Wetsvoorstel dat de pensioenen voor politieke ambtsdragers moderniseert |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich het persbericht van uw ministerie van 21 september jl, waarin staat dat het kabinet akkoord gegaan is met een wetsvoorstel dat de pensioenen voor politieke ambtsdragers moderniseert, door de pensioenleeftijd te verhogen en te flexibiliseren en het mogelijk te maken om de pensioenen ook te verlagen in lijn met verlagingen bij het ABP?1
Ja.
Herinnert u zich dat in het persbericht een beoogde ingangsdatum van het wetsvoorstel van 1 januari 2013 staat?
Ja.
Om welke redenen is het wetsvoorstel nog niet ingediend?
De Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd heeft aanmerkelijke gevolgen voor de pensioenreglementen van de pensioenfondsen. De reglementen moeten worden aangepast aan een inbouw van de AOW op een flexibele leeftijd. Bovendien moet de flexibele wijziging van de pensioenrichtleeftijd in de reglementen worden verwerkt. De meeste pensioenfondsen hebben deze aanpassing nog niet afgerond.
De beoogde wijzigingen in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers zijn inhoudelijk gezien vergelijkbaar met aanpassingen in een ouderdomspensioenreglement. Daar komt nog bij dat het Appa-pensioen nog niet is afgestemd op een flexibele ingangsleeftijd – anders dan (bijvoorbeeld) het ABP-pensioen. Deze vaste ingangsleeftijd past niet meer bij de in de loop der jaren wijzigende leeftijd waarop het AOW-pensioen wordt uitgekeerd. De complexiteit van dergelijke aanpassingen van de Appa vraagt om zorgvuldige aanpak.
Wanneer is het wetsvoorstel aan de Raad van State gestuurd en wanneer heeft de Raad advies uitgebracht?
Het wetsvoorstel is op 9 oktober 2012 voor advies aan de Raad van State aangeboden. Op 13 december 2012 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State advies vastgesteld over het voorstel voor een Wet aanpassing pensioenleeftijd Appa. Dit advies is op 17 december 2012 aan het ministerie toegezonden.
Wilt u bevorderen dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer wordt gezonden en openbaar wordt gemaakt?
Ja, het wetsvoorstel ontvangt u omstreeks 1 maart 2013.
Het bericht dat nul-urencontracten zo snel mogelijk tot het verleden moeten gaan behoren |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Maak einde aan nul-urencontract»?1
Ik ben het eens met de uitspraak van de werkgeversorganisatie AWVN, vakbond CNV, detacheerders en de uitzendbranche dat de positie van flexwerkers moet worden versterkt. De positie van werknemers met een nul-urencontract valt daar ook onder. Flexibele arbeid is belangrijk voor de dynamiek op de arbeidsmarkt, maar het mag niet zo zijn dat flexibele arbeid oneigenlijk wordt gebruikt en verwordt tot een goedkoop alternatief voor werk dat beter door vaste werknemers kan worden gedaan. In het Regeerakkoord is afgesproken dat gekeken wordt naar verbetering van de wettelijke bescherming voor verschillende vormen van flexibel werken. Initiatieven zullen gericht zijn op het beter in balans brengen van flexibele en vaste arbeid. Hierover ben ik in gesprek met sociale partners in het kader van de sociale agenda.
Deelt u de mening dat flexwerkers, net als andere werknemers, pensioenopbouw en sociale zekerheden moeten hebben? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, en dit is reeds wettelijk geregeld. Flexwerkers zijn onder dezelfde voorwaarden als andere werknemers verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Flexwerkers hebben ten aanzien van hun pensioen wettelijk eveneens dezelfde mogelijkheden als werknemers. Indien zij vallen onder een door sociale partners afgesproken pensioenregeling, dan is deze regeling op hen van toepassing.
Deelt u de mening van CNV-voorzitter Smit dat werknemers met een nul-urencontract de prijsvechters en wegwerpartikelen van de arbeidsmarkt zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de eensgezindheid van werkgevers, werknemers en uitzendorganisaties om te zetten in een wet, die het gebruik van nul-urencontracten aan banden legt en waarin wordt vastgelegd dat flexwerkers pensioenopbouw en sociale zekerheden moeten hebben? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze wet verwachten? Zo nee, waarom niet?
In het overleg van het kabinet met sociale partners over de sociale agenda wordt ook gesproken over de mogelijkheden om flexibele en vaste arbeid beter met elkaar in balans te brengen. De uitkomst van deze gesprekken zal ik in het voorjaar in een Hoofdlijnennotitie aan de Kamer aanbieden.
Gesjoemel met lonen in de bouw |
|
Farshad Bashir , Paul Ulenbelt |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u uitgebreid ingaan op de genoemde feiten en beweringen in de artikelen «Gesjoemel met loon bij aanleg tunnel onder Delft»1 en «Vrij spel met lonen in de bouw»?2
Op dit moment werken de Belastingdienst, de SVB, het UWV en de Inspectie SZW nauw samen om de feiten vast te stellen. Als daar aanleiding toe is dan wordt het andere land om uitleg en toelichting gevraagd. Tevens wordt informatie uitgewisseld met het andere land.
De artikelen schetsen een beeld dat er van alles mis zou zijn en dat de controle door de overheid te kort zou schieten. Controle van de feiten en omstandigheden van de onderhavige gevallen zal moeten uitwijzen of het beeld terecht is.
Indien en voor zover in deze casus sprake is van onderbetaling of strafbare feiten, hebben inspecteurs en rechercheurs van de Inspectie SZW ruime bevoegdheden die zij kunnen inzetten om de naleving van de relevante arbeidswetgeving te controleren, zoals de Wet minimumloon- en minimumvakantietoeslag (Wml). Inspecteurs kunnen bijvoorbeeld alle benodigde informatie en gegevens vorderen en hebben toegang tot alle plaatsen waar gewerkt wordt, met uitzondering van de woning. In de Wet minimumloon en mimumvakantiebijslag zijn aanvullende bevoegdheden opgenomen met betrekking tot inbeslagname. De rechercheurs van de Inspectie SZW zijn algemeen bevoegd tot opsporing van strafbare feiten. De Inspectie SZW werkt bij het toezicht op naleving van de relevante arbeidswetgeving nauw samen met andere handhavende instanties, zoals de Belastingdienst, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) enz. Met deze diensten wordt wederzijds informatie uitgewisseld en worden gezamenlijke onderzoeken gedaan.
Bent u het eens met de kwalificatie sjoemelen die in één van de artikelen wordt gebruikt? Indien niet, kunt u dit nader toelichten? Wat voor kwalificatie wilt u wel aan de constructies geven?
Zie antwoord vraag 1.
Is er, zoals in één van de artikelen is geschreven, sprake van fraude en een verstoring van de eerlijke concurrentie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aan de hand van een schematisch overzicht aangeven welke bevoegdheden elk van de controlerende instanties heeft bij de opsporing van de genoemde constructies die in de artikelen worden genoemd? Is er sprake van enige coördinatie bij de controle door de verschillende instanties naar de in de artikelen genoemde constructies? Zo ja, hoe gaat dit zijn werk?
Zie antwoord vraag 1.
Was u reeds eerder op de hoogte van het feit dat buitenlandse bouwbedrijven gebruik maken van diverse constructies om te weinig sociale premies af te dragen? Zo ja, welke actie hebt u ondernemen om dergelijke constructies tegen te gaan?
Ja. De basis is een legale mogelijkheid die er voor zorgt dat werknemers verzekerd kunnen blijven in hun eigen land. Dit voorkomt versnipperde uitkeringsrechten en hoge administratieve lasten. Het is echter niet de bedoeling dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Middels toezicht werken we aan voorkoming dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Bij mijn brief van 11 april 2013 heeft u als bijlage het actieplan schijnconstructies ontvangen. Zoals u heeft gezien in het actieplan zullen we dit toezicht gaan intensiveren.
Bent u bereid om te kijken naar een andere oplossing om de controle op de in de artikelen genoemde constructies te verbeteren? Gebeurt dit reeds of moet hier nog een begin mee worden gemaakt? Aan wat voor oplossing wordt gedacht? Binnen welke termijn kan de Kamer maatregelen tegemoetzien?
Ja, de de inzet is om in dergelijke situaties een gezamenlijke controle in te stellen en aan dossiervergelijking te doen. Bij de integrale aanpak van schijnconstructies bekijken we hoe we beter op kunnen treden. In mijn brief van 11 april 2013 heb ik u geïnformeerd over de verdere aanpak.
Is de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) op de hoogte van de constructies die in het artikel worden genoemd? Heeft de NMA maatregelen genomen? Zo ja, welke? Indien neen, waarom niet?
De NMa heeft kennis genomen van genoemde berichtgeving waarin wordt gesproken over fraude met sociale premies. De NMa houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Tegen overtredingen van die wet kan zij handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Tegen constructies in de bouw, zoals beschreven in de door de vragenstellers aangehaalde artikelen, kan de NMa derhalve alleen optreden als daarbij sprake zou zijn van overtreding van de Mededingingswet. Dat is bij de in de berichtgeving genoemde constructies echter niet het geval.
Is hier ook nog een rol weggelegd voor de Fiscale inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)? Zo ja welke, zo niet, waarom niet?
In het algemeen kan de FIOD in beeld komen als in de casus blijkt dat er op basis van onderzoek naar de feiten en omstandigheden in strijd met de Nederlandse belasting- en socialezekerheidswetgeving is gehandeld.
Bent u van mening dat wanneer op Europees niveau de regelgeving voor de Europese arbeidsmarkt is aangescherpt, er voldoende waarborgen zijn om de in de artikelen besproken constructies te bestrijden of te voorkomen? Gaat u maatregelen op nationaal niveau initiëren? Wat zijn deze maatregelen?
Over de maatregelen heb ik u, zoals gezegd, geïnfomeerd in mijn brief van 11 april jongstleden.
Klopt de bewering dat de Belastingdienst toetsing heeft verricht? Wat waren de bevindingen van de Belastingdienst?
Gelet op de geheimhoudingsplicht kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Het arbeidsmarktbeleid in Albert Heijn distributiecentra |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH». Het artikel gaat in op een geschil tussen FNV Bondgenoten en Albert Heijn over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Zolang er voor mij geen aanleiding is te veronderstellen dat wet- en regelgeving wordt overtreden, wil ik mij niet mengen in dit geschil.
Wat is uw mening over het gebruik van «opjaagbonussen» door uitzendbureaus?
Navraag bij Albert Heijn leert dat de uitzendkrachten van Albert Heijn een bonus van ongeveer 10 procent kunnen verdienen boven op het basissalaris wanneer zij voldoen aan een aantal normen. Deze bonus wordt op weekbasis vastgesteld. Het beloningsbeleid is een interne aangelegenheid van een bedrijf. De overheid formuleert normen met betrekking tot het wettelijke minimumloon en handhaaft hierop.
Deelt u de mening dat goed functionerende uitzendkrachten in de distributiecentra van Albert Heijn na een jaar een vaste arbeidsovereenkomst horen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het is de keuze van Albert Heijn om uitzendkrachten in te zetten in het distributieproces. Dit kan ook voor een langere termijn dan één jaar. Wel moeten de uitzendkrachten na een bepaalde tijd in vaste dienst worden genomen door het uitzendbureau.
