De kabinetsreactie op het 73e OMT COVID-19 advies en de berichten over het testbeleid van Duitsland en Frankrijk, respectievelijk het bericht over mogelijke problemen met veilige en snelle verspreiding van een coronavaccin |
|
Antje Diertens (D66), Pia Dijkstra (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «How testing at German airports aims to stop coronavirus at the border», «France to test travellers from 16 coronavirus high-risk countries including US», «The supply chain to save the world is unprepared for a vaccine» en «Voorkom een lockdown en grijp nu stevig in»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het Duitse plan om alle terugkerende reizigers uit risicogebieden waarvoor een negatief reisadvies geldt, kosteloos te laten testen wanneer ze terugreizen naar Duitsland? Hoe beoordeelt u voorts het Franse plan om hetzelfde te doen voor reizigers uit zestien landen met een hoog besmettingsrisico?
In de brief aan uw Kamer over de stand van zaken inzake COVID-19 van 18 november jl. heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat hij voor reizigers uit COVID-19 risicogebieden een negatieve testresultaat verplicht wil stellen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om inkomende reizigers vanuit COVID-19 risicogebieden per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 6 en 15 van de Kamerbrief van 18 november jl.2
Onderschrijft u de stelling dat het wenselijk is om zicht te hebben op terugkeerders en toeristen die het virus dragen, in het bijzonder uit gebieden waar vele malen meer dagelijkse besmettingen plaatsvinden dan in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer over de stand van zaken inzake COVID-19 van 18 november jl. heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat hij voor reizigers uit COVID-19 risicogebieden een negatieve testresultaat verplicht wil stellen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om inkomende reizigers vanuit COVID-19 risicogebieden per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 6 en 15 van de Kamerbrief van 18 november jl. 3
In hoeverre wordt het verzoek om in quarantaine te gaan na terugkeer uit een gebied met een negatief reisadvies, nageleefd volgens u?
Uit gedragsonderzoek door het RIVM blijkt dat de naleving van de quarantainemaatregelen met name bij de groepen die niet primair zelf besmet zijn maar in contact zijn geweest met iemand die besmet is, een punt van zorg is. Het RIVM heeft in haar rapport van 14 november jl. een aantal adviezen gegeven om deze naleving te bevorderen. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 8 van de Kamerbrief van 18 november jl.4
Deelt u de inschatting dat het beschikbaar maken van direct testen op vliegvelden een betere waarborg vormt tegen mogelijke besmettingen door inreizigers uit coronabrandhaarden dan het huidige beleid? Zo ja, bent u bereid net als Duitsland en Frankrijk een testbeleid voor inreizigers uit risicogebieden in te stellen?
In de brief aan uw Kamer over de stand van zaken inzake COVID-19 van 18 november jl. heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat hij voor reizigers uit COVID-19 risicogebieden een negatief testresultaat verplicht wil stellen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om inkomende reizigers vanuit COVID-19 risicogebieden per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd. Met een test voorafgaand aan de reis en een test na vijf dagen quarantaine, verwacht ik dat de risico’s op het verspreiden van het virus door reizigers minimaal is. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 15 van de Kamerbrief van 18 november jl.5
Onderschrijft u de stelling dat het – mede gezien de open grenzen in de Schengenzone – wenselijk is zoveel mogelijk één Europees beleid te hebben voor inreizigers uit coronahotspots? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van Europese afstemming van het beleid voor reizigers uit risicogebieden. Een eerste stap tot meer Europese afstemming op dit gebied is gezet met de op 13 oktober jl. aangenomen Raadsaanbeveling betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19 pandemie. Voor burgers uit landen buiten de Europese Unie hanteert de Europese Unie al geruime tijd een gemeenschappelijk beleid met het Europees inreisverbod. Daarnaast zijn de duur van de quarantaine voor reizigers, een Europees Passenger Locator Form (PLF) en wederzijdse erkenning van testcertificaten onderwerpen die hoog op de Europese agenda staan en de komende weken nader zullen worden besproken in EU-verband dat tot besluitvorming moeten leiden. Tegelijkertijd is het wel van belang dat maatwerk op nationaal niveau mogelijk blijft. Lidstaten moeten kunnen blijven inspelen op de nationale context. Daarnaast spreken de EU-regeringsleiders elkaar op maandelijkse basis virtueel over de aanpak van de pandemie met als doel om zoveel mogelijk tot gezamenlijk beleid te komen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Duitse en Franse regering over hun aanpak ten aanzien van testen van inreizigers uit risicogebieden en de wetenschappelijke onderbouwing daarvan? Kunt u deze onderbouwing betrekken bij uw reactie op het aankomende Outbreak Management Team (OMT)-advies, dat ziet op het testen van personen die asymptomatisch zijn?
Ik zal in Europees verband in overleg blijven treden over het beleid dat Nederland en andere lidstaten voeren ten aanzien van reizigers uit risicogebieden, om ervaringen en onderbouwing van dit beleid te blijven delen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de Health Security Committee. Het OMT weegt altijd beschikbare wetenschappelijke informatie uit binnen- en buitenland mee in haar adviezen.
Is het mogelijk dat reizigers op een vlucht uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten, of andere landen waarvoor een oranje of rood reisadvies geldt, thans bij aankomst op Schiphol geen enkel verschil merken qua veiligheidsmaatregelen of informatievoorziening ten opzichte van reizigers uit landen met een geel reisadvies?
Voor alle reizigers per vliegtuig (dus ongeacht welk reisadvies voor plaats van vertrek van kracht is) geldt dat zij bij vertrek en aankomst in Nederland moeten beschikken over een ingevulde gezondheidsverklaring. Reizigers kunnen door screeningsploegen worden gecontroleerd bij aankomst op de luchthaven, op de luchthaven zelf en bij het inchecken en boarden. Ook vinden bij het boarden visuele inspecties plaats. Daarnaast worden reizigers door Schiphol actief gewezen op de noodzaak voor thuisquarantaine, onder andere via schermen in de bagagehallen. Reizigers uit hoogrisicogebieden ontvangen tevens een brief (ofwel in het vliegtuig of per mail) met de in Nederland geldende maatregelen.
Het is dus afhankelijk van de herkomst van een vlucht (wel of geen risicogebied) of een reiziger verschillen merkt bij aankomst op Schiphol. Ten slotte is het hierbij van belang een onderscheid te maken tussen reizigers uit een EU-lidstaat en derde landen als de Verenigde Staten. Voor niet-EU burgers geldt namelijk een inreisverbod (behalve voor ofwel reizigers met een bestendig verblijf in de landen die op de veilige landenlijst staan ofwel indien een reiziger tot één van de uitzonderingscategorieën behoort). Voor de groep reizigers afkomstig uit derde landen bestaat er dus ook een verschil wat betreft het toepasselijke grensregime. Verder is van belang op te merken dat op dit moment het dringende advies geldt tot medio januari 2021 niet naar het buitenland te reizen.
Verder verwijst het kabinet u graag naar het verplicht stellen van een negatieve testverklaring en de ontwikkelingen daaromtrent in de kamerbrief van 18 november jl. van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Wat is – mede gezien de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI)-richtlijn van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van 28 juli 2020, waarin aerogene verspreiding van SARS-CoV-2 wordt beschreven, de rationale om in het geval dat een inreiziger positief getest is, alleen de medepassagiers die binnen anderhalve meter van deze persoon zaten te informeren, en niet alle reizigers in het vliegtuig?
Zoals wordt beschreven in de LCI-richtlijn, stelt het RIVM dat op basis van de huidige inzichten onduidelijk is of en in hoeverre aerogene transmissie een rol speelt in de verspreiding van SARS-CoV-2. De huidige richtlijnen voor preventie van SARS-CoV-2 verspreiding zijn gebaseerd op de aanname dat mens-op-menstransmissie van SARS-CoV-2 voornamelijk direct plaatsvindt binnen een afstand van 1,5 m via druppelinfectie (via druppels met een diameter > 5–10 µm) die vrijkomen bij hoesten en niezen, of indirect via contact met besmette voorwerpen of oppervlakken (WHO, CDC). Dit maakt dat het RIVM voor nu de afweging maakt om alleen medepassagiers binnen de 1,5 meter van de besmette passgier te informeren. Daar zit dan met name de eerst mogelijke druppelinfectie in vliegtuigen. Om die reden worden alleen de medepassagiers binnen anderhalve meter geïnformeerd.
Daarnaast is het bestaande beleid mede vormgegeven door ervaring met transmissie van andere infectieziekten binnen vliegtuigen en heeft het RIVM advies gegeven over de veiligheid aan boord vliegtuigen in verband met COVID-19. Het RIVM acht het plausibel dat het unieke ventilatiesysteem aan boord van vliegtuigen een beperking geeft van het risico op eventuele overdracht van COVID-19 tussen passagiers.
Bent u bereid de reizigers die hebben gevlogen aan boord van een vliegtuig met hierin een virusdragend persoon, te informeren wanneer een reiziger kort na de vlucht positief getest wordt en daarbij de reiziger te informeren over de zone in het vliegtuig waar de virusdrager tijdens de vlucht zat, zodat medereizigers zich desgewenst kunnen laten testen?
Zie mijn antwoord op vraag 9. De huidige inzichten geven geen aanleiding om alle passagiers te informeren. Het is internationaal staand beleid om alle reizigers zittend binnen 2 stoelen van de index, waarbij het gangpad als een rij stoelen geldt, te waarschuwen en als «overig nauw contact» te beschouwen.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van (lucht)vrachtbedrijven dat het gebrek aan luchtvrachtcapaciteit een forse belemmering kan zijn voor effectieve distributie van een vaccin?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 20 november jl. (m.b.t. de COVID-19 Vaccinatiestrategie)6 treft het kabinet volop voorbereidingen voor het logistieke proces t.a.v. de distributie van vaccins. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan met de vaccinatie tegen pandemische griep. Het betreft hier echter een unieke logistieke operatie, mede vanwege de grote diversiteit in aangekochte vaccins. Naast de eigenschappen van de verschillende typen vaccins die invloed hebben op de opslag, verpakking en het transport, spelen ook de leveringstermijnen een rol. De meest kansrijke kandidaat-vaccins en de verwachte leveringstermijnen die daarbij worden verwacht, zijn nu leidend in het tijdpad van onze voorbereidingen. In deze voorbereidingen wordt ook expliciet aandacht besteed aan de rol van logistieke partijen, zoals luchtvrachtbedrijven. Zo werkt het RIVM aan het tijdig beschikbaar hebben van voldoende koel- en vriescapaciteit. Met name dat laatste is een ingewikkelde operatie omdat er ook vaccins worden ontwikkeld die een erg lage opslagtemperatuur vereisen. De faciliteiten voor diepgevroren vaccins (-70 graden) zijn eind december gereed. Met de vaccinproducenten is afgesproken dat zij verantwoordelijk zijn voor de levering van de vaccins op de afgesproken locatie(s).
Onderschrijft u de stelling van de luchtvrachtbedrijven dat effectieve en snelle distributie, zonder schaarse vaccins verloren te laten gaan, een mondiale strategie vereist, alsmede de stelling dat luchthavens niet voldoende klaar zijn om met kwetsbare vaccins om te gaan die specifieke temperatuurcondities vereisen? Zo ja, wat doet Nederland momenteel om een mondiale strategie op tijd gereed te hebben?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre is er, gezien de problemen beschreven in de bovengenoemde berichten, sprake van mondiale afstemming om beschikbare vaccins voor ontwikkelingslanden veilig en snel in de landen te krijgen waar de grootste uitbraken plaatsvinden, conform de principes van deCOVAX facility?
Binnen de COVAX faciliteit worden momenteel middelen vrijgemaakt om uitlevering van de COVID-19 vaccins naar zogenaamde AMC landen voor te bereiden. Focus ligt hierbij op technische ondersteuning, logistiek en de cold-chainvoorzieningen. Basis voor de uitwerking binnen de COVAX kaders is het WHO Allocatieplan.
Over de Nederlandse bijdrage aan de globale vaccin ontwikkeling en uitrol zal binnenkort een brief aan uw Kamer worden gezonden.
Beschikken Schiphol en de grootste vrachtbedrijven op Schiphol over alle benodigde Center of Excellence for Independent Validators in Pharmaceutical Logistics(CEIV Pharma)-certificaten om snel transport van vaccins in gecontroleerde omstandigheden af te werken?
In antwoord op deze vraag van uw Kamer is het van belang te vermelden dat IATA CEIV Pharma certificaten niet verplicht zijn, maar beschouwd moeten worden als richtlijnen t.b.v. de luchtvrachtsector van een internationale private organisatie, in dit geval IATA. Het is echter wel verplicht voor fabrikanten om te voldoen aan de zogenaamde GDP’s (Goede Distributie Praktijken). Dit zijn richtsnoeren die gebaseerd zijn op Europese wetgeving. Er bestaan verschillende richtsnoeren, zo ook één voor distributie inclusief opslag en transport van vaccins. Dat betekent dat een fabrikant zich ervan moet vergewissen dat een logistieke partner conform GDP richtlijnen opereert.
In Europa is de productie en de logistiek voor vaccins tot aan de opslaglocatie in het betreffende land dat de vaccins heeft aangekocht de verantwoordelijkheid van de fabrikant, uitgevoerd conform GDP. In de luchtvracht is het bezit van CEIV een additionele toevoeging op een GDP certificaat, of een GDP compliance verklaring. Een CEIV certificaat betekent dat je als logistiek bedrijf specifiek voor luchtvracht, op meer dan 300 punten bent ge-audit. Doorgaans is CEIV dus een pré, toch zijn er zijn genoeg voorbeelden van bedrijven met alleen een GDP certificaat die over een uitstekend resumé beschikken.
Na navraag bij de sector blijkt dat de vrachtbedrijven op Schiphol (airlines, afhandelaren, expediteurs en chauffeurs) werkzaam voor de pharma-industrie beschikken over de noodzakelijke certificaten of verklaringen. Het kabinet spreekt het vertrouwen uit richting de sector dat vaccins op Schiphol in een gecontroleerde omgeving zullen worden overgeslagen.
Beschikt u, indien private vrachtbedrijven niet (volledig) kunnen voorzien in snelle, veilige distributie van vaccins, over mogelijkheden om een luchtvloot te mobiliseren die kan bijdragen aan veilige en snelle distributie, parallel aan het Civil Reserve Air Fleet programme zoals dat in de Verenigde Staten bestaat voor een dergelijke uitzonderlijke situatie? Zo nee, heeft u andere mogelijkheden om snelle en veilige distributie in Europees verband te waarborgen indien private vrachtbedrijven hiertoe niet in staat zijn?
Zoals gemeld in de brief «COVID-19 Vaccinatiestrategie» van 20 november jl.7 treft het kabinet volop voorbereidingen voor het logistieke proces. Hoewel de meeste grote vaccinleveringen aan Nederland tot nu toe hebben plaatsgevonden via het wegtransport uit Europese landen, worden in de voorbereiding alle vervoersmodaliteiten bezien. Dit geldt dus ook voor de luchtvaart.
Hoe beoordeelt u de stijging van meer dan 100% in tarieven voor luchtvrachtvervoer in het eerste halfjaar van 2020, onder andere veroorzaakt door de toegenomen vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals vermeld in het bericht van Bloomberg News? Verwacht u dergelijke prijsstijgingen ook indien er schaarste is in de capaciteit voor het distribueren van vaccins?
De tarieven voor het luchtvrachtvervoer zijn een resultaat van een normale werking van vraag en aanbod. Het is denkbaar dat een toenemende vraag naar luchtvrachtvervoer en een gelijk blijvend aanbod daarvan kan leiden tot een
nieuwe stijging in het markttarief, maar dat is nu niet te voorspellen. Indien de inzet van de luchtvrachtsector nodig wordt geacht bij de distributie van vaccins, zal het kabinet bezien wat nodig is om het logistieke proces effectief en kostenefficiënt te laten verlopen. Dit is echter eerst en vooral een verantwoordelijkheid van de markt zelf.
Gezien het feit dat de grote vaccinmakers hebben aangegeven initieel hun vaccins tegen kostprijs te willen aanbieden, verwacht u een vergelijkbare verantwoordelijke houding van andere onmisbare schakels in de vaccinatieketen, in het bijzonder de luchtvrachtsector, om niet met onevenredige prijsstijgingen een eerlijke en snelle distributie van vaccins in de weg te staan? Zo ja, bent u bereid hierover afspraken met de luchtvrachtsector te maken?
Zie antwoord 16.
Deelt u de zorgen van gezant Feike Sijbesma over het verloop van EU-onderhandelingen met vaccinmakers, los van het vaccin van Oxford/AstraZeneca, zoals geuit in bovengenoemd NRC-interview «Voorkom een lockdown en grijp nu stevig in»?
Uw kamer is in aparte brieven reeds geïnformeerd over de voortgang op de onderhandelingen met AstraZeneca, Sanofi/GSK en Johnson&Johnson en BionTech/Pfizer. Een brief inzake CureVac komt volgende week naar uw kamer.
Vanwege de grote urgentie maken de medicijnautoriteiten nu meer snelheid met de beoordeling, door gebruik te maken van een rolling review. Hierbij delen vaccinproducenten tijdens het klinische onderzoek al gegevens met de medicijnautoriteiten. Gedurende het proces worden nieuwe onderzoeksresultaten gedeeld met de EMA en de nationale medicijnautoriteiten (zoals het CBG). Op deze manier kunnen de medicijnautoriteiten eerder starten met de beoordeling. Dit levert tijdwinst op, zonder dat delen van het onderzoek of van de beoordeling worden overgeslagen.
Kunt u de Kamer informeren over afspraken van de Europese Commissie met vaccinmakers die ambiëren om nog dit jaar goedkeuring voor hun vaccin te krijgen, zoals Moderna en Pfizer-BioNTech?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u, gelet op de snelle ontwikkelingen, deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor het algemeen overleg van 12 augustus aanstaande?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht: EV’s zorgen in 2030 voor 1400 extra zwaargewonden’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «EV’s zorgen in 2030 voor 1.400 extra zwaargewonden»?1
Ja.
In hoeverre zijn de verwachtingen van Trend-Rx en Automotive Insiders bij u bekend?
Ik ken de verwachtingen van Trend-Rx en Automotive Insiders alleen uit het artikel in Autoweek en een ander artikel in het Financieel Dagblad. Het achterliggende rapport is opgevraagd, maar niet beschikbaar gesteld door de onderzoekers. In de artikelen staat de claim dat er 1.400 extra zwaargewonden in het verkeer in 2030 zullen zijn als gevolg van de toename van volledig elektrische auto’s (EV’s) op de weg. Dit zou volgens de artikelen veroorzaakt kunnen worden doordat deze auto's gemiddeld zwaarder zijn dan een model met brandstofmotor en sneller optrekken.
Herkent u de aantallen van het verwachte aantal elektrische voertuigen in 2030, zoals ook AMweb schetst, en herkent u het percentage van 11% meer schadegevallen door elektrische voertuigen dan auto's met een verbrandingsmotor?
Het verwachte aantal elektrische auto’s in 2030 van 2,38 miljoen herken ik niet. Mijn ministerie gaat uit van ongeveer 1,9 miljoen elektrische personenauto’s op de Nederlandse weg in 2030. Het voorspelde percentage van 11% meer schadegevallen in 2030 door elektrische auto’s berust op voor mij onbekende aannames van de onderzoekers over de toekomst.
