» ontwikkeld.
Deelt u de mening dat verschillende onderdelen van de wijkverpleging zoals preventie, indiceren etc. geïntegreerd moeten worden, zodat versnippering voorkomen wordt en beschikbare capaciteit optimaal benut kan worden?
Ik vind het aan zorgaanbieders en zorgprofessionals om het werk zo goed mogelijk in te richten en te organiseren. Wat mij betreft staat het cliëntperspectief daarbij centraal en wordt er tevens voor gezorgd dat het werk voldoende uitdagend en afwisselend is voor de zorgprofessionals. In het kwaliteitskader wijkverpleging hebben partijen opgenomen dat preventie een belangrijke taak van de wijkverpleging is en wordt wijkverpleging ook beschreven als generalistische zorg. Zeker gezien de huidige arbeidsmarktproblematiek is er noodzaak om de beschikbare capaciteit optimaal te benutten. Het is daarbij ook in het belang van werkgevers om het werk zo aantrekkelijk mogelijk te maken en te houden om zo het schaars beschikbare zorgpersoneel voor de wijkverpleging te behouden.
Wat vindt u van het voorstel om de aandacht, die nu gericht is op indicatiestelling, te verschuiven en te veranderen naar interventies en uitkomsten? Kunt u uw antwoord toelichten? Denkt u dat juist het sturen en financieel afrekenen op indicaties tot gevolg kunnen hebben dat zorgaanbieders in sommige gevallen worden uitgedaagd om meer en lang zorg te verlenen dan met de juiste interventies nodig zou zijn?
Wat mij betreft is het geen kwestie van kiezen maar èn-èn. Zorgprofessionals moeten ervoor zorgen dat de indicatiestelling, de start van het zorgproces, goed en professioneel wordt verricht. Zij moeten er tevens voor zorgen dat de met de cliënt afgesproken (behandel)doelen worden bereikt en dat deze uitkomsten van zorg beschikbaar komen. Partijen werken in het kader van de implementatie en ontwikkeling van het kwaliteitskader met elkaar aan de ontwikkeling en implementatie van meetinstrumenten. Ik ben het ermee eens dat er in het huidige stelsel prikkels zijn om onnodig meer en lang zorg te verlenen. Ik zie dat met name terug bij het verlenen van niet-gecontracteerde zorg waarbij het aantal uren zorg per cliënt per maand in 2018 in de niet-gecontracteerde zorg 2,7 keer zo hoog is als bij de gecontracteerde zorg. Dat is ook de reden waarom ik het aandeel niet gecontracteerde wijkverpleging wil terugdringen.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat organisatiebelangen leidend zijn en dat gedacht moet worden vanuit goede oplossingen voor cliënten en slimme interventies voor wijkverpleegkundigen?
Voor mij staat in de zorg de cliënt centraal. Zorgprofessionals moeten hun werk zo goed mogelijk kunnen doen en zorgaanbieders moeten dit faciliteren. In mijn brief3 van 14 mei 2019 heb ik u mijn toekomstperspectief op de wijkverpleging geschetst. Ik wil toe naar een situatie waarin integrale zorg wordt verleend door herkenbare en aanspreekbare teams wijkverpleging. Zorgprofessionals (van één of meerdere zorgaanbieders) die wijkverpleging en wijkzorg verlenen, werken samen als één team in de wijk.
Gaat u het advies overnemen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om tot één integraal tarief te komen voor de wijkverpleging, een tarief dat door alle zorgverzekeraars gehanteerd wordt zodat de administratie vergaand vereenvoudigd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vraag de NZa advies over de toekomstige bekostiging van de wijkverpleging. Een dergelijk advies is nu nog niet beschikbaar. De NZa heeft wel diverse deelrapportages uitgebracht over bijvoorbeeld de ervaringen met de experiment beleidsregel4 alsmede een tussenrapportage over de doorontwikkeling van de bekostiging5. Uiteraard ben ik er voorstander van om de bij de bekostiging behorende administratie zo eenvoudig mogelijk te maken. Dat zal één van de voorwaarden zijn waaraan ik het advies van de NZa zal toetsen.
Wat vindt u van het voorstel van de directeur van Buurtzorg Nederland om het deel verpleegzorg dat mensen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) thuis ontvangen onder te brengen in de Zorgverzekeringswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het voorstel om de verpleegzorg die mensen vanuit de Wlz thuis ontvangen onder te brengen in de Zorgverzekeringswet, las ik ook terug in het advies van de Commissie Toekomst zorg thuiswonende ouderen6 dat ik u op 15 januari 2020 stuurde. Zoals ik in die brief heb aangegeven gaat een aantal aanbevelingen van de Commissie verder dan het huidige kabinetsbeleid en vergt wijziging van de stelsels. Voor de meer ingrijpende aanbevelingen die tot stelselwijzigingen zouden leiden, geldt dat ik na het verschijnen van de definitieve versie van het advies zal bezien waar deze raken aan de Contourennota, waarin ik een meer integrale reactie op de verdergaande aanbevelingen wil meenemen.
Het bericht ‘Vileine truc om verbod op mentholsigaretten te omzeilen: menthol-inlegkaarten’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vileine truc om verbod op mentholsigaretten te omzeilen: menthol-inlegkaarten»?1
Ik ben niet verbaasd dat dergelijke producten worden ontwikkeld en op de markt worden gebracht. In Nederland worden sigaretten en shagtabak met mentholsmaak per 20 mei 2020 verboden, aangezien kenmerkende smaken zoals menthol roken aantrekkelijker maken. Het is mogelijk dat sommige rokers dergelijke mentholkaarten gaan gebruiken om vanaf die datum toch tabak met mentholsmaak te kunnen roken. Dit heeft inderdaad veel weg van een poging van de producent om het verbod op mentholsigaretten te omzeilen.
