Het bericht dat PostNL mensen met een arbeidshandicap aan een baan gaat helpen als postbezorger |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe verklaart u dat PostNL in de afgelopen jaren keer op keer heeft gecommuniceerd steeds minder arbeidsplaatsen te hebben voor de toentertijd in dienst zijnde medewerkers met een beperking waardoor medewerkers geen arbeidsplaats meer in het bedrijf konden krijgen en uiteindelijk bij het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) moesten aankloppen, dit terwijl PostNL nu mooie sier maakt met het te werk stellen van mensen met een beperking?
PostNL heeft mij laten weten dat het niet het geval is dat het bedrijf in de afgelopen jaren heeft gecommuniceerd dat er specifiek voor mensen met een beperking minder arbeidsplaatsen beschikbaar zouden zijn. Het bedrijf heeft wel gecommuniceerd dat het aantal arbeidsplaatsen voor medewerkers (met fulltime contracten en grote deeltijdcontracten) gereduceerd wordt. Deze reductie heeft te maken met de grote marktveranderingen in de postsector. De postvolumes dalen sterk, waardoor de kosten per poststuk stijgen. Het bedrijf past zich op deze ontwikkelingen aan.
Volgens PostNL is het bedrijf erin geslaagd om het merendeel van de medewerkers met een medische beperking een nieuwe plaats in de organisatie te geven. Medewerkers die het risico liepen om hun baan te verliezen zijn hierover geïnformeerd en konden gebruik maken van specifieke begeleiding en een mobiliteitsbudget. Tot nu is er voor een beperkt aantal productiemedewerkers (enkele tientallen) naar aanleiding van de hervatte reorganisatie een ontslagaanvraag ingediend. Hieronder zijn enkele medewerkers met een medische beperking.
In antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp, die ik u op 24 april 2013 heb aangeboden1, heb ik laten weten dat ik het recente initiatief van PostNL om ongeveer 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen in de briefpostbezorging als positief beoordeel. Het sluit aan bij de ambitie van het kabinet om zoveel mogelijk mensen, ook uit deze doelgroep, aan het werk te helpen.
Hoe kan het dat het tegen deze medewerkers werkte als zij een beperking hadden en PostNL er nu zelf mensen met een beperking aan een arbeidsplaats helpt? Deelt u het vermoeden dat PostNL de eigen medewerkers met een beperking te dure krachten vond en deze nu vervangt door goedkopere werknemers met een beperking?
PostNL heeft mij laten weten dat het medewerkers met een beperking niet benadeeld heeft ten opzichte van medewerkers zonder beperking. Medewerkers met een beperking krijgen bij gelijke geschiktheid voorrang bij de interne vacaturevoorziening en krijgen bemiddeling bij het zoeken naar passend werk.
Ik heb geen aanwijzingen dat PostNL de eigen medewerkers met een beperking te duur vond en deze nu vervangt door goedkopere werknemers met een beperking.
Het bericht ‘Gemeente mag instellingen geen salarisnorm opleggen’ |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gemeente mag instellingen geen salarisnorm opleggen»?1 Kent u ook de rechterlijke uitspraak die de basis vormt van dit artikel?
Ja. Ik ken het bericht, en ik ken de (tussen)uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant waarover in het bericht wordt geschreven. Het is een uitspraak in een procedure tussen de stichting Novadic-Kentron en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Het college van Eindhoven heeft inmiddels aangekondigd hoger beroep tegen de einduitspraak in te willen stellen.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de Wet Normering Topinkomens (WNT) die sinds 1 januari 2013 van kracht is? Valt de betreffende instelling vanaf januari 2013 onder het regime van de WNT en moet deze aldus voldoen aan een inkomensnorm?
Het geschil vindt zijn oorsprong in de rechtsverhouding tussen de instelling en de gemeente van voor de inwerkingtreding van de WNT. De WNT speelt in de uitspraak geen rol. De betreffende instelling valt sinds de inwerkingtreding van de WNT per 1 januari 2013 onder het regime van de WNT. Het betreft hier een instelling die op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen als zorginstelling is toegelaten.2 Het bezoldigingsmaximum van de WNT is thans op deze instelling van toepassing. Hierbij dient ten aanzien van de individuele topfunctionarissen het overgangsrecht in acht te worden genomen.
Of en in hoeverre kunnen bestuursorganen zoals gemeenten aanvullende en verdergaande beperkingen (t.o.v. de WNT) stellen aan de bezoldiging van medewerkers en bestuurders van instellingen waarmee een subsidierelatie bestaat?
De WNT verzet zich niet tegen het door decentrale bestuursorganen door middel van de subsidievoorwaarden stellen van aanvullende of verdergaande beperkingen aan de bezoldiging van medewerkers en bestuurders van door deze bestuursorganen gesubsidieerde instellingen. De Rechtbank Oost-Brabant oordeelt in deze casus dat de door de gemeente Eindhoven aan de subsidie verbonden verplichtingen in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zoals gezegd heeft het college van Eindhoven aangekondigd hiertegen hoger beroep in te stellen.
Hoe beoordeelt u de model-subsidieverordening van de VNG waarin zij manieren belicht waardoor gemeenten topsalarissen bij gesubsidieerde instellingen kunnen tegengaan?
In de model-Algemene subsidieverordening van de VNG zijn geen bepalingen opgenomen, die gericht zijn op het tegengaan van topsalarissen bij gesubsidieerde instellingen. Bij de VNG wordt wel gewerkt aan een model-subsidieregeling (een nadere regeling op grond van de model-ASV) waarin aandacht wordt geschonken aan de mogelijkheid om te voorkomen dat subsidiegeld wordt besteed aan (te) hoge topsalarissen bij gesubsidieerde instellingen. Hierbij volgt de VNG ook op de voet het vervolg van de procedure tussen de stichting Novadic-Kentron en de gemeente Eindhoven. In het Algemeen Overleg van 14 februari 2013 met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van Uw Kamer naar aanleiding van de rapportage 2011 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) heb ik ook aangegeven in verband met het topinkomensbeleid met de VNG in overleg te willen treden. Het ligt in de rede, hierbij ook te spreken over het afstemmen van het normeringsbeleid en over het juridisch instrumentarium dat rijk en gemeenten ten dienste staat.
Omvat de WNT ook alle functies waarbij sprake is van (gedeeltelijke) bekostiging uit middelen van decentrale bestuurslichamen, zoals gemeenten? Zo nee, welke niet?
Neen, de WNT richt zich niet op alle functies waarbij sprake is van (gedeeltelijke) bekostiging uit middelen van decentrale bestuursorganen, maar uitsluitend op de topfunctionarissen van instellingen in de publieke en semipublieke sector. Hieronder zijn mede begrepen, instellingen die een of meer overheidssubsidies ontvangen, die tezamen meer bedragen dan 50% van de jaarlijkse inkomsten van die instelling. Dit kan zowel een subsidie van de Rijksoverheid betreffen, als van decentrale bestuursorganen. Overigens heb ik in bovengenoemd Algemeen Overleg van 14 februari 2013 gememoreerd, dat ik de Eerste Kamer heb toegezegd om met een voorstel voor een aanpassingswet te komen, waardoor de WNT alleen van toepassing is wanneer sprake is van een zekere minimumomvang van de instelling.
Het bericht dat PostNL mensen met een arbeidshandicap aan een baan gaat helpen als postbezorger |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe sociaal is PostNL» waarin wordt belicht dat PostNL voornemens is om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen als postbezorger?1
Ik heb kennis genomen van het voornemen van PostNL om ongeveer 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen in de (brief)postbezorging. PostNL werkt hierbij nauw samen met de netwerkorganisatie Locus en de brancheorganisatie Cedris. Het gaat om medewerkers die vanuit een Sw-bedrijf of vanuit de bijstand gaan werken als parttime postbezorger. Medewerkers worden duurzaam gedetacheerd bij PostNL. Het Sw-bedrijf is verantwoordelijk voor de werving, opleiding en dagelijkse inzet en begeleiding op de werkvloer. Het voornemen van PostNL sluit aan op een eerdere inzet van PostNL Pakketten om werk te bieden aan 1.200 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de nieuwe pakketsorteercentra. Tijdens een werkbezoek op 26 maart 2013 aan een locatie van PostNL in Waddinxveen heb ik kennisgemaakt met een mensen die als postbezorger en als pakketsorteerder aan de slag zijn.
Ik beoordeel dit initiatief van PostNL als positief. Het sluit aan bij de ambitie van het kabinet om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen.
Deelt u de mening dat mensen met een arbeidsbeperking niet zomaar ingezet mogen worden als goedkoop personeel, zonder uitzicht op een vaste baan? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
De inzet van het kabinet is dat zoveel mogelijk mensen participeren. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat nog niet kan door op een andere manier te participeren in de samenleving. Ik vind het positief als mensen aan de slag gaan, ook als dit deeltijdwerk en/of tijdelijk werk betreft.
Deelt u de angst dat deze constructie van PostNL zal leiden tot verdringing van reguliere postbezorgers, mede gezien het feit dat uit onderzoek van de Erasmus Universiteit blijkt dat voor bedrijven, die arbeidsgehandicapten inzetten, de economische belangen zwaarder wegen dan de sociale motieven?
De inzet van PostNL is om de functies van postbezorgers in te vullen met mensen die een parttime arbeidsovereenkomst krijgen. PostNL blijft in heel Nederland werven en selecteren voor de functie van postbezorger. Volgens PostNL is er daarom geen sprake van verdringing.
Het is aan CNV Publieke Zaak en PostNL om eventuele zorgen over arbeidkosten te bespreken. Het is aan bedrijven om, binnen het wettelijk kader, te bepalen welke productiemiddelen worden ingezet. Het beleid van de overheid is erop gericht om, in aansluiting op de bedrijfseconomische afwegingen die bedrijven maken bij het inzetten van kapitaal en arbeid, werkgevers te compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt die ze aannemen. De sociale motieven om mensen met afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen zijn erg belangrijk, maar er moet tevens aan bedrijfseconomische voorwaarden worden voldaan.
Wat is uw reactie op de kritiek van de vakbond CNV Publieke Zaak die van mening is dat dit plan van PostNL vooral gericht is op het verlagen van de arbeidskosten?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bijstandsgerechtigden worden met behoud van uitkering tewerkgesteld en voor hoe lang? Hoeveel van deze werkzoekenden hebben of krijgen een dienstverband bij PostNL?
PostNL schat in dat indicatief 10 procent van de 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt afkomstig zal zijn uit de doelgroep van bijstandsgerechtigden. Hierbij is sprake van een re-integratieplek om werknemersvaardigheden op te doen. Doel is om duurzame uitstroom naar betaald werk te realiseren. PostNL geeft aan dat deze mensen kunnen reageren op vacatures voor postbezorging en dat zij bij gebleken geschiktheid in dienst kunnen komen bij PostNL. Overigens zoeken bijstandsgerechtigden vaak fulltime werk, terwijl PostNL alleen parttime functies biedt.
Erkent u, nu PostNL keihard zegt dat mensen met een beperking wel goed genoeg zijn om via detachering of met behoud van uitkering werk te doen voor het bedrijf, maar niet goed genoeg zijn om hen in dienst te nemen, de aangekondigde bezuinigingen op de sociale werkplaatsen van tafel moeten?
Nee. De inzet van PostNL om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen sluit aan bij de doelstelling van de Participatiewet om zo veel mogelijk mensen te laten participeren.
Gaat u, nu met PostNL nogmaals duidelijk is geworden dat bijstandsgerechtigden onder het wettelijk minimumloon als nog goedkopere arbeidskrachten tewerkgesteld worden, een einde maken aan de verdringing en uitbuiting die dit als gevolg heeft?
Ik heb thans geen aanwijzingen dat er sprake is van verdringing en uitbuiting.
Verlenging van de VUT-uitkering |
|
Roos Vermeij (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over dubbelzinnige berichten en adviezen van de ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het verlengen van de VUT-uitkering?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verlengen van de VUT-uitkering om de periode tot de nieuwe ingangsdatum AOW te overbruggen een van de opties is om te voorkomen dat mensen met een inkomensgat te maken krijgen? Zo ja, op welke manier is geregeld dat mensen die hun VUT-uitkering verlengen niet in één keer over de totale waarde van de VUT-aanspraak belast worden, zoals zou voortvloeien uit het niet langer voldoen aan de voorwaarden van artikel 18i Wet LB (tekst 2004)?
