Menstruatie-armoede in Nederland |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gratis menstruatieproducten voor Schotse vrouwen, «taboe bespreekbaar maken»»?1
Ja, ik ben bekend met het betreffende bericht.
Bent u zich bewust van het feit dat er een taboe bestaat rondom menstruatie en deelt u de mening dat deze niet zou moeten bestaan? Welke maatregelen wilt u gaan nemen om dit taboe te slechten?
Onderzoek van het platform De Bovengrondse2 en Plan Internationaal3 laat zien dat menstruatie anno nu soms nog een taboe is en dat er behoefte bestaat aan meer kennis. Het is van belang dat taboes rond menstruatie worden doorbroken en de kennis over goed gebruik van menstruatiemiddelen wordt vergroot.
Scholen in het basis en voortgezet onderwijs zijn op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming en gezondheid, relaties en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij om zelf te kiezen welke methoden of lespakketten ze hiervoor gebruiken. Binnen het thema seksuele gezondheid besteden diverse lesmethoden aandacht aan menstruatie(welzijn). De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport heeft hierover op 14 november jl. een brief gestuurd naar uw Kamer naar aanleiding van een petitie van de Endometriose Stichting en GirlsTalk.Period!.
Wat is uw reactie op het feit dat 8,9% van de vrouwen tussen de 12 en 25 jaar niet in een eerste levensbehoefte kunnen voorzien met gevolgen voor zowel hun hygiëne als hun gezondheid? Vindt u dit passend voor een welvarend land zoals Nederland?
Het kabinet zet voor de aanpak van armoede in Nederland een integrale aanpak in die zich zoveel mogelijk richt op de verscheidenheid aan oorzaken van armoede. Het kabinet neemt daartoe, op basis van het regeerakkoord, al diverse maatregelen om de structurele oorzaken van armoede aan te pakken. Daarbovenop heeft het kabinet ook extra middelen voor het voorkomen van schulden en het bestrijden van armoede beschikbaar gesteld.
Bij de aanpak van armoede hebben gemeenten een belangrijke rol. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het lokale armoedebeleid. Zij kennen de lokale situatie en kunnen maatwerk bieden. Zo is uit een recent gesprek met vertegenwoordigers van de Bovengrondse en Plan Internationaal gebleken dat een drietal gemeenten gaat bekijken in hoeverre de aanschaf van de menstruatieproducten kan lopen via de welbekende stadspassen voor minima.
In beantwoording van eerdere schriftelijke vragen gaf u aan voorstander te zijn van de integrale aanpak van menstruatie-armoede door Schotland, is dat nog steeds zo?2
In de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen heb ik aangegeven dat het mij bekend is dat in Schotland de keuze is gemaakt om sanitaire producten te verstrekken aan vrouwen met een laag inkomen en om deze beschikbaar te stellen in opvanghuizen en op scholen.
Deelt u de mening dat het gratis verschaffen van menstruatieproducten aan alle vrouwen een effectieve aanpak van menstruatie-armoede is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven is dit kabinet voorstander van een integrale aanpak van armoede met daarin een centrale rol voor de gemeenten zodat maatwerk mogelijk is om tegemoet te komen aan de verscheidenheid aan oorzaken en gevolgen van armoede.
Bent u bereid om, in navolging van het Schotse voorbeeld, menstruatie-armoede uit te bannen door menstruatieproducten gratis aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Het artikel ‘Een schriftelijke wilsverklaring is nog geen euthanasieverzoek’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een schriftelijke wilsverklaring is nog geen euthanasieverzoek» van ethicus en psycholoog dr. Berna van Baarsen?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de wijze waarop in de euthanasiepraktijk wordt omgegaan met de schriftelijke wilsverklaring?
Ik deel de door dr. Van Baarsen geuite zorgen dat burgers soms overtuigd zijn dat een schriftelijk euthanasieverzoek moet worden opgevolgd door een arts. Ook uit de derde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl, 2017)2 bleek dat 18% van de bevolking hiervan overtuigd is. Vorig jaar heb ik de informatie op rijksoverheid.nl over euthanasie en het levenseinde herzien, zodat deze actueel, begrijpelijker en vollediger is geworden. Ik heb daar benadrukt dat euthanasie geen recht is van de patiënt en geen plicht van de arts.
Een schriftelijk euthanasieverzoek – opgesteld toen de patiënt nog wilsbekwaam was – kan een mondeling vrijwillig en weloverwogen verzoek vervangen als de patiënt later niet meer in staat is zijn verzoek (mondeling) te uiten. Tegelijkertijd is het geen garantie op euthanasie. De andere zorgvuldigheidseisen zijn van overeenkomstige toepassing, bijvoorbeeld of de arts overtuigd is dat de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos lijdt. In de Euthanasiecode 20183 van de RTE is vermeld dat bij het onderzoeken van een euthanasieverzoek de arts het gedrag van de patiënt en de verwachte gevolgen bij een bepaald ziekteproces in ogenschouw dient te nemen. De arts moet alert zijn op uitingen die wijzen op bezwaar tegen levensbeëindiging. Alle feiten en omstandigheden tezamen genomen moeten leiden tot een in de loop van de tijd consistent beeld van het euthanasieverzoek van patiënt. Alleen dan kan het schriftelijk euthanasieverzoek redelijkerwijs worden opgevat als wil van de patiënt ten tijde van de uitvoering van de levensbeëindiging.
Euthanasieverzoeken bij dementie zijn complex en dienen met extra behoedzaamheid te worden onderzocht. In het geval van (vergevorderde) dementie moet de arts, voorafgaand aan het wettelijk verplichte consult door een onafhankelijke arts, een onafhankelijk deskundige op het gebied van de aandoening raadplegen. Deze beoordeelt de wilsbekwaamheid ofwel het schriftelijke euthanasieverzoek, of het invoelbaar is dat de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos lijdt en tot slot of redelijke alternatieven ontbreken.
De extra behoedzaamheid draagt bij aan de grote zorgvuldigheid die de Nederlandse euthanasiepraktijk kenmerkt. Van de 6126 euthanasiemeldingen in 2018, was er bij 146 sprake van dementie als onderliggende aandoening voor het lijden.4 In totaal werden 6 meldingen als onzorgvuldig beoordeeld door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE). Dit betreft 0,1% van het totaal. Eén van deze gevallen betrof een nog wilsbekwame patiënt met dementie. Artsen gaan dan ook niet lichtvaardig om met euthanasie bij dementie.
Deelt u de opvatting van dr. Van Baarsen dat een schriftelijke wilsverklaring niet per definitie een actueel en concreet euthanasieverzoek is, maar eerder een voorwaardelijke wens- of intentieverklaring?
Zoals gezegd kan een schriftelijk euthanasieverzoek een mondeling verzoek vervangen. Uiteraard dient het schriftelijke euthanasieverzoek een uitdrukkelijk en concreet verzoek te bevatten, waarin zo duidelijk mogelijk staat omschreven onder welke omstandigheden de patiënt wenst dat zijn verzoek tot uitvoer wordt gebracht en welke omstandigheden voor de patiënt als ondraaglijk worden ervaren. Dan is er sprake van een verzoek en niet van een wens of een intentieverklaring. De inhoud van het schriftelijke verzoek dient dus leidend te zijn bij de beoordeling.
In dit kader is het essentieel dat de patiënt zijn schriftelijke euthanasieverzoek tijdig en herhaaldelijk bespreekt met zijn arts, zodat de arts de inhoud juist begrijpt en het omschreven lijden voor hem invoelbaar is. Het herhaaldelijk bespreken van het euthanasieverzoek draagt bovendien bij aan de overtuiging van de arts dat er sprake is van een consistent en actueel verzoek. Ik heb in de eerder genoemde herziene informatie op rijksoverheid.nl ook de functie van het schriftelijk euthanasieverzoek benadrukt.
Erkent u dat verificatie van de uitdrukkelijkheid en ernst van het verlangen tot euthanasie op het moment van levensbeëindiging daarom zeker geen onredelijke eis is (p. 316)?
U vraagt mij naar de noodzaak van verificatie van de uitdrukkelijkheid en ernst van het euthanasieverzoek. Op dit moment ligt een zaak bij de Hoge Raad in cassatie in het belang der wet over euthanasie op basis van een schriftelijk euthanasieverzoek bij vergevorderde dementie. De Hoge Raad buigt zich onder meer over vragen omtrent de verificatie van een euthanasieverzoek bij dementie. Mij past daarom terughoudendheid om hier inhoudelijk op te reageren tot het oordeel van de Hoge Raad bekend is.
Hoe denkt u te voorkomen dat de termen «wil», «wens» en «verzoek» in de euthanasiepraktijk door elkaar gaan lopen, waardoor verwarring ontstaat over de rol van de schriftelijke wilsverklaring?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt het risico ondervangen dat, door een (te) grote betrokkenheid en/of mogelijke projectie van de angst voor eigen lijden door artsen en naasten van de patiënt, euthanasie een ««vanzelfsprekendheid»» wordt en een roep van de patiënt om compassie, begrip en gepaste zorg gemist wordt (p. 318)?
De zorgvuldigheidseisen uit de Wtl beschermen onder meer tegen beïnvloeding van de beoordeling van de euthanasiewens door een te grote betrokkenheid of door angst voor belasting van de arts of naasten. Ik noemde er hierboven al enkelen, maar cumulatief houden de eisen in dat de arts 1) de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt, 2) de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt. Dit lijden moet een medische grondslag hebben. De arts moet verder 3) de patiënt hebben voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten, 4) met de patiënt tot de overtuiging zijn gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was, 5) ten minste één andere, onafhankelijke arts hebben geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de voorgaande zorgvuldigheidseisen, en 6) de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig hebben uitgevoerd. Zoals eerder genoemd moet – in het geval van dementie of andere complexe aandoeningen – ook een extra onafhankelijke deskundige worden geraadpleegd.
Wat is uw reactie op de stelling dat ethische argumenten in de toetsingspraktijk als ««minder relevant lijken te worden gezien»» dan juridische argumenten, waardoor de ««gepubliceerde oordelen van de RTE niet altijd een compleet beeld geven van de dilemma’s die zich in de euthanasiepraktijk voordoen»» (p. 320)?
Ik herken dit geschetste beeld niet. Uit de derde wetsevaluatie van de Wtl is gebleken dat de leden van de RTE over het algemeen tevreden zijn over het functioneren van elkaar en van de commissie als geheel. Aan de RTE-leden en secretarissen is bovendien gevraagd in hoeverre zij het eens zijn met de stelling «De verschillende disciplines in de RTE’s vullen elkaar goed aan». Verreweg de meeste respondenten waren het met deze stelling eens.
Klopt het dat dossiers van oordelen die eenmaal zorgvuldig zijn bevonden door de RTE door niemand (ook niet op verzoek van het Openbaar Ministerie) kunnen worden ingezien en dat zij daardoor niet ter discussie kunnen worden gesteld, terwijl zij wel de basis vormen voor de beoordeling van toekomstige dossiers?
Alleen als onzorgvuldig beoordeelde meldingen worden door de RTE aan
het Openbaar Ministerie (OM) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gestuurd. Beide instanties maken een zelfstandige beoordeling die kan leiden tot het starten van een (strafrechtelijk of tuchtrechtelijk) onderzoek. Het oordeel van de RTE moet daarbij als zwaarwegend worden beschouwd, maar zowel het OM als de IGJ kunnen zelfstandig besluiten tot een onderzoek indien er – ook los van het oordeel van de RTE – uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit van respectievelijk schuld aan een strafbaar feit of van handelen in strijd met de veiligheid en kwaliteit van de zorg. Op grond van artikel 10 van de Wtl moet de RTE alle inlichtingen aan de officier van justitie verstrekken, welke hij nodig heeft voor het opsporingsonderzoek.
Bovendien leggen de RTE verantwoording af over hun handelen door middel van het jaarverslag en het publiceren van een selectie van oordelen op de website. Ik heb recent opdracht gegeven aan ZonMw voor het uitzetten van de vierde wetsevaluatie van de Wtl. Daarbij heb ik als aandachtspunt meegegeven of er voldoende transparantie is over de als zorgvuldig beoordeelde euthanasiemeldingen, met een advies om deze eventueel te vergroten. Ik vind het van belang dat de euthanasiepraktijk open en transparant blijft, zodat we met elkaar hierover het gesprek kunnen blijven voeren.
De toegankelijkheid van gemeentelijke websites voor slechtzienden en slechthorenden |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gemeentelijke websites vaak beperkt toegankelijk»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Oosenbrug en Fokke (beiden PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over hetzelfde onderwerp? (antwoorden ontvangen 12 juni 2015)?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit het feit dat er al vele jaren zorgen zijn over de gebrekkige toegankelijkheid van gemeentelijke websites en uit het feit dat nog steeds tweederde deel van de gemeentelijke websites niet toegankelijk is, blijkt dat deze toegankelijkheid voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit heeft? Zo ja, waarom deelt u die mening en waarom heeft dit voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De aandacht voor digitale toegankelijkheid, ook bij gemeenten, is toegenomen. De wettelijke verplichting bestaat uit twee delen: het eerste deel betreft het toepassen van de Europese toegankelijkheidsstandaard3 en het tweede deel betreft het publiceren van toegankelijkheidsverklaringen, waarin gedetailleerd verantwoording wordt afgelegd over de toegankelijkheid van de websites. Ik verwacht dat overheden op 23 september aan de gestelde verplichting voldoen door het publiceren van verklaringen waarin ze laten zien hoever ze gevorderd zijn met het optimaliseren van de toegankelijkheid van hun websites. En welke concrete maatregelen ze hebben genomen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Het inzicht dat hierdoor ontstaat stelt de overheden zelf en ook toezichthouders in staat om veel doelgerichter te sturen op verbetering dan tot dusverre mogelijk is.