Wat is uw mening over Rizla Flavour Infusions en Frizc Flavor Cards, een soort kaartjes die in een pakje sigaretten of shag gedaan kunnen worden waarna na 60 minuten het tabak naar menthol gaat smaken? Bent u van mening dat hier gebruik wordt gemaakt van een truc om het verbod op mentholsigaretten te omzeilen aangezien dit als accessoires wordt gepresenteerd in plaats van als tabaksproduct?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat dit betreffende product niet onder de Tabaks-en rookwarenwet valt en dat er dus geen sprake is van toezicht door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?
Het is juist dat dit product niet onder de Tabaks-en rookwarenwet valt.
Wel is het in artikel 3.7.a vijfde lid van de regeling onder de Tabaks-en rookwarenwet verboden andere producten dan de betreffende rookwaren toe te voegen aan een pakje sigaretten of shag.
Dat is echter iets anders dan het los verkopen van een dergelijk product dat de consument zelf kan toevoegen.
Geldt in Nederland wanneer het verbod op mentholsigaretten ingaat ook een verbod voor dergelijke geurkaartjes? Zo nee, gaat u een dergelijk verbod alsnog regelen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven valt het product niet onder de huidige wetgeving. Ik ben van mening dat dergelijke producten niet passen bij het door mij gevoerde tabaksontmoedigingsbeleid en het streven naar een Rookvrije generatie in 2040. Roken moet niet aantrekkelijk gemaakt kunnen worden. Ik ben voornemens een inventarisatie te laten uitvoeren naar de aard en de omvang van dergelijke «accessoires» die de aantrekkelijkheid van het roken van sigaretten en shagtabak kunnen vergroten. Ik zal de uitkomst van deze inventarisatie met u delen. Het is mijn intentie om te bezien hoe we deze praktijk vervolgens door een verbod kunnen tegen gaan.
Recente ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik van rubbergranulaat bij kunstgrasvelden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sportveldbeheerder veroordeeld voor verspreide kunstgraskorrels»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 december jl., waarbij een sportclub veroordeeld is voor het overtreden van de zorgplicht en artikel 13 van de Wet Bodembescherming?2
Ik neem kennis van de uitspraak. Het is aan de rechter om aan wetgeving te toetsen.
Wat verstaat u onder de zorgplicht die sportclubs met kunstgrasvelden hebben? Wanneer voldoen sportclubs met kunstgrasvelden wel aan de zorgplicht en artikel 13 van de Wet Bodembescherming? Hoe zouden de sportclubs invulling moeten geven aan de zorgplicht? Wat zijn de consequenties hiervan voor sportverenigingen die veelal met vrijwilligers werken?
De zorgplicht is beschreven in artikel 13 van de Wet Bodembescherming. Het gaat daarbij in wezen om een dubbele zorgplicht, gericht tot een ieder: in de eerste plaats de verplichting om de verontreiniging te voorkomen; in de tweede plaats moet – als de verontreiniging zich toch voordoet – de bodem worden gesaneerd om de directe gevolgen van de verontreiniging te beperken dan wel zoveel mogelijk ongedaan te maken. De eigenaar, opdrachtgever of beheerder van een kunstgrasveld is verantwoordelijk voor het naleven van de zorgplicht tijdens de aanleg, het onderhoud en de renovatie van het kunstgrasveld met rubbergranulaat korrels. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of sprake is van een juiste invulling van de zorgplicht. De Vereniging Sport en Gemeenten heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam de wethouders sport van de gemeenten op 24 december jl. per brief geïnformeerd3 en gewezen op beschikbare informatie over de invulling van de zorgplicht voor kunstgrasveld met rubbergranulaat korrels. In 2014 is een richtlijn van de brancheorganisaties VACO/RecyBEM opgesteld. In november jl. heeft de Branchevereniging Sport en Cultuurtechniek het «document zorgplicht, milieu kunstgrasvelden» gepresenteerd. In beide documenten zijn uitvoerig de maatregelen beschreven om verspreiding van rubbergranulaat korrels te voorkomen, zoals het plaatsen van kantplanken langs het veld, gebruik maken van uitloopmatten, regelmatig vegen rondom het kunstgrasveld. De beschreven maatregelen bieden de basis voor een verantwoord beheer van het sportveld.
Klopt het dat in negen van de tien grootste Nederlandse gemeenten nog altijd rubbergranulaat op kunstgrasvelden ligt?3 Vindt u dat, mede in het licht van deze uitspraak van de rechtbank, problematisch? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren? Zo nee, hoe kunt u de zorgen over mogelijke veroordelingen wegnemen bij clubs die dit type kunstgrasvelden in beheer hebben?
Het is mij bekend dat op veel kunstgrasvelden op sportverenigingen gebruik wordt gemaakt van rubbergranulaat. Het gebruik van rubbergranulaat korrels hoeft niet problematisch te zijn, mits de verspreiding van dit materiaal naar de bodem en het oppervlaktewater zoveel als mogelijk wordt voorkomen. Hiervoor verwijs ik tevens naar mijn brief aan uw Kamer op 19 februari 20195 inzake het gebruik van rubbergranulaat. In antwoord op vraag 3 is beschreven welke concrete informatie voorhanden is over de maatregelen die de beheerders van de kunstgrasvelden kunnen nemen om verspreiding van rubbergranulaat te voorkomen.
Welke opties hebben sportverenigingen om wel aan de zorgplicht te voldoen? Is het veranderen van de vulling naar bijvoorbeeld kurk voldoende om aan de zorgplicht te voldoen? Zo ja, is dit mogelijk op dezelfde matten of zijn hier andere matten voor nodig en wat zijn ongeveer de financiële consequenties van dit soort keuzes voor sportverenigingen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 is er concrete informatie voorhanden welke maatregelen de beheerders van kunstgrasvelden kunnen nemen om aan de zorgplicht te voldoen. Het is daarbij aan de leverancier en de beheerder om te zorgen dat het toegepaste materiaal voldoende veilig is voor gebruikers en het milieu, ook als het gaat om kurk. Dat laat onverlet dat vanuit de zorgplicht verspreiding moet worden voorkomen, ongeacht het soort materiaal.