Wordt er misbruik van de wet gemaakt door de uitzendkrachten na een jaar weg te sturen, dan drie maanden bij een subcontractor in dienst te laten gaan en dan weer aan te nemen als uitzendkracht? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mij is niet bekend wat hiervan de achtergrond is en ik kan dus ook niet oordelen over de vraag of hier sprake is van misbruik.
Acht u het wenselijk dat mechanisatie in de distributiecentra wordt teruggedraaid, omdat (Poolse) uitzendkrachten goedkoper zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zou u voorstaan?
De vormgeving van het productie- en distributieproces is een interne aangelegenheid van het bedrijf.
Wat is uw reactie op de berichten over intimidatie op de werkvloer in de distributiecentra van Albert Heijn? En bent u bereid actie te ondernemen om intimidatie van werknemers tegen te gaan?
Intimidatie op de werkvloer is uiteraard ongewenst. In de Arbowet staat dat de werkgever beleid dient te voeren op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting waaronder ook intimidatie valt. Het is de verantwoordelijkheid van de uitzendondernemingen die personeel uitlenen aan Albert Heijn om hier op toe te zien.
Fraude bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten |
|
John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Vrij spel met lonen in de bouw» en «Pak loonfraude aan»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de in bedoelde artikelen beschreven constructie waarbij in het land van herkomst premies over een lager bruto uurloon worden afgedragen dan in het land van tewerkstelling wordt uitbetaald? Bent u van mening dat daarbij sprake is van een onwettige dan wel onwenselijke constructie die dient te worden aangepakt? Bent u bereid nader onderzoek naar deze constructie te (doen) verrichten?
Of dergelijke constructies indruisen tegen wet- en regelgeving of onwenselijk zijn, hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Het is aan de betrokken (inspectie)diensten en eventueel uiteindelijk de rechtspraak om deze te beoordelen. Dergelijke constructies hebben de aandacht van mij en van de betrokken (inspectie)diensten.
Deelt u de in bedoelde artikelen geventileerde mening dat een effectieve controle op de naleving van Europese en Nederlandse regels om uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten te voorkomen, wordt bemoeilijkt nu zich in Nederland wel meerdere instanties met die controle bezig houden, maar er zich blijkbaar «niet één volledig verantwoordelijk voelt»? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Waar nodig treden de betrokken instanties samen op om misstanden aan te pakken.
Zou u de hierboven gestelde vraag anders beantwoorden als de formulering zou luiden dat «niet één instantie hoofdverantwoordelijk is»? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat er om dat betrokken diensten indien nodig samenwerken of onderling bepalen door wie het beste kan worden opgetreden.
Deelt u de mening die in bedoelde artikelen wordt uitgesproken, namelijk dat in landen als bijvoorbeeld België en Duitsland respectievelijk een speciale «Sociale Inspectie» en de Belastingdienst in deze verregaande bevoegdheden hebben en «daardoor» de kans op fraude kleiner is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de kans op fraude wordt niet bepaald door de bevoegdheden van de toezichtsorganen.
Bent u bereid te bezien of de bijvoorbeeld in België en Duitsland gevolgde handelwijze dan wel elementen daaruit in Nederland kunnen worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is ook bij de handhaving goed om te bezien of een buitenlandse handelwijze voordelen heeft ten opzichte van onze eigen handelwijze.
Bent u bereid om bij het door u invulling geven aan de door de Kamer met de motie Kerstens/Azmani gevraagde geïntegreerde aanpak tegen uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten het in bedoelde artikelen genoemde onderwerp van één hoofdverantwoordelijke instantie met meer bevoegdheden te betrekken?2 Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van de geïntegreerde aanpak is ten eerste dat wordt bezien op welke wijze illegale of ongewenste constructies kunnen worden voorkomen. Ten tweede zullen we bekijken op welke wijze genoemde constructies – als ze toch voorkomen – het beste kunnen worden bestreden. Bij dit laatste kan onder andere de verantwoordelijkheidsverdeling tussen betrokken instanties aan de orde komen. Een ander punt is de (inter)nationale samenwerking tussen instanties.
De arbeidsvoorwaarden van de EU-ambtenaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de Kamerbreed gesteunde motie-Omtzigt1 waarin de Kamer uitspreekt «verzoekt de regering, zich bij de onderhandelingen van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020 maximaal in te zetten zodat de arbeidsvoorwaarden van de EU-ambtenaren op het terrein van pensioentoezeggingen, lonen en betaalde inkomstenbelasting in lijn komen met de ontwikkelingen in de lidstaten»?
Is het waar dat de salarissen van de EU-ambtenaren fors stijgen per 1 januari 2013 door het vervallen van de 5,5% crisisheffing?
Kunt u de salaristabellen over 2012 en 2013 naar de Kamer sturen, analoog aan de schalen die u in Kamerstuk 32 833, nr. 9 aan de Kamer deed toekomen en kunt u per schaal aangeven hoeveel de netto-verhoging bedraagt?
Hoeveel verdient de president van de Verenigde Staten per jaar (omgerekend in euro’s tegen de huidige wisselkoers) en hoeveel verdienen de voorzitter van de Europese Commissie en de voorzitter van de Europese Raad?
Hoeveel verdient de enige vice-president van de Verenigde Staten per jaar en hoeveel verdient één van de vele vice-voorzitters van de Europese Commissie?
Hoeveel verdient de voorzitter van de Federal Reserve, het stelsel van Amerikaanse centrale banken en hoeveel verdient de president van de Europese Centrale Bank?
Hoeveel ambtenaren van de Europese commissie verdienen netto meer dan de vice-president van de Verenigde Staten?
Hoeveel ambtenaren van de Europese commissie verdienen netto meer dan de Nederlandse minister- president?
Op welke wijze heeft de Nederlandse regering zich ingespannen om de salarisverhoging in Brussel te mitigeren? Heeft de Nederlandse regering in de Europese Raad een tegenvoorstel gedaan?
Is het waar dat de Europese Raad, waarvan u deel uitmaakt, weigerde om de 5,5% belasting met een jaar te verlengen?2
Is het waar dat deze salarisverhoging te wijten is aan de laksheid van de Europese Raad, zoals zowel de Europese Commissie als het Europees Parlement beweren? Zo nee, aan wie is het dan te wijten dat er niet tijdig een compromis lag?3
Kunt u deze vragen voor het eind van het kerstreces beantwoorden aangezien het MFK elk moment weer actueel kan worden?
De mogelijke stijging van de salarissen van EU-ambtenaren |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Salaries of EU officials to increase in new year»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat door vastgelopen gesprekken tussen de Raad en de Europese Commissie de speciale belasting (solidarity levy) voor EU-ambtenaren automatisch verloopt?
Ja; de solidariteitsheffing vervalt omdat er nog geen overeenstemming is bereikt over een nieuw EU-ambtenarenstatuut.
Op welke punten zijn de onderhandelingen over het beloningssysteem stuk gelopen? Wat is het Nederlandse standpunt bij deze onderwerpen?
In december zijn meerdere voorstellen verschenen m.b.t. EU-ambtenarensalarissen. De Europese Commissie heeft een 1,7% salarisverhoging voorgesteld voor de periode juli 2012-juni 2013, gebaseerd op de salarismethode die eind 2012 afloopt. Ook is voorgesteld om de salarismethode met een jaar te verlengen, evenals de solidariteitsheffing van 5,5%, omdat beide eind 2012 aflopen.
Diverse lidstaten, waaronder Nederland, hebben evenals in vorige jaren bezwaar gemaakt tegen het salarisvoorstel, omdat zij van mening zijn dat het onverkort hanteren van de huidige salarismethodiek leidt tot stijgingen die niet opportuun zijn in tijden van crisis. Volgens deze lidstaten had de Commissie gebruik moeten maken van de zgn. «crisisclausule». Hierover zijn enkele Hofzaken gaande. Omdat de manier waarop de Commissie de salarismethode hanteert volgens deze lidstaten niet correct is, wilden zij ook niet instemmen met een verlenging van de toepassing van de salarismethode voor een jaar. Dat betekent helaas ook dat er tijdelijk geen solidariteitsheffing plaatsvindt, tot in de loop van 2013 een nieuw EU-ambtenarenstatuut overeen is gekomen.
De onderhandelingen over het ambtenarenstatuut kunnen worden afgerond wanneer in de MFK-onderhandelingen afspraken zijn gemaakt over de omvang van de administratieve uitgaven. Nederlandse inzet daarbij is dat de administratieve uitgaven beperkt dienen te worden, onder meer door verlaging van het aantal EU-ambtenaren en door hervorming van het belonings- en pensioensysteem.
Deelt u de mening dat de onderhandelingen over de hervorming van het beloningssysteem voor Europese ambtenaren prioriteit zouden moeten hebben?
Ja, Nederland zet zich, samen met gelijkgezinde landen, ook actief in voor deze hervormingen, zowel bij de onderhandelingen over het nieuwe EU-ambtenarenstatuut als bij de MFK-onderhandelingen.
Wat is de precieze inzet van Nederland op dit moment bij deze onderhandeling?
Het kabinet acht een verdergaande modernisering en versobering van het pensioensysteem, de bevorderingssystematiek, de salarisaanpassingmethode en het stelsel van vergoedingen voor EU-personeel gewenst om de arbeidsvoorwaarden voor EU-ambtenaren meer in lijn te brengen met die in de lidstaten en de totale kosten voor administratieve uitgaven in de hand te houden. Zie hiervoor het BNC-fiche ter zake (Kamerstuk 22 112, nr. 1342) en de kabinetsreactie Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 553).
Acht u het wenselijk dat daar waar nationaal de ambtenarensalarissen worden bevroren en het draagvlak voor Europa in de individuele lidstaten afneemt, de Brusselse huishouding wordt ontzien van bezuinigingen en snijden in eigen vlees?
Nee.
Wat gaat het verdere tijdspad van de onderhandelingen over dit onderwerp zijn en wat is het krachtenveld?
Naar verwachting zal in het voorjaar van 2013 een akkoord worden bereikt over het MFK. Daarna kunnen de onderhandelingen over het EU-ambtenarenstatuut worden afgerond. De Nederlandse inzet wordt gesteund door diverse gelijkgezinde landen.
Bent u bereid deze kwestie wederom aan te kaarten bij de Commissie danwel in de Europese Raad en stappen te ondernemen tegen deze ontwikkeling?
Ja, Nederland blijft zich hier actief voor inzetten; zie ook het antwoord op vraag 4.
Het bericht "Eigen risicoperiode Vorst WW verlaagd naar 17 dagen" |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eigen risicoperiode Vorst WW verlaagd naar 17 dagen»?1
Ja
Kunt u zich herinneren dat u de in de cao Bouw gehanteerde 22 dagen aanhaalde als rechtvaardiging voor de beperking van het vorstverlet?