De verlenging van de VUT-uitkering is theoretisch een mogelijkheid om te voorkomen dat de gerechtigden tot de VUT-uitkering te maken krijgen met een inkomensgat. Omdat bij een dergelijke verlenging tot na de 65-jarige leeftijd niet langer wordt voldaan aan artikel 18i van de Wet LB 1964 (Wet LB 1964), zoals dat artikel op 31 december 2004 luidde, valt de VUT-regeling niet meer onder het overgangsrecht van artikel 38c van de Wet LB 1964. Een dergelijke handeling resulteert in de verschuldigdheid van een pseudo-eindheffing als bedoeld in artikel 32ba van de Wet LB 1964 (zgn. VUT-heffing). In de praktijk is het daarom financieel minder aantrekkelijk om gebruik te maken van de mogelijkheid VUT-uitkeringen te verlengen. Een VUT-heffing is op dit moment tevens verschuldigd indien VUT-uitkeringen, die qua omvang blijven binnen de kaders van artikel 18i van de Wet LB 1964 (tekst 2004), een uitkeringsperiode hanteren met een einddatum die ligt na het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Een spreiding over een langere periode van bestaande VUT-uitkeringsrechten verschilt in die zin van het verlengen van de VUT-uitkering dat bij de eerstgenoemde handeling geen sprake is van een toename van de VUT-uitkeringsrechten. Maatregelen nemen die ertoe kunnen leiden dat VUT-uitkeringsrechten toenemen of die de premielasten van werknemers kunnen verhogen voor een regeling waarvan deze werknemers zelf geen gebruik kunnen maken, acht ik ongewenst omdat het hier gaat om uitgewerkte regelingen. Omdat het over een langere periode spreiden van bestaande VUT-uitkeringsrechten niet een dergelijk gevolg heeft, ben ik bereid voor die situaties een tegemoetkomende regeling te treffen door – onder voorwaarden – de toepassing van de VUT-heffing achterwege te laten (zie hiervoor verder het antwoord bij vraag 5).
Klopt het dat de standpunten en Vraag&Antwoord-teksten van de Kennisgroep pensioenen (loonbelasting) van het Centraal Aanspreekpunt Pensioen van de Belastingdienst geen door of namens u vastgesteld beleid betreffen? Zo ja, deelt u de opvatting van de Kennisgroep in Vraag & Antwoord 12–009?2 Zo nee, kunt u duidelijkheid verschaffen over het regeringsstandpunt betreft de verlenging van een VUT-uitkering ter overbrugging van de verhoging van de AOW-leeftijd in relatie tot het betalen van loonbelasting?
Standpunten van kennisgroepen komen tot stand binnen de wet- en regelgeving en het geldende beleid. Beleid in formele zin wordt uitsluitend door mij vastgesteld. Handreikingen van de Kennisgroep pensioenen, zoals de aangeduide vraag en antwoordteksten, zijn dus geen beleid. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 is de in vraag en antwoord 12–009 verwoorde opvatting in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving.
Deelt u de mening van de Kennisgroep dat in de meeste gevallen de niet langer onder artikel 18i Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) – tekst zoals deze luidde in 2004 – vallende VUT-regelingen aangemerkt zullen worden als een regeling voor vervroegde uittreding (RVU) in de zin van artikel 32ba Wet LB, en hierdoor niet in één keer belast worden? Zo ja, wie beoordeelt dit?
Ik deel het in Vraag & Antwoord 12–009 door de Kennisgroep verwoorde standpunt. Bij een verlenging van de VUT-uitkering tot de verhoogde ingangsdatum van de AOW voldoet de VUT-regeling niet meer aan artikel 18i van de Wet LB 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2004. In die tekst was immers als voorwaarde opgenomen dat de VUT-uitkering uiterlijk moet eindigen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Een dergelijke voorwaarde is niet opgenomen in artikel 32ba van de Wet LB 1964. De beoordeling of in een concrete situatie sprake is van een zogenoemde RVU-uitkering ligt in eerste instantie bij de inhoudingsplichtige, die daarbij uiteraard het standpunt kan vragen van de inspecteur. Als artikel 32ba Wet LB 1964 niet is toegepast zal de inspecteur een correctieverplichting of een naheffingsaanslag kunnen opleggen als hij van oordeel is dat het genoemde artikel wel van toepassing is.
Kunt u reageren op de conclusie van de Kennisgroep dat indien VUT-regelingen gekwalificeerd worden als RVU in de zin van artikel 32ba Wet LB, dit gevolgen kan hebben voor de premiebetalende werkgever(s) en werknemers?
Als sprake is van een RVU-uitkering wordt bij de gerechtigde tot de uitkering niet de aanspraak, maar de uitkering belast. Daarnaast zijn de premies die de werknemers betalen niet aftrekbaar en is de inhoudingsplichtige op grond van het eerste lid van artikel 32ba Wet LB 1964 een pseudo-eindheffing verschuldigd van 52% over de door hem gedane uitkering. De kennisgroep heeft dit overeenkomstig verwoord in het aangehaalde vraag en antwoord.
Zoals bij het antwoord op vraag 2 reeds is vermeld, ben ik bereid om vooruitlopend op een wijziging van de wettelijke bepalingen onder voorwaarden bij beleidsbesluit goed te keuren dat bestaande VUT-uitkeringsrechten – over de periode voorafgaand aan de AOW-ingangsdatum – gespreid kunnen worden uitgekeerd zonder dat de regeling wordt aangemerkt als een regeling voor vervroegde uitkering in de zin van artikel 32ba Wet LB 1964. Aan deze goedkeuring wordt de voorwaarde verbonden dat de omvang van de bestaande VUT-uitkeringsrechten niet mag worden uitgebreid. De bestaande VUT-uitkeringsrechten moeten derhalve actuarieel neutraal worden herrekend naar over een langere periode uit te keren VUT-uitkeringen, zodat het spreiden over een langere uitkeringsperiode wel tot gevolg heeft dat de maandelijkse uitkeringen lager uitvallen. Overigens zullen voorwaarden gelden ten aanzien van de uiterlijke ingangs- en einddatum van de VUT-uitkeringen. Hierbij dient bijvoorbeeld gedacht te worden aan de voorwaarde dat de VUT-uitkering uiterlijk moet ingaan bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd en dat de VUT-uitkering voorts moet eindigen uiterlijk op het moment dat de VUT-gerechtigde de voor hem geldende AOW-leeftijd bereikt. Een soortgelijke (voorwaardelijke) goedkeuring zal ook gaan gelden voor bestaande aanspraken op overbruggingspensioen en prepensioen. Ook zal bij overbruggingslijfrenten worden goedgekeurd dat deze onder voorwaarden over een langere periode mogen worden uitgekeerd.
Ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen in EU werken 59 dagen «gratis»»?1
Ja
Deelt u de mening dat ongelijke beloning van mannen en vrouwen voor hetzelfde (soort) werk onacceptabel is? Zo ja, welke maatregelen heeft u inmiddels genomen of gaat u nemen om deze ongelijkheid te voorkomen?
Indien er daadwerkelijk sprake is van beloningsdiscriminatie vind ik dit onacceptabel en dient dit met kracht te worden bestreden. Zoals in het Regeerakkoord is opgenomen, zet het kabinet zich actief in om nog bestaande loonverschillen tussen mannen en vrouwen voor gelijke arbeid weg te nemen.
Ik heb op 18 februari 2013 in een adviesaanvraag over discriminatie op de arbeidsmarkt aan de SER gevraagd welke aanvullende acties kunnen bijdragen aan het voorkómen en bestrijden van ongelijke beloning.
Hoeveel procent verdienen vrouwen gemiddeld per uur minder dan mannen in Nederland? Hoeveel dagen werken vrouwen in Nederland gratis? Hoe staat Nederland ervoor ten opzichte van EU-landen en andere landen?
De cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over 2010 die in november 2012 zijn gepubliceerd in het rapport «Gelijk loon voor gelijk werk?», laten voor de overheid een ongecorrigeerd beloningsverschil tussen mannen en vrouwen zien van 13 procent en in het bedrijfsleven van 20 procent. Als rekening wordt gehouden met bepaalde achtergrondkenmerken (zoals leeftijd, arbeidsduur, opleidingsniveau) blijft een verschil over van 7 procent bij de overheid en 8 procent in het bedrijfsleven.
Een deel van de beloningsverschillen kunnen niet worden verklaard. Dit betekent niet per definitie dat er sprake is van beloningsdiscriminatie of dat vrouwen dagen gratis werken. Werknemers kunnen bijvoorbeeld bewust voor een lager salaris kiezen als daar betere secundaire arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld flexibele werktijden) tegenover staan en ook verschillende onderhandelingsvaardigheden kunnen bijdragen aan het beloningsverschil. Het valt echter ook niet uit te sluiten dat er sprake is van beloningsdiscriminatie. Opvallend is echter dat uit het CBS-onderzoek over 2010 blijkt dat het beloningsverschil onder de jonge generatie (leeftijdscategorie 23–35 jaar) bij de overheid 0,7 procent in het voordeel van vrouwen uitvalt.
Volgens de laatste cijfers van Eurostat over het jaar 2011 bedraagt het (ongecorrigeerde) beloningsverschil in Nederland 17,9 procent, waarbij geen onderscheid wordt genoemd tussen overheid en bedrijfsleven. Het gemiddelde beloningsverschil van de EU-landen is 16,2 procent. Cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) geven eenzelfde beeld: 17 procent beloningsverschil (ongecorrigeerd) in Nederland ten opzichte van het OESO-gemiddelde van 16 procent.
Wat zijn de redenen voor deze ongelijke beloning tussen genders?
Zie antwoord vraag 3.
In welk(e) land(en) is er geen of weinig sprake van ongelijke beloning? Welke maatregelen hebben in deze landen bijgedragen aan het verkleinen van de ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen?
Volgens de cijfers van Eurostat over het jaar 2011 kennen Slovenië en Polen het laagste beloningsverschil; respectievelijk 2,3 en 4,5 procent. Eurostat geeft geen verklaring voor het geringe beloningsverschil in deze landen.
Ik heb de SER ook gevraagd te kijken naar succesvolle maatregelen in het buitenland bij de bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie die toepasbaar zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Het algemeen verbindend verklaren van de cao Railinfra |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) Railinfra zo spoedig mogelijk algemeen verbindend moet worden om concurrentie tussen spooraannemers op uitsluitend arbeidsvoorwaarden uit te sluiten?
De algemeen verbindend verklaring (avv) van de Cao Railinfrastructuur liep af op 29 december 2012. Naar ik heb begrepen zijn cao-partijen in onderhandeling over een nieuwe cao. Het is aan cao-partijen om een nieuw avv-verzoek in te dienen zodra de cao tot stand is gekomen. Een dergelijk verzoek is tot op heden niet ontvangen, en zal na ontvangst volgens de gebruikelijke procedure en binnen de geldende termijnen worden afgehandeld.
Bent u bereid om, zoals ook het geval is in de Wet Personenvervoer, wetgeving te maken waarin de positie van werknemers bij verlies van een concessie worden overgenomen door de nieuwe concessie-eigenaar?
Het kabinet hecht veel waarde aan de continuïteit en vitaliteit van de spoorsector. De Staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu en ik willen echter niet interveniëren in de markt van spooraannemers. De spoorsector heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Cao-partijen hebben de mogelijkheid om zelf in de cao afspraken te maken over de overname van personeel bij aanbestedingen.
Daarnaast geldt dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, er bij aanbesteding sprake kan zijn van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. Burgerlijk Wetboek. Als dat het geval is dan is de nieuwe contractpartij wettelijk verplicht het personeel over te nemen van de verliezende contractant met behoud van rechten en plichten.
Bent u, gegeven het feit dat al eerder, in november 2011, de FNV waarschuwde voor inzet van spoorwerkers die de Nederlandse taal niet beheersten door de spooraannemers; van mening dat beheersing van het Nederlands essentieel is vanwege de veiligheid?1 Welke maatregelen zijn er sinds november 2011 genomen om inzet van buitenlands personeel dat de Nederlandse taal niet beheerst aan te pakken?