Ten aanzien van de volledig elektrische personenauto’s en eventuele schadegevallen wil ik allereerst opmerken dat de bestuurders van deze auto’s de afgelopen jaren voornamelijk zakelijke rijders waren, die relatief veel rijden (met bijbehorende hogere kans op schade) en schades vaker melden dan particulieren. Ook reden zij de afgelopen jaren vanwege het beschikbare aanbod relatief vaak auto’s uit het hogere segment, met hogere vermogens en gewicht. De komende jaren zullen elektrische auto’s ook steeds meer door particulieren worden gereden en zal het aanbod van elektrische voertuigen veel diverser zijn qua segment, vormgeving, gewicht en vermogen. Mede daarom kunnen op basis van enkel de huidige cijfers over schadegevallen geen zorgvuldige conclusies worden getrokken over schadegevallen of verkeersongevallen met elektrische auto’s in 2030. Andere onderzoekers en wetenschappers wijzen hier ook op2.
Voor een goede vergelijking van schadegevallen en ongevallen tussen elektrische auto’s en brandstofauto’s, moeten alle relevante factoren worden meegewogen, zoals het type bestuurder, het rijgedrag, het aantal gereden kilometers, het type en de vormgeving van de auto, het type ongeval en de toedracht daarvan. Bij eventuele voorspellingen moet ook met ontwikkelingen in de markt, de techniek en veiligheidsnormen rekening worden gehouden. Zo is de verwachting dat door innovatie op het gebied van accu’s elektrische voertuigen juist lichter zullen worden dan voertuigen met een verbrandingsmotor. Sinds 1 juli 2019 gelden reeds specifieke eisen aan de hoorbaarheid van elektrische auto’s bij lage snelheid, zodat ook fietsers en voetgangers een elektrische auto horen naderen (het Acoustic Vehicle Alerting System (AVAS)).
Tenslotte geldt dat alle auto’s in de nabije toekomst meer veiligheidssystemen aan boord zullen hebben, zoals een noodremsysteem. Dit systeem is vanaf 2022 in de EU verplicht voor nieuwe typegoedkeuringen en vanaf 2024 voor alle nieuwe auto’s en kan niet worden uitgezet.
Wordt er bij de registratie van verkeersongevallen ook geregistreerd of het een ongeluk is geweest met een elektrische, ofwel een zwaarder wegende, auto? Zo nee, waarom niet? Is er onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de verkeersveiligheid bij meer elektrische voertuigen op de weg?
Bij de registratie van verkeersongevallen met motorvoertuigen in het Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland (BRON) wordt vaak (maar niet altijd) het kenteken van betrokken voertuigen geregistreerd. Als een kenteken is geregistreerd kan deze registratie worden gekoppeld met voertuiggegevens uit het kentekenregister van de RDW, waaronder brandstofsoort en gewichtsklasse. Als bij een ongeval meerdere voertuigen betrokken waren kan daarmee echter nog niet achterhaald worden of het elektrische voertuig de veroorzaker van het ongeval was, laat staan of de elektrische aandrijflijn een rol heeft gespeeld bij het ongeval en de ernst daarvan. Dit kan alleen naar boven komen als specifieker onderzoek naar het betreffende ongeval wordt gedaan.
Op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt momenteel een update gemaakt van de factsheet «Veiligheid elektrische personenauto’s»3, waarbij ook gekeken wordt naar voertuigveiligheid. Naar verwachting wordt de factsheet nog dit jaar gepubliceerd.
Kan er een inschatting gemaakt worden hoeveel elektrische auto’s er de afgelopen jaren betrokken zijn geweest bij een ongeluk?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag vier kan hiervan op basis van de huidige registratiesystemen geen zorgvuldige inschatting worden gemaakt.
Hoe wordt tegen de achtergrond van de verkeersongevallencijfers van onder andere Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) waarin duidelijk is te zien dat het aantal ongelukken met, veelal oudere, fietsers erg is toegenomen, een toename van slachtoffers door ongevallen met elektrische voertuigen voorkomen?
In algemene zin geldt dat elektrische auto’s net zo veilig zijn als auto’s met een verbrandingsmotor. Alle auto’s, ongeacht de aandrijflijn, moeten voldoen aan de Europese toelatingseisen over o.a. de reminrichting en veiligheidsvoorzieningen voor de bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers zoals voetgangers en fietsers. Door onder andere Nederlandse inspanningen in de UN-ECE en in Euro NCAP worden de normen voor de veiligheid van auto’s steeds scherper. De afgelopen 10 jaar is naast de focus op veiligheid voor inzittenden, ook steeds meer de focus komen te liggen op veiligheid van medeweggebruikers. Door steeds scherper wordende normen mag verwacht worden dat de veiligheid ook komende jaren zal toenemen. Zoals ook in antwoord op vraag 3 aangegeven, is sinds 1 juli 2019 AVAS verplicht, zodat ook fietsers en voetgangers een elektrische auto horen naderen.
In de literatuur wordt er bij bestaande elektrische auto’s op gewezen dat elementen als het lagere zwaartepunt (meer stabiliteit en rijkwaliteit), de grotere ontwerpvrijheid bij de motorkap (mogelijkheid om de kreukelzone – ook voor voetgangers en fietsers – te vergroten) en het recuperatief kunnen remmen (het remmen om een ongeluk te ontwijken begint eerder) de verkeersveiligheid positief kunnen beïnvloeden. Ook blijkt dat veel verkochte elektrische auto’s in botstesten vanaf de zijkant net zo goed scoren als vergelijkbare auto’s met een verbrandingsmotor en in botstesten vanaf de voor- en achterkant zelfs beter.
Een hoger gewicht van voertuigen betekent bovendien niet automatisch minder veiligheid voor medeweggebruikers en kwetsbare verkeersdeelnemers. De massa van een voertuig heeft relatief weinig invloed op de letselrisico’s voor voetgangers en fietsers, doordat het verschil in massa sowieso al groot is tussen beiden. Zoals ik ook in mijn brief van 25 mei jl. over de voortgang van de uitvoering van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (hierna: SPV) aan uw Kamer heb gemeld, blijkt dat SUV’s, die ook zwaarder zijn dan de reguliere hatchback of sedan, gemiddeld genomen even veilig zijn voor kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals fietsers en voetgangers, als een gewone/kleine gezinsauto. De SUV’s scoren zelfs beter dan kleinere en goedkopere auto’s, omdat ze zijn uitgerust met (betere) bestuurder hulpsystemen, waaronder noodremsystemen.
Om de verkeersveiligheid voor fietsers te verbeteren investeer ik samen met provincies en gemeenten in veilige wegen en fietspaden. Denk bijvoorbeeld aan het scheiden van fietsers en motorvoertuigen, door de aanleg van vrij liggende en brede fietspaden. Ook maken we ouderen bewust van hun fietsveiligheid en verleiden we hen tot aanpassingen aan de fiets en hun gedrag. Dit doen we met het programma «Doortrappen», een van de maatregelen uit het Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid. Daarnaast hebben we veel aandacht voor het gevaar van afleiding in het verkeer, onder meer met het verbod op het gebruik van een mobieltje op fiets. Verder zijn we – in overleg met maatschappelijke partijen – bezig met het opstellen van een actieprogramma «veilige mobiliteit ouderen». Ook veilig fietsen maakt daar onderdeel van uit. Het streven is om dit plan eind 2020 gereed te hebben.
Welke gevolgen heeft een toename van elektrische voertuigen op de weg voor het realiseren van de ambities van nul verkeersdoden en de maatregelen uit het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV)?
Zoals bij vraag 6 opgenomen moeten elektrische auto’s, net als elk ander type auto, voldoen aan de Europese toelatingseisen en is er geen reden om aan te nemen dat ze onveiliger zijn dan auto’s met een verbrandingsmotor. Bij een toename van elektrische auto’s op de weg verwacht ik daarom geen directe nadelige gevolgen voor het realiseren van de ambities van nul verkeersdoden en de maatregelen uit het SPV.
Hoe is in het SPV rekening gehouden met een toename van verkeersslachtoffers door een toename van elektrische voertuigen?
Zoals bij vraag 6 en 7 aangegeven zie ik geen reden om aan te nemen dat elektrische auto’s zullen leiden tot meer verkeersslachtoffers. Er is dus geen aanleiding om hiervoor extra maatregelen te nemen in het kader van het SPV.
Loodvergiftiging van kinderen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een op de drie kinderen in de wereld loodvergiftiging heeft?1
Ja.
Is het waar dat in Nederland 60 duizend kinderen loodvergiftiging hebben opgelopen? Wat zijn daarvan de oorzaken? Welke rol spelen loden leidingen hierin?
Het aantal van 60 duizend kinderen wordt gerapporteerd in het UNICEF/Pure Earth rapport dat is verschenen op 30 juli 20202 (exacte aantal 58.886 zoals opgegeven in de Annex bij dat rapport). Bij deze kinderen zou het loodgehalte in het bloed ≥50 μg/liter zijn. In het rapport is niet gemeld dat 7.600 kinderen meer dan 10 microgram lood in het bloed hebben, maar 10 μg/deciliter ofwel 100 μg/liter.
De herkomst van deze getallen is onduidelijk. De in het rapport genoemde website ghdx.healthdata.org levert een verwijzing op naar een internationaal onderzoek uit 1967.3 Het is bekend dat in die periode de concentraties lood in bloed veel hoger waren dan tegenwoordig omdat destijds lood veel meer werd toegepast (onder andere in loden waterleidingen en als antiklopmiddel in benzine).
De meest recente Nederlandse metingen van lood in het bloed van kinderen komen volgens de informatie van het RIVM uit het jaar 2005.4 Dit onderzoek werd uitgevoerd in de binnenstad van Rotterdam en liet een gemiddelde concentratie zien van 18,1 μg/liter (range 5–103 μg/liter). In eerder onderzoek uit de jaren negentig van de vorige eeuw in de binnensteden van Amsterdam en Rotterdam was het gemiddelde 64 μg/liter.5 Dit illustreert de dalende trend in loodconcentraties in bloed sinds de introductie van beperkende maatregelen in de toepassing van lood. De grootste winst is behaald door de stopzetting van het gebruik van lood in benzine. Ook het verbod op het gebruik van loden drinkwaterleidingen in 1960 heeft een belangrijke bijdrage geleverd. Naast blootstelling via nog steeds aanwezige loden drinkwaterleidingen vindt blootstelling plaats via onder andere voedsel en bodem.
Klopt het dat 7.600 kinderen meer dan 10 microgram lood in het bloed hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u dat kinderen ernstig ziek kunnen worden van lood in het bloed, dat IQ’s kunnen dalen, schoolprestaties kunnen afnemen en ernstige fysieke klachten kunnen ontstaan?
De schadelijke effecten van lood zijn beschreven in tal van wetenschappelijke publicaties en rapporten. Internationale organisaties zoals de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en EFSA (European Food Safety Authority) hebben de gezondheidseffecten geëvalueerd en hebben gezondheidskundige normen voor de inname van lood afgeleid. Het RIVM heeft adviezen uitgebracht over de gevolgen voor de gezondheid van het voorkomen van lood in voedsel, drinkwater, bodem en consumentenproducten. Zoals al sinds lang duidelijk is, is het gevoeligste effect door lood neurologisch van aard en zijn daarvoor kinderen een speciaal gevoelige groep omdat hun zenuwstelsel nog in ontwikkeling is. In het signaleringsadvies van de Gezondheidsraad «Loodinname via kraanwater» is dit eveneens samengevat.6
Waarom duurt het zo lang voordat u eindelijk ingrijpt en de loden leidingen verbiedt?
Op 2 juli 2020 heb ik samen met mijn collega’s van Infrastructuur en Waterstaat en voor Medische Zorg en Sport uw Kamer een brief gestuurd over de acties ten aanzien van lood in drinkwater.7 In deze brief is aangegeven dat voor een verbod op loden leidingen in het Bouwbesluit om een aantal redenen niet is gekozen. In de jaarlijkse rapportage over de ontwikkelingen en de voortgang van saneringen zal de voortgang van de maatregelen worden gevolgd. In de brief heb ik aangegeven dat mocht uit die rapportage blijken dat men onvoldoende uit de voeten kan met het bestaande en nog te ontwikkelen instrumentarium, ik zal bezien of het zinvol is om alsnog een verbod op loden leidingen voor alle woningeigenaren in te stellen.
Bent u bereid te komen met een wettelijke verplichting om op korte termijn alle loden leidingen in Nederland te verbieden?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer kunnen ouders en kinderen ervan uitgaan dat water uit de kraan weer voor iedereen veilig te drinken is?
Woningen die zijn gebouwd voor 1960 kunnen loden leidingen bevatten. Het wordt aangeraden om alle loden waterleidingen te (laten) vervangen. Zolang de leidingen niet zijn vervangen adviseert de Gezondheidsraad aan bewoners om voor zwangeren, flesgevoede kinderen en jonge kinderen tot een jaar of zeven flessenwater te gebruiken. Bij nieuwbouwwoningen adviseert de Gezondheidsraad dat jonge gezinnen gedurende de eerste maanden na installatie de kraan steeds na enkele uren stilstand doorspoelen voorafgaand aan consumptie. Bij twijfel over de aanwezigheid van lood in het drinkwater raadt zij aan om metingen te doen.
De impact van coronabeperkingen op visumverlening aan buitenlandse geliefden van Nederlanders |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse ambassades en consulaten die door de uitbraak van COVID-19 niet meer bereikbaar zijn voor het afnemen van het basisexamen inburgering, inclusief (on)bereikbaarheid voor partners uit buurlanden waar het niet mogelijk is om het basisexamen inburgering af te leggen1?
Een overzicht van Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die momenteel geen basisexamens inburgering kunnen faciliteren is beschikbaar maar dit overzicht is in beweging. Het aantal posten dat de consulaire dienstverlening uitbreidt, neemt dagelijks toe, maar soms resulteren lokale COVID-19 omstandigheden of -maatregelen er helaas ook in dat consulaire dienstverlening weer beperkt wordt. Van de Nederlandse posten waar het basisexamen inburgering buitenland kan worden afgelegd zijn op peildatum 18 september 2020 60 van de 76 posten (79%) beschikbaar voor het inplannen van een basisexamen inburgering.
De top 5 grootste «inburgeringsposten» zijn Rabat, Bangkok, Manilla, Jakarta en Accra. Deze posten faciliteren momenteel alle weer het basisexamen inburgering buitenland.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gedwongen wordt om gescheiden te leven van hun buitenlandse partner, omdat die het basisexamen inburgering in het buitenland niet af kan leggen en als gevolg daarvan geen machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) in Nederland aan kan vragen?
Er is geen inzicht in cijfers van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gescheiden moet leven vanwege het niet kunnen afleggen van een basisexamen inburgering buitenland. Dit komt doordat het beoogde verblijfsdoel van de kandidaat niet opgegeven wordt bij aanmelding of het afleggen van het examen.
Ziet de regering mogelijkheden om – nu de inreisbeperkingen voor geliefden versoepeld zijn2 – het inburgeringsexamen voor deze geliefden via alternatieve routes mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld het online afnemen van inburgeringsexamens, tijdelijk op meer diplomatieke posten examens te organiseren of het bij uitzondering mogelijk maken na aankomst in Nederland in plaats van voor vertrek het basisexamen af te leggen?
De inreisbeperkingen voor geliefden in een lange afstandsrelatie zijn versoepeld voor verblijf niet langer dan 90 dagen3. Het basisexamen inburgering buitenland is echter bedoeld voor vreemdelingen die lang verblijf in Nederland beogen. Het met goed gevolg afleggen van het basisexamen is één van de vereisten voor het verkrijgen van een MVV en dient derhalve te worden meegenomen in de beoordeling van de MVV-aanvraag, welke plaatsvindt vóór vertrek naar Nederland.
Het na inreis in Nederland afleggen van het basisexamen inburgering buitenland is daarmee niet verenigbaar. Het online aanbieden van het basisexamen ziet het kabinet eveneens niet als optie, omdat het afleggen van het basisexamen toezicht vereist om examenfraude te voorkomen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan de basisexamens alleen afnemen op posten die zijn uitgerust met speciale voor dit proces geschikte examen- en biometrie afname/registratie apparatuur. Niet alle consulaire afdelingen beschikken over deze faciliteiten en/of hebben voldoende ruimte en capaciteit om als zodanig in te richten. De diplomatieke vertegenwoordigingen die op dit proces zijn ingericht spannen zich maximaal in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier bij te staan. Beperkende omstandigheden, zoals de maatregelen die door lokale overheden zijn getroffen in de strijd tegen COVID-19, maken het echter niet altijd mogelijk deze (verder) uit te breiden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal geannuleerde basisexamens inburgering in het buitenland sinds 18 maart 2020?
Volgens het registratiesysteem van DUO zijn in de periode van 18 maart tot en met 1 juni 2020 de afspraken van 612 inburgeringskandidaten geannuleerd. Sinds 2 juni 2020 zijn er ca. 4300 examenonderdelen4 afgenomen en zijn er tot 1 januari 2021 weer ca. 2800 examenonderdelen ingepland.
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse ambassades en consulaten waarvan de consulaire dienstverlening door de uitbraak van COVID-19 niet of beperkt open is?
Een overzicht van Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die nog geheel gesloten zijn voor reguliere consulaire dienstverlening vanwege COVID-19 maatregelen is beschikbaar maar dit overzicht is in beweging. Het aantal posten dat de consulaire dienstverlening uitbreidt, neemt dagelijks toe, maar soms resulteren lokale COVID-19 omstandigheden of maatregelen er helaas ook in dat consulaire dienstverlening weer beperkt wordt. Momenteel (peildatum 18 september 2020) zijn 92 van de 137 Nederlandse ambassades en consulaten open. 45 posten bieden vooralsnog geen- of beperkte reguliere consulaire dienstverlening en kunnen momenteel enkel urgente aanvragen behandelen.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gedwongen wordt om gescheiden te leven van hun buitenlandse partner, omdat die geen Schengen-visum aan kan vragen als gevolg van de sluiting van Nederlandse en andere Europese diplomatieke posten?3
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen inzicht in cijfers van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gescheiden moet leven vanwege het niet kunnen aanvragen van een Schengenvisum bij een Nederlandse of andere Europese ambassade.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich maximaal in om de consulaire dienstverlening, waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier in deze moeilijke tijden bij te staan. De gezondheids-en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen (of door een verslechterde gezondheidssituatie opnieuw nemen) om het COVID-19 virus in te dammen, maken het niet altijd mogelijk om de reguliere consulaire dienstverlening aan te bieden. Binnen de omstandigheden van het desbetreffende land, wordt zo veel als mogelijk gefaciliteerd.
Daarnaast zijn door de EU-lidstaten de bestaande bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsafspraken als gevolg van de Covid-19 pandemie tot nader order opgeschort. Wel zijn de lidstaten in de regel bereid, bij wijze van uitzondering en als de lokale situatie dat toestaat, op formeel verzoek van Nederland een visumaanvraag behorend tot de uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod te faciliteren.