Bent u het ermee eens dat clubs die gebruikmaken van rubbergranulaat in kunstgrasvelden niet aan hun lot overgelaten moeten worden, aangezien deze clubs het vaak financieel niet breed hebben en afhankelijk zijn van vrijwilligers? Welke rol kunt u hierbij spelen?
Sportclubs worden op verschillende manieren ondersteund met het op een juiste manier onderhouden van kunstgrasvelden, en met de aanleg van milieuvriendelijke kunstgrasvelden. Recentelijk hebben de Minister voor Medische Zorg en ik op basis van de SBIR-innovatieoproep «milieuvriendelijke sportvelden» financiering toegekend aan twee projecten (in totaal € 1,5 miljoen) met als doel om een kunstgrasveld te produceren dat hoogwaardig recyclebaar is en waarbij geen of biologisch afbreekbare instrooimateriaal wordt gebruikt. Ik verwacht dat de uitkomsten begin 2021 beschikbaar zijn. Bovendien kunnen sportverenigingen vanaf dit jaar 30% subsidie aanvragen vanuit de BOSA-subsidieregeling van VWS voor het nemen van diverse maatregelen die de verspreiding van instrooi-materiaal tegengaan, zoals de aanleg van kantplanken en het plaatsen van schoonloopvoorzieningen. Ik ben van mening dat sportclubs met deze maatregelen en de informatievoorziening van de VSG en BSNC, waar ik in antwoord op vraag 3 al naar verwees, goed worden ondersteund in het op een juiste manier invulling geven aan de zorgplicht en duurzaam aanleggen en onderhouden van kunstgrasvelden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO leefomgeving dd. 20 februari 2020?
Ja.
Het bericht dat zorginstellingen misbruik lijken te maken van de regeling waarmee zij aanstelling of ontslag van een bewindvoerder, mentor of curator mogen vragen |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zorginstellingen misbruik lijken te maken van de regeling waarmee zij aanstelling of ontslag van een bewindvoerder, mentor of curator mogen vragen? Wat is uw reactie hierop? Waren deze signalen al eerder bij u bekend?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Ik vind de voorbeelden die in de berichtgeving van De Groene Amsterdammer worden genoemd zorgelijk en heb daarom naar aanleiding van het artikel gesproken met de rechters uit de expertgroep curatele, bewind en mentorschap van de rechtspraak (hierna: de expertgroep). In de verdere beantwoording ga ik daarop ook in.
Hoe verklaart u de ruime verdubbeling van het aantal aanvragen om aanstelling of ontslag van een bewindvoerder of mentor door zorginstellingen in 2019 ten opzichte van 2014? Is dit volgens u een wenselijke ontwikkeling?
De leden Van Nispen en Hijink verwijzen naar cijfers uit de berichtgeving van De Groene Amsterdammer. Zij maakt er in haar berichtgeving melding van dat Investico cijfers heeft opgevraagd bij de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Rvdr). De Rvdr bericht mij dat zij de vraag van Investico kreeg hoeveel instellings- of opheffingsverzoeken door zorginstellingen zijn ingediend. Naar aanleiding van de vragen van het lid Ellemeet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1697) en de vragen van de leden Van Nispen en Hijink heb ik de betreffende cijfers bij de Rvdr opgevraagd. Er lijkt sprake van een misverstand rond de cijfers. De cijfers die de Rvdr heeft verstrekt betreffen het aantal instellingsverzoeken voor bewind en mentorschap dat zorginstellingen in de periode 2014 tot en met juni 2019 hebben ingediend. In totaal gaat het om 3.279 verzoeken. In de berichtgeving van De Groene Amsterdammer lijkt precies dit aantal van 3.279 verzoeken gepresenteerd te worden als het aantal ontslag- en benoemingsverzoeken met betrekking tot bewindvoerders en mentoren dat zorginstellingen hebben ingediend.2
Bij de Rvdr heb ik ook opgevraagd het aantal ontslag- en benoemingsverzoeken dat zorginstellingen hebben ingediend. In de periode 2014–2016 steeg het aantal ontslag- en benoemingsverzoeken naar circa zestig per jaar, sinds 2017 gaat het om circa twintig verzoeken per jaar.
Is de praktijk, zoals in het bovengenoemd artikel beschreven, in lijn met de geest van de wet? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om zorginstellingen duidelijk te maken dat wat zij doen niet wenselijk is?
Zorginstellingen hebben in de periode 2014 tot en met 2019 3.279 instellingsverzoeken voor bewind en mentorschap ingediend. Het doel van het toekennen van deze bevoegdheid aan zorginstellingen is de toegang tot bewind, mentorschap en curatele te verbeteren voor kwetsbare mensen zonder familie en sociaal vangnet. Door de betrokkenheid van zorginstellingen vallen minder hulpbehoevenden tussen wal en schip. Het gaat bijvoorbeeld om zorgmijders en mensen zonder (betrokken) familie.3 Dat zorginstellingen jaarlijks een aantal instellingsverzoeken indienen is in lijn met de geest van de wet.
Op welke manier controleren rechters aanvragen van zorginstellingen? Hebben rechters voldoende tijd om de aanvragen zorgvuldig te beoordelen? Kunt u dit nader onderbouwen? Wordt bijvoorbeeld gedegen getoetst of een bewindvoerder/mentor volstrekt onafhankelijk is en niet te veel op schoot zit bij een zorginstelling?
