Zeer verontrustende berichten over uitbuiting van personeel van Emirates en Flydubai en de gevolgen voor de vliegveiligheid |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat piloten van Flydubai en Emirates oververmoeid en geïntimideerd zijn?1
Ik heb kennis genomen van de signalen over de werkdruk en cultuur zoals die zijn gepresenteerd in de uitzending van Russia Today. In de media was aan de orde dat er anonieme klachten van piloten zijn over oververmoeidheid en processen bij ziekmeldingen. Met betrekking tot de onderwerpen die aan de orde zijn gesteld wil ik benadrukken dat het aan de lokale autoriteiten is om na te gaan of hier een grond van waarheid in zit.
Omwille van de vliegveiligheid hecht ik er waarde aan dat de landen en maatschappijen aan de internationaal vastgestelde eisen voldoen. De ILT controleert in Nederland steekproefsgewijs buitenlandse toestellen. Hierbij wordt ook naar het voldoen aan de regels over de werk- en rusttijden gekeken.
In de betreffende uitzending wordt een directe link gelegd met het ongeval van het toestel van Flydubai op 19 maart 2016. Er zal conform het ICAO-verdrag een onafhankelijk onderzoek naar het ongeval worden uitgevoerd. Momenteel is dit nog niet afgerond en ik wil daarom niet vooruitlopen op de mogelijke oorzaken van het ongeval.
Het is de verantwoordelijkheid van bevoegde autoriteiten in de Verenigde Arabische Emiraten zelf aandacht te besteden aan mogelijke veiligheid- en gezondheidsproblemen bij het vliegend personeel.
Wat is uw reactie op de uitzending van Russia Today die gemaakt is naar aanleiding van een dodelijk vliegtuigongeval van Flydubai en waarin 60 piloten anoniem de noodklok luiden?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er sprake is van een angstcultuur bij Emirates, zoals eerder bij Ryanair? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanvullende informatie en op basis van de uitzending van Russia Today kan ik geen oordeel vormen over de aanwezigheid van een mogelijke angstcultuur bij Emirates. Daarbij wil ik benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit is om zich een beeld te vormen van de cultuur en de impact daarvan op de veiligheid.
Vindt u het een wenselijke situatie dat piloten van Emirates alleen klachten kunnen indienen bij de luchtvaartautoriteiten, die van dezelfde eigenaar zijn als de airline?
De eigenaar van Emirates is ook President van de Dubai Civil Aviation Authority. Het melden van voorvallen en incidenten dient te worden gedaan bij de General Civil Aviation Authority van de Verenigde Arabische Emiraten, de bundeling van 7 staten. Met deze organisatiestructuur is er sprake van gescheiden verantwoordelijkheden.
Zijn er bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) berichten bekend waaruit blijkt dat er oververmoeide piloten en cabinepersoneel werkzaam zijn op Emiratesvluchten? Zo ja, welke maatregelen heeft de ILT genomen? Zo nee, bent u bereid om dit tot op de bodem uit te zoeken?
Internationaal is vastgelegd dat het land waar de luchtvaartmaatschappij is gecertificeerd verantwoordelijk is voor de controle op de wijze waarop met werk- en rusttijden wordt omgegaan. In de uitzending wordt aangegeven dat de luchtvaartmaatschappijen zich houden aan de geldende regels. Die regels zijn vergelijkbaar met de Europese regels met betrekking tot werk- en rusttijden: ze kennen maximale eisen voor aaneengesloten uren en verplichtingen die moeten zorgen voor roosters die niet tot oververmoeidheid leiden.
De ILT kan geen diepgaand onderzoek starten naar een maatschappij waar geen formele toezichtrelatie bestaat. De ILT controleert tijdens de zogenaamde Safety Assessment Foreign Aircraft (SAFA) steekproefsgewijs buitenlandse toestellen. Hierbij wordt ook naar de werk- en rusttijden gekeken. In dit kader is niet gebleken dat er verifieerbare voorvallen zijn van oververmoeide piloten en cabinepersoneel die werkzaam zijn op de Emirates vluchten. De inspectiegegevens van de EU lidstaten worden in een Europese database opgeslagen welk beheerd wordt door EASA. Vanuit EASA zijn geen signalen gegeven dat bij Emirates structurele onregelmatigheden voorkomen.
Klopt het dat bij Emirates zeven piloten hetzelfde werk verzetten als tien tot elf piloten bij reguliere Europese airlines? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de huidige Europese werk- en rusttijden regeling is de totale vliegtijd van een Europese piloot maximaal 1.000 uren gedurende 12 opeenvolgende kalendermaanden. In de werk- en rusttijden regelgeving van de Verenigde Arabische Emiraten is een limiet gesteld van 900 uren per 12 kalendermaanden met inachtneming van de wettelijk vastgesteld rust tussen de verschillende diensten.
In CAO’s van Europese luchtvaartmaatschappijen is veelal sprake van een geringer aantal vlieguren per jaar dan met het oog op de veiligheid wettelijk toegestane maximum.
Het bericht dat vliegreizen stilletjes duurder worden |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Vliegreis stilletjes duurder»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Voor een inhoudelijke reactie verwijs ik naar de hiernavolgende antwoorden.
In hoeverre spoort het geconstateerde, namelijk dat veel luchtvaartmaatschappijen extra kosten berekenen voor onvermijdelijke diensten, met het feit dat de toezichthouder het niet melden van onvermijdelijke kosten verbiedt? Beschouwt de Autoriteit Consument & Markt (ACM) koffers als onvermijdelijke kosten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat beschouwt de ACM als onvermijdelijke kosten in de luchtvaartbranche?
Het klopt dat de ACM reeds in 2013 heeft aangegeven dat een aanbieder van vliegtickets onvermijdbare kosten niet later alsnog bij de prijs mag optellen.2 Deze kosten moeten al in de aanbiedingsprijs verwerkt zijn. Er zijn drie soorten kosten:
De Consumentenbond constateert dat reizigers zich door de vaak verborgen toeslagen steeds meer misleid voelen, vindt u dat de luchtvaartbranche daarom over het randje van wat is toegestaan is gegaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Luchtvaartmaatschappijen opereren in een vrije markt met en vrije keuzemogelijkheden voor de consument. Vliegtuigmaatschappijen kunnen concurreren op verschillende elementen en kunnen dienovereenkomstig hun prijzen en tarieven differentiëren. Passagiers hebben immers ook verschillende voorkeuren. Maar prijsdifferentiatie kan ook zijn ingegeven door de behoefte om zo effectief mogelijk te opereren. Het is niet aan de overheid om zich daarin te mengen. Wel eist de overheid dat de prijzen die worden gehanteerd (inclusief o.m. belastingen, heffingen en luchtvaarttarieven) transparant zijn, juist om vervelende verassingen te voorkomen (zie artikel 23 van de Verordening (EG) nr. 1008/2008 (Luchtvaartverordening)). Het is aan de ACM om hier controle op te voeren. Of de kosten duidelijk worden weergegeven beoordeelt de ACM per geval.
Welke mogelijkheden heeft de toezichthouder ACM om op te treden tegen dit soort ongewenst gedrag en intransparantie van kosten en toeslagen? Welke sancties en boetes zijn er mogelijk?
De ACM houdt toezicht op artikel 23 van de Luchtvaartverordening en de Wet oneerlijke handelspraktijken. Wanneer het gaat om onvermijdbare kosten die niet zijn opgenomen in de prijs of die onduidelijk zijn weergegeven kan ACM een onderzoek starten. Eveneens als het gaat om optionele kosten die onduidelijk worden weergegeven. Als sprake blijkt te zijn van een overtreding kan dat leiden tot een boete van maximaal 450.000 euro en/of een last onder dwangsom. De ACM heeft sinds 2013 meerdere aanbieders van vliegtickets aangesproken op de juiste weergave van prijzen. Dit heeft ook geresulteerd in boetes voor Ryanair, KLM en WTC.
Wat gaat de ACM tegen de gesignaleerde problemen doen? Hoe kan de prijstransparantie in de luchtvaartbranche worden verbeterd?
De ACM werkt al sinds 2013 actief aan meer transparantie in de luchtvaart. De aangevinkte opties die voorheen nog veelvuldig voorkwamen, komen nog nauwelijks voor. Ook heeft de ACM een specifiek hulpmiddel voor consumenten ontwikkeld op haar website Consuwijzer.nl, zodat zij meer inzicht krijgen in de verschillende optionele kosten bij reisaanbieders (de zgn. (P)Reischecker). De ACM houdt scherp de signalen in de gaten om te onderzoeken of er voldoende prijstransparantie bestaat voor consumenten. Ook is er regulier contact tussen de ACM en de Consumentenbond over signalen die bij de Consumentenbond binnenkomen. De kosten voor koffers die in dit artikel worden aangekaart zijn zoals gezegd op grond van de geldende wetgeving te beschouwen vermijdbaar en rechtvaardigen op zichzelf geen ingrijpen door de ACM. Wel kan de ACM scherp blijven op de juiste weergave van deze optionele kosten.
Bent u zelf ook bereid om met de luchtvaartbranche in gesprek te gaan over de geconstateerde problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan daarover een terugkoppeling naar de Kamer plaatsvinden?
Nee, vooralsnog zie ik geen aanleiding om specifiek hierover met de luchtvaartbranche in overleg te treden. De luchtvaarbranche opereert in een vrije markt waarin luchtvaartmaatschappijen zelf de prijzen kunnen bepalen. Ik hecht daarbij aan transparantie over de prijsstelling zodat de consument een goede vergelijking kan maken. Alle aanbieders moeten voldoen aan de genoemde Europese regelgeving. De ACM is verantwoordelijk voor de handhaving en heeft voldoende middelen om onjuiste weergave van prijzen aan te pakken.
De prijs van vliegreizen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vliegreis stilletjes duurder»?1
Ja.
Kunt u zich de antwoorden op de eerder gestelde vragen over toeslagen op ticketprijzen herinneren?2
Ja.
Deelt u de visie dat toeslagen voor ruimbagage een onjuist beeld van de totaalprijs geven waardoor consumenten misleid worden en duurder uit zijn dan verwacht en dat deze toeslagen daarom ongewenst zijn?
Luchtvaartmaatschappijen opereren in een vrije markt met en vrije keuzemogelijkheden voor de consument. De overheid eist dat de prijzen die worden gehanteerd (inclusief o.m. belastingen, heffingen en luchtvaarttarieven) transparant zijn, juist om vervelende verassingen te voorkomen (zie artikel 23 van de Verordening (EG) nr. 1008/2008 (Luchtvaartverordening)). Het is aan de ACM om hier controle op te voeren.
De ACM heeft reeds in 2013 aangegeven dat een aanbieder van vliegtickets onvermijdbare kosten niet later alsnog bij de prijs mag optellen. Deze kosten moeten al in de aanbiedingsprijs verwerkt zijn. Er zijn drie soorten kosten:
Welke rol moet de toezichthouder ACM (Autoriteit Consument & Markt) in dergelijke gevallen idealiter spelen?
De ACM werkt al sinds 2013 actief aan meer transparantie in de luchtvaart. De aangevinkte opties die voorheen nog veelvuldig voorkwamen, komen nog nauwelijks voor. Ook heeft de ACM een specifiek hulpmiddel voor consumenten ontwikkeld op haar website Consuwijzer.nl, zodat zij meer inzicht krijgen in de verschillende optionele kosten bij reisaanbieders (de zgn. (P)Reischecker). De ACM houdt scherp de signalen in de gaten om te onderzoeken of er voldoende prijstransparantie bestaat voor consumenten. Ook is er regulier contact tussen de ACM en de Consumentenbond over signalen die bij de Consumentenbond binnenkomen. De kosten voor koffers die in dit artikel worden aangekaart zijn zoals gezegd op grond van de geldende wetgeving te beschouwen vermijdbaar en rechtvaardigen op zichzelf geen ingrijpen door de ACM. Wel kan de ACM scherp blijven op de juiste weergave van deze optionele kosten en zo nodig een onderzoek starten.
Bent u bereid in overleg te treden met de vliegtuigmaatschappijen teneinde deze onduidelijke praktijken een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Nee, vooralsnog zie ik geen aanleiding om specifiek hierover met de luchtvaartbranche in overleg te treden. De luchtvaarbranche opereert in een vrije markt waarin luchtvaartmaatschappijen zelf de prijzen kunnen bepalen. Ik hecht daarbij aan transparantie over de prijsstelling zodat de consument een goede vergelijking kan maken. Alle aanbieders moeten voldoen aan de genoemde Europese regelgeving. De ACM is verantwoordelijk voor de handhaving en heeft voldoende middelen om onjuiste weergave van prijzen aan te pakken.
Het bericht dat EVnetNL laadpalen wil overdragen aan gemeenten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «EVnetNL wil laadpalen overdragen aan gemeenten»?1
Ja.
Bent u van mening dat het kosteloos overdragen van de laadpalen aan gemeenten marktverstorend werkt? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Momenteel zijn de kosten van de laadpalen, de installatie en het beheer vaak nog hoger dan de opbrengsten uit stroomverkoop. Om de uitrol van publiek toegankelijke laadinfrastructuur voor EV’s te stimuleren en de kosten te reduceren ondertekenden op 9 juni 2015 onder andere de VNG, een aantal provincies en belangenorganisaties op het gebied van elektrisch vervoer, zoals Netbeheer Nederland, samen met de ministeries van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu de Green Deal Openbaar Toegankelijke Laadinfrastructuur. In deze Green Deal zijn acties vastgelegd die ervoor zorgen dat de kosten van een laadpaal omlaag gaan. Een van de maatregelen is het beschikbaar stellen van een rijksbijdrage (decentralisatie-uitkering) aan medeoverheden (gemeenten en provincies) om de uitrol van publieke laadpalen te realiseren. Naast de rijksbijdrage moeten ook de betrokken medeoverheden en private partijen per laadpaal een bijdrage verstrekken. Aan deze wijze van financiering voor nieuwe laadpalen is een aantal voorwaarden verbonden. Zo mag de exploitatie van een laadpaal ten hoogste tien jaar bedragen en berust de eigendom van een laadpaal na de exploitatieperiode bij een medeoverheid. De door EVnetNL voorgenomen overdracht van laadpalen aan gemeenten past in de lijn die met de Green Deal is ingezet.
De palen van EVnetNL zijn destijds door stichting e-laad geplaatst, met een overeenkomst tussen e-laad en de gemeente. In de overeenkomst is opgenomen dat de gemeente aan het eind van de overeenkomst de laadpaal kan overnemen. De overdracht van de palen is daarmee een zaak tussen EVnetNL en de gemeente. Indien gemeenten de palen overnemen, is het aan hen om het beheer hiervan te regelen. De exploitatie van laadpalen laten de gemeenten in de praktijk altijd aan marktpartijen over.
Deelt u de mening dat beheer van laadpalen geen taak is van de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de openbare ruimte binnen de gemeentegrenzen. Zij kunnen vergunningen afgeven voor zaken, zoals laadpalen, in de openbare ruimte. Momenteel zijn de kosten van de laadpalen, de installatie en het beheer vaak nog hoger dan de opbrengsten uit stroomverkoop. Daarom investeren veel gemeenten in de laadinfrastructuur en besteden de installatie en het beheer van laadpalen uit aan marktpartijen. De exploitatie van laadpalen van gemeenten gebeurt dus in de praktijk altijd door marktpartijen. Het uiteindelijke beheer van de palen komt via deze route alsnog bij een marktpartij te liggen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om marktpartijen buitenspel te zetten bij het afstoten van laadpalen voor EVnetNL? Zo nee, waarom niet?
Nee, de exploitatie en het beheer gebeuren in de praktijk altijd door marktpartijen, zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden.
Zijn er mogelijkheden om de beslissing om laadpalen over te dragen aan gemeenten terug te draaien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is een zaak tussen gemeenten en EVnetNL zie ook antwoord 2.
Indien er mogelijkheden zijn om de beslissingen om laadpalen over te dragen aan de gemeenten terug te draaien, bent u dan van plan deze mogelijkheden toe te passen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik heb ik heb aangegeven bij mijn antwoorden bij de vragen 3 en 5 is dit een zaak tussen gemeenten en EVnetNL.
Passagiers die grote vertraging hebben opgelopen op Schiphol door een overboekt vliegtuig |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Passagiers Air Arabia urenlang opgesloten op vlucht Amsterdam-Nador» d.d. 20 maart 2016?1
Ja.
Hoeveel vluchten per jaar kennen dergelijke vertragingen? Hoe vaak worden burgers hiervoor gecompenseerd?
Navraag bij Air Arabia heeft geleerd dat de vertraging in dit geval werd veroorzaakt doordat een van de bemanningsleden plotseling ziek was geworden. Vanwege veiligheidseisen moet het aantal passagiers afgestemd zijn op de hoeveelheid cabinepersoneel. Dat is de reden dat er 21 passagiers van boord moesten. Dit gebeurde overigens op vrijwillige basis.
Hoeveel vluchten jaarlijks zijn vertraagd in verband met het ziek worden van cabinepersoneel is niet te achterhalen. Het is echter een situatie die voor zover bekend bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) slechts zelden voorkomt.
Deelt u de mening dat passagiers nooit de dupe mogen worden van het feit dat een vliegtuig overboekt is?
Ja. Overboeking van een vlucht is op zichzelf niet verboden, maar luchtvaartpassagiers zijn via een Europese Verordening4 (verder: de Verordening) wel beschermd ten aanzien van instapweigering, onder meer als dit het gevolg is van overboeking. Zij hebben dan recht op bijstand en compensatie.
Overigens was op deze betreffende vlucht geen sprake van overboeking. Door het late uitvallen van één van de leden van het cabinepersoneel was onverwacht het aantal passagiers te hoog. Het verlagen van het aantal passagiers is in een dergelijk geval verplicht op grond van veiligheidseisen.
Hoe worden passagiers over mogelijke compensatie geïnformeerd? Deelt u de mening dat het initiatief voor een dergelijke compensatie bij de luchtvaartmaatschappijen zelf gelegd moet worden?
In algemene zin stelt de Verordening eisen aan luchtvaartmaatschappijen ten aanzien van de informatievoorziening richting passagiers. Zo moeten passagiers zowel bij het inchecken, als in geval van een instapweigering en bij vertraging of annulering van de vlucht geïnformeerd worden. Bij een instapweigering moet de luchtvaartmaatschappij passagiers «onmiddellijk» compenseren en bijstand verlenen. In geval van vertraging ligt het initiatief hiervoor bij de passagier zelf.
Welke mogelijkheden zijn er om op te treden tegen maatschappijen waarbij dit soort vertragingen zich vaker voordoen?