Staatssecretaris De Krom heeft bij de behandeling van de Wet Vereenvoudiging regelingen UWV in uw Kamer, namens mijn ambtsvoorganger, verwezen naar de Bouw-cao om aan te geven dat een eigen risico periode van 4 weken op zichzelf niet ongebruikelijk is. De regeling die nu getroffen is in de Bouw cao is een tijdelijke afspraak die zal duren t/m 31 december 2014. De Bouwsector heeft aangegeven dat ze met het oog op de crisis heeft besloten het aantal dagen eigen risico tijdelijk te verlagen van 22 naar 17.
Wat is uw oordeel over het feit dat nu ook in deze cao in deze tijden van economische crisis een dergelijk lang vorstverlet niet als normaal bedrijfsrisico wordt gezien? Hoe beoordeelt u dat Bouw zich nu genoodzaakt ziet om de eigenrisicoperiode Vorst WW te verlagen naar 17 dagen?
Het financiële risico van het niet kunnen werken als gevolg van vorst in een willekeurige winter wordt niet beïnvloed door de conjunctuur. Wel beïnvloedt de conjunctuur de resultaten van ondernemingen en de financiële buffer van ondernemingen om financiële risico’s op te kunnen vangen. Daar is dus een verband. Ik ben van mening dat bedrijven ongeacht de conjunctuur waarin zij zich bevinden zelf de risico’s moeten dragen die bij het ondernemen horen. Daar hoort een risico op een beperkte duur van vorst ook bij. Verder ben ik van mening dat het niet aangewezen is om in een algemeen verbindend voorschrift per bedrijfsgroep een specifieke regeling te treffen dan wel het aan de bedrijfsgroep zelf over te laten wanneer een beroep op deze publieke regeling kan worden gedaan. Dat laatste is niet alleen oneigenlijk maar leidt ook tot verschillen tussen en binnen sectoren als het gaat om de vraag vanaf welk moment een beroep op de publieke regeling kan worden gedaan. Gegeven de huidige cao afspraken verschilt dat moment van een dag tot enkele weken. Met de nieuwe calamiteitenregeling zal dat niet meer mogelijk zijn en zal sprake zijn van een uniforme termijn alvorens een beroep op de publieke voorziening kan worden gedaan. De uniforme termijn zorgt er bovendien voor dat de uitvoering van de regeling aanzienlijk wordt vereenvoudigd. Bedrijven kunnen zelf aanvullende afspraken maken om kosten van leegloop binnen die termijn op te vangen, als zij dat willen, of andere maatregelen treffen om tijdens vorstperioden toch te kunnen werken dan wel afspraken maken om het niet kunnen werken op andere tijdstippen in te halen. Het normale bedrijfsrisico wordt dan niet afgewenteld op andere werkgevers in de sector.
Deelt u de constatering dat veel bedrijven in de bouw afgelopen periode oplossingen voor het risico hebben gezocht in het treffen van doorwerkmaatregelen, het beprijzen van weerrisico's in de aanneemsom, aanpassingen in de bedrijfsvoering en ook door het afnemen van het weerverletdekkingsproduct van Celsius Pro?
Uit informatie die ik hierover heb gekregen van Bouwend Nederland blijkt dat inderdaad het geval te zijn. Bedrijven worden hiertoe ook gestimuleerd door de wachttermijn die in de Bouw cao wordt gehanteerd. Zonder een dergelijke wachttermijn zullen bedrijven niet of minder geneigd zijn om maatregelen te treffen om kosten van leegloop tegen te gaan en eerder het normale ondernemersrisico afwentelen op de publieke fondsen.
Hoe beoordeelt u de constatering dat de economische crisis in 2012 harder toeslaat dan in de voorgaande jaren, waardoor zonder versoepeling van de 22 dagen veel extra vakmensen op straat komen te staan die de sector straks bij een aantrekkende economie hard nodig heeft?
Ik besef dat de huidige economische situatie niet makkelijk is voor veel bedrijven. Het is echter niet de bedoeling dat het risico op een normale periode van vorst opgevangen wordt door het collectief. Vorst is een normaal ondernemersrisico en er zijn vele normale ondernemersrisico’s die niet worden afgewenteld en gedragen door het collectief. Het is momenteel helaas niet te voorspellen hoe lang de huidige economische situatie voortduurt. Een regeling voor het opvangen van kosten van leegloop als gevolg van vorst, al dan niet met een kortere eigen risico periode, is hiervoor geen oplossing, mede omdat de kosten dan via de sectorpremie weer bij de sector terugkomen.
Kunt u deze ontwikkeling meenemen in het onderzoek en overleg met sociale partners (conform motie-Heerma c.s.)? 2
Ik ben voornemens ter uitvoering van de motie Heerma, tijdig voor de beoogde inwerkingtreding van de regeling per 1 september 2013, in gesprek te gaan met sociale partners. Ik begrijp de zorgen als gevolg van de huidige economische situatie en dit onderwerp zal ook zeker aan de orde komen in dat gesprek. Vóór de zomer ontvangt de Kamer een brief over de uitkomsten daarvan.
Bent u bereid om de inwerkingtreding van het wetsartikel ten aanzien van de inperking van het vorstverlet voor onbepaalde tijd uit te stellen?
Ik zie hier geen aanleiding toe en verwijs hiervoor naar de antwoorden op de voorgaande vragen.
Het bericht “Ministerie ziet een duidelijke toename arbeidsuitbuiting” |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie ziet een duidelijk toename arbeidsuitbuiting»?1
Ja
Deelt u de mening dat er zero tolerance-beleid moet worden gevoerd ten aanzien van fraudeurs en dat uitbuiting zeer ongewenst is en te allen tijde hard bestreden moet worden?;
Ja. Dit blijkt ook uit de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Daarin maakt de regering duidelijk dat er in ons land geen plaats is voor bedrijven die de wettelijke normen inzake arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen willen overtreden. In het kader van deze wet wordt derhalve een pakket aan maatregelen geïntroduceerd teneinde een effectieve invulling te geven aan het zero-tolerance beleid ten aanzien van werkgevers die herhaaldelijk de arbeidswetten overtreden. Tevens wordt geïnvesteerd in betere informatie-uitwisseling (tussen uitvoeringsorganen onderling en met publieke en private nutsbedrijven). Dit verhoogt de pakkans. Ten slotte vindt voorlichting plaats zodat burgers en bedrijven de regels kennen en ook weten wat de gevolgen zijn als zij die overtreden.
Welke overtredingen zijn bij de zes onderzoeken die al zijn afgerond geconstateerd?
De rechter heeft over deze zes afgeronde onderzoeken, waarbij mensenhandel (ex artikel 273f Wetboek van Strafrecht) ten laste is gelegd, nog geen uitspraak gedaan. Daardoor kunnen hierover geen mededelingen worden gedaan.
In hoeveel, en in welke, gevallen is er over gegaan tot het opleggen van boetes? In hoeverre is er op basis van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving en de motie Azmani-van den Besselaar2 overgegaan tot het innen van een dwangsom of het stilleggen van de werkzaamheden? Zo ja, in hoeveel gevallen? Zo nee, waarom niet?
Uit strafrechtelijke onderzoeken ex artikel 273 Wetboek van Strafrecht (mensenhandel) vloeien niet zozeer administratieve boetes voort, maar vooral gevangenisstraffen die de rechter in voorkomende gevallen kan opleggen. Omdat bij arbeidsuitbuiting sprake kan zijn van ernstige overtreding van arbeidswetten kan in voorkomende gevallen op basis van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving ook stillegging van alle of een deel van de werkzaamheden in het bedrijf aan de orde komen. Na de eerste ernstige overtreding wordt een waarschuwing tot preventieve stillegging gegeven, die bij de volgende overtreding wordt geëffectueerd. Dit is echter pas mogelijk nadat deze wet op 1 januari 2013 in werking is getreden. Deze wet voorziet overigens niet in de mogelijkheid een dwangsom op te leggen (zie ook: Kamerstukken II, 2011/12, 33 207, nr. 4).
In hoeverre betreft het hier bedrijven die al vaker in de fout gegaan zijn en is er dus sprake van recidivisme?
Zoals eerder aangegeven kunnen over strafrechtelijke onderzoeken pas mededelingen worden gedaan nadat de rechter een uitspraak heeft gedaan. Dat is bij deze zes afgeronde strafrechte-lijke onderzoeken nog niet het geval.
Wat gaat u er aan doen om in de toekomst arbeidsuitbuiting tegen te gaan en te voorkomen?
In het kader van de Task Force Aanpak Mensenhandel worden met de andere ketenpartners de nodige maatregelen getroffen om arbeidsuitbuiting tegen te gaan en te voorkomen. De maatregelen hebben betrekking op de kwaliteit van handhaving, versterking van de samenwerking, voorlichting en de opvang van slachtoffer. In het Meerjarenplan 2013–2014 van de Inspectie SZW heeft Arbeidsuitbuiting de hoogste prioriteit.
Discriminatie van vrouwen |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen gelijke kansen: 18 jaar strijd tegen vrouwen discriminatie»?1
Deelt u de mening dat de ongelijke beloning van vrouwen en discriminatie van zwangere vrouwen momenteel belangrijke kwesties zijn op het gebied van vrouwendiscriminatie?
Kunt u bevestigen dat in de publieke sector vrouwen 6 procent minder verdienen dan vrouwen voor hetzelfde werk en dat dit percentage in het bedrijfsleven nog veel hoger ligt? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf om dit percentage omlaag te krijgen? Kan de overheid hier niet een actievere rol spelen dan op dit moment gebeurt? Zo ja, op welke wijze?
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel dat de Sociaal-Economische Raad (SER) afspraken gaat maken over de gelijke beloning van vrouwen en mannen in gelijke functies?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het uitvoeren van de aanbevelingen die in maart 2012 zijn gedaan door de Commissie Gelijke Behandeling over het bestrijden van discriminatie van zwangere vrouwen?
Uit het onderzoek van de Commissie Gelijke Behandeling, die per 1 oktober 2012 is opgegaan in het College voor de Rechten van de Mens (CRM), is gebleken dat werkgevers en werknemers onvoldoende op de hoogte zijn van de rechten en plichten rondom zwangerschap en ouderschap op het werk. De aanbevelingen voor de overheid hadden daarom betrekking op voorlichting. De voorlichting zou zich enerzijds moeten richten op de rechten en plichten rondom zwangerschap en ouderschap en anderzijds op de mogelijkheden om discriminatie wegens zwangerschap te melden.
Naar aanleiding van de aanbevelingen van het CRM heb ik de website www.rijksoverheid.nl laten aanpassen om de reeds bestaande informatie over zwangerschap beter vindbaar te maken.
Tevens is de overheidssite voor werkgevers «Antwoordvoorbedrijven.nl» aangepast om daar bestaande informatie over ontslag en zwangere vrouwen aan te vullen.
Bij brief van 20 juni 2012, die ook aan de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verzonden, heeft het CRM kenbaar gemaakt dat de informatie over zwangerschap en ouderschap naar zijn mening onvolledig is en niet op een logische plek op de website staat. Ik ben daarop in overleg met het CRM getreden om de details over de voorlichting van de overheid nader te bespreken. Naar aanleiding daarvan onderzoek ik de mogelijkheden om op de rijksoverheidswebsite meer links te plaatsen tussen relevante websites over dit onderwerp. Daarbij zal ook het aspect van de meldingsmogelijkheden meegenomen worden.