Het onderzoek van Nu.nl waaraan in het bericht wordt gerefereerd bevestigt het eigen beeld dat de aandacht voor de toegankelijkheid van websites, ook die van gemeenten, sterk is gestegen. Dat vertaalt zich echter niet op korte termijn naar een forse toename van het aantal websites dat volledig toegankelijk is, omdat de nieuwe wettelijke verplichting ruimte biedt voor stapsgewijze verbetering.
De nieuwe wettelijke verplichting is op een belangrijk punt anders dan de vorige. Voorheen was de eis dat overheidswebsites volledig aan de toegankelijkheids-standaard moesten voldoen. In die standaard zelf is vastgelegd dat er voor wat betreft «voldoen» maar twee opties zijn: een website voldoet volledig of voldoet niet. Al het andere, dus ook voldoet bijna, wordt beoordeeld als voldoet niet. Ruimte om wel behaalde resultaten positief te waarderen was er niet.
Om de haalbaarheid van de toegankelijkheidoelstelling te vergroten heeft de Europese Commissie de verplichting in de Europese richtlijn4 zodanig geformuleerd dat behaalde resultaten wel positief kunnen worden gewaardeerd en dat het inzicht wordt vergroot. Nederland heeft actief bijgedragen aan de ontwikkeling van deze andere aanpak. In het kort komt de verandering er op neer dat overheden nu verplicht zijn om de standaard toe te passen en de toegankelijkheid van hun websites en apps te optimaliseren. Aan de hand van toegankelijkheiderklaringen moeten zij laten zien wat de overgebleven toegankelijkheidsissues zijn en welke maatregelen zij nemen om ze op te lossen.
Wat zijn in juridische zin de gevolgen voor de gemeenten die op 23 september 2020 nog steeds niet voldoen aan toegankelijkheidseisen voor slechtzienden en slechthorenden?
Gemeenteraden zijn bevoegd om controle uit te oefenen op de toegankelijkheid van websites van gemeenten; het verticale, interbestuurlijke toezicht wordt belegd bij de provincies. De juridische middelen waarover deze toezichthouders kunnen beschikken zijn ontleend aan de Wet revitalisering generiek toezicht en omvatten schorsing, vernietiging en – als uiterste sanctie – indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Deze middelen staan in de gemeentewet5 artikel 124 en artikel 273a. Gemeenteraden en provincies krijgen een rol bij het (interbestuurlijke) toezicht op de naleving. In het ontwerp van de Wet digitale overheid (Wdo)6, dat onlangs door uw Kamer is goedgekeurd, wordt nader ingegaan op de rol- en taakverdeling bij toezicht en handhaving.
Wat gaat u doen om gemeenten ertoe aan te zetten dat zij hun websites op zo kort mogelijke termijn wel toegankelijk maken? Wilt u daarover in overleg treden met de gemeenten en/of de VNG?
Ik zal gemeenten en andere overheden aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Refererend aan de uitkomst van het onderzoek van Nu.nl zal ik hen aansporen om zich maximaal in te spannen om de toegankelijkheid te verbeteren. De huidige coronacrisis maakt eens temeer duidelijk hoe belangrijk het is dat de informatie en diensten van de overheid voor iedereen toegankelijk dienen te zijn.
Voor vragen en hulp kunnen gemeenten terecht bij de DigiToegankelijk.nl helpdesk van de dienst Logius van mijn ministerie. Sinds 2017 brengt de helpdesk de aanstaande wettelijke verplichting onder de aandacht van gemeenten en andere overheidsinstanties. Niet enkel via de websites www.digitoegankelijk.nl en www.digitaleoverheid.nl, maar ook op speciaal daarvoor georganiseerde bijeenkomsten verspreid door het land en tijdens door derden georganiseerde workshops, seminars, congressen en andere bijeenkomsten.
In juni 2020 organiseert Logius wederom een serie bijeenkomsten verspreid door het land en tevens komt het onderwerp aan bod tijdens de elf bijeenkomsten in het kader van de Direct Duidelijk Tour 2020. Als gevolg van de huidige situatie worden deze bijeenkomsten op aangepaste wijze georganiseerd.
Gemeenten zijn eerder al schriftelijk geïnformeerd, onder meer met een ledenbrief van de VNG7 in de zomer van 2018. In juli 2019 heb ik aan alle overheidsinstanties een brief gestuurd waarin zij geïnformeerd werden over de aanstaande verplichting[] en waarin ik hen opriep om prioriteit te geven aan het in kaart brengen van de noodzakelijke maatregelen, om tijdig aan de wettelijke verplichting te kunnen voldoen.
Met de VNG vindt regulier ambtelijk overleg plaats in het kader van digitale inclusie. In dat overleg wordt ook de aanstaande wettelijke webtoegankelijkheiderplichting besproken.
Het bericht dat ‘Frankrijk beslag laat leggen op de voorraden en productie van mondkapjes’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Frankrijk beslag laat leggen op de voorraden en productie van mondkapjes?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Ook Duitsland heeft inmiddels een vergelijkbare maatregel genomen. Ik ben van mening dat een dergelijke maatregel geen oplossing is voor de schaarste waar heel Europa nu mee te kampen heeft. Fabrikanten van beschermingsmateriaal zijn erop ingericht om heel Europa, ook in een tijd van schaarste, te kunnen voorzien van de benodigde materialen. Een dergelijke maatregel van een individuele lidstaat doorkruist deze werkwijze. Ik zal dit aan de orde stellen in de eerstvolgende EPSCO die op korte termijn plaatsvindt.
Heeft u de (wettelijke) bevoegdheid om een dergelijke maatregel ook voor Nederland te nemen?
Die wettelijke bevoegdheid heb ik niet. Wel hebben de directeuren publieke gezondheid van de GGD-GHOR een belangrijke wettelijke taak in de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening. Vanuit die rol kunnen zij een belangrijke regiefunctie spelen waar het gaat om de logistieke verdeling van de noodzakelijke persoonlijke beschermingsmiddelen, in het kader van de infectieziektebestrijding. Ik ben daarom in nauw overleg met zowel fabrikanten/leveranciers als met de koepels van zorgaanbieders om te komen tot een gezamenlijke aanpak voor de aanschaf, verdeling en distributie van persoonlijke beschermingsmiddelen die noodzakelijk zijn voor een infectieziektebestrijding, en de noodzakelijke testkits voor het testen op COVID-19. Deze aanpak richt zich specifiek op de zorgverleners die verantwoordelijk zijn voor de acute zorg in het kader van infectieziektebestrijding, dus de huisartsen, GGD-GHOR, de ziekenhuizen en de ambulances. Incidenteel kunnen daar ook andere zorgaanbieders aan worden toegevoegd, als deze te maken krijgen met een uitbraak van COVID-19, zoals verpleegtehuizen.
Overweegt u een vergelijkbare maatregel voor Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zal deze maatregel ingevoerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat van morgen 5 maart 2020 over de ontwikkelingen rondom de verspreiding van het coronavirus?
Ja.
Het bericht ‘Vindicat met 900 leden op wintersport naar Italië, ondanks coronavirus’ |
|
Harm Beertema (PVV), Chris Jansen (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vindicat met 900 leden op wintersport naar Italië, ondanks coronavirus»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het afreizen door Vindicat naar een gebied waar er honderden besmettingen met het coronavirus zijn vastgesteld zeer onverstandig is?
In de reisadviezen wordt voortdurend inzicht gegeven in de actuele stand van zaken. Voor een aantal Noord-Italiaanse regio’s, waaronder ook wintersportgebieden, inclusief Sestriere, geldt sinds dinsdagavond dat alle niet-noodzakelijke reizen naar deze gebieden worden afgeraden, ter voorkoming van verdere besmettingen in Nederland. Toen de leden van Vindicat vertrokken, afgelopen zaterdag, was de situatie nog anders.
Deelt u onze mening dat het zeer onverantwoord is dat Vindicat in Noord-Italië op wintersport gaat, terwijl het RIVM adviseert om voorzichtig te zijn in Noord-Italië, omdat daar veiligheidsrisico’s zijn en er inmiddels 400 besmettingen met het coronavirus zijn vastgesteld?
Op het moment dat de leden van Vindicat vertrokken werden niet essentiële reizen naar dit gebied nog niet ontraden.
Hoe verhoudt de beslissing van Vindicat om toch in Noord-Italië op wintersport te gaan zich met het dringende advies om het schudden van handen te vermijden en thuis te blijven als men zich ook maar enigszins niet goed voelt, dat de TU Delft deed uitgaan? Bent u het met de mening eens dat dit duidt op incoherent beleid in de universitaire gemeenschap in Nederland en vindt u het niet de hoogste tijd worden om met heldere regels te komen?2
Op het moment dat de leden van Vindicat vertrokken werden niet essentiële reizen naar dit gebied nog niet ontraden. De adviezen van het RIVM en die van buitenlandse zaken gelden wat mij betreft als de door u gevraagde «heldere regels».
Welke maatregelen gaat u bij terugkeer van de 900 leden van Vindicat treffen om de Groningse universitaire gemeenschap te vrijwaren van besmettingen?
GGD Groningen neemt maatregelen om de terugreis van de groep wintersporters van studentenvereniging Vindicat uit Noord-Italië te coördineren. De studenten zonder klachten kunnen de terugreis aanvaarden. De studenten komen zaterdag met bussen richting Groningen. Voordat de groep begint aan de terugreis, moeten ze eventuele klachten melden. Bij aankomst zaterdag vangt GGD Groningen de studenten gefaseerd op, de studenten krijgen voorlichting, de GGD Groningen beantwoordt eventuele vragen en zo nodig worden studenten extra gecontroleerd.
Toeristen in Nederland die vanwege het Coronavirus niet terug kunnen keren |
|
Maarten Hijink , Sadet Karabulut |
|
Bruno Bruins (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderhands meegestuurd bericht waarin zorgen worden uitgesproken over toeristen in Nederland die niet kunnen terugkeren naar huis vanwege het coronavirus, maar waarvan het visum dreigt te verlopen?1
De in het bericht uitgesproken zorg is bekend en begrijpelijk. Visumhouders hebben de mogelijkheid een verlengingsverzoek in te dienen. Normaal gesproken moet een verlengingsverzoek ingediend worden bij de IND. De loketten van de IND zijn echter tot en met 6 april alleen op afspraak geopend voor spoedzaken. Dit komt door de maatregelen van de overheid tegen het coronavirus. Klanten die met een visum kort verblijf in Nederland verblijven en het land niet kunnen verlaten, kunnen nu telefonisch bij de IND een verlenging van het visum aanvragen. Registratie van de verlenging van het visum vindt plaats in het VIS (Visum Informatie Systeem). Iedere verlenging wordt coulant maar op zijn merites beoordeeld. Sinds 23 maart jl. hebben enkele honderden vreemdelingen een dergelijk verzoek ingediend.
Hoeveel toeristen zijn er in Nederland met een (bijna aflopend) visum, die niet terug kunnen keren vanwege het coronavirus? Is hier inzicht in?
Hier zijn geen exacte aantallen van aan te geven. Ter indicatie kan ik u melden dat van 1 januari 2020 tot en met 29 februari in China ongeveer 2000 (1972) toeristische visa zijn afgegeven. De exacte inreis- en vertrekdata zijn niet bekend. Daar komt bij dat Chinese reizigers vaak in groepsverband naar Nederland reizen en vervolgens verder reizen naar andere toeristische bestemmingen in het Schengengebied. Daarnaast registreert de IND niet het aantal mensen dat niet kan terugkeren vanwege het Coronavirus en om die reden een verzoek om verlenging van een visum indienen.
Wat gebeurt er cq. wat moet men ondernemen indien toeristen met een (bijna aflopend) visum in Nederland zijn, maar niet terug kunnen keren vanwege het coronavirus?
Deze reizigers kunnen contact opnemen met de IND om verlenging van hun visum aan te vragen.
De communicatie rondom de melding van de eerste coronabesmetting in Nederland |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat u al voorafgaand aan de NOS-uitzending «Het Coronavirus: feiten en fabels» op de hoogte was van de vaststelling van het virus bij een patiënt in Brabant?1
In de namiddag van 27 februari – voorafgaand aan de NOS-uitzending over het nieuwe coronavirus – kreeg ik bericht van het RIVM dat een eerste uitgevoerde test een positief resultaat had gegeven. De test moest echter nog een tweede keer worden uitgevoerd en worden bevestigd door het RIVM. Ook moest daarna uiteraard de patiënt zelf en zijn familie nog worden geïnformeerd. Pas daarna kan publiekscommunicatie plaatsvinden. Tijdens de uitzending kreeg ik te horen dat iedereen geïnformeerd was en heb ik ervoor gekozen dit bericht bekend te maken. Alternatief was dit na de uitzending te doen. Dat leek -en lijkt mij nog steeds – ongewenst.