Het gaat hier om een specifieke situatie die zich, voor zover ik kan nagaan, niet vaak voordoet. Op basis van de nu beschikbare informatie heeft de ILT geen overtreding geconstateerd, daarom is optreden niet aan de orde.
Wat betreft vluchtvertragingen in het algemeen is de ILT de aangewezen toezichthouder op de naleving van de Verordening door luchtvaartmaatschappijen. Dat doet de ILT onder andere in de vorm van het behandelen van klachten van passagiers over de naleving en door systeemtoezicht. In dat kader controleert de ILT bij luchtvaartmaatschappijen of zij de uitvoering van de Verordening adequaat geregeld hebben. Ook voert de ILT jaarlijks een aantal inspecties uit op de Nederlandse luchthavens naar de naleving van deze Verordening. Als bij inspecties of uit de behandeling van passagiersklachten blijkt dat maatschappijen de Verordening niet of niet voldoende naleven, zal de ILT handhavend optreden.
Waarom is het niet mogelijk om in dergelijke gevallen gebruik te maken van noodzakelijke voorzieningen, zoals in dit geval het innemen van drinkwater?
De passagiers bevonden zich al aan boord. De vluchtoperatie en ook het welzijn aan boord van de passagiers vallen onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder en het is aan de bemanning ter plekke om te bepalen welke voorzieningen nodig zijn om aan te bieden. De situatie aan boord valt buiten de werkingsfeer van de Verordening.
Kunt u aangeven waarom er in dit specifieke geval niet is ingegrepen door bijvoorbeeld extra personeel of middelen te sturen naar dit vliegtuig?
Dat soort zaken is vaak niet zo maar even te regelen, hoe vervelend een en ander ook is voor de passagiers. Extra personeel is niet zomaar voorhanden op andere luchthavens dan de thuisbasis van een luchtvaartmaatschappij en zou dan moeten worden ingevlogen. In dit geval betrof het een avondvlucht, vertrekkend van een voor Air Arabia buitenstation. Daarbij komt dat cabinepersoneel is gecertificeerd voor bepaalde typen toestellen en dus niet zo maar op elk toestel mag werken.
De onnodige regeldruk voor vrijwilligers die voortvloeit uit de Regeling verkeersregelaars 2009 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Goedemorgen Nederland van vrijdag 18 maart 2016, waaruit blijkt dat vrijwillige verkeersregelaars met onnodige en onpraktische regelgeving te maken hebben?1
Ja.
Kunt u aangeven wat tot nog toe gedaan is met het advies van Actal om tot een aanzienlijke vermindering van regeldruk voor vrijwilligers(verenigingen) te komen door het aanpassen van de Regeling verkeersregelaars 2009?2
Het Actal-advies is aanleiding geweest een werkgroep in te stellen bestaande uit vertegenwoordigers van de ministeries van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Politie. Doel van de werkgroep is na te gaan op welke wijze het verminderen van regeldruk gerealiseerd zou kunnen worden. Het betreffende advies van Actal was het vertrekpunt voor de werkgroep. De werkgroep heeft inmiddels een conceptvoorstel voor wijziging van de Regeling verkeersregelaars 2009 gereed en aan het Ministerie van IenM aangeboden. Naar verwachting zal dit conceptvoorstel dit voorjaar door het Ministerie van IenM in internetconsultatie kunnen worden gebracht. De invoeringsdatum is zo spoedig mogelijk, maar hangt mede af van de resultaten van de openbare internetconsultatie.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is in het overleg tussen het Ministerie van Infrastructuur & Milieu, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Politie over het aanpassen van de Regeling verkeersregelaars 2009? Wat is de planning om een aangepaste regeling gereed te hebben en in te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de sport – als grootverbruiker van de Regeling verkeersregelaars 2009 – niet is aangesloten bij dit overleg? Zo ja, bent u bereid betrokken organisaties zoals NOC*NSF en/of de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie uit te nodigen voor het overleg, zodat zij vanuit de praktijk input kunnen leveren? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat organisaties uit de sprotwereld niet bij dit overleg aanwezig waren. Deze zullen hun opvattingen over de wijzigingsregeling in de internetconsultatie kunnen geven, maar uit een brief van sportkoepel NOC*NSF was al duidelijk dat het uitvoeren van het Actal-advies op duidelijke steun mocht rekenen.
Overweegt u om de onder de e-learning hangende database te hanteren als het landelijke register van de evenementenverkeersregelaars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zal dit geregeld zijn?
In de voorgenomen wijziging van de regeling evenementenverkeersregelaars is opgenomen dat de e-learningdatabase de landelijke database van bevoegde verkeersregelaars wordt. Hieruit kan geput worden door gemeenten en organisatoren van evenementen waardoor afzonderlijke aanstellingspassen kunnen worden afgeschaft. Tevens zullen de verkeersregelaars die met succes de e-learning hebben afgerond in het hele land kunnen optreden als verkeersregelaars. Ook de afzonderlijke aanstellingsbesluiten door de gemeenten zullen worden afgeschaft en opgenomen in de evenementenvergunning.
De bevoegdheid na de succesvol gevolgde e-learning blijft een jaar geldig. De e-learning betreft een compacte digitale cursus van enkele studie-uren. Om de kennis up to date te houden, is het noodzakelijk dat de verkeersregelaars deze e-learning jaarlijks volgen. Tijdens de internetconsultatieronde zal bij de uitvoeringspartijen uitdrukkelijk aandacht gevraagd worden voor de bevoegdheidsduur van 1 jaar.
Bent u bereid te onderzoeken of en in hoeverre het mogelijk is om de geldigheidsduur van de instructieverklaring te verruimen, bijvoorbeeld door te regelen dat bij verlenging volstaan kan worden met het volgen van een verplichte opfriscursus om het kennisniveau te borgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de afzonderlijke aanstelling van evenementenverkeersregelaars aan de hand van aanstellingsbesluiten door gemeenten af te schaffen, waartoe ook NOC*NSF oproept?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u mogelijkheden om dit nog voor het nieuwe evenementenseizoen te regelen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de huidige geografische beperkingen van de aanstellingen op te heffen, zodat organisatoren van gemeentegrens overschrijdende evenementen niet bij iedere gemeente afzonderlijk aanstellingen hoeven aan te vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het systeem van de aanstellingspassen af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de begeleidende motards bij bijvoorbeeld wielerwedstrijden, marathons, triatlons en andere wedstrijdsporten of recreatieve evenementen die op de openbare weg plaatsvinden, geen hesje verkeersregelaar mogen dragen en alleen staand naast de motor een verkeerssignaal mogen geven? Zo ja, deelt u de mening van de Koninklijke Nederlandse Wieler Unie dat het voor elke tegemoet komende auto afstappen, een hesje aantrekken om vervolgens een teken te kunnen geven, theorie is en in de praktijk niet werkt?4
Het klopt dat de niet professionele verkeersregelaars geen aanwijzingen aan weggebruikers mogen geven vanuit of vanaf een motorrijtuig. Dit is geregeld in artikel 58a, vierde en vijfde lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer. De reden dat dit verbod per 1 maart 2009 werd ingevoerd is omdat de kenbaarheid en zichtbaarheid van verkeersregelaars in dergelijke gevallen niet altijd is gewaarborgd. Het vanaf een motor sturen van het overige verkeer op de openbare weg én tegelijk het in goede banen leiden van de wedstrijd is complex. Het vergt meer kennis en kunde dan die van de verkeersregelaars en het volgen van de bij vraag 9 genoemde e-learning. Overigens is voor het organiseren van een wedstrijd op de openbare weg veelal een ontheffing nodig van de betreffende wegbeheerder(s) waarbij evenementenverkeersregelaars geen rol spelen.
Indien het antwoord op vraag 10 bevestigend is, bent u dan bereid om de Regeling verkeersregelaars 2009 zodanig aan te passen, dat motards-verkeersregelaars zich mogen verplaatsen in een herkenbaar hesje en ook aanwijzingen mogen geven als zij vrijwel stilstaan of zich voortbewegen met de snelheid van de renners die zij begeleiden? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 10, kan een en ander nu niet onder de werkingssfeer van de Regeling verkeersregelaars 2009 vallen, omdat het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer een generiek verbod bevat op het geven van aanwijzingen vanuit of vanaf een motorrijtuig door verkeersregelaars. Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat het veiligheidsargument voor het invoeren van dit verbod nu minder zwaar geldt dan in 2009.
Het bericht ‘Betalen is brevet behalen’ |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent het bericht «Betalen is brevet behalen»?1
Ja, ik ken het bericht.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst van de CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam?
De CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam is de voormalige Nationale Luchtvaartschool (NLS) die 8 april 2014 is opgegaan in de Britse CAE Oxford Aviation Academy. Sinds die datum vindt toezicht plaats door de Britse autoriteit. Ten tijde van het overgaan heeft de ILT met de Britse autoriteit gesproken en is alle informatie over het toezicht gedeeld inclusief de punten die verbeterd moesten worden. Het is vervolgens aan de Britse autoriteit om deze zaken mee te nemen en het toezicht voort te zetten.
Ik kan slechts een uitspraak doen over de tijd dat het toezicht op de NLS door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft plaatsgevonden. De ILT heeft conform de Europese regelgeving toezicht gehouden op de kwaliteit van het lesprogramma en het management. Ik herken het beeld gedeeltelijk zoals het geschetst wordt. Er is sprake geweest van zaken die niet voldeden aan de wettelijke eisen en waarbij termijnen zijn gesteld waarbinnen verbeteringen doorgevoerd dienden te zijn. De ILT heeft de NLS onder verscherpt toezicht gesteld en er zijn extra inspecties uitgevoerd. Doordat de NLS de verbeteringen tijdig heeft doorgevoerd is er geen sprake geweest van een fase die voor ILT aanleiding zijn geweest om de erkenning van de NLS in te trekken.
Hoe verklaart u dat de kwaliteitseisen die gelden voor de opleiding en het diploma van de CAE Oxford Academy Amsterdam dusdanig versoepeld zijn dat opleiding en diploma niet meer voldoen aan de eisen die luchtvaartmaatschappijen aan piloten stellen?
De noodzakelijke kwaliteit van de vliegopleidingen wordt geborgd doordat de opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen moeten voldoen aan strenge Europese eisen. Er hebben geen aanpassingen in de Europese regelgeving plaatsgevonden waarbij er sprake is van een versoepeling van de eisen. Deze eisen zijn uitgewerkt in richtsnoeren uitgegeven door de EASA. De opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen worden goedgekeurd door de autoriteit van het land waar de hoofdvestiging van de opleiding geregistreerd staat.
De toelatingscriteria voor een vliegopleiding zijn de aangelegenheid van de vliegopleiding zelf. Daarvoor bestaan geen wettelijke criteria met uitzondering van een minimum leeftijd als enige voorwaarde.
Indien een luchtvaartmaatschappij bij voldoende aanbod er voor kiest om aanvullende specifieke eisen te vragen dan kan dit. Zoals het artikel beschrijft kunnen deze bijvoorbeeld betrekking hebben op minimale entree eisen, examenresultaten of snelheid waarmee de opleiding is doorlopen.
Waarom heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport na meerdere controles met negatief resultaat de CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam geen sancties opgelegd?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven houdt de ILT geen toezicht op de CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam sinds 8 april 2014.
Deelt u de mening dat winstbelang nooit de kwaliteit van de pilotenopleiding mag bepalen? Zo nee, waarom niet?
De noodzakelijke kwaliteit van de pilotenopleiding is geborgd door middel van de Europese regelgeving die van toepassing is. Het winstbelang kan en mag er nooit toe leiden dat er sprake is van opleidingen die niet aan de Europese eisen voldoen. Zoals bij antwoord 3 aangegeven is er sprake van Europese eisen en waarop de autoriteit van het land waar de hoofdvestiging van de vliegschool gevestigd is.
Indien een opleiding aanvullende eisen stelt om daarmee de kwaliteit verder te verbeteren en de kansen van de afgestudeerde op de arbeidsmarkt te vergroten en zijn instroom te vergroten, bestaat daar geen bezwaar tegen.
Denkt u dat het in het artikel geschetste aanbodoverschot van piloten invloed heeft gehad op de keuze van ABN-AMRO om te stoppen met nieuwe leningen voor piloten?
ABN-AMRO heeft aangegeven dat onder de huidige omstandigheden deze activiteit niet meer past bij hun productaanbod. In het Financieel Dagblad van 29 februari wordt gemeld dat de slechte arbeidsmarkt voor een piloten een rol heeft gespeeld bij het besluit.
Op welke wijze kan in de toekomst door toekomstige piloten toch een betrouwbare, betaalbare en toegankelijke opleiding tot piloot worden gevolgd? Wat is daarbij uw rol en wat de rol van de luchtvaartbranche?
De minimumkwaliteit van de opleidingen wordt geborgd doordat de opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen moeten voldoen aan strenge Europese eisen die in detail zijn uitgewerkt in EASA richtsnoeren. De opleidingsprogramma’s van de opleidingen worden goedgekeurd door de ILT die ook toezicht houdt op de kwaliteit van de vliegopleidingen.
Zoals ook in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen2 aangegeven vind ik de toegankelijkheid van de vliegopleiding primair de aangelegenheid van de sector en heb ik daartoe geen specifiek beleid. In de afgelopen jaren zijn er door de sector maatregelen genomen door het beperken van het aantal opleidingsplaatsen, meer transparantie in de markt en de kosten van de opleiding. De sector zal bij het zoeken naar de langere termijn oplossingen rekening moeten houden met de situatie op de arbeidsmarkt.
Ik vind het belangrijk dat er voldoende goed opgeleide piloten beschikbaar blijven voor de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Daarom zal ik het gesprek faciliteren tussen de betrokken partijen over de toekomst van de vliegopleidingen in Nederland.
Lange(re) wachttijden bij de inspectie Leefomgeving en Transport |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een achterstand heeft met het controleren van vliegtuigen en met het medisch controleren van vliegers?
Wat betreft het controleren van vliegtuigen is geen sprake van achterstanden.
Wat betreft het medisch controleren van vliegers het volgende. Volgens EU-verordening 1178/2011 zijn de erkende keuringsartsen en keuringsinstanties verantwoordelijkheid voor het tijdig en juist uitvoeren van medische keuringen en het afgeven van de medische certificaten. De ILT houdt toezicht op deze artsen en centra en controleert vliegers niet zelf. Slechts in bijzondere gevallen is een keuringsarts verplicht het medisch dossier in te sturen voor overleg met de medisch beoordelaar van ILT. In deze gevallen kan de doorlooptijd langer zijn maar vindt afhandeling plaats binnen de gestelde termijn (zie ook antwoord op vraag 2).
Is er bij het controleren van vliegtuigen en het medisch controleren van vliegers door de Inspectie Leefomgeving en Transport sprake van een langere wachttijd dan gebruikelijk? Zo ja, welke problematiek ligt hieraan dan ten grondslag?
Wat betreft het controleren van vliegtuigen is geen sprake van een langere wachttijd.
Wat betreft de doorlooptijden van medische keuringen het volgende. Volgens genoemde Europese regelgeving mag een piloot zich tot 45 dagen voor de vervaldatum van het medisch certificaat laten keuren. Als er geen bijzonderheden of indicaties zijn, geeft de keuringsarts of -instantie een medisch certificaat af binnen de gestelde termijn.
Indien er wel bijzonderheden of indicaties zijn, moet eerst overleg plaatsvinden met de ILT voordat een certificaat kan worden afgegeven. Naar aanleiding van de fraude bij het EAMC zijn zoals bekend alle erkende keuringsartsen en keuringscentra eind vorig jaar extra geïnspecteerd. Naar aanleiding hiervan is de werkwijze aangepast, waarbij aan de artsen is gevraagd om zelf dossiers actief onder de aandacht te brengen bij de ILT. Gevolg hiervan is dat een groter aantal zaken dan voorheen aan de ILT wordt voorgelegd. In deze gevallen kan de doorlooptijd langer zijn maar vindt afhandeling plaats binnen de gestelde termijn.
Hoe wordt het probleem van lange(re) wachttijden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport aangepakt en/of opgelost?
Wat betreft de medische keuring wordt het werkproces verbeterd door ook de vervaldatum van medisch certificaat nog nadrukkelijker mee te wegen bij afhandeling van de werkvoorraad van de overlegverzoeken. Als er sprake is van operationele spoed worden zaken met voorrang behandeld.
Op welke wijze wordt contact gelegd met degenen die inspecties aanvragen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport over de mogelijk langere wachttijden?
Het aanvragen van een inspectie bij de ILT is niet mogelijk. De ILT heeft de artsen en instellingen in november 2015 schriftelijk geïnformeerd over mogelijke langere doorlooptijd bij medische keuringen indien er een zaak aan de ILT wordt voorgelegd.
De uitbreiding van het treinaanbod Leiden-Utrecht en Alphen aan den Rijn-Gouda |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de brief van gedeputeerde staten van Zuid-Holland over de Voortgang Spoorcorridors Alphen aan den Rijn-Gouda en Leiden-Utrecht?1
De brief is bij mij bekend.
De spoorcorridors Leiden–Utrecht en Gouda–Alphen aan den Rijn maken deel uit van het MIRT-project HOV-NET Zuid-Holland Noord van de provincie Zuid-Holland2. De provincie heeft dit project in 2012 aangedragen als alternatief voor de RijnGouwelijn (RGL). Eind 2014 is voor het project een subsidiebeschikking afgegeven met taakstellend budget.
Klopt het dat NS heeft laten weten dat het, omdat het gebonden is aan de hoofdrailnetconcessie, op dit moment geen ruimte ziet om de nieuwe dienstregeling tussen Leiden en Utrecht met de gewenste kwaliteitsverbetering in te passen dan wel te kunnen garanderen? Kunt u aangeven welke eisen uit de hoofdrailnetconcessie dit verhinderen?
Het traject Leiden–Utrecht is onderdeel van het hoofdrailnet en valt dus onder de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet (de HRN-concessie). De Provincie Zuid-Holland wenst op dit traject een aanvullende treindienst in te kopen. Dit komt neer op het aangaan van een bedieningsovereenkomst met NS voor het doortrekken van een bestaande Sprinter tussen Utrecht en Woerden naar Leiden. Het is NS toegestaan om deze overeenkomst aan te gaan binnen de ruimte, die de HRN-concessie biedt voor additionele vervoerdiensten voor decentrale overheden (artikel 13).