Vindt u dat u met het plaatsen van informatie op rijksoverheid.nl voldoende tegemoet komt aan de aanbevelingen aan de overheid om vrouwen en werkgevers beter te informeren over de rechten en plichten rondom zwangerschap en moederschap op het werk en de mogelijkheden om discriminatie te melden? Wat is de mening van het Commissie Gelijke Behandeling (CGB) over de wijze waarop u uitvoering geeft aan deze aanbevelingen? Bent u bereid om werkgevers en vrouwen actiever te informeren over de rechten en plichten rondom zwangerschap en moederschap en de mogelijkheden om discriminatie te melden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo niet, waarom niet?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanbevelingen die de Commissie Gelijke Behandeling heeft gedaan aan werkgevers om discriminatie van zwangere vrouwen tegen te gaan? In hoeverre hebben werkgevers tot nu toe aangegeven deze aanbevelingen over te zullen nemen? Op welke wijze houdt u er toezicht op dat de aanbevelingen ook daadwerkelijk in de praktijk gebracht worden? Hoe staat het momenteel met de implementatie van de aanbevelingen?
Is er al overleg op gang gekomen tussen de sociale partners over dit onderwerp? Zo ja, wat is stand van zaken? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om dit te bevorderen?
Kunt u nader toelichten waarom de Nederlandse regelgeving volgens u voldoende bescherming biedt aan zwangere vrouwen op de werkvloer? Demonstreren de uitkomsten van het onderzoek van de CGB niet dat aanscherping van de regelgeving noodzakelijk is? Bent u bereid om de regelgeving op dit terrein door te lichten om na te gaan wat in dit kader de mogelijkheden zijn? Zo niet, waarom niet?
Bent u bereid om concrete beleidsdoelstellingen te formuleren op het gebied van gelijke beloning van vrouwen en discriminatie van zwangere vrouwen op de arbeidsmarkt? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunnen deze doelstellingen gemonitord worden?
Bezoldiging van corporatiebestuurders en de algemene bedrijfslasten van woningcorporaties |
|
Sadet Karabulut , Paulus Jansen |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Het Financieele Dagblad, De Stentor en adviesbureau roAg naar de bezoldiging van corporatiebestuurders en leden van raden van corporaties en naar de hoogte van de algemene bedrijfslasten bij woningcorporaties?1 Wat is uw standpunt ten aanzien van dit onderzoek en op welke overwegingen rust het?
Ja.
Het betreft een onderzoek waarbij niet alle corporaties zijn betrokken, het is derhalve geen totaalbeeld. Het onderzoek is gebaseerd op 231 van de 381 woningcorporaties.
Elk jaar bericht ik u zowel over de bezoldigingen van bestuurders als over de bedrijfslasten van alle woningcorporaties.
Over de bedrijfslasten 2011 heb ik u recentelijk (TK 2011–2012, 29 453, nr. 252) geïnformeerd. Ik baseer me daarbij op het macrobeeld van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV). In de brief die ik u daarover heb geschreven heb ik aangegeven dat de bedrijfslasten per woongelegenheid in 2011 helaas met ruim 6% zijn gestegen, na een daling van de bedrijfslasten in 2010.
Hoe het beeld er wat betreft bezoldigingen in 2011 uit ziet is mij nu nog niet bekend. Momenteel worden deze gegevens verzameld. Zodra deze gegevens bekend zijn zal ik uw Kamer hierover berichten.
Gaat u maatregelen nemen tegen de corporaties die geen of onvolledige informatie verstrekken over de hoogte en structuur van de bezoldiging van de individuele leden van het bestuur volgens de Sectorbrede beloningscode bestuurders woningcorporaties? Zo ja, welke maatregelen?
In de Sectorbrede beloningscode is opgenomen dat de beloning van de bestuurders openbaar moeten worden gemaakt, dus ook inkomens onder het normbedrag van € 193 000. Dit geldt alleen voor Aedesleden. De handhaving van deze code is aan de branche zelf.
Hoe gaat u regelen dat corporaties genoemde informatie op een uniforme wijze gaan verstrekken, zodat de transparantie toeneemt en de beloningen van bestuurders en commissarissen eenvoudig te toetsen zijn aan het beloningskader?
Op basis van de Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector (WNT), die momenteel bij de Eerste Kamer ligt, zullen corporaties zich in de toekomst op een uniforme wijze moeten verantwoorden over de beloning van alle topfunctionarissen binnen de organisatie.
Herinnert u zich het voorstel om alle gegevens over hoofd- en nevenfuncties van corporatiesbestuurders en -commissarissen centraal te registreren via een openbaar meldpunt, gekoppeld aan de internetsite van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, zodat ook bij mutaties direct – en niet met een vertraging van anderhalf jaar – zicht is op de achtergrond en beloning van bestuurders en commissarissen?2 Acht u zo’n openbare realtime registratie bij nader inzien niet toch een goed idee?
Mij is bekend dat uw Kamer in 2009 de toenmalig minister voor Wonen, Wijken en Integratie verzocht de mogelijkheden te bezien van een centraal register voor nevenfuncties van commissarissen van corporaties. In reactie daarop deed mijn voorganger uw Kamer weten (TK 2010–2011, 29 453, nr. 197) bereid te zijn om, aanvullend op de bepalingen ter zake in de Governancecode, een wettelijke basis te verschaffen aan de verplichting voor corporaties om de (neven)functies van commissarissen in de jaarstukken bekend te maken. Dit via de Algemene Maatregel van Bestuur op grond van de herziene Woningwet. De inrichting van een landelijk databestand achtte hij, ook gezien de daarmee gemoeide ambtelijke lasten, als aanvulling niet noodzakelijk.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de herziene Woningwet eerder dit jaar stelde uw Kamer aanvankelijk voor (bij amendement nr. 51 van het lid Karabulut) corporaties te verplichten de nevenfuncties van commissarissen én van bestuurders openbaar te maken, zowel via het ter inzage leggen bij mijn ministerie als via publicatie op de website van de corporatie. De nadere gedachtewisseling met uw Kamer in tweede termijn over het betreffend amendement heeft uiteindelijk geleid tot het gewijzigd amendement van mevrouw Karabulut met nr. 92, waarin de verplichting voor corporaties is opgenomen om de nevenfuncties van bestuurders en commissarissen via het jaarverslag openbaar te maken. Conform dit amendement zullen in de AMvB bij de herziene Woningwet nadere bepalingen worden opgenomen met betrekking tot de jaarverslaglegging.
Is de conclusie «Naarmate een corporatie meer verhuureenheden beheert, stijgen de bestuurskosten, neemt de productiviteit af en stijgen de gemiddelde bedrijfslasten» aanleiding voor bestuurlijke actie in de richting van de corporatiebranche?
Ik deel de in de vraag verwoorde conclusie maar ten dele. Uit cijfermateriaal van het CFV komt een genuanceerder beeld naar voren. Zo zijn de gemiddelde bedrijfslasten bij middelgrote corporaties (5 000 – 10 000 woningen) het laagst, dus ook lager dan bij kleinere corporaties. De grote corporaties (10 000 – 20 000 woningen) presteren over het algemeen beter dan kleine of middelgrote corporaties als het gaat om investeringen. Alleen de zeer grote corporaties (meer dan 20 000 woningen) doen het zowel qua efficiency als qua prestaties slechter dan gemiddeld in de sector.
Voor mij is de in de vraag verwoorde conclusie op zich dan ook geen aanleiding voor bestuurlijke actie jegens de corporatiesector. Ik wijs er daarbij op dat diverse ontwikkelingen rond de sector, zoals de in 2008 van kracht geworden integrale vennootschapsbelastingplicht, de in 2013 in te voeren heffing onder verhuurders, en marktontwikkelingen rond de verkoopmogelijkheden en afwaarderingen op de grondwaarde de corporaties stimuleren om in financieel opzicht scherper aan de wind te varen. Daarnaast zullen bepalingen in de te herziene Woningwet en daaronder liggende AMvB, zoals de verplichte visitatie en de verplichte toets door de financiële toezichthouder op investeringen boven een bepaald normbedrag, bijdragen aan een kostenbewustere bedrijfsvoering. Tevens mag redelijkerwijs worden verwacht dat de normeringen van de WNT in toenemende mate (en met name na het verstrijken van een overgangsperiode voor bestaande gevallen) zullen bijdragen aan beperking van bestuurskosten.
Onderschrijft u dat directeur-bestuurders die een bezoldiging ontvangen (ver) boven de afgesproken norm een schandvlek zijn voor de sociale huursector? Hoe denkt u op zo kort mogelijke termijn een eind te maken aan deze misstand?
Hoewel ik van mening ben dat corporaties hun bestuurders moeten belonen volgens de toepasselijke normen uit de sectorcode, wijs ik u erop dat er momenteel geen wettelijke regels zijn die deze beloningen maximeren. De sectorcode stond lange tijd overschrijdingen van de normen (mits uitgelegd) toe. Bovendien gaat het in veel gevallen nog om eerder vastgelegde afspraken die niet zonder meer en op korte termijn zijn terug te draaien. Bij invoering van de WNT gaat een overgangsrecht gelden, waarmee de beloningen geleidelijk naar de toepasselijke normen zullen worden teruggebracht.
Ik wijs u erop dat de brancheorganisaties Aedes en VTW en ook individuele corporatiebestuurders, mede naar aanleiding van dit onderzoek de oproep hebben gedaan aan bestuurders en raden van toezicht om op basis van vrijwilligheid tot een neerwaartse bijstelling van de beloningen te komen. Een pleidooi dat ik bij elke mogelijke gelegenheid van mijn kant zal herhalen.
De derivatenpositie en de risicobeheersing van pensioenfondsen en andere instellingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «tegenpartij risico van pensioenfondsen beperkt»? 1 waarin gesteld wordt dat op dit moment het tegenpartij risico voor de derivatenposities van pensioenfondsen beperkt is, maar «een verdere neerwaartse bijstelling van de kredietwaardigheid van (zaken)banken is in de huidige precaire financieel-economische omstandigheden zeker niet uit te sluiten. Waakzaamheid vanuit zowel de sector zelf als DNB blijft daarom geboden ten aanzien van de blootstelling aan tegenpartijrisico’s.»?
Ja.
Acht u het risico bij de pensioenfondsen voldoende beheerst op dit moment, inclusief de voorraad onderpand die zij voorradig hebben?
Ja. Uit het DNB-onderzoek waarop het DNB-artikel «Tegenpartij risico van pensioenfondsen beperkt» is gebaseerd, blijkt dat de onderzochte fondsen derivatenposities hebben uitstaan bij 57 verschillende tegenpartijen, waarbij 93% van de fondsen 6 of meer verschillende tegenpartijen heeft. Voorts blijkt dat de totale waarde van de uitstaande derivaten van pensioenfondsen voor 102% door onderpand wordt gedekt.
De marktwaarde van de renteswaps van pensioenfondsen bedraagt volgens DNB ongeveer € 55 miljard, heeft u enig inzicht welke marktpartijen een tegenovergestelde positie ingenomen hebben en dus op een negatieve waarde van hetzelfde bedrag?