Ziet de regering mogelijkheden om – nu de inreisbeperkingen voor geliefden versoepeld zijn4 – het aanvragen van een Schengen-visum voor verblijf bij familie, waar nodig, via alternatieve routes mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Onderzoek naar nut van mondkapjes |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat het Noorse onderzoek waar het Outbreak Management Team (OMT) zich op baseert deels achterhaald is?1
Het OMT baseert zijn adviezen op de verschillende (wetenschappelijke) inzichten. Het betreffende Noorse onderzoek is betrokken bij het recente OMT-advies d.d. 28 juli. Dit onderzoek doet geen afbreuk aan de constatering dat er op dit moment een gebrek is aan eenduidig bewijs dat het verplicht gebruik van mondneuskapjes in de publieke ruimte een positief gezondheidseffect heeft.
Wat vindt u ervan dat de auteur van het onderzoek zelf stelt dat op basis van zijn studie geen conclusies over het nut van mondkapjes kunnen worden getrokken?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op een Belgische viroloog die stelt dat mondkapjes erg nuttig zijn om asymptomatische verspreiding tegen te gaan?
Het OMT herbevestigt het standpunt dat het hanteren van anderhalve meter afstand de beste maatregel is om verspreiding van het virus tegen te gaan. Mondkapjes kunnen de anderhalvemetermaatregel niet vervangen. Er is op dit moment een gebrek aan eenduidig bewijs dat het verplicht gebruik van mondneuskapjes in de publieke ruimte een positief gezondheidseffect heeft. Over de gedragseffecten van mondkapjes heeft het OMT aangegeven dat een mondkapjesplicht mogelijk een gedragsfunctie kunnen hebben bij het ondersteunen van het handhaven van de anderhalve meter, maar ook dat de zorgen over toenemend onvoorzichtig gedrag niet kunnen worden weggenomen. Elk gebruik van mondkapjes vergt voorlichting en training. Er zijn geen empirische onderzoeksgegevens beschikbaar die betrekking hebben op gedrag van mensen tijdens een uitbraak/crisis. De experimenten die op 5 augustus gestart zijn in Amsterdam en Rotterdam kunnen bijdragen aan meer kennis over de gedragseffecten van het toepassen van mondkapjes in de praktijk.
Waarom wordt het nut van mondkapjes in het openbaar vervoer wel ingezien, maar vooralsnog niet op andere plekken, terwijl lang niet overal anderhalve meter afstand kan worden gehouden?
Het handhaven van de anderhalve meter regel blijft de beste maatregel om verspreiding van het virus tegen te gaan. In het openbaar vervoer is het praktisch onmogelijk om anderhalve meter afstand te bewaren. Het kabinet heeft daarom eerder de afweging gemaakt om daar waar anderhalve meter afstand houden echt niet mogelijk is en geen triage kan plaatsvinden, mondkapjes kunnen worden ingezet, zoals toegelicht in mijn brief van 20 mei. In de publieke ruimte is het (beter) mogelijk om anderhalve meter afstand te bewaren. Op veel plekken gaat dat goed. We zien ook dat niet alle mensen zich aan de afspraak houden en dat het op bepaalde plekken erg druk is en soms te druk om de anderhalve meter na te leven. Daarom geven we veiligheidsregio’s de ruimte om te experimenten door nieuwe lokale maatregelen te treffen op specifieke locaties ten behoeve van gedragsbeïnvloeding. Een mondkapjesplicht in een bepaald gebied is daar een voorbeeld van. In Amsterdam en Rotterdam zijn experimenten hiermee gestart op 5 augustus. De gedragsunit van het RIVM is betrokken bij deze experimenten.
Wat vindt u ervan dat het OMT het onderzoek van de Gedragsunit van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), dat stelt dat het dragen van een mondkapje er juist toe leidt dat andere mensen meer afstand houden en dat er geen bewijs is dat mensen met een mondkapje zelf minder fysieke afstand van anderen houden, «artificieel» noemt met een «geringe bewijskracht»?3
Met artificieel wordt bedoeld dat de gegevens niet in de reële praktijksetting zijn verzameld. Dit betekent dat we niet weten of mensen hetzelfde gedrag vertonen in de reële situatie: in de publieke ruimte, in grotere groepen, in de situatie dat mondkapjes «gewend» zijn en in de situatie van een daadwerkelijke uitbraak van een virus. Deze notie acht ik relevant.
Waarom doet datzelfde OMT nog steeds een beroep op het argument van schijnveiligheid, terwijl er geen wetenschappelijke basis is voor deze claim en dit in de zorg juist tot gevaarlijke situaties heeft geleid?4
Het OMT geeft aan dat dat de zorgen over het risico op schijnveiligheid niet zijn weggenomen. Het is dus extra belangrijk om ons met elkaar te blijven houden aan de afspraak over anderhalve meter. In situaties waar dit niet kan, kunnen mondkapjes een functie hebben in het tegengaan van verspreiding van het virus. Overigens moeten we wel een onderscheid maken tussen niet-medische mondkapjes buiten de zorg en de medische mondkapjes in de zorg. Ten slotte vraag ik aandacht voor het juist gebruik van mondkapjes. Men ziet – ook in omringende landen – dat verkeerd gebruik van mondkapjes veel voorkomt.
Kunt u reageren op de brief van vijf experts van 22 juli jl., waarin wordt gesteld dat er voldoende bewijs is voor de beschermende werking van mondkapjes?5
Het OMT herbevestigt het standpunt dat het hanteren van anderhalve meter afstand de beste maatregel is om verspreiding van het virus tegen te gaan. Mondkapjes kunnen de anderhalvemeternorm niet vervangen. Er is op dit moment een gebrek aan eenduidig bewijs dat het verplicht gebruik van mondneuskapjes in de publieke ruimte een positief gezondheidseffect heeft. Over de gedragseffecten van mondkapjes heeft het OMT aangegeven dat een mondkapjesplicht mogelijk een gedragsfunctie kunnen hebben bij het ondersteunen van het handhaven van de anderhalve meter, maar ook dat de zorgen over toenemend onvoorzichtig gedrag niet kunnen worden weggenomen. Elk gebruik van mondkapjes vergt voorlichting en training. Er zijn geen empirische onderzoeksgegevens beschikbaar die betrekking hebben op gedrag van mensen tijdens een uitbraak/crisis. De experimenten die op 5 augustus gestart zijn in Amsterdam en Rotterdam kunnen bijdragen aan meer kennis over de gedragseffecten van het toepassen van mondkapjes in de praktijk.
Wat vindt u ervan dat de Wereldgezondheidsorganisatie en veel andere landen van mening zijn veranderd over het nut van mondkapjes? Kunt u toelichten waar dit voortschrijdend inzicht vandaan kwam?
Het OMT betrekt in de verschillende adviezen ook de inzichten van de WHO en individuele landen. Wereldwijd deelt men de opvatting dat het houden van afstand de kern is van het tegengaan van verspreiding van het virus. Daarnaast hanteren landen aanvullend beleid om verspreiding van het virus tegen te gaan. Ook daar zien we vaak een situatie-specifieke en regionale aanpak, waaronder de inzet van mondkapjes(plicht). Deze maatregelen zijn vaak gericht op gedragsbeïnvloeding (zoals bij crowdmanagement). Er zijn op dit moment geen empirische studies bekend die een aantoonbaar effect op gezondheid en tegengaan van verspreiding van het virus aantonen.
In hoeverre horen mondkapjes bij een indamstrategie volgens u? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kern van de aanpak is blijf thuis bij klachten, laat je testen, werk zoveel mogelijk thuis, ga weg als het druk is en het hanteer anderhalve meter afstand. Een mondkapjesplicht past hierbij in specifieke situaties dat de anderhalve meter niet gehanteerd kan worden en er geen triage kan plaatsvinden. In Amsterdam en Rotterdam hebben de voorzitters van de veiligheidsregio’s de ruimte gekregen om – gegeven de epidemiologische ontwikkelingen en de problemen met de handhaving van de anderhalve meter – om op bepaalde plekken (tijdelijk) een mondkapjesplicht in te voeren. Daarmee beogen zij mensen te bewegen tot beter gedrag en daarmee verdere verspreiding van het virus tegen te gaan.
Kunt u reageren op de constatering dat experimenteren met mondkapjes, zoals nu wordt gedaan, tegen de Grondwet ingaat en er een parlementaire wet nodig is voor een mondkapjesplicht?6
De voorzitters van de Veiligheidsregio’s krijgen de ruimte om binnen hun bevoegdheid lokaal maatwerk te leveren om zo brandhaarden en knelpunten gericht aan te pakken. Gelet op de uitzonderlijke situatie waarin we ons bevinden is geaccepteerd dat deze maatregel via noodverordeningen mogelijk is. Het kabinet heeft met het oog op de toekomst het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ingediend.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 12 augustus?
Ja.
De aanvullende maatregelen om het coronavirus te bestrijden |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht bieden van de precieze maatregelen waar lokale overheden over beschikken om het coronavirus te bestrijden en daarbij aangeven wanneer deze mogen worden genomen?
De voorzitters van de veiligheidsregio’s kunnen op grond van artikel 39 Wet veiligheidsregio's en artikel 6 lid 4 Wet publieke gezondheid maatregelen treffen ten behoeve van de crisisbeheersing. Het gaat dan bijvoorbeeld om het sluiten van een locatie of het beëindigen of beperken van voorzieningen voor vervoer (in overleg met de vervoerder). Andere mogelijkheden zijn het verbinden van voorwaarden aan samenkomsten, zoals een verdere beperking van de groepsgrootte of openingstijden aanpassen of aan (categorieën van) inrichtingen, gebieden en locaties extra voorschriften stellen.
Lokale maatregelen moeten passend, noodzakelijk en proportioneel zijn ten behoeve van de bestrijding van COVID-19 en er mag geen sprake zijn van doorkruising van het rijksbeleid. De mogelijkheid om extra maatregelen te nemen past bij de lokale afweging die nodig is, omdat er grote verschillen bestaan tussen regio's in Nederland.
Kunt u verduidelijken vanaf welk aantal besmettingen de mondkapjesplicht zal worden heroverwogen, nu het Outbreak Management Team (OMT) aangeeft dat een dergelijke heroverweging mogelijk is? Waarom wordt dit mogelijk pas later heroverwogen in plaats van dit middel in te zetten om het aantal besmettingen laag te houden?
Het OMT herbevestigt nu het standpunt dat het hanteren van anderhalve meter afstand de beste maatregel is om verspreiding van het virus tegen te gaan. Mondkapjes kunnen de anderhalve meter afstandsregel niet vervangen. Er is op dit moment een gebrek aan eenduidig bewijs dat het verplicht gebruik van mondneuskapjes in de publieke ruimte een positief gezondheidseffect heeft. Er zijn geen empirische onderzoeksgegevens beschikbaar die betrekking hebben op gedrag van mensen tijdens een uitbraak/crisis. De experimenten die op 5 augustus zijn gestart in Amsterdam en Rotterdam kunnen bijdragen aan meer kennis over de gedragseffecten van het toepassen van mondkapjes in de praktijk.
Het OMT betrekt in haar advies wetenschappelijke inzichten en de epidemiologische aspecten en cijfermatige ontwikkelingen van het virus. Er wordt gekeken naar het aantal besmettingen, de reproductie en de (mogelijke) bron van de besmetting. Als zich daarin grote wijzigingen voordoen, zoals bijvoorbeeld een enorme stijging van vermoedelijke besmettingen in de publieke ruimte, kan dat aanleiding zijn om mogelijke maatregelen – zoals een mondkapjesplicht – te heroverwegen. Nieuwe (wetenschappelijke) resultaten en data en bijvoorbeeld ervaringen uit de genoemde experimenten kunnen ook betrokken worden in het advies van het OMT en de opvolging daarvan.
Hoe wordt voorkomen dat er een lappendeken aan onduidelijke lokale regels ontstaat waardoor het nog lastiger wordt voor mensen deze te begrijpen en eraan te voldoen? Hoe wordt de communicatiestrategie hierop aangepast?
Lokale maatregelen die betrekking hebben op algemene regels die burgers moeten naleven zullen beperkt zijn. Andere lokale maatregelen, zoals het aanpassen van openingstijden van horeca behoren reeds tot de bevoegdheid van een lokale bestuurder. In de landelijke communicatie wordt gewezen op de mogelijkheid dat lokaal de mogelijkheid bestaat om aanvullende maatregelen te treffen. Het is aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s om de lokale communicatie aan te passen op de geldende maatregelen in hun regio. Het feit dat regionale maatregelen worden getroffen die passen bij de besmettingsgraad in de regio, kan juist bijdragen aan het begrip en daarom aan het draagvlak voor de maatregelen.
Hoe wordt er gemonitord welke maatregelen worden genomen door welke gemeenten? Hoe is de inspraak van het Rijk hierbij geregeld?
Lokale maatregelen die betrekking hebben op individuele gevallen, zoals de sluiting van een horecagelegenheid, worden niet gemonitord. Maatregelen die een bredere impact hebben dan alleen de eigen regio’s zullen afgestemd moeten worden met de voorzitter(s) van de andere regio’s. Daarnaast vindt bespreking in het Veiligheidsberaad plaats. Het Rijk is hier ook aanwezig.
Wat betekent het dat in enkele weken tijd het aantal gevonden virusdeeltjes in rioolwater met een factor van tien is toegenomen?1
De initiële daling en nu een stijging van het gemiddelde aantal gevonden virusdeeltjes in rioolwater komt overeen met het afnemen en respectievelijk oplopen van het aantal besmettingen in Nederland. Dit geeft aan dat de detectie van virusdeeltjes in rioolwater representatief is voor de circulatie van het virus in de populatie en een overeenkomstig beeld geeft met de andere surveillance cijfers. Voor het huidige onderzoek kan geen signaalwaarde worden opgesteld.
Vanaf 20 juli heeft het RIVM het aantal rioolwaterzuiveringsinstallaties voor het nemen van monsters met ongeveer 50 uitgebreid naar 80. De resultaten van de opgeschaalde monitoring kunnen vanaf 18 augustus op het dashboard geplaatst worden. Omdat dan ook gerapporteerd wordt op regionaal niveau zullen landelijke verschillen beter in kaart gebracht worden en is de verwachting dat resultaten beter geduid kunnen worden. Het streven is om vanaf september rioolwater monsters van alle (>300) rioolwaterzuiveringsinstallaties te onderzoeken op de aanwezigheid van het nieuwe coronavirus.
Wat is de signaalwaarde voor het rioolwater waarbij extra maatregelen zullen worden getroffen om het virus beter in te dammen?
Zie antwoord vraag 5.
Per wanneer wordt voldaan aan de capaciteit van testen en bron- en contactonderzoek van 70.000 per dag die volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het najaar nodig zal zijn?2 Hoeveel extra mensen moet de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) werven om aan deze vraag te kunnen voldoen?
Voor het najaar bereiden we ons voor op een capaciteit van 70.000 testen per dag. Voor de mate van uitbreiding van de capaciteit van bron- en contactonderzoek zijn het aantal daadwerkelijke testen en de besmettingsgraad de bepalende factoren. In de lopende opschaling van de GGD’en wordt nu rekening gehouden met een maximum van 3250fte. Bestaande uit 1250fte bij de regionale GGD’en 2000fte bij de landelijke schil. Dat komt neer op 1500 bron- en contactonderzoeken per dag met een gemiddelde duur van 8uur per bco. Naar aanleiding van de ontwikkelingen in de afgelopen week heb ik de GGD’en gevraagd te komen tot een versnelling van het opschalingsplan en mij daarover op de kortst mogelijke termijn te informeren.
Waar wordt naar gestreefd in termen van tijd tussen het aanvragen van een test, het afnemen van de test, het communiceren van de uitslag en het aanvangen van bron- en contactonderzoek?
De GGD’en streven ernaar dat bij wie een test aanvraagt, zo snel mogelijk (binnen 24 uur) een test wordt afgenomen. Vervolgens is het streven om zo snel mogelijk (24 uur) de uitslag terug te communiceren en zo snel mogelijk na de testuitslag te starten met het bron- en contactonderzoek.
Beschikt het kabinet, het OMT of het RIVM over contingency plannen? Zo ja, kan de Kamer deze plannen vertrouwelijk inzien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen andere plannen dan in de diverse Kamerbrieven en op rijksoverheid.nl met de Kamer gedeeld zijn. Het kabinet heeft deze plannen mede gemaakt op basis van OMT-adviezen. Het RIVM heeft voor professionals, vooral die van de GGD, de LCI-richtlijn met bijlagen waarin is opgenomen welke maatregelen tegen het coronavirus kunnen worden ingezet.
Zou u deze vragen gezien de urgentie binnen een week kunnen beantwoorden?
Daar heb ik op ingezet.
De rol, taken en verantwoordelijkheden van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken |
|
Lisa Westerveld (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u de rol, taken en verantwoordelijkheden van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) omschrijven?1
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen met uitgebreide wetenschappelijke kennis en expertise op het vlak van klinische psychologie, orthopedagogiek, cognitieve psychologie, rechtspsychologie, zedenrecherche en recherchepsychologie. De LEBZ is multidisciplinair samengesteld, om deskundigen met mogelijk tegenstelde visies te laten samenwerken aan een zaak en zo het risico op tunnelvisie te voorkomen. De LEBZ wordt door de officier van justitie geconsulteerd in de loop van de opsporingsfase en kan adviseren over eventueel nog te verrichten opsporingshandelingen. Tevens kan de LEBZ adviseren om over te gaan tot vervolging van de beschuldigde(n) of adviseren om een opsporingsonderzoek te beëindigen. De adviezen van de LEBZ zijn niet bindend.
Officieren van justitie waren tot in 2016 conform de Aanwijzing Opsporing en Vervolging inzake Seksueel Misbruik verplicht om de LEBZ in te schakelen ter beoordeling van bepaalde operationele zedenzaken, voordat vervolgingsbeslissingen ten aanzien van de beschuldigde werden genomen. Consultatie van de LEBZ was verplicht bij drie soorten aangiften: aangiften die aspecten vertonen van hervonden herinneringen, aangiften van seksueel misbruik gebaseerd op herinneringen van voor de derde verjaardag of aangiften met aspecten van ritueel misbruik. Daarnaast was facultatieve consultatie van de LEBZ mogelijk, bijvoorbeeld bij aangiften van seksueel misbruik dat naar voren komt tijdens conflictscheidingen. Tussen 1999 en 2016 was de inzet van de LEBZ in diverse Aanwijzingen vastgelegd en zijn de inzetcriteria enigszins gewijzigd. Sinds 2016 is de inzet van de LEBZ vastgelegd in de Politie Instructie Zeden Kinderpornografie en Kindersekstoerisme. Aanvankelijk legden officieren vrijwel alleen verplichte zaken ter beoordeling voor aan de LEBZ, maar in de loop der tijd werden ook veel facultatieve zaken voorgelegd.
Het coördinatiepunt van de LEBZ is ondergebracht bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie.
Klopt het dat deze expertisegroep het openbaar ministerie (OM) adviseert en onder verantwoordelijkheid valt van de nationale recherche?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de toelichtende tekst over de LEBZ op de website van de Politieacademie recent is aangepast en dat daarbij de volgende zinsnede is verwijderd: «heeft als voornaamste doel om onjuiste beschuldigingen op het gebied van seksueel misbruik te herkennen en daarmee onterecht beschuldigden te beschermen tegen vervolging»? Zo ja, waarom is deze passage van de website verwijderd? Betekent dit ook dat de rol, taken en verantwoordelijkheden van de LEBZ veranderd zijn of veranderd gaan worden?