Ik neem ieder signaal serieus, ook dit signaal. Aan FNV heb ik – naar aanleiding van de brief waarnaar u verwijst – verzocht om voorbeelden van bedoelde onveilige situaties bij spoorwegwerkzaamheden aan te dragen. Tot op heden zijn door de FNV geen voorbeelden voor onderzoek bij de Inspectie SZW gemeld. Los daarvan heeft de Inspectie SZW contact gezocht met ProRail en spooraannemers. Daaruit is gebleken dat twee van de betrokken spooraannemers geen buitenlandse werknemers (meer) inzetten. Voor zover dit wel gebeurt, voorzien zij in een werkinstructie in de taal die de betreffende persoon begrijpt. Er is sprake van tweetalige begeleiding, aldus de betrokken bedrijven.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft geen aanwijzingen dat het niet beheersen van de Nederlandse taal heeft geleid tot gevaarlijke situaties op het spoor, zowel voor spoorveiligheid als arboveiligheid. Bij inspecties heeft de ILT geen problemen op dit terrein geconstateerd. Er is geen verband aangetroffen tussen incidenten en taalbeheersing. De conclusies van de ILT worden ondersteund door (ongevals)onderzoek dat door mijn ministerie is uitgevoerd. Communicatie en/of taalproblemen zijn niet als expliciete oorzaak aan te wijzen van een ongeval of bijna ongeval.
Er zijn geen wettelijke eisen voor spoorwerkers voor de beheersing van de Nederlandse taal. Baanwerkerveiligheid is vervat in brancheregelgeving, het Normenkader Veilig Werken (NVW), dat tot stand is gekomen in een samenwerking tussen de branche, de Inspectie SZW en de ILT. Het NVW schrijft voor dat de persoon die de veiligheidinstructie geeft zich ervan moet vergewissen dat de ploegleden de instructie hebben begrepen. De inspecteurs van ILT zijn bevoegd om, indien er sprake is van gevaar of ernstig gevaar in de zin van de Arbowetgeving, maatregelen te nemen. Voor het nemen van maatregelen in verband met taalbeheersing is tot op heden geen aanleiding geweest.
Hoe borgt u de eisen van veiligheidsopleiding en taalbeheersing, en worden deze eisen ook gehandhaafd?
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is het de verplichting van de werkgever om risico’s in kaart te brengen en (preventieve) maatregelen te nemen als risico’s daartoe aanleiding geven. Verder is de werkgever verplicht zijn werknemers doelmatig voor te lichten over veiligheids- en gezondheidsrisico’s en de te treffen maatregelen. Die voorlichting – mondeling en schriftelijk – moet zijn afgestemd op de capaciteiten, taal, kennis en ervaring van de betreffende werknemers. De Inspectie SZW toetst op deze verplichtingen in die gevallen waar een incident opgetreden is waarbij taal mogelijk een oorzaak kan hebben gespeeld.
Is er sprake van de mogelijkheid om constructies bij het werken aan het spoor toe te passen die op zichzelf binnen de huidige wet- en regelgeving passen, maar toch onwenselijk zijn? Zo ja, hoe treedt u hier tegen op?
Mij zijn dergelijke situaties niet bekend.
Berichten dat ABP 50 miljard euro meer vermogen zou hebben gehad als het haar renterisico had afgedekt |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de columns «Ook ABP Bestuur moet veld ruimen»1, «ABP misleidt deelnemer over risicobeleid»2 en de reactie «ABP kiest voor zorgvuldigheid met renteafdekking»3 van de voorzitter van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP)?
Het is niet aan mij een oordeel te vellen over het beleid van individuele fondsen. Het bestuur van een pensioenfonds is verantwoordelijk voor de uitvoering van een pensioenregeling. Het bestuur legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan. De overheid is als wetgever verantwoordelijk voor onder andere het toezichtkader, en ook voor de uitoefening van het toezicht. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op individuele fondsen.
Kunt u reageren op de stelling uit het Volkskrantartikel «Ook ABP Bestuur moet veld ruimen» dat het ABP, wanneer het haar renterisico’s had afgedekt de afgelopen 6 jaar, rond de 50 miljard euro meer vermogen had gehad op dit moment? Kunt u inzicht geven in hoe de pensioensector sinds 2007 is omgegaan met het afdekken van de renterisico’s? Bestaat er een relatie tussen de mate waarin pensioenfondsen het renterisico hadden afgedekt en de mate waarin zij nu (eventueel) moeten korten?
Het afwegen van een zo groot mogelijk rendement tegen een zo beperkt mogelijk risico plaatst pensioenfondsbesturen voor lastige beslissingen, die ook betrekking hebben op het al dan niet afdekken van het renterisico. In algemene zin geldt dat pensioenfondsen bij het afdekken van hun (nominale) renterisico de afweging moeten maken tussen het zeker stellen van nominale garanties, wat pleit voor renteafdekking, en de ambitie om pensioenen te kunnen ophogen met de loon- of prijsinflatie, wat – zeker in scenario’s met een stijgende rente en inflatie – niet voor renteafdekking pleit. Er is dus – zeker vooraf – geen sprake van «goed» of «fout» beleid in deze.
De vraag hoe de huidige balanspositie van een individueel fonds zou zijn geweest als het 6 jaar geleden een andere keuze zou hebben gemaakt ten aanzien van het afdekken van het renterisico, hangt bovendien sterk af van de precieze invulling van de renteafdekking en kan dus niet in algemene zin worden beantwoord.
Overigens blijkt uit ABP-publicaties dat het ABP, onder andere door een renteafdekking van circa 25%, gemiddeld genomen in de periode 2007–2011 een rendement heeft geboekt van gemiddeld 3,1% per jaar. Dat is hoger dan het gemiddelde van jaarlijks 2,7% dat de sector als geheel in die periode heeft gerealiseerd. Door de toegenomen verplichtingen als gevolg van onder meer de gedaalde rente en de gestegen levensverwachting daalde de dekkingsgraad van het ABP in de periode 2007–2011 van 134% naar 94%. Voor de sector als geheel daalde de dekkingsgraad toen van 137% naar 94% op 31 december 2011.
Tabel 1 beschrijft hoe de pensioensector sinds 2007 is omgegaan met het afdekken van het renterisico. De tabel is gebaseerd op de gerapporteerde jaarstaten van ruim 300 fondsen. De percentages zijn berekend als gewogen gemiddelden ten opzichte van de omvang van de verplichtingen. Uit de tabel blijkt dat de renteafdekking in 2007–2011 voor de sector als geheel op constant circa 45% is uitgekomen, waaronder de reeds gemelde renteafdekking van circa 25% bij het ABP.
2007
2008
2009
2010
2011
43,77%
43,80%
44,52%
44,99%
44,94%
Bron: DNB
Gegeven dat de rente is gedaald, kan achteraf worden vastgesteld dat meer renteafdekking tot een hogere dekkingsgraad zou hebben geleid.
De mate waarin pensioenfondsen moeten korten is echter niet alleen afhankelijk van renteontwikkelingen, maar ook van gerealiseerde beleggingsresultaten en van de levensverwachting van de deelnemers. Indien een pensioenfonds haar renterisico geheel afdekt, dan is de dekkingsgraad in theorie ongevoelig voor veranderingen in de rente. Het eventuele kortingspercentage wordt in dat geval bepaald door de mate waarin de overige beleggingsrisico’s en de stijging van de levensverwachtingen hebben bijgedragen tot de huidige dekkingsgraad. Naarmate de renteafdekking minder is, is de invloed van de rente op de dekkingsgraad groter. In dit kader zij ook verwezen naar «Vijf jaar pensioensector: kortingen en indexatie in perspectief», DNBulletin, 7 maart 2013 (www.dnb.nl).
Hoe luidt de regelgeving voor pensioenfondsen omtrent het afdekken van het renterisico? In hoeverre zijn pensioenfondsen verplicht om zich hiertegen in te dekken? Op welke manieren kunnen pensioenfondsen zich hiertegen indekken?
De geheimhoudingsbepalingen uit de Pensioenwet staan niet toe dat informatie die individuele pensioenfondsen aan de toezichthouder hebben verstrekt, openbaar wordt gemaakt.
In het algemeen geldt dat de verantwoordelijkheid voor de beslissing of en in welke mate pensioenfondsen het renterisico willen afdekken primair bij de fondsen zelf ligt. Het risicobeheer van pensioenfondsen is onderdeel van het beleggingsbeleid dat zij beschrijven in hun financiële opzet. DNB beoordeelt vervolgens het integrale beleggingsbeleid in relatie tot de hierover wettelijk vastgelegde bepalingen.
De eisen ten aanzien van de beleggingen van pensioenfondsen zijn vastgelegd in artikel 135 van de Pensioenwet (een beleggingsbeleid in overeenstemming met de prudent-person regel) en artikel 13 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (met onder andere nadere bepalingen voor beleggingen in derivaten). Daarnaast geldt artikel 143 van de Pensioenwet ten aanzien van de beheerste en integere bedrijfsvoering. Door periodieke continuïteitsanalyses moeten pensioenfondsen aantonen dat de financiële positie over de lange termijn beheerst wordt.
Het renterisico van pensioenfondsen komt verder tot uitdrukking in de berekening van het vereist eigen vermogen. In het standaardmodel is een berekening voorgeschreven om het vermogen te bepalen dat voor het renterisico moet worden aangehouden. De mate waarin het renterisico is afgedekt, bepaalt mede de hoogte van het hiervoor vereiste eigen vermogen: hoe meer renterisico een fonds afdekt, des te lager is het vereist eigen vermogen
Indien een fonds een dekkings- of reservetekort heeft, mag het fonds het risicoprofiel niet vergroten. Voor zover een pensioenfonds in deze situatie het renterisico wil vergroten, kan dit alleen wanneer andere risico’s die relevant zijn voor het risicoprofiel worden teruggenomen. DNB ziet hier ook op toe.
Pensioenfondsen zijn niet verplicht om het renterisico af te dekken. Dit past ook niet bij de aard van het huidige pensioencontract, dat zowel de borging van onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen in zich draagt, alsook de ambitie om pensioenen conform de loon- of prijsontwikkeling te verhogen. Pensioenfondsen dienen de toezichthouder te laten zien dat zij op basis van het prudent-person principe en de beheerste en integere bedrijfsvoering de betreffende risico’s in voldoende mate beheersen.
Welk rol speelt De Nederlandsche Bank (DNB) als toezichthouder hierin? Hoe ziet het contact tussen pensioenfondsen en DNB over het afdekken van het renterisico eruit? Kunt u specifiek ingaan op de contacten tussen DNB en ABP hierover?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de volgende passage uit het Jaarverslag 2007 van het ABP: «Het renterisico in nominale termen blijft groot, maar gezien de reële rendementsdoelstelling van het fonds en het huidige lage marktrenteniveau is ABP van mening dat het ongewenst is dit nominale risico af te dekken»? Vindt u het verstandig dat een pensioenfonds een lage afdekking van het renterisico verantwoordt met het rekenen op een stijgende rente?4
De passage in het Jaarverslag 2007 van het ABP refereert aan de spagaat tussen pensioenregelingen die op lange termijn een reële ambitie nastreven en een toetsingskader dat op korte termijn vooral beoogt nominale pensioentoezeggingen met een grote mate van zekerheid veilig te stellen. Door de financiële crisis en de fors gedaalde dekkingsgraden is de spanning tussen deze korte en lange termijn doelstellingen voelbaar geworden.
Het is aan de pensioenfondsbesturen om binnen de gestelde kaders en in goed overleg met alle belanghebbenden te komen tot een evenwichtige belangenafweging, waarbij rekening wordt gehouden met alle mogelijke scenario’s. Tegen deze achtergrond acht ik het niet verstandig om een oordeel te vellen over de mate van renteafdekking bij individuele fondsen.
Hoe beoordeelt u de stelling van het ABP dat het reële rendement uiteindelijk belangrijker is dan een momentopname van de dekkingsgraad?
Een reëel rendement dat gedurende een lange periode gemiddeld genomen boven de risicovrije rente uitkomt is een noodzakelijke voorwaarde voor een pensioenambitie met een indexatiedoelstelling. Maar de dekkingsgraad mag in de tussentijd niet zodanig laag uitkomen dat de toekomstige pensioenen niet langer met een hoge mate van zekerheid zijn veilig gesteld. Het monitoren van de financiële positie aan de hand van de dekkingsgraad is belangrijk om te voorkomen dat toekomstige pensioenen te veel afhankelijk worden van schommelende rendementen.