Het beeld dat in het antwoord op vraag 2 is geschetst voor het totaal van de derivatenposities van pensioenfondsen geldt ook voor de posities in renteswaps.
Heeft u er kennis van genomen dat brokers en adviseurs trots melden dat zij «brokerage» leveren voor vele lokale en provinciale overheden en een groot aantal zorginstellingen (zie bijvoorbeeld www.dhv.nl)?
Ja.
Heeft u inzicht in de derivatenposities van publieke en semi-publieke instellingen, zoals woningbouwcoöperaties, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en decentrale overheden en of hun beleid adequaat is?
Het inzicht in derivatenposities van verschillende instellingen is niet op één plaats beschikbaar.
Voor de verschillende instellingen gelden verschillende wetten en regelingen:
Momenteel zijn de ministeries van Financiën, OCW, VWS, SZW en BZK gezamenlijk aan het bekijken of het noodzakelijk is om de wet- en regelgeving en het daarbij behorende toezicht aan te scherpen.
Weet u of er instellingen of groepen instellingen in de publieke en semi-publieke sfeer zijn die onverantwoorde risico’s genomen hebben en daardoor in de problemen gekomen zijn of kunnen komen?
Er zijn aanwijzingen dat er in het verleden instellingen zijn geweest die in de problemen zijn gekomen door derivatentransacties. Een bekend voorbeeld daarvan is woningcorporatie Vestia.
Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 5 wordt momenteel binnen het Ministerie van OCW een onderzoek uitgevoerd dat in kaart moet brengen of er instellingen in het MBO en in het HO zijn die door het gebruik van derivaten grote financiële risico’s lopen. De resultaten daarvan worden half oktober naar buiten gebracht.
De kans dat woningcorporaties nog onverantwoorde risico’s lopen als gevolg van derivaten lijkt klein, nu de nieuwe strengere regeling per 1 oktober 2012 van kracht wordt. Hierdoor wordt de handelingsvrijheid van woningcorporaties aanzienlijk ingeperkt.
Voor de aangesloten zorginstellingen bij het Wfz is deze kans eveneens klein, aangezien het Waarborgfonds strenge eisen stelt. Met betrekking tot de overige zorginstellingen is niets bekend.
Bent u bereid de totale derivatenpositie in deze sectoren, per sector en per instelling, aan de Kamer te doen toekomen?
Momenteel beschikken de ministeries niet over overzichten van derivatenposities per instelling. Het is daarom onmogelijk om hier overzichten van aan de Kamer te doen toekomen.
De oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden op de bouwplaatsen in de Eemshaven. |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het bedrijf Forklift haar Roemeense werknemers 8,84 euro per uur betaalt bij bouwwerkzaamheden in de Eemshaven?
Naar aanleiding van signalen van de FNV heeft de Inspectie SZW eind mei 2012 een onderzoek ingesteld bij Forklift. Daarbij zijn overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) geconstateerd. Tegen de werkgever wordt een boeterapport opgemaakt. In de brief van 10 augustus 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, nr. 3056) is aangegeven dat de Inspectie SZW al langere tijd actief is in de Eemshaven. Dit is nog steeds zo. Het betreft hier toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wml. Als er aanleiding toe is, wordt eventueel samen met de Belastingdienst handhavend opgetreden.
Bent u op de hoogte van het feit dat het loon op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) in de CAO bouwnijverheid een stuk hoger ligt?
Het is mij bekend dat de beloning voor een ervaren bouwplaatsmedewerker (ouder dan 22 jaar) op basis van de CAO Bouwnijverheid 12,19 euro bedraagt. Daarmee wil ik niet zeggen dat de betreffende Roemeense werknemers onder de werkingssfeer vallen van de CAO Bouwnijverheid. Wie onder de werkingssfeer van de cao valt is een zaak van cao-partijen. Een cao is immers een private overeenkomst.
Is het waar dat het de Inspectie SZW niet wordt toegestaan op het CAO-loon te controleren en te sanctioneren wegens een ministeriële richtlijn? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
De handhaving van cao’s valt – net als de totstandkoming, de inhoud en naleving van cao’s – primair onder de verantwoordelijkheid van cao-partijen. Wel kunnen cao-partijen op basis van artikel 10 van de Wet AVV (bij een gegrond vermoeden en met het oog op het instellen van een rechtsvordering) de Inspectie SZW vragen om een onderzoek in te stellen naar de naleving van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen.
Bent u ervan op de hoogte dat, hoewel de opdrachtgever en hoofdaannemer bekend zijn met het feit dat de lonen ver beneden het CAO-loon worden uitbetaald, de opdrachtgever en hoofdaannemer niet hebben ingegrepen?
De Inspectie SZW en de Belastingdienst voeren periodiek gesprekken met de grote opdrachtgevers in de Eemshaven over de naleving van wet- en regelgeving. Daarbij wordt informatie uitgewisseld over geconstateerde misstanden en overtredingen. Dat is ook gebeurd naar aanleiding van het in het antwoord op vraag 1 genoemde onderzoek. Het is mij niet bekend welke acties de opdrachtgever of de hoofdaannemer naar aanleiding hiervan hebben ondernomen.
Bent u bekend met de schatting van de FNV dat bij circa 70% van de werknemers, die werken op de beide bouwplaatsen in de Eemshaven, de CAO op het punt van de beloning niet wordt nageleefd?
In de berichtgeving (Telegraaf, 28 augustus 2012) staat dat FNV Bondgenoten vermoedt dat in de Eemshaven 80% van de werknemers wordt onderbetaald.
Bent u bekend met het gegeven dat door deze oneerlijke concurrentie er vrijwel geen Nederlandse werknemers ingezet worden op arbeidsintensieve klussen?
Als buitenlandse werknemers tijdelijk in Nederland komen werken, dan gelden op basis van de Wet Arbeidsvoorwaarden Grensoverschrijdende Arbeid (WAGA) de Nederlandse wet- en regelgeving en de kernbepalingen van een van toepassing zijnde algemeen verbindend verklaarde cao op de volgende terreinen: de minimumbeloning, werk- en rusttijden, het aantal vakantiedagen, voorwaarden voor uitzendwerk, over veilig en gezond werken, maatregelen voor jongeren en zwangere werknemers en gelijke behandeling. Dit is een belangrijke voorwaarde om er voor te zorgen dat oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt tegengegaan.
Deelt u de mening dat dergelijke grootschalige onderbetaling ongewenst is? Indien dat niet het geval is, waarom niet?
Alle onderbetaling beneden het wettelijke minimumloon of het geldende cao-loon is ongewenst en moet worden aangepakt.
Deelt u de mening dat deze onderbetaling hard moet worden aangepakt, omdat onderbetaling van (buitenlandse) werknemers ongewenst is en omdat de verdringingseffecten van onderbetaling ongewenst zijn?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat voor het aanpakken van deze onderbetaling controle en sanctionering op het CAO-loon noodzakelijk is? Indien dat niet het geval is, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat controle en sanctionering op het cao-loon noodzakelijk is. Het is van belang dat cao-partijen de naleving en handhaving van de cao goed regelen en actief uitvoeren.
Bent u bekend met het feit dat FNV Bondgenoten het afgelopen anderhalf jaar een viertal juridische nalevingsprocedures heeft gestart, waarbij circa 1 050 werknemers betrokken zijn geweest?
Niet alle civielrechtelijke nalevingsprocedures van cao-partijen zijn mij bekend. Het is een goede zaak dat cao-partijen actief werk maken van de naleving en handhaving van de cao.
Bent u ervan op de hoogte dat de paritaire nalevingingstanties (SNCU, TBB) op basis van signalen van FNV Eemshaven een tweetal nalevingonderzoeken (waarbij circa 1 000 werknemers zijn betrokken) heeft uitgevoerd en afgerond in een aansprakelijkstelling van de betrokken werkgevers?
In de periodieke contacten tussen bijvoorbeeld de Inspectie SZW en de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) wordt (binnen de wettelijke kaders) informatie uitgewisseld. Ook plaatst de SNCU vonnissen over zaken op haar website.
Ben u bekend met het feit, dat in een zevental door FNV Eemshaven aangebrachte cases, waarbij enige honderden werknemers zijn betrokken, dit heeft geleid tot het vaststellen van een gegrond vermoeden van niet-naleving van de CAO?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 11.
Bent u tevens ervan op de hoogte dat in geen van de hierboven benoemde cases een rechterlijk oordeel is geveld?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 11.
Bent u voorts ervan op de hoogte dat gezien de lengte van de juridische procedures de uiteindelijke uitspraak meestal pas zal binnenkomen nadat de werknemers en het betrokken bedrijf weer van de bouwplaats zijn vertrokken?
Juridische procedures kunnen snel tot resultaat leiden, ook voordat de werknemers weer van de bouwplaats vertrokken zijn. Een voorbeeld volgt uit de berichtgeving op 28 augustus jl. over een kort geding tussen FNV Bondgenoten en Remak. De betrokken partijen hebben afspraken gemaakt over de betaling van 800 Polen op het niveau van de cao.
Deelt u de mening dat er ook een bestuurlijke aanpak (Inspectie SZW) op CAO-niveau gewenst is om de nalevingsbereidheid te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat een bestuurlijke aanpak de nalevingsbereidheid kan bevorderen. Cao-partijen kunnen bij vermoedens van niet naleving van de cao een civiele procedure starten tegen een onderneming. Daarbij bestaat, zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, de mogelijkheid van een verzoek aan de Inspectie SZW op grond van artikel 10 Wet AVV.
Bent u bekend met de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen, waarin opdrachtgevers verantwoordelijk worden gehouden voor het gedrag van hun toeleveranciers (onderaannemers en toeleverende uitzendbureaus)?
Ja. Volgens de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen kunnen er omstandigheden zijn waarin internationaal opererende bedrijven verantwoordelijkheden hebben ten aanzien van het gedrag van hun toeleveranciers.
Deelt u de mening dat als gevolg van deze OESO-richtlijnen opdrachtgevers moeten toezien op «het niet hanteren van minder gunstige lonen en arbeidsvoorwaarden door toeleveranciers dan van toepassing op vergelijkbare werkgevers in het gastland»?
In alle landen die de OESO Richtlijnen onderschrijven zijn door de overheid Nationale Contactpunten (NCP's) opgericht om de toepassing van de OESO Richtlijnen te bevorderen. Eén van de taken van die NCP's betreft de duiding van de richtlijnen in specifieke aan hen voorgelegde gevallen. In Nederland is het NCP inhoudelijk onafhankelijk van de overheid.
De kwestie van de buitenlandse werknemers werkzaam in de Eemshaven is door FNV Eemshaven voorgelegd aan het Nederlandse NCP. Als het NCP deze kwestie in behandeling neemt, zal het langs de weg van bemiddeling met de betrokken partijen trachten te komen tot een constructieve toekomstgerichte oplossing.
Deelt u de mening dat de genoemde OESO-richtlijnen een pro-actieve houding van betrokken opdrachtgevers in het kader van het toezien op het naleven van wet- en regelgeving voorschrijven. Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u ervan op de hoogte, dat de OESO-richtlijnen de lidstaten van de OESO zo nodig naleving van de richtlijnen kunnen afdwingen?