Het klopt dat deze zin recent is aangepast. De aangehaalde zin betrof een zin uit de thesaurus van de Politieacademie en deed geen recht aan de bij antwoord 1 genoemde omschrijving. Op 17 juli jl. is deze zin op verzoek van de LEBZ verwijderd en vervangen door een zin die wel volstaat, namelijk «De LEBZ is een multidisciplinaire adviesgroep die door de officier van justitie kan worden geconsulteerd om de feiten die door de politie zijn verzameld in een zedenzaak nader te analyseren». De rol, taken en verantwoordelijkheden van de LEBZ zijn niet veranderd.
Klopt het dat er sinds het verschijnen van het onderzoeksrapport van de werkgroep Ritueel Misbruik in 1994, nooit meer grootschalig en onafhankelijk onderzoek is gedaan in Nederland naar het al dan niet bestaan van netwerken waarin seksueel misbruik met rituele kenmerken plaatsvindt?
Het klopt dat er lang geleden onderzoek is gedaan naar het bestaan van netwerken met rituele kenmerken. Echter, zijn er sinds de oprichting meer dan twintig jaar geleden, door de LEBZ 900 zaken behandeld. Daarin was er in circa 25 zedenzaken sprake van aspecten van ritueel misbruik, waarvan slechts drie in de afgelopen zeven jaar. Dit is voor mij nu geen aanleiding om een onderzoek te starten.
Zoals aangegeven door de Minister voor Rechtsbescherming in de beantwoording van de Kamervragen van de leden van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen3, worden er door het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de GGZ-sector om aandacht te vragen voor misbruikpraktijken binnen kerkelijke kringen.
Bent u op de hoogte van het pleidooi van mr. Hulsenbek, voormalig voorzitter van de werkgroep Ritueel Misbruik, om ruim 25 jaar na dato opnieuw een grootschalig, onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het al dan niet bestaan van ritueel misbruik2? Bent u het ook eens met dit pleidooi?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat de Duitse Nationaal Commissaris tegen Kindermisbruik, Johannes-Wilhelm Rörig, ervan overtuigd is dat ritueel, seksueel misbruik in Duitsland bestaat3? Bent u bereid met uw Duitse ambtgenoten en dhr. Rörig in gesprek te gaan over hoe zij de onderzoeken naar seksueel misbruik in den brede, en de specifieke onderzoekscommissie naar ritueel misbruik in het bijzonder, hebben opgezet?
Ik zal contact leggen om te vernemen hoe het onderzoek is opgezet. Zoals ik onder antwoord bij vraag 5 heb aangegeven zie ik vooralsnog in de Nederlandse situatie geen aanleiding een onderzoek te starten.
Het bericht ‘Vrijdaggebed van de krappe moskee naar een ruim bemeten voetbalveld’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrijdaggebed van de krappe moskee naar een ruim bemeten voetbalveld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, ongeacht de situatie die is gecreëerd rond het coronavirus, openbare islamitische manifestaties niet in ons land thuishoren? Zo nee, waarom niet?
De grondrechten gelijkheid, vrijheid van spreken en vrijheid van godsdienst, gelden voor iedereen in Nederland. Deze grondrechten zijn een essentieel element van de Nederlandse democratische rechtsstaat. Voor alle soorten religieuze samenkomsten gelden dan ook dezelfde regels in Nederland, er wordt geen onderscheid gemaakt naar religieuze overtuiging.
Bent u bereid om vandaag nog aan alle gemeenten duidelijk te maken dat openbare islamitische manifestaties onder geen beding doorgang mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Wanneer sluit u eindelijk eens alle moskeeën?
Het oprichten van een moskee valt onder de godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Dit zijn belangrijke grondrechten in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Ter bescherming van deze
belangrijke verworven vrijheden zal de overheid nooit overgaan tot het sluiten van alle moskeeën in Nederland.
Het bericht ‘RIVM-site Infectieradar pas na zomer weer operationeel’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «RIVM-site Infectieradar pas na zomer weer operationeel»?1
Ja.
Met welk softwarebedrijf wordt er samengewerkt nu de samenwerking met Formdesk is beëindigd en de website van de grond af aan opnieuw wordt opgebouwd? Zijn voor de nieuwe samenwerking verschillende partijen geconsulteerd?
Voor Infectieradar werkt het RIVM samen binnen het door de Europese Commissie gefinancierd project EpiPose. Binnen dit project wordt gewerkt aan een webapplicatie voor surveillance van infectieziekten (bijvoorbeeld griep) door het Italiaanse ISI-Foundation (Institute for Scientific Interchange) en het Duitse softwarebedrijf Coneno. De webapplicatie wordt niet van de grond af aan opnieuw opgebouwd, want het ISI-Foundation en Coneno zijn dit ontwikkeltraject al in 2018 gestart en deze wordt nu versneld afgerond binnen EpiPose.
In de vraag wordt gesuggereerd dat deze samenwerking is opgezet naar aanleiding van de beëindiging van de samenwerking met Formdesk. Dit is echter niet het geval. Tijdens de eerste live-gang van Infectieradar op 17 maart bleek de toen gebruikte software niet bestand tegen de grote toestroom en werd onveilig, er moest toen snel gezocht worden naar een andere oplossing. Er is toen besloten om Formdesk te gebruiken als tijdelijke oplossing, en tegelijk op zoek te gaan naar een permanente oplossing. Voor het vinden van deze permanente oplossing zijn gesprekken geweest met meerdere partijen. Echter, de bovenstaande samenwerking bleek de beste optie.
Na de gevonden zwakte in het vragenformulier van Formdesk is er besloten om niet meer live te gaan met deze tijdelijke oplossing, maar te wachten op de voltooiing van de permanente oplossing. Dit kan, omdat er intussen meerdere instrumenten worden gebruikt om nieuwe besmettingen in kaart te brengen.
De samenwerking tussen RIVM en Formdesk is overigens enkel beëindigd voor de infectieradar. Alle andere RIVM-onderzoeken via dit platform zijn weer hervat.
In de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Veldman (VVD) van 17 juli jl. heeft u aangegeven dat een vruchtbare samenwerking met de initiatiefnemers van de Grote Griepmeting niet mogelijk is gebleken zonder grote investeringen, is er naar aanleiding van het feit dat de website opnieuw wordt opgebouwd nog contact geweest met de ontwikkelaars GGM? Waarom heeft dit niet tot verdere samenwerking geleid?2
Er is niet opnieuw contact geweest met de initiatiefnemers van de Grote Griepmeting voor de ontwikkeling van deze nieuwe webapplicatie, omdat er al werd gewerkt aan de hierboven genoemde applicatie. Een eventuele samenwerking vanuit het RIVM met de initiatiefnemers van de GGM ging niet over het ontwikkelen van een website, zoals deze vraag suggereert. Toenadering is gezocht om hen in te lichten en te bezien of het RIVM voormalige deelnemers van de GGM kon benaderen voor de Infectieradar. Zo’n (eventuele) samenwerking is echter nooit verder uitgewerkt vanwege een verschil in financiële verwachtingen heel vroeg in het samenwerkingstraject.
Is u bekend dat de ontwikkelaars van de GGM in samenwerking met de Universiteit Twente eveneens werken aan een update/vernieuwing van de GGM?
Het RIVM is geïnformeerd door een vertegenwoordiger van de GGM dat er plannen waren om de GGM opnieuw op te starten in samenwerking met een universitaire partner. In het laatste gesprek van vertegenwoordigers van de GGM met de Chief Information Officer van het RIVM op 23 juni is aangegeven dat dit de Universiteit Twente was.
Kunt u aangeven uit welke middelen het ontwikkelen van Infectieradar wordt bekostigd? Wat zijn de ontwikkelingskosten tot nog toe geweest? Kunt u tevens aangeven welke investeringen er gevraagd werden bij een samenwerking met GGM?
Zoals hierboven vermeld wordt de ontwikkeling nu bekostigd vanuit het EpiPose project, gefinancierd door de Europese Commissie. De enige kosten die gemaakt zijn door het RIVM zijn kosten om de ontwikkelde software te installeren en te testen op veiligheid en functionaliteit.
Met betrekking tot de investeringen bij een samenwerking met de GGM zie antwoord op vraag 3.
Bent u voornemens samenwerking te zoeken met reeds bestaande systemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, want het RIVM werkt al samen in het door de Europese Commissie gefinancierd project EpiPose.
Kunt u aangeven wanneer de voorgenomen Infectieradar volledig betrouwbaar operationeel zal zijn?
Het RIVM geeft aan als doel te hebben om in september 2020 de voorgenomen Infectieradar operationeel te hebben, waarbij alle aspecten (technisch, informatiebeveiliging, privacy) gewaarborgd en goedgekeurd zijn binnen het RIVM en VWS.
Berichten dat mensen met overgewicht meer risico lopen bij het coronavirus |
|
Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat overgewicht vaker lijkt voor te komen bij coronapatiënten die op de IC liggen?1
Ja.
Acht u het aannemelijk dat er een relatie is tussen overgewicht en de ernst van het verloop van de COVID-19 infectie?
Ja. Het Nederlands Innovatiecentrum voor Leefstijlgeneeskunde (Lifestyle4Health) en de Vereniging Arts en Leefstijl hebben namens bijna 2.000 zorgprofessionals op 19 mei een brief en notitie aangeboden waarin de relatie tussen overgewicht en de ernst van het verloop van de ziekte beschreven staat.
Lijkt het u ook aannemelijk dat als mensen een gezonder gewicht hebben en daardoor een sterker immuunsysteem hebben, het beloop van de infectie milder zal kunnen zijn?
Ja. Het is al bekend dat mensen met ernstig overgewicht en obesitas een hoger risico hebben op verschillende ziekten zoals hart- en vaatziekten, depressie en kanker. Recent onderzoek van het Erasmus MC2 leert dat mensen met ernstig overgewicht veel vaker ook een ernstig beloop van COVID-19 hebben. Er zijn aanwijzingen dat dit te maken heeft met veranderingen in het immuunsysteem (als gevolg van te veel buikvet). Hierdoor kan door het lichaam niet meer goed op binnendringende virussen worden gereageerd.
Bent u het ook met de mening eens dat nu extra inzet op een gezond gewicht altijd van waarde is en hoe dan ook voordelig zal zijn, ook in het licht van COVID-19?
Ja, hier ben ik het mee eens. Met het preventief tegengaan van overgewicht kan veel ziektelast worden voorkomen. Het door wetenschappers beschreven ongunstiger ziektebeloop van COVID-19 bij mensen met overgewicht onderstreept dit nog eens.
Het Verenigd Koninkrijk begint een gezondheidscampagne, op welke punten kan Nederland hiervan leren?
In het VK wordt een gezondheidscampagne gevoerd om mensen onder andere meer te laten bewegen, er komt een verbod op junkfoodreclame tot 21.00 uur op tv en internet, ook mag niet meer worden geadverteerd met kortingsacties voor ongezonde producten («twee halen, één betalen») en er mag geen snoep en chocolade meer bij de kassa liggen. Met name de aangekondigde acties omtrent marketing en positionering van ongezonde producten zal ik scherp volgen. De maatregelen die in het VK genomen worden zullen tevens geagendeerd worden voor de volgende bespreking met partners van de Nationaal Preventieakkoord tafel Overgewicht.
In het Nationaal Preventieakkoord heeft onder andere de supermarktbranche aangegeven te streven naar een jaarlijkse consumptiegroei van Schijf van Vijf producten. Supermarkten zullen consumenten verleiden meer producten te kopen die in de Schijf van Vijf passen. Maatregelen zoals in het VK voorgesteld kunnen zij ook inzetten om dit doel te bereiken.
Bent u het met de mening eens dat de relatie tussen ernstig overgewicht en een opname op de IC voor COVID-19 weer een wake-up call is en nu het moment is om op het gebied van sport, voeding en omgeving extra in te zetten op een campagne gezonde leefstijl?
Het onderstreep dat overgewicht niet voor niets één van de drie thema’s is in het Nationaal Preventieakkoord. Dit is bewust gekozen, omdat veel ziektelast die voortkomt uit overgewicht te voorkomen is.
In de Corona-campagne #alleensamen heeft dit kabinet er daarom voor gekozen om ook leefstijladviezen op te nemen over voldoende bewegen en gezond eten.
Welke mogelijkheden ziet u voor de landelijke overheid om juist nu een tandje bij te zetten?
Voor de zomer heb ik uw Kamer de voortgang van het Nationaal Preventieakkoord gedeeld3. Hierin wordt ook het belang beschreven om juist nu in te zetten op gezond leven, voorkomen dat mensen ziek worden en het vergroten van de weerbaarheid. In de brief heb ik reeds aangekondigd waar ik mij de komende tijd extra op wil inzetten.
Voor het deelakkoord overgewicht wil ik mij bijvoorbeeld extra inzetten op het terugdringen van kindermarketing. Ook komt er vanaf 2021 een uitvoeringsbudget beschikbaar voor gemeenten die zich met lokale Preventieakkoorden inzetten op maatregelen die overgewicht, roken en problematisch alcoholgebruik bestrijden.
Ik ben in gesprek geweest met een aantal wetenschappers over de relatie tussen leefstijlthema’s (waaronder voeding en beweging) en COVID-19. Hen heb ik de oproep gedaan mee te denken over korte én lange termijn acties die zorgen voor het verbeteren van leefstijl in het algemeen. Bevindingen en mogelijkheden die hieruit volgen zal ik met u delen.
Deelt u de mening dat, zoals in de gemeente Venray gebeurt met «het leefstijlakkoord», het preventieakoord en het sportakkoord ook op landelijk niveau hand in hand moeten gaan? Hoe wordt dit zichtbaar?2
Er is veel samenhang tussen de ambities uit het Nationaal Sportakkoord en het Nationaal Preventieakkoord. Ik vind het belangrijk om zowel op landelijk als op lokaal niveau beide akkoorden aan elkaar te verbinden. Dit wordt al op verschillende manieren gestimuleerd.
Zo worden gemeenten actief gewezen op de mogelijkheid om verbinding te maken tussen het Sport- en Preventieakkoord. Op de website van de VNG is een leidraad lokaal Preventieakkoord opgenomen waarin de meerwaarde van het combineren van beide akkoorden wordt benadrukt.
In lijn met de lokale Sportakkoorden is daarnaast besloten om voor de lokale en regionale Preventieakkoorden ook een uitvoeringsbudget aan gemeenten aan te bieden. Op deze wijze ontstaat er een eenduidige werkwijze waarbij gemeenten budget voor de uitvoering van Sport- en Preventieakkoorden kunnen aanvragen. De gemeenten die een Sport- en Preventieakkoord met elkaar combineren in één akkoord, komen in aanmerking voor beide budgetten. Dit kan voor gemeenten een stimulans zijn om de akkoorden met elkaar te verbinden.
Daarnaast monitort de VNG bij welke gemeenten al sprake is van synergie tussen beide akkoorden. De voorbeelden van deze gemeenten, waaronder de gemeente Venray, zijn bedoeld om anderen gemeenten te inspireren en te laten zien op welke wijze zij vanuit een bestaande beweging (bijvoorbeeld het Sportakkoord) tot een volgende stap in het gezondheidsbeleid kunnen komen. Het Sportakkoord kan daarmee als vehikel dienen om de bestaande beweging – waarbij al actief met partners op het terrein van gezondheid wordt samen gewerkt – te versterken en uit te breiden naar andere preventie- en gezondheidsthema’s, waaronder de ambities uit het Nationaal preventieakkoord. Op de volgende websites staan voorbeelden van gemeenten die al de verbinding maken tussen het sportakkoord en het preventieakkoord: www.vng.nl/lokalepreventieakkoorden, www.sportakkoord.nl en www.allesoversport.nl.
Parallel hieraan is er door een aantal prominenten uit de sport- en beweegsector de oproep gedaan om sporten en bewegen meer te integreren in ons dagelijkse leven ten behoeve van een vitale samenleving. Als reactie hierop heb ik 7 juli samen met de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport Van Rijn en samen met mijn collega´s van OCW, SZW, BZK en I&W gesproken met twee van de initiatiefnemers, Joop Alberda en Erik Scherder. We geven gehoor aan hun oproep om samen met andere sectoren (waaronder de sportsector) te werken aan het vraagstuk om mensen meer te laten bewegen. Om te komen tot een visie en routekaart wordt door VWS het initiatief genomen voor het vormen van een werkgroep, waarin verschillende departementen, de sportsector en de wetenschap zijn vertegenwoordigd.
Hoe kunt u zorgen dat goede voorbeelden zoals in Venray met het leefstijlakkoord waarbij bijvoorbeeld alle supermarkten verbonden zijn, of zoals de inzet in Rotterdam om de aanwezigheid van fastfood uit het straatbeeld terug te dringen breder worden gestimuleerd? Welke doelstelling stelt u hierbij?3
Om gemeenten te stimuleren te komen tot en te ondersteunen bij de totstandkoming van een lokaal preventieakkoord is op 1 juli 2019 het ondersteuningsprogramma van de VNG gestart. Door dit programma kunnen gemeenten gebruik maken van begeleiding. Op de website van de VNG worden good practices gedeeld van, zoals de gemeente Venray en Rotterdam, zodat ook andere gemeenten van deze voorbeelden kunnen leren.
Daarnaast start het RIVM na de zomer op mijn verzoek met een evaluatie om meer inzicht te verkrijgen in de lokale en regionale preventieakkoorden. De werkzame elementen en lessons learned worden gedeeld met andere gemeenten en regio’s in het land die mogelijk tegen dezelfde uitdagingen aan lopen. Ook organiseer ik (in samenwerking met o.a. de VNG en Alles is Gezondheid) verschillende online uitwisselingsbijeenkomsten en webinars voor gemeenten met als belangrijkste doel inspiratie en het uitwisselen van kennis en ervaringen.
Bovengenoemde voorbeelden beogen steeds hetzelfde doel: het inspireren van gemeenten en het uitwisselen van ervaringen, kennis en goede voorbeelden zodat gemeenten van elkaar kunnen leren bij de ontwikkeling én uitvoering van een lokaal of regionaal preventieakkoord.
Het verbieden van intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gemeente mag posten bij abortuskliniek verbieden»?1
Ja
Deelt u de mening dat het rechterlijke oordeel waarmee het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken wordt geclassificeerd als een wanordelijkheid en niet langer valt binnen het demonstratierecht, betekent dat alle gemeenten dergelijke bufferzones moeten instellen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) primair aan gemeenten (de burgemeester) is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden.2 , 3 , 4 , 5 Tot dusverre hebben gemeenten waar abortusklinieken zijn gevestigd steeds aangegeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden.
Anti-abortus acties bij abortusklinieken in het hele land kunnen juridisch gezien niet allemaal op één lijn worden gesteld. Of maatregelen noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, is afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen. In dit concrete geval heeft de gemeente Heemstede beperkingen opgelegd en is zij door de voorzieningenrechter in het gelijk gesteld. Het oordeel van een voorzieningenrechter heeft overigens een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het is niet aan mij om (verdere) consequenties te verbinden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter of om gemeenten op te dragen beperkingen mee te geven aan een anti-abortus acties, zoals het op afstand van de kliniek plaatsen.
Bent u bereid wederom in contact te treden met de relevante gemeenten om te bespreken hoe zij zo snel mogelijk bufferzones gaan creëren aangezien dit rechterlijke precedent de situatie heeft veranderd? Zo ja, binnen welk tijdspad wordt dit gedaan?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, ben ik over de situatie bij abortusklinieken en de actuele ontwikkelingen op dat terrein op regelmatige basis in gesprek met gemeenten en abortusklinieken. De uitspraak van de voorzieningenrechter is in dat kader ook gedeeld. Ik ben van mening dat gemeenten genoeg mogelijkheden hebben om maatregelen te treffen indien de lokale situatie dat vraagt. Dit is ook wat ik hoor van de gemeenten zelf en wat de ontwikkelingen in de gemeente Heemstede laten zien.