Als een zorginstelling een instellingsverzoek voor bewind, mentorschap of curatele indient, moet de zorginstelling op grond van de wet motiveren waarom de familie dat verzoek niet indient. De rechters de expertgroep geven aan dat een verzoek door een zorginstelling doorgaans wordt ingediend omdat er geen familie is of geen betrokken familie. Als een zorginstelling een ontslag- en benoemingsverzoek indient, beoordeelt de rechter de gegrondheid van het verzoek en weegt hij alle betrokken belangen af. De expertgroep benadrukt dat het belang van de betrokkene altijd voorop staat. Dit is in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat onder meer bepaalt dat maatregelen zoals bewind, mentorschap en curatele de wil en voorkeuren van de betrokkene respecteren.
De wet bevat waarborgen voor het voorkomen van belangenverstrengeling. In de wet is een lijst opgenomen van natuurlijke en rechtspersonen die niet kunnen worden benoemd tot bewindvoerder, mentor en curator. Het benoemingsverbod geldt onder andere voor – kort gezegd – medewerkers van zorginstellingen. Zij moeten niet in een positie terecht kunnen komen waarin zij de belangen van hun cliënt – de betrokkene – en hun werkgever – de zorginstelling – moeten afwegen. Zo’n situatie kan bijvoorbeeld ontstaan als de bewindvoerder of curator moet beslissen of de betrokkene meebetaalt aan een uitgave die een zorginstelling doet ten behoeve van alle cliënten. Het benoemingsverbod is erop gericht dergelijke situaties te voorkomen. Ook in het Besluit kwaliteitseisen zijn waarborgen opgenomen voor het voorkomen van belangenverstrengeling bij professionele vertegenwoordigers. Zij mogen bijvoorbeeld geen ander voordeel voor hun werk ontvangen dan de beloning die zij als vertegenwoordiger krijgen.
Met inachtneming van de wettelijke waarborgen is het in de praktijk aan vertegenwoordigers om belangenverstrengeling te voorkomen. Zij moeten handelen zoals een goed vertegenwoordiger betaamt. Doen zij dat niet, dan is dit reden voor ontslag en zijn zij aansprakelijk voor de schade die zij de betrokkene berokkenen. Als bijvoorbeeld de ouders of kinderen van de betrokkene vermoeden dat de vertegenwoordiger de belangen van de betrokkene niet vooropstelt, maar die van de zorginstelling, kunnen zij hierover een klacht indienen bij de vertegenwoordiger. Het staat partijen vrij om de rechter te benaderen. De rechter beoordeelt dan of de vertegenwoordiger kan aanblijven of dat de belangen van de betrokkene beter zijn geborgd als een andere vertegenwoordiger wordt benoemd.
Rechters hebben voldoende gelegenheid, tijd en mogelijkheden om te onderzoeken wat er aan de hand is als sprake is van een conflict tussen de zorginstelling en vertegenwoordiger of mogelijke belangenverstrengeling bij een vertegenwoordiger. De rechter kan bijvoorbeeld informatie bij de vertegenwoordiger en zorginstelling opvragen en de betrokken partijen horen. Dit is bevestigd door de expertgroep.
Op de rechtbank wordt nagegaan of verzoeken van zorginstellingen worden vergezeld door akkoordverklaringen van familie. De rechtbank gaat via de Basisregistratie Personen (BRP) na of er familie is die bij het verzoek van de zorginstelling moet worden betrokken. Familie die buiten beeld was, kan op die manier alsnog worden betrokken. De familie krijgt op deze manier als belanghebbende de gelegenheid om te worden gehoord. Mocht er een belanghebbende zijn die onverhoopt toch buiten beeld is gebleven of die niet bereikbaar was, dan kan die belanghebbende zich alsnog bij de rechtbank melden en zal de rechter bekijken of er aanleiding is om zijn beslissing te herzien. Blijft de beslissing in stand en is de belanghebbende het hier niet mee eens, dan kan de belanghebbende hoger beroep instellen.
Is het volgens u wenselijk dat bewindvoerders en mentoren voor hun inkomen sterk afhankelijk zijn van zorginstellingen, waarbij een kwart van de bewindvoerders en mentoren aangeeft weleens onder druk te zijn gezet door zorginstellingen?
De Groene Amsterdammer bericht dat meer dan de helft van de door De Monitor, Investico en Trouw geënquêteerde bewindvoerders en mentoren voornamelijk cliënten krijgt via zorginstellingen. Dit hoeft op zichzelf niet te betekenen dat zij financieel afhankelijk zijn van zorginstellingen. Als een vertegenwoordiger wel financieel afhankelijk is van een zorginstelling, is dat niet wenselijk. Een vertegenwoordiger moet het belang van de betrokkene centraal stellen. Het risico dat dit niet gebeurt, wordt vergroot als de vertegenwoordiger financieel afhankelijk is van de zorginstelling.
Ik herken het beeld dat vertegenwoordigers loopjongens lijken te zijn geworden, niet. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, bevatten de wet en het Besluit kwaliteitseisen waarborgen om belangenverstrengeling tegen te gaan.
In de evaluatie van de wetswijzing uit 2014 is door rechters opgemerkt dat met name zorginstellingen goed zicht hebben op de verhouding tussen de vertegenwoordiger en betrokkene. Zij hebben daarbij opgemerkt dat als de kwaliteit van de vertegenwoordiging te wensen overlaat, zorginstellingen actie kunnen ondernemen doordat zij de bevoegdheid hebben om de rechter te verzoeken de vertegenwoordiger te ontslaan.4
Naar aanleiding van de berichtgeving van onder andere De Groene Amsterdammer heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesproken met voornoemde expertgroep. De expertgroep heeft aangegeven dat de berichtgeving van onder andere De Groene Amsterdammer onderstreept hoe belangrijk het is dat de rechter grondig onderzoek doet naar de reden van verzoeken die zorginstellingen indienen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal de koepels van zorginstellingen vragen om de berichtgeving van De Groene Amsterdammer en in het bijzonder de daarin beschreven ervaringen van ouders onder de aandacht van hun leden te brengen.