Voor alle landen die de OESO Richtlijnen onderschrijven bestaat de verplichting om de naleving van de richtlijnen te bevorderen. Buiten contractuele relaties van bedrijven met de overheid is de naleving van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen niet juridisch afdwingbaar.
Deelt u de mening dat de opdrachtgevers zich weinig gelegen laten liggen aan de implicaties van deze OESO-richtlijnen en dat betrokken werkgevers de voor hen bedoelde verantwoordelijkheden in het kader van de CAO-naleving naast zich neerleggen en dat u aanvullende maatregelen dient te nemen om de verantwoordelijkheid van betrokken werkgevers in hun bouwketen te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 17 en 19.
Voor wat betreft aanvullende maatregelen op het terrein van de verantwoordelijkheid van partijen in de bouwketen wijs ik u op de door de Europese Commissie voorgestelde Handhavingsrichtlijn bij de Detacheringsrichtlijn. Daarin wordt voorgesteld om ketenaansprakelijkheid voor loon in te voeren. Hierbij wordt het mogelijk een Nederlands bedrijf aan te spreken voor betaling van het loon van personeel dat hier gedetacheerd is vanuit een buitenlandse dienstverrichter. In het voorstel wordt ervan uitgegaan dat alleen de eerstvolgende schakel in de keten kan worden aangesproken (de inlener). In het voorstel beperkt de ketenaansprakelijkheid zich tot de bouwsector omdat naar de mening van de commissie daar de grootste problemen zijn. Zoals u bekend sta ik positief tegenover dit voorstel van de Europese Commissie.
Bent u voornemens om deze verantwoordelijkheid in te vullen met nadere maatregelen? Zo ja op welke wijze?
Zie de antwoorden op de vragen 17 en 19.
De slechte positie van werksters in Nederland |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat werksters in Nederland veel slechter af zijn dan hun collega`s in andere Europese landen en dat Nederland op dit punt mijlenver achterloopt?1
Ja.
Deelt u de mening dat in Nederland werksters dezelfde rechten moeten krijgen als overige werknemers zoals een cao, ontslagbescherming en verzekeringen tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, zodat hun arbeidspositie verbetert? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huishoudelijk personeel in dienst bij een bedrijf of voor 4 of meer dagen per week in dienst bij een particulier geniet in Nederland dezelfde bescherming als andere werknemers in loondienst. Huishoudelijk personeel dat doorgaans op minder dan 4 dagen per week uitsluitend werkzaamheden binnen het huishouden van een andere particulier verricht, heeft een andere rechtspositie. Voor deze laatste groep geldt sinds 1 januari 2007 de Regeling Dienstverlening aan huis. Door deze regeling hoeft de particuliere opdrachtgever niet zorg te dragen voor inhouding dan wel afdracht van premies werknemers- en volksverzekeringen, loonbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Hierdoor zullen particulieren sneller iemand inhuren voor persoonlijke diensten.
Door de regeling is het huishoudelijk personeel niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Wel hebben zij recht op onder meer 6 weken loondoorbetaling bij ziekte, het wettelijk minimumloon en vakantiebijslag. Ook zijn op hen de Arbeidstijdenwet, de Arbeidsomstandighedenwet en vele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (waaronder de vakantieregeling) van toepassing.
Als voor de particuliere opdrachtgever dezelfde werkgeversverplichtingen en administratieve lasten zouden gelden als voor bedrijven, zou dit voor een groot deel van de particulieren te duur of te omslachtig zijn. Dit zou ten koste gaan van de (formele) werkgelegenheid van huishoudelijk personeel.
Deelt u de mening dat het probleem serieus moet worden genomen en dat deze beroepsgroep recht moet krijgen op goede witte arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid, zodat de Nederlandse Staat minder belasting- en premie-inkomsten misloopt door het grote zwarte circuit? Zo nee, waarom niet?
De Regeling Dienstverlening aan huis zorgt voor adequate arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid. Om de markt voor persoonlijke dienstverlening te stimuleren is indertijd de Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren (RSP-regeling) in het leven geroepen. Deze regeling is in 2005 weer afgeschaft omdat het nauwelijks bijdroeg aan de beoogde doelstellingen en bovendien leidde tot oneigenlijk gebruik. Uw Kamer heeft bij deze afschaffing als voorwaarde gesteld dat er een alternatieve regeling zou komen, wat geleid heeft tot de Regeling Dienstverlening aan huis.
Het toenmalige kabinet heeft ervoor gekozen de onderkant van de arbeidsmarkt te stimuleren door een combinatie van algemene maatregelen (waaronder versterking inkomensafhankelijkheid arbeidskorting) en de omvorming van de RSP-regeling tot de Regeling Dienstverlening aan huis.
Ik onderschrijf deze keuze.
Het toenmalige kabinet heeft met uw Kamer uitvoerig over de stimulering van de markt voor persoonlijke dienstverlening van gedachten gewisseld. Ik verwijs hiervoor onder meer naar de brieven van de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën van 9 juni 2006 en 7 december 2007 (Kamerstukken II, 2005/06, 29 544, nr. 62 en Kamerstukken II, 2007/08, 29 544, nr. 128).
De Regeling Dienstverlening aan huis is wederom aan de orde gekomen tijdens het debat op 15 juni 2011 met uw Kamer (Kamerstukken II, 2011/12, 29 544, nr. 334). In dat debat ben ik uitvoerig ingegaan op een aantal door uw Kamer aangedragen alternatieven. Ik heb toen tegelijkertijd geconstateerd dat afschaffing van de regeling Dienstverlening aan huis geen optie is, omdat daarmee de problemen waarvoor de Regeling een oplossing beoogde zich opnieuw zouden voordoen.
Hoe groot is het zwarte schoonmaakcircuit in Nederland momenteel?
De omvang van het «zwarte schoonmaakcircuit» is mij niet bekend. Van zwart werk is sprake als de huishoudelijke hulp de inkomsten uit huishoudelijk werk niet opgeeft aan de Belastingdienst en, als de hulp een uitkering geniet, ook niet opgeeft aan de uitkeringsinstantie.
Wat voor arbeidskrachten werken in het zwarte schoonmaakcircuit en hoeveel krijgen deze arbeidskrachten betaald, aangezien steeds meer particulieren voor enkele uren een werkster inhuren?
Ik heb geen inzicht in wat voor arbeidskrachten werkzaam zijn in het «zwarte schoonmaakcircuit».
Hoe beoordeelt u dit zwarte schoonmaakcircuit?
Ik keur zwart werk af. Ook degenen met bescheiden inkomsten dienen aangifte te doen voor verschuldigde belasting en premies. Door de aard van het werk is opsporing van zwart schoonmaakwerk nagenoeg onmogelijk.
Heeft u maatregelen in voorbereiding om de hoeveelheid zwarte schoonmaak terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het voorgaande heb ik geen maatregelen in voorbereiding.
Het idee om CAO's 'ramadan-proof' te maken |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV), Ino van den Besselaar (PVV) |
|
Leers , Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «CAO Ramadan-proof»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in Nederland, met haar joods-christelijke cultuur, nooit collectieve arbeidsovereenkomsten waarbij men rekening houdt met de islamitische ideologie algemeen verbindend verklaard dienen te worden? Zo neen, waarom niet?
Het is mogelijk dat werkgevers en werknemers in goed onderling overleg afspraken maken over het faciliteren van werknemers bij deelneming aan (religieuze) activiteiten, feesten of feestdagen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Maar het is op grond van de gelijke behandelingswetgeving niet geoorloofd direct onderscheid te maken op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat, tenzij er wet- of regelgeving van kracht is die het directe onderscheid rechtvaardigt. Cao-bepalingen waarin direct onderscheid wordt gemaakt in de arbeidsvoorwaarden worden niet algemeen verbindend verklaard.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn voor de economie (qua ziekmeldingen, langzamer werken, kortere werkdag en moskeebezoek) door het jaarlijkse ritueel dat aanhangers van de islam vrijwillig kiezen voor honger, vermoeidheid en concentratieverlies in het kader van de Ramadan?
De mogelijke kosten voor de economie van deelname aan (religieuze) activiteiten zijn niet bekend. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer om goede afspraken met zijn werkgever te maken wanneer hij of zij vrij wil nemen van het werk voor deelname aan dergelijke activiteiten in de privésfeer. Werkgevers en werknemers kunnen bijvoorbeeld afspraken maken over gebruik van vakantiedagen, verlof of flexibele werktijden.
Deelt u de mening dat mohammedanen die zo graag «ramadan-proof» willen werken dit het beste kunnen doen in een islamitisch land en niet hier? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Waarom worden bij de aanbesteding van postbezorging door de Nederlandse Staat, zoals deze zomer voor de Belastingdienst, lagere tarieven per poststuk gehanteerd dan de bandbreedte die onderzoeksbureau SEO adviseerde om de regelgeving na te kunnen komen dat in 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao heeft?
De aanbesteding door de Belastingdienst is afgerond en de contracten zijn getekend. De uiteindelijke tarieven zijn niet openbaar. Wel kan worden gemeld dat ten opzichte van de vorige contracten bij beide partijen sprake is van een substantiële verhoging van de tarieven (25 – 30%). Sandd geeft aan dat de tarieven in dit contract de ruimte bieden voor de afgesproken ingroei van de vaste contracten voor de postbezorgers. Daarbij geldt wel dat voor het behalen van de volledige ingroei in 2014 meer factoren van belang zijn, zoals het volume en de tarieven die op de rest van de markt gerealiseerd kunnen worden. Bij de aanbesteding door de Belastingdienst zijn vooraf geen tarieven vastgesteld. Dit zou de concurrentie te zeer inperken en past daarmee niet binnen een Europese aanbesteding. Bovendien zijn postbedrijven zelf het best in staat om voor specifieke contracten in te schatten bij welke prijzen de afgesproken arbeidsvoorwaarden mogelijk zijn. Wel heeft de Belastingdienst in de gestelde voorwaarden waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden (zie ook antwoord op vraag 4). SEO deed in opdracht van de werkgeversvereniging Postverspreiders Nederland onderzoek naar de uitwerking van het advies van Vreeman over goede arbeidsvoorwaarden op de postmarkt. Op basis van cijfers van de bedrijven zelf kwam SEO tot een bandbreedte van gemiddeld 18 tot 24 cent voor poststukken in het algemeen. Afhankelijk van het soort post (bijvoorbeeld losse post of bulkpost), het gewicht van de poststukken en het volume, kunnen de tarieven in specifieke contracten van dit gemiddelde afwijken.
Koopt de Nederlandse Staat postbezorging in tegen bodemprijzen, waardoor meer postbezorgers de aankomende jaren op basis van een overeenkomst van opdracht (ovo) onder het minimumloon blijven worden betaald?