Bent u van mening dat deze uitspraak van de rechters u een handvat biedt om op nationaal niveau een einde te maken aan het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Wilt u zich hierbij uitspreken over de noodzaak bij elke abortuskliniek per direct een bufferzone te creëren, zodat vrouwen ongestoord de keuze kunnen maken die voor hen het beste is?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. In mijn eerdere antwoorden op Kamervragen en commissieverzoeken over anti-abortus demonstraties bij abortusklinieken heb ik aangegeven het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen 6 , 7 , 8. Het is echter aan de burgemeester om anti-abortus acties in goede banen te leiden.
De uitzending van Zembla over Apotex |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Zembla over Apotex?1
Ik ben bekend met de aflevering waar u naar refereert.
Klopt het dat deze geneesmiddelenfabriek in Leiden, die door het Indiase bedrijf Aurobindo recentelijk is overgenomen, nu gesloten wordt? Zo ja, wanneer bent u voor de eerste keer geïnformeerd dat dit ging gebeuren?
Zoals ook recent aan uw Kamer is geschreven2 verwacht ik dat Innogenerics de productielocatie in Leiden zal overnemen, waarmee Apotex in Nederlandse handen komt. Om de doorstart van Apotex mogelijk te helpen maken is de Staat bereid een lening van 6,7 miljoen euro te verstrekken en heeft hiertoe een intentieovereenkomst getekend met Innogenerics.
Stond Apotex bij de betrokken ministeries en/of betrokken instellingen bekend als «van vitaal belang»?
Het Ministerie van VWS houdt geen lijst bij van Nederlandse geneesmiddelen fabrieken die van «vitaal belang» zijn, zoals u dat noemt. Wij laten ons wel inlichten over de productie- en leveringsketens van producten en medicijnen en mogelijke gevoeligheden in deze ketens.
Hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen bewindspersonen en de top van Apotex voordat deze verkocht is aan Aurobindo? Zo ja, wanneer?
In de periode van de verkoop van de Leidse vestiging van Apotex aan Aurobindo hebben er geen overleggen tussen Apotex en bewindspersonen van VWS en EZK plaatsgevonden.
Welke overwegingen hebben er gespeeld bij de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen aan een buitenlandse partij?
Apotex Inc is een Canadees bedrijf. Apotex Nederland was een Nederlandse vesting die onder het Canadese moederbedrijf opereerde. Apotex Nederland, gevestigd in Leiden is door Aurobindo in 2018 overgenomen.
Voor de overwegingen van de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen verwijs ik u graag naar Apotex Inc., ik heb daar geen inzicht in.
Voor de goede orde wijs ik er dus op dat deze productielocatie al enige tijd in «buitenlandse» handen was.
Herinnert u zich nog het actieplan van het CDA (aangeboden aan de Minister op 7 februari 2019) om meer geneesmiddelen in Nederland dan wel Europa te produceren omdat de afhankelijkheid van China en India nu te groot is geworden?
Ja, ik herinner mij dit actieplan.
Klopt het dat u ook zelf in Europa gepleit heeft, ook al voor de coronatijd, om meer productie van geneesmiddelen in Nederland, dan wel Europa te realiseren? Zo, ja op welke momenten heeft dit plaatsgevonden en tot welke concrete acties heeft dit geleid?
Het klopt dat mijn voorgangers, Minister Bruins en Minister Schippers, zich al voor de coronacrisis sterk hebben gemaakt voor de aanpak van onze afhankelijkheid en de tekorten van geneesmiddelen en hier in meerdere nationale en internationale bijeenkomsten, formeel en informeel, over hebben gesproken. Mede door Nederlandse inzet is het onderwerp breed op de Europese agenda komen te staan. Minister Bruins heeft dit onderwerp besproken met de Eurocommissaris mw Kyriakides in december 2019 en Nederland heeft zich in de Gezondheidsraad van december 2019 hard gemaakt om in Europees verband oplossingen te bedenken om deze kwetsbaarheden in de mondiale productieketen te verminderen en zo het risico op geneesmiddelentekorten te verkleinen. We kijken hierbij ook naar productiemogelijkheden in Europa. Het onderzoeken van de mogelijkheden van productie in Europa (en/of Nederland) is een van de manieren waarop gewerkt wordt aan de beschikbaarheid van geneesmiddelen. De Raad heeft in december 2019 opgeroepen om tot een EU geneesmiddelenagenda te komen. Ook afgelopen informele Gezondheidsraad van 16 juli jl. stond leveringszekerheid van geneesmiddelen op de EU agenda. De urgentie van het onderwerp wordt breed gedeeld door EU lidstaten en ook de Europese Commissie en is een prioriteit van het Duitse Voorzitterschap van de Raad. Ook de komende tijd blijft mijn aandacht uitgaan naar het verminderen van de afhankelijkheid van andere landen en daarmee het borgen van de leveringszekerheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen om zo voorbereid te zijn op een volgende pandemie, zowel nationaal als internationaal.
De Europese Commissie heeft recent een roadmap voor een EU geneesmiddelenstrategie gepubliceerd en werkt momenteel aan een geneesmiddelenstrategie voor de lange termijn. Ik ben hierover nauw in gesprek met de Europese Commissie en andere EU lidstaten.
Klopt het dat deze visie intussen breed gedeeld is binnen de Europese Unie? Zo ja, welke status heeft deze visie en/of tot welke concrete beleidswijzigingen heeft dit geleid?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het u recentelijk besloten heeft het vaccin-instituut Intravacc niet te verkopen?
Als gevolg van de Coronacrisis is de privatisering dit voorjaar on hold gezet. Zodra er meer bekend is, wordt de Kamer geïnformeerd. Ik verwacht u in het najaar 2020 hier nader over te kunnen informeren.
Klopt het dat het kabinet recentelijk 20 miljoen euro heeft geïnvesteerd in het bedrijf Photonics vanuit strategische overwegingen?
Om te waarborgen dat dit bedrijf en het ecosysteem voor geïntegreerde fotonica behouden blijft voor Nederland, heeft de Staatssecretaris van Economische zaken en Klimaat besloten om – naast bijdragen van diverse andere partijen – een bedrag van 20 miljoen euro als lening beschikbaar te stellen om in de financieringsbehoefte van Smart Photonics te voorzien. Het kabinet investeert niet rechtstreeks in dit bedrijf maar deze bijdrage wordt gedaan vanuit middelen die door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar zijn gesteld aan de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij. De Staatssecretaris heeft uw Kamer over deze transactie geïnformeerd in de brief van 29 juni 2020.3
Klopt het dat het u bezig bent met wetgeving om in te kunnen grijpen in overdrachten indien er risico’s zijn voor de nationale veiligheid?2
Zoals aangekondigd in de brief Tegengaan statelijke dreigingen (Kamerstuk 30 281, nr. 72) en uitgewerkt in de brief Investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid(Kamerstuk 30 821, nr. 97) werkt het kabinet momenteel aan een uitbreiding van het huidige investeringsscreeningsmechanisme. Momenteel kent Nederland al verschillende investeringstoetsen die zijn ingebed in sectorale wetgeving. Het gaat hierbij om wetgeving in het energiedomein en de telecommunicatie. Hiermee is het beoogde stelsel van investeringstoetsing al gedeeltelijk in werking. Aanvullend daarop werkt het kabinet momenteel ook aan een brede investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid.
Deelt u de mening dat afhankelijk zijn van medicijnproductie buiten Europa een strategisch risico is voor de veiligheid van Nederland?
Minister van Rijn is in een brief aan Uw kamer op 30 juni 2020 (kamerstuk, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 454) ingegaan hoe de coronacrisis een aantal kwetsbaarheden op het vlak van beschikbaarheid van medische producten aan het licht heeft gebracht. Kwetsbaarheden die de continuïteit van zorg in gevaar kunnen brengen. De crisis laat zien dat het van belang is dat we op het gebied van medische producten minder afhankelijk worden van andere landen of van individuele (mondiale) leveranciers. Het versterken en uitbreiden van de productie in ons land en Europa is echter geen doel op zich. Het doel blijft immers voldoende beschikbaarheid van geneesmiddelen, vaccins en beschermingsmateriaal, zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is tegen aanvaardbare kosten. Leveringszekerheid staat hierbij centraal.
Leveringszekerheid kunnen we deels bereiken door het versterken van de nationale en Europese productie, maar bijvoorbeeld ook door diversificatie van waardeketens of het aanleggen van (ijzeren) voorraden. Hierbij is het van belang om niet alleen naar de productie van eindproducten te kijken, maar ook naar benodigde grondstoffen of halffabricaten.
Ik ben in overleg met sectoren en deskundigen om te bespreken wat een goede aanpak is om hierin verder te gaan. De onderwerpen benoemd in de aangenomen moties worden hierin meegenomen.
Bent u bereid te realiseren dat Apotex niet gesloten wordt en weer in Nederlandse c.q. Europese handen komt? Welke mogelijkheden ziet u om de verkoop eventueel terug te draaien?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de (internationale) waarde- en productieketens van vitale medicijnen voor Nederland op korte termijn in kaart te brengen?
Inzicht verkrijgen in de complexiteit van toeleveringsketens wereldwijd en de positie van Nederland daarin heeft mijn aandacht. Momenteel werk ik samen met de Europese Commissie en mijn EU collega’s om meer inzicht te krijgen in internationale waardeketens van geneesmiddelen en specifiek voor de nodige werkzame stoffen (de Active Pharmaceutical Ingredients). Relevant is ook de oproep van de Europese Raad van 1 en 2 oktober jl. aan de Europese Commissie om de strategische afhankelijkheden van onder andere de gezondheidszorg, in kaart te brengen en maatregelen voor te stellen om deze afhankelijkheden te verminderen. Ik kijk hierbij niet naar een lijst van specifieke geneesmiddelen, maar naar geneesmiddelen breed.
Hoe geeft u invulling aan de uitvoering van de motie-Heerma c.s.?3 Hoe wordt hier de vitale medicijn maakindustrie in meegenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe geeft u in dit verband uitvoering aan de unaniem aangenomen motie-Van den Berg c.s.?4
Zie antwoord vraag 12.
De oproep tot een mondkapjesplicht |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep om onderzoek te doen naar het nut van een mondkapjesplicht?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening van de betrokken burgemeesters dat, ondanks het feit dat het beleid is gebaseerd op afstand houden, het nut van mondkapjes opnieuw moet worden bekeken omdat het gedrag van mensen begint te veranderen?
Bent u van mening dat de resultaten van het nieuwe onderzoek van de Universiteit Utrecht reden is om opnieuw de noodzaak van het dragen van mondkapjes te laten wegen door het Outbreak Management Team (OMT)? Zo nee, waarom niet?2
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Vindt u dat het aangescherpte beleid omtrent het dragen van mondkapjes in bijvoorbeeld België en Frankrijk legitimiteit geeft aan het heroverwegen van Nederlands beleid om verwarring en onduidelijkheid te voorkomen?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid het OMT te vragen bij een dergelijke heroverweging van nut en noodzaak van mondkapjes tevens de verdeling van mondkapjes in verpleeghuizen te betrekken, waarbij wordt uitgegaan van gezondheidsvoordelen in plaats van het principe van schaarste? Zo nee, waarom niet?
Mijn vraag aan het OMT is gericht op de toegevoegde waarde van een niet-medische mondkapjesplicht in bepaalde situaties en op bepaalde plekken vanuit het gezondheidsperspectief. Bij deze vraagstelling is schaarste niet relevant.
Intensivecare-verpleegkundigen (ic) naar aanleiding van het artikel in de Gelderlander van 18 juli 2020: ‘Ruim 10 procent ic-verpleegkundigen Radboudumc Nijmegen vertrekt’ |
|
Kelly Regterschot (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ruim 10 procent ic-verpleegkundigen Radboudumc Nijmegen vertrekt»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Is de relatief hoge uitstroom van (ic-)verpleegkundigen uit het Radboud MC een uitzondering of zijn de cijfers vergelijkbaar met andere regio’s in Nederland? In hoeverre wijken deze uitstroomcijfers af van de trend dat de uitstroom voorzichtig begon te dalen, zoals de Commissie Werken in de Zorg eind 2019 rapporteerde?2
Op basis van het Capaciteitsplan FZO 2018 van het Capaciteitsorgaan kan geconcludeerd worden dat een uitstroom van 10% (10% verlaat zijn/haar werkgever) vrij normaal is onder gespecialiseerde verpleegkundigen en dat dit een landelijk beeld is. Dit wil echter niet zeggen dat elke verpleegkundige die bij zijn/haar werkgever vertrekt ook het beroep verlaat. In de uitstroom in het Capaciteitsplan FZO 2018 worden namelijk ook verpleegkundigen meegerekend die in hetzelfde beroep aan de slag gaan bij een andere zorginstelling. Daarnaast bestaat de beroepsgroep van gespecialiseerde verpleegkundige uit een grote groep van 60 jaar of ouder, zo’n 9 à 10% van de beroepsgroep. Een deel zal dus ook uitstroom zijn als gevolg van pensionering.
De uitstroomcijfers waarover wij u informeerden met de Voortgangsrapportage Werken in de Zorg van 20 december 20193 hebben niet alleen betrekking op gespecialiseerd verpleegkundigen maar op alle werknemers uit de sectoren zorg en welzijn die gaan werken in een andere sector en mensen die niet meer actief zijn als werknemer (door o.a. pensioen, uitkering, zelfstandige). Werknemers die van werkgever wisselen en aan de slag gaan bij een andere zorg- of welzijnsinstelling worden niet gerekend tot deze uitstroom; zij blijven immers behouden voor de sector zorg en welzijn. Daarmee zijn de uitstroomcijfers uit onze voortgangsrapportage – die we inderdaad in de eerste twee kwartalen van 2019 voorzichtig zagen afnemen – niet vergelijkbaar met de cijfers die genoemd worden in het artikel.
Kunt u een overzicht geven van de verwachte uitstroom van verpleegkundigen in 2020–2025 in Nederland, uitgesplitst naar niveau en specialisatie?
Hiervoor verwijs ik u graag naar het Capaciteitsplan FZO 2018 van het Capaciteitsorgaan dat ik uw Kamer in november 2018 heb toegestuurd (kamerstuk 29 282, nr. 341).
Deelt u de mening dat werkgevers in de zorg een grote rol spelen in de aantrekkingskracht van het werken als verpleegkundige? Wat verwacht u van deze werkgevers als het gaat om behoud, opleiding en specialisatie van verpleegkundigen? Wat zijn voor u de belangrijkste onderdelen van de invulling van goed werkgeverschap waar nu concreet aandacht naar uit moet gaan, om een nog hogere uitstroom tegen te gaan?
Ja, ik deel de mening dat werkgevers een grote rol spelen in de aantrekkingskracht van het werken in de zorg. Dat geldt voor alle professionals die werken in de zorg en dus ook voor verpleegkundigen.
Goed werkgeverschap is essentieel voor het behoud van zorgprofessionals. Hierbij gaat het in essentie om oog voor de wensen en het welzijn van de werknemer en een goede dialoog tussen werkgever en werknemer over hoe dit ingevuld moet worden. Daar zien we in de regio’s en binnen zorgorganisaties nog wel de nodige verbeterpunten.
Het landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat de meest voorkomende vertrekredenen te maken hebben met loopbaanmogelijkheden, uitdaging in werkzaamheden, manier van werken en aansturing. Ik verwacht van werkgevers dat ze in samenspraak met werknemers hiermee aan de slag gaan om concrete activiteiten te ontplooien die gericht zijn op goed werkgeverschap. Denk bijvoorbeeld aan het organiseren van een strategische personeelsplanning, bieden van voldoende loopbaanperspectief, actief beleid om nieuwe mensen binnen te houden (onboarding) en om -wie wil- meer uren aan te bieden, tegengaan van regeldruk en het verminderen van psychosociale arbeidsbelasting zoals werkdruk en agressie.
Ik ondersteun werkgevers daar graag in. Goed werkgeverschap en behoud zijn onderdeel van het actieprogramma Werken in de zorg. Het afgelopen jaar is hier stevig op in gezet. Zo heb ik in het vierde tijdvak van de subsidieregeling SectorplanPlus € 50 mln. extra (op een totaal van € 420 mln) beschikbaar gesteld voor activiteiten gericht op behoud van medewerkers, onder aanvullende voorwaarde dat aanvragers ook laten zien wat de aanpak op behoud is geweest, zodat anderen hiervan kunnen leren Dit gebeurt onder andere middels het Actie Leer Netwerk.
Als het gaat om de opleiding en specialisatie van verpleegkundigen verwacht ik van werkgevers dat zij zich maximaal inzetten om voldoende gespecialiseerde verpleegkundigen op te leiden en hierbij het advies van het Capaciteitsorgaan opvolgen om grotere tekorten te voorkomen. Ik stel al jaren kostendekkende financiering beschikbaar voor ziekenhuizen om gespecialiseerde verpleegkundigen op te leiden en zal dat ook blijven doen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal verpleegkundigen, uitgesplitst naar niveau en naar specialisatie, dat in de periode 2020–2025 wordt opgeleid en/of zich specialiseert?
Jaarlijks ontvang ik de instroomcijfers van het voorgaande jaar. In onderstaand tabel zijn de instroomcijfers per specialisatie opgenomen van verpleegkundigen die in 2018 en 2019 zijn gestart aan de opleiding en die in 2020 en 2021 hun diploma zullen halen. Helaas is niet bekend wat de opleidingsplannen zijn van ziekenhuizen in de toekomst.
Opleiding
Instroom 2018
instroom 2019
Advies capaciteits-orgaan 2018 instroom per jaar
Dialyseverpleegkundigen
126
171
371
IC-kinderverpleegkundigen
34
46
144
IC-neonatologieverpleegkundigen
48
58
175
IC-verpleegkundigen
432
429
796
Kinderverpleegkundigen
313
350
510
Obstetrieverpleegkundigen
199
236
369
Oncologieverpleegkundigen
425
477
397
SEH-verpleegkundigen
399
382
545
Totaal gespecialiseerde verpleegkundigen
1.976
2.149
3.307
Herinnert u zich dat ten tijde van de coronacrisis voormalig zorgmedewerkers opgeroepen en aan het werk zijn gegaan om de totale zorg te ondersteunen? Wat is bekend over het aantal en de verwachtingen van medewerkers die graag in de zorg willen blijven werken? Op welke manier, met wat voor soort afspraken, kunnen zij terugkeren en hun bevoegd- en bekwaamheden bijwerken zodat zij snel weer inzetbaar zijn? Wat gaat u doen om hen dat makkelijk te maken?
Enkele weken nadat duidelijk was dat sprake was van een crisis als gevolg van het coronavirus, is het initiatief www.extrahandennvoordezorg.nl van start gegaan. Hier konden (en kunnen) professionals die niet meer in de zorg werken zich aanmelden om tijdelijk terug te keren. Ook zorg- en welzijnsorganisaties die extra medewerkers nodig hebben kunnen hier terecht. Het platform is een samenwerkingsverband van brancheorganisaties, vakbonden, regionale werkgeversorganisaties, beroepsverenigingen, private initiatieven en het Ministerie van VWS. In korte tijd meldden zich rond de 20.000 mensen aan om te helpen. 404 zorgorganisaties hebben via het initiatief ondersteuning gevraagd, voor in totaal 4.828 fte. In totaal zijn ca. 8.000 personen voorgesteld aan organisaties.