Waarom is ervoor gekozen om de mededeling live in de uitzending bekend te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet vreemd dat in het grootste deel van de uitzending gesproken is over het hypothetische geval van een eerste besmetting, terwijl een deel van de sprekers – inclusief uzelf – op dat moment al op de hoogte was van een eerste besmetting?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om direct bekend te maken dat er een besmetting in Nederland was aangetroffen, maar dat details later moesten volgen omdat, uiteraard, eerst betrokken instanties en personen op de hoogte moeten zijn?
Standaard werkwijze van het RIVM is dat eerst de patiënt, diens naasten en de zorginstelling waar de patiënt verblijft worden geïnformeerd. Pas daarna kan informatie breder worden gedeeld. Dit vind ik de enige correcte werkwijze.
Denkt u niet dat de uitzending van de NOS in een heel ander licht was komen te staan als vooraf bekend was geweest dat een besmetting in Nederland al reeds was vastgesteld? Was een bekendmaking aan het begin van de uitzending of voorafgaand aan de uitzending niet verstandiger geweest?
Zie vraag 4
Klopt het dat het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis op donderdagavond verrast werd door het feit dat u live in de uitzending bekendmaakte dat het virus Nederland had bereikt? Hoe verklaart u dat? Is de bekendmaking met het ziekenhuis afgestemd? Kunt u dat toelichten?
Het RIVM, de GGD Hart van Brabant en mijn ministerie hebben voorafgaand aan en tijdens de NOS-uitzending veelvuldig met het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis overlegd. De bekendmaking is door mijn ministerie met hen afgestemd. Ik herken uw signaal dan ook niet.
Wilt u bovenstaande vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat dat de Kamer deze week over het coronavirus houdt?
Ik zal uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden.
Het bericht ‘Vertrouwen tot nulpunt gedaald: ‘We zijn enorm geschrokken, SKB moet zich nu echt afscheiden’’ |
|
Maarten Hijink , Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Vertrouwen tot nulpunt gedaald: «We zijn enorm geschrokken, SKB moet zich nu echt afscheiden»»?1
Het uitgangspunt van Santiz is om toegankelijke, betaalbare en kwalitatief goede medisch specialistische zorg te borgen voor alle inwoners van de Achterhoek op twee locaties. Voor de Raad van Bestuur van Santiz staat dit streven nog altijd overeind en ze hebben aangegeven dat zij ervan overtuigd zijn dat de Achterhoek op korte en lange termijn gebaat is bij zorg die geleverd wordt vanuit één organisatie.
De afgelopen periode heeft voor veel mensen in het teken gestaan van onrust; er is daarom ook de tijd genomen om ruimte te creëren voor bezinning en rust aldus Santiz. Santiz heeft ervoor gekozen om na het vertrek van de voorzitter van de Raad van Bestuur geen proces- en inhoudelijke stappen te zetten (waaronder de regiogroep) totdat de benoeming van de nieuwe interim-voorzitter rond is. De heer De Folter is per 1 maart 2020 door de Raad van Toezicht benoemd als interim-voorzitter. Hij is per 16 maart 2020 volledig in functie na afronding van zijn werkzaamheden bij Treant.
Wat vindt u ervan dat sinds het fusieproces in gang is gezet, het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (het SKB) in Winterswijk niet meer beschikt over een eigen cliëntenraad en ondernemingsraad? Als patiënten van het SKB voor de locatie in Winterswijk een eigen cliëntenraad zouden willen, hebben zij dan daartoe de mogelijkheid? Als de medewerkers in Winterswijk een eigen ondernemingsraad zouden willen, hebben zij daartoe dan de mogelijkheid?
De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) biedt een ondernemer de mogelijkheid om één gemeenschappelijke ondernemingsraad in te stellen voor meerdere ondernemingen, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de wet. Belanghebbenden, waaronder de Ondernemingsraad (OR), vakbonden en werknemers, kunnen hiertegen bezwaar maken of juist om instelling van een gemeenschappelijke OR verzoeken. Indien belanghebbenden er niet uitkomen met de ondernemer hebben zij de mogelijkheid om naar de bedrijfscommissie te stappen voor bemiddeling en advies. Wanneer dit niet leidt tot het gewenste resultaat dan is een gang naar de rechter mogelijk.
De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen biedt zorginstellingen de mogelijkheid om meerdere cliëntenraden in te stellen ofwel om naast de gewone cliëntenraad ook een centrale cliëntenraad in te stellen. Ook hier ligt de beslissing echter bij de zorginstelling. Alleen indien een zorginstelling erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven of bij cliënten thuis zorg laat verlenen, geldt voor de instelling een verplichting om meerdere cliëntenraden in te stellen indien hij meerdere locaties in stand houdt. De eventuele oprichting van een aparte cliëntenraad voor de patiënten van het SKB is afhankelijk van de bereidheid van Santiz daaraan mee te werken. Ook hier kunnen belanghebbenden natuurlijk bezwaar tegen aantekenen en is een met de WOR vergelijkbare rechtsgang mogelijk.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) al een analyse van de situatie gemaakt na het gedwongen vertrek van de voorzitter van de raad van bestuur van Santiz? Wat zijn de bevindingen van de IGJ?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft regelmatig contact met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en bespreekt de stand van zaken met betrekking tot kwaliteit en veiligheid van zorg, de besturing van het ziekenhuis en de toekomstplannen met betrekking tot het zorgaanbod en de communicatie daarover. De IGJ constateert dat met de komst van de interim-voorzitter van de Raad van Bestuur er een belangrijke stap is gezet om rust binnen en rond het ziekenhuis te creëren. In de dagelijkse zorgverlening zijn kwaliteit en veiligheid van zorg in de afgelopen periode niet in het geding geweest.
Deelt u de mening dat de oplopende spanning, ook tussen de specialisten in beide ziekenhuizen, een risico vormt voor de kwaliteit en beschikbaarheid van de medische zorg in de Achterhoek?
Het is van belang dat ziekenhuizen een visie hebben op het zorgaanbod en de organisatie daarvan. De inbreng van medisch specialisten en andere zorgverleners is onmisbaar bij het opstellen van de visie. Wanneer twee ziekenhuislocaties gaan fuseren, zijn de zorgprofessionals vanuit beide locaties vanuit hun eigen perspectief betrokken bij de ontwikkeling van een gezamenlijke visie. Het is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur om dat proces te begeleiden en op een goede wijze vorm te geven. Ik vind het van belang dat de betrokken partijen goed met elkaar in gesprek blijven en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat.
In het gesprek dat mijn abtsvoorganger op 11 februari 2020 heeft gevoerd met de voorzitter Raad van Toezicht en de waarnemend bestuurder van Santiz en zorgverzekeraars, is door Santiz verzekerd dat de ontstane situatie geen gevolgen heeft voor de kwaliteit en beschikbaarheid van de medische zorg in de Achterhoek. Momenteel wordt hard gewerkt om van alle regio’s een regiobeeld te hebben, ook in de regio Achterhoek. Tijdens het overleg dat met Santiz gevoerd is op 11 februari 2020, is afgesproken dat het regiobeeld in de Achterhoek opgesteld zal worden in samenwerking met betrokken partijen in de regio en in mei 2020 gereed is. Op basis daarvan kunnen verdere beslissingen genomen worden over de inrichting van het zorglandschap in de Achterhoek.
De IGJ heeft mijn ambtsvoorganger laten weten dat zij de komende tijd met de raad van bestuur en de medisch stafbesturen in contact blijft over onder meer de onderlinge samenwerking binnen het ziekenhuis en de toekomstige organisatie van het zorgaanbod. De IGJ wijst de Raad van Bestuur ook op het belang van zorgvuldige communicatie daarover.
Bent u bereid om een onderzoeker aan te stellen die in opdracht van uw ministerie analyseert wat de actuele stand van zaken is, welke besluiten door wie over de toekomst nu precies zijn genomen en op basis van welke argumentatie dat is gebeurd? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de stappen die u gaat zetten?
Nee. De Raad van Bestuur van Santiz is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en strategische koers van haar ziekenhuis. Vanzelfsprekend houd ik de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Kunt u aangeven of de besluiten die zijn genomen omtrent de nieuwbouw in Doetinchem en het voornemen om afdelingen te sluiten op de locatie in Winterswijk, strijdig zijn met de voorwaarden die door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in het verleden zijn gesteld bij het goedkeuren van de fusie? Zo ja, kunt u aangeven op welke punten de besluiten strijdig zijn met de voorwaarden? En zo ja, kunt u tevens aangeven wat uw reactie op deze tegenstrijdigheden is?
De ACM heeft in december 2016 de fusie tussen het Slingeland Ziekenhuis en het Streekziekenhuis Koningin Beatrix goedgekeurd. Na onderzoek heeft de ACM geconcludeerd dat deze fusie de concurrentie niet significant zou beperken. Daarom was er voor de fusie geen vergunning vereist. Er zijn dan ook door de ACM geen voorwaarden aan deze fusie verbonden.
Deelt u de mening dat besluitvorming over de inrichting van het medisch zorglandschap in de Achterhoek op basis van regiobeelden over de zorgbehoefte en in overleg en samenwerking tot stand moeten komen en dat het daarbij ongewenst is dat belangwekkende informatie over voorgenomen nieuwbouw, de toekomst van de zorg in de regio en het sluiten van afdelingen door het bestuur van Santiz als bedrijfsgevoelige informatie is bestempeld en om die reden niet gedeeld wordt? Wie bepaalt welke informatie bedrijfsgevoelig is en derhalve niet gedeeld hoeft te worden?
Het is aan de Raad van Bestuur van Santiz om te bepalen welke informatie bedrijfsgevoelig is. Mijn ambtsvoorganger heeft hen gevraagd een open dialoog te voeren over belangrijke beslissingen en transparantie te geven in de regiogroep, daar waar dit relevant is voor de discussie.
Bent u bereid om de raad van bestuur van Santiz te verzoeken om deze informatie alsnog te delen, opdat in goed overleg met de regio en alle betrokkenen tot een toekomstbestendig aanbod van zorg voor de regio gekomen kan worden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Het bericht 'Transgender eist excuses overheid: ‘Om vrouw te worden, moest ik me laten steriliseren’' |
|
Nevin Özütok (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekent met het bericht «Transgender eist excuses overheid: «Om vrouw te worden, moest ik me laten steriliseren»»?1
Ja.
Erkent u dat de plicht tot operatie en sterilisatie die tot 2014 gold om op papier een ander geslacht aan te nemen, leed heeft veroorzaakt bij transgender personen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er mee bekend dat deze voorwaarde tot sterilisatie leed heeft veroorzaakt en erken dit leed ook.
Hoe kijkt u aan tegen de vraag om excuses voor het leed dat is veroorzaakt?
De advocaten van het Transgendercollectief hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en mij een brief gestuurd waarin wordt verzocht om erkenning, excuses en een gesprek over schadevergoeding. Wij beraden ons nog op een inhoudelijke reactie op deze brief.
Kunt u aangeven hoe in andere landen, zoals bijvoorbeeld Zweden, wordt omgegaan met excuses en genoegdoening voor transgenders?
In andere landen, bijvoorbeeld in Duitsland of Frankrijk, was regelgeving van kracht die vergelijkbaar was met de oude Nederlandse regelgeving. Deze regelgeving is inmiddels gewijzigd. Navraag wijst uit dat in deze landen geen excuses of genoegdoening aan transgender personen is verstrekt. Het enige land dat dat voor zover mij bekend heeft gedaan, is Zweden. In Zweden is aan de transgenderpersonen die onomkeerbaar zijn gesteriliseerd een onverplichte vergoeding toegekend van 225.000 SEK (ruim 20.000 euro) per persoon.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de aanklagers, vrouwenrechtenorganisatie Bureau Clara Wichmann en Transgender Netwerk Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie hiertoe mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht 'Maximumsnelheid ook voor hulpdiensten omlaag: ‘Dit kan mensenlevens kosten’' |
|
Hayke Veldman (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maximumsnelheid ook voor hulpdiensten omlaag: «Dit kan mensenlevens kosten»»?1
Ja.
Klopt het dat de hulpdiensten ook met een lagere maximumsnelheid gaan rijden? Zo ja, waarom wordt de regeling Optische en geluidssignalen 2009 hierop niet aangepast? Zo nee, kunt u de zorgen bij de ambulancebranche wegnemen door hen hierover duidelijk te informeren?