De huidige CAO en AMvB met het afgesproken ingroeipad gelden nog steeds. De stappen daarin zijn tot nu toe gehaald. Zoals in het antwoord op de vorige vraag vermeld, liggen de tarieven van de recente aanbesteding door de Belastingdienst substantieel hoger dan bij het vorige contract en is aangegeven dat ze de ruimte bieden voor de overige stappen van de afgesproken ingroei. Er is dus geen sprake van bodemprijzen. Op 20 juni 2012 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer per brief laten weten dat wetgeving wordt voorbereid waarmee de werkingsfeer van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag (Wml) wordt uitgebreid (Kamerstukken II, 29 502, nr. 101). Postbezorgers die arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht krijgen dan recht op het wettelijk minimumloon.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de regering tarieven opneemt waardoor het voor postbedrijven niet mogelijk is per 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao aan te bieden, terwijl de regering dit in woord en geschrift wel zegt na te streven en de motie Hamer c.s. (Kamerstuk 20 502, nr. 670) uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, bieden de tarieven de ruimte voor de afgesproken ingroei. Er is dus geen sprake van het onmogelijk maken van de ingroei. De uitkomsten van de aanbesteding door de Belastingdienst zijn daarmee in lijn met het streven van de regering.
Hoe bent u in de aanbestedingsformulieren gekomen tot prijzen per poststuk tussen de € 0,097 en € 0,20, grotendeels onder de bandbreedte van € 0,18 tot en met € 0,24 die SEO heeft vastgesteld? Waar zijn deze lagere tarieven op gebaseerd?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, zijn voorafgaand aan de aanbesteding geen tarieven vastgesteld. De genoemde bedragen komen dan ook niet uit het bestek. Om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden, is in het bestek een aantal waarborgen ingebouwd:
Hoe kan het dat u tijdens het algemeen overleg van 21 maart 2012 nog beloofde dat de Staat der Nederlanden fatsoenlijke prijzen moet hanteren bij de aanbesteding van de postbezorging, maar de prijsstelling nu zoveel lager ligt dan geadviseerd?
Tijdens het algemeen overleg van 21 maart 2012 heb ik aangegeven dat de motie (Gesthuizen/Vos) over fatsoenlijke prijzen uitgevoerd zou worden. In lijn met de motie heeft de regering zich zowel bij het opstellen van de criteria als bij de uiteindelijke gunning ervan vergewist dat acceptatie van een specifieke offerte niet in de praktijk tegenstrijdig is met de doelen omtrent goede arbeidsvoorwaarden (Kamerstukken II, 29 502, nr. 25). Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven, heeft de Belastingdienst daartoe in de voorwaarden een aantal waarborgen opgenomen. Zoals in het antwoord op vraag 1 vermeld, is aangegeven dat de tarieven die uit de aanbesteding zijn gekomen de ruimte bieden voor de afgesproken ingroei.
Deelt u nog steeds de mening dat de Nederlandse Staat fatsoenlijke prijzen moet hanteren bij de aanbesteding van de postbezorging? Zo ja, welke tarieven per poststuk gaat de Staat der Nederlanden dan hanteren, zodat in 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao ontvangt?
De aanbesteding van de Belastingdienst is inmiddels afgerond en de contracten zijn getekend. In het bestek zijn waarborgen opgenomen om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden. De uiteindelijke tarieven liggen substantieel hoger dan bij het vorige contract en bieden de ruimte voor de afgesproken ingroei. Met de aanbesteding van de postbezorging door de Belastingdienst is daarmee invulling gegeven aan het streven om als Nederlandse Staat prijzen te hanteren die in lijn zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden.
De uitslag van het referendum over de cao VVT (verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorgorganisaties) |
|
Renske Leijten , Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat 96 procent van de meer dan 20 000 deelnemers aan het referendum over de cao VVT heeft tegengestemd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Daar heb ik geen verklaring voor. De berichtgeving over het onderzoek is daarvoor trouwens ook te summier.
Deelt u de mening dat 20 000 deelnemers aan het referendum een hoge opkomst is? Hoe verklaart u de animo om mee te doen aan het referendum?
Mijn mening over de cao-VVT is eigenlijk niet relevant, want ik zit noch aan de cao-tafel, noch maak ik deel uit van de achterban van een der cao-partijen. In mijn brief van 3 juli naar aanleiding van uw vraag over de winst in de care bij de regeling der werkzaamheden van 12 juni ben ik al op de nieuwe cao-VVT ingegaan. Kortheidshalve verwijs ik daarom naar die brief.
Vindt u het in het belang van de VVT-sector dat er zo weinig draagvlak is voor de cao?
Ik vind het van belang dat een cao volgens de regels die daarvoor gelden, in zowel het arbeidsrecht als in het verenigingsrecht, tot stand komt.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er een cao VVT komt, die meer gedragen is door de mensen die onder de cao moeten werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Verder wijs ik op het antwoord op de vragen 5, 6 en 7 van de vragenset van het lid Wolbers over het grote gebruik van flexwerkers in de zorg. Daarin kom ik ook terug op uw, inmiddels verworpen, motie 161.
Hoe gaat u om met de motie Leijten/Voortman?2
Die heb ik ter kennis gebracht van mijn collega op SZW.
Algemeen verbindendverklaring van de cao voor de verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorgsector (VVT) |
|
Renske Leijten , Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in een recent plenair debat een motie ontraadde die de regering verzoekt de cao voor de verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorgsector (VVT) niet algemeen verbindend te verklaren? Hoe verhoudt uw stelling dat dit procedureel onmogelijk is zich met de brief van het kabinet waarin wordt gesteld dat de regering algemeen verbindendverklaringen van cao's kan weigeren indien dit strijdig met het algemeen belang, specifiek het regeringsbeleid, wordt geacht? Wilt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb het ontraden van de motie gemotiveerd met het argument dat de procedure- en beleidsregels rond het algemeen verbindend verklaren het niet toelaten dat ik daar een rol in speel. Daarmee blijf ik in lijn met de door u genoemde brief. Ik lees daar dat de huidige procedure- en beleidsregels een «sturend avv» (zoals het in de brief wordt genoemd) niet toelaten.
Betekent de stellingname dat u het in het algemeen belang acht dat de cao voor de grootste sector in Nederland geen breed draagvlak kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het algemeen verbindend verklaren wordt ook gekeken naar de representativiteit van de aanvragers.
In dit geval zal de minister van SZW constateren dat bij de werkgeversorganisaties die het algemeen verbindend verklaren mede aanvragen, ongeveer 95% werkt van het totaal aantal werknemers in de sector. Verder zal hij zien dat aan werknemerszijde ongeveer 40% is vertegenwoordigd van de georganiseerde werknemers. Tot slot zal hij kennis kunnen nemen van een nader onderzoek van CNV Publieke Zaak waar uit blijkt dat er draagvlak voor deze cao is onder alle werknemers in de VVT-sector.
Wanneer de AbvaKaboFNV bezwaar aantekent tegen de aanvraag voor algemeen verbindend verklaring zal de minister van SZW ook kennis kunnen nemen van de inhoud van hun bezwaar.
Op basis van al deze gegevens zal hij vervolgens een besluit nemen. Dat besluit zal dan passen in het huidige avv-beleid van dit kabinet.
Acht de regering de doorgeslagen flexibilisering en werkdruk, alsmede de loondumping voor zorgmedewerkers en het ongemoeid laten van megasalarissen voor de bestuurders, in het algemeen belang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en mijn antwoord op uw vraag over deze cao uit de regeling der werkzaamheden van 12 juni 2012.
Verder wil ik u er op wijzen dat het kabinet de salarissen van bestuurders in de publieke en de semipublieke sector aanpakt via de WNT (wet normering topinkomens). Het wetsvoorstel daarvoor ligt op dit moment bij de eerste Kamer.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat over de door u ontraden motie wordt gestemd? Zo nee, waarom niet?3
Ja.
Het oneigenlijk gebruik van de pensioenknip |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Pensioenknip verzekert werknemers van pensioenverlies»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de bekendheid is met de «pensioenknip» bij deelnemers en bij verzekeraars?
Nee, de bekendheid bij deelnemers en verzekeraars met de pensioenknip wordt niet gemeten. Ik ga er vanuit dat deelnemers en pensioenuitvoerders op de hoogte zijn van de mogelijkheid om het pensioen gesplitst te kunnen inkopen. De tijdelijke regeling pensioenknip2 schrijft namelijk voor dat pensioenuitvoerders degenen die ervoor in aanmerking komen, actief wijzen op de mogelijkheid en de voorwaarden van de pensioenknip. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij desgevraagd bevestigd dat verzekeraars bekend zijn met de pensioenknip en dat zij deelnemers enkele maanden voor pensionering over de mogelijkheid ervan informeren.
Kunt u aangeven waarom het aantal mensen dat gebruik maakt van de pensioenknip beperkt is? Deelt u de mening dat onbekendheid over de regeling bij deelnemers en/of bij verzekeraars kan bijdragen aan het beperkte gebruik?
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij desgevraagd laten weten dat voor zover hen bekend het gebruik van de knip inderdaad beperkt is. Zoals ik op vraag 2 heb geantwoord, heeft dit in mijn ogen niet te maken met onbekendheid. Verzekeraars dragen aan dat degenen die van de pensioenknip gebruik kunnen maken, daar in de praktijk vaak van af zien vanwege de eraan verbonden risico’s. Mensen blijken over het algemeen risico avers. De knip biedt de gelegenheid om te kunnen profiteren als de rente stijgt, zodat een hogere uitkering kan worden ingekocht. Dat de rente stijgt, staat niet vast. Sinds de introductie van de pensioenknip is de rente verder gedaald. Het risico op (verdere) rentedaling brengt deelnemers er vaak toe de pensioenknip achterwege te laten.
Bent u bekend met signalen dat verzekeraars weigeren de pensioenknip toe te passen? Wat kunnen de reden hiervan zijn? Kunt u aangeven wat de instrumenten zijn van deelnemers om het toepassen van de (wettelijke plicht op een) pensioenknip bij pensioenuitvoerders af te dwingen?
Bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zijn over 2011 en 2012 vier klachten binnengekomen over verzekeraars die weigeren de pensioenknip toe te passen op pensioendatum. Het gaat telkens om situaties waarin de deelnemer op pensioendatum de uitkering bij een andere uitvoerder heeft ingekocht dan waar het pensioen is opgebouwd (zogenaamde shoppen) en vervolgens van de pensioenknip gebruik wil maken.
Het Verbond van Verzekeraars onderkent dat het in die specifieke situaties kan voorkomen dat verzekeraars medewerking aan de pensioenknip weigeren. Dit heeft in de ogen van het Verbond een technische oorzaak die verband houdt met de tijdelijke regeling pensioenknip. Die kent de bepaling dat het risicoprofiel van de beleggingen van het resterend kapitaal (voor de levenslange uitkering) vergelijkbaar of lager moet zijn dan op het moment van inkoop van de tijdelijke uitkering. Deze bepaling belet dat tijdens de periode van de tijdelijke uitkering zeer risicovol wordt belegd. De beleggingsmixen van pensioenuitvoerders zijn divers en hun risicoprofielen daardoor niet altijd eenvoudig vergelijkbaar. De aangehaalde bepaling uit de regeling leidt ertoe dat het volgens verzekeraars in de praktijk niet mogelijk is om «shoppers» de mogelijkheid van de pensioenknip aan te bieden.