Vindt u ook dat het er op lijkt dat bewindvoerders en mentoren eerder loopjongens lijken te zijn geworden van zorginstellingen in plaats van dat zij echt de belangen van hun cliënt behartigen? Vindt u, net als het College voor de Rechten van de Mens, deze ontwikkeling ook een gevaar voor de rechtsbescherming van ouderen en verstandelijk beperkten? Zo nee, kunt u uitgebreid beargumenteren waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is er concreet gedaan met de evaluatie van de wet in 2018, waaruit bleek dat een op de vijf professionele bewindvoerders en mentoren negatief was over de toegenomen macht van zorginstellingen?
Uit de wetsevaluatie blijkt niet dat 1 op de 5 professionele vertegenwoordigers negatief is over de toegenomen macht van zorginstellingen. Hieronder worden hieromtrent meest relevante uitkomsten van de evaluatie weergegeven en wordt toegelicht welke actie er na de evaluatie is ondernomen.
In de wet is geregeld welke (rechts)personen een verzoek mogen indienen tot instelling en opheffing van bewind, mentorschap en curatele en ontslag van de vertegenwoordiger. Met de wetswijziging uit 2014 is de kring van verzoekers uitgebreid. Hiermee is beoogd meer personen uit de nabije omgeving van de betrokkene te betrekken bij diens bescherming en de toegang tot de beschermingsmaatregelen beter te borgen.5 Aan de kring verzoekers zijn toegevoegd degene die het gezag over de betrokkene uitoefent, gemeenten (in geval van zogenoemd schuldenbewind) en zorg- en begeleidingsinstellingen (hierna tezamen: zorginstellingen). In de evaluatie van de wetswijziging in 2018 is ook deze uitbreiding van de kring van verzoekers betrokken. De onderzoekers constateren dat (vrijwel) alle ondervraagde rechters (9 van de 10) en een aanzienlijk deel van de professionele bewindvoerders, mentoren en curatoren (36 van de 77) positieve ervaringen hebben opgedaan met de uitbreiding van de kring van verzoekers. Als reden hiervoor wordt vooral gewezen op de verruiming van de signaleringsmogelijkheid. Door onder meer zorginstellingen de mogelijkheid te bieden om de instelling van een beschermingsmaatregel te verzoeken vallen minder hulpbehoevenden tussen wal en schip. Dit is vooral relevant bij personen die niet of nauwelijks over familie beschikken, voegen de onderzoekers toe.6
Van de 10 geraadpleegde rechters oordelen er 5 neutraal over de uitbreiding van de kring van (rechts)personen die een ontslagverzoek mogen indienen vanwege hun (zeer) beperkte ervaring hiermee. 3 rechters hebben hier meer ervaring mee opgedaan. Deze rechters zijn positief over de uitbreiding van de kring. Zij hebben daarbij aangegeven dat met name zorginstellingen goed zicht hebben op de verhouding tussen de vertegenwoordiger en betrokkene; als de kwaliteit van vertegenwoordiging duidelijk te wensen overlaat, hebben zorginstellingen met de mogelijkheid van het indienen van een ontslagverzoek een extra instrument in handen om actie te ondernemen.7 Van de 77 geraadpleegde professionele vertegenwoordigers hebben er 8 positief geoordeeld over de uitbreiding van de kring van (rechts)personen die een ontslagverzoek kunnen indienen (1 op de 10). Als reden daarvoor hebben deze respondenten met name genoemd dat de uitbreiding van de kring van verzoekers heeft geresulteerd in meer controle op de werkzaamheden van vertegenwoordigers.8 Van de 77 geraadpleegde professionele vertegenwoordigers hebben er 8 neutraal en 7 negatief geoordeeld over de uitbreiding van de kring van (rechts)personen die een ontslagverzoek mogen indienen. Dit betreft tezamen 1 op de 5 geraadpleegde professionele vertegenwoordigers. Deze respondenten hebben volgens de onderzoekers vooral opgemerkt dat deze bevoegdheid erin kan resulteren dat meer ontslagverzoeken worden ingediend bijvoorbeeld vanwege oneigenlijke gronden. Als voorbeelden van oneigenlijke gronden worden onenigheid in de familie of financiële overwegingen genoemd.9 In de evaluatie blijkt niet van voorbeelden van gevallen waarin zorginstellingen daadwerkelijk een verzoek hebben ingediend op oneigenlijke gronden.
Op 4 juli 2019 heb ik de appreciatie van de wetsevaluatie aan de Kamer gezonden.10 Naar aanleiding van de wetsevaluatie zijn verschillende stakeholderbijeenkomsten georganiseerd. Tijdens die bijeenkomsten zijn de ervaringen met verzoeken van zorginstellingen niet door mijn ministerie geagendeerd. De reden daarvoor is dat de uitkomsten van de evaluatie op dit onderwerp daar geen aanleiding voor gaven. 1 op de 11 professionele vertegenwoordigers bestempelde de uitbreiding van de kring van verzoekers in het algemeen als negatief, zonder specifiek te refereren aan zorginstellingen. Daartegenover bestempelde bijna de helft van de professionele vertegenwoordigers en 9 van de 10 rechters de uitbreiding als positief.11 Deze resultaten geven geen doorslaggevende positieve of negatieve uitkomst, zeker niet nu uit de wetsevaluatie (a) blijkt dat er nog weinig ervaring was opgedaan met verzoeken van (rechts)personen die bij de wetswijziging aan de kring van verzoekers zijn toegevoegd en (b) niet blijkt van voorbeelden waarin verzoeken op oneigenlijke gronden zijn ingediend en deze daadwerkelijk hebben geleid tot de opheffing van een beschermingsmaatregel of ontslag van een vertegenwoordiger. Verzoeken van zorginstellingen zijn tijdens de bijeenkomsten ook niet door deelnemers aan de orde gesteld.