Hulpverleningsdiensten mogen volgens de regeling Optische en geluidssignalen (OGS) 2009 en volgens de huidige brancherichtlijnen maximaal 40 km/uur boven de ter plaatse geldende maximumsnelheid rijden. Dat betekent dat deze hulpdiensten op wegen waar de snelheid wordt verlaagd tot 100 km/uur vanaf 16 maart tussen 06.00 en 19.00 uur maximaal 140 km/uur mogen rijden. Na 19.00 uur ’s avonds en ’s nachts verandert er dus niets ten opzichte van de huidige situatie.
De exacte effecten van de snelheidsverlaging tussen 06.00 en 19.00 uur op de aanrijtijden van de hulpdiensten zijn op dit moment niet bekend. Wel is de eerste inschatting van onder andere brandweer, politie, ambulancediensten en het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen van het Instituut voor Fysieke Veiligheid dat deze effecten gering tot nihil zullen zijn en vooralsnog geen extra maatregelen nodig zijn. De verwachte effecten zijn binnen het kenniscentrum besproken.
De achtergrond van de snelheidsnorm in de regeling OGS 2009 is de verkeersveiligheid. Het is belangrijk dat het snelheidsverschil tussen een voorrangsvoertuig en het overige verkeer niet te groot wordt. Gezien het feit dat de verwachte effecten gering tot nihil zullen zijn zie ik geen noodzaak om de regeling OGS 2009 aan te passen.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn voor de aanrijtijden van hulpdiensten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens om de regeling Optische en geluidssignalen 2009 zodanig aan te passen dat de maximumsnelheid van diensten voor spoedeisende medische hulpverlening niet omlaag hoeft, uiteraard met inachtneming van de veiligheid van andere weggebruikers? Zo ja, kunt u dan ook toezeggen dat u met Ambulancezorg Nederland in gesprek gaat om te bezien hoe de brancherichtlijn kan worden aangepast zodat ook daar is geborgd dat de maximumsnelheid voor ambulances niet omlaag hoeft, uiteraard met inachtneming van de veiligheid van andere weggebruikers?
Zie het antwoord op vraag 2. Uiteraard zal ik met het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen en de hulpdiensten, waaronder Ambulancezorg Nederland, in overleg blijven over de daadwerkelijke effecten van de snelheidsverlaging op de aanrijtijden. Ik volg het effect nauwgezet. Mochten hier knelpunten duidelijk worden, dan zal gezamenlijk worden bezien welke aanvullende maatregelen nodig en haalbaar zijn. Ik zal uw Kamer daar dan ook over informeren.
Bent u bereid de Kamer voor de ingang van de snelheidsverlaging te informeren over deze uitkomsten?
Zie het antwoord op vraag 4.
De Nationale Week zonder Vlees. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat de Nationale Week zonder Vlees dit jaar plaatsvindt van 9 tot en met 15 maart?1
Ja.
Herinnert u zich dat uw ministerie in 2018 via Twitter een open uitnodiging verspreidde om mee te doen aan de Nationale Week zonder Vlees?2
Ja, in 2018 heeft mijn Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit via Twitter aandacht gevraagd voor de eerste editie van de Nationale Week zonder Vlees.
Had het feit dat uw ministerie in 2019 opeens helemaal geen aandacht besteedde aan de Nationale Week zonder Vlees te maken met de afwijzende reactie van één van uw coalitiepartners, die op uw bericht reageerde met de tekst: «Ik hoopte eigenlijk dat @minlnv belangrijkere dingen te doen had dan halve waarheden te promoten. En op jullie vraag: doe jij ook mee? #neeikdoenietmee»? Zo nee, wat was dan de reden dat u vorig jaar geen aandacht besteedde aan de week zonder vlees?3
De Nationale Week zonder Vlees wordt georganiseerd door de stichting Nationale Week zonder Vlees. Het is daarom vooral aan hen om mensen op dit initiatief te wijzen. Het kabinet vraagt bij Nederlanders aandacht voor een gezond en duurzaam voedingspatroon. De Schijf van Vijf, ontwikkeld door het Voedingscentrum, vormt hiervoor de leidraad.
Is uw ministerie voornemens dit jaar wel weer een uitnodiging uit te doen om deel te nemen aan de Week zonder Vlees, gezien de grote klimaatopgaves en stikstofuitdagingen waarbij een verminderde vleesconsumptie een belangrijke rol zou kunnen spelen in de oplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Het is aan de stichting Nationale Week zonder Vlees om mensen uit te nodigen om mee te doen met de Nationale Week zonder Vlees. Zie mijn antwoord op vraag 3. Overigens zie ik het belang van dit soort maatschappelijke initiatieven. Zo is de bedrijfscatering op mijn ministerie deelnemer aan de Nationale Week zonder Vlees.
Deelt u de mening dat in het kader van de grote stikstofuitdaging waarvoor we ons gesteld zien en indachtig uw uitspraak dat er geen taboes zijn voor wat betreft de oplossingen om stikstofuitstoot te verminderen, er tenminste alle reden is om via «nudging» pogingen te doen vanuit de overheid om de vleesconsumptie vrijwillig te laten verminderen en dat de Week zonder Vlees daartoe een interessant aanknopingspunt zou kunnen zijn voor overheidscommunicatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daar invulling aan geven?
Het kabinet vraagt bij mensen aandacht voor een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt wetenschappelijke en onafhankelijke informatie over een meer duurzaam menu. Via communicatie worden tips gegeven voor duurzamere keuzes, onder meer via een campagne waarin «eetwissels» worden voorgesteld en thema afleveringen van het «Eet-team». Het is aan mensen en bedrijven zelf om te kiezen of zij willen deelnemen aan een initiatief als de Nationale Week zonder Vlees. De bedrijfscatering van mijn ministerie doet mee met de Nationale Week zonder Vlees.
Kent u het bericht «Vleesconsumptie iets gestegen» van RTL Nieuws, waaruit duidelijk wordt dat de transitie naar minder vlees en meer plantaardige eiwitten kennelijk niet spontaan tot stand komt, in weerwil van klimaat-, stikstof en dierenwelzijnsnadelen die samenhangen met de productie en consumptie van vlees?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eiwittransitie van dierlijke naar meer plantaardige eiwitbronnen een belangrijk beleidspunt is van uw ministerie?5
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontwikkelt samen met stakeholders een Nationale Eiwit Strategie, waarin ook aandacht is voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitbronnen. Voor het zomerreces ontvangt u een voortgangsbrief.
Kunt u uiteenzetten welke inspanningen de overheid heeft gedaan in 2019 om de consumptie van dierlijke eiwitten te ontmoedigen en een transitie naar een meer plantaardig consumptiepatroon te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Binnen mijn ministerie is er aandacht voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten. De voorlichting die het Voedingscentrum aan consumenten geeft over een gezond en duurzaam voedingspatroon staat hierbij centraal. Daarnaast zijn onder meer de stichting Dutch Cuisine, het Nationaal Actieplan Groente en Fruit (NAGF) en het programma Jong Leren Eten bezig met activiteiten op dit gebied die ik ondersteun. Ook op het gebied van onderzoek en innovatie gebeurt er veel. Binnen het kabinetsbrede innovatie- en topsectorenbeleid richt één van de programma’s zich op eiwitvoorziening voor humane consumptie. De SBIR New Food Challenge is gelanceerd om innovaties te stimuleren om meer plantaardige eiwitten op het bord te krijgen. Bij de WUR loopt het kennisbasis-programma «The protein transition», bij de NWO het PULSE programma gericht op eiwit-ingrediënten uit peulvruchten en met financiering van mijn ministerie wordt momenteel onderzoek door WEcR uitgevoerd naar het keuzegedrag van consumenten met betrekking tot duurzame consumptie.
Kunt u uiteenzetten welke ministeries, net als het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), cateren volgens het concept «Carnivoor? Geef het door!»?
Deelt u de mening dat alle ministeries een bijdrage zouden kunnen leveren aan het behalen van de stikstof- en klimaatdoelstellingen door met behoud van keuzevrijheid plantaardig voedsel de norm te laten zijn?
Ik hecht veel waarde aan de keuzevrijheid van mensen om zelf te kunnen kiezen wat ze willen eten en hier hoort een actief aanbod van zowel plantaardig voedsel als vlees en/of vis bij. Ik vraag wel de aandacht van mensen voor een gezond en duurzaam voedingspatroon op basis van de Schijf van Vijf. De meeste cateraars bij de rijksoverheid informeren hun gasten over gezonde en duurzame producten.
Zal de catering op uw ministerie tijdens de Week zonder Vlees hier op worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Ja, mijn ministerie neemt deel aan de Nationale Week zonder Vlees.
Bent u bereid particuliere initiatieven gericht op het stimuleren van de consumptie van plantaardige eiwitten te ondersteunen en aan te moedigen met een overheidsbijdrage? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, voorafgaand aan de Week zonder Vlees?
Ja.
Het bericht ‘Acuut tekort aan medische hulpmiddelen dreigt, waarschuwt Zwolse klinisch fysicus’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Acuut tekort aan medische hulpmiddelen dreigt, waarschuwt Zwolse klinisch fysicus»?1
Ja.
Kunt u het verschil van inzicht duiden tussen u, gezien uw stelling tijdens het mondelinge vragenuur van 11 februari 2020, waarin u aangaf zich niet druk te maken over de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen en anderzijds de Nederlandse Vereniging van Klinische Fysica die echter waarschuwt voor levensbedreigende situaties?2
Per 26 mei 2020 treedt de nieuwe Europese wetgeving voor medische hulpmiddelen (Medical Device Regulation EU)3 in werking. In de verordeningen zijn overgangstermijnen opgenomen, waarmee een hulpmiddel tot uiterlijk 2025 op de markt kan blijven onder de voorwaarden van de huidige Europese richtlijnen. Deze transitietermijn is opgenomen om de overgang naar de verordeningen soepel te laten verlopen. Uit gesprekken met notified bodies en koepelorganisaties van fabrikanten blijkt dat veel gebruik wordt gemaakt van deze transitietermijn. Hierdoor hebben fabrikanten langer de tijd om hun product volgens de MDR-eisen te laten beoordelen en kan naar verwachting de beschikbaarheid van hulpmiddelen beter geborgd worden. Dit sluit niet uit dat een fabrikant ervoor kan kiezen om een hulpmiddel niet langer op de markt aan te bieden. Dit staat overigens los van de nieuwe verordeningen, dat is nu ook al het geval.
Klopt het dat de Intensive Care op de afdeling Neonatologie in het Isala ziekenhuis nu al niet meer kan beschikken over een beademingsmaskertje voor zuigelingen en dat eenzelfde afdeling in het Radboud Universitair Medisch Centrum (RUMC) in Nijmegen op zoek moest naar een ander hartkathertje omdat de leverancier zich terugtrok?
Ik heb geen signalen ontvangen over het niet langer beschikbaar zijn van deze specifieke hulpmiddelen. Het is mogelijk dat deze hulpmiddelen niet langer op de markt worden aangeboden door de fabrikant. Als partijen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van een specifiek product, ga ik hierover graag met hen in gesprek.
Wat vindt u ervan dat volgens de neonatologen van het Isala ziekenhuis «de beste manier» van behandeling (door gebruik van het oude beademingsmaskertje) niet meer beschikbaar is voor zuigelingen?
Bij de bovengenoemde nieuwe wetgeving is de nadruk gelegd op strengere eisen om de patiëntveiligheid te verhogen. Deze patiëntveiligheid staat wat mij betreft voorop. Alle fabrikanten moeten uiteindelijk aan de strengere regels voldoen.
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording op vragen van het Kamerlid Bergkamp4 heb ik gedurende de implementatie van de verordeningen een serie bijeenkomsten georganiseerd voor betrokken veldpartijen. In deze bijeenkomsten stimuleer ik koepelorganisaties van zowel zorginstellingen als fabrikanten vroegtijdig met elkaar in gesprek te gaan over de gevolgen van de nieuwe verordeningen op het aanbod medische hulpmiddelen. In deze dialoog kan in ieder geval aandacht worden besteed aan de vraag welke hulpmiddelen voor een zorginstelling essentieel zijn, welke toekomstplannen de fabrikant heeft met het hulpmiddel en welke alternatieven er voor dit product beschikbaar zijn.
De koepelorganisaties van de ziekenhuizen en de umc’s, NVZ en NFU, zijn vanaf het begin meegenomen in de implementatie van de verordeningen en zijn vorig jaar ook een eigen implementatieprogramma gestart om de ziekenhuizen voor te bereiden op de komst van de verordeningen. Indien zich problemen voordoen in de implementatie of er gerichte vragen zijn, ga ik daarover graag met hen in gesprek.
Kunt u aangeven welke medische hulpmiddelen die bekend staan als «de beste manier» nog meer uit de handel zijn genomen of waarvan producenten overwegen deze uit het assortiment te halen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de ziekenhuizen in de meeste gevallen niet weten welk product straks zomaar dreigt te verdwijnen? Zo ja, bent u bereid bij de producenten er op aan te dringen de ziekenhuizen zo spoedig mogelijk te informeren over het op handen zijn van het uit de handel nemen van een medisch hulpmiddel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bij alle ziekenhuizen op te vragen waar ze reeds nu tegenaan lopen met betrekking tot medische hulpmiddelen en welke oplossingen er vooralsnog zijn genomen (of niet)?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen aan het feit dat er wellicht de komende twee jaar nog geen inzicht zal zijn in de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen doordat het Europees register niet op tijd beschikbaar is?