Onderschrijft u de volgende stelling uit het rapport van de commissie Frijns: «Volledig afdekken van het nominale renterisico vergroot dus de gevoeligheid voor inflatieschokken. Anderzijds geldt dat afdekken van het nominale renterisico de reële dekkingsgraad wel beschermt tegen een daling van de reële rente. Per saldo blijkt een nominale afdekking van 50% te leiden tot een halvering van het nominaal dekkingsgraad risico terwijl het reëel dekkingsgraadrisico ongeveer een derde lager uitkomt.»? Onderschrijft u de stelling uit het rapport dat afdekking van het renterisico leidt tot een stabielere reële dekkingsgraad?5
De commissie Frijns is van mening dat, gezien het grote maatschappelijke belang van indexatie, het reële kader leidend moet zijn bij het beleid van pensioenfondsen. Daarbij wijst de commissie erop dat het huidige nominale toetsingskader tot gevolg kan hebben dat «pensioenfondsen relatief eenzijdig zijn gericht op het nominale risico en zullen trachten het nominale dekkingsgraadrisico te beheersen. Hierdoor kunnen de ontwikkeling van de reële dekkingsgraad en van het reële dekkingsgraadrisico negatief beïnvloed worden» (pagina 3 en 31).
Deze negatieve beïnvloeding van de reële dekkingsgraad en het reële dekkingsgraadrisico als gevolg van een eenzijdige afdekking van nominale risico’s is vooral te verwachten in scenario’s met een oplopende rente en inflatie. In scenario’s met een dalende rente en inflatie kan echter sprake zijn van het omgekeerde en kan afdekking van het renterisico inderdaad leiden tot een stabielere reële dekkingsgraad.
Bent u (mede gezien uw antwoord op vraag 7) van mening dat (nominale) renteafdekking niet strijdig is met de eventuele reële doelstelling van een pensioenfonds? In hoeverre is het niet afdekken van het renterisico in overeenstemming met de belofte van een vaste uitkering (nominaal of reëel) aan een deelnemer?
Zoals uit de antwoorden op voorgaande vragen blijkt, kan een afdekking van het nominale renterisico in bepaalde situaties op gespannen voet staan met de reële doelstelling van een pensioenfonds. Binnen de kaders van het financieel toetsingskader moet een bestuur de voor- en nadelen van afdekking afwegen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de voorzitter van het ABP dat ook nu de kans op een rentestijging groter is dan een rentedaling? Is het verstandig dat pensioenfondsbestuurders beleggen op basis van een renteverwachting die afwijkt van de dan geldende rentetermijnstructuur?
De Pensioenwet verbiedt pensioenfondsbestuurders niet om een eigen opvatting te hebben over de verwachte ontwikkeling van economische variabelen.
Voor zover pensioenfondsen hun (rente)risico’s niet hebben afgedekt, vindt u dat dit gecommuniceerd had moeten worden aan de deelnemers? Vind u dat dit afdoende is gedaan?
Pensioenfondsen moeten hun beleggings- en risicobeleid verantwoorden, bijvoorbeeld in hun jaarverslag of op de website. Het beleid gericht op het afdekken van renterisico’s is hier een onderdeel van. Het is aan het verantwoordingsorgaan om hierover een oordeel te vellen. In de toekomst zullen fondsen naar hun deelnemers ook vooraf beter moeten communiceren over risico’s. Zie ook de Hoofdlijnennota ftk van 30 mei 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 32 042, nr. 113).
Hoe kijkt u tegen deze discussie aan met het oog op de beperkte keuzevrijheid voor deelnemers om te kiezen tussen pensioenfondsen? Is het ergens niet wrang dat de 2,8 miljoen deelnemers verplicht bij het ABP zitten en dus verplicht zijn blootgesteld aan dit risico?
Door de financiële crisis is eens te meer duidelijk geworden dat risico’s inherent zijn aan ons stelsel van aanvullende pensioenen dat is gericht op geïndexeerde pensioenen. Solidariteit, collectiviteit en verplichtstelling vormen kernelementen van dit stelsel. In de Hoofdlijnennota ftk is aangegeven hoe het stelsel, dat berust op door sociale partners overeengekomen pensioenregelingen, toekomstbestendig zal worden gemaakt.
Dat neemt niet weg dat de maatschappelijke discussie verder gaat dan de financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel. Zoals eerder aangegeven ga ik de komende tijd met alle betrokken partijen spreken om te verkennen welke vragen er bij hen leven (Kamerstukken II 2012/13, 32 043, nr. 149), zoals vragen rond de verplichtstelling en keuzevrijheid.
Wetsvoorstel dat de pensioenen voor politieke ambtsdragers moderniseert |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich het persbericht van uw ministerie van 21 september jl, waarin staat dat het kabinet akkoord gegaan is met een wetsvoorstel dat de pensioenen voor politieke ambtsdragers moderniseert, door de pensioenleeftijd te verhogen en te flexibiliseren en het mogelijk te maken om de pensioenen ook te verlagen in lijn met verlagingen bij het ABP?1
Ja.
Herinnert u zich dat in het persbericht een beoogde ingangsdatum van het wetsvoorstel van 1 januari 2013 staat?
Ja.
Om welke redenen is het wetsvoorstel nog niet ingediend?
De Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd heeft aanmerkelijke gevolgen voor de pensioenreglementen van de pensioenfondsen. De reglementen moeten worden aangepast aan een inbouw van de AOW op een flexibele leeftijd. Bovendien moet de flexibele wijziging van de pensioenrichtleeftijd in de reglementen worden verwerkt. De meeste pensioenfondsen hebben deze aanpassing nog niet afgerond.
De beoogde wijzigingen in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers zijn inhoudelijk gezien vergelijkbaar met aanpassingen in een ouderdomspensioenreglement. Daar komt nog bij dat het Appa-pensioen nog niet is afgestemd op een flexibele ingangsleeftijd – anders dan (bijvoorbeeld) het ABP-pensioen. Deze vaste ingangsleeftijd past niet meer bij de in de loop der jaren wijzigende leeftijd waarop het AOW-pensioen wordt uitgekeerd. De complexiteit van dergelijke aanpassingen van de Appa vraagt om zorgvuldige aanpak.
Wanneer is het wetsvoorstel aan de Raad van State gestuurd en wanneer heeft de Raad advies uitgebracht?
Het wetsvoorstel is op 9 oktober 2012 voor advies aan de Raad van State aangeboden. Op 13 december 2012 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State advies vastgesteld over het voorstel voor een Wet aanpassing pensioenleeftijd Appa. Dit advies is op 17 december 2012 aan het ministerie toegezonden.
Wilt u bevorderen dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer wordt gezonden en openbaar wordt gemaakt?
Ja, het wetsvoorstel ontvangt u omstreeks 1 maart 2013.
Het bericht dat nul-urencontracten zo snel mogelijk tot het verleden moeten gaan behoren |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Maak einde aan nul-urencontract»?1
Ik ben het eens met de uitspraak van de werkgeversorganisatie AWVN, vakbond CNV, detacheerders en de uitzendbranche dat de positie van flexwerkers moet worden versterkt. De positie van werknemers met een nul-urencontract valt daar ook onder. Flexibele arbeid is belangrijk voor de dynamiek op de arbeidsmarkt, maar het mag niet zo zijn dat flexibele arbeid oneigenlijk wordt gebruikt en verwordt tot een goedkoop alternatief voor werk dat beter door vaste werknemers kan worden gedaan. In het Regeerakkoord is afgesproken dat gekeken wordt naar verbetering van de wettelijke bescherming voor verschillende vormen van flexibel werken. Initiatieven zullen gericht zijn op het beter in balans brengen van flexibele en vaste arbeid. Hierover ben ik in gesprek met sociale partners in het kader van de sociale agenda.
Deelt u de mening dat flexwerkers, net als andere werknemers, pensioenopbouw en sociale zekerheden moeten hebben? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, en dit is reeds wettelijk geregeld. Flexwerkers zijn onder dezelfde voorwaarden als andere werknemers verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Flexwerkers hebben ten aanzien van hun pensioen wettelijk eveneens dezelfde mogelijkheden als werknemers. Indien zij vallen onder een door sociale partners afgesproken pensioenregeling, dan is deze regeling op hen van toepassing.
Deelt u de mening van CNV-voorzitter Smit dat werknemers met een nul-urencontract de prijsvechters en wegwerpartikelen van de arbeidsmarkt zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de eensgezindheid van werkgevers, werknemers en uitzendorganisaties om te zetten in een wet, die het gebruik van nul-urencontracten aan banden legt en waarin wordt vastgelegd dat flexwerkers pensioenopbouw en sociale zekerheden moeten hebben? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze wet verwachten? Zo nee, waarom niet?
In het overleg van het kabinet met sociale partners over de sociale agenda wordt ook gesproken over de mogelijkheden om flexibele en vaste arbeid beter met elkaar in balans te brengen. De uitkomst van deze gesprekken zal ik in het voorjaar in een Hoofdlijnennotitie aan de Kamer aanbieden.
Gesjoemel met lonen in de bouw |
|
Farshad Bashir , Paul Ulenbelt |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u uitgebreid ingaan op de genoemde feiten en beweringen in de artikelen «Gesjoemel met loon bij aanleg tunnel onder Delft»1 en «Vrij spel met lonen in de bouw»?2
Op dit moment werken de Belastingdienst, de SVB, het UWV en de Inspectie SZW nauw samen om de feiten vast te stellen. Als daar aanleiding toe is dan wordt het andere land om uitleg en toelichting gevraagd. Tevens wordt informatie uitgewisseld met het andere land.
De artikelen schetsen een beeld dat er van alles mis zou zijn en dat de controle door de overheid te kort zou schieten. Controle van de feiten en omstandigheden van de onderhavige gevallen zal moeten uitwijzen of het beeld terecht is.
Indien en voor zover in deze casus sprake is van onderbetaling of strafbare feiten, hebben inspecteurs en rechercheurs van de Inspectie SZW ruime bevoegdheden die zij kunnen inzetten om de naleving van de relevante arbeidswetgeving te controleren, zoals de Wet minimumloon- en minimumvakantietoeslag (Wml). Inspecteurs kunnen bijvoorbeeld alle benodigde informatie en gegevens vorderen en hebben toegang tot alle plaatsen waar gewerkt wordt, met uitzondering van de woning. In de Wet minimumloon en mimumvakantiebijslag zijn aanvullende bevoegdheden opgenomen met betrekking tot inbeslagname. De rechercheurs van de Inspectie SZW zijn algemeen bevoegd tot opsporing van strafbare feiten. De Inspectie SZW werkt bij het toezicht op naleving van de relevante arbeidswetgeving nauw samen met andere handhavende instanties, zoals de Belastingdienst, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) enz. Met deze diensten wordt wederzijds informatie uitgewisseld en worden gezamenlijke onderzoeken gedaan.
Bent u het eens met de kwalificatie sjoemelen die in één van de artikelen wordt gebruikt? Indien niet, kunt u dit nader toelichten? Wat voor kwalificatie wilt u wel aan de constructies geven?
Zie antwoord vraag 1.
Is er, zoals in één van de artikelen is geschreven, sprake van fraude en een verstoring van de eerlijke concurrentie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aan de hand van een schematisch overzicht aangeven welke bevoegdheden elk van de controlerende instanties heeft bij de opsporing van de genoemde constructies die in de artikelen worden genoemd? Is er sprake van enige coördinatie bij de controle door de verschillende instanties naar de in de artikelen genoemde constructies? Zo ja, hoe gaat dit zijn werk?
Zie antwoord vraag 1.
Was u reeds eerder op de hoogte van het feit dat buitenlandse bouwbedrijven gebruik maken van diverse constructies om te weinig sociale premies af te dragen? Zo ja, welke actie hebt u ondernemen om dergelijke constructies tegen te gaan?
Ja. De basis is een legale mogelijkheid die er voor zorgt dat werknemers verzekerd kunnen blijven in hun eigen land. Dit voorkomt versnipperde uitkeringsrechten en hoge administratieve lasten. Het is echter niet de bedoeling dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Middels toezicht werken we aan voorkoming dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Bij mijn brief van 11 april 2013 heeft u als bijlage het actieplan schijnconstructies ontvangen. Zoals u heeft gezien in het actieplan zullen we dit toezicht gaan intensiveren.