NS heeft om die reden de provincie Zuid Holland laten weten dat het rijden van de gewenste treindienst Leiden–Utrecht in een eindsituatie met zes sprinters tussen Woerden en Utrecht niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de PHS-dienstregeling; niet alleen vanwege de concessievoorschriften over de te verlenen diensten, maar ook omdat er op de PHS-corridor (m.n. de corridor Amsterdam–Eindhoven) veel meer reizigers zijn. Mogelijk is voor het maken van een goede dienstregeling, waarin alle vervoerwensen zijn meegewogen, een langere stop van de sprinters op station Woerden vereist. Partijen werken, zoals de provincie schrijft in haar brief van 8 maart, gezamenlijk verschillende opties uit om in beeld te brengen wat mogelijk is voor Leiden–Utrecht en wat de consequenties daarvan zijn voor de OV-reizigers. In het gunstigste geval kunnen de treinen vanuit Utrecht zonder lange tussenstop in Woerden doorrijden naar Leiden, maar het kan ook gebeuren dat ze een aantal minuten moeten wachten in Woerden.
Ik verwacht dat partijen gezamenlijk tot een optie komen, die per saldo het beste resultaat biedt voor de reizigers. Dit zal te zijner tijd definitief worden bij de capaciteitsverdeling voor het jaar waarin de frequentieverhoging wordt ingevoerd. (zie antwoord 7). Daar is nu nog niet op vooruit te lopen.
Klopt het dat de realisatiedatum van de RijnGouweLijn gepland was voor eind 2015, dat na het schrappen van dit project als nieuwe realisatiedatum voor de opwaardering van de spoorlijn Leiden-Alphen aan den Rijn-Utrecht december 2018 is afgesproken? Klopt het dat dit project vervolgens is uitgesteld tot december 2020 en er nu weer een nieuwe vertraging is in het project?
De provincie Zuid-Holland heeft in 2012 het project HOV-Net Zuid-Holland Noord aangedragen als alternatief voor de RijnGouwelijn(RGL). Bij de scopewijziging van de RGL tot HOV-Net Zuid-Holland Noord verschoof de realisatiedatum van eind 2015 naar eind 2018. Later is dit uitgesteld tot december 2020. Ook dit moment is niet langer haalbaar vanwege extra locatie-onderzoeken voor de nieuwe stations, de doorlooptijd van de bestemmingsplanprocedures en grondverwerving en extra onderzoek om te bezien of het voorliggende maatregelenpakket ook voor de lange termijn passend is voor de ambities uit het PHS. Er is nog niet te overzien wat dit precies voor de planning betekent.
Hoe heeft u op deze vertragingen geïntervenieerd? Kunt u uitleggen waarom realisatie zo lang moet duren terwijl al jaren over dit project wordt gesproken en het om relatief kleine aanpassingen van het spoor gaat, zoals snellere wissels en verhoging van de baanvaksnelheid?
De provincie Zuid-Holland bepaalt in overleg met betrokken gemeenten, NS en ProRail wat de planning is. Ik zie daar voor het Rijk geen interveniërende rol, maar ik heb in het Algemeen Overleg van 19 november 2015 gemeld, dat ik – waar nodig – aan het overleg kan deelnemen om partijen te helpen er samen uit te komen.
Ik ben het overigens niet met u eens dat het om relatief kleine aanpassingen gaat. In totaal is met de spoorcorridor Leiden–Utrecht een budget van ca. € 192 mln gemoeid.
Klopt het dat de nieuwe vertraging dreigt te ontstaan omdat NS geen bedieningsgarantie wil afgeven voor de stations Hazerswoude-Koudekerk en Zoeterwoude-Meerburg, omdat de dienstregeling van twee intercity's en twee sprinters Leiden-Utrecht niet toekomstvast inpasbaar blijkt te zijn op station Utrecht in combinatie met de plannen voor Randstadspoor Woerden-Geldermalsen?
Er is geen probleem met de inpasbaarheid op station Utrecht (zie antwoord 6). Dit betekent echter niet dat de mogelijkheden van de beschikbare infrastructuur onbeperkt zijn en dat alles wat partijen aan wensen hebben daadwerkelijk realiseerbaar is.
NS is bereid een bedieningsgarantie af te geven over de nieuwe treindienst en de nieuwe stations onder de voorwaarde dat de provincie Zuid-Holland accepteert dat het mogelijk is dat de sprinter te Woerden geconfronteerd kan worden met een wachttijd van meerdere minuten (zie antwoord 3). Op dit moment is niet met zekerheid te zeggen om hoeveel minuten het precies gaat; dit hangt af van de nog te kiezen optie en van het dienstregelingsproces te zijner tijd (zie antwoord 7). De provincie vindt deze onzekerheid over de kwaliteit van de nieuwe stoptreindienst te groot. De gezamenlijke zoektocht naar een adequate oplossing loopt nog.
Kunt u dit verklaren aangezien station Utrecht net voor miljoenen euro wordt verbouwd, mede met het oog op de invoering van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer, Randstadspoor en de frequentieverhoging Leiden-Utrecht? Heeft ProRail voor dit knelpunt inmiddels een overbelastverklaring afgegeven? Zo nee, waarom niet?
In het project Doorstroomstation Utrecht wordt rekening gehouden met zes sprinters per uur tussen Geldermalsen–Utrecht–Woerden. Het station vormt geen belemmering voor het doorrijden van twee van deze sprinters per uur tot aan Leiden. Er is momenteel dan ook geen sprake van een knelpunt of een overbelastverklaring.
Klopt het dat de gewenste frequentieverhoging Leiden-Utrecht met de huidige en geplande infrastructuur alleen realiseerbaar is met een lange onaantrekkelijke stop voor de sprinter op de route of door een deel van de geplande frequentieverhoging van Randstadspoor niet door te laten gaan?
NS is verantwoordelijk voor het maken en uitvoeren van de dienstregeling. Hierbij geldt het reguliere jaarlijkse proces: de vervoerders maken plannen, overleggen daarover met decentrale overheden en consumentenorganisaties. Binnen dit proces kunnen alle wensen aan de orde komen en bezien worden. Vervolgens maakt NS keuzes en vraagt op basis daarvan capaciteit aan. Tot slot neemt ProRail conform de AMvB Capaciteitsverdeling een onafhankelijk besluit over de capaciteit die elke vervoerder krijgt.
Hoe de gewenste frequentieverhoging Leiden–Utrecht met de huidige en geplande infrastructuur realiseerbaar is, is onderwerp van studie en overleg (zie antwoord 2). Uiteindelijk zal dit definitief worden bepaald bij het daadwerkelijke dienstregelingsproces voor het betreffende jaar.
Deelt u de mening dat de reiziger tussen Leiden en Utrecht nu snel een beter OV-product verdient, dat verder uitstel van de frequentieverhoging op deze lijn onacceptabel is en dat ook de afgesproken frequentieverhoging van Randstadspoor tussen Woerden en Geldermalsen doorgang moeten vinden?
Ik vind dat elke OV-reiziger een goed OV-product verdient. Dat geldt ook voor het traject Leiden–Utrecht. Ik hecht eraan dat er voor het gehele netwerk sprake is van een maakbare dienstregeling, die ook daadwerkelijk gereden kan worden op de beschikbare infrastructuur. Zoals de provincie in haar brief schrijft is de inpassing van nieuwe maatregelen een complexe aangelegenheid. Soms zijn daarvoor keuzes nodig. Voor de genoemde corridors is het streven van alle betrokken partijen, elk vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid, de reizigers binnen de beschikbare middelen een zo goed mogelijk OV-product te bieden. Ze zijn bezig daarvoor opties uit te werken en in beeld te brengen wat de effecten van die opties zijn voor (groepen) reizigers. Wanneer keuzes noodzakelijk zijn, is het van belang dat partijen die maken op basis van goede informatie en zorgvuldige afwegingen.
Voor de frequentieverhoging tussen Woerden en Geldermalsen verwijs ik naar antwoord 6.
Bent u daarom bereid met ProRail en NS afspraken te maken om alsnog realisatie van de beide frequentieverhogingen en opening van de nieuwe stations in december 2020 te halen, zoals afgesproken met de regionale overheden? Bent u bereid hiervoor zo nodig extra budget beschikbaar te stellen?
Het is geen Rijksproject, maar een project van de provincie. Het is daarom aan de provincie om met ProRail en NS afspraken te maken over realisatie van frequentieverhogingen en nieuwe stations. Zoals aangegeven in antwoord 3 wordt er nu een aantal opties uitgewerkt. Als die er binnenkort zijn gaan betrokken partijen met elkaar bezien welke optie de voorkeur heeft. Ik zie nu geen aanleiding om hierop vooruit te lopen.
Klopt het dat de frequentieverhoging Alphen aan den Rijn-Gouda met een half jaar is vertraagd doordat er extra maatregelen nodig zijn voor detectie van het materieel en seinbeveiliging? Kunt u dit verklaren gezien het feit dat deze lijn in verband met de lightrailproef enige jaren geleden al voorzien is van detectie middels assentellers, er toen enige tijd al treinen met een hogere frequentie hebben gereden in de spits (ook met lichter materieel) en het materieel dat NS nu wil gaan inzetten ook elders op het spoorwegnet rijdt?
Ten behoeve van de veilige inzet van het materieel is vastgesteld dat maatregelen ter verbetering van de treindetectie nodig zijn om licht, modern materieel als het door NS/Abellio geselecteerde type te kunnen inzetten op dit traject. Het treindetectiesysteem zoals op dit traject (en in het grootste deel van het land) is aangelegd, functioneert beter als er diverse materieeltypen door elkaar heen gebruikt worden. Daar is op dit traject echter geen sprake van.
De vertraging is het gevolg van diverse aanpassingen aan de projectscope, waar de detectieproblematiek er één van is. ProRail, NS/Abellio en de provincie Zuid-Holland zoeken momenteel gezamenlijk op constructieve wijze naar oplossingen, zodat de door de provincie gewenste frequentieverhoging zo spoedig mogelijk gerealiseerd kan worden.
Inderdaad is dit traject in het verleden in verband met een lightrailproef (2003–2009) uitgerust geweest met assentellers, in aanvulling op het aanwezige treinbeveiligingssysteem. Na afloop van de proef zijn deze assentellers grotendeels verwijderd. De reden hiervoor is dat ongebruikte apparatuur onnodige storingen kan veroorzaken. De verwijderde assentellers zijn hergebruikt op andere trajecten.
Het bericht dat de werkdruk voor de beveiligers op Schiphol is toegenomen |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht waarin vakbond FNV waarschuwt voor veiligheids- en gezondheidsproblemen door de toegenomen werkdruk voor beveiligers op Schiphol?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en hecht eraan dat serieus aandacht wordt besteed aan het beeld dat de FNV schetst over de mogelijke veiligheids- en gezondheidsproblemen van de beveiligers op Schiphol. Zie verder antwoord 2.
Wat is de reden dat er ondanks het geheel vernieuwde beveiligingssysteem, dat moest zorgen voor meer rust rondom de beveiligingspassage, nu toch berichten komen over toegenomen werkdruk?
Het beveiligingsconcept op Schiphol is in 2015 veranderd. Schiphol heeft mij laten weten dat TNO op dit moment een onderzoek uitvoert naar de fysieke en mentale belasting van het werk in de beveiliging op de luchthaven. Schiphol heeft bij de invoering afgesproken met de vakbonden en de beveiligingsbedrijven dit onderzoek te doen. Het onderzoek is bijna afgerond en zal helderheid geven over het verband tussen het nieuwe beveiligingssysteem en de werkdruk.
Wat is het aantal fte's dat zich bezighoudt met beveiliging van Schiphol ten op zichtte van twee jaar geleden?
Er zijn op dit moment in de passagiersbeveiliging ca. 1.560 fte’s actief, een reductie van zo’n 10% ten opzichte van het vorige systeem. Deze reductie is per saldo het effect van enerzijds de invoering van het systeem van centrale beveiliging waarbij door het logistieke concept significant minder passagiers gescreend hoeven worden, waardoor minder personeel nodig is, en anderzijds de passagiersgroei, waardoor weer meer personeel nodig is.
In hoeverre deelt u de mening dat de werkdruk kan zorgen voor een afname van het veiligheidsniveau?
Als toezichthouder op de beveiliging van de burgerluchtvaart houdt de Koninklijke Marechaussee het toezicht op de naleving van de wettelijk gestelde eisen aan de beveiligingsmaatregelen op Schiphol. De uitkomsten daarvan geven geen aanleiding tot zorgen ten aanzien van het veiligheidsniveau.
Bent u voornemens om maatregelen te nemen om de werkdruk te verlagen? Zo ja, welke maatregelen heeft u voor ogen en op welke termijn?
In mijn antwoord op vraag 2 gaf ik aan dat Schiphol, de vakbonden en de beveiligingsbedrijven met elkaar in overleg zijn hierover en dat TNO een onderzoek uitvoert naar de fysieke en mentale belasting van het beveiligingswerk op de luchthaven. De uitkomsten worden eind april met de belanghebbenden besproken. Het is de taak van de werkgever, i.c. de beveiligingsbedrijven, te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en om -met instemming van de werknemers- de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Het is goed dat dit onderzoek loopt en overleg plaatsvindt om zo gezamenlijk een goede werkomgeving te kunnen creëren.
De intercity Dordrecht-Breda |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de burgemeester van Dordrecht namens het Drechtstedenbestuur en mede namens de portefeuillehouders verkeer van Zuid-Holland, Noord-Brabant, Breda en regio Alblasserwaard/Vijfheerenlanden over de spoorbediening Dordrecht–Breda?1 Herinnert u zich de motie Hachchi/Smaling?2
Ja.
Klopt het dat er om op tijd te zijn voor de dienstregeling 2017 die in december van dit jaar ingaat, binnen een week een besluit nodig is over de dienstregeling Dordrecht–Breda? Toetst u dit besluit alleen aan de concessie voor het hoofdrailnet of ook aan de aangenomen motie?
Ik heb inmiddels het besluit genomen om voor 2 jaar een intercityverbinding tussen Dordrecht en Breda te realiseren. Dit was op tijd voor de capaciteitsaanvraag voor de dienstregeling 2017. Bij dit besluit heb ik zowel de verplichtingen in de concessie als de inhoud van de motie meegewogen.
Waar heeft de in de motie gevraagde inzet van u voor het behoud van de intercity tussen Dordrecht en Breda uit bestaan? Welke oplossingen zijn door u aangereikt die uitzicht bieden op behoud van de intercity? Welke oplossingen zijn door NS aangereikt? Kunt u per oplossing aangeven waarom deze niet gekozen is of niet verder onderzocht is?
Vlak na de zomer 2015 is mijn departement in overleg getreden met vertegenwoordigers uit de regio Drechtsteden, Breda, Zuid-Holland en Noord-Brabant en NS. In dit overleg is zorgvuldig gekeken naar mogelijkheden en onmogelijkheden in de dienstregeling om de door de regio gewenste intercity tussen Dordrecht en Brabant te behouden. Daarbij is in eerste instantie gekeken naar de effecten als niet alle intercity’s tussen Rotterdam en Breda over de HSL rijden. Daaruit kwam naar voren dat in alle situaties meer reizigers profiteren van de verbindingen over de HSL dan via een intercityverbinding over conventioneel spoor via Dordrecht. Vervolgens zijn er diverse oplossingen onderzocht om een intercityverbinding op een andere manier te realiseren.
Op basis van attractiviteit voor reizigers, kosten en operationele maakbaarheid kwam een specifieke intercityverbinding tussen Dordrecht en Breda als beste oplossing naar voren. Een maakbaar alternatief was om intercity’s naar Dordrecht uit de richting Rotterdam door te trekken naar Breda. Dit is in alle gevallen duurder, omdat de lengte van de treinen tot aan Dordrecht niet nodig is voor de vervoersomvang richting Breda. Reizigers uit de Randstad die naar Breda willen reizen immers via de HSL. Een ander maakbaar alternatief was om één van de twee sprinters tussen Breda en Dordrecht zonder tussenstop te rijden (een zogeheten zonetrein). Dit bleek minder aantrekkelijk voor reizigers dan een intercitypendelverbinding tussen Dordrecht en Breda. Vanwege concessie-eisen over minimale bediening van stations (tweemaal per uur per richting) zal dan een extra sprinter moeten worden ingelegd tussen Dordrecht en Breda. Daar zijn kosten aan verbonden. Bovendien ontstaan hierdoor onregelmatige treinintervallen, waar alle reizigers nadeel van ondervinden, terwijl de grootste groep reizigers tussen Dordrecht en Breda qua reistijd niet beter af is dan met een intercity. Ook zou deze verbinding dan met sprintermaterieel gereden worden in plaats van intercitymaterieel.
Klopt het dat de regio tot op heden van u en NS geen rapportages over technische haalbaarheid van dienstregelingsvarianten of alternatieven heeft ontvangen en dat van door de regio aangedragen ideeën alleen is gesteld dat deze niet inpasbaar zijn? Deelt u de mening dat de regio op basis hiervan varianten niet zelf kan (laten) toetsen?
In het gehele proces hebben vertegenwoordigers vanuit de regio en mijn departement meerdere malen met dienstregelingexperts van NS aan tafel gezeten. Daarin hebben alle partijen alle mogelijke vragen kunnen stellen over de technische haalbaarheid van dienstregelingvarianten. NS heeft gemotiveerd en helder uitgelegd wat de voor- en nadelen van bepaalde varianten zijn. Daarvoor zijn ook zogeheten tijd-weg-diagrammen getoond die gebruikt worden voor het ontwerpen van de dienstregeling. Aan de hand daarvan zijn concrete voorstellen van partijen direct doorgesproken en getoetst.
Klopt het dat nu alleen nog wordt gesproken over een intercity pendel 1x per uur? Klopt het daarnaast dat uw inzet voor een dergelijke intercity pendel direct gekoppeld is aan een verzoek tot cofinanciering aan de decentrale overheden?
Ik heb inmiddels besloten om voor twee jaar een intercityverbinding 1x per uur tussen Dordrecht en Breda te realiseren. In de komende 2 jaar blijf ik met NS en met de regionale partners zoeken naar logistieke en financiële ruimte voor een meer structurele oplossing in de toekomst. Dit mede naar aanleiding van de motie3 van uw Kamer. Ik heb hiervoor gekozen omdat varianten waarin niet alle intercity’s naar Breda over de HSL rijden niet wenselijk zijn omdat meer reizigers van een HSL-verbinding profiteren dan van een conventionele intercityverbinding tussen Dordrecht en Breda. Gelet op het exploitatietekort voor deze oplossing, heb ik met partijen de optie van cofinanciering verkend. Regionale partijen bleken daartoe niet bereid, omdat er momenteel geen zicht is op een structurele oplossing.