De Europese database Eudamed is een deel van de oplossing wat betreft transparantie over het aanbod van hulpmiddelen. Er wordt op dit moment in Europees verband gewerkt aan een guidance die ingaat op de precieze consequenties van de vertraging, voor verschillende verplichtingen uit de verordeningen die aan Eudamed gekoppeld zijn. De Europese Commissie heeft lidstaten de ruimte geboden om modules uit Eudamed die eerder al klaar zijn, op vrijwillige basis vanaf mei 2020 in gebruik te gaan nemen. Omdat ik transparantie in de hulpmiddelen belangrijk vind, zal Nederland daar gebruik van maken. Naar verwachting zal het hierbij eerst gaan om de module waarin marktdeelnemers (fabrikanten en gemachtigden) zich registeren.
Beschikbaarheidsvraagstukken zijn niet alleen afhankelijk van Eudamed. Belangrijk is ook dat veldpartijen met elkaar in gesprek gaan over de veranderingen in de markt van hulpmiddelen en hoe partijen zich hierop kunnen voorbereiden.
Welke maatregelen hebben buurlanden genomen om de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen te borgen of voor een alternatief te zorgen?
De beschikbaarheid van hulpmiddelen is onderwerp van gesprek in de Medical Device Coordination Group (het besluitvormende Europese orgaan voor de verordeningen). De Europese Commissie en alle lidstaten zetten in op tijdige aanwijzing van notified bodies. Daarnaast blijkt dat lidstaten elk op hun eigen manier omgaan met mogelijke problemen met beschikbaarheid van hulpmiddelen, mede afhankelijk van de inrichting van hun zorgstelsel. De verordeningen geven de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing, waardoor een hulpmiddel langer op de markt mag blijven. Deze optie is er ook in Nederland. Onder welke voorwaarden deze ontheffing wordt gegeven kan verschillend worden ingevuld per lidstaat. Het gesprek met andere lidstaten om te komen tot zoveel mogelijk gezamenlijke oplossingen blijf ik voeren.
De Tegemoetkoming Specifieke Ziektekosten (TSZ) |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat er vertraging is opgetreden in het vaststellen van belastingaanslagen over 2018 en dat mensen daardoor pas in dit jaar een beoordeling krijgen van een Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (TSZ) over het jaar 2018?
Nee, dat klopt niet. Het vaststellen van de definitieve aanslagen over 2018 heeft in een iets hoger tempo gelopen dan over het jaar 2017 het geval was. Het tempo van het opleggen van de TSZ-beschikkingen heeft ook hoger gelegen dan in het voorgaande jaar. Er is dus geen vertraging in de vaststelling van belastingaanslagen die de oorzaak is van latere beschikkingen voor de TSZ.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de afgelopen jaren steeds meer burgers hun TSZ-beschikking in het jaar na afloop van het belastingjaar hebben gekregen.
31 december 2016
100.500
31 december 2017
107.000
31 december 2018
132.300
31 december 2019
150.100
Wel is het goed om ter verduidelijking de werking van het TSZ-systeem toe te lichten. Het TSZ-systeem werkt zo dat de beschikkingen worden gebaseerd op de definitieve aanslagen inkomstenbelasting van het betreffende jaar. Deze beschikkingen moeten binnen zes maanden na de definitieve aanslag vastgesteld worden. Iemand ontvangt een TSZ-beschikking daardoor dus niet ieder jaar op hetzelfde moment. Door verschillende omstandigheden kan de definitieve aanslag inkomstenbelasting in een jaar immers later worden vastgesteld dan in het voorgaande jaar. Een later ingediende (partner)aangifte of een selectie voor nadere controle door de Belastingdienst zijn hier in nagenoeg alle gevallen de verklaring voor. Door een latere definitieve aanslag komt ook de TSZ-beschikking dus later. Dit is echter geen vertraging maar onderdeel van het reguliere proces.
Klopt het dat door de vertraging in het vaststellen mensen niet in het najaar van 2019 de TSZ over het jaar 2018 ontvingen, maar pas in mei of juni 2020?
Nee, dit is niet het geval. Wel kan iemand in een individueel geval de vaststelling later hebben ontvangen, zoals in het antwoord onder 1 is beschreven, maar dat is dan onderdeel van het reguliere proces en niet het gevolg van een vertraging.
Hoeveel mensen hebben te maken met de vertraging en krijgen daardoor flink later de TSZ toegekend?
Zoals hiervoor is aangegeven is er geen sprake van vertraging.
Erkent u dat door het later toekennen aan mensen die rekenden op de TSZ over het jaar 2018 in het najaar van 2019, deze mensen financieel nadeel hebben ondervonden door de vertraging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat nadeel gecompenseerd?
Nee, ik meen dat dat niet het geval is. Zoals hiervoor vermeld zijn de definitieve aanslagen over 2018 niet later opgelegd dan over 2017. Dat iemand de definitieve aanslag niet ieder jaar op hetzelfde moment ontvangt betekent dat ook het moment van de TSZ-beschikking kan variëren. Dit is echter onderdeel van het reguliere proces.
Is voor de vaststelling van de belastingaangiften over 2019 wederom een vertraging te voorzien?
Er is geen sprake van een vertraging over 2018. Ook over het jaar 2019 wordt deze niet voorzien.
Het coronavirus (COVID-19), dat nu in Gangelt is vastgesteld, direct grenzend aan Limburg |
|
Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u vandaag een korte update geven over de nieuwe coronabesmetting(en) aan de Nederlandse grens in Gangelt?1
Op basis van de meest recente informatie zijn er in de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen, – voornamelijk te relateren aan het brongebied in de gemeente Gangelt – meer dan 100 mensen besmet met het nieuwe coronavirus.
Bent u op de hoogte dat door de dichte bevolking aan beide zijden van de grens aldaar, vele Nederlanders en Duitsers dagelijks de grens passeren in verband met werk, onderwijs, winkelen, tanken en vrije tijdsbesteding?
Ja.
Bent u in overleg met de Duitse autoriteiten aldaar om tot een eensluidend advies te komen aan de inwoners van de grensstreek over quarantaine, waar wel en niet heen te gaan, het openhouden van scholen en meer?
De GGD Zuid-Limburg heeft contact met de collega’s in Duitsland. Van de Duitse autoriteiten heeft de GGD Zuid-Limburg begrepen dat het contactonderzoek ter bestrijding van het nieuwe coronavirus in dit gebied in Duitsland is gestopt. Dit heeft te maken met capaciteitsproblemen als gevolg van de forse toename van het aantal besmettingen met het nieuwe coronavirus in de Duitse grensregio.
Dit vraagt om een lokaal aangepaste aanpak in Nederland. De GGD Zuid-Limburg heeft, in overleg met het RIVM, de huisartsen in de regio daarom gevraagd als volgt om te gaan met mogelijke patiënten. Aldaar worden burgers opgeroepen contact op te nemen met de huisarts als ze koorts hebben, hoest en kortademig zijn, én bovendien in nauw contact zijn geweest met mensen in de Duitse grensgemeente Gangelt (of andere gebieden met wijdverspreide transmissies). De huisarts kan afwegen wat de beste procedure is; dat kan betekenen dat de GGD Zuid-Limburg deze personen zal testen op het nieuwe coronavirus.
Bovendien heeft de GGD Zuid-Limburg de gemeenten langs de Duitse grens gevraagd om alle publieksevenementen zoveel mogelijk te vermijden. Dit omdat naar deze evenementen vaak een gemêleerd, deels Duits, gezelschap komt. De burgemeesters van de desbetreffende gemeenten bespreken samen met de voorzitter van de veiligheidsregio het advies en de situatie, waarna een afgewogen beslissing wordt genomen.
Moeten Nederlanders die (eventueel) bij het carnaval in Gangelt geweest zijn ook in zelf-isolatie, aangezien Duitsers die daar geweest zijn een aantal dagen in zelf-isolatie moeten? Zo nee, waarom is er dan een verschil tussen Duitsland en Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom mensen in Nederland die van de Diamond Princess kwamen (waarop honderden zieke mensen zaten) niet in quarantaine hoefden, maar Nederlandse passagiers die in Duitsland woonden wel?2
Ieder land bepaalt zelf welke maatregelen passend zijn bij de lokale situatie, deze kan immers verschillen.
Voor Nederland geldt dat Nederlandse passagiers van de Diamond Princess op het schip twee weken in quarantaine zijn geweest. Daarna zijn de Nederlandse passagiers gezond naar Nederland teruggereisd. Voor vertrek is iedereen getest; niemand is besmet geraakt met het nieuwe coronavirus. Bij thuiskomst heeft de lokale GGD contact met de passagiers opgenomen. Uit voorzorg geven de passagiers tot twee weken na terugkeer hun gezondheid door aan de GGD.
Kunt u aangeven waarom andere landen wel controles op vliegvelden hebben en Nederland niet?
Op dit moment zijn controles op vliegvelden voor Nederland geen passende maatregel. Als op dit moment reizigers op Nederlandse luchthavens gecontroleerd worden op koorts, zullen vooral mensen met griep of een verkoudheid worden opgespoord. Bovendien betekent dit een grote aanslag op de capaciteit van de GGD.
Kunt u aangeven of Nederland een adequaat antwoord kan geven op elk van de vragen van de directeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in zijn speech van donderdag 27 februari?3
De vragen die de directeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in de speech van 27 februari jl. heeft genoemd, zijn allen standaard vragen die passen bij een voorbereiding van een land op volksgezondheidsrisico’s. Nederland heeft de International Health Regulations (IHR) van de WHO geïmplementeerd. Door middel van de zelfevaluatie controleer ik periodiek of Nederland aan de eisen voldoet.
Hoeveel plekken zijn er op dit moment vrij in Nederlandse ziekenhuizen waar patiënten in isolatie beademend kunnen worden?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 31 januari jongstleden heb aangegeven, blijkt uit een inventarisatie van de ziekenhuizen dat er in Nederland tenminste 250 bedden beschikbaar zijn om patiënten op de intensive care in strikt aërogene isolatie op te vangen.
De stand van het aantal patiënten waarbij het nieuwe Coronavirus (COVID-19) is vastgesteld is op 4 maart is 38. Het merendeel van deze patiënten verblijft in thuisisolatie en een beperkte minderheid verblijft in isolatie in het ziekenhuis.
Als het aantal patiënten dat moet worden opgenomen in een ziekenhuis aanzienlijk stijgt dan treffen de ziekenhuizen passende maatregelen om deze patiënten op te vangen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van inzichten en plannen die ziekenhuizen hebben ter voorbereiding op een eventuele griepuitbraak. Hierbij is er ook nadrukkelijk oog voor de zorgcontinuïteit. Een van de maatregelen die ook in het geval van coronapatiënten getroffen kan worden is het afschalen van de planbare zorg. Dit betreft onder meer operaties die ook op een later moment kunnen worden uitgevoerd. Hiermee wordt de reguliere instroom beperkt, de druk op de IC en de bedden verlaagd en wordt personeel vrijgespeeld.
Wat er in geval van een uitbraak van het COVID-19 verder exact nodig zou zijn, hangt af van de ernst en omvang van de uitbraak, welke patiënten hierdoor geraakt worden, op welke wijze het virus zich bij hen manifesteert en ook welke behandeling daarvoor het meest effectief is. Op basis van medisch inhoudelijk criteria wordt besloten welke zorg nodig is voor de patiënt. De verwachting is dat niet alle patiënten geïsoleerd op de IC hoeven te worden behandeld. Wanneer het aantal patiënten met het nieuwe coronavirus aanzienlijk toeneemt is het denkbaar dat ziekenhuizen overgaan tot cohort verpleging. Voor nadere informatie verwijs ik u naar mijn brief van 2 maart (Kamerstuk 25295-104) naar aanleiding van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg over het OMT advies (Outbreak Management Team) over capaciteit in geval van een COVID-19 uitbraak.
Wat is het maximum aantal plekken dat binnen een week beschikbaar kan zijn waar patiënten in isolatie liggen en beademd worden? Met welke maatregelen (noodhospitalen?) kan dat bereikt worden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot is het maximum aantal ernstig zieke coronapatiënten dat het Nederlandse zorgstelsel op enig moment kan behandelen?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt er bij de reisadviezen alleen rekening gehouden met het risico voor het individu (jonge gezonde mensen hebben bijvoorbeeld weinig last van een coronabesmetting) of wordt er ook rekening gehouden met het risico voor de Nederlandse samenleving als geheel (een uitbraak als gevolg van een besmette persoon heeft grote gevolgen)?
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschrijven de veiligheidsrisico’s voor Nederlanders die naar het buitenland reizen. Dat gebeurt onafhankelijk, neutraal en zonder politieke overwegingen. Veiligheid is daarbij leidend. Reisadviezen worden zorgvuldig opgesteld op basis van objectieve en onafhankelijke informatie van bijvoorbeeld de inlichtingendiensten, lokale autoriteiten, andere landen van de Europese Unie, advies van het RIVM en andere ministeries.