De meeste mensen die via Extra Handen voor de Zorg aan de slag zijn (gegaan); deden dat naast hun reguliere baan voor bepaalde periode (in de meeste gevallen een aantal weken) en een beperkt aantal dagdelen per week. Het komt mogelijk ook voor dat men het werken in de zorg zo leuk vindt dat ze van baan wisselen en weer volledig in de zorg gaan werken. Om die mensen te behouden is er een uitvraag gedaan onder de mensen die zich hebben aangemeld, met de vraag of ze in de toekomst weer bereid zijn tijdelijk bij te springen indien de nood hoog is.
Daarnaast is het mogelijk gemaakt dat voormalig zorgpersoneel met een vanaf 1 januari 2018 verlopen BIG-registratie in noodsituaties, onder voorwaarden, weer zelfstandig aan het werk konden in de zorg. Indien voormalig zorgpersoneel weer graag BIG-geregistreerd wenst te worden, kunnen zij hiertoe een aanvraag indienen bij het BIG-register. In de hoofdregel zullen zij een aanvraag tot registratie in moeten dienen op basis van scholing. Zij dienen dan een zogenaamd Periodiek Registratie Certificaat te overleggen. Dit is het bewijs dat een zorgverlener met goed gevolg het scholingsprogramma herregistratie voor het betreffende beroep heeft afgerond. Met dit bewijs kunnen zij zich opnieuw registreren in het BIG-register. Meer informatie over deze scholingsprogramma’s is te vinden op de website www.bigregister.nl/herregistratie/criteria-per-beroep. Specifiek voor het scholingsprogramma van verpleegkundigen geldt nog dat dat programma op dit moment wordt aangepast, met onder meer als doel om vanaf eind 2020 beter aan te sluiten op het kennisniveau van herintreders.
In hoeverre verwacht u dat het aantal zij-instromers zal stijgen, nu door de coronacrisis veel mensen zonder werk zitten in bepaalde sectoren?
Zij-instromers zijn een belangrijke doelgroep die kunnen kiezen om in zorg en welzijn te werken. In 2019 telde het CBS 42.230 zij-instromers in zorg en welzijn. Als de werkloosheid stijgt zal het makkelijker worden om hen aan te trekken.
Wat gaat u doen om te zorgen dat mensen die niet eerder in de zorg gewerkt hebben, die (door de coronacrisis) geen werk hebben, in willen en kunnen stromen in (praktijk-)opleidingen in de gezondheidszorg om zo het personeelstekort (dat er al was voor de crisis) aan te pakken?
Een van de pijlers van het Actieprogramma Werken in de zorg dat zich richt op het verminderen van het personeelstekort in zorg en welzijn is het bevorderen van de instroom in (zorg)opleidingen en werk. Dit gebeurt in de eerste plaats als onderdeel van de regionale aanpakken die in het kader van dit actieprogramma zijn ontwikkeld. Bijvoorbeeld met initiatieven zoals het transferpunt Zorg en Welzijn in Amsterdam. Hierin werken zorginstellingen, vakbond, UWV, gemeente en TNO samen om meer zij-instromers aan te trekken en op te leiden voor een baan in zorg en welzijn. Ik ondersteun dergelijke initiatieven via de campagne IkZorg en de subsidie Sectorplan Plus (totaal 420 mln.) voor het bieden van extra scholing om ten tijde van de coronacrisis eraan bij te dragen dat mensen, met affiniteit voor de zorg maar zonder zorgachtergrond, snel aan de slag konden (en kunnen) steunen we het initiatief van de Nationale Zorgklas. Dit is een volledig online modulaire leeromgeving waar grote groepen mensen in korte tijd kunnen worden opgeleid voor ondersteunende en niet complexe zorgtaken.
Deelt u de mening dat anesthesiemedewerkers een onmisbaar onderdeel in de opschaling en verbreding van de acute/ic-zorg zijn en dat zonder inzet van deze medewerkers de gestelde doelen niet behaald kunnen worden? Kunt u aangeven of u de mogelijkheden nader onderzoekt om anesthesiemedewerkers breder in te kunnen zetten (in en buiten crisistijd) op de werkvloer, door hen uiteindelijk van een BIG-registratie te voorzien? Bent u bereid op korte termijn daarover het gesprek aan te gaan met de Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers (NVAM) en de mogelijkheden te verkennen?
Anesthesiemedewerkers hebben de afgelopen tijd en nog steeds, net zoals ander zorgpersoneel, een belangrijke bijdrage geleverd aan de bestrijding van de coronacrisis. Die waardering daarvoor staat los van de vraag of zij een BIG-registratie dienen te krijgen. Een BIG-registratie betekent namelijk niet dat een medewerker breder kan worden ingezet dan thans het geval is. Ten aanzien van een BIG-registratie voor de anesthesiemedewerker heeft VWS meerdere gesprekken met de NVAM gevoerd. De aanvraag tot regulering van de anesthesiemedewerker in de Wet BIG is ter advisering aan het Zorginstituut voorgelegd. Dit advies heb ik reeds ontvangen en ik zal mijn reactie hierop aan u en de NVAM deze zomer toesturen.
In het kader van het project CZO Flex Level (van NFU en NVZ) heb ik een onderzoek uitgezet om te kijken wat logische opleidingsroutes zijn voor gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners. Daarbij wordt ook gekeken welke behoefte er leeft bij anesthesiemedewerkers om breder ingezet te worden en wat de opleidingsbehoefte is. De resultaten van het onderzoek verwacht ik eind van dit jaar.
Klopt het dat het aantal specialisatieplaatsen per ziekenhuis wordt vastgesteld en afhankelijk is van het aantal vacatures dat het ziekenhuis stelt? Wie bepaalt het aantal specialisatieplaatsen?
Ziekenhuizen bepalen zelf hoeveel gespecialiseerde verpleegkundigen zij opleiden. Om het voor ziekenhuizen mogelijk te maken om boven formatief op te leiden stel ik al jaren kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen.
Krijgt u ook signalen dat de koppeling tussen vacatures en opleidingsplaatsen blijkt te leiden tot tekorten?
Deze signalen ken ik niet. Om het tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen tegen te gaan, blijft het belangrijk dat ziekenhuizen het opleidingsadvies van het Capaciteitsorgaan opvolgen.
In hoeverre wordt bij het bepalen van het aantal opleidings- en specialisatieplaatsen voor verpleegkundigen rekening gehouden met de constatering dat een behoorlijk groot deel van de opgeleide en/of gespecialiseerde verpleegkundigen in deeltijd werken?
Het Capaciteitsorgaan houdt in haar advies rekening met het gegeven dat er in deeltijd gewerkt wordt. Ik roep ziekenhuizen dan ook op om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen en voldoende op te leiden om de tekorten weg te werken.
Het Capaciteitsorgaan houdt in haar advies rekening met het gegeven dat er in deeltijd wordt gewerkt. Ik roep ziekenhuizen dan ook op om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen en voldoende op te leiden om de tekorten weg te werken. Overigens blijkt uit onderzoek onder een grote vertegenwoordiging van zorgmedewerkers dat 1 op de 4 vrouwelijke zorgmedewerkers graag meer uren wil werken4. Daarom zijn we – zoals ik ook meldde in de Voortgangsrapportage Werken in de Zorg van 20 december 20195 – in gesprek met werkgevers in de zorg en ondersteunen de stichting Het Potentieel Pakken die organisaties concreet helpt in het verhogen van de deeltijdfactor in de zorg voor hen die dat willen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat verpleegkundigen na hun opleiding of specialisatie meer uren (willen) gaan werken?
De uitzending het interview met burgemeester Aboutaleb van Rotterdam |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 22 juli 2020 met het interview met burgemeester Aboutaleb van Rotterdam?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen die in afwachting zijn van de testuitslag en mensen van wie bewezen is dat ze besmet zijn met COVID-19, niet thuisblijven maar zich in de publieke ruimte begeven?
Ja, die mening deel ik. Het is van essentieel belang dat iedereen zich aan de regels houdt.
Klopt het dat aan mensen die in afwachting zijn van testresultaten dan wel die besmet zijn, wordt gevraagd of ze op basis van vrijwilligheid thuis willen blijven?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat een burgemeester nu op basis van de Wet publieke gezondheid geen mogelijkheden heeft om thuisblijven van deze inwoner te verplichten? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor burgemeesters waardoor thuisblijven wel verplicht kan worden bij een positieve test uitslag en bij overtreding kan worden gehandhaafd?
Dat klopt. Deze bevoegdheid om maatregelen te nemen is op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in deze situatie belegd bij de voorzitter van de veiligheidsregio en niet bij de burgemeester. Dit komt doordat Covid-19 in Nederland geclassificeerd is als behorende tot de groep A infectieziekten. De Wpg biedt de voorzitter van de veiligheidsregio de mogelijkheid om in het bestrijden van deze groep infectieziekten een quarantainemaatregel op te leggen. De quarantaine kan, zo nodig onder te stellen voorwaarden, plaatsvinden in de woning van de betrokkene. Een dergelijke maatregel wordt alleen opgelegd als de betrokken persoon niet vrijwillig meewerkt. Bij de quarantainemaatregel wordt eerst advisering van de GGD ingewonnen en oordeelt de officier van justitie na het nemen van een beschikking tot gedwongen quarantaine of aan de criteria voor het opleggen van de quarantaine is voldaan. De officier van justitie doet vervolgens een verzoek tot voortzetting van de quarantaine, waarna de rechter de betrokkene hoort en een beslissing neemt. In een praktische handreiking die de veiligheidsregio’s ontvangen hebben, is nader uitgewerkt in welke gevallen de maatregel toepasbaar is en hoe de werkwijze binnen de Veiligheidsregio’s en de GGD is om tot een beschikking te komen. Er is een aparte beleidslijn van het OM voor de strafmaat bij het onttrekken aan de genomen maatregel, om zo beter onderscheid tussen lichte en zware vergrijpen te kunnen maken. De huidige wetssystematiek kent de burgemeester andere bevoegdheden toe. Zonder aanpassing van de Wpg zijn er dus geen mogelijkheden voor burgemeesters om thuisblijven verplicht te stellen bij een positieve testuitslag en om deze verplichting te handhaven.
Het stijgend aantal besmettingen met COVID-19 in Nederland in relatie tot berichten over vluchten die terugkeren met besmette reizigers |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «GGD: 45 Schipholpassagiers bleken thuis besmet, maar anderen niet aangestoken»?1
Ja.
Kunt u met de Kamer delen uit welke gebieden deze besmette passagiers gereisd hebben en is vast te stellen of deze reizen essentieel waren of niet?
In de periode van 1 juni tot en met 27 juli zijn bij de GGD Kennemerland 63 personen gemeld die besmet bleken met het coronavirus en een vluchthistorie hadden. 26 personen reisden met een vlucht binnen Europa en 37 met een vlucht van buiten Europa. De reden van de reis wordt niet doorgegeven aan de GGD.
Op dit moment is voor de meeste landen buiten de EU, de Schengenlanden en het Verenigd Koninkrijk het EU-inreisverbod van kracht. Dit betekent dat personen uit deze landen niet Nederland in mogen reizen, tenzij zij zwaarwegende redenen hebben om naar Nederland af te reizen en daarom onder één van de uitzonderingen vallen. Deze maatregel beperkt de reisbewegingen uit derde landen sterk. Voor de landen waarvoor op dit moment het EU-inreisverbod van kracht is, geldt een oranje reisadvies (alleen noodzakelijke reizen). Ook voor EU landen waar de gezondheidsrisico’s hoog worden geacht door verspreiding van het coronavirus geldt een oranje reisadvies. De gezondheidssituatie in de EU landen wordt wekelijks geëvalueerd door het RIVM.
Bestaat op dit moment inzicht in hoe groot de directe en indirecte bijdrage is van vluchten die terugkeren met besmette reizigers aan het stijgend aantal besmettingen met COVID-19? Zo ja, kunt u de inzichten hierover delen? Zo nee, bent u voornemens hier onderzoek naar te verrichten?
In de periode van 1 juni tot en met 27 juli zijn bij de GGD Kennemerland 63 personen gemeld die besmet bleken met het coronavirus en een vluchthistorie hadden. In deze periode werden er in totaal 2.816 mensen positief getest. Daarmee lijkt de bijdrage van personen met een vluchthistorie aan het totale aantal nieuwe besmettingen over die periode beperkt.
Bent u bereid reizigers die met klachten arriveren op Nederlandse luchthavens te vragen zich direct te laten testen? Bestaan op dit moment faciliteiten op de Nederlandse luchthavens waar reizigers zich direct kunnen melden indien zij tijdens de reis klachten hebben ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld, alle reizigers van- en naar Nederlandse luchthavens dienen een gezondheidsverklaring in te vullen voor het vliegen waarin zij verklaren geen klachten te hebben, geen COVID-19 en ook niet in contact geweest te zijn met iemand die besmet is. Wanneer zij symptomen hebben die passen bij COVID-19, mogen ze niet aan boord van het vliegtuig. Het zou kunnen zijn dat mensen gedurende de vlucht klachten ontwikkelen. Indien een reiziger zodanig klachten heeft dat er een ernstige verdenking is op COVID-19, dan kan iemand op Schiphol worden getest. Dat gebeurt momenteel door Air Medical Service of door GGD Kennemerland. Indien het onverantwoord is om door te reizen wordt geadviseerd in isolatie te gaan door een kamer te huren in een hotel en zich te houden aan de voorschriften. Als iemand niet in staat is om zelf een voorziening te treffen en er is sprake van een groot besmettingsrisico, dan kan in dat geval opvang worden geboden in een hiertoe aanwezige opvangvoorziening. Op 6 augustus is uw kamer per brief geïnformeerd dat er wordt gestart met het aanbieden van testen aan alle reizigers die inreizen vanuit een land of gebied met een verhoogd risico op coronabesmetting2.
Wordt in het bron- en contactonderzoek van besmette passagiers ook overwogen om medepassagiers en bemanningsleden proactief te testen, ook al hebben zij geen klachten? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Bron- en contact onderzoek zal worden opgestart wanneer blijkt dat een reiziger of bemanningslid in de besmettelijke periode aan boord van een vliegtuig heeft gezeten. Passagiers die binnen een straal van 1,5 meter om de patiënt hebben gezeten worden in het protocol bron- en contactonderzoek COVID-19 gedefinieerd als «overige nauw contact». Daarom zal bron- en contactonderzoek worden ingezet gericht op medepassagiers die twee stoelen voor, twee stoelen achter en aan weerzijden van de bewuste passagier hebben gezeten. Ook zal bron- en contactonderzoek worden ingezet gericht op bemanningsleden die intensief contact hebben gehad met de patiënt. Dit gaat bijvoorbeeld om bemanningsleden die extra zorg hebben verleend tijdens de vlucht.
Indien een bemanningslid besmettelijk was tijdens de vlucht, zullen passagiers met wie dit bemanningslid intensief contact heeft gehad en direct samenwerkende collega’s die meer dan 15 minuten aaneengesloten contact hadden op minder dan 1,5 meter worden gewaarschuwd. Dit is vastgelegd in het protocol bron- en contactonderzoek COVID-19.
Overige bemanningsleden worden beschouwd als overige (niet-nauwe) contacten in het bron- en contactonderzoek protocol als zij niet-intensief contact hebben gehad met de index patiënt. Personeel op de luchthaven en beveiligers die mensen fouilleren hebben meestal korter dan 15 minuten contact met reizigers en zullen zodoende doorgaans volgens het protocol bron- en contactonderzoek COVID-19 niet als nauwe of niet-nauwe contacten worden gedefinieerd worden.
Op 6 augustus is uw kamer per brief geïnformeerd dat er wordt gestart met het aanbieden van testen aan alle reizigers die inreizen vanuit een land of gebied met een verhoogd risico op coronabesmetting3.
Hoe worden reizigers die landen op Schiphol en andere Nederlandse luchthavens op dit moment gestimuleerd om zich te laten testen bij klachten? Acht u deze stimuleringsmaatregelen voldoende om te zorgen dat iedere reiziger met klachten zich ook daadwerkelijk laat testen?
Reizigers worden via verschillende communicatiekanalen geïnformeerd over de geldende maatregelen in Nederland en gestimuleerd bij klachten contact op te nemen met de GGD voor een testafspraak. Ook krijgen zij bij aankomst in Nederland een brief van de GGD waarin beschreven staat welke maatregelen in Nederland gelden. Op 6 augustus is uw kamer per brief geïnformeerd dat er wordt gestart met het aanbieden van testen aan alle reizigers die inreizen vanuit een land met een verhoogd risico op coronabesmetting4.
Welke maatregelen overweegt u als het aantal besmettingen blijft groeien, wanneer aannemelijk is dat dit in aanzienlijke mate ten gevolge is van reizigers die vanuit het buitenland naar Nederland kwamen?
Thuisquarantaine voor reizigers uit gebieden waar vanwege verspreiding van het coronavirus een oranje reisadvies van kracht is, blijft een belangrijke maatregel om te voorkomen dat reizigers het coronavirus in Nederland verspreiden. Daarom is het ook voor reizigers die uit een hoog risicogebied komen, nodig om de mogelijkheid te hebben om een quarantaineplicht op te leggen vanwege het enkele feit dat de reiziger uit een dergelijk onveilig gebied komt. Een juridische grondslag ontbreekt op dit moment. Hiervoor is er het voornemen om dit te regelen in via een aanpassing van artikel 35 Wet Publieke Gezondheid (de quarantainemaatregel). Uw kamer is hierover op 11 augustus per brief5 geïnformeerd. Dit komt erop neer dat zodra een dergelijke inkomende reiziger Nederlands grondgebied betreedt, voor deze reiziger de quarantaineplicht geldt. Personen die het betreft zullen – waar dat redelijkerwijs uitvoerbaar is – daartoe in ieder geval hun contactgegevens moeten afstaan, opdat deze worden doorgegeven aan de GGD. Zonder deze gegevens is een quarantainemaatregel immers niet te controleren.
Kunt u toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie-Kröger/Paternotte?2
Over de uitvoering van deze motie wordt uw Kamer spoedig per brief geïnformeerd.
Kunt u deze vragen gezien het belang van deze kwestie voor de volksgezondheid, elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Terugkerende vluchten met besmette reizigers |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zeker 45 vluchten met besmette passagiers geland in Nederland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het onder meer terugkerende vluchten uit coronabrandhaarden betreft, waarbij reizigers tijdens de reis niet voldoende afstand hebben kunnen houden en zij bij aankomst niet worden verplicht tot een test op het coronavirus, noch tot quarantaine?
De vluchten uit het genoemde bericht betreffen inderdaad ook vluchten uit landen waar de gezondheidsrisico’s hoog worden geschat vanwege verspreiding van het coronavirus. Er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat deze reizigerstijdens de vlucht besmet zijn geraakt of anderen hebben besmet. Sterker nog, uit het bron- en contactonderzoek na aankomst van de betreffende passagiers blijkt juist dat er geen medepassagiers besmet zijn.