Heeft u inmiddels gesproken met de rechtspraak? Zo ja, wat was van dit gesprek de uitkomst? Zo nee, wanneer gaat u dat doen en kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Naar aanleiding van de berichtgeving van De Monitor, Trouw en De Groene Amsterdammer is vanuit mijn ministerie op 6 december 2019 gesproken met de expertgroep. De uitkomsten van dit gesprek zijn vermeld in de beantwoording van de voorgaande vragen.
Het bericht ‘Grote zorgen in Kamer over interne onrust Gezondheidsraad’. |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Grote zorgen in Kamer over interne onrust Gezondheidsraad»?1
Ik lees hierin de bezorgdheid van een aantal Kamerleden over de situatie bij het secretariaat van de Gezondheidsraad naar aanleiding van het eerdere artikel hierover in het NRC. De bezorgdheid blijkt ook uit deze en de andere gestelde Kamervragen2.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de sfeer van intimidatie en een ernstig verziekte werkcultuur bij de Gezondheidsraad? Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen om tot een oplossing te komen?
Zoals bij elke organisatieonderdeel van VWS is er regelmatig overleg tussen VWS en de algemeen secretaris van het secretariaat van de Gezondheidsraad over de ontwikkeling van de organisatie en bedrijfsvoering. Het verandertraject en de reorganisatie van het secretariaat worden daarin besproken, waarbij ook aandacht is voor de werksfeer op het secretariaat.
Het veranderproces en de bijbehorende reorganisatie van het secretariaat blijkt een lastige en complexe opgave die langere tijd in beslag neemt en veel vraagt van de medewerkers op het secretariaat. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.3
De reorganisatie en de verandertrajecten zijn complex en vragen veel van de medewerkers. Daarom heb ik middelen beschikbaar gesteld om de noodzakelijke verandering te ondersteunen en de verhoudingen binnen het secretariaat van de Gezondheidsraad te verbeteren. Zo is er geïnvesteerd in een organisatieadviseur, het laten dalen van het ziekteverzuim, coaching en opleiding voor leiding en medewerkers en het in breed verband bespreken van de situatie en de te zetten stappen.
Hoe reageert u op de uitkomsten van de enquête die de FNV heeft uitgezet onder het personeel van de Gezondheidsraad dat lid is van het FNV en die door 18 medewerkers is ingevuld? Maakt u zich zorgen over het welzijn van de medewerkers die op het secretariaat van de Gezondheidsraad werkzaam zijn? Hoe reageert u op de uitkomst van de enquête dat door de veranderplannen van de leiding een verregaande vorm van polarisatie en onveiligheid is ontstaan?2
De uitkomst van de enquête illustreert dat het realiseren van veranderingen bij het secretariaat van de Gezondheidsraad een langdurig en veelomvattend proces is, dat nog niet is afgerond.
Vanuit mijn rol als werkgever draag ik verantwoordelijkheid voor het welzijn van de medewerkers van VWS en daarmee ook voor het welzijn van de medewerkers van het secretariaat van de Gezondheidsraad. Het is de verantwoordelijkheid van de leiding van het secretariaat van de Gezondheidsraad om te zorgen voor een gezonde werkcultuur. De uitkomsten van de enquête worden meegenomen in het veranderproces om te komen tot verbeteringen in de werkcultuur. Daarom laat ik mij regelmatig informeren over de stand van zaken rond het proces van verandering en wat daarbij komt kijken.
Het welzijn van de medewerkers vind ik van groot belang. Het veranderproces en bijbehorende reorganisatie van het secretariaat blijkt een lastige en complexe opgave, die veel vraagt van de medewerkers van het secretariaat. De medewerkers kunnen, als zij daar behoefte aan hebben, een beroep doen op vertrouwenspersonen, bedrijfsmaatschappelijk werk en een personeelsraadgever voor ondersteuning.
In 2017 vond de wettelijke vierjaarlijkse evaluatie van de Gezondheidsraad plaats. De evaluatiecommissie5 heeft geconstateerd dat het de Gezondheidsraad ontbrak aan aanpassingsvermogen aan een veranderende context (snelle ontwikkelingen, veel kennis gevraagd, aanpassen aan de eisen van deze tijd). De commissie gaf aan dat hiervoor een formatie gecreëerd moet worden die vernieuwing omarmt en die competenties herbergt om te experimenteren met innovatieve werkwijzen. Dit vergt naar oordeel van de commissie een fundamentele reorganisatie en vernieuwing van het wetenschappelijk secretariaat.
Binnen het secretariaat bestaan al langere tijd verschillen van mening over het belang van, en de oorzaken en oplossingen voor het vernieuwen en versnellen van de adviezen. De slechte werksfeer is gerelateerd aan bovengenoemde ontwikkelingen en laat zich daarmee niet lineair verklaren uit de veranderplannen en reorganisatie.