Specifiek voor wat betreft de beoordeling van gezondheidsrisico’s voor individuele Nederlandse reizigers en/of de beoordeling van eventuele risico’s voor de volksgezondheid van reizen (bij terugkeer naar Nederland na het reizen naar bepaalde gebieden) staat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in nauw contact met het Ministerie van VWS en RIVM. Het RIVM maakt op basis van de eigen informatie en expertise – en beschikbare informatie van bijvoorbeeld de WHO en/of het ECDC – een inschatting van de situatie in andere landen. Sommige gebieden waar het coronavirus veel voorkomt en waar het RIVM Nederlanders vraagt rekening te houden met verhoogde aandacht rondom het coronavirus na terugkeer in Nederland, worden aangeduid als «risicogebieden». Het RIVM adviseert Nederlanders die dergelijke risicogebieden bezocht hebben bij verkoudheidsklachten of verhoging thuis te blijven en zo min mogelijk contact te hebben met anderen. Wanneer de klachten ernstiger worden (koorts en hoesten/benauwdheid) wordt geadviseerd telefonisch contact te leggen met de huisarts. De reisadviezen van Buitenlandse Zaken worden steeds in lijn gebracht met de risicogebieden van het RIVM.
Indien het reisadvies alleen rekening houdt met het individu, maar niet met de gevolgen voor de samenleving, wilt u dan het beleid wijzigen en ook het risico van besmetting voor de hele samenleving fors laten meewegen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze afzonderlijke vragen spoedig beantwoorden?
Ik beantwoord deze vragen zo spoedig mogelijk.
(https://www.who.int/dg/speeches/detail/who-director-general-s-opening-remarks-at-the-media-briefing-oncovid-19---27-february-2020)
Het effect van het verbod op plastic rietjes op mensen met een beperking. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verbod op plastic rietjes is ramp voor mensen met een beperking»?1
Ja.
Klopt het dat voor mensen met bijvoorbeeld spasmen, drinken via een plastic rietje de enige methode is waarop men dat zelfstandig kan doen, omdat er geen bruikbare alternatieven zijn?
Sommige mensen met een beperking, waaronder bijvoorbeeld mensen met spasmen, gebruiken inderdaad plastic rietjes om zelfstandig te kunnen drinken. Dit is nodig vanwege specifieke eigenschappen die plastic rietjes wel hebben en andere typen rietjes niet. Voorbeelden zijn: de flexibiliteit, zachtheid, buigzaamheid (tussenstuk), afknipbaarheid, schoonmaakbaarheid. Er zijn op dit moment alternatieven voor plastic rietjes op de markt, gemaakt van andere materialen zoals riet, papier, siliconen. Deze materialen hebben echter nog niet deze genoemde gewenste eigenschappen die plastic rietjes wel bezitten. Op dit moment lijkt er nog geen alternatief voor bepaalde specifieke toepassingen van plastic rietjes.
Is bij het aangekondigde verbod op productie en verkoop van plastics voor eenmalig gebruik per 1 januari 2021, vanuit Europa gesproken over de gevolgen voor mensen met een beperking?2
De Europese Unie (EU) wil wegwerpplastic verminderen. Door de Europese Commissie is hiervoor een richtlijn gemaakt: de Europese Single Use Plastic richtlijn (SUP-richtlijn). In deze SUP-richtlijn is onder andere opgenomen dat er in 2021 een verbod komt op bepaalde plastic wegwerpproducten, waaronder rietjes.
Alle EU-lidstaten moeten deze richtlijn implementeren in hun nationale wetgeving. Hiertoe stelt het kabinet een algemene maatregel van bestuur (AMvB) op: het Besluit Kunststofproducten voor eenmalig gebruik. Voor de zomer van 2020 kan iedereen reageren op de concept AMvB via een internetconsultatie. De nieuwe wetgeving gaat in op 1 juli 2021.
De richtlijn is in hoog tempo tot stand gebracht. Voorafgaand aan de richtlijn heeft wel de gebruikelijke consultatie door de Europese Commissie plaatsgevonden en is met stakeholders gesproken. In Nederland is dit specifieke punt niet aan de orde geweest bij de inbreng voor de richtlijn, mede omdat de uitzondering voor medisch gebruik al geborgd werd.
Deelt u de mening dat wanneer deze rietjes niet meer geproduceerd en ter beschikking worden gesteld aan mensen met een beperking die ervan afhankelijk zijn, ze aan zelfstandigheid en daardoor aan kwaliteit van leven inboeten?
Mensen met een beperking, waaronder bijvoorbeeld mensen met spasmen, moeten zoveel mogelijk naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen in de maatschappij. Dit gaat uiteraard ook over het zelfstandig kunnen eten en drinken. Op dit moment maakt een aantal mensen met een beperking hiervoor gebruik van plastic rietjes. Deze mensen moeten ook na de invoering van het verbod op wegwerpplastic de mogelijkheid behouden om zelfstandig te kunnen drinken.
Begrijpt u de weerzin van deze doelgroep tegen een uitzonderingsmaatregel of beschikbaarstelling via een zorgconstruct, waardoor iemand gaat bepalen of men wel in voldoende mate beperkt is en hoeveel rietjes men dan mag hebben?
De EU SUP-richtlijn biedt een uitzondering voor het beschikbaar stellen van plastic rietjes na 1 juli 2021. Het verbodsartikel geldt voor «rietjes, tenzij die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 90/385/EEG of Richtlijn 93/42/EEG vallen». Deze richtlijnen gaan over medische hulpmiddelen. Hiermee wordt een uitzondering gemaakt voor het gebruik van rietjes voor medische doeleinden.
In de AmvB Kunststofproducten voor eenmalig gebruik wordt die uitzondering uiteraard overgenomen, aangezien het om zuivere implementatie van de EU-richtlijn gaat.
Ik ben in overleg met belangenorganisaties over de behoefte die bij mensen met een beperking bestaat en welke uitzonderingsmogelijkheden de richtlijn biedt. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is daarbij ook aangehaakt.
De wens om die uitzondering zoveel mogelijk buiten een zorgconstruct te houden ken ik en begrijp ik. We zullen (met de mensen om wie het gaat) bekijken of dit mogelijk is.
Bent u bereid om een overleg te organiseren tussen de doelgroep die vanwege hun beperking afhankelijk is van een plastic rietje en de fabrikanten om bruikbare alternatieven te bespreken en te organiseren?
Ik ben bereid (samen met het Ministerie van IenW) om zo’n overleg te organiseren om te onderzoeken welke alternatieve mogelijkheden er zijn.
Bent u bereid om in de wet een uitzondering te maken voor plastic rietjes, mocht er niet op tijd een bruikbaar alternatief zijn voor het plastic rietje?
Zie antwoord vraag 5.
Mocht u geen uitzondering op de wet te willen maken, op welke wijze wilt u de beschikbaarheid van plastic rietjes voor de doelgroep dan organiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat onbevoegd personeel van hulpmiddelenfabrikanten in de operatiekamers van ziekenhuizen meehelpen bij operaties |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat vertegenwoordigers van fabrikanten van bekkenbodemmatjes actief meehelpen bij operaties in de operatiekamers van ziekenhuizen?
Het is mij bekend dat productspecialisten van hulpmiddelenfabrikanten in sommige gevallen tijdens operatieve ingrepen in de operatiekamer aanwezig zijn om technische ondersteuning te geven. Het betreft met name operatieve ingrepen waarbij (nieuwe) implantaten geplaatst dan wel gereviseerd worden. Productspecialisten kunnen tijdens operatieve ingrepen de technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de operateur en de zorginstelling om te bepalen op welke wijze de productspecialist wordt ingezet in de operatiekamer tijdens de operatie, zodanig dat dit leidt tot goede zorg. Daarbij geldt als voorwaarde onder meer het convenant «Veilige toepassing medische technologie in de medisch specialistische zorg1», dat bekwaamheidsborging vraagt van zorgverleners bij gebruik van medische technologie.
Bent u van mening dat deze onbevoegde assistentie ongewenst is, mede in het licht van onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de effectiviteit en veiligheid van bekkenbodemmatjes?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verhaal van een van de bij Meshedup-aangesloten patiëntes, over de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de fabrikant bij haar operatie?1
Ik betreur het wanneer patiënten vervelende ervaringen hebben met zorg. Ik ken uiteraard niet de hele achtergrond van deze kwestie, maar op grond van de informatie die ik heb ben ik inderdaad van mening dat het zorgvuldig was geweest wanneer de arts de patiënt voor de operatie tenminste had geïnformeerd over de aanwezigheid van een productspecialist en de redenen daarvoor. Het is echter niet zo dat het in alle gevallen wettelijk verplicht is om die patiënt te informeren en om toestemming te vragen. Dit hangt af van de rol van een productspecialist tijdens een operatieve ingreep. In veel gevallen is een productspecialist betrokken bij de behandeling, omdat deze de operateur adviseert over de toepassing van het medisch hulpmiddel of implantaat bij de patiënt. Er kunnen echter ook situaties zijn waarbij de productspecialist geen rol heeft bij de behandeling en bijvoorbeeld in het kader van een eigen onderzoek van de fabrikant aanwezig is. De patiënt moet geïnformeerd worden over de aanwezigheid van de productspecialist en daarvoor toestemming geven, wanneer deze niet direct betrokken is bij de behandeling. Het is de verantwoordelijkheid van de operateur om te bepalen wat deze rol is en of het informeren van de patiënt en om toestemming vragen verplicht is. De operateur kan ook wanneer het niet verplicht is om de patiënt te informeren en om toestemming te vragen, toelichten waarom een productspecialist aanwezig is en eventuele bezwaren van de patiënt in overweging nemen. De arts heeft op grond van de WGBO immers de plicht de patiënt op duidelijke wijze te informeren over onder meer de behandeling. Onderdeel van het uitvoeren van deze informatieplicht is informatie over de aard van een medische verrichting. Hoe de informatieplicht precies wordt uitgevoerd verschilt per situatie en hangt ook af van de informatiebehoefte van de patiënt. Als een operatieve ingreep of de toepassing van een medisch hulpmiddel kennelijk zo complex is dat de assistentie van een productspecialist nodig is, dan ligt het voor de hand om de patiënt daarover te informeren.
Deelt u de mening dat de arts in kwestie deze patiënt voor de operatie om toestemming had moeten vragen? Bent u het dus eens dat de patiënt in dit voorbeeld geen volledige informatie kreeg voorafgaand aan haar operatie?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hier eerder signalen over ontvangen? Zo ja, hoeveel? Van welke aard? Wat is gedaan met deze signalen?
De inspectie heeft geen signalen ontvangen over het feit dat er productspecialisten aanwezig zouden zijn tijdens operaties.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van deze misstanden, door alle ziekenhuizen te vragen om in kaart te brengen waar vertegenwoordigers van fabrikanten aanwezig zijn geweest tijdens operaties, welke fabrikant zij vertegenwoordigden en of de patiënt voor de operaties was geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welk tijdsbestek kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?
Nee, ik zie hier geen noodzaak toe. Er kunnen goede redenen zijn voor de aanwezigheid van productspecialisten op de OK. Er is geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek omdat er geen aanwijzingen zijn dat de aanwezigheid van productspecialisten leidt tot risico’s voor kwaliteit en veiligheid van zorg. Productspecialisten kunnen tijdens operatieve ingrepen de technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg. Zoals eerder aangegeven vind ik het zorgvuldig om de patiënt te informeren over de aanwezigheid van een productspecialist tijdens een ingreep, maar is dit niet wettelijk verplicht wanneer deze productspecialist betrokken is bij de behandeling.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze misstanden in de toekomst niet meer voorkomen?
Het is de verantwoordelijkheid van de operateur om te zorgen dat er ook als een productspecialist van een hulpmiddelenfabrikant aanwezig is tijdens een operatieve ingreep, er goede en veilige zorg wordt geleverd en de patiënt hierover zorgvuldig wordt geïnformeerd. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Het bericht dat zorgverzekeraars de revalidatiezorg het mes op de keel zetten |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars zo hard inzetten op kostenbeheersing dat meer dan de helft van de zeventien revalidatiezorginstellingen verlies draait?1
Allereerst merk ik op dat er de afgelopen periode door COVID-19 veel gebeurd is en de impact op onze samenleving groot is. Zo ook voor de revalidatiezorg. In verschillende media en in de Kamer is aandacht geweest voor zowel de grote terugval in het aantal verwijzingen voor behandelingen als het uitstellen van reguliere niet COVID-19 zorg. Ik vind het van belang dat de voorbereidingen om de reguliere zorg doorgang te laten vinden en de communicatie naar patiënten hierover goed verlopen. Daarom heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om regie te nemen op het zo goed en efficiënt mogelijk doorgang te laten vinden van andere zorg dan COVID-19 zorg. Ook heb ik om duidelijkheid en zekerheid te kunnen bieden over de financiële gevolgen van de crisis afspraken gemaakt met zorgverzekeraars voor de zorgaanbieders in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Die gelden uiteraard ook voor aanbieders van revalidatiezorg.