Op dit moment is voor de meeste landen buiten de EU, de Schengenlanden en het Verenigd Koninkrijk het EU-inreisverbod van kracht. Dit betekent dat personen uit deze landen niet Nederland in mogen reizen, tenzij zij zwaarwegende redenen hebben om naar Nederland af te reizen en daarom onder één van de uitzonderingen vallen. Deze maatregel beperkt de reisbewegingen uit derde landen sterk. Voor de landen waarvoor op dit moment het EU-inreisverbod van kracht is, geldt een oranje reisadvies (alleen noodzakelijke reizen). Ook voor EU landen waar de gezondheidsrisico’s hoog worden geacht door verspreiding van het coronavirus geldt een oranje reisadvies. De gezondheidssituatie in de EU landen wordt wekelijks geëvalueerd door het RIVM
Thuisquarantaine voor reizigers uit gebieden waar vanwege verspreiding van het coronavirus een oranje reisadvies van kracht is, blijft een belangrijke maatregel om te voorkomen dat reizigers het coronavirus in Nederland verspreiden. Derhalve is het ook voor reizigers die uit een hoog risicogebied komen, wenselijk om de mogelijkheid te hebben om een quarantaineplicht op te leggen vanwege het enkele feit dat de reiziger uit een dergelijk onveilig gebied komt. Een juridische grondslag ontbreekt op dit moment. Daarom is het voornemen om dit te regelen via een aanpassing van artikel 35 Wet Publieke Gezondheid (de quarantainemaatregel). Uw kamer is hierover op 11 augustus per brief2 geïnformeerd. Dit komt erop neer dat zodra een dergelijke inkomende reiziger Nederlands grondgebied betreedt, voor deze reiziger de quarantaineplicht geldt. Personen die het betreft zullen – waar dat redelijkerwijs uitvoerbaar is – daartoe in ieder geval hun contactgegevens moeten afstaan, opdat deze worden doorgegeven aan de GGD. Zonder deze gegevens is een quarantainemaatregel immers niet te controleren.
Kunt u toelichten hoe de GGD wordt betrokken bij het monitoren van reizigers op deze vluchten? Wordt informatie over reizigers die recent uit een coronabrandhaard zijn teruggekeerd, bijgehouden? Zo ja, neemt de GGD contact met hen op in het kader van bron- en contactonderzoek?
Als een besmetting in Nederland wordt gelokaliseerd en er blijkt dat er in de besmettelijke periode gevlogen is door de betreffende persoon, dan worden de passagiersgegevens opgevraagd ten behoeve van bron- en contactonderzoek door de GGD. Als een besmetting in het buitenland wordt vastgesteld na een vlucht, dan komt de informatie binnen via het Landelijk Centrum Infectieziektebestrijding. De nauwe contacten worden geïnformeerd over het besmettingsrisico dat zij hebben gelopen, gemonitord en geadviseerd zich bij klachten te laten testen. Ook is het voor reizigers die uit een hoog risicogebied komen nodig om de mogelijkheid te hebben om een quarantaineplicht op te leggen vanwege het enkele feit dat de reiziger uit een dergelijk onveilig gebied komt. Hiervoor is er het voornemen om dit te regelen in via een aanpassing van artikel 35 Wet Publieke Gezondheid (de quarantainemaatregel). Uw kamer is hierover op 11 augustus per brief3 geïnformeerd. Personen die het betreft zullen – waar dat redelijkerwijs uitvoerbaar is – daartoe in ieder geval hun contactgegevens moeten afstaan, opdat deze worden doorgegeven aan de GGD. Zonder deze gegevens is een quarantainemaatregel immers niet te controleren.
Wordt overwogen om alle passagiers te adviseren om in quarantaine te gaan? Zo ja, vanaf wanneer gaat u dit beleid invoeren? Zo nee, welke redenen bestaan er om dit beleid, zoals bijvoorbeeld door Australië gevolgd wordt, niet in te voeren?
Op dit moment is er vanuit de volksgezondheid geen reden om alle passagiers, dus ook passagiers afkomstig uit gebieden met een geel reisadvies, bij aankomst in thuisquarantaine te laten gaan. Het onnodig belemmeren van verkeer van personen binnen Schengen terwijl er geen reden is om aan te nemen dat er verhoogde risico’s zijn is dan ook niet noodzakelijk. De gezondheidssituatie in de landen binnen de EU, de Schengenlanden en het VK wordt wekelijks geëvalueerd op basis van objectieve criteria. Wanneer blijkt dat er verhoogde risico’s op verspreiding van het coronavirus zijn in een bepaald land, wordt het reisadvies voor dit land aangepast naar oranje vanwege gezondheidsrisico’s. Dit is de afgelopen maand ook meerdere malen gebeurd toen daar aanleiding toe was.
Kunt u toelichten waarom niet bekend is met welk vervoersmiddel de 69 besmette reizigers van de afgelopen drie weken hebben gereisd, gezien het feit dat de GGD deze informatie mag opvragen? Betekent dit tevens dat medepassagiers van deze personen niet zijn verwittigd?
Het bericht dat dit niet bekend is klopt niet. In het bron- en contactonderzoek wordt nagegaan of iemand die besmet blijkt met het coronavirus tijdens de besmettelijke periode heeft gereisd. Hierbij wordt ook nagegaan of er een vliegreis is gemaakt. Wanneer dit in de besmettelijke periode het geval is, dan vraagt de GGD de passagiersgegevens van de betreffende vlucht op ten behoeve van bron- en contactonderzoek om de directe medepassagiers te informeren, te wijzen op quarantaine en indien nodig te testen.
Zijn deze recente ontwikkelingen aanleiding om uw beleid rondom reizen per vliegtuig te heroverwegen? Zo ja, op welke punten komt er een aanpassing? Zo nee, waarom niet?
Uit bron- en contactonderzoek is gebleken dat personen die in de besmettelijke periode gevlogen hebben, geen medepassagiers hebben besmet. Bovendien is niet zeker dat deze passagiers het virus al tijdens hun vliegreis bij zich droegen of dat ze het pas daarna hebben opgelopen. Het kabinet gaat er nog steeds vanuit dat de maatregelen rondom vliegverkeer ervoor zorgen dat veilig gevlogen kan worden. Het algemene beleid rondom reizen per vliegtuig zal dan ook niet aangepast worden. Wel zal dit worden aangevuld met het aanbieden van testen op de luchthavens voor terugkerende reizigers. Daarover is uw Kamer op 6 augustus jl. geïnformeerd.4 Ook is het voor reizigers die uit een hoog risicogebied komen nodig om de mogelijkheid te hebben om een quarantaineplicht op te leggen vanwege het enkele feit dat de reiziger uit een dergelijk onveilig gebied komt. Hiervoor is er het voornemen om dit te regelen in via een aanpassing van artikel 35 Wet Publieke Gezondheid (de quarantainemaatregel). Uw kamer is hierover op 11 augustus per brief5 geïnformeerd. Daarnaast worden de internationale ontwikkelingen van het virus nauwgezet in de gaten gehouden en kunnen de regels rondom reizen naar bepaalde landen of gebieden worden aangescherpt, zoals met het aanpassen van reisadviezen. Daarnaast worden de internationale ontwikkelingen van het virus nauwgezet in de gaten gehouden en kunnen de regels rondom reizen naar bepaalde landen of gebieden worden aangescherpt, zoals met het aanpassen van reisadviezen.
De adviezen van de Europese Commissie over de aanstaande griepgolf ten tijde van COVID-19 |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de Europese Commissie «Coronavirus: Commission strengthens preparedness for future outbreaks» van 15 juli 2020?1
Ik onderschrijf het doel van het treffen van maatregelen om zo goed mogelijk voorbereid te zijn op een volgende uitbraak. Ik heb om die reden dan ook ruim een half miljoen extra griepvaccinaties ingekocht voor het Nationaal Programma Grieppreventie.
Welke risico’s ziet u als een tweede golf van COVID-19 tegelijkertijd aanwezig is met een (ernstige) griepgolf?
Het tegelijkertijd voorkomen van een griepgolf en een tweede golf kan impact hebben op de kwetsbare mensen in onze samenleving en daarnaast een risico vormen voor de patiëntveiligheid en de zorgcontinuïteit, zowel vanwege de extra instroom van patiënten als vanwege de extra uitval van zorgpersoneel. Om die reden is het extra belangrijk dat we ons goed voorbereiden en dat mensen de griepprik dit jaar gaan halen.
Bent u het eens met de stelling van de Europese Commissie dat het uitbreiden van de doelgroep voor de griepprik en nu al anticiperen op een griepvaccinatiecampagne kan zorgen voor minder druk op de zorg in het griepseizoen, zeker omdat er al veel druk op de zorg staat vanwege het coronavirus?
Ongeveer de helft van de huidige doelgroep haalt de griepprik. De opkomst voor de griepprik laat na een flinke daling in de periode 2008–2018 de afgelopen twee jaar een lichte stijging zien en ik hoop van harte dat de opkomst dit jaar weer een flink stuk hoger zal zijn. Er is wereldwijde schaarste in de hoeveelheid beschikbare vaccins. Ik heb desondanks maximaal ingezet om dit jaar extra vaccins in te kopen en de huidige hoeveelheid extra vaccins zet ik bij voorkeur in om de opkomst binnen de huidige doelgroep te verhogen, omdat de huidige doelgroep de meest kwetsbare doelgroep is. Uitbreiding van de doelgroep zou effectief ervoor kunnen zorgen dat de meest kwetsbaren relatief gezien minder gevaccineerd kunnen worden. Uiteraard zijn zorgmedewerkers ook een belangrijke doelgroep voor de griepvaccinatie, zie voor de inzet voor die doelgroep mijn antwoord bij vraag 4. Overigens heb ik de Gezondheidsraad om advies gevraagd om de huidige doelgroepen van het Nationaal Programma Grieppreventie tegen het licht te houden. Dit advies verwacht ik in conform de werkagenda van de Gezondheidsraad in 2021.
Kunt u ingaan op elk van de afzonderlijke maatregelen zoals omschreven in hoofdstuk II, paragraaf 6 «Reducing the burden of seasonal influenza» van de «Short-term EU health preparedness for COVID-19 outbreaks» en of u van plan bent deze maatregelen te implementeren? Zo ja, op welke wijze?2
Op basis van historische data van de griepepidemieën in Nederland lijkt vervroeging van de griepprik niet zinvol. We zien in Nederland vaak pas een griepepidemie vanaf week 52. Influenza circuleert dus maar zeer beperkt in de maanden september tot november. De timing van de uitvoering van de griepprik is zo gekozen is dat die aansluit op de verwachting van het moment van de griepgolf in Nederland. De vaccinrespons neemt namelijk na vaccinatie eerst toe, maar neemt vervolgens ook weer af. Bij vervroegd vaccineren is het waarschijnlijk dat de vaccinrespons bij gevaccineerde mensen niet meer optimaal is op het moment dat in Nederland daadwerkelijk een griepepidemie heerst. Mensen zijn dan minder goed beschermd op het moment dat dit het meeste nodig is. Wat betreft uitbreiding van de doelgroep, zie mijn antwoord op vraag 3. Het RIVM heeft in mijn opdracht ruim een half miljoen extra griepvaccins ingekocht. Verder heb ik me nog tweemaal aangemeld voor gezamenlijke inkoop van griepvaccins op Europees niveau. Dit heeft helaas niet tot extra inkoop van vaccins geleid vanwege de wereldwijde schaarste.
Huisartsen bereiden zich voor op een andere organisatie van de griepvaccinatiecampagne dan normaal vanwege de coronamaatregelen. Het NHG en de LHV hebben in afstemming met het RIVM en de SNPG een handleiding geschreven die huisartsenpraktijken kunnen gebruiken bij het inrichten van hun vaccinatiespreekuren waarbij rekening gehouden wordt met de coronamaatregelen. Verder heb ik gemeenten gevraagd zonder vergoeding hun medewerking te verlenen als de huisartsen de griepvaccinatie niet in hun eigen praktijk kunnen organiseren, door bijvoorbeeld een sporthal beschikbaar te stellen.
Ook heb ik en mijn collega VWS bewindspersonen jaarlijks aandacht besteed aan het belang van de griepprik. Volwassenenvaccinatie is een van de thema’s binnen de vaccinatiealliantie. De vaccinatiealliantie is op 31 augustus jl. bijeengekomen en zal de komende periode nogmaals bijeenkomen. Het verhogen van de vaccinatiegraad van de griepprik is daarbij onderwerp van gesprek.
Ten slotte ben ik in gesprek met zorgkoepels over het verhogen van de griepvaccinatiegraad onder medewerkers in de zorg. De zorgkoepels zijn doordrongen van de risico’s van een lage vaccinatiegraad en zetten zich in om deze te verhogen. Ik heb Uw Kamer op 29 januari jl.3 geïnformeerd over mijn inzet op dit thema en ik zal in gesprek blijven met deze partijen om de griepvaccinatiegraad onder medewerkers te doen stijgen.
Aangezien de Europese Commissie aanbeveelt deze maatregelen tijdens de zomer (juli en augustus) al uit te voeren, welke acties worden op dit moment ingezet door u en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat gaat u additioneel ondernemen om een tekort aan testcapaciteit en beschermingsmiddelen te voorkomen door het aantal mensen met griepklachten te beperken, gegeven het feit dat griepklachten bijna niet te onderscheiden zijn van klachten van COVID-19?
Een tekort aan testcapaciteit en beschermingsmiddelen moet zeker voorkomen worden en daar is onze inzet ook op gericht. Voor voldoende testcapaciteit zetten we in op extra inkoop van testmaterialen, testapparatuur en testcapaciteit uit het buitenland. Ook zetten we in op mogelijkheden op het gebied van pooling (tegelijk testen van meerdere monsters) en innovatieve testen. Wat betreft beschermingsmiddelen heeft het Landelijk Consortium Hulpmiddelen inmiddels een grote voorraad beschermingsmiddelen aangelegd. Hiermee kan aan de huidige vraag van beschermingsmiddelen worden voldaan en is het LCH ook voorbereid op een eventuele tweede golf. Daarnaast bereiden zorginstellingen zich ook zelf voor door een grotere voorraad beschermingsmiddelen aan te leggen, die ook gebruikt kan worden voor het opvangen van een griepgolf. Hier is Uw Kamer al herhaaldelijk over geïnformeerd in verschillende brieven en debatten. Het klopt dat griepachtige klachten niet te onderscheiden zijn van klachten door COVID-19; de enige manier om dit onderscheid te maken is testen.
Wie komen er voor het aankomend griepseizoen van 2020/2021 in aanmerking voor een griepprik?
Alle mensen van 60 jaar en ouder en mensen in bepaalde risicogroepen komen in aanmerking voor griepvaccinatie4.
Welke lessen uit de griepepidemie van 2017/2018 neemt u mee in de voorbereiding op komend griepseizoen, zoals effectiviteit en doelgroepen van vaccineren, omdat tijdens die griepepidemie de sterfte ook verhoogd was in de leeftijdsgroepen 55–64 jaar en 65–74 jaar?3
De effectiviteit is van veel factoren afhankelijk, deze is elk jaar weer anders. Gemiddeld is de effectiviteit van de griepprik ongeveer 40%. In 2018 heb ik opdracht gegeven om over te gaan op een quadrivalent vaccin, dat is een vaccin met vier verschillende griepvirusstammen. In het verleden was dit een trivalent vaccin met 3 verschillende virussen. De kans op bescherming tegen griep is met het vaccin met 4 verschillende griepvirussen groter. Zoals gezegd heb ik over de doelgroepen de Gezondheidsraad om advies gevraagd. Daarnaast is de communicatie voor de doelgroepen aangepast, er is een overzichtelijke infographic ontwikkeld, er is meer gebruik gemaakt van social media om de griepprik onder de aandacht te brengen en er is veel aandacht besteed aan de misvattingen over de griepprik. In de afgelopen twee seizoenen zien we voor het eerst weer een stijging van de vaccinatiegraad.
Kunt u deze vragen zo spoedig als mogelijk beantwoorden, omdat wordt geadviseerd om nu al voorbereidingen te treffen voor komend griepseizoen?
Ja.
De snelle toename van het aantal nieuwe COVID-19 besmettingen. |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat zijn de oorzaken voor de snelle toename van het aantal COVID-19 besmettingen en de stijging van het reproductiegetal?
Op 1 juli jl. hebben we opnieuw een stap vooruit kunnen zetten ten aanzien van de corona-aanpak: we zijn van een intelligente lockdown gegaan naar ruimte met regels, de zogenoemde controlefase. Met de versoepeling van de maatregelen was de verwachting dat het aantal besmettingen zou toenemen. De meest recente cijfers over het aantal besmettingen (d.d. 21 juli) geven deze toename weer.
Het RIVM geeft aan dat er regionale verschillen zijn in het aantal meldingen per provincie. Dit is ook zichtbaar in het aantal afgenomen testen per 100.000 inwoners en het percentage positieve testen per regio. Met name in Zuid-Holland, Noord-Holland, Midden-West Brabant en Zeeland is een toename te zien in het aantal besmettingen. Opvallend is dat er een opleving van COVID-19 is in de grote steden. Deze besmettingen vinden voornamelijk plaats in de thuissituatie, maar de laatste weken is er een toename van besmettingen die het gevolg zijn van contact met overige familie, vrienden, feestjes, op het werk of het café.
Uit het landelijk gedragsonderzoek van het RIVM blijkt dat de maatregelen veel steun houden, maar de naleving onder druk staat. De 1,5 meter afstand houden lukt vaak (61% van de situaties), maar niet altijd. Men komt vaker op een drukke plek waar ze geen 1,5 meter afstand konden houden, en slechts 28 procent besluit rechtsomkeert te maken. Hetzelfde geldt voor de bereidheid om thuis te blijven en zich te laten testen bij klachten: deze is groot zolang men geen klachten heeft, maar in de praktijk gaan mensen bij klachten toch uit huis en laten zich vaak niet of pas na enkele dagen testen. Kanttekening hierbij is dat een deel van de mensen met klachten deze herkent als gebruikelijke hooikoorts of verkoudheid. Daarom zetten wij in op intensiveren van de huidige communicatiemiddelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de opvatting dat het huidige reproductiegetal aanleiding tot zorg is?
Ja. Het reproductiegetal laat zien hoe snel het virus zich verspreidt. Bij een reproductiegetal rond de signaalwaarde 1, blijft het totaal aantal besmettingen ongeveer gelijk. Nu staat het reproductiegetal op 1,29. Dat betekent dat 100 mensen gemiddeld 129 mensen besmetten. Dit getal is gebaseerd op het aantal positief geteste mensen. Dat aantal zien we de laatste dagen ook toenemen. Bij lage aantallen besmette mensen kan het reproductiegetal nogal fluctueren. Maar het is in elk geval zorgelijk dat het getal oploopt.
Welke maatregelen neemt u in overweging om een tweede golf van coronabesmettingen te voorkomen? Overweegt u het treffen van regionale of landelijke maatregelen?
Sinds 1 juli bevinden we ons in de controlefase, waarin we beschikken over instrumentarium waarmee onze signaleringsfunctie wordt versterkt om zo snel mogelijk nieuwe oplevingen van het virus in beeld te krijgen. Op basis van deze signalen is het mogelijk op landelijk of regionaal niveau snel en gericht maatregelen te treffen, indien het virus oplaait.
De signalen en de trends in het coronadashboard worden dagelijks besproken en gewogen in een ambtelijk overleg met de betrokken departementen. De bewindspersonen worden hierover geïnformeerd en bespreken dit met elkaar op reguliere basis.