Bent u bekend met de uitkomst van de door de regio uitgevoerde quickscan kosten-batenanalyse dat het vervallen van de intercityverbinding Dordrecht–Breda alleen al door de langere reistijden van verbindingen vanaf station Dordrecht jaarlijks ten minste 1,5 miljoen euro maatschappelijke kosten als gevolg heeft (exclusief gevolgen voor voor- en natransport en exclusief verslechteringen voor andere stations in de regio)? Deelt u de mening dat een deel van deze kosten neerslaat in de regio en dat een verslechterde bediening op de corridor Dordrecht–Breda ook gevolgen heeft voor het rendement van investeringen in het regionale OV-systeem en de Merwede Lingelijn?
Ik ben bekend met de uitkomsten van de quick scan kosten-batenanalyse. Het betreft een analyse naar de maatschappelijke kosten voor de regio Dordrecht. De analyse ziet niet op de maatschappelijke baten van het HSL-aanbod voor andere regio’s. Op basis van aantallen reizigers die profiteren van het HSL-aanbod is te verwachten, dat er in andere regio’s grotere maatschappelijk baten neerslaan en dat het saldo op nationaal niveau positief uitvalt. Mijn inzet is continu geweest om de problematiek en de effecten integraal te bekijken. Regionale effecten kunnen effect hebben op het rendement van regionale investeringen, maar dat is in dit geval niet onderzocht. Bovendien moet ook gekeken worden naar positieve ontwikkelingen (zie antwoord op vraag 9).
Klopt het dat NS als gevolg van de snellere route voor de intercity Den Haag–Eindhoven per saldo over de Moerdijkbrug circa tien procent reizigersgroei verwacht en dat dit voor NS extra baten oplevert?
Het aantal reizen over de Moerdijkbrug zal ten opzichte van de dienstregeling 2014 in dienstregeling 2017 naar verwachting met circa 10% toenemen als gevolg van de herroutering van de intercity’s over de HSL. Dit is een gecombineerd effect van een andere routekeuze van bestaande reizigers en aanwas van nieuwe reizigers. Tegenover de extra baten, staan ook extra kosten. Voor de uitvoering van de HSL-diensten moeten rijtuigen worden omgebouwd en heeft NS extra locomotieven aangeschaft.
Wat vindt u er van dat NS ondanks deze extra baten op bovenregionaal niveau geld van de regio vraagt voor behoud van de intercity? Bent u bereid de totale optelsom van kosten en baten van verschillende varianten van de nieuwe dienstregeling in vergelijking met de huidige dienstregeling voor de hele corridor Den Haag–Eindhoven inzichtelijk te maken?
De eisen in de vervoerconcessie vormen geen verplichting om tussen bepaalde stations intercityverbindingen te rijden. Behoud van een intercityverbinding tussen Dordrecht en Breda is door de specifieke omstandigheden en de relatief geringe markt alleen mogelijk met een exploitatietekort. De financiële balans voor de uitvoering van de concessie is getoetst, zowel in 2011 bij het voorgenomen besluit tot integratie van de HSL-concessie in de hoodrailnetconcessie, als in 2013 bij het vaststellen van het alternatief voor de Fyra. Deze balans geldt daarmee als uitgangspunt voor de uitvoering van de concessie. Niet in de concessie voorziene wensen of niet uit de concessie voortvloeiende wensen moeten steeds in dat licht worden bezien. NS kan daardoor niet verplicht worden het exploitatietekort van deze verbinding te dragen. Inzicht in de kosten en baten op de hele corridor Den Haag-Eindhoven doet daar niets aan af en acht ik daarom niet zinvol.
Kan de regio een bijdrage van NS of van u als concessiebeheerder vragen ter compensatie van het lagere rendement van regionale investeringen in het regionale OV-systeem zoals de Merwede Lingelijn als NS de dienstregeling verslechterd? Zo nee, deelt u de mening dat er momenteel bij dit soort discussies over de regionale gevolgen van dienstregelingwijzigingen op het hoofdrailnet geen sprake is van een gelijk speelveld tussen regio’s en NS en wat gaat u daaraan doen?
De regio kan daarvoor geen bijdrage vragen van NS of van mij als concessieverlener. Dat geldt ook omgekeerd als regio’s zouden besluiten om de dienstverlening in hun concessiegebieden aan te passen waardoor mogelijk negatieve effecten op NS ontstaan. Overigens heeft NS samen met Arriva gezorgd dat de aansluiting tussen de MerwedeLingelijn en de treinen van/naar de richting Rotterdam in dienstregeling 2017 verbeterd is. Het overgrote deel van de reizigers dat met beide vervoerders reist, doet dat op die corridor. Dit draagt bij aan een hoger rendement van regionale investeringen.
Klopt het dat de resterende sprinters in de voorgestelde dienstregeling in Breda geen snelle overstap bieden op de intercity’s richting Eindhoven zodat de reistijd op de corridor Dordrecht–Eindhoven verder verslechterd? Bieden de voorgestelde alternatieve intercity’s wel een goede aansluiting in Breda?
De Sprinter Dordrecht-Breda rijdt na Breda door naar Tilburg en Den Bosch. In zuidelijke richting is er in Breda een overstaptijd van circa 15 minuten op de intercity’s naar Eindhoven. Voor reizen naar Tilburg biedt bovengenoemde sprinter een snellere reismogelijkheid. De intercity Dordrecht-Breda heeft een overstaptijd van 13 minuten op de intercity naar Eindhoven. In noordelijke richting heeft de intercity Breda-Dordrecht een aansluiting van 10 minuten op de intercity uit Eindhoven. De sprinters hebben een overstaptijd van 18 minuten op die intercity.
Klopt het dat door NS ook een drietreinenmodel is voorgesteld met een zonetrein (sprinter die stations overslaat) maar dat deze afgevallen is vanwege de onregelmatige dienstregeling? Is ook een viertreinenmodel met twee sprinters en twee zonetreinen onderzocht dat dit bezwaar kan ondervangen?
Een drietreinenmodel is onderzocht. Bij het antwoord op vraag 3 is toegelicht waarom dit niet aantrekkelijk is. Een viertreinenmodel is niet inpasbaar. De capaciteit van zowel het traject Dordrecht – Lage Zwaluwe als de capaciteit van het station Breda is onvoldoende voor het kunnen invoegen van een tweede extra trein.
Bent u bereid om op korte termijn tot concrete afspraken te komen over een tijdelijke oplossing voor behoud van een intercity Dordrecht–Breda en daarnaast over het toekomstig lijnennet Dordrecht–Breda en de termijn waarop dit eindbeeld wordt gerealiseerd? Bent u bereid voor deze toekomstige lijnvoering niet alleen te kijken naar een pendel intercity Dordrecht–Breda maar ook breed te kijken naar mogelijke nieuwe diensten in aanvulling op de sprinter die extra reizigers kunnen trekken zoals een van de volgende opties:
Ja, ik ben bereid om voor een periode van twee jaar een intercityverbinding Dordrecht-Breda te realiseren. In de komende twee jaar blijf ik met alle partijen zoeken naar een meer structurele oplossing in de toekomst. Ik ben bereid daarbij breed te kijken. Op voorhand wil ik wel de verwachtingen temperen. Een dienstregeling ontwerpen is een complexe puzzel. Optimalisaties in de ene regio leiden vaak tot slechtere verbindingen in andere regio’s. Er zijn vaak vele wensen vanuit diverse regio’s die niet allemaal met elkaar te verenigen zijn. NS moet daarbinnen het voor de reiziger meest optimale aanbod realiseren.
De uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) voor de bereikbaarheid van Nederland |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van de ANWB over de toename van files?1
Ja.
Herkent u de ontwikkeling die door de ANWB wordt geschetst dat de filedruk vooral in de Randstad flink toeneemt? Wat betekent dit voor uw inzet om de filedruk te verminderen?
In de afgelopen jaren hebben we, voornamelijk door aanleg en verbreding van wegen en het programma Beter Benutten, een afname van de files in Nederland gezien van in totaal 15%. Vanzelfsprekend speelde de economische crisis daarbij ook een rol maar dit effect was drie keer kleiner dan het effect van onze eigen investeringen [Mobiliteitsbeeld KiM 2015]. De seinen voor de Nederlandse economie staan weer op groen en dat is goed nieuws.
Het gevolg is wel dat de drukte op de weg groeit en de files de komende jaren met name in de Randstad en Noord-Brabant weer gaan toenemen [Mobiliteitsbeeld KiM 2015], waar de investeringen van de afgelopen jaren juist hebben gezorgd voor een vermindering van de files. Dat de files nu weer toenemen is overigens niet onverwacht; het komt overeen met onze eigen inschattingen. De toenemende drukte op de wegen onderstreept de noodzaak om, binnen de gegeven budgettaire ruimte, voluit door te gaan met de aanleg en verbreding van wegen zoals de A13/A16 Rotterdam en Ring Utrecht, en met slimme kleinschalige maatregelen (Beter Benutten aanpak).
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid van de mainports, brainport, greenports en de valleys van nationale betekenis essentieel is voor de economische ontwikkeling van Nederland? Zo ja, hoe garandeert u dan deze bereikbaarheid nu en in de toekomst tussen deze regio’s en de achterlandverbindingen?
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn onze ambities opgenomen om het verdienvermogen en de economische ontwikkeling van Nederland verder te versterken. Ik hecht daarbij grote waarde aan de mainports, brainport, greenports en de valleys. Om een goede bereikbaarheid te garanderen investeert het kabinet de komende jaren nog volop met het huidige MIRT-programma. Projecten zoals de Blankenburgverbinding, de doortrekking van de A15 in Oost-Nederland, meerdere (zee)sluisprojecten en Programma Hoogfrequent Spoor leveren een aanzienlijke bijdrage aan doelstellingen uit de SVIR, o.a. door verbetering van de belangrijke achterlandverbindingen van de mainports. Ik ben naar aanleiding van de update van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) uit 2013 een zestal MIRT Onderzoeken gestart. Het denken over maatregelen die mogelijk nodig zijn na 2028 staat dus ook niet stil.
Voor de maatregelen die uit lopende MIRT onderzoeken voortkomen zijn op dit moment nog onvoldoende middelen beschikbaar.
In hoeverre worden de nationale belangen uit de SVIR die betrekking hebben op de mobiliteit gerealiseerd? Vindt u dat u op schema ligt met het realiseren van deze nationale belangen? Zo nee, welke acties heeft u ondernomen of gaat u nog ondernemen?
In de SVIR zijn de ambities neergelegd waar we met Nederland richting 2040 heen willen. Met het huidige MIRT-programma werk ik aan de gestelde doelen ten aanzien van de bereikbaarheid. Het Kennisinstituut voor de Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft aangetoond dat met de aangelegde nieuwe infrastructuur de bereikbaarheid van Nederland flink is verbeterd. Investeren in infrastructuur blijft nodig om de bereikbaarheid op peil te houden. Met het huidige MIRT-programma werk ik hard om de doelstellingen uit de SVIR te behalen. Zoals ik al eerder in debatten met uw Kamer over het MIRT heb aangegeven, is de financiële ruimte tot en met 2028 te beperkt om de doelstellingen uit het SVIR volledig te realiseren. Voor de gesignaleerde knelpunten uit de NMCA 2013 ben ik met de aanpak Meer Bereiken met 6 MIRT Onderzoeken gestart, te weten:
De resultaten van deze en andere lopende MIRT Onderzoeken, zoals Utrecht Oost en Eindhoven Brainport City, brengen ook de opgaven en oplossingen in beeld die richting kunnen geven aan de benodigde investeringen na 2028. Ik kijk daarnaast hoe ik met slimme beperkte infrastructurele maatregelen op kortere termijn voor verlichting van de files kan zorgen zoals bij de A15 Papendrecht-Sliedrecht en de A4 bij Leiden.
Op welke wijze wordt invulling gegeven aan de versterking van de robuustheid van het hoofdnetwerk? Welke ontbrekende schakels dienen hiertoe te worden aangelegd?
Een robuust netwerk draagt bij aan betrouwbare reistijden op het wegennet. Met de openstelling van de A4 Delft-Schiedam en het nieuwe stuk A4 bij Steenbergen is bijvoorbeeld een alternatieve route ontstaan van en naar België. Om de robuustheid te vergroten heb ik de afgelopen periode een aantal belangrijke stappen gezet bij de andere ontbrekende schakels in het netwerk. Dit zijn de A13/A16 Rotterdam, Blankenburgverbinding en de doortrekking van de A15 in Oost-Nederland. Deze projecten zullen na openstelling een belangrijke bijdrage leveren aan een robuust hoofdwegennet. Na aanleg van deze ontbrekende schakels voorzie ik op korte termijn geen noodzaak voor de aanleg van andere volledig nieuwe verbindingen. Om de SVIR-doelen te halen zijn investeringen in het huidige netwerk en aanpalende maatregelen nodig.
Ook in het programma Bereikbaarheid Zuid-Nederland wordt gewerkt aan verbetering op belangrijke achterlandverbindingen zoals de A67. Tot slot dragen ook de investeringen in andere modaliteiten, zoals de verbetering van de Waal en de optimalisering Goederencorridor Rotterdam-Genua, bij aan een robuust netwerk. Dit leidt met name tot betere keuzemogelijkheden voor zowel personen als de transportsector.
Kunt u zich de afspraak in de SVIR herinneren om voor de hoofdverbindingen binnen de Randstad de 2x4 rijstroken als standaard door te voeren? Staat u nog steeds achter deze afspraak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar tot op heden binnen de Randstad van gerealiseerd? Welke aanpassingen naar 2x4 rijstroken zijn voorzien in het Infrastructuurfonds tot 2028? Kunt u een overzicht geven van de 2x4 verbindingen binnen de Randstad die nog gerealiseerd moeten worden en waar nog niet in is voorzien in het Infrastructuurfonds tot 2028?
In de SVIR staat vermeld dat op de hoofdverbindingen binnen de Randstad de standaard 2x4 rijstroken is. Deze ambitie laat onverlet dat, zoals ook in de SVIR is aangegeven, voor elke verbreding moet worden aangetoond dat er sprake is van een daadwerkelijke vraag. Het gaat mij primair om het voorkomen danwel oplossen van bereikbaarheidsknelpunten. De ambitie van 2x3 en 2x4 geeft de doelstellingen weer voor 2040. De realisatie zal gebeuren als vanuit de NMCA een knelpunt wordt gesignaleerd en via de MIRT-procedure (bijv. in een verkenning) de noodzaak van verbreding wordt aangetoond, waarbij ook gekeken wordt naar andere doelstellingen zoals verbetering van de robuustheid van het netwerk en de versterking van de economie.
Uit de update NMCA 2013 is gebleken dat niet alle wegen binnen de Randstad al voor 2028 hoeven te worden verbreed naar 2x4 om te voldoen aan de in de SVIR vastgelegde doelstellingen. Na uitvoering van het MIRT-programma zijn er bij lage economische groei nog wel een aantal toekomstige knelpunten geconstateerd. Voor deze knelpunten zijn MIRT Onderzoeken gestart. Bij een volgende NMCA zullen we de bereikbaarheidsknelpunten in kaart brengen met de nieuwe WLO-scenario’s. De resultaten hiervan zijn in 2017 gepland.
Kunt u zich de afspraak in de SVIR herinneren om voor de hoofdverbindingen buiten de Randstad (waar congestie een structureel probleem) de 2x3 rijstroken als standaard door te voeren? Staat u nog steeds achter deze afspraak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is tot op heden gerealiseerd van deze ambitie? Welke aanpassingen naar 2x3 rijstroken zijn voorzien in het Infrastructuurfonds tot 2028? Kunt u een overzicht geven van de 2x3 verbindingen buiten de randstad die nog gerealiseerd moeten worden en niet in het Infrastructuurfonds tot 2028 zijn opgenomen? Welke verbindingen zijn afgevallen omdat inmiddels aangetoond is dat 2x2 rijstroken ook op de lange termijn voldoende zijn op die verbinding?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u zich de afspraak in de SVIR herinneren dat het doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer zo veel mogelijk gescheiden wordt om de doorstroming te verbeteren? Op welke wijze is hier sinds 2012 invulling aan gegeven? Op welke wijze wordt de bereikbaarheidsindicator ook op het onderliggend wegennetwerk toegepast? Hoeveel zogenaamde supersnelwegen (met minder afslagen) zijn er inmiddels ontstaan? In hoeverre is er sprake geweest van een vlottere doorstroming?
Bij MIRT Verkenningen wordt gekeken of het scheiden van regionaal en doorgaand verkeer een bijdrage kan leveren aan een betere bereikbaarheid. Naast de diverse plaatsen waar dit systeem al langer functioneert heb ik sinds 2012 op de volgende plaatsen het doorgaand en bestemmingsverkeer gescheiden:
Op deze plaatsen heeft het doorgaande verkeer te maken met minder aansluitingen. Hoewel op de meeste plaatsen sprake is van een sterk verbeterde doorstroming, vergt de detaillering soms nog enige optimalisatie en moet het verkeer soms nog wennen aan de nieuwe situatie. Naast de gerealiseerde projecten is ontvlechting onderdeel van de planning in de volgende MIRT-projecten:
Om de kwaliteit van de bereikbaarheid voor de gebruiker te kunnen beoordelen is een bereikbaarheidsindicator ontwikkeld. De bereikbaarheidsindicator kijkt naar de reistijd van deur-tot-deur, dus ook op het onderliggende wegennet. Deze indicator geeft daarbij ook inzicht in de kwaliteit van de bereikbaarheid over de modaliteiten heen (dus voor het totale mobiliteitssysteem) in samenhang met economische en ruimtelijke ontwikkelingen. Ik pas de bereikbaarheidsindicator toe in de MIRT Onderzoeken en in het programma Beter Benutten waarbij naar mogelijke maatregelen op het hoofdwegennet en onderliggend wegennet wordt gekeken.
Overigens is het realiseren van zogenaamde supersnelwegen geen expliciet beleidsdoel. Ontvlechting is altijd onderdeel van de ideevorming, en wordt ingezet daar waar meerwaarde is te verwachten.
Kunt u specifiek ingaan op de situatie rondom Eindhoven en de situatie rondom Leiden? In hoeverre is in deze beide regio’s sprake van een vlottere doorstroming, sinds het scheiden van het doorgaand en bestemmingsverkeer, en in hoeverre is er bijvoorbeeld bij de A4 bij Leiden, nog steeds sprake van files?
De nieuwe structuur van de Randweg Eindhoven (hoofdrijbaan A2 en parallelbaan N2) is officieel geopend op 8 juni 2010. In het begin waren er nog problemen, omdat weggebruikers al vroeg moeten kiezen welke baan gebruikt moet worden en ze daaraan moesten wennen. Ook waren er wat problemen op de Randweg met terugslag van files op aanpalende trajecten. Eind 2010 zijn er extra rijstroken op de A2 (zuidelijk van Eindhoven) en op de A58 (richting Tilburg) geopend die deze problemen verminderd hebben. Over het geheel genomen is na aanleg van het project A2/N2 Randweg Eindhoven de doorstroming sterk verbeterd en zijn er veel minder files.