Bent u bereid om te kijken naar een andere oplossing om de controle op de in de artikelen genoemde constructies te verbeteren? Gebeurt dit reeds of moet hier nog een begin mee worden gemaakt? Aan wat voor oplossing wordt gedacht? Binnen welke termijn kan de Kamer maatregelen tegemoetzien?
Ja, de de inzet is om in dergelijke situaties een gezamenlijke controle in te stellen en aan dossiervergelijking te doen. Bij de integrale aanpak van schijnconstructies bekijken we hoe we beter op kunnen treden. In mijn brief van 11 april 2013 heb ik u geïnformeerd over de verdere aanpak.
Is de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) op de hoogte van de constructies die in het artikel worden genoemd? Heeft de NMA maatregelen genomen? Zo ja, welke? Indien neen, waarom niet?
De NMa heeft kennis genomen van genoemde berichtgeving waarin wordt gesproken over fraude met sociale premies. De NMa houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Tegen overtredingen van die wet kan zij handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Tegen constructies in de bouw, zoals beschreven in de door de vragenstellers aangehaalde artikelen, kan de NMa derhalve alleen optreden als daarbij sprake zou zijn van overtreding van de Mededingingswet. Dat is bij de in de berichtgeving genoemde constructies echter niet het geval.
Is hier ook nog een rol weggelegd voor de Fiscale inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)? Zo ja welke, zo niet, waarom niet?
In het algemeen kan de FIOD in beeld komen als in de casus blijkt dat er op basis van onderzoek naar de feiten en omstandigheden in strijd met de Nederlandse belasting- en socialezekerheidswetgeving is gehandeld.
Bent u van mening dat wanneer op Europees niveau de regelgeving voor de Europese arbeidsmarkt is aangescherpt, er voldoende waarborgen zijn om de in de artikelen besproken constructies te bestrijden of te voorkomen? Gaat u maatregelen op nationaal niveau initiëren? Wat zijn deze maatregelen?
Over de maatregelen heb ik u, zoals gezegd, geïnfomeerd in mijn brief van 11 april jongstleden.
Klopt de bewering dat de Belastingdienst toetsing heeft verricht? Wat waren de bevindingen van de Belastingdienst?
Gelet op de geheimhoudingsplicht kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Het arbeidsmarktbeleid in Albert Heijn distributiecentra |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH». Het artikel gaat in op een geschil tussen FNV Bondgenoten en Albert Heijn over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Zolang er voor mij geen aanleiding is te veronderstellen dat wet- en regelgeving wordt overtreden, wil ik mij niet mengen in dit geschil.
Wat is uw mening over het gebruik van «opjaagbonussen» door uitzendbureaus?
Navraag bij Albert Heijn leert dat de uitzendkrachten van Albert Heijn een bonus van ongeveer 10 procent kunnen verdienen boven op het basissalaris wanneer zij voldoen aan een aantal normen. Deze bonus wordt op weekbasis vastgesteld. Het beloningsbeleid is een interne aangelegenheid van een bedrijf. De overheid formuleert normen met betrekking tot het wettelijke minimumloon en handhaaft hierop.
Deelt u de mening dat goed functionerende uitzendkrachten in de distributiecentra van Albert Heijn na een jaar een vaste arbeidsovereenkomst horen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het is de keuze van Albert Heijn om uitzendkrachten in te zetten in het distributieproces. Dit kan ook voor een langere termijn dan één jaar. Wel moeten de uitzendkrachten na een bepaalde tijd in vaste dienst worden genomen door het uitzendbureau.
Wordt er misbruik van de wet gemaakt door de uitzendkrachten na een jaar weg te sturen, dan drie maanden bij een subcontractor in dienst te laten gaan en dan weer aan te nemen als uitzendkracht? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mij is niet bekend wat hiervan de achtergrond is en ik kan dus ook niet oordelen over de vraag of hier sprake is van misbruik.
Acht u het wenselijk dat mechanisatie in de distributiecentra wordt teruggedraaid, omdat (Poolse) uitzendkrachten goedkoper zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zou u voorstaan?
De vormgeving van het productie- en distributieproces is een interne aangelegenheid van het bedrijf.
Wat is uw reactie op de berichten over intimidatie op de werkvloer in de distributiecentra van Albert Heijn? En bent u bereid actie te ondernemen om intimidatie van werknemers tegen te gaan?
Intimidatie op de werkvloer is uiteraard ongewenst. In de Arbowet staat dat de werkgever beleid dient te voeren op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting waaronder ook intimidatie valt. Het is de verantwoordelijkheid van de uitzendondernemingen die personeel uitlenen aan Albert Heijn om hier op toe te zien.
Fraude bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten |
|
John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Vrij spel met lonen in de bouw» en «Pak loonfraude aan»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de in bedoelde artikelen beschreven constructie waarbij in het land van herkomst premies over een lager bruto uurloon worden afgedragen dan in het land van tewerkstelling wordt uitbetaald? Bent u van mening dat daarbij sprake is van een onwettige dan wel onwenselijke constructie die dient te worden aangepakt? Bent u bereid nader onderzoek naar deze constructie te (doen) verrichten?
Of dergelijke constructies indruisen tegen wet- en regelgeving of onwenselijk zijn, hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Het is aan de betrokken (inspectie)diensten en eventueel uiteindelijk de rechtspraak om deze te beoordelen. Dergelijke constructies hebben de aandacht van mij en van de betrokken (inspectie)diensten.
Deelt u de in bedoelde artikelen geventileerde mening dat een effectieve controle op de naleving van Europese en Nederlandse regels om uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten te voorkomen, wordt bemoeilijkt nu zich in Nederland wel meerdere instanties met die controle bezig houden, maar er zich blijkbaar «niet één volledig verantwoordelijk voelt»? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Waar nodig treden de betrokken instanties samen op om misstanden aan te pakken.
Zou u de hierboven gestelde vraag anders beantwoorden als de formulering zou luiden dat «niet één instantie hoofdverantwoordelijk is»? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat er om dat betrokken diensten indien nodig samenwerken of onderling bepalen door wie het beste kan worden opgetreden.
Deelt u de mening die in bedoelde artikelen wordt uitgesproken, namelijk dat in landen als bijvoorbeeld België en Duitsland respectievelijk een speciale «Sociale Inspectie» en de Belastingdienst in deze verregaande bevoegdheden hebben en «daardoor» de kans op fraude kleiner is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de kans op fraude wordt niet bepaald door de bevoegdheden van de toezichtsorganen.
Bent u bereid te bezien of de bijvoorbeeld in België en Duitsland gevolgde handelwijze dan wel elementen daaruit in Nederland kunnen worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is ook bij de handhaving goed om te bezien of een buitenlandse handelwijze voordelen heeft ten opzichte van onze eigen handelwijze.
Bent u bereid om bij het door u invulling geven aan de door de Kamer met de motie Kerstens/Azmani gevraagde geïntegreerde aanpak tegen uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten het in bedoelde artikelen genoemde onderwerp van één hoofdverantwoordelijke instantie met meer bevoegdheden te betrekken?2 Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van de geïntegreerde aanpak is ten eerste dat wordt bezien op welke wijze illegale of ongewenste constructies kunnen worden voorkomen. Ten tweede zullen we bekijken op welke wijze genoemde constructies – als ze toch voorkomen – het beste kunnen worden bestreden. Bij dit laatste kan onder andere de verantwoordelijkheidsverdeling tussen betrokken instanties aan de orde komen. Een ander punt is de (inter)nationale samenwerking tussen instanties.
De arbeidsvoorwaarden van de EU-ambtenaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich de Kamerbreed gesteunde motie-Omtzigt1 waarin de Kamer uitspreekt «verzoekt de regering, zich bij de onderhandelingen van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020 maximaal in te zetten zodat de arbeidsvoorwaarden van de EU-ambtenaren op het terrein van pensioentoezeggingen, lonen en betaalde inkomstenbelasting in lijn komen met de ontwikkelingen in de lidstaten»?
Is het waar dat de salarissen van de EU-ambtenaren fors stijgen per 1 januari 2013 door het vervallen van de 5,5% crisisheffing?
Kunt u de salaristabellen over 2012 en 2013 naar de Kamer sturen, analoog aan de schalen die u in Kamerstuk 32 833, nr. 9 aan de Kamer deed toekomen en kunt u per schaal aangeven hoeveel de netto-verhoging bedraagt?
Hoeveel verdient de president van de Verenigde Staten per jaar (omgerekend in euro’s tegen de huidige wisselkoers) en hoeveel verdienen de voorzitter van de Europese Commissie en de voorzitter van de Europese Raad?
Hoeveel verdient de enige vice-president van de Verenigde Staten per jaar en hoeveel verdient één van de vele vice-voorzitters van de Europese Commissie?
Hoeveel verdient de voorzitter van de Federal Reserve, het stelsel van Amerikaanse centrale banken en hoeveel verdient de president van de Europese Centrale Bank?
Hoeveel ambtenaren van de Europese commissie verdienen netto meer dan de vice-president van de Verenigde Staten?
Hoeveel ambtenaren van de Europese commissie verdienen netto meer dan de Nederlandse minister- president?
Op welke wijze heeft de Nederlandse regering zich ingespannen om de salarisverhoging in Brussel te mitigeren? Heeft de Nederlandse regering in de Europese Raad een tegenvoorstel gedaan?
Is het waar dat de Europese Raad, waarvan u deel uitmaakt, weigerde om de 5,5% belasting met een jaar te verlengen?2
Is het waar dat deze salarisverhoging te wijten is aan de laksheid van de Europese Raad, zoals zowel de Europese Commissie als het Europees Parlement beweren? Zo nee, aan wie is het dan te wijten dat er niet tijdig een compromis lag?3
Kunt u deze vragen voor het eind van het kerstreces beantwoorden aangezien het MFK elk moment weer actueel kan worden?
De mogelijke stijging van de salarissen van EU-ambtenaren |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Salaries of EU officials to increase in new year»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat door vastgelopen gesprekken tussen de Raad en de Europese Commissie de speciale belasting (solidarity levy) voor EU-ambtenaren automatisch verloopt?
Ja; de solidariteitsheffing vervalt omdat er nog geen overeenstemming is bereikt over een nieuw EU-ambtenarenstatuut.
Op welke punten zijn de onderhandelingen over het beloningssysteem stuk gelopen? Wat is het Nederlandse standpunt bij deze onderwerpen?
In december zijn meerdere voorstellen verschenen m.b.t. EU-ambtenarensalarissen. De Europese Commissie heeft een 1,7% salarisverhoging voorgesteld voor de periode juli 2012-juni 2013, gebaseerd op de salarismethode die eind 2012 afloopt. Ook is voorgesteld om de salarismethode met een jaar te verlengen, evenals de solidariteitsheffing van 5,5%, omdat beide eind 2012 aflopen.
Diverse lidstaten, waaronder Nederland, hebben evenals in vorige jaren bezwaar gemaakt tegen het salarisvoorstel, omdat zij van mening zijn dat het onverkort hanteren van de huidige salarismethodiek leidt tot stijgingen die niet opportuun zijn in tijden van crisis. Volgens deze lidstaten had de Commissie gebruik moeten maken van de zgn. «crisisclausule». Hierover zijn enkele Hofzaken gaande. Omdat de manier waarop de Commissie de salarismethode hanteert volgens deze lidstaten niet correct is, wilden zij ook niet instemmen met een verlenging van de toepassing van de salarismethode voor een jaar. Dat betekent helaas ook dat er tijdelijk geen solidariteitsheffing plaatsvindt, tot in de loop van 2013 een nieuw EU-ambtenarenstatuut overeen is gekomen.
De onderhandelingen over het ambtenarenstatuut kunnen worden afgerond wanneer in de MFK-onderhandelingen afspraken zijn gemaakt over de omvang van de administratieve uitgaven. Nederlandse inzet daarbij is dat de administratieve uitgaven beperkt dienen te worden, onder meer door verlaging van het aantal EU-ambtenaren en door hervorming van het belonings- en pensioensysteem.
Deelt u de mening dat de onderhandelingen over de hervorming van het beloningssysteem voor Europese ambtenaren prioriteit zouden moeten hebben?
Ja, Nederland zet zich, samen met gelijkgezinde landen, ook actief in voor deze hervormingen, zowel bij de onderhandelingen over het nieuwe EU-ambtenarenstatuut als bij de MFK-onderhandelingen.
Wat is de precieze inzet van Nederland op dit moment bij deze onderhandeling?