Van belang is dat medisch specialistische revalidatiezorg van goede kwaliteit toegankelijk blijft voor patiënten. Alle partijen moeten hier een bijdrage aan leveren, met aandacht voor de financiële gezondheid binnen de sector. Het is normaliter aan individuele zorgaanbieders en zorgverzekeraars om passende afspraken te maken over de te leveren zorg en welke betalingen ertegenover staan. Het is belangrijk dat partijen, zeker nu, hierover met elkaar in gesprek zijn.
In het interview benoemt de directeur van Revalidatiezorg Nederland (RN) ook terecht dat de toereikendheid van de maximumtarieven zoals vastgesteld door de NZa een belangrijk onderwerp van discussie is in de sector. Voor nadere informatie hierover verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars te hard inzetten op kostenbeheersing bij de revalidatiezorginstellingen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom bent u deze mening niet toegedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u zicht op de landelijke wachttijden binnen de revalidatiezorg? Zo ja, kunt u inzicht geven in deze wachttijden per aandoening en per regio? Zo nee, waarom niet?
Binnen de gehele medisch specialistische zorg (msz) – medisch specialistische revalidatiezorg (msrz) valt daaronder – zijn zorgaanbieders verplicht om hun wachttijden te publiceren en aan te leveren aan de NZa in een vast format2.
Deze wachttijden zijn inzichtelijk via de websites van zorgaanbieders. Daarnaast zijn de cijfers van de msz die de NZa verzamelt sinds 2019 te raadplegen via volksgezondheidenzorg.info, ook per provincie. Vanwege de grote verschillen tussen patiënten die msrz nodig hebben is het niet mogelijk om dit per aandoening inzichtelijk te maken, wel maken de zorgaanbieders op hun websites onderscheid in een aantal diagnosegroepen.
Wat gaat u doen om de wachtlijsten in de revalidatiezorg te verkleinen en de kwaliteit te verhogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wachttijden in de msz zijn een belangrijk aandachtspunt die continue onze aandacht vragen. Op het verminderen van wachttijden zijn verschillende acties gezet. In december 20193 heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over het onderzoek van de NZa naar de inspanningen die zorgverzekeraars doen om invulling te geven aan hun zorgplicht. Zorgverzekeraars zetten zich actief in om wachttijden te beperken daar waar de knelpunten het grootst zijn. Maar de NZa constateert ook dat zorgverzekeraars de effectiviteit van wachtlijstbemiddeling en de gemaakte afspraken met zorgaanbieders beter zouden kunnen evalueren. Zorgverzekeraars worden in dit rapport met naam genoemd. Mijn ambtsvoorganger heeft de NZa gevraagd toe te zien of zorgverzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over wachttijden. De NZa is bezig om aan de hand van de wachttijden die aanbieders moeten aanleveren haar toezicht toe te spitsen naar de regio’s met de grootste problemen en bekijkt daar of partijen (aanbieders en verzekeraars) zich voldoende inspannen om de wachttijden te verminderen.
Daarnaast hebben partijen in het hoofdlijnenakkoord msz afgesproken om zich in te spannen om zorg binnen de Treeknorm te (blijven) leveren. Ik verwacht dat partijen hierin hun verantwoordelijkheid nemen en zal hen waar nodig aansporen en op aanspreken. Ook zal de transformatie naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek, waaraan partijen zich ook hebben gecommitteerd een bijdrage leveren aan het verminderen van wachttijden.
De kwaliteit van zorg is een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep. Zij nemen dan ook zelf initiatief hiertoe. RN en de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA) ontwikkelen een systeem, Revalidatie Impact, om uitkomstmaten te verzamelen, te vergelijken en te analyseren. Het doel van partijen is kwaliteitsverhoging en doelmatigheid van zorg. Deze ontwikkeling vind ik belangrijk omdat de zorg hierdoor (meer) vergelijkbaar wordt en partijen met deze informatie goede afspraken kunnen maken.
Ziet u een relatie tussen de zorgverzekeraars die te hard inzetten op kostenbeheersing en de toenemende wachtlijsten in de revalidatiezorg en de onder druk staande kwaliteit? Zo ja, waarom heeft u eerder niet ingegrepen?
De NZa en de IGJ zien erop toe dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders zich houden aan hun wettelijk verplichtingen. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat in geval van een naturapolis betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden binnen redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgaanbieders moeten kwalitatief goede zorg leveren. Als het nodig is, kunnen de NZa en de IGJ ingrijpen.
Bent u het eens met de directeur van Revalidatie Nederland dat in de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)-tarieven nauwelijks rekening wordt gehouden met de steeds complexere zorgvraag, waardoor de maximumtarieven niet altijd kostendekkend zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen periode heeft de NZa samen met RN, de VRA en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een uitgebreid traject doorlopen om te komen tot een nieuwe productstructuur die meer recht doet aan de door revalidatie instellingen geleverde zorg en tegelijkertijd meer inzicht geeft in de daadwerkelijk geleverde zorg. Op basis van dit traject is de NZa voornemens om per 2021 patiëntgroepen toe te voegen aan de productstructuur, zodat een meer inhoudelijk contracteergesprek mogelijk is. Er zullen geen grote wijzigingen in de dbc-productstructuur zelf worden doorgevoerd. Omdat vooral is gewerkt aan een nieuwe productstructuur, wat veel inzet van alle betrokken partijen heeft gevraagd, zijn de tarieven in overleg met partijen tussentijds alleen geïndexeerd. Binnen dit traject is de NZa voornemens om de tarieven voor de medisch specialistische revalidatiezorg per 2021 te herijken. Alle instellingen die revalidatiezorg leveren, hebben eind vorig jaar kostprijzen over boekjaar 2018 aangeleverd aan de NZa. Omdat geen grote wijzigingen in de dbc-zorgproducten worden doorgevoerd, kunnen deze kostprijzen worden gebruikt om de tarieven met ingang van 2021 te herijken. De hierover door de NZa met partijen gevoerde gesprekken zijn volgens de NZa positief verlopen en tarieven worden naar verwachting dan ook per 2021 herijkt.
Het bericht dat veel private equity en buitenlandse partijen betrokken zijn bij fusies in de zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel private equity en buitenlandse partijen bij fusies en overnames in de zorg»?1
Ja.
Op welke manier moet een medezeggenschapsraad, cliëntenraad, familieraad en ondernemingsraden gekend of betrokken worden wanneer een zorginstelling wordt overgenomen door een buitenlandse partij?
Wanneer een voorgenomen fusie of overname wordt gemeld bij de NZa, vraagt de NZa om een weergave van het proces dat is doorlopen met personeelsleden (ondernemingsraad) en cliënten (cliëntenraad) die op basis van de relevante regelgeving adviesrecht hebben. Hierbij kunnen ook relevant zijn de adviesaanvragen aan de medezeggenschap, de daadwerkelijke adviezen en de gegeven reactie op deze adviezen. Op basis van de nieuwe Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen heeft de cliëntenraad straks adviesrecht bij een fusie en moet in de medezeggenschapsregelging geregeld zijn hoe de cliëntenraad wordt betrokken bij voorbereiding van een besluit over fusie. Indien andere stakeholders goedkeurings- of instemmingsrecht hebben op een fusie of overname, zal deze goedkeuring of instemming uiteraard ook gedocumenteerd moeten worden. De genoemde partijen hebben doorgaans geen instemmingsrecht, maar adviesrecht. Een advies kan dus gemotiveerd worden verworpen. Indien de juiste stakeholders niet op correcte wijze zijn betrokken, kan de goedkeuring door de NZa worden geweigerd. De wijze waarop stakeholders zoals ondernemingsraden geïnformeerd moeten worden over een concentratie zoals een overname is niet afhankelijk van of een buitenlandse partij betrokken is.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet de bevoegdheid heeft om te toetsen of een overname gevolgen heeft voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg? Indien dat klopt, vindt u dat wenselijk dat de NZa hierop niet mag toetsen?
Bij een fusieaanvraag bij de NZa dient een effectrapportage te worden aangeleverd waarbij moet worden ingegaan op onder meer de financiële gevolgen van de concentratie voor de zorgaanbieder of zorgaanbieders, de gevolgen van de concentratie voor de zorgverlening aan de cliënt, de risico’s van de concentratie voor de kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg en de wijze waarop deze risico’s worden ondervangen (conform artikel 49b, tweede lid Wmg). De NZa heeft echter momenteel niet de bevoegdheid een fusieverzoek af te wijzen op basis van mogelijke gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. In de brief aan uw Kamer van 18 februari 20202 over mogelijke aanscherping van het fusietoezicht in de zorg heb ik aangegeven op welke punten ik aanscherping van de zorgspecifieke fusietoets mogelijk acht. Daarin heb ik aangegeven dat de gevolgen van een fusie op voorhand niet altijd goed te voorspellen zijn en dat toezichthouders objectieve criteria nodig hebben waarop zij fusies kunnen toetsen. Daarom wordt voor wat betreft het toetsen van kwaliteit van zorg, in de voorgestelde maatregel aangesloten bij het doorlopende toezicht van de IGJ op kwaliteit van zorg. Tot slot merk ik op dat het fusietoezicht door de ACM op grond van de Mededingingswet bijdraagt aan het publieke belang van betaalbaarheid van de zorg, omdat met dat fusietoezicht wordt voorkomen dat instellingen te machtig worden en daarmee hoge prijzen kunnen rekenen.
Uit hoeveel leden bestond de raad van commissarissen bij Stepping Stones Home & Care op het moment van overname door Korian Holding? Hoeveel leden kent de raad van toezicht op dit moment?
Ten tijde van de overname van Stepping Stones Home & Care door Korian Holding bestond de raad van commissarissen uit één lid. Op dat moment liep een wervingsprocedure om de vacante positie op te vullen. De nieuwe raad van toezicht bestaat uit drie leden die 28 februari 2020 zijn benoemd.
Klopt het dat de cliëntenraad van Stepping Stones reeds in september 2019 een lid voor de raad van commissarissen heeft voorgedragen, maar dat deze nog steeds niet is toegetreden tot de raad?
Nee, dit klopt niet. Met de door de cliëntenraad op 19 september 2019 voorgedragen kandidaat is eind oktober 2019 overeengekomen dat deze kandidaat toe zou treden tot de raad van commissarissen. Omwille van de statutenwijzing en daaruit voortvloeiende werkzaamheden en procedures die verband hielden met de overname van Stepping Stones Home & Care door Korian Holding is de voorgedragen kandidaat 28 februari 2020 officieel benoemd. De cliëntenraad is hierover tijdig geïnformeerd.
Vanuit welke zorgwet (Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)) ontving Stepping Stones de financiële middelen om zorg te verlenen aan 258 bewoners, verspreid over twaalf villa’s?2
Vanuit de Wet langdurige zorg.
Volgens welke financiële vorm (Zorg in Natura, Persoonsgebonden Budget, Volledig Pakket Thuis of Modulair Pakket Thuis) ontving Stepping Stones de financiële middelen om zorg te verlenen aan 258 bewoners, verspreid over twaalf villa’s?
Van de 258 bewoners ontvingen 250 bewoners Zorg in Natura via een Volledig Pakket Thuis en 8 bewoners ontvingen een Persoonsgebonden budget.
Wat was de gemiddelde huurprijs inclusief servicekosten voor een woning voor de overname van Stepping Stones door Korian? Wat was deze na overname van Stepping Stones door Korian?
Stepping Stones heeft aangegeven dat de gemiddelde huurprijs voor een appartement inclusief servicekosten circa 2.200 euro per maand bedraagt. De huurprijs is door de overname van Stepping Stones door Korian Holding niet gewijzigd.
Indien bijvoorbeeld een zorginstelling grotendeels gefinancierd wordt via Volledig Pakket Thuis of Persoonsgebonden budget vanuit de Wlz, geldt dan ook de personeelsnorm van twee verzorgenden op een groep van acht bewoners tijdens piekuren?
Ja. De personeelsnorm waar u aan refereert maakt onderdeel uit van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg. Het kwaliteitskader gaat over de zorg en ondersteuning van cliënten met een ZZP-indicatie 4 t/m 10, die 24 uur aangewezen zijn op Wlz zorg en ondersteuning. Dit gaat over zorg die geboden wordt aan groepen van cliënten dan wel zorg die voor een deel van de tijd geclusterd geboden wordt, zoals tijdelijke opnamen. Het kader geldt ook voor situaties waar mensen kiezen om met een persoonsgebonden budget in groepsverband zorg te krijgen.
Op welke wijze is bij de villa van Stepping Stones de (para)medische behandeldienst betrokken? Is er voor de 258 inwoners bijvoorbeeld een specialist ouderengeneeskunde, een fysiotherapeut en een ergotherapeut beschikbaar? Zo nee, op welke wijze is de medische begeleiding dan georganiseerd?
Voor alle bewoners binnen de zorgvilla’s van Stepping Stones is er, waar nodig, een specialist ouderengeneeskunde, fysiotherapeut en/of ergotherapeut beschikbaar.
Is het mogelijk deze vragen te beantwoorden voor het debat over de Taskforce Wonen en Zorg?
Ja.