Wat vindt u ervan dat er een reorganisatie plaatsvindt/heeft plaatsgevonden bij de Gezondheidsraad waar een fors deel van de medewerkers niet achter staat? Bent u nog steeds van mening dat de reorganisatie nodig is om de advisering te versnellen? Ziet u nog steeds de reorganisatie als een middel om de verziekte sfeer aan te pakken? Waar ligt volgens u de prioriteit, bij een snellere advisering of bij het behouden van/realiseren van een sociaal veilige situatie voor de medewerkers van de Gezondheidsraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn medewerkers die niet achter de veranderingen en reorganisatie staan, zoals naar voren komt in het artikel van het NRC. Er zijn ook medewerkers die zich tot nu toe niet hebben uitgesproken en medewerkers die achter de veranderingen en reorganisatie staan. Zo bleek tijdens de eerste bijeenkomst van het secretariaat in het nieuwe jaar, waarin met de medewerkers is stilgestaan bij de recente media-aandacht en wat dit met hen deed. Daarbij zijn de medewerkers tevens uitgenodigd door de pSG van VWS om, indien gewenst, de situatie bij het secretariaat met haar te bespreken en hiervan wordt gebruik gemaakt.
In navolging van de aanbevelingen van de evaluatiecommissie (Derksen) heeft de leiding van de Gezondheidsraad voor de vernieuwing van het adviesproces en daarmee beheersing van de doorlooptijden en waar mogelijk versnelling van de adviezen gekozen. Hiervoor is tevens een andere organisatie-inrichting van het secretariaat nodig, waarmee het bijpassende sturingsmodel wordt ingericht en de communicatiefunctie wordt versterkt. Zoals ik aangaf in mijn reactie op de evaluatie6 van de Gezondheidsraad deel ik de noodzaak tot verandering die uit de evaluatie naar voren komt. Hiervoor is het nodig een reorganisatie door te voeren. Ik sta hier nog steeds achter. Zie verder antwoord op vraag 3.
Een snellere advisering en het realiseren van een veilige situatie voor de medewerkers van het secretariaat van de Gezondheidsraad sluiten elkaar niet uit. Sterker nog, ik geloof dat een goede werksfeer een belangrijke voedingsbodem is voor de vernieuwing van het adviesproces. Goede werksfeer draagt bij aan het kunnen vernieuwen van werkwijzen, zoals beoogd met de veranderingen en de reorganisatie. Dus én-én is het streven.
Kunt u aangeven met hoeveel personen het management in absolute en procentuele zin is gestegen door de reorganisatie? Klopt het dat het percentage management nu 30% bedraagt? Is de oplossing om te kiezen voor meer managers niet archaïsch zoals hoogleraar Weggeman van TU Eindhoven stelt?
In absolute zin is het aantal leidinggevenden gestegen van 2 naar 5; in procentuele zin betreft het een uitbreiding van 4% naar 11% en niet de genoemde 30%. In de oude organisatie was sprake van vier coördinatoren binnen de wetenschappelijke staf; die geen p-verantwoordelijkheid hadden. Deze coördinatorenstructuur is vervallen in de nieuwe organisatiestructuur. Zie ook antwoord vraag 7 lid Van den Berg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1495).
Hoogleraar Weggeman pleit voor het invoeren van zelfsturende teams. Zijn pleidooi sluit niet aan bij de fase van organisatieontwikkeling waarin het secretariaat van de Gezondheidsraad zich bevindt. Zelfsturende teams invoeren is geen oplossing in deze situatie, omdat bij zelfsturende teams ook de leidinggevende taken worden uitgevoerd binnen die teams zelf (gedeeld leiderschap) en zover is de organisatie nu nog niet.
Bent u van mening dat een overleg over de personele gevolgen van de reorganisatie plaats had moeten vinden? Is voldaan aan de regels die binnen het Rijk gelden als het gaat om reorganisaties met personele gevolgen?
Gedurende het hele reorganisatietraject heeft er regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de leiding van het secretariaat en de ondernemingsraad (OR) van het secretariaat van de Gezondheidsraad. De reorganisatie is conform artikel 25 van de WOR voor advies voorgelegd aan de OR. Tevens heeft er overleg plaatsgevonden met de vakbonden over reorganisatie in het Departementaal Georganiseerd Overleg (DGO). Op 18 juni 2019 hebben de vakbonden positief geadviseerd over de start van de voorbereidende fase (voorheen de vrijwillige Van Werk Naar Werk fase).
Helaas waren de OR en de leiding van het secretariaat van de Gezondheidsraad het op meerdere punten niet met elkaar eens. Dat heeft ertoe geleid dat de OR negatief heeft geadviseerd en vervolgens beroep heeft ingesteld bij de Ondernemingskamer. Het beroep van de OR is gemotiveerd afgewezen bij uitspraak van de Ondernemingskamer op 21 november 20197, waarna de reorganisatie ten uitvoer gebracht is.
Het gehele reorganisatieproces, inclusief de plaatsingsprocedure, is vanuit werkgeverszijde zorgvuldig en conform de regelgeving uitgevoerd, met in achtneming van het geldende Van Werk Naar Werk beleid, zoals dat in het Sector Overleg Rijk is overeengekomen.
Heeft de algemeen secretaris wel voldoende draagvlak in de organisatie gezien de gebeurtenissen? Ziet zij de Gezondheidsraad niet teveel als bedrijf waarbij adviezen als broodjes moeten worden gebakken? Is externe begeleiding nodig? Kunt u dit toelichten?
Ik steun de ingezette koers van het secretariaat van de Gezondheidsraad om te komen tot vernieuwing en de Algemeen Secretaris in het veranderproces en de reorganisatie.
Nee.
Afgelopen jaren is meermaals externe expertise betrokken om het proces van vernieuwing te begeleiden. Dit heeft bijgedragen aan de in gang gezette veranderingen en de reorganisatie, maar het proces van vernieuwing en daarmee ook de werksfeer nog niet naar het einddoel gebracht. In dit licht heeft het de voorkeur om de afronding van de reorganisatie en het veranderproces juist onder leiding van de leidinggevenden in de nieuw ingerichte organisatie te implementeren. Dit tevens om te zorgen voor continuïteit, die kan bijdragen aan het tot rust komen van de organisatie.
Wat gaat u doen om het vertrouwen onder de medewerkers te herstellen en het vertrouwen in het instituut Gezondheidsraad te waarborgen?