Inmiddels zijn we meer dan 5 jaar verder en in die tijd is de hoeveelheid verkeer op de Randweg Eindhoven sterk gegroeid. Tussen 2011 en 2014 was de groei ongeveer 15%. De intensiteiten zijn vooral op de hoofdrijbaan tussen Knooppunt Batadorp en Eindhoven-Centrum behoorlijk hoog en dat kan daar regelmatig tot enige vertraging leiden. Op de parallelbaan is dat minder. De vertraging op de Randweg Eindhoven blijft binnen de normen voor acceptabele reistijden vanuit de SVIR.
De A4 is op het wegvak Zoeterwoude – Leiden ontvlochten bij de afritten 6a en 7. De verkeersstroom wordt hier afgewikkeld via een structuur met parallelbanen die in juli 2014 is geopend. De nieuwe situatie heeft tot een betere doorstroming geleid vergeleken met de oude situatie in 2011. Toch komen files in de ochtend- en avondspits nog regelmatig voor. Rijkswaterstaat heeft daarom een onderzoek verricht naar kleinschalige en snel uit te voeren benuttingsmaatregelen om de doorstroming te optimaliseren. Ik heb uw Kamer hierover op 10 maart jl. met een brief geïnformeerd (Kamerstuk 34 300 A, nr. 61).
Kunt u zich de afspraak in de SVIR herinneren om voor nieuwe projecten voor de stedelijke regio's van nationale betekenis als Rijk in samenwerking met marktpartijen en andere overheden op zoek te gaan naar nieuwe vormen van financiering? Welke nieuwe vormen van financiering zijn er inmiddels verkend en tot welke uitkomsten en concrete acties heeft dit geleid?
In de SVIR is de ambitie opgenomen om samen met de markt en decentrale overheden nieuwe vormen van financiering te zoeken. Door de afgenomen economische groei zijn nieuwe initiatieven op een lager pitje komen te staan. Dit komt bijvoorbeeld doordat de vraag naar nieuwe kantoorlocaties flink is gedaald. Samen met hogere eisen die financiers zoals banken, pensioenfondsen en verzekeraar stellen aan projectontwikkeling, blijkt het lastig om een business case rond te krijgen voor nieuwe locaties. Vanuit het Rijk kunnen we dergelijke initiatieven voor gebiedsontwikkeling wel stimuleren. Dit doen we bijvoorbeeld door aanpassing van de regelgeving in de Omgevingswet.
Bij het opstarten van nieuwe aanlegprojecten is nog steeds een sterke rol weggelegd voor de overheid. We werken wel steeds meer samen met decentrale overheden en met de markt. Zo is bij het project A1 Apeldoorn-Azelo de regio bereid tot co- en voorfinanciering om het project eerder te realiseren. Ook heb ik het afgelopen najaar een besluit genomen over het programma Bereikbaarheid Zuid-Nederland. Dit is een mooi voorbeeld om de bereikbaarheidsopgaven samen met decentrale overheden en het bedrijfsleven op slimme wijze op te pakken. Deze partijen investeren daar allemaal in.
Verder zijn tegenwoordig DBFM-contracten een steeds meer gangbare vorm van Publiek Private Samenwerking bij infrastructuurprojecten zoals wegen, vaarwegen en water, waaronder sluizen. Voor projecten groter dan € 60 mln. bestaat er een «PPS-tenzij» beleid. Bij DBFM-contracten wordt er gedurende een periode van 20 tot 25 jaar een prestatie ingekocht van een privaat consortium (doorgaans: een beschikbare weg). Hiertoe ontwerpt, bouwt, financiert en onderhoudt het betreffende consortium de infrastructuur. Het Rijk blijft hierbij de juridische eigenaar van de infrastructuur en verkrijgt deze na afloop van het contract ook weer in eigen beheer.
Kunt u zich de afspraak uit de SVIR herinneren dat het Rijk geen bovenwettelijke inpassingen financiert bij de inpassing van infrastructuur? Kunt u een overzicht geven bij welke projecten hier sindsdien van af is geweken, waarom dat is gebeurd en om welke maatregelen en bedragen het gaat?
In 2012 is de SVIR vastgesteld. Sindsdien neem ik in principe geen aanlegbesluiten waarbij bovenwettelijke maatregelen worden getroffen zonder dat de regio hiervoor zelf ook middelen beschikbaar stelt. Bij de wegen heb ik alleen voor de projecten Blankenburgverbinding en Ring Utrecht in afstemming met de regio afspraken gemaakt om extra budget in te zetten voor een betere inpassing. Deze projecten, inclusief de inpassing, zijn veelvuldig met uw Kamer besproken. Zonder deze inpassingsmaatregelen was er onvoldoende draagvlak om deze projecten te realiseren. Daarnaast voer ik bij projecten waar sprake is van cofinanciering door de regio het gesprek over de inpassing. Regelmatig leidt dit, zoals bij de doortrekking van de A15 en het Programma Hoogfrequent Spoor bij Vught, tot een afspraak met de regio om een aantal bovenwettelijke maatregelen te realiseren die zij dan vanuit hun bijdrage aan het project betalen.
Kunt u een overzicht geven van de acties en resultaten die door het Rijk gerealiseerd zijn gegeven de ambitie in de SVIR om tot een betere toegang en integraliteit van realtime reisinformatie te komen?
Ik werk, samen met de markt en andere overheden op diverse manieren aan betere toegang tot en gebruik van statische en realtime reisinformatie. Voor het openbaar vervoer heb ik de regie genomen door samen met decentrale overheden en vervoerders zorg te dragen voor het beschikbaar krijgen van statische en realtime gegevens. Sinds 2014 zijn statische (dienstregeling, halte informatie, tarieven) en realtime (op tijd rijden) gegevens voor bus, tram, metro en trein beschikbaar voor alle service providers via de NDOV (Nationale Data Openbaar Vervoer). Dit heeft geleid tot diverse reisplanners en apps.
Rijkswaterstaat en 18 andere wegbeheerders leveren via NDW (Nationale Databank Wegverkeergegevens) vanaf 2009 gegevens voor het wegverkeer over de actuele verkeersituatie op de belangrijkste wegen in Nederland. Die gegevens worden gebruikt in navigatiesystemen, apps, verkeersinformatiediensten (bijv. via radio). De gegevens zijn onder een data- en dienstenovereenkomst en ook als Open Data beschikbaar. Daarnaast biedt NDW statusgegevens, zoals gegevens over wegwerkzaamheden, filemeldingen, maximum snelheden, restduur van incidenten en brugopeningen. Het betreft zowel het hoofdwegennet als delen van het provinciale en gemeentelijke wegennet.
Naast de overheden bieden marktpartijen data aan. Deze zijn, samen met de overheidsdata beschikbaar via Marktplaats voor Mobiliteitsdata (o.a. parkeerdata). Deze data worden eveneens gebruikt in navigatiesystemen en apps.
Navigatie, reis- en routeplanner en apps worden vooral voorafgaand aan de reis gebruikt. In onbekende situaties is het gebruik tijdens de rit aanzienlijk hoger dan bij routine ritten.
Ook voor andere modaliteiten is gewerkt om tot betere realtime reisinformatie te komen. Voor binnenvaart worden bijvoorbeeld bij o.a. Zeeuwse sluizen proeven gedaan met het online verstrekken van actuele sluisplanningen op basis van positiegegevens van schepen (AIS) en andere reisgegevens. Doel is om te komen tot efficiëntere sluis- en reisplanning.
Deelt u de mening dat de bevindingen in het Welvaart en Leefomgeving (WLO) 2015-scenario van het Centraal Planbureau (CPB) een verlenging van het Infrastructuurfonds noodzaken? Kunt u reageren op de scenario’s over de toename van het aantal afgelegde kilometers in Nederland zoals voorspeld in de WLO 2015?
Uit de update NMCA 2013 is al gebleken dat er nog knelpunten zijn bij lage groei die ik niet voor 2028 kan oplossen. Uit de nieuwe WLO-scenario’s blijkt dat de automobiliteit in zowel het lage als hoge scenario blijft groeien tot 2050. Het nieuwe lage groeiscenario komt voor mobiliteit iets hoger uit dan het oude RC-scenario (lage groeiscenario), waarbij het planbureau aangeeft dat dit mede voortkomt uit de keuze voor een kleinere bandbreedte. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat er ook bij de nieuwe scenario’s nog sprake zal zijn van knelpunten en aanvullende investeringen nodig kunnen blijken te zijn. Ik vertaal momenteel de nieuwe landelijk WLO-scenario’s van CPB en PBL naar gedetailleerde invoer voor de verkeers- en vervoermodellen. Daarmee voer ik, samen met de regio’s, de komende Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse uit. De uitkomsten, die in 2017 zijn gepland, kunnen mede richting geven aan de benodigde investeringen na 2028. Het denken over maatregelen die mogelijk nodig zijn na 2028 staat dus niet stil.
Wat is de stand van zaken van de uitwerking van de motie Harbers c.s.2 die verzoekt om uiterlijk in het voorjaar van 2016 met een visie te komen op de verlenging van onder andere het Infrastructuurfonds?
Zoals ik het afgelopen najaar bij de begrotingbehandeling van IenM uw Kamer heb aangegeven, ben ik met de Minister van Financiën in gesprek over de beschikbare middelen voor infrastructuur. Onderdeel van gesprek is de verlenging van de fondsen. Ik verwacht u dan ook bij Prinsjesdag te kunnen informeren over de uitwerking van de motie Harbers.
Studenten in verzet tegen NS |
|
Michel Rog (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat studenten in verzet komen tegen NS?1
Ja.
Deelt u het standpunt van de vakbonden dat NS zijn problemen – te volle treinen, te weinig nieuw materieel – afschuift op het onderwijs? Wilt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, die mening delen we niet. Er is veel te doen om de problematiek van de drukke treinen. NS heeft (extra) maatregelen genomen op het gebied van vervoerscapaciteit om de hinder voor de reizigers zoveel mogelijk te beperken. Hierover is uw kamer op 22 december 2015 per brief geïnformeerd2 (Kamerstukken IenM/BKS-2015/255484). In aanvulling hierop wordt maximaal ingezet om de capaciteit op het spoor beter te benutten door forenzen en studenten de mogelijkheid te bieden de spits te mijden.
Het is in de eerste plaats aan NS om hard te werken om de openbaar vervoer reizigers een comfortabele treinreis te bieden. Vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid vragen wij aan de onderwijsinstellingen en de grote werkgevers om de student en werknemer aan te moedigen de spits te mijden en te faciliteren zodat iedereen een bijdrage levert aan het bereikbaarheidsprobleem op de weg en op het spoor. In het kader van het Studievoorschot is gestart met de Taskforce Beter Benutten. De adviezen van deze Taskforce, die zijn overgenomen door het Kabinet, richten zich op het goed benutten van de OV studentenkaart en onderwijsgebouwen.
Deelt u de mening dat het tekort aan treinen geen afbreuk mag doen aan de kwaliteit van onderwijs en de benutting van onderwijsgebouwen? Deelt u de mening dat NS daar juist beter rekening mee zou moeten houden vanuit zijn maatschappelijke belang?
Ja, wij delen uw mening dat het tekort aan treinen geen afbreuk mag doen aan de kwaliteit van het onderwijs en de benutting van onderwijsgebouwen. NS voert gesprekken met studenten en onderwijsinstellingen waarbij dit maatschappelijke belang wordt geborgd.
Deelt u de gedachte dat het reizen buiten de spits andere activiteiten, zoals sporten en werk, onder druk zet? Zo ja, is door NS een inschatting gemaakt van die gevolgen en consequenties?
Reizen buiten de spits kan bestaande activiteiten onder druk zetten maar kan ook veel nieuwe mogelijkheden bieden door activiteiten flexibel en anders in te richten. Veel mensen zijn gebonden aan de spitstijden, maar lang niet iedereen. Veel mensen werken thuis, maken gebruik van digitale mogelijkheden om op afstand te werken of in sommige gevallen te leren. Samen met de betreffende doelgroep (studenten, werknemers) kijkt NS naar de mogelijkheden om buiten de spits te reizen. NS heeft aangegeven dat zij voor geen enkele doelgroep verplicht reizen buiten de spits nastreeft. NS heeft derhalve geen inschatting gemaakt van eventuele gevolgen en consequenties van een dergelijke verplichting.
Klopt het dat de NS-plannen om studenten buiten de spitstijden te laten reizen zonder overleg met de studenten zelf zijn gemaakt, terwijl de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap studenten heeft toegezegd hen juist te betrekken? Wat is uw standpunt daarover?
NS kan niet en zal niet eenzijdig studenten weigeren in de spits. NS heeft verkennende gesprekken gevoerd met onderwijsinstellingen om de problematiek van de volle treinen in de spits te bespreken en om na te gaan of het mogelijk is sommige colleges na de spits te laten starten zodat die studenten niet verplicht zijn in de spits te reizen. NS heeft aangegeven dat bij relevante vervolggesprekken de studenten betrokken zullen worden.
Kunt u een beeld geven van de stand van zaken van de onderhandelingen tussen NS en de hogescholen en universiteiten?
Er is geen sprake van onderhandelingen. NS voert verkennende gesprekken met diverse grote werkgevers en onderwijsinstellingen om de problematiek van volle treinen in de spits bespreekbaar te maken en naar oplossingen te zoeken.
Heeft u kennisgenomen van het voorstel van studentleden in de medezeggenschapsraad van de Hogeschool van Amsterdam die NS oproepen hen mee te laten denken? Wat vindt u van die oproep?
Ja, we hebben daarvan kennisgenomen. De oplossing voor de problemen in de spits zijn maatwerk en alleen in gezamenlijkheid te bereiken. Daarom is het belangrijk dat NS heeft aangegeven dat bij relevante vervolggesprekken met onderwijsinstellingen de studenten betrokken zullen worden.
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief die lokale studentenbonden uit onder meer Delft, Zwolle en Leiden en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) hebben geschreven aan NS, waarin zij verzoeken om niet louter met collegebesturen te praten, maar ook met studenten? Wat vindt u van die oproep?
Zie antwoord op vraag 5 en 7.
Het besluit om het alcoholslot op te heffen |
|
Barbara Visser (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie dat elk jaar gemiddeld honderd mensen om het leven komen als gevolg van alcoholgebruik in het verkeer en dat twee derde van de alcoholongevallen wordt veroorzaakt door zware alcoholovertreders? Indien u die conclusie niet deelt: waarom niet?
Ja, wij delen uw conclusie met dien verstande dat het een schatting betreft. Het kabinet is dan ook vastbesloten om het onder invloed van alcohol deelnemen aan het verkeer tegen te gaan. Hiertoe is onder andere het nodige instrumentarium ter beschikking gesteld aan het CBR en het OM, namelijk de bestuurlijke maatregelen Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA), de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (LEMA) en het onderzoek naar de rijgeschiktheid. Bij strafrechtelijke vervolging kan er een geldboete, een ontzegging van de rijbevoegdheid en zelfs gevangenisstraf worden opgelegd. Daarnaast wordt op basis van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten na twee onherroepelijke veroordelingen het rijbewijs van rechtswege ongeldig.
Deelt u de conclusie dat bij verschillende buitenlandse evaluatieonderzoeken is gebleken dat bestuurders met een alcoholslot gemiddeld 75% minder recidiveren dan bestuurders met een ontzegging? Indien u die conclusie niet deelt: waarom niet?
Uit buitenlands onderzoek uit 2001 en 2004 blijkt dat gebruikers van een alcoholslot 65–90% minder recidiveren dan bestuurders met een ontzegging van de rijbevoegdheid of ongeldigverklaring van het rijbewijs (zie SWOV-factsheet Alcoholslot, maart 2016)1
Deelt u de conclusie dat vooral de hoge kosten het programma funest zijn geworden? Indien u die conclusie niet deelt: waarom niet?
Nee, deze conclusie delen wij niet. Bij brief van 1 april 20152 hebben wij, uw Kamer geïnformeerd over de uitspraak van 3 maart 2015 van de Hoge Raad en de uitspraak van 4 maart 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De uitspraak van de Afdeling betekende dat het CBR per direct geen alcoholslotprogramma’s (hierna: ASP) meer kan opleggen. De Afdeling heeft het artikel, dat de oplegging van het ASP regelt, onverbindend verklaard vanwege het ontbreken van een bevoegdheid voor het CBR om een individuele belangenafweging te maken bij de oplegging van het ASP. Hierdoor kan deelname aan dit programma onevenredige consequenties voor betrokkene met zich meebrengen. Bijvoorbeeld het verlies van een baan omdat de werkgever van betrokkene niet kan of wil meewerken aan het inbouwen van een alcoholslot.
Zoals in de Kamerbrief van 18 februari3 jl. is aangegeven heeft de geschatte daling in het aantal ASP’s dat zal worden opgelegd, het daarmee gepaard gaande verminderde effect van het opleggen van een ASP op de verkeersveiligheid, de beperkte toegevoegde waarde in het bestaande sanctiearsenaal van het strafrecht en de extra kosten voor de veroordeelde of de overheid geleid tot de beslissing het ASP af te schaffen. Daarbij is aangegeven dat het kabinet nauwlettend zal volgen of zich (technologische) ontwikkelingen voordoen die een heroverweging mogelijk maken.
Hoe komt het dat in landen als Canada, Australië en de VS de kosten een stuk lager liggen en zijn lagere kosten ook in Nederland mogelijk?
In deze landen wordt geen intensieve begeleiding en monitoring gedaan, maar wordt volstaan met alleen de inbouw van een alcoholslot. Uit onderzoek blijkt dat koppeling van het alcoholslot aan een begeleidingsprogramma en gebruik van een systeem van periodieke uitlezing en monitoring van die uitleesgegevens een positief effect heeft op het terugdringen van recidive. Daarom is er in Nederland voor gekozen om aan het alcoholslot ook een begeleidingsprogramma en monitoring te koppelen. De kosten voor het programma zijn als gevolg hiervan wel hoger. De kosten kunnen lager uitvallen als gekozen wordt voor het alleen inbouwen van een alcoholslot.
Kunt u een verklaring geven voor de groei van de kosten, die volledig voor rekening van de overtreder komen en die met € 5.000 volgens de Raad van State veel hoger zijn dan de € 1.300,00 tot € 2.000,00 die bij de introductie werden verwacht?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de introductie van het ASP is de verwachting opgenomen dat de kosten per jaar zouden kunnen variëren tussen in totaal € 1.300,- en € 2.000,-. Een exacte bepaling van de kosten was destijds overigens nog niet mogelijk, omdat de kosten afhankelijk waren van de verdere uitwerking van het ASP.