Het kabinet acht een verdergaande modernisering en versobering van het pensioensysteem, de bevorderingssystematiek, de salarisaanpassingmethode en het stelsel van vergoedingen voor EU-personeel gewenst om de arbeidsvoorwaarden voor EU-ambtenaren meer in lijn te brengen met die in de lidstaten en de totale kosten voor administratieve uitgaven in de hand te houden. Zie hiervoor het BNC-fiche ter zake (Kamerstuk 22 112, nr. 1342) en de kabinetsreactie Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 553).
Acht u het wenselijk dat daar waar nationaal de ambtenarensalarissen worden bevroren en het draagvlak voor Europa in de individuele lidstaten afneemt, de Brusselse huishouding wordt ontzien van bezuinigingen en snijden in eigen vlees?
Nee.
Wat gaat het verdere tijdspad van de onderhandelingen over dit onderwerp zijn en wat is het krachtenveld?
Naar verwachting zal in het voorjaar van 2013 een akkoord worden bereikt over het MFK. Daarna kunnen de onderhandelingen over het EU-ambtenarenstatuut worden afgerond. De Nederlandse inzet wordt gesteund door diverse gelijkgezinde landen.
Bent u bereid deze kwestie wederom aan te kaarten bij de Commissie danwel in de Europese Raad en stappen te ondernemen tegen deze ontwikkeling?
Ja, Nederland blijft zich hier actief voor inzetten; zie ook het antwoord op vraag 4.
Het bericht "Eigen risicoperiode Vorst WW verlaagd naar 17 dagen" |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eigen risicoperiode Vorst WW verlaagd naar 17 dagen»?1
Ja
Kunt u zich herinneren dat u de in de cao Bouw gehanteerde 22 dagen aanhaalde als rechtvaardiging voor de beperking van het vorstverlet?
Staatssecretaris De Krom heeft bij de behandeling van de Wet Vereenvoudiging regelingen UWV in uw Kamer, namens mijn ambtsvoorganger, verwezen naar de Bouw-cao om aan te geven dat een eigen risico periode van 4 weken op zichzelf niet ongebruikelijk is. De regeling die nu getroffen is in de Bouw cao is een tijdelijke afspraak die zal duren t/m 31 december 2014. De Bouwsector heeft aangegeven dat ze met het oog op de crisis heeft besloten het aantal dagen eigen risico tijdelijk te verlagen van 22 naar 17.
Wat is uw oordeel over het feit dat nu ook in deze cao in deze tijden van economische crisis een dergelijk lang vorstverlet niet als normaal bedrijfsrisico wordt gezien? Hoe beoordeelt u dat Bouw zich nu genoodzaakt ziet om de eigenrisicoperiode Vorst WW te verlagen naar 17 dagen?
Het financiële risico van het niet kunnen werken als gevolg van vorst in een willekeurige winter wordt niet beïnvloed door de conjunctuur. Wel beïnvloedt de conjunctuur de resultaten van ondernemingen en de financiële buffer van ondernemingen om financiële risico’s op te kunnen vangen. Daar is dus een verband. Ik ben van mening dat bedrijven ongeacht de conjunctuur waarin zij zich bevinden zelf de risico’s moeten dragen die bij het ondernemen horen. Daar hoort een risico op een beperkte duur van vorst ook bij. Verder ben ik van mening dat het niet aangewezen is om in een algemeen verbindend voorschrift per bedrijfsgroep een specifieke regeling te treffen dan wel het aan de bedrijfsgroep zelf over te laten wanneer een beroep op deze publieke regeling kan worden gedaan. Dat laatste is niet alleen oneigenlijk maar leidt ook tot verschillen tussen en binnen sectoren als het gaat om de vraag vanaf welk moment een beroep op de publieke regeling kan worden gedaan. Gegeven de huidige cao afspraken verschilt dat moment van een dag tot enkele weken. Met de nieuwe calamiteitenregeling zal dat niet meer mogelijk zijn en zal sprake zijn van een uniforme termijn alvorens een beroep op de publieke voorziening kan worden gedaan. De uniforme termijn zorgt er bovendien voor dat de uitvoering van de regeling aanzienlijk wordt vereenvoudigd. Bedrijven kunnen zelf aanvullende afspraken maken om kosten van leegloop binnen die termijn op te vangen, als zij dat willen, of andere maatregelen treffen om tijdens vorstperioden toch te kunnen werken dan wel afspraken maken om het niet kunnen werken op andere tijdstippen in te halen. Het normale bedrijfsrisico wordt dan niet afgewenteld op andere werkgevers in de sector.
Deelt u de constatering dat veel bedrijven in de bouw afgelopen periode oplossingen voor het risico hebben gezocht in het treffen van doorwerkmaatregelen, het beprijzen van weerrisico's in de aanneemsom, aanpassingen in de bedrijfsvoering en ook door het afnemen van het weerverletdekkingsproduct van Celsius Pro?
Uit informatie die ik hierover heb gekregen van Bouwend Nederland blijkt dat inderdaad het geval te zijn. Bedrijven worden hiertoe ook gestimuleerd door de wachttermijn die in de Bouw cao wordt gehanteerd. Zonder een dergelijke wachttermijn zullen bedrijven niet of minder geneigd zijn om maatregelen te treffen om kosten van leegloop tegen te gaan en eerder het normale ondernemersrisico afwentelen op de publieke fondsen.
Hoe beoordeelt u de constatering dat de economische crisis in 2012 harder toeslaat dan in de voorgaande jaren, waardoor zonder versoepeling van de 22 dagen veel extra vakmensen op straat komen te staan die de sector straks bij een aantrekkende economie hard nodig heeft?
Ik besef dat de huidige economische situatie niet makkelijk is voor veel bedrijven. Het is echter niet de bedoeling dat het risico op een normale periode van vorst opgevangen wordt door het collectief. Vorst is een normaal ondernemersrisico en er zijn vele normale ondernemersrisico’s die niet worden afgewenteld en gedragen door het collectief. Het is momenteel helaas niet te voorspellen hoe lang de huidige economische situatie voortduurt. Een regeling voor het opvangen van kosten van leegloop als gevolg van vorst, al dan niet met een kortere eigen risico periode, is hiervoor geen oplossing, mede omdat de kosten dan via de sectorpremie weer bij de sector terugkomen.
Kunt u deze ontwikkeling meenemen in het onderzoek en overleg met sociale partners (conform motie-Heerma c.s.)? 2
Ik ben voornemens ter uitvoering van de motie Heerma, tijdig voor de beoogde inwerkingtreding van de regeling per 1 september 2013, in gesprek te gaan met sociale partners. Ik begrijp de zorgen als gevolg van de huidige economische situatie en dit onderwerp zal ook zeker aan de orde komen in dat gesprek. Vóór de zomer ontvangt de Kamer een brief over de uitkomsten daarvan.
Bent u bereid om de inwerkingtreding van het wetsartikel ten aanzien van de inperking van het vorstverlet voor onbepaalde tijd uit te stellen?
Ik zie hier geen aanleiding toe en verwijs hiervoor naar de antwoorden op de voorgaande vragen.
Het bericht “Ministerie ziet een duidelijke toename arbeidsuitbuiting” |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie ziet een duidelijk toename arbeidsuitbuiting»?1
Ja
Deelt u de mening dat er zero tolerance-beleid moet worden gevoerd ten aanzien van fraudeurs en dat uitbuiting zeer ongewenst is en te allen tijde hard bestreden moet worden?;
Ja. Dit blijkt ook uit de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Daarin maakt de regering duidelijk dat er in ons land geen plaats is voor bedrijven die de wettelijke normen inzake arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen willen overtreden. In het kader van deze wet wordt derhalve een pakket aan maatregelen geïntroduceerd teneinde een effectieve invulling te geven aan het zero-tolerance beleid ten aanzien van werkgevers die herhaaldelijk de arbeidswetten overtreden. Tevens wordt geïnvesteerd in betere informatie-uitwisseling (tussen uitvoeringsorganen onderling en met publieke en private nutsbedrijven). Dit verhoogt de pakkans. Ten slotte vindt voorlichting plaats zodat burgers en bedrijven de regels kennen en ook weten wat de gevolgen zijn als zij die overtreden.
Welke overtredingen zijn bij de zes onderzoeken die al zijn afgerond geconstateerd?
De rechter heeft over deze zes afgeronde onderzoeken, waarbij mensenhandel (ex artikel 273f Wetboek van Strafrecht) ten laste is gelegd, nog geen uitspraak gedaan. Daardoor kunnen hierover geen mededelingen worden gedaan.
In hoeveel, en in welke, gevallen is er over gegaan tot het opleggen van boetes? In hoeverre is er op basis van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving en de motie Azmani-van den Besselaar2 overgegaan tot het innen van een dwangsom of het stilleggen van de werkzaamheden? Zo ja, in hoeveel gevallen? Zo nee, waarom niet?
Uit strafrechtelijke onderzoeken ex artikel 273 Wetboek van Strafrecht (mensenhandel) vloeien niet zozeer administratieve boetes voort, maar vooral gevangenisstraffen die de rechter in voorkomende gevallen kan opleggen. Omdat bij arbeidsuitbuiting sprake kan zijn van ernstige overtreding van arbeidswetten kan in voorkomende gevallen op basis van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving ook stillegging van alle of een deel van de werkzaamheden in het bedrijf aan de orde komen. Na de eerste ernstige overtreding wordt een waarschuwing tot preventieve stillegging gegeven, die bij de volgende overtreding wordt geëffectueerd. Dit is echter pas mogelijk nadat deze wet op 1 januari 2013 in werking is getreden. Deze wet voorziet overigens niet in de mogelijkheid een dwangsom op te leggen (zie ook: Kamerstukken II, 2011/12, 33 207, nr. 4).
In hoeverre betreft het hier bedrijven die al vaker in de fout gegaan zijn en is er dus sprake van recidivisme?
Zoals eerder aangegeven kunnen over strafrechtelijke onderzoeken pas mededelingen worden gedaan nadat de rechter een uitspraak heeft gedaan. Dat is bij deze zes afgeronde strafrechte-lijke onderzoeken nog niet het geval.
Wat gaat u er aan doen om in de toekomst arbeidsuitbuiting tegen te gaan en te voorkomen?
In het kader van de Task Force Aanpak Mensenhandel worden met de andere ketenpartners de nodige maatregelen getroffen om arbeidsuitbuiting tegen te gaan en te voorkomen. De maatregelen hebben betrekking op de kwaliteit van handhaving, versterking van de samenwerking, voorlichting en de opvang van slachtoffer. In het Meerjarenplan 2013–2014 van de Inspectie SZW heeft Arbeidsuitbuiting de hoogste prioriteit.
Discriminatie van vrouwen |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Geen gelijke kansen: 18 jaar strijd tegen vrouwen discriminatie»?1
Deelt u de mening dat de ongelijke beloning van vrouwen en discriminatie van zwangere vrouwen momenteel belangrijke kwesties zijn op het gebied van vrouwendiscriminatie?
Kunt u bevestigen dat in de publieke sector vrouwen 6 procent minder verdienen dan vrouwen voor hetzelfde werk en dat dit percentage in het bedrijfsleven nog veel hoger ligt? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf om dit percentage omlaag te krijgen? Kan de overheid hier niet een actievere rol spelen dan op dit moment gebeurt? Zo ja, op welke wijze?
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel dat de Sociaal-Economische Raad (SER) afspraken gaat maken over de gelijke beloning van vrouwen en mannen in gelijke functies?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het uitvoeren van de aanbevelingen die in maart 2012 zijn gedaan door de Commissie Gelijke Behandeling over het bestrijden van discriminatie van zwangere vrouwen?
Uit het onderzoek van de Commissie Gelijke Behandeling, die per 1 oktober 2012 is opgegaan in het College voor de Rechten van de Mens (CRM), is gebleken dat werkgevers en werknemers onvoldoende op de hoogte zijn van de rechten en plichten rondom zwangerschap en ouderschap op het werk. De aanbevelingen voor de overheid hadden daarom betrekking op voorlichting. De voorlichting zou zich enerzijds moeten richten op de rechten en plichten rondom zwangerschap en ouderschap en anderzijds op de mogelijkheden om discriminatie wegens zwangerschap te melden.
Naar aanleiding van de aanbevelingen van het CRM heb ik de website www.rijksoverheid.nl laten aanpassen om de reeds bestaande informatie over zwangerschap beter vindbaar te maken.