Zoals hierboven aangegeven zal het veranderproces een proces van lange adem zijn. Ik vind dit traject noodzakelijk, juist voor de toekomst van het instituut Gezondheidsraad. De medewerkers van het secretariaat zijn van groot belang voor het goed functioneren en ondersteunen van de Gezondheidsraad. Tijdens dit veranderproces vind ik het van belang dat er sprake is van een transparant proces en zorgvuldige communicatie. Ik zal actief meekijken, de voortgang volgen en waar nodig meesturen op implementatie van de verandering.
De adviezen van de Gezondheidsraad zijn onverminderd van hoge kwaliteit en het vertrouwen in de adviezen van de Gezondheidsraad is niet in het geding.
Haperend ziekenvervoer in Overijssel |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Kan ik straks wel geopereerd worden?» Onvrede over nieuwe vervoerder van Zilveren Kruis»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat het erg stressvol is voor mensen die naar het ziekenhuis moeten, om niet zeker te zijn van hun vervoer van of naar huis?
Ja.
Komt de kwaliteit van zorg in het gedrang door het uitblijven van vervoer van en naar het ziekenhuis doordat afspraken en operaties mogelijk moeten worden verzet?
Nee. Op dit moment heb ik geen signalen dat de kwaliteit van zorg in het gedrang is gekomen. Wel heeft met name een aantal verzekerden van zorgverzekeraar Zilveren Kruis langer moeten wachten op een taxi of is er geen taxi gekomen waardoor zij zelf vervoer hebben moeten regelen.
Deelt u de mening dat mensen niet de dupe mogen worden van dergelijke «opstartproblemen» en zorgverzekeraars Zilveren Kruis en Eno daarom zo snel mogelijk alternatieve maatregelen moeten treffen om mensen van en naar het ziekenhuis te brengen, zoals het inzetten van een vervangend taxibedrijf?
Ik deel de mening dat mensen niet de dupe mogen worden van de problemen. Ook Zilveren Kruis en Eno delen deze mening en betreuren het dan ook dat er voor een aantal verzekerden toch ongemak is ontstaan. Om dit zoveel mogelijk te beperken, hebben zij samen met ziekenvervoerservice ZCN maatregelen genomen om iedereen zo snel en goed mogelijk te helpen. Zo heeft ZCN extra telefoonlijnen geopend om de wachttijden aan de telefoon te minimaliseren en zijn verzekerden én zorgaanbieders actief geïnformeerd over alternatieve manieren om een taxirit te boeken, bijvoorbeeld via WhatsApp. Daarnaast heeft Zilveren Kruis verzekerden direct online geïnformeerd over de beschikbare kanalen om snel een rit naar een zorgaanbieder te reserveren en al haar verzekerden die gebruik maken van zittend ziekenvervoer een brief gestuurd waarin de situatie is uitgelegd en oplossingen worden aangeboden. Ook is een groot aantal ziekenhuizen en dialysecentra persoonlijk geïnformeerd over de situatie en de mogelijkheden om op alternatieve wijze een rit te boeken. Verder heeft Zilveren Kruis verzekerden de mogelijkheid geboden om gebruik te maken van niet-gecontracteerde taxivervoerders. Verzekerden die zelf alternatief taxivervoer hebben geregeld, krijgen hiervoor dezelfde vergoeding als bij een gecontracteerde taxivervoerder. Eno heeft aangegeven dat bij een aantal van haar verzekerden problemen ontstonden rond de machtigingen. Als reactie daarop heeft Eno met ZCN besloten om de machtigingsprocedure te vereenvoudigen. Verder heeft Eno om de dag contact gehad met Nierpatiëntenvereniging Solidair.
Vervullen zorgverzekeraars Zilveren Kruis en Eno met deze haperende overstap naar een andere ziekenvervoerservice naar uw mening hun verantwoordelijkheid en zorgplicht richting hun klanten?
De zorgverzekeraars hebben verschillende maatregelen getroffen, zie mijn antwoord op vraag 4. Ik heb de overtuiging dat zij de ernst van de situatie hebben onderkend en acties hebben ondernomen om het ziekenvervoer te borgen. Zilveren Kruis heeft laten weten dat de bereikbaarheid sterk is verbeterd en de gemiddelde wachttijd voor verzekerden bij de telefoondienst van ziekenvervoerservice ZCN inmiddels is teruggelopen tot een halve minuut of minder. Eno heeft gemeld inmiddels geen signalen meer te ontvangen over onvoldoende bereikbaarheid van de telefoondienst van ZCN.
Het is aan de toezichthouder op zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit, om te beoordelen of Zilveren Kruis en Eno aan hun wettelijke zorgplicht hebben voldaan.
Bent u bereid in gesprek te treden met genoemde zorgverzekeraars en hen te verzoeken een speciaal telefoonnummer te openen dat mensen die ziekenvervoer nodig hebben kunnen bellen, opdat zij geholpen kunnen worden wanneer nodig, en zij niet binnen «uiterlijk twee dagen» worden teruggebeld? Zo nee, waarom niet?
Ik heb regelmatig contact gehad met de zorgverzekeraars over hun analyse van de problemen en de acties die zij ondernemen om deze zo snel mogelijk op te lossen. Zo heeft Zilveren Kruis, in aanvulling op de klantcontactlijnen van ZCN, op haar website het telefoonnummer van de zogenaamde «Vervoerslijn» vermeld. Verzekerden die zittend ziekenvervoer nodig hebben kunnen deze telefoonlijn bellen. Zilveren Kruis en ZCN zorgen er dan samen voor dat zij direct worden geholpen. Eno heeft gemeld inmiddels geen signalen meer te ontvangen over onvoldoende bereikbaarheid van de telefoondienst van ZCN.