Is onderzocht op welke manier het alcoholslotprogramma (ASP) zou kunnen worden aangepast (lichte vorm), zodat in het bestuursrecht tegemoetgekomen wordt aan de uitspraken van de Hoge Raad en de Raad van State? Welke wet- en regelgeving dient hiervoor te worden aangepast en waarom is hier niet voor gekozen?
Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling moet de regelgeving worden aangepast om bij de oplegging van het ASP een individuele belangenafweging te kunnen maken. Dit betekent dat het CBR of een andere instantie per geval moet beoordelen of oplegging van het ASP niet onevenredig uitpakt; een dergelijke afweging is niet objectief vorm te geven. Het CBR zal door deze nieuwe werkwijze ook extra kosten moeten maken die weer moeten worden doorbelast aan de deelnemers, terwijl de kosten al als te hoog worden beschouwd. Het ligt verder in de verwachting dat als gevolg van een individuele afweging door het CBR het aantal opgelegde ASP’s lager zal uitvallen dan bij het huidige ASP het geval was, wat bijdraagt aan hogere kosten per deelnemer.
Om tegemoet te komen aan de uitspraak van de Hoge Raad mag het ASP niet meer als bestraffend («criminal charge») aan te merken zijn. Dit omdat indien er voor hetzelfde strafbare feit, rijden onder invloed, ook een strafzaak volgt er sprake kan zijn van dubbele bestraffing. Het is echter vooraf niet te bepalen welke aanpassingen nodig zijn om het ASP niet meer als bestraffend aan te merken en dit zal per geval verschillen. Bij bijvoorbeeld een kortere duur van het ASP in het bestuursrecht valt niet uit te sluiten dat betrokkene alsnog zijn baan kan verliezen (of geen baan kan vinden), omdat de werkgever niet wil of kan meewerken aan het inbouwen van een alcoholslot. Het is ook niet vooraf in te schatten welke kosten redelijk zijn. De vraag daarbij is tevens of een lichter ASP nog wel voldoende effect heeft op de verkeersveiligheid.
Is bijvoorbeeld onderzocht of het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) of andere instantie de mogelijkheid dient te krijgen om te komen tot een toetsing van de individuele situatie in het geval van zware alcoholovertreders? Als dit niet is onderzocht, bent u dan bereid om dit alsnog te doen en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een nadere onderbouwing geven van uw stelling dat rechters niet snel zullen overgaan tot het opleggen van het ASP als dit wordt overgeheveld naar het strafrecht?
Er zijn verschillende redenen waarom rechters het ASP vermoedelijk minder snel zullen opleggen dan in het bestuursrecht het geval was. De rechter houdt, anders dan het CBR bij het ASP in het bestuursrecht, rekening met de persoonlijke omstandigheden van de bestuurder. Het kan hierbij gaan om het zijn van beroepschauffeur, maar ook om de financiële situatie van de betrokkene. Daarnaast hebben rechters een breder instrumentarium van sancties die kunnen worden opgelegd tot hun beschikking, namelijk een ontzegging van de rijbevoegdheid, een geldboete, een taakstraf of zelfs een gevangenisstraf. Het niet in het strafrecht invoeren van het ASP betekent dus niet dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Een ASP werd door het CBR opgelegd aan ervaren bestuurders bij een alcoholpromillage tussen 1,3 en 1,8. Rechters maken bij de oplegging van een straf gebruik van oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS adviseert aan de hand van zijn oriëntatiepunten om voor deze groep dronken rijders naast de ontzegging van de rijbevoegdheid een geldboete van € 650,– tot € 850,– op te leggen. De kosten van het ASP zullen, afhankelijk van de keuze voor alleen een alcoholslot of ook monitoring en een begeleidingsprogramma, (veel) hoger zijn dan de geldboetes die nu door de rechter worden opgelegd, zodat het ASP naar verwachting slechts bij wijze van uitzondering zal worden opgelegd. De kosten van het ASP zouden in theorie kunnen worden verlaagd door het te beperken tot de inbouw van een alcoholslot en daaraan geen intensieve begeleiding en monitoring te koppelen. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven hebben koppeling aan het alcoholslot van een begeleidingsprogramma en gebruik van een systeem van periodieke uitlezing en monitoring van de uitleesgegevens een positief effect op het terugdringen van recidive. Wat het loslaten van deze koppeling voor effect heeft op het terugdringen van recidive is niet te zeggen.
Kunt u nogmaals een toelichting geven op de wijze waarop de impactanalyse is uitgevoerd? Is aan het Openbaar Ministerie (OM) en de rechterlijke macht de vraag voorgelegd onder welke condities zij zullen overgaan tot het verzoeken om dan wel opleggen van het ASP? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid om alsnog in gesprek te gaan met het OM en de rechterlijke macht om te bezien in hoeverre zij bereid zijn het ASP op te leggen en de Kamer hierover te informeren?
Bij de impactanalyse is uitgegaan van de doelgroep voor het ASP zoals deze in de wetgeving was vermeld en van een ASP dat één jaar duurt. De impactanalyse heeft als doel om de gevolgen van de overheveling van het ASP naar het strafrecht voor de werklast van de organisaties in de strafrechtsketen inzichtelijk te maken. Onder meer het OM en de rechtspraak zijn bij de impactanalyse betrokken geweest en hebben voor de impactanalyse input geleverd. Het bespreken van de condities waaronder het OM en de rechtspraak zouden kunnen overgaan tot het opleggen van het ASP behoorde niet tot het doel van de impactanalyse. Indien er voor was gekozen om het ASP als straf op te nemen in het strafrecht was ik, de Minister van Veiligheid en Justitie, bij het opstellen van het wetsvoorstel met het OM en de rechtspraak in gesprek gegaan over de condities rondom het ASP.
Deelt u – hoewel u concludeert dat het ASP in de toekomst alleen juridisch houdbaar kan zijn wanneer de strafrechter besluit over de oplegging ervan en waarbij u aangeeft dat alleen dan een integrale afweging kan worden gemaakt tussen alle beschikbare sancties en maatregelen op basis van de aard van het misdrijf, de persoon van de verdachte en eventuele specifieke omstandigheden – de stelling dat als de kosten van het ASP aanmerkelijk lager zouden zijn en/of als de straffen/boetes aanmerkelijk hoger zouden zijn, een bestuursrechtelijke aanpak, vergelijkbaar met de Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) en de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (LEMA), ook houdbaar is? Deelt u die visie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt hier dan niet voor gekozen?
Het ASP in het bestuursrecht was gericht op bestuurders waarbij op basis van hun gedrag, namelijk rijden onder invloed, grote twijfel was ontstaan over de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. Zij kregen via deelname aan het ASP de gelegenheid alsnog onder toezicht aan het verkeer deel te nemen. Dan ligt het voor de hand dat de kosten hiervan ook door hen worden betaald in plaats van door de belastingbetaler, net zoals bij de andere alcoholmaatregelen de overtreders de kosten van de maatregel betalen, zoals de EMA en het geschiktheidsonderzoek alcohol. Wij zijn er geen voorstander van om van het uitgangspunt dat de overtreder betaalt af te stappen. Over het alternatief om de kosten van het ASP door de overheid te laten betalen hebben wij aan uw Kamer in de brief van 18 februari 2016 laten weten dat in dat geval jaarlijks ongeveer 1.100 ASP’s zullen worden opgelegd in plaats van 3000 in de oude situatie. Dit leidt tot een flink kleinere impact op de verkeersveiligheid dan was voorzien bij de introductie van het ASP. Alles afwegende komen wij tot de conclusie dat het onderbrengen van het ASP in het strafrecht te weinig meerwaarde biedt naast het bestaande instrumentarium om rijden onder invloed aan te pakken en dat het derhalve niet opportuun is om het ASP in stand te houden.
Klopt de stelling dat EMA en LEMA ook gedragsmaatregelen zijn die naast het strafrecht kunnen worden ingezet? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de inzet van deze instrumenten in het licht van de uitspraken van de Hoge raad en de Raad van State?
De EMA en LEMA zijn gedragsmaatregelen die naast het strafrecht kunnen worden ingezet. Uit jurisprudentie (tot op het niveau van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens) blijkt dat educatieve maatregelen vanwege hun doel geen punitief karakter hebben. Het feit dat de kosten voor deze maatregelen voor rekening van betrokkene komen en dat betrokkene de maatregel ook als straf kan ervaren, doet daar niet aan af.
Waarom heeft u ervoor gekozen om bij het opheffen van het ASP het strafvorderingsbeleid aan te passen in die zin dat een rijontzegging van vier tot zeven kan maanden worden opgelegd? Hoe vindt u deze vier tot zeven maanden rijontzegging in verhouding staan tot de rijontzegging van vijf jaar wanneer een alcoholrijder het ASP niet accepteerde?
Na de invoering van het ASP werd het OM er mee geconfronteerd dat rechters aan verdachten, aan wie door het CBR al een ASP was opgelegd, geen of een kortere rijontzegging dan gevorderd oplegden dan wel een voorwaardelijke rijontzegging oplegden. Het OM heeft daarom zijn strafvorderingsbeleid voor wat betreft de duur van de te vorderen onvoorwaardelijke rijontzegging aangepast. Deze aanpassing heeft het OM ongedaan gemaakt nadat het ASP niet meer door het CBR kon worden opgelegd. In het geval een bestuurder waaraan het ASP was opgelegd niet meewerkte aan het opgelegde ASP, verklaarde het CBR zijn rijbewijs automatisch ongeldig zonder daarbij te kijken naar zijn persoonlijke omstandigheden. Een bestuurder kon in dat geval binnen vijf jaar na de ongeldigverklaring alleen een nieuw rijbewijs aanvragen op voorwaarde dat de bestuurder alsnog deelnam aan het ASP. Hiervoor was gekozen om bestuurders zoveel mogelijk mee te laten werken aan het opgelegde ASP. In het strafrecht kan een ontzegging van de rijbevoegdheid voor maximaal vijf jaar worden opgelegd en bij recidive voor maximaal tien jaar. Bij het vorderen en het opleggen daarvan houden OM en de rechtspraak rekening met de ernst van het feit en met persoonlijke omstandigheden.
Is in aanloop naar uw besluiten over de aanpassing van het strafvorderingsbeleid onderzocht of men kan kiezen voor de oplegging van het ASP of voor een vijfjaarlijkse rijontzegging? Als deze optie niet met de rechterlijke macht en het OM is besproken, staat u hiervoor dan open en wilt u die bespreken met het OM en de rechterlijke macht ten behoeve van het behoud van het ASP?
Indien het ASP als straf zou zijn opgenomen in het strafrecht zou ook de mogelijkheid zijn blijven bestaan om daarnaast ook de bestaande straffen zoals een rijontzegging of een geldboete op te leggen. Het OM en de rechter hadden dan per geval kunnen besluiten welke straf(fen) te vorderen en op te leggen. Zoals hiervoor aan de orde kwam, zal de rechter bij zijn beslissing over de sanctieoplegging alle omstandigheden meewegen, waaronder de ernst van het feit, de persoon van de verdachte, de gevolgen voor de verdachte, de mogelijkheid en bereidheid van de verdachte om zich aan de voorwaarden te houden etc.
Deelt u de conclusie dat het ASP ooit is ingesteld als gedragsmaatregel, mede ter bescherming van andere weggebruikers en ter verbetering van de verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke andere maatregelen heeft u onderzocht die bij het wegvallen van het ASP als verkeersveiligheidsmaatregel zouden kunnen worden ingezet en waarom heeft u er niet voor gekozen om deze alsnog in te zetten?
Ja, bij de vormgeving van het ASP is dit, binnen het geheel van bestuursrechtelijke maatregelen die het CBR kan opleggen, expliciet gepositioneerd als gedragsmaatregel die naast het strafrecht zou kunnen worden opgelegd, omdat de maatregel een ander doel heeft dan straf. De uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015 heeft ertoe geleid dat in die gevallen waarin voorheen het ASP werd opgelegd nu een EMA of, ingeval van recidive, een geschiktheidsonderzoek wordt opgelegd. Onderzocht wordt of de grens voor het opleggen van een geschiktheidsonderzoek aan een eerste overtreder (nu 1,8 ‰ bij ervaren bestuurders en 1,3‰ bij beginnende bestuurders) naar beneden moet worden bijgesteld.
Is onderzocht op welke manier het ASP zodanig zou kunnen worden aangepast, dat het in het strafrecht vaker wordt opgelegd? Welke wet- en regelgeving dient hiervoor te worden aangepast en waarom is hier niet voor gekozen?
Ongeacht de manier waarop het ASP wordt vormgegeven, zal de rechter in alle zaken rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Wij verwijzen naar het antwoord op vraag 8 en 17.
Kunt u aangeven wat de te verwachten effecten op recidive, aantal ongevallen en aantal verkeersdoden zijn van de andere mogelijkheden van strenger straffen waarop u wijst, te weten een strafpuntensysteem en progressieve verkeersboetes?
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) is gevraagd hiernaar onderzoek te doen. De uitkomsten van de WODC-onderzoeken worden na de zomer van 2016 verwacht. Aan de hand van de uitkomsten van deze onderzoeken zal ik, de Minister van Veiligheid en Justitie, beoordelen of het mogelijk is om een progressief boetesysteem in te voeren onder de randvoorwaarden die worden genoemd in de op 18 februari van dit jaar aan uw Kamer toegezonden brief over verkeershandhaving (TK, 2015–2016, 29 398, nr. 495).
Kunt u een technische onderbouwing geven voor de stelling dat er, wanneer de kosten van het ASP in het strafrecht zouden worden doorberekend aan de veroordeelde, vermoedelijk jaarlijks maar tussen de dertig en honderd ASP’s zouden worden opgelegd? Komt dit door de hoogte van de huidige kosten van het ASP? Zo ja, op welke wijze zouden deze kosten dan kunnen worden verminderd?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u in het verlengde van vraag 9 ook de onderbouwing geven van de berekeningen waaruit blijkt dat naar verwachting 1.100 ASP’s worden opgelegd als het Rijk de kosten voor zijn rekening neemt? Wat is dan de doorslaggevende factor om het ASP alsnog op te leggen?
Uit de impactanalyse blijkt dat een rechter eerder geneigd zal zijn om een ASP op te leggen indien de kosten voor rekening van het Rijk zijn, maar de rechter zal ook dan rekening houden met de (andere) persoonlijke omstandigheden. Daarbij speelt een rol dat het opleggen van een ASP niet bij iedereen mogelijk is (bijvoorbeeld aan personen die geen auto bezitten of beroepschauffeurs waarbij de werkgever niet kan of wil meewerken).
Hoe hoog moeten de straffen zijn wil de rechter in circa 50% van de gevallen een ASP opleggen?
In het geval het ASP naar het strafrecht zou worden overgeheveld, zou dit als straf worden toegevoegd aan de straffen die de strafrechter nu reeds bij rijden onder invloed kan opleggen. Een rechter zou alsdan een geldboete, een (on)voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid (OBM), een ASP, een taakstraf of een combinatie van deze straffen kunnen opleggen. Het ASP werd in het bestuursrecht opgelegd bij een alcoholpromillage tussen 1,3 ‰ en 1,8 ‰. Het LOVS adviseert in die gevallen straffen van € 650,– tot € 850,– met vanaf een promillage van 1,5 ‰ een onvoorwaardelijke OBM van 6 respectievelijk 7 maanden. Het is op voorhand niet te zeggen hoe hoog de straffen moeten zijn wil de rechter in circa 50% van de gevallen een ASP opleggen. Het is immers aan de rechter om de hoogte van een op te leggen straf te bepalen. Bovendien staan straffen in verhouding tot elkaar en zou bij het verhogen van de straffen op rijden onder invloed het volledige stelsel opnieuw moeten worden beoordeeld.
Kunt u aangeven wat de onderbouwing is van de kostenberekening van ASP-oplegging (tussen de € 2,4 – 7,2 miljoen)? Deelt u de conclusie van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) dat de schade in het wegverkeer door alcoholgebruik jaarlijks 13 miljard is? Kunt u aangeven hoe u de relatie met de kosten (tussen de € 2,4 – 7,2 miljoen) ziet? Wilt u het evaluatieonderzoek dat momenteel wordt gedaan, afronden en met de Kamer delen?
De kostenberekening van ASP-oplegging is afhankelijk van de manier waarop het ASP wordt vormgegeven. In de impactanalyse is uitgegaan van een eenjarig ASP. De leasekosten van het alcoholslot bedragen in dat geval ongeveer € 2.000,– en de uitvoeringskosten worden geschat tussen de € 1.000,– en € 2.000,–. Zekerheidshalve is gerekend met een bedrag van € 4.000,– per ASP. Indien de kosten worden gedragen door de overheid zullen jaarlijks naar schatting ongeveer 1.100 ASP’s worden opgelegd (bandbreedte 600 tot 1.800). De hieraan verbonden kosten bedragen tussen de € 2,4 miljoen (600 ASP’s) en € 7,2 miljoen (1.800 ASP’s).
De SWOV schat de totale kosten van alle verkeersongevallen op € 12,5 miljard in 2009 (zie SWOV-factsheet kosten van verkeersongevallen maart 2014). Dit betreft niet alleen alcoholgerelateerde verkeersongevallen.
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voert een uitgebreid recidiveonderzoek uit, waarin alle maatregelen (ASP, LEMA, EMA, onderzoek naar rijvaardigheid dan wel geschiktheid en de EMG) worden meegenomen. In 2022 wordt het eindrapport hiervan opgeleverd. In de komende jaren worden tussentijdse rapportages uitgebracht. De eindresultaten worden met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de visie van deskundigen dat bij een volledige invoering van het ASP acht à tien verkeersdoden per jaar voorkomen kunnen worden en dat de jaarlijkse baten van het ASP dan zouden kunnen uitkomen op € 110 miljoen, terwijl de kosten nog geen € 10 miljoen bedragen? Wat is uw visie op de stelling dat bij een optimale afstemming van andere strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen op het ASP in de wat verdere toekomst zelfs een besparing van 30 à 35 verkeersdoden per jaar realiseerbaar lijkt te zijn?
Als teruggevallen wordt op het enkel handhaven van opgelegde rijontzeggingen, wordt hiervoor dan ook de benodigde capaciteit vrijgemaakt? Wat is de huidige capaciteit, wat is de benodigde capaciteit en hoe wordt omgegaan met de frictie daartussen?