Als een deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde verzoekt om gesplitste aankoop van het pensioen en er is voldaan aan de voorwaarden van de regeling, dan is de pensioenuitvoerder verplicht om aan dat verzoek mee te werken. Als een pensioenuitvoerder deze medewerking weigert, kan betrokkene de uitvoerder daarop aanspreken en als dat niet tot medewerking leidt naar de rechter stappen. Dat geldt ook voor de boven beschreven specifieke situaties.
Wat vindt u er van dat sommige pensioenuitvoerders bij gebruik van de pensioenknip een veel lagere rente vaststellen voor de eerste uitkeringsperiode waardoor de pensioenknip veel minder aantrekkelijk wordt?
Pensioenuitvoerders moeten de tijdelijke uitkering inkopen tegen de geldende, korte marktrente. Die is op dit moment laag en lager dan de lange rente.
Wat vindt u er van dat sommige pensioenuitvoerders er voor kiezen om enkel mee te werken aan de pensioenknip door het gehele kapitaal op te eisen, zonder het recht op aankoop bij een andere uitvoerder na afloop van de eerste uitkeringsperiode (de knip)?
De regeling schrijft niet voor dat betrokkene na afloop van de tijdelijke uitkering het recht heeft om de tweede, levenslange uitkering bij een andere uitvoerder aan te kopen. Betrokkene heeft dus voor het inkopen van de tweede, levenslange uitkering geen recht op shoppen. Er is één wettelijk moment waarop de mogelijkheid van shoppen moet worden aangeboden, namelijk pensioeningangsdatum.
Ik heb het Verbond van Verzekeraars gevraagd naar de praktijk bij shoppen voor de inkoop van de tweede, levenslange uitkering. Het Verbond zijn geen situaties bekend waarin een gepensioneerde erom heeft verzocht om bij de aankoop van de levenslange uitkering te kunnen shoppen. Verzekeraars laten overigens weten dat een dergelijke shopmogelijkheid om praktische redenen onuitvoerbaar zou zijn. De gepensioneerde kan op elk gewenst moment tijdens de tijdelijke uitkering de levenslange uitkering inkopen, die ingaat aansluitend aan de tijdelijke uitkering. Het (rest)kapitaal voor de levenslange uitkering staat echter vast bij de verzekeraar waar de tijdelijke uitkering is ingekocht. Deze verzekeraar kan daarom geen koopsom storten bij een andere verzekeraar als de aankoop van de levenslange uitkering plaatsvindt tijdens de looptijd van de tijdelijke uitkering. Dat is in theorie wel mogelijk na afloop van de tijdelijke uitkering.
Het bericht dat 1 op de 5 werknemer flexwerker is |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Bijna 1 op 5 werknemers is flexwerker»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de forse stijging van het aantal flexwerkers?
De arbeidsmarkt wordt in toenemende mate gekenmerkt door flexibilisering en differentiatie van arbeid en arbeidsverhoudingen. Het aandeel flexwerkers is de afgelopen jaren dan ook toegenomen. Uit de cijfers die het CBS onlangs heeft gepubliceerd blijkt dat in 2011 18% van de werknemers met een baan voor minimaal twaalf uur per week een flexibele arbeidsrelatie had, ten opzichte van 13% in 2001.2 Daarbij merk ik op dat de toename vooral komt door de stijging van het aandeel werknemers met een tijdelijk contract met uitzicht op een vast dienstverband, dat nu als een aparte categorie wordt onderscheiden: van circa 4% in 2001 tot circa 7% in 2011.
De stijging van het aantal flexwerkers is een logische reactie op de toegenomen behoefte aan flexibiliteit bij werkgevers, door onder meer globalisering, technologische ontwikkeling en een steeds grilliger conjunctuur.
Kunt u toelichten waarom volgens u het aantal flexwerkers de afgelopen jaren zo fors is gegroeid en kunt u inzichtelijk maken welke gevolgen dit heeft voor de betrokken werknemers als het gaat om bijvoorbeeld het opbouwen van pensioen of recht op zaken als scholing?
De groei van het aantal flexwerkers is mijns inziens te verklaren door een aantal factoren. Zoals hierboven aangegeven hebben werkgevers meer behoefte aan flexibiliteit door globalisering, technologische vooruitgang en conjuncturele schommelingen. Flexibele contracten maken het voor werkgevers mogelijk hun personeelsbestand aan te passen aan fluctuaties in de benodigde arbeid. Daarnaast worden flexibele contracten door werkgevers steeds vaker gebruikt om de capaciteiten van de werknemer te beoordelen voordat zij een vast contract aanbieden.3 Ook kunnen kosten een rol spelen bij de aantrekkelijkheid van het flexibele contract ten opzichte van het vaste contract, zoals ontslagkosten en de loondoorbetalingsplicht en re-integratieverplichtingen bij ziekte. Denkbaar is tot slot dat cao-voorschriften invloed kunnen hebben op de aantrekkelijkheid van een flexibel ten opzichte van een vast contract voor werkgevers. Overigens bieden flexibele contracten ook voor werknemers voordelen. Voor bepaalde groepen werknemers biedt een flexibel contract juist een kans om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Daarnaast geeft een flexibel contract werknemers meer autonomie en mogelijkheden voor het kunnen combineren van werk en privé.
Voor het effect van een flexibel contract op pensioenopbouw en scholing is allereerst van belang het verbod op onderscheid in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers die werkzaam zijn op basis van een vast of tijdelijk dienstverband, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is (artikel 7:649 van het Burgerlijk Wetboek).
Wat betreft pensioenen geldt dat op grond van de Pensioenwet drempel- of wachttijden voor deelname niet langer dan twee maanden mogen zijn. Dit is onafhankelijk van de vraag of een werknemer werkzaam is op basis van een tijdelijk of vast contract. Drempel- of wachttijden kunnen bijvoorbeeld voorkomen dat een werknemer die tijdens zijn proeftijd wordt ontslagen binnen korte tijd aangemeld en weer afgemeld moet worden bij de pensioenuitvoerder. Voor nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen mogen geen drempel- of wachttijden gelden. Voor uitzendkrachten is de maximale drempel- of wachttijd in de Pensioenwet bepaald op 26 weken. Daarnaast bestaat specifiek voor uitzendkrachten de mogelijkheid om deel te nemen aan ofwel de pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP), het fonds waar sinds 1 januari 2004 alle uitzendondernemingen in Nederland verplicht bij zijn aangesloten, ofwel het pensioenfonds van de sector waar de uitzendwerkgever overwegend actief is.
Investeringen in scholing en training zijn voor de werkgever zinvol wanneer zij leiden tot een hogere productiviteit. Wanneer bedrijfsspecifieke scholing direct noodzakelijk is voor het uit te voeren werk, dan zal de werkgever hierin investeren onafhankelijk van de aard van het contract van de werknemer. Uit onderzoek blijkt wel dat werkgevers gemiddeld minder investeren in scholing van flexwerkers.4 De reden hiervoor lijkt gelegen in het feit dat werkgevers bij de scholingsinvesteringsbeslissing noodzakelijkerwijs rekening zullen houden met de terugverdientijd. Een werkgever zal alleen bereid zijn de cursussen en trainingen van zijn werknemers te financieren als de terugverdientijd voldoende lang is. Dit is bij kortlopende flexibele contracten in mindere mate het geval. Werkgevers zullen daarom in het algemeen meer investeren in werknemers die werkzaam zijn op basis van een vast contract of een ander contract met een voldoende lange looptijd. Gezien de terugverdientijd kan onderscheid qua scholingsinvesteringen tussen flexwerkers en vaste werknemers objectief gerechtvaardigd zijn vanuit het perspectief van de werkgever, die alleen rekening houdt met de gerealiseerde productiviteit gedurende het dienstverband. Maatschappelijk kan er hierdoor sprake zijn van een onderinvestering in scholing, omdat scholing ook relevant is voor de productiviteit en baankansen in de periode na het dienstverband.
Tot slot wil ik hier ingaan op flexibele arbeid in relatie tot hypotheekverstrekking. Bij het verstrekken van een hypotheek kijken banken naar de leencapaciteit van de hypotheekvrager. Die leencapaciteit wordt gebaseerd op de hoogte van het huidige vaste en bestendige inkomen. Dit is voorgeschreven in de gedragscode hypothecaire financiering. Bij tijdelijke contracten zijn er vaak ook mogelijkheden om een hypotheek af te sluiten, maar dit betreft wel maatwerk. Kredietverstrekkers zullen kijken naar de individuele situatie. Daarbij kan bijvoorbeeld het gemiddelde inkomen over de afgelopen jaren een rol spelen.
Deelt u de mening dat de wet- en regelgeving het vaste contract als norm hanteert en dat door de forse groei van het aantal flexwerker deze wet- en regelgeving steeds minder goed aansluit op de ontwikkelingen in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat Nederlandse wet- en regelgeving het vaste contract als norm hanteert, conform EU-richtlijn 99/70/EG. Dit komt met name tot uitdrukking in de ketenbepaling (artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek), die een grens stelt aan het aantal en de duur van het gebruik van tijdelijke contracten. Het vaste contract, of contract voor onbepaalde tijd, is ook nog steeds veruit de meest gebruikte contractsvorm; circa 70% van de werknemers werkt op basis van een vast contract. Bovendien is de gemiddelde duur van het verblijf in de «flexibele schil» beperkt5 en is in de afgelopen jaren met name de groep werknemers met een tijdelijk contract met uitzicht op een vast dienstverband gegroeid. Een vast contract is dus niet alleen in wet- en regelgeving maar ook in de praktijk voor veruit de meeste werknemers nog steeds de norm. Wel moet ervoor gewaakt worden dat het vaste contract aantrekkelijk genoeg blijft voor werkgevers. Het verschil in ontslagbescherming en ontslagvergoeding tussen vaste en flexibele contracten draagt daar niet aan bij. Dit verschil wordt verkleind door de maatregelen uit het Begrotingsakkoord voor aanpassing van het ontslagrecht en de WW. Deze maatregelen zorgen ervoor dat wet- en regelgeving beter aansluit op de ontwikkelingen in de praktijk.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk wet- en regelgeving af te stemmen op de ontwikkelingen in de praktijk en hierin bijvoorbeeld de evaluatie van de Wet flex en zekerheid mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
De hoofdlijnennotitie Aanpassing ontslagrecht en WW die ik op 18 juni jl. aan uw Kamer heb gezonden6, bevat maatregelen voor hervorming van de arbeidsmarkt. Ze hebben tot doel de arbeidsmobiliteit en de investeringen in (om)scholing bij ontslag te verhogen. Met de maatregelen wordt het verschil tussen vaste en niet-vaste contracten verkleind. Daarnaast is het wetsvoorstel beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters7 aanhangig bij uw Kamer. Met dit wetsvoorstel wordt onder meer de financiële verantwoordelijkheid van de werkgever bij ziekte van een werknemer met een flexibel dienstverband meer in lijn gebracht met de financiële verantwoordelijkheid bij ziekte van een werknemer met een vast dienstverband. Gezien de demissionaire status van dit kabinet laat ik eventuele extra maatregelen over aan een volgend kabinet.