Het bericht 'KNVB is nog niet toe aan een kopverbod' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «KNVB is nog niet toe aan een kopverbod»?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van The Football Association (FA) dat jonge voetballers tot elf jaar niet meer wordt geleerd om ballen te koppen en dat het in trainingen voor spelers onder de achttien wordt ingeperkt?
Ik heb begrip voor het voornemen van de FA. Ook in Nederland wordt onderzoek gedaan naar mogelijke schadelijke effecten van koppen in het jeugdvoetbal.
Vindt u dit een goede ontwikkeling?
Ik juich het van harte toe dat de gezondheid van de (jonge) sporters wordt meegewogen bij voetbalopleidingen en wedstrijden.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om (jonge) kinderen te beschermen tegen schadelijke effecten van sport?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verschillende onderzoeken naar koppen? Is dit volgens u schadelijk voor de gezondheid?
De verschillende onderzoeken naar koppen laten nu nog ruimte voor interpretatie. De onderzoeken geven nog geen eenduidige opvatting of koppen al dan niet schadelijk is voor de gezondheid.
Bent u bekend met het onderzoek van neuropsycholoog E. Matser dat onder andere laat zien dat harde tikken op het hoofd kan leiden tot het afsterven van hersencellen? Bent u bekend met het onderzoek waarin een deel van de prof- en amateurvoetballers klachten heeft zoals geheugenstoornissen? Welke conclusies trekt u uit deze onderzoeken?
Ja, ik ben bekend met de uitkomsten van beide onderzoeken. Voetballers kunnen kwetsbaar zijn voor harde en herhaaldelijke tikken tegen het hoofd. Als het gaat om koppen is de vraag hoe hard en hoe vaak dit plaatsvindt voordat het schadelijk is.
Leiden deze onderzoeken ertoe dat u in gesprek zal gaan met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) over koppen van de bal bij kinderen? Zo nee, waarom niet?
Ik weet dat de KNVB dit probleem serieus neemt en vorig jaar in samenwerking met AMC/VU een onderzoek is gestart naar eventuele schadelijke effecten van koppen in het jeugdvoetbal. De verwachting is dat dit onderzoek gereed is begin 2021. De KNVB heeft bovendien toegezegd dat bij eventuele uitkomst van risicovolle situaties, deze uit het spel te halen. Ik wacht de conclusies van het onderzoek van de KNVB af.
Bent u bekend met de inspanningen van de vechtsportautoriteit die in de afgelopen jaren stappen hebben gezet om trappen naar het hoofd bij jonge kinderen te verbieden? Bent u bereid om ook met de KNVB een dergelijk traject af te spreken, eventueel totdat onderzoek naar de gevolgen voor koppen is afgerond?
Ja ik ben bekend met deze inspanningen van de vechtsportautoriteit en het onderzoek dat de KNVB in samenwerking met het AMC/VU uitvoert, geeft mij voldoende vertrouwen dat de KNVB serieus naar dit vraagstuk kijkt en dat zij passende maatregelen nemen indien uit het onderzoek blijkt dat koppen schadelijk is voor kinderen.
Schadelijke effecten voor werknemers in kantoortuinen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van De Monitor over de schadelijke effecten voor werknemers in kantoortuinen?1
Ja, deze uitzending is mij bekend.
Herkent u de veelgehoorde klacht van veel werknemers dat zij niet rustig en geconcentreerd in een kantoortuin kunnen werken? Vindt u ook dat, waar de aard van het werk dat vraagt, werknemers zeker moeten kunnen zijn van een rustige werkplek waar zij geconcentreerd kunnen werken?
Slecht ingerichte werkplekken kunnen leiden tot gezondheidsklachten en ongevallen.
De werkgever moet ten behoeve van zijn werknemers zorgen voor goede en veilige arbeidsomstandigheden, zo is in de Arbowet en het Burgerlijk Wetboek geregeld (art. 7:658 BW). De zorgplicht van de werkgever is in de Arbowet verder uitgewerkt. Zo is in artikel 3 van de Arbowet bepaald dat de werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. De werkgever moet daarbij een beleid voeren waarbij hij – onder andere – het volgende in acht moet nemen: de inrichting van de arbeidsplaatsen moet zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd, aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers worden aangepast (artikel 3 onderdeel c).
De Arbowet is uitgewerkt in het Arbobesluit. In hoofdstuk 3 van het Arbobesluit zijn regels gesteld aan de inrichting van arbeidsplaatsen. Zo moeten arbeidsplaatsen zodanig worden ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen (artikel 3.2). Verder zijn er nog een aantal eisen gesteld aan de inrichting van arbeidsplaatsen, maar die raken in essentie niet aan kantoortuinen. Wanneer er voor werknemers ongezonde arbeidsomstandigheden ontstaan zoals hinderlijk geluid, zal een werkgever in overleg met zijn werknemers moeten zorgen voor een gezonde werkplek en organisatie van het werk zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd. Werkgevers en werknemers kunnen zich hierbij laten adviseren door arbodeskundigen.
Klopt het dat de kantoortuin als een van de oorzaken van verzuim wordt genoemd onder werknemers? Bent u bekend met de veelheid aan literatuur waarin duidelijk is dat het welzijn van werknemers verslechtert door het werken in kantoortuinen? Bent u daarom bereid, net zoals het Noorse nationaal instituut van arbeidsomstandigheden, onderzoek te doen naar de effecten van werken in een kantoortuin op de gezondheid en welbevinden van werknemers?
Volgens een enquête van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde2 gaf een grote meerderheid onder de 90 deelnemende bedrijfsartsen aan dat zij werknemers zien die het werken in een kantoortuin noemen als één van de redenen van verzuim. Daarnaast zijn mij literatuurstudies bekend over het werken in kantoortuinen en de gevolgen voor de gezondheid.
Uit de in mijn opdracht uitgevoerde monitors naar de arbeidsomstandigheden in Nederland komen hierover nog geen signalen naar voren, omdat in die monitors geen specifieke vragen over dit onderwerp zijn opgenomen. Ik wil meer zicht krijgen op de situatie in Nederland en ben dus bereid tot nader onderzoek. Om die reden zal ik de mogelijke effecten op gezondheid en welzijn van het werken in kantoortuinen gaan monitoren via de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden. Dit thema wordt meegenomen in de eerstvolgende vragenlijsten.
Welke regelgeving is er met betrekking tot de inrichting van werkplekken in kantoortuinen? Welke rol speelt de Inspectie SZW bij de kwaliteit van werkplekken?
Wat betreft de regelgeving verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De Inspectie SZW houdt risicogericht en programmatisch toezicht op de Arbowet op basis van haar inspectiebrede risicoanalyse. Daarnaast geeft de Inspectie SZW zo spoedig mogelijk gehoor aan klachten en signalen van een ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond of aan signalen van arboprofessionals.
Klopt het dat het instellen van een kantoortuin voornamelijk vanwege financiële redenen, voornamelijk vanwege minder vierkante meters kantoorruimte en minder bureaus, wordt ingevoerd? Bent u het eens dat naast de financiële voordelen van een kantoortuin op de korte termijn, er op de langere termijn juist negatieve effecten kunnen zijn vanwege de kosten die gepaard gaan met verminderde productiviteit en gezondheid van werknemers?
Ik heb geen inzicht in de beweegredenen van bedrijven om kantoortuinen in te stellen. Dat zouden er verschillende kunnen zijn, niet alleen financiële overwegingen, maar bijvoorbeeld ook de aanpassing van de inrichting van kantoren op nieuwe werkprocessen kan een rol spelen. Zo wordt aan het creëren van open ruimtes een aantal voordelen toegedicht, zoals het stimuleren van samenwerking, innovatie en integraal werken.
Op basis van de gegevens die ik heb, kan ik geen conclusies trekken over de effecten (zie ook het antwoord op vraag3. Ten overvloede merk ik op dat een werkplek moet voldoen aan de eisen die de Arbowet daaraan stelt. De werkgever is verplicht daar op een goede manier invulling aan te geven.
Vindt u dat werknemers recht hebben op een werkplek waar zij zich kunnen concentreren? Kunt u inzicht geven in hoeverre medewerkers worden betrokken bij het creëren en inrichten van een kantoortuin? Bent u het eens dat de inrichting van de werkplek een zaak is waar inspraak van werknemers van belang is? Vindt u daarom dan ook dat de ondernemingsraad een rol behoort te krijgen bij de keuze voor de aard, bijvoorbeeld wel of geen open kantoortuinen, en de inrichting van de huisvesting?
Werkplekken moeten zo ontworpen zijn dat ze de veiligheid, de gezondheid, het comfort en het doeltreffend functioneren van mensen bevorderen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de persoonlijke eigenschappen van werknemers. Arbeidsomstandigheden, waaronder de inrichting van werkplekken, zijn een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Het is belangrijk dat werkgevers en werknemers daarover het gesprek voeren.
In hoeverre medewerkers daadwerkelijk worden betrokken bij het creëren en inrichten van een kantoortuin is mij niet bekend. Hoe de betrokkenheid van werknemers bij de inrichting van de werkplek vorm gegeven wordt, is een aangelegenheid van de sociale partners. De wetgever heeft daar kaders voor gemaakt.
In artikel 12 van de Arbowet is bepaald dat de werkgever met de Ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging (of bij ontbreken daarvan, de individuele belanghebbende werknemers) overleg voert over het arbobeleid en de uitvoering daarvan. Tot het arbobeleid hoort ook het in acht nemen van de inrichting van de arbeidsplaatsen. Daarnaast ligt er een taak voor de Ondernemingsraad bij het invoeren van een nieuwe werkwijze (zoals het nieuwe werken) om de werkgever te adviseren. Dit is een wettelijke taak conform de artikelen 25 en 27 van de Wet op de ondernemingsraden. Als er concrete afspraken op het gebied van arbeidsomstandigheden worden gemaakt die voor medewerkers bindend zijn, geldt instemmingsrecht voor de Ondernemingsraad. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het opzetten en uitvoeren van een risico-inventarisatie en -evaluatie en plan van aanpak. Tot slot heeft de Ondernemingsraad het recht om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen aan de desbetreffende werkgever. Het staat medewerkers vrij via dit medium invloed uit te oefenen.
Wat vindt u van de suggestie van ergonomen om een minimum aantal concentratiewerkplekken te garanderen per kantoortuin? Bent u bereid om in gesprek met ergonomen te gaan om met voorstellen te komen om het werkklimaat in kantoortuinen te verbeteren? Bent u verder ook bereid om te bekijken of de NEN-normen voor de inrichting van werkplekken ten gunste van een beter werkklimaat in kantoortuinen aangepast moeten worden?
De arbeidsomstandighedenregelgeving bevat doelvoorschriften en geen concrete normen met betrekking tot concentratiewerkplekken in kantoortuinen. Het is aan arbodeskundigen om binnen die wettelijke kaders werkgevers en werknemers te adviseren bij een gezonde inrichting van de werkplek die toegesneden is op de situatie en het werk van de organisatie.
Om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen kunnen NEN norm 1824, NEN-EN-ISO norm 3382-3 en de NEN-richtlijn NPR 3438 worden gebruikt. Het instituut NEN stelt deze normen op wanneer partijen hiertoe opdracht geven. Het instituut is een onafhankelijke partij die vervolgens een proces faciliteert waarin deskundigen uit het veld gezamenlijk tot normen komen. In november 2019 heeft NEN een informatiebijeenkomst georganiseerd over de nationale norm NEN 1824 «Oppervlakte van kantoorwerkplekken». Met de aanwezigen is besproken of deze norm toe is aan een herziening. Wegens de verandering in de manier van werken in een kantooromgeving, door het frequentere gebruik van flexibele werkplekken en kantoortuinen, luidde de conclusie dat dat het geval is. De werkomstandigheden in een kantoortuin vragen namelijk extra aandacht. NEN roept belanghebbenden op om mee te werken aan de herziening van de norm. Normalisatie is een open proces en iedereen die hier een bijdrage aan wil leveren kan contact met het NEN opnemen.
Zou het niet wenselijk zijn, vanwege de bestrijding van uitval van werknemers, om de inrichting van de werkplek in een kantoortuin een plek te geven in de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) en het plan van aanpak? Welke andere mogelijkheden zijn er voor bedrijven om een gezonde inrichting van de werkplek te realiseren?
Dat is al het geval. De inrichting van een werkplek, ook in een kantooromgeving, maakt deel uit van de arbeidsomstandigheden en van de RI&E. Elke werkgever is verplicht om samen met werknemers te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en zich daarbij te laten ondersteunen door arbodeskundigen op basis van de Arbowet. De werkgever legt in een risico-inventarisatie en evaluatie vast welke risico’s het werk met zich meebrengt en wat de te nemen maatregelen zijn om deze risico’s te voorkomen of beperken.
Bedrijven kunnen zich laten adviseren door arbodeskundigen bij de gezonde inrichting van de werkplek. Er zijn verschillende mogelijkheden om een gezonde inrichting van de werkplek te realiseren. De Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde geeft bijvoorbeeld verschillende adviezen waarmee de kantooromgeving kan worden verbeterd voor concentratiewerk.