Om een impuls te geven aan de verkeershandhaving is er op initiatief van het OM in de afgelopen maanden per regio een handhavingsplan voor de Teams Verkeer van de politie opgesteld. Het OM en de politie hebben daarnaast een Leidraad Handhavingsplan Verkeer 2016–2018 uitgewerkt voor de verkeershandhavingsplannen van de Teams Verkeer. In de Leidraad staat onder meer als richtlijn dat bij iedere staandehouding het rijbewijs wordt gecontroleerd. Agenten kunnen hierbij gebruik maken van MEOS (Mobiel Effectiever Op Straat) op hun smartphone, waarmee zij gemakkelijker en sneller dan voorheen kunnen nagaan of de bestuurder een geldig rijbewijs heeft en/of er sprake is van een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het plenaire debat inzake het alcoholslot wordt gehouden?
Ja.
De wens van Rotterdam The Hague Airport om ze snel mogelijk uit te breiden |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de wens tot snelle, forse uitbreiding van Rotterdam The Hague Airport, zoals verwoord door de directeur van de luchthaven?1
Ik heb kennisgenomen van de plannen van de luchthaven. De luchthaven heeft een Milieueffectrapport (MER) en een economische onderbouwing (inclusief kosten-batenanalyse) opgesteld op grond waarvan de luchthaven zijn plan heeft gepresenteerd. Deze onderzoeken zijn op 15 maart 2016 door de luchthaven openbaar gemaakt. Het ministerie heeft hierover contact gehad met de luchthaven.
Ik heb aan de luchthaven en de regio aangegeven dat het van cruciaal belang is dat de onderbouwing van de plannen goed is en dat er bestuurlijk draagvlak in de regio is ter ondersteuning van deze plannen. De komende maanden zal de luchthaven daarover het gesprek in de regio aangaan.
Op basis daarvan zal de luchthaven een aanvraag voor een luchthavenbesluit bij het ministerie doen, waarbij ook het definitieve Milieueffectrapport (MER) en de economische onderbouwing worden ingediend. Ik wacht de aanvraag voor het luchthavenbesluit af en zal op dat moment inhoudelijk een afweging maken. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Is er contact geweest tussen u en de directeur van de luchthaven over de wens tot verdere uitbreiding? Zo ja, wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre deelt u de mening van de directeur van de luchthaven dat de extra overlast niet opweegt tegen de economische voordelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke onderzoeken de directeur van de luchthaven zich baseert wanneer hij spreekt over de enorme groei van werkgelegenheid en deelt u de analyse in deze rapporten?
Zie antwoord vraag 1.
Is groei van de Rotterdam The Hague Airport wel realistisch, gezien de uitbreiding op Eindhoven Airport en het optuigen van een hele nieuwe luchthaven bij Lelystad? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden van Rotterdam The Hague Airport niet blij worden van nog meer aantasting van hun leefomgeving? Zou u uw antwoord willen toelichten?
Ik kan me de zorgen voorstellen. Dat is ook de reden dat ik gevraagd heb om het plan goed te onderbouwen en te zorgen voor regionaal bestuurlijk draagvlak.
Heeft u een beeld van de gevolgen van geluidsoverlast en uitstoot van fijnstof wanneer de luchthaven uitbreidt? Zo nee, wilt u dit laten onderzoeken? Zo ja, vindt u deze gevolgen acceptabel?
Dit zijn onderwerpen, die terugkomen in het MER, dat door de luchthaven is opgesteld. Het ministerie zal deze informatie beoordelen nadat de aanvraag voor het luchthavenbesluit is gedaan door de luchthaven. Ik ben voornemens om het MER – vooruitlopend op een ontwerp luchthavenbesluit – te laten toetsen door de Commissie voor de m.e.r.
De aanpak van geluidoverlast en fijnstof bij de Coenbrug |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel, waarin omwonenden van de A8 klagen over de gebrekkige aanpak om geluidoverlast en fijnstof van de A8 terug te dringen?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in het «Dagblad Zaanstreek», d.d. 03 maart 2016.
Eind februari 2015 hebben de omwonenden van de Coenbrug (schriftelijk) vragen gesteld aan Rijkswaterstraat. Medio 2015 is vervolgens onderzoek2 naar de beleving van geluidshinder rond de Coenbrug uitgevoerd. De Coenbrug is een stalen brug uit 1965. Door het materiaal en het ontwerp van de brug straalt het geluid extra af. Omwonenden ervaren dit als hinderlijk. Ik heb daar begrip voor. De overlast blijkt te worden veroorzaakt door het zogenaamde «dreunen» van de brug, door passages van vrachtverkeer. Uit het onderzoek blijkt dat dit geluid van de brug hoorbaar is.
Het beperken van geluidhinder vind ik van groot belang. De geluidproductie van de weg wordt daarom wettelijk getoetst aan het geluidregister. De jaargemiddelde geluidsproductie, langs de A8, voldoet daarbij aan de wettelijk vastgestelde geluidproductieplafonds. Voor luchtkwaliteit wordt getoetst aan het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Zowel voor fijnstof en stikstofdioxide wordt eveneens voldaan aan de wettelijke normen. Rijkswaterstaat heeft in een hoorzitting op 22 mei 2015, de resultaten van beide onderzoeken met de omwonenden gedeeld en hun vragen schriftelijk beantwoord. Ook heeft Rijkswaterstaat tijdens die bijeenkomst de bewoners geïnformeerd over het onderzoek naar de Schinkelbrug, waar een vergelijkbare situatie is geconstateerd. Afgesproken is dat Rijkswaterstaat bewoners rondom de Coenbrug op de hoogte houdt van de resultaten van dat onderzoek.
Deelt u de mening dat de Coenbrug nu een soort klankkast is, waarbij vooral vrachtverkeer voor veel geluidsoverlast voor omwonenden zorgt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze overlast te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de zorgen van omwonenden over hun gezondheid door de toenemende hoeveelheid fijnstof?
Ik vind het vervelend voor de omwonenden van de A8/Coenbrug dat ze zich zorgen maken over hun gezondheid. Ook ik vind de kwaliteit van de leefomgeving rond rijkswegen van groot belang. Naar aanleiding van vragen van omwonenden zijn medio 2015 de actuele concentraties fijnstof langs de gehele A8 (heel Nederland) in beeld gebracht3. De concentraties fijnstof in de omgeving van de A8 ter hoogte van de Coenbrug vallen echter binnen de daarvoor gestelde grenswaarden. De luchtkwaliteit voldoet dus aan de norm. (voor fijnstof PM10 was de concentratie in 2014 de jaargemiddelde concentratie 21 ug/m3, norm is 40 ug/ms) en de jaargemiddelde concentratie fijnstof PM2.5 was circa 13 ug/m3 (norm is 25 ug/m3). In het NSL werkt de overheid met provincies en gemeenten aan verbetering van de luchtkwaliteit. Uit de laatste monitoring van het van NSL blijkt dat het aandeel schadelijke stoffen blijft dalen en dat is een goede ontwikkeling voor de omwonenden.
Is het mogelijk om de huidige geluidschermen te vervangen door modernere schermen, die naast geluid ook fijnstof wegvangen? Zo ja, bent u bereid om eventueel in overleg met de provincie te komen tot het plaatsen van deze nieuwe schermen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie de voorgaande antwoorden. Het vervangen van de geluidsschermen overweeg ik derhalve niet.
De fileproblematiek bij de Haringvlietbrug |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat vrachtverkeer sinds de opening van de nieuwe A4 nabij Steenbergen in veel grotere mate gebruikmaakt van de A29 en A4 naar Antwerpen en de A16 links laat liggen?
Ja, de aanleg van een nieuw gedeelte autosnelweg leidt altijd tot een verandering van het verkeerspatroon. Het verkeersonderzoek behorende bij het Tracébesluit A4 Steenbergen, laat zien dat de A4 zorgt voor een nieuwe verdeling van het verkeer in de regio. Een deel van dit verkeer is afkomstig van de A16.
Heeft u inzicht in de verschuiving van de routes die het vrachtverkeer neemt tussen de Rotterdamse haven en Antwerpen als gevolg van de openstelling van de A4 nabij Steenbergen? Zo ja, kunt u deze informatie, voorzien van een toelichting, dan delen met de Kamer?
Ja, de toename van het (vracht)verkeer op de A4 blijkt met name te komen door een verschuiving van verkeer vanaf de route A16/A17. Dit is het effect dat een nieuwe weg heeft na openstelling. Er zal dan een toename te zien zijn in verkeersintensiteiten. Dit blijkt ook uit de monitoring van de verkeerssituatie na openstelling van de A4. Afhankelijk van herkomst/bestemming zal het (vracht)verkeer kiezen tussen routes over de A29/A4, de A16 of de A17.
Is er bij de aanleg van de A4 nabij Steenbergen rekening gehouden met een verandering van de routes van het vrachtverkeer richting Antwerpen en komt de verwachte verandering overeen met de huidige veranderingen die nu te zien zijn in deze vervoersstroom?
Ja, de verwachte routeveranderingen zijn beschreven in de verkeers- en vervoerprognoses in het Tracébesluit A4 Steenbergen. De verwachting is dat een deel van het (vracht)verkeer verschuift van de A16-route naar de A4, omdat de nieuwe verbinding bij Steenbergen een alternatief biedt voor de A16/A17. Het zichtjaar van deze prognoses is 2020, waardoor een vergelijking met de huidige vervoerstromen nog niet goed mogelijk is.
Bent u op de hoogte van het feit dat de opening van de Haringvlietbrug nabij Numansdorp ten behoeve van de scheepvaart in het Haringvliet, wat van oudsher leidt tot filevorming op de A29, door de toename van het vrachtverkeer naar Antwerpen leidt tot een toename van de filedruk op de A29 ter hoogte van Numansdorp?
De eerder genoemde toename van het (vracht)verkeer leidt ertoe dat meer (vrachtwagen)bestuurders te maken hebben met openingen van de Haringvlietbrug.
Klopt het dat de filedruk op de A29 ten hoogte van Numansdorp vooral in de zomermaanden, door de toename van de pleziervaart in de zomer, significant toeneemt ten opzichte van de wintermaanden?
Ja.
Deelt u de mening dat de frequentie van de opening van de Haringvlietbrug in verhouding dient te staan tot de files die deze brug veroorzaakt? Zo ja, bent u van mening dat hier momenteel sprake van is?
De frequentie van de opening van de Haringvlietbrug dient in verhouding te staan tot het verkeersaanbod op de weg én op het water.
Op de weg is er intensiever verkeer tijdens de spitsuren. Op het water is er meer verkeer tijdens de zomermaanden. Het gaat vooral om recreatieverkeer.
Verkeer met hoge masten heeft een brugopening nodig. Daarom is er op dit moment een openingsbeleid/bedieningsregime waarin in de ochtend- en avondspits de Haringvlietbrug niet wordt geopend. Buiten de spits is er maximaal 1x per uur een opening op vaste tijdstippen. In de wintermaanden geldt dit regime ook, maar wordt de brug uitsluitend geopend als er verkeersaanbod is.
Belangrijke afweging bij het tot stand komen van dit regime is dat bij minder brugopeningen, de duur van de openingen langer wordt, omdat het aanbod van (vaar)wegverkeer niet vermindert. Langere openingen leiden tot minder, maar langere files.
Ik ben van mening dat het huidige openingsregime in verhouding is met het water- en wegverkeersaanbod. Ik monitor overigens de veranderingen in verkeersaanbod en de effecten van verandering in verkeersaanbod. Zo nodig worden er aanpassingen gedaan in het bedieningsregime.
Deelt u de zorg dat de toename van de files ter hoogte van Numansdorp een negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit en leefbaarheid aldaar? Zo nee, waarom niet?
Luchtkwaliteit en geluidshinder zijn voor mij belangrijke leefbaarheidsaspecten waarvoor ik veel aandacht heb. Zowel geluidshinder als luchtkwaliteit zijn wettelijk genormeerd. Eventuele overschrijding van de normen moet leiden tot maatregelen. De monitoring van het geluid en de luchtkwaliteit is geprogrammeerd. Op de A29 is er op dit moment geen sprake van overschrijding van de normen voor geluid- en luchtkwaliteit.
Bent u bereid om in overleg te treden met Transport en Logistiek Nederland, alsook met HISWA en de betrokken provinciale en lokale overheden om te komen tot een aangepast openingsbeleid van de Haringvlietbrug teneinde de filedruk op dit deel van de A29 te verlagen? Bent u bereid de uitkomsten van dit overleg met de Kamer te delen? Welke oplossingen ziet u zelf om de ontstane problemen tegen te gaan?
Ik ben bereid om in overleg te treden met de transportsector, recreatievaart en provinciale en lokale overheden. De uitkomsten van het overleg wil ik graag met de Kamer delen. Uitgangspunt bij overleg over mogelijke aanpassingen van het openingsbeleid/bedieningsregime zijn voor mij de in vraag 6 genoemde afwegingen rondom het bedieningsregime.
Staan er in de toekomst verdere aanpassingen in het tracé tussen de Rotterdamse haven en de Antwerpse haven op stapel en welke gevolgen hebben deze eventuele aanpassingen voor de verkeersstromen tussen deze twee gebieden?
In de MIRT-programmering tot 2028 zijn geen plannen voor aanpassing van het tracé tussen de Rotterdamse haven en de Antwerpse haven voorzien.
De onderzoeken naar de vliegramp bij Faro en de mogelijke heropening van dat onderzoek door de OVV |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Welke nieuwe feiten heeft u geconstateerd die u aanleiding geven om een brief aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) te schrijven met het verzoek om een onderzoek te openen naar het ongeval in Faro op 21 december 1992?1
In het mondelinge vragenuurtje van 19 januari 2016 naar aanleiding van een uitzending van EenVandaag van 16 januari 2016 over de Faroramp, heb ik uw Kamer aangegeven dat ik de OVV zal vragen of er op basis van deze uitzending sprake is van nieuwe relevante feiten en zo ja, of deze feiten een ander licht werpen op het ongeval en het uitgevoerde ongevalonderzoek. Om te kunnen bezien of er sprake is van relevante feiten is het noodzakelijk goed zicht te hebben op alle feiten die indertijd reeds bij het onderzoek betrokken zijn. Tevens is specifieke ervaring met dit soort onderzoek noodzakelijk om te beoordelen welke feiten relevant kunnen zijn voor het onderzoek. De OVV is onafhankelijk en het best geëquipeerd om deze vragen te beantwoorden.
De uitspraken van de onderhoudsmedewerker maken deel uit van de desbetreffende uitzending van EenVandaag en zijn dientengevolge in mijn verzoek aan de OVV meegenomen.
Maken de uitspraken van de voormalige onderhoudsmedewerker over het uitgesteld onderhoud van het landingsgestel deel uit van de nieuwe feiten?2
Zie antwoord vraag 1.
Maakt het rapport van AvioConcult over de vliegramp deel uit van de nieuwe feiten?3
Het is van belang op te merken dat van het rapport van AvioConsult over de vliegramp twee versies zijn uitgebracht. De eerste versie van het rapport van AvioConsult dat is opgesteld door ing. H. Horlings is op 11 februari 2011 verschenen en al aan de OVV voorgelegd. De OVV heeft mij op 1 juni 2011 laten weten dat dat rapport geen nieuwe feiten bevat.
Op 17 december 2012 is een aangepaste, tweede versie van het rapport van AvioConsult gepubliceerd. Aangezien het rapport van AvioConsult ook ter sprake kwam in de uitzending van EenVandaag, zal dat door de OVV worden meegenomen (zie de beantwoording van vragen 1 en 2).
Deelt u de mening dat de conclusies van het Portugese rapport4 en van het Nederlandse rapport van de Raad voor de Luchtvaart5 op cruciale punten van elkaar verschillen in de conclusies?
Er is geen sprake van twee rapporten met verschillende conclusies. De Nederlandse Raad voor de Luchtvaart heeft géén apart onderzoek gedaan naar de ramp. Volgens artikel 26 van het ICAO-verdrag dient de verdragsstaat waar een vliegtuigongeval plaatsvindt het onderzoek te verrichten naar de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. In overeenstemming hiermee heeft Portugal het onderzoek naar de ramp uitgevoerd. Nederland heeft – als verdragsstaat waar het vliegtuig was geregistreerd – een Nederlands team van experts en waarnemers aangewezen om als geaccrediteerd onderzoeksteam bij het Portugese onderzoek aanwezig te zijn.
Daarnaast heeft Portugal op grond van aanbeveling 6.11 van annex 13 van het ICAO-verdrag, de laatste versie van het concept ongevalsrapport aan Nederland gezonden, zodat een zienswijze daarop kon worden geleverd. Van die mogelijkheid heeft Nederland gebruik gemaakt. Deze zienswijze van de Nederlandse Raad voor de Luchtvaart op het Portugese ongevalsrapport, is als appendix aan het definitieve ongevalsrapport gehecht, zodat voor een ieder zichtbaar is welke onderdelen van de zienswijze in het Portugese eindrapport zijn overgenomen en welke onderdelen niet. De Raad voor de Luchtvaart heeft dus géén zelfstandig onderzoek gedaan naar de ramp, maar heeft een zienswijze geleverd op (de conclusies van) het Portugese ongevalsrapport.
Kunt u de conclusies van de beide rapporten naast elkaar zetten en aangeven waar de verschillen zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom verzoekt u de OVV om het Portugese onderzoek te heropenen, terwijl uw ambtsvoorganger in 2011 vroeg om het Nederlandse onderzoek te heropenen?
Ik heb de OVV niet gevraagd het Portugese onderzoek te heropenen. Op basis van het verdrag kan slechts het land dat verantwoordelijk is voor het onderzoek, in dit geval Portugal, besluiten tot heropening van het onderzoek.
Ik heb gevraagd aan de OVV om te onderzoeken of er sprake is van nieuwe relevante feiten, zie het antwoord op de vragen 1 en 2. Op basis van de conclusies van de OVV ten aanzien van deze vraag zal ik bezien of een formeel verzoek van Nederland tot heropening van het Portugese onderzoek aan de orde is.
Betekent het feit dat de Nederlandse Staat nu formeel vraagt om heropening van het Portugese onderzoek dat zij de conclusies van het Portugese onderzoek onderschrijft als de oorzaken van de ramp en dat zij eventueel gewijzigde conclusies ook zal onderschrijven als de oorzaak van de ramp?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u kennisgenomen van de opmerking dat de drie buitenlandse deskundigen opnieuw onderzoek doen, maar dat zij niet over alle documenten kunnen beschikken?6
Ja, ik heb kennisgenomen van het betreffende krantenartikel waarin de advocaat van de slachtoffers en nabestaanden aangeeft dat de deskundigen niet over alle documenten kunnen beschikken. In de procedure die de slachtoffers en nabestaanden van de ramp hebben aangespannen tegen de Staat, zijn op last van de rechter drie buitenlandse deskundigen benoemd die een onderzoek uitvoeren naar de rol die de Raad voor de Luchtvaart had tijdens het onderzoek naar de ramp dat Portugal op grond van het ICAO-verdrag uitvoerde. De deskundigen doen onderzoek naar de vraag of de toenmalige Raad voor de Luchtvaart zorgvuldig is omgegaan met de gegevens die de Raad destijds tot zijn beschikking had. De deskundigen kunnen daarbij over alle documenten beschikken die zij nodig hebben bij het verrichten van hun onderzoek. De Staat heeft documenten die destijds door de Raad voor de Luchtvaart zijn gebruikt, aan de deskundigen ter beschikking gesteld. De deskundigen zelf hebben ook aangegeven een aantal documenten te willen inzien en deze zijn ook door de Staat verstrekt. De advocaat van de slachtoffers en nabestaanden heeft ook aangegeven bepaalde documenten aan de deskundigen te willen voorleggen. Ook deze documenten zijn overgelegd. Tevens heeft de Staat gezorgd voor vertaling van deze documenten in het Engels.