Tevens is de overheidssite voor werkgevers «Antwoordvoorbedrijven.nl» aangepast om daar bestaande informatie over ontslag en zwangere vrouwen aan te vullen.
Bij brief van 20 juni 2012, die ook aan de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verzonden, heeft het CRM kenbaar gemaakt dat de informatie over zwangerschap en ouderschap naar zijn mening onvolledig is en niet op een logische plek op de website staat. Ik ben daarop in overleg met het CRM getreden om de details over de voorlichting van de overheid nader te bespreken. Naar aanleiding daarvan onderzoek ik de mogelijkheden om op de rijksoverheidswebsite meer links te plaatsen tussen relevante websites over dit onderwerp. Daarbij zal ook het aspect van de meldingsmogelijkheden meegenomen worden.
Vindt u dat u met het plaatsen van informatie op rijksoverheid.nl voldoende tegemoet komt aan de aanbevelingen aan de overheid om vrouwen en werkgevers beter te informeren over de rechten en plichten rondom zwangerschap en moederschap op het werk en de mogelijkheden om discriminatie te melden? Wat is de mening van het Commissie Gelijke Behandeling (CGB) over de wijze waarop u uitvoering geeft aan deze aanbevelingen? Bent u bereid om werkgevers en vrouwen actiever te informeren over de rechten en plichten rondom zwangerschap en moederschap en de mogelijkheden om discriminatie te melden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo niet, waarom niet?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanbevelingen die de Commissie Gelijke Behandeling heeft gedaan aan werkgevers om discriminatie van zwangere vrouwen tegen te gaan? In hoeverre hebben werkgevers tot nu toe aangegeven deze aanbevelingen over te zullen nemen? Op welke wijze houdt u er toezicht op dat de aanbevelingen ook daadwerkelijk in de praktijk gebracht worden? Hoe staat het momenteel met de implementatie van de aanbevelingen?
Is er al overleg op gang gekomen tussen de sociale partners over dit onderwerp? Zo ja, wat is stand van zaken? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om dit te bevorderen?
Kunt u nader toelichten waarom de Nederlandse regelgeving volgens u voldoende bescherming biedt aan zwangere vrouwen op de werkvloer? Demonstreren de uitkomsten van het onderzoek van de CGB niet dat aanscherping van de regelgeving noodzakelijk is? Bent u bereid om de regelgeving op dit terrein door te lichten om na te gaan wat in dit kader de mogelijkheden zijn? Zo niet, waarom niet?
Bent u bereid om concrete beleidsdoelstellingen te formuleren op het gebied van gelijke beloning van vrouwen en discriminatie van zwangere vrouwen op de arbeidsmarkt? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunnen deze doelstellingen gemonitord worden?
Bezoldiging van corporatiebestuurders en de algemene bedrijfslasten van woningcorporaties |
|
Paulus Jansen , Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Het Financieele Dagblad, De Stentor en adviesbureau roAg naar de bezoldiging van corporatiebestuurders en leden van raden van corporaties en naar de hoogte van de algemene bedrijfslasten bij woningcorporaties?1 Wat is uw standpunt ten aanzien van dit onderzoek en op welke overwegingen rust het?
Ja.
Het betreft een onderzoek waarbij niet alle corporaties zijn betrokken, het is derhalve geen totaalbeeld. Het onderzoek is gebaseerd op 231 van de 381 woningcorporaties.
Elk jaar bericht ik u zowel over de bezoldigingen van bestuurders als over de bedrijfslasten van alle woningcorporaties.
Over de bedrijfslasten 2011 heb ik u recentelijk (TK 2011–2012, 29 453, nr. 252) geïnformeerd. Ik baseer me daarbij op het macrobeeld van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV). In de brief die ik u daarover heb geschreven heb ik aangegeven dat de bedrijfslasten per woongelegenheid in 2011 helaas met ruim 6% zijn gestegen, na een daling van de bedrijfslasten in 2010.
Hoe het beeld er wat betreft bezoldigingen in 2011 uit ziet is mij nu nog niet bekend. Momenteel worden deze gegevens verzameld. Zodra deze gegevens bekend zijn zal ik uw Kamer hierover berichten.
Gaat u maatregelen nemen tegen de corporaties die geen of onvolledige informatie verstrekken over de hoogte en structuur van de bezoldiging van de individuele leden van het bestuur volgens de Sectorbrede beloningscode bestuurders woningcorporaties? Zo ja, welke maatregelen?
In de Sectorbrede beloningscode is opgenomen dat de beloning van de bestuurders openbaar moeten worden gemaakt, dus ook inkomens onder het normbedrag van € 193 000. Dit geldt alleen voor Aedesleden. De handhaving van deze code is aan de branche zelf.
Hoe gaat u regelen dat corporaties genoemde informatie op een uniforme wijze gaan verstrekken, zodat de transparantie toeneemt en de beloningen van bestuurders en commissarissen eenvoudig te toetsen zijn aan het beloningskader?
Op basis van de Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector (WNT), die momenteel bij de Eerste Kamer ligt, zullen corporaties zich in de toekomst op een uniforme wijze moeten verantwoorden over de beloning van alle topfunctionarissen binnen de organisatie.
Herinnert u zich het voorstel om alle gegevens over hoofd- en nevenfuncties van corporatiesbestuurders en -commissarissen centraal te registreren via een openbaar meldpunt, gekoppeld aan de internetsite van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, zodat ook bij mutaties direct – en niet met een vertraging van anderhalf jaar – zicht is op de achtergrond en beloning van bestuurders en commissarissen?2 Acht u zo’n openbare realtime registratie bij nader inzien niet toch een goed idee?
Mij is bekend dat uw Kamer in 2009 de toenmalig minister voor Wonen, Wijken en Integratie verzocht de mogelijkheden te bezien van een centraal register voor nevenfuncties van commissarissen van corporaties. In reactie daarop deed mijn voorganger uw Kamer weten (TK 2010–2011, 29 453, nr. 197) bereid te zijn om, aanvullend op de bepalingen ter zake in de Governancecode, een wettelijke basis te verschaffen aan de verplichting voor corporaties om de (neven)functies van commissarissen in de jaarstukken bekend te maken. Dit via de Algemene Maatregel van Bestuur op grond van de herziene Woningwet. De inrichting van een landelijk databestand achtte hij, ook gezien de daarmee gemoeide ambtelijke lasten, als aanvulling niet noodzakelijk.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de herziene Woningwet eerder dit jaar stelde uw Kamer aanvankelijk voor (bij amendement nr. 51 van het lid Karabulut) corporaties te verplichten de nevenfuncties van commissarissen én van bestuurders openbaar te maken, zowel via het ter inzage leggen bij mijn ministerie als via publicatie op de website van de corporatie. De nadere gedachtewisseling met uw Kamer in tweede termijn over het betreffend amendement heeft uiteindelijk geleid tot het gewijzigd amendement van mevrouw Karabulut met nr. 92, waarin de verplichting voor corporaties is opgenomen om de nevenfuncties van bestuurders en commissarissen via het jaarverslag openbaar te maken. Conform dit amendement zullen in de AMvB bij de herziene Woningwet nadere bepalingen worden opgenomen met betrekking tot de jaarverslaglegging.
Is de conclusie «Naarmate een corporatie meer verhuureenheden beheert, stijgen de bestuurskosten, neemt de productiviteit af en stijgen de gemiddelde bedrijfslasten» aanleiding voor bestuurlijke actie in de richting van de corporatiebranche?
Ik deel de in de vraag verwoorde conclusie maar ten dele. Uit cijfermateriaal van het CFV komt een genuanceerder beeld naar voren. Zo zijn de gemiddelde bedrijfslasten bij middelgrote corporaties (5 000 – 10 000 woningen) het laagst, dus ook lager dan bij kleinere corporaties. De grote corporaties (10 000 – 20 000 woningen) presteren over het algemeen beter dan kleine of middelgrote corporaties als het gaat om investeringen. Alleen de zeer grote corporaties (meer dan 20 000 woningen) doen het zowel qua efficiency als qua prestaties slechter dan gemiddeld in de sector.
Voor mij is de in de vraag verwoorde conclusie op zich dan ook geen aanleiding voor bestuurlijke actie jegens de corporatiesector. Ik wijs er daarbij op dat diverse ontwikkelingen rond de sector, zoals de in 2008 van kracht geworden integrale vennootschapsbelastingplicht, de in 2013 in te voeren heffing onder verhuurders, en marktontwikkelingen rond de verkoopmogelijkheden en afwaarderingen op de grondwaarde de corporaties stimuleren om in financieel opzicht scherper aan de wind te varen. Daarnaast zullen bepalingen in de te herziene Woningwet en daaronder liggende AMvB, zoals de verplichte visitatie en de verplichte toets door de financiële toezichthouder op investeringen boven een bepaald normbedrag, bijdragen aan een kostenbewustere bedrijfsvoering. Tevens mag redelijkerwijs worden verwacht dat de normeringen van de WNT in toenemende mate (en met name na het verstrijken van een overgangsperiode voor bestaande gevallen) zullen bijdragen aan beperking van bestuurskosten.
Onderschrijft u dat directeur-bestuurders die een bezoldiging ontvangen (ver) boven de afgesproken norm een schandvlek zijn voor de sociale huursector? Hoe denkt u op zo kort mogelijke termijn een eind te maken aan deze misstand?
Hoewel ik van mening ben dat corporaties hun bestuurders moeten belonen volgens de toepasselijke normen uit de sectorcode, wijs ik u erop dat er momenteel geen wettelijke regels zijn die deze beloningen maximeren. De sectorcode stond lange tijd overschrijdingen van de normen (mits uitgelegd) toe. Bovendien gaat het in veel gevallen nog om eerder vastgelegde afspraken die niet zonder meer en op korte termijn zijn terug te draaien. Bij invoering van de WNT gaat een overgangsrecht gelden, waarmee de beloningen geleidelijk naar de toepasselijke normen zullen worden teruggebracht.
Ik wijs u erop dat de brancheorganisaties Aedes en VTW en ook individuele corporatiebestuurders, mede naar aanleiding van dit onderzoek de oproep hebben gedaan aan bestuurders en raden van toezicht om op basis van vrijwilligheid tot een neerwaartse bijstelling van de beloningen te komen. Een pleidooi dat ik bij elke mogelijke gelegenheid van mijn kant zal herhalen.
De derivatenpositie en de risicobeheersing van pensioenfondsen en andere instellingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «tegenpartij risico van pensioenfondsen beperkt»? 1 waarin gesteld wordt dat op dit moment het tegenpartij risico voor de derivatenposities van pensioenfondsen beperkt is, maar «een verdere neerwaartse bijstelling van de kredietwaardigheid van (zaken)banken is in de huidige precaire financieel-economische omstandigheden zeker niet uit te sluiten. Waakzaamheid vanuit zowel de sector zelf als DNB blijft daarom geboden ten aanzien van de blootstelling aan tegenpartijrisico’s.»?
Ja.
Acht u het risico bij de pensioenfondsen voldoende beheerst op dit moment, inclusief de voorraad onderpand die zij voorradig hebben?
Ja. Uit het DNB-onderzoek waarop het DNB-artikel «Tegenpartij risico van pensioenfondsen beperkt» is gebaseerd, blijkt dat de onderzochte fondsen derivatenposities hebben uitstaan bij 57 verschillende tegenpartijen, waarbij 93% van de fondsen 6 of meer verschillende tegenpartijen heeft. Voorts blijkt dat de totale waarde van de uitstaande derivaten van pensioenfondsen voor 102% door onderpand wordt gedekt.
De marktwaarde van de renteswaps van pensioenfondsen bedraagt volgens DNB ongeveer € 55 miljard, heeft u enig inzicht welke marktpartijen een tegenovergestelde positie ingenomen hebben en dus op een negatieve waarde van hetzelfde bedrag?
Het beeld dat in het antwoord op vraag 2 is geschetst voor het totaal van de derivatenposities van pensioenfondsen geldt ook voor de posities in renteswaps.
Heeft u er kennis van genomen dat brokers en adviseurs trots melden dat zij «brokerage» leveren voor vele lokale en provinciale overheden en een groot aantal zorginstellingen (zie bijvoorbeeld www.dhv.nl)?
Ja.
Heeft u inzicht in de derivatenposities van publieke en semi-publieke instellingen, zoals woningbouwcoöperaties, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en decentrale overheden en of hun beleid adequaat is?