Wanneer de signalen opvolging vereisen, zal dit gebeuren: lokaal indien mogelijk, maar landelijk indien nodig. Bij het merendeel van de besmettingen werkt de GGD samen met o.a. de Veiligheidsregio’s en het RIVM om passende maatregelen te treffen en zo het virus lokaal onder controle te brengen. Dit gebeurt nu al. Maar uiteraard zijn we ook voorbereid op het scenario waarin meer aan de hand is. Soms zal een opleving namelijk omvangrijker zijn of zal de verspreiding een groter gebied of regio beslaan. Wanneer geconcludeerd wordt dat er vanuit het Rijk actie moet worden ondernomen, bijvoorbeeld omdat blijkt dat het moeilijk is om verdere verspreiding in de hand te houden, zullen passende maatregelen genomen worden.
Ontvangt u signalen dat de coronamaatregelen minder worden nageleefd? Zo ja, wat bent u voornemens te doen om de naleving te verbeteren en binnen welk termijn? Zo nee, waar baseert u zich op?
Het kabinet ontvangt ook signalen dat mensen meer moeite hebben zich aan de gedragsmaatregelen te houden. Het kabinet wijst eenieder toch nadrukkelijk op de eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet scherpt de communicatie naar iedereen over de basismaatregelen aan. Zie voor een toelichting het antwoord op vraag 5. Vervolgens zijn organisaties en ondernemers aan zet om de naleving van de maatregelen ook conform opgestelde protocollen te organiseren. Vooralsnog zijn de signalen lokaal. Uiteindelijk valt het dus binnen de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio en de gemeente om op basis van noodverordeningen daar waar regels gesteld zijn die ook te handhaven.
We zien ook een toename van het aantal besmettingen, dat is nu nog geen indicatie om regels te verscherpen. Wel roept het kabinet iedereen op om zich aan de regels en adviezen te houden. Belangrijk is dat de we ons allemaal blijven inzetten. Dus we wassen onze handen regelmatig, we houden voldoende afstand en als we klachten hebben blijven we thuis en laten we ons testen door de GGD. Door ons allemaal aan die regels te houden voorkomen we verdere verspreiding van het virus.
Deelt u de mening dat de voorlichting geïntensiveerd moet worden? Zo ja, welke extra maatregelen gaat u treffen om het belang van het houden van afstand en het naleven van de hygiënemaatregelen opnieuw onder de aandacht te brengen?
Ja, het kabinet deelt die mening. De recente oplevingen naar aanleiding van de versoepeling van de maatregelen waartoe het kabinet de afgelopen periode besloten heeft, vragen om heldere communicatie richting alle Nederlanders. De informatie richt zich op dit moment onder andere op de basisregels, testen en toerisme. De communicatiemiddelen die daarvoor ingezet worden zijn onder andere rijksoverheid.nl/coronavirus, government.nl, de socialmediakanalen van alle ministeries en een radio, televisie- en online campagne. De communicatie rond de «5 basisregels voor iedereen» zoals handen wassen en afstand houden krijgt per direct een nieuwe impuls, onder meer door het inzetten van social media. Daarnaast wordt er gekeken naar het verlengen van de inzet van radio en televisie voor de campagne rond het verhogen van de testbereidheid. Er wordt gekeken hoe er op korte termijn een uiting over de basisregels aan kan worden toegevoegd op radio en televisie. Met gedragsexperts wordt er continu onderzocht hoe moeilijk bereikbare groepen bereikt kunnen worden. Op lokaal en regionaal niveau wordt veel communicatie verzorgd door gemeenten, GGD’en en andere organisaties. De regionale en landelijke communicatie wordt daar waar nodig op elkaar afgestemd. Vanavond hebben ook de directeuren Publieke Gezondheid in hun eigen regio een oproep gedaan aan de inwoners van hun regio om zich aan de maatregelen te houden en om zich bij klachten te laten testen.
Vraagt de snelle toename van besmettingen met COVID-19 en het hoogste reproductiegetal sinds 15 maart 2020 niet om het uitgeven van een NL-Alert?
Een voorwaarde om een NL-Alert in te zetten is dat er sprake is van een crisis, waarbij op dat moment acuut handelen van het publiek gevraagd wordt. Tijdens Corona was deze acute boodschap er op 22 maart, vlak na het afkondigen van de intelligente lockdown om het publiek te wijzen op de belangrijkste instructies om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Na 22 maart is deze boodschap via andere kanalen veelvuldig gecommuniceerd. Wanneer een NL-Alert te vaak wordt ingezet, neemt de attentiewaarde af en zijn mensen geneigd de instelling op de mobiele telefoon uit te zetten.
Overweegt u extra maatregelen zoals een quarantaineverplichting voor (luchtvaart)reizigers uit brandhaarden?
Reizigers uit landen of delen van landen waarvoor om gezondheidsredenen een oranje reisadvies van kracht is worden dringend geadviseerd om 14 dagen in thuisquarantaine te gaan bij aankomst in Nederland. Wekelijks wordt geëvalueerd of de reisadviezen moeten worden aangepast door veranderende gezondheidssituaties. Een oranje advies vanwege gezondheidsredenen wordt gegeven als de corona risico’s boven een door Nederland verantwoord niveau komen. Voor Nederlanders die naar zo’n land reizen geldt uiteraard doe het vooral niet, tenzij het echt noodzakelijk is. Die adviezen zijn er om verdere verspreiding van het virus te voorkomen.
Thuisquarantaine na bezoek aan een risicogebied is een dringend advies en niet wettelijk verplicht. Daar is ook geen juridische basis voor in Nederland. Er wordt dus een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van mensen, ook naar hun eigen omgeving toe. Via meerdere communicatiemiddelen worden mensen en bedrijven opgeroepen op zich aan het thuisquarantaine advies te houden. Ook bijvoorbeeld via social media. Daarnaast worden er gesprekken gevoerd met onder andere de luchtvaartsector en de reisbranche om hier een grotere verantwoordelijkheid in te nemen. Vanuit scholen en werkgevers is de boodschap ook verspreid dat op vakantie gaan voor eigen risico is en dat je rekening moet houden met de mogelijkheid van thuisquarantaine als je op reis gaat.
Bent u er van op de hoogte dat de GGD Hollands Midden stelt dat de COVID-19 uitbraak in café De Kleine Beurs in Hillegom is ontstaan omdat horecamedewerkers lichte coronaklachten hadden maar toch bleven doorwerken? Bent u voornemens om op zeer korte termijn te bezien of horecapersoneel verplicht moet worden om mondkapjes te dragen, conform aanbeveling van gezondheidsautoriteiten in België?
Ja. Uit onderzoek blijkt dat het virus zich heeft verspreid doordat mensen met milde klachten zich niet hebben laten testen en bijvoorbeeld zijn blijven werken. De mensen die nu besmet zijn of in contact zijn geweest met een besmet persoon, hebben advies van de GGD gekregen om thuis te blijven of extra op de gezondheid te letten. De GGD heeft verzocht mensen die tussen woensdag 8 juli en donderdag 16 juli en specifiek op zaterdag 11 juli de horecagelegenheid hebben bezocht om maatregelen te nemen.
Het OMT heeft aangegeven dat mondkapjes in de publieke ruimte waar de anderhalve meter niet kan worden gegarandeerd overwogen kan worden, waar geen triage of gezondheidscheck kan plaatsvinden. Voor het OV hebben we daarom mondkapjes verplicht. Voor horecapersoneel geldt dat de anderhalve meter behouden moet worden, en zij behoren een gezondheidscheck te doen. Ik ben daarom niet voornemens om de mondkapjes voor horecapersoneel te verplichten. Ik benadruk nogmaals dat je bij symptomen, ook lichte symptomen, thuis hoort te blijven, en je je laat testen.
Wordt het bron- en contactonderzoek in alle GGD-regio’s even intensief uitgevoerd na een lokale brandhaard? In hoeverre laat het huidige protocol ruimte voor een eigen invulling?
Bij een bevestigde patiënt met COVID-19 voert de GGD bron- en contactonderzoek (BCO) uit. Dit voeren zij uit op basis van het huidige protocol van het RIVM. Het protocol geeft de uitgangspunten en het beleid over het BCO weer en geldt voor alle GGD-regio’s.
Bronopsporing is één van de onderdelen die in het BCO aan bod moet komen. Dit betekent dat aan elke patiënt dient te worden gevraagd waar hij/zij de infectie denkt te hebben opgelopen. Daarnaast dienen GGD’en lokaal, regionaal en landelijk alert te zijn op bijzondere clustering van cases. Als uit het BCO blijkt dat er sprake is van clustering van cases voeren GGD’en nader onderzoek uit en stelt het protocol dat de GGD aanvullende maatregelen kan treffen om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Welke maatregelen dit zijn, is aan de GGD en de veiligheidsregio, eventueel in overleg met het RIVM. Dit is maatwerk. Het protocol biedt daarvoor voldoende ruimte. Zo adviseert GGD-Zeeland als gevolg van de lokale opleving van het virus niet alleen huisgenoten en nauwe contacten van betrokkenen bij de oplevering, maar ook huisgenoten van nauwe contacten en niet nauwe contacten om 14 dagen thuis te blijven.
Om ook bij lokale uitbraken een nog verder toegenomen vraag naar BCO aan te kunnen, hebben de GGD’en in samenwerking met alarmcentrales een landelijke schil beschikbaar die snel opgeschaald kan worden door het train-de-trainer principe. Deze landelijke schil kan worden ingezet op het moment dat een bepaalde regio overloopt aan besmettingen als gevolg van een lokale uitbraak.
In hoeverre zijn ziekenhuizen geëquipeerd om de zorg voor ernstige coronapatiënten in deze vakantieperiode op te schalen? Deelt u de mening dat zorgverleners ook toe zijn aan een vakantieperiode en het in ieders belang is om een tweede golf te voorkomen?
Het aantal COVID-patiënten in de ziekenhuizen is al enige tijd stabiel en relatief laag. Volgens de cijfers van stichting NICE van 22 juli 2020 liggen er 31 COVID-patiënten op de IC en 209 COVID-patiënten op klinische bedden in het ziekenhuis. Ook uit het dashboard Coronavirus volgt dat het aantal IC- en ziekenhuisopnames op dit moment per dag relatief laag is en ver onder de signaalwaarden blijft. Op 21 juli ging het om gemiddeld 0,3 IC-opnames per dag (bij een signaalwaarde van 10 IC-opnames per dag) en om gemiddeld 2,3 ziekenhuisopnames per dag (bij een signaalwaarde van 40 klinische opnames per dag).
De controlestrategie van het kabinet, en de bijbehorende signaalwaarden in het dashboard Coronavirus, zijn gebaseerd op thans beschikbare (opschaalbare) capaciteit in de Nederlandse ziekenhuizen. Om voorbereid te zijn op een eventuele tweede golf werken de ziekenhuizen aan de uitvoering van een plan om de capaciteit voor COVID-patiënten verder uit te breiden. Op 30 juni heeft de Minister van MZS u over dit opschalingsplan geïnformeerd (1714969-207598-CZ). Voor een verdere uitleg over de opschalingsplannen verwijs ik u graag naar deze eerder aan uw Kamer verzonden brief. Daarnaast bespreekt VWS elke twee weken de stand van zaken in de ziekenhuizen en de eerstelijnszorg met de betrokken koepelorganisaties, om met elkaar de ontwikkelingen (aan de hand van de actuele cijfers en aan de hand van de ervaringen van de zorgsectoren zelf) goed te volgen en om zo nodig maatregelen te treffen.
Tot slot, het kabinet deelt de mening dat zorgverleners ook toe zijn aan een vakantieperiode en dat het in ieders belang is om een tweede golf te voorkomen.
Op welke manier monitort u het aantal nieuwe besmettingen met COVID-19? Zijn er binnen het kabinet afspraken gemaakt bij welk reproductiegetal en hoeveelheid besmettingen opnieuw politieke keuzes moeten worden gemaakt? Bent u bereid om het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te vragen wederom dagelijks te communiceren in plaats van wekelijks verslag uit te brengen?
Sinds 1 juli bevinden we ons in de controlefase, waarin we beschikken over instrumentarium waarmee onze signaleringsfunctie wordt versterkt om zo snel mogelijk nieuwe oplevingen van het virus in beeld te krijgen. Op basis van deze signalen is het mogelijk op landelijk, regionaal en lokaal niveau snel en gericht maatregelen te treffen, indien het virus oplaait. Deze signalen worden verzameld in het coronadashboard, waarin onder andere ook het aantal nieuwe COVID-19 besmettingen en het reproductiegetal zijn opgenomen.
Het reproductiegetal laat voor heel Nederland zien hoe snel het virus zich verspreidt. Het exacte getal is onbekend, maar we kunnen met vrij veel zekerheid zeggen tussen welke waarden zich dat bevindt. Voor de schatting van dit reproductiegetal wordt sinds 11 juni gebruik gemaakt van het aantal positief geteste mensen met COVID-19. Voorheen werd dit berekend op het aantal nieuwe ziekenhuisopnames. Bij een laag aantal nieuwe ziekenhuisopnames is het aantal positief geteste mensen een betere basis voor deze berekening. Bij lage aantallen ziekenhuisopnames wordt de onzekerheid van het reproductiegetal groter en kan deze meer schommelen.
Bij een reproductiegetal van rond de 1 blijft het aantal besmettingen ongeveer gelijk. Als het reproductiegetal lager is dan 1, dan daalt het aantal besmettingen. Als de schatting boven de waarde 1 komt, moet eerst naar de bandbreedte worden gekeken voordat er conclusies kunnen worden getrokken. De meest recente cijfers laten een reproductiegetal van 1,29 zien. Het RIVM heeft op 21 juli jl. gemeld dat het voor het eerst sinds 15 maart is dat de bandbreedte van het reproductiegetal geheel boven de 1,0 ligt.
Het reproductiegetal dient in samenhang met andere waarden van het coronadashboard bekeken te worden, zoals het aantal ziekenhuis- en IC-opnames, en het aantal besmettelijke mensen en het andere signalen over de ontwikkeling van COVID-19.
Klopt het dat het corona dashboard niet altijd actueel is? Hoe kan het dat het RIVM op 21 juli 2020 om 14.00 uur communiceert dat het reproductiegetal over de gehele week 1,29 betreft, terwijl diezelfde dag om 16.00 uur het corona dashboard nog steeds uitgaat van een reproductiegetal van 0,9? Worden mensen hierdoor niet op het verkeerde been gezet?
Het reproductiegetal wordt één keer per week door RIVM om 14:00 gepubliceerd, evenals het aantal besmettelijke mensen. Daarnaast wordt er dagelijks data aangeleverd zoals over verpleeghuizen en het aantal positief geteste mensen. Na 14:00 uur vindt er een controle plaats, om zeker te weten dat de data goed wordt ingelezen in het dashboard. Dat gebeurt dagelijks uiterlijk om 17:00 uur. Doorgaans gebeurt dat eerder. Op 21 juli was dat om 15:19. Dit tijdstip van deze update wordt aangegeven bovenaan het dashboard. Afhankelijk van de gebruikte browser kan het wenselijk zijn om de website te «refreshen», zodat de allerlaatste gegevens worden getoond.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 24 juli 2020 afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De recente Zuid-Koreaanse studie naar de overdraagbaarheid van COVID-19 door kinderen |
|
Peter Kwint , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de recente Zuid-Koreaanse studie naar de overdraagbaarheid van COVID-19 door kinderen?1
Ja.
Kunt u reageren op de voornaamste conclusies van deze studie, zoals de verwachte toename van het aantal besmettingen door de openstelling van scholen en de nieuwe inzichten op het gebied van overdraagbaarheid van COVID-19 door kinderen?
In de Zuid-Koreaanse studie wordt beschreven dat kinderen COVID-19 in het gezin kunnen introduceren en dat dit tot verdere verspreiding in het gezin kan leiden. Deze beschrijving is gebaseerd op een klein aantal kinderen; van de 5.706 index patiënten waren er slechts 153 (2,7%) in de leeftijdsgroep 0–19 jaar. Op basis van het aantal kinderen dat meegenomen is in de studie kan dus niet worden geconcludeerd dat kinderen een belangrijke rol spelen bij de introductie van het virus in het gezin en de verdere verspreiding in het gezin. Daarmee levert de studie geen nieuwe inzichten op het gebied van overdraagbaarheid van COVID-19 door kinderen op. Er is door de Zuid-Koreaanse onderzoekers geen onderzoek gedaan naar de effecten van openstelling van scholen.
Hoe verhouden deze conclusies zich tot eerder onderzoek in onder meer Nederland en Denemarken waarin het risico op de overdracht van COVID-19 door kinderen juist nihil werd geacht?
De bevindingen van de Zuid-Koreaanse studie wijken niet in belangrijke mate af van eerdere vergelijkbare studies naar de rol van kinderen in overdacht van COVID-19 in Nederland en andere landen. Op basis van voorlopige resultaten van de nog lopende Nederlandse studie in gezinnen is geconcludeerd dat er momenteel geen aanwijzingen zijn dat kinderen een belangrijke rol spelen in de COVID-19-epidemie. Kinderen kunnen echter wel degelijk geïnfecteerd raken en het virus ook overdragen aan anderen, ook binnen het gezin. Dit blijkt ook uit het bron- en contactonderzoek van de GGD’en.
Bent u bereid om deze zomer een overzicht van de meest recente wetenschappelijke inzichten op dit gebied naar de Kamer te sturen en op basis van deze inzichten te kijken of de voorgenomen verruimingen van coronamaatregelen nog verstandig zijn?
Er wordt internationaal veel onderzoek gedaan op het gebied van COVID-19. De WHO houdt een database bij op https://www.who.int/emergencies/diseases/novel-coronavirus-2019/global-research-on-novel-coronavirus-2019-ncov. Nuttiger is mogelijk de ECDC website die een kort overzicht geeft van recent wetenschappelijk bewijs over diverse onderwerpen: https://www.ecdc.europa.eu/en/covid-19/latest-evidence.
Het RIVM volgt daarnaast nauwgezet de internationale literatuur waarbij uiteraard aandacht is voor onderzoek naar de rol die kinderen zouden kunnen spelen bij de transmissie van COVID-19. Het RIVM informeert VWS over de meest recente ontwikkelingen, zodat deze meegenomen kunnen worden in de beleidsvorming.
Bent u bereid om alsnog – na een eventuele heropening van de scholen – besmettingen die zijn te herleiden tot de heropening van scholen actief in kaart te brengen en te communiceren?
De besmettingen onder leraren en leerlingen zijn niet direct terug te leiden naar het heropenen van de scholen, daarom zullen deze ook niet zo gecommuniceerd worden. Zowel leraren als leerlingen komen ook op andere plekken, waardoor ze het virus ook buiten de school hebben kunnen oplopen. Tijdens het bron- en contactonderzoek wordt wel gevraagd naar de vermoedelijke plek van besmetting. Daarnaast zijn scholen en andere instellingen wettelijk verplicht om clusters van COVID-19 te melden aan de GGD. GGD-en melden ongewone clusters aan het RIVM. We hebben afgesproken met het RIVM dat ongewone clusters van besmettingen op scholen aan OCW worden gemeld. Ook worden besmettingen in clusters, die via bron- en contactonderzoek te herleiden zijn tot scholen actief in kaart gebracht.