Het inzicht in derivatenposities van verschillende instellingen is niet op één plaats beschikbaar.
Voor de verschillende instellingen gelden verschillende wetten en regelingen:
Momenteel zijn de ministeries van Financiën, OCW, VWS, SZW en BZK gezamenlijk aan het bekijken of het noodzakelijk is om de wet- en regelgeving en het daarbij behorende toezicht aan te scherpen.
Weet u of er instellingen of groepen instellingen in de publieke en semi-publieke sfeer zijn die onverantwoorde risico’s genomen hebben en daardoor in de problemen gekomen zijn of kunnen komen?
Er zijn aanwijzingen dat er in het verleden instellingen zijn geweest die in de problemen zijn gekomen door derivatentransacties. Een bekend voorbeeld daarvan is woningcorporatie Vestia.
Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 5 wordt momenteel binnen het Ministerie van OCW een onderzoek uitgevoerd dat in kaart moet brengen of er instellingen in het MBO en in het HO zijn die door het gebruik van derivaten grote financiële risico’s lopen. De resultaten daarvan worden half oktober naar buiten gebracht.
De kans dat woningcorporaties nog onverantwoorde risico’s lopen als gevolg van derivaten lijkt klein, nu de nieuwe strengere regeling per 1 oktober 2012 van kracht wordt. Hierdoor wordt de handelingsvrijheid van woningcorporaties aanzienlijk ingeperkt.
Voor de aangesloten zorginstellingen bij het Wfz is deze kans eveneens klein, aangezien het Waarborgfonds strenge eisen stelt. Met betrekking tot de overige zorginstellingen is niets bekend.
Bent u bereid de totale derivatenpositie in deze sectoren, per sector en per instelling, aan de Kamer te doen toekomen?
Momenteel beschikken de ministeries niet over overzichten van derivatenposities per instelling. Het is daarom onmogelijk om hier overzichten van aan de Kamer te doen toekomen.
De oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden op de bouwplaatsen in de Eemshaven. |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het bedrijf Forklift haar Roemeense werknemers 8,84 euro per uur betaalt bij bouwwerkzaamheden in de Eemshaven?
Naar aanleiding van signalen van de FNV heeft de Inspectie SZW eind mei 2012 een onderzoek ingesteld bij Forklift. Daarbij zijn overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) geconstateerd. Tegen de werkgever wordt een boeterapport opgemaakt. In de brief van 10 augustus 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, nr. 3056) is aangegeven dat de Inspectie SZW al langere tijd actief is in de Eemshaven. Dit is nog steeds zo. Het betreft hier toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wml. Als er aanleiding toe is, wordt eventueel samen met de Belastingdienst handhavend opgetreden.
Bent u op de hoogte van het feit dat het loon op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) in de CAO bouwnijverheid een stuk hoger ligt?
Het is mij bekend dat de beloning voor een ervaren bouwplaatsmedewerker (ouder dan 22 jaar) op basis van de CAO Bouwnijverheid 12,19 euro bedraagt. Daarmee wil ik niet zeggen dat de betreffende Roemeense werknemers onder de werkingssfeer vallen van de CAO Bouwnijverheid. Wie onder de werkingssfeer van de cao valt is een zaak van cao-partijen. Een cao is immers een private overeenkomst.
Is het waar dat het de Inspectie SZW niet wordt toegestaan op het CAO-loon te controleren en te sanctioneren wegens een ministeriële richtlijn? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
De handhaving van cao’s valt – net als de totstandkoming, de inhoud en naleving van cao’s – primair onder de verantwoordelijkheid van cao-partijen. Wel kunnen cao-partijen op basis van artikel 10 van de Wet AVV (bij een gegrond vermoeden en met het oog op het instellen van een rechtsvordering) de Inspectie SZW vragen om een onderzoek in te stellen naar de naleving van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen.
Bent u ervan op de hoogte dat, hoewel de opdrachtgever en hoofdaannemer bekend zijn met het feit dat de lonen ver beneden het CAO-loon worden uitbetaald, de opdrachtgever en hoofdaannemer niet hebben ingegrepen?
De Inspectie SZW en de Belastingdienst voeren periodiek gesprekken met de grote opdrachtgevers in de Eemshaven over de naleving van wet- en regelgeving. Daarbij wordt informatie uitgewisseld over geconstateerde misstanden en overtredingen. Dat is ook gebeurd naar aanleiding van het in het antwoord op vraag 1 genoemde onderzoek. Het is mij niet bekend welke acties de opdrachtgever of de hoofdaannemer naar aanleiding hiervan hebben ondernomen.
Bent u bekend met de schatting van de FNV dat bij circa 70% van de werknemers, die werken op de beide bouwplaatsen in de Eemshaven, de CAO op het punt van de beloning niet wordt nageleefd?
In de berichtgeving (Telegraaf, 28 augustus 2012) staat dat FNV Bondgenoten vermoedt dat in de Eemshaven 80% van de werknemers wordt onderbetaald.
Bent u bekend met het gegeven dat door deze oneerlijke concurrentie er vrijwel geen Nederlandse werknemers ingezet worden op arbeidsintensieve klussen?
Als buitenlandse werknemers tijdelijk in Nederland komen werken, dan gelden op basis van de Wet Arbeidsvoorwaarden Grensoverschrijdende Arbeid (WAGA) de Nederlandse wet- en regelgeving en de kernbepalingen van een van toepassing zijnde algemeen verbindend verklaarde cao op de volgende terreinen: de minimumbeloning, werk- en rusttijden, het aantal vakantiedagen, voorwaarden voor uitzendwerk, over veilig en gezond werken, maatregelen voor jongeren en zwangere werknemers en gelijke behandeling. Dit is een belangrijke voorwaarde om er voor te zorgen dat oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt tegengegaan.
Deelt u de mening dat dergelijke grootschalige onderbetaling ongewenst is? Indien dat niet het geval is, waarom niet?
Alle onderbetaling beneden het wettelijke minimumloon of het geldende cao-loon is ongewenst en moet worden aangepakt.
Deelt u de mening dat deze onderbetaling hard moet worden aangepakt, omdat onderbetaling van (buitenlandse) werknemers ongewenst is en omdat de verdringingseffecten van onderbetaling ongewenst zijn?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat voor het aanpakken van deze onderbetaling controle en sanctionering op het CAO-loon noodzakelijk is? Indien dat niet het geval is, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat controle en sanctionering op het cao-loon noodzakelijk is. Het is van belang dat cao-partijen de naleving en handhaving van de cao goed regelen en actief uitvoeren.
Bent u bekend met het feit dat FNV Bondgenoten het afgelopen anderhalf jaar een viertal juridische nalevingsprocedures heeft gestart, waarbij circa 1 050 werknemers betrokken zijn geweest?
Niet alle civielrechtelijke nalevingsprocedures van cao-partijen zijn mij bekend. Het is een goede zaak dat cao-partijen actief werk maken van de naleving en handhaving van de cao.
Bent u ervan op de hoogte dat de paritaire nalevingingstanties (SNCU, TBB) op basis van signalen van FNV Eemshaven een tweetal nalevingonderzoeken (waarbij circa 1 000 werknemers zijn betrokken) heeft uitgevoerd en afgerond in een aansprakelijkstelling van de betrokken werkgevers?
In de periodieke contacten tussen bijvoorbeeld de Inspectie SZW en de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) wordt (binnen de wettelijke kaders) informatie uitgewisseld. Ook plaatst de SNCU vonnissen over zaken op haar website.
Ben u bekend met het feit, dat in een zevental door FNV Eemshaven aangebrachte cases, waarbij enige honderden werknemers zijn betrokken, dit heeft geleid tot het vaststellen van een gegrond vermoeden van niet-naleving van de CAO?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 11.
Bent u tevens ervan op de hoogte dat in geen van de hierboven benoemde cases een rechterlijk oordeel is geveld?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 11.
Bent u voorts ervan op de hoogte dat gezien de lengte van de juridische procedures de uiteindelijke uitspraak meestal pas zal binnenkomen nadat de werknemers en het betrokken bedrijf weer van de bouwplaats zijn vertrokken?
Juridische procedures kunnen snel tot resultaat leiden, ook voordat de werknemers weer van de bouwplaats vertrokken zijn. Een voorbeeld volgt uit de berichtgeving op 28 augustus jl. over een kort geding tussen FNV Bondgenoten en Remak. De betrokken partijen hebben afspraken gemaakt over de betaling van 800 Polen op het niveau van de cao.
Deelt u de mening dat er ook een bestuurlijke aanpak (Inspectie SZW) op CAO-niveau gewenst is om de nalevingsbereidheid te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat een bestuurlijke aanpak de nalevingsbereidheid kan bevorderen. Cao-partijen kunnen bij vermoedens van niet naleving van de cao een civiele procedure starten tegen een onderneming. Daarbij bestaat, zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, de mogelijkheid van een verzoek aan de Inspectie SZW op grond van artikel 10 Wet AVV.
Bent u bekend met de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen, waarin opdrachtgevers verantwoordelijk worden gehouden voor het gedrag van hun toeleveranciers (onderaannemers en toeleverende uitzendbureaus)?
Ja. Volgens de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen kunnen er omstandigheden zijn waarin internationaal opererende bedrijven verantwoordelijkheden hebben ten aanzien van het gedrag van hun toeleveranciers.
Deelt u de mening dat als gevolg van deze OESO-richtlijnen opdrachtgevers moeten toezien op «het niet hanteren van minder gunstige lonen en arbeidsvoorwaarden door toeleveranciers dan van toepassing op vergelijkbare werkgevers in het gastland»?
In alle landen die de OESO Richtlijnen onderschrijven zijn door de overheid Nationale Contactpunten (NCP's) opgericht om de toepassing van de OESO Richtlijnen te bevorderen. Eén van de taken van die NCP's betreft de duiding van de richtlijnen in specifieke aan hen voorgelegde gevallen. In Nederland is het NCP inhoudelijk onafhankelijk van de overheid.
De kwestie van de buitenlandse werknemers werkzaam in de Eemshaven is door FNV Eemshaven voorgelegd aan het Nederlandse NCP. Als het NCP deze kwestie in behandeling neemt, zal het langs de weg van bemiddeling met de betrokken partijen trachten te komen tot een constructieve toekomstgerichte oplossing.
Deelt u de mening dat de genoemde OESO-richtlijnen een pro-actieve houding van betrokken opdrachtgevers in het kader van het toezien op het naleven van wet- en regelgeving voorschrijven. Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u ervan op de hoogte, dat de OESO-richtlijnen de lidstaten van de OESO zo nodig naleving van de richtlijnen kunnen afdwingen?
Voor alle landen die de OESO Richtlijnen onderschrijven bestaat de verplichting om de naleving van de richtlijnen te bevorderen. Buiten contractuele relaties van bedrijven met de overheid is de naleving van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen niet juridisch afdwingbaar.
Deelt u de mening dat de opdrachtgevers zich weinig gelegen laten liggen aan de implicaties van deze OESO-richtlijnen en dat betrokken werkgevers de voor hen bedoelde verantwoordelijkheden in het kader van de CAO-naleving naast zich neerleggen en dat u aanvullende maatregelen dient te nemen om de verantwoordelijkheid van betrokken werkgevers in hun bouwketen te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 17 en 19.
Voor wat betreft aanvullende maatregelen op het terrein van de verantwoordelijkheid van partijen in de bouwketen wijs ik u op de door de Europese Commissie voorgestelde Handhavingsrichtlijn bij de Detacheringsrichtlijn. Daarin wordt voorgesteld om ketenaansprakelijkheid voor loon in te voeren. Hierbij wordt het mogelijk een Nederlands bedrijf aan te spreken voor betaling van het loon van personeel dat hier gedetacheerd is vanuit een buitenlandse dienstverrichter. In het voorstel wordt ervan uitgegaan dat alleen de eerstvolgende schakel in de keten kan worden aangesproken (de inlener). In het voorstel beperkt de ketenaansprakelijkheid zich tot de bouwsector omdat naar de mening van de commissie daar de grootste problemen zijn. Zoals u bekend sta ik positief tegenover dit voorstel van de Europese Commissie.
Bent u voornemens om deze verantwoordelijkheid in te vullen met nadere maatregelen? Zo ja op welke wijze?
Zie de antwoorden op de vragen 17 en 19.