Herinnert u zich dat u toegezegd heeft dat «Ons ministerie er alles aan doet om de beschikbare informatie aan de rechter te verstrekken en te vertalen»?7
Ja, daar is in de afgelopen periode reeds invulling aan gegeven: tientallen documenten zijn vertaald en aangeleverd.
Heeft de rechter de beschikking gekregen over de verklaringen die de piloten op de dag van de ramp en de dag erna hebben afgegeven?
In het kader van het door de Rechtbank gelaste deskundigenonderzoek is aan de deskundigen onder meer het Onderzoeksrapport overgelegd dat door de Portugese onderzoeksautoriteiten is opgesteld. De verklaringen van de piloten maken deel uit van dat rapport. De afschriften van de originele verslagen van de in Faro afgelegde verklaringen worden in het kader van het deskundigenonderzoek bij de Portugese autoriteiten opgevraagd. Zodra deze verslagen zijn ontvangen, zullen deze aan de deskundigen worden verstrekt. De verslagen van de verklaringen die enige dagen na de ramp in Nederland door de piloten zijn afgelegd, zijn reeds eerder aan de deskundigen overgelegd. Al hetgeen aan de deskundigen wordt verstrekt maakt deel uit van het procesdossier en staat om die reden ook ter beschikking van de Rechtbank en procespartijen.
Hebben de deskundigen de beschikking gekregen over de verklaringen die de piloten op de dag van de ramp en de dag erna hebben afgegeven?
Zie antwoord vraag 10.
Is er een inventaris van alle documenten over de Faroramp in het Nationaal Archief en andere archieven in Nederland?
Van het gehele archief over de vliegtuigramp te Faro met betrekking tot het «annex 13» ongevallenonderzoek, is een inventarisatie opgesteld.
Heeft de rechter inzage in de inventaris van alle documenten over de Faroramp?
Ja, de in het antwoord op vraag 12 genoemde inventarisatie is ter beschikking gesteld aan de Rechtbank en de advocaat van de slachtoffers en nabestaanden.
Hebben de deskundigen inzage in de inventaris en in alle documenten over de Faroramp? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Welke stukken moeten allemaal geheim blijven tot 2073?8
Zoals eerder door mij is aangegeven, gaat het bij de bescherming van onderzoeksgegevens uit het ICAO-luchtvaartongevallenonderzoek om blijvende bescherming van die gegevens. Afgezien van het gepubliceerde onderzoeksrapport naar de vliegtuigramp te Faro, moet het gehele dossier over het onderzoek naar deze ramp uit hoofde van de verplichtingen die het ICAO-verdrag in beginsel geheim blijven. Slechts in bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken. Zo is openbaarmaking van een aantal concrete gegevens, bijvoorbeeld verklaringen en gegevensdragers, slechts mogelijk wanneer justitiële autoriteiten bepalen dat openbaarmaking zwaarder weegt dan de negatieve gevolgen die dit nationaal of internationaal op toekomstige onderzoeken kan hebben (Annex 13, standard 5.12). Annex 13 bij het verdrag bepaalt ook dat andere landen ontwerprapporten over het onderzoek en andere documenten vergaard tijdens het onderzoek niet openbaar mogen maken zonder toestemming van het land dat het onderzoek heeft gedaan, tenzij het gaat om stukken die het onderzoeksland al bekend heeft gemaakt. Richtsnoeren bij de annex geven verder aan dat uitzondering op de geheimhouding volgens de nationale regels voor privacy bescherming moet gebeuren.
De geheimhouding moet bij onderzoeken naar de oorzaken van luchtvaartrampen worden gegarandeerd in het belang van de waarheidsvinding ter preventie van ongevallen. Ik heb dat eerder toegelicht bij de beantwoording van de mondelinge vragen van het lid Monasch op 19 januari 2016. De achtergrond daarvan is dat een volledig en objectief onderzoek naar een vliegtuigramp alleen gegarandeerd kan worden indien iedereen die bij het vliegtuigongeval betrokken is vrijuit kan spreken zonder zich zorgen te hoeven maken over verwijtbaarheids- en aansprakelijkheidskwesties. Een onderzoek dat uit hoofde van annex 13 van het ICAO-verdrag wordt uitgevoerd heeft dus uitdrukkelijk niet tot doel om de schuld- en/of aansprakelijkheidsvraag van de ramp vast te stellen, maar om in de toekomst hieruit lering te trekken (zie artikel 3.1 van annex 13 van het ICAO-verdrag). Ook artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens brengt mee dat zorgvuldig moet worden omgegaan met archiefstukken die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers en nabestaanden.
Leggen de regels van de International Civil Aviation Organization (ICAV) geheimhouding op voor zowel verklaringen als technische data? Kunt u precies aangeven welke zaken om welke reden geheim moeten blijven?
Ja, annex 13 bij het ICAO verdrag beperkt het openbaar maken van zowel verklaringen als technische data voor andere zaken dan het daarin geregelde ongevalsonderzoek. Annex 13 bij het ICAO-verdrag is heel expliciet en beperkt in elk geval het openbaar maken van de volgende gegevens (waarbij het authentieke Engelstalige artikel wordt gebruikt):
en
These records shall be included in the final report or its appendices only when pertinent to the analysis of the accident or incident. Parts of the records not relevant to the analysis shall not be disclosed.
De bescherming van de informatie is noodzakelijk om te garanderen dat het onderzoek uitsluitend plaatsvindt voor de waarheidsvinding ter preventie van ongevallen.
In de procedure die de slachtoffers en nabestaanden van de Faroramp hebben aangespannen tegen de Staat heeft de Rechtbank, nadat Portugal daartoe toestemming had gegeven, conform artikel 5.12 van annex 13 bij het ICAO-verdrag beslist dat alle stukken over deze ramp ter beschikking moeten worden gesteld aan de Rechtbank, deskundigen en de slachtoffers en nabestaanden waarbij voorop is gesteld dat de vertrouwelijkheid van deze stukken gewaarborgd dient te blijven.
Welke acties kunt en zult u nemen om ervoor te zorgen dat de geheimhouding vervalt bij de documenten over de Faroramp, zodat waarheidsvinding beter kan plaatsvinden?
Zie de antwoorden op de vragen 15 en 16.
Herinnert u zich de volgende deelconclusie van de parlementaire enquête Bijlmermeerramp – die ramp vond ook in 1992 plaats – over de Raad voor de Luchtvaart: «Het hanteren van het «party system» bij ongevalonderzoek geeft geen garantie voor onpartijdige conclusies. Het systeem laat toe dat grote, invloedrijke, partijen controverses in der minne schikken, indien beider belang daarbij gediend is.»?9
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 20.
Wie zaten er in het onderzoeksteam dat een dag na de ramp vanuit Nederland naar Faro afreisde?
Op 22 december 1992, de dag na het ongeval, heeft de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat uw Kamer bericht10 dat drie functionarissen van het Bureau Vooronderzoek Ongevallen van het ministerie reeds op de plaats van het ongeval aanwezig waren.
Tevens werd in die brief gemeld dat voor het vervolg van het onderzoek een onafhankelijke vooronderzoeker als vierde werd geaccrediteerd bij het Portugese onderzoeksteam dat de leiding had van het onderzoek naar de Faroramp.
Zou deze conclusie uit de parlementaire enquête over de Bijlmermeerramp ook van toepassing kunnen zijn op het onderzoek naar de Faroramp?
Annex 13 van het ICAO verdrag bepaalt dat onderzoeken onafhankelijk moeten plaatsvinden. Het is aan de betreffende autoriteit om dat aldus uit te voeren.
Wie was verantwoordelijk voor het onderhoud van het vliegtuig op 21 december 1992? Was dat Martinair of de Nederlandse Staat, die het toestel zou ombouwen tot een tanktoestel?
Op basis van nationale regelgeving was Martinair als houder van het vliegtuig verantwoordelijk voor het onderhoud van het vliegtuig.
Wie was de eigenaar van het toestel op het moment van de crash?
Op het moment van de crash was het toestel eigendom van de Nederlandse Staat. Het toestel was verkocht aan de Koninklijke Luchtmacht.
Indien het toestel van Defensie was, betaalde Martinair dan een huursom voor het vliegtuig?
De Staatssecretaris van Defensie heeft u geïnformeerd per brief van 10 juni 1992 en in het mondeling overleg van de Vaste Commissie van Defensie op 25 juni 1992 dat de vergoeding voor de lease van de vliegtuigen was verdisconteerd in de aankoopsom.11
Kunt u aangeven wie er opdracht gaf de vervanging van het landingsgestel tot drie keer toe uit te stellen?
Het is uitsluitend de verantwoordelijkheid van Martinair als houder van het luchtvaartuig het onderhoud uit te (laten) voeren volgens de geldende eisen en de geldende termijnen.
Is er gekeken naar de technische staat van het toestel bij het onderzoek naar de ramp? Zo nee, waarom niet? Is er gekeken naar wie er onderhoud deed en wat er mankeerde aan het toestel?
In elk onderzoek wordt aandacht besteed aan de staat van het onderhoud en de luchtwaardigheid van het toestel. In het Portugese rapport, dat verslag doet van het onderzoek, wordt aangegeven dat het luchtvaartuig voorafgaand aan het ongeval luchtwaardig was:
«The aircraft was airworthy, according to the Regulations of the state of registry. No evidence was found concerning any mechanical failure, occurring before the impact, that could be contributory to the risk for the safety of the aircraft.».
«The aircraft was in a airworthy condition and was properly certified for the flight concerned.
There were no indications of faults on the aircraft or its systems that could either have contributed to the degradation of safety, nor could have increased the workload on the crew during the last phase of the flight.».
In de hoofdconclusie wordt gesteld dat:
«The high rate of descend in the final phase of the approach and the landing made on the right landing gear, which exceeded the structural limitation of the aircraft.».
Volgens het Portugese onderzoek was de kracht die op het gestel kwam groter dan waarop deze ontworpen was.
Is het waar dat de toenmalige Inspectie voor de Luchtvaart meerdere malen uitstel heeft verleend voor uit te voeren onderhoud, zoals aan het landingsgestel?
Voordat ik inga op het bij de ramp betrokken luchtvaartuig schets ik de wijze waarop toezicht op het onderhoud was vormgegeven.
De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van het luchtvaartuig ligt bij de luchtvaartmaatschappij die houder is van het luchtvaartuig. Daarbij dient het onderhoud te voldoen aan het door de autoriteit goedgekeurde onderhoudsprogramma voor het desbetreffende type luchtvaartuig. De houder van het luchtvaartuig is verantwoordelijk voor het archiveren van informatie over het verrichtte onderhoud.
Voor een luchtvaartuig diende destijds jaarlijks een bewijs van luchtwaardigheid te worden afgegeven door de Rijksluchtvaartdienst (RLD). Daartoe werd door de RLD gecontroleerd of het verplichte onderhoud heeft plaatsgevonden.
De houder kon een aanvraag indienen bij de RLD om af te wijken van het vastgestelde onderhoudsprogramma. De wettelijke grondslag voor de afgifte van een ontheffing was destijds de Regeling Toezicht Luchtvaart. Daarbij werd door de RLD getoetst aan de vraag of de luchtwaardigheid niet in het geding was. Indien de luchtwaardigheid verzekerd was, kon zelfs meerdere malen uitstel worden verleend. Dergelijk uitstel werd voor korte perioden verleend.
Indien er uitstel werd verleend moest het bewijs daarvan wettelijk verplicht aan boord van het vliegtuig zijn zodat de gezagvoerder zich er van kon overtuigen dat het luchtvaartuig luchtwaardig was.
Voor het bij de ramp in Faro betrokken luchtvaartuig gold een op 5 augustus 1992 afgegeven bewijs van luchtwaardigheid. Tevens is nagegaan wat er in het nationaal archief en het archief van het ministerie terug te vinden is van de stelling door de onderhoudsmedewerker in EenVandaag dat er drie maal uitstel is verleend voor onderhoud aan het landingsgestel. In deze archieven zijn geen gegevens gevonden die duiden op drie maal uitstel. Omgekeerd zijn er ook geen gegevens gevonden die uitsluiten dat er drie maal uitstel is verleend. Om hierover zekerheid te krijgen wordt daarom aan de Portugese Raad verzocht na te gaan wat er bekend is over uitgesteld onderhoud en mij daarover te informeren. Uiteraard zal ik deze informatie zodra ik deze heb ontvangen aandragen bij de OVV, zodat de OVV dit kan betrekken in het onderzoek naar de vraag of er sprake is van nieuwe feiten, zie mijn antwoord op vraag 1.
Een onderzoeksraad die verantwoordelijk is voor het onderzoek naar een ongeval moet zich op grond van annex 13 bij het ICAO-verdrag een oordeel vormen over de staat van het onderhoud van het luchtvaartuig en krijgt daartoe de benodigde informatie. In het geval van de ramp in Faro geeft het Portugese eindrapport van het onderzoek aan dat het toestel ten tijde van de ramp luchtwaardig was (zie het antwoord op vraag 25).
Op welke gronden heeft de inspectie toen dit uitstel verleend? Hoe beoordeelt u dit handelen?
Zie antwoord vraag 26.
Is het logboek van het toestel bewaard gebleven? Waar bevindt het zich? Indien het niet bewaard gebleven is, wanneer is het dan verdwenen?
In het Portugese onderzoeksrapport wordt gesteld dat een technisch logboek is gevonden:
«The technical log was recovered on site and the inputs from 05 Dec. 92 up to date of the accident were verified.»
Bij de Portugese autoriteiten wordt geïnformeerd of zij beschikken over dit logboek.
De OVV heeft aangegeven voorlopig niets te doen met het verzoek van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, maar stelt eerst het onderzoek van de drie buitenlandse deskundigen af te wachten. Hoe valt dit te rijmen met de onafhankelijke positie van de OVV, die op eigen gezag en onafhankelijk van derden onderzoek doet?
Het standpunt van de OVV wordt ingegeven door het feit dat de aan hem gedane verzoeken een onderdeel vormen van de zaak die nu onder de rechter ligt. Het wachten op het onderzoek van de drie buitenlandse deskundigen tast de onafhankelijke positie van de OVV niet aan. Het afwachten van de uitkomsten duidt op de vereiste zorgvuldigheid die de OVV in acht wil nemen door het onderzoek van de door de rechtbank aangewezen deskundigen niet te willen doorkruisen.
Kunt u deze vragen binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
Strengere eisen aan elektrische auto’s |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de antwoorden op eerdere vragen over strengere eisen aan elektrische auto’s1 en het artikel naar aanleiding waarvan deze vragen werden gesteld?2
Ja.
Wat zijn anno 2016 de daadwerkelijke totale kosten voor individuen (kleine bedrijfjes, TU-studenten, particulieren) die zelf een elektrische auto ontwikkeld hebben, of een bestaande auto hebben omgebouwd naar een elektrische auto? Hoe beoordeelt u het eerder genoemde bedrag3 van € 725 (prijspeil 2010) in dit kader?
De daadwerkelijke totale kosten hangen af van de specifieke keuring (mede omdat er een tijdsafhankelijke component in zit), maar zullen voor een gemiddeld voertuig ongeveer € 1.700 bedragen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
–
Keuring 6 uur à € 125,00
€ 750,00
–
Gebruik apparatuur € 54,00 en keuringshal testcentrum € 54,00
€ 108,00
–
Administratiekosten
€ 62,00
–
Keuring 2 uur à € 125,00
€ 250,00
–
Gebruik geluidmeetvlakte baan, duur ongeveer 1 uur
€ 114,00
–
Gebruik geluidmeetvlakte apparatuur
€ 54,00
€ 187,00
€ 39,00
€ 9,91
De enige eventuele bijkomende kosten zijn reiskosten richting het testcentrum, of de kosten die de RDW in rekening brengt om naar een locatie te reizen om specifieke testen uit te voeren.
In de antwoorden uit 2010 zijn de kosten van de keuring geraamd op € 725,–. Dit betrof een eerste raming op basis van de toen aanwezige kennis en ervaring. In de toelichting van de Regeling tot wijziging van de Regeling voertuigen (Staatscourant nr. 4493, 16 maart 2011) zijn deze kosten bijgesteld naar tussen de € 750,– en € 3.000,– Op grond van artikel 6.3 van hoofdstuk 6 van de Regeling voertuigen geldt dat bij wijziging in de constructie van een voertuig waardoor de voertuiggegevens wijzigen en na deze wijziging niet meer in overeenstemming met het kentekenregister zijn, moet worden gecontroleerd in hoeverre het voertuig voldoet aan de eisen die verband houden met de aangebrachte wijziging. Afhankelijk van de uit te voeren testen kunnen deze kosten oplopen naar € 3.000,–. In afgelopen jaren is gebleken dat een aanvullende geluidstest noodzakelijk is, omdat deze voertuigen toch meer geluid produceren dan men verwacht. Tevens is gebleken dat ten gevolge van de elektrische aandrijving de rem- en stuursystemen en geavanceerde veiligheidssystemen worden beïnvloed, waardoor deze moeten worden gecontroleerd en de keuring meer tijd in beslag neemt. Als gevolg hiervan komt de schatting van de huidige kosten neer op € 1.700,–.
Is het waar dat de RDW (Rijksdienst voor het Wegverkeer) nog steeds (of wellicht altijd al) bovenop het bedrag van € 725 (prijspeil 2010) een zogenaamd EMC-certificaat (certificaat voor elektromagnetische compatibiliteit) eist? Is het waar dat de RDW een dergelijke EMC-test niet zelf kan uitvoeren? Is het waar dat de kosten van een dergelijke test in de markt op vele duizenden euro’s liggen? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, wat is er niet waar?
Op grond van het ECE-reglement nr. 10 moeten alle type voertuigen (dus niet alleen elektrische voertuigen) voldoen aan de EMC-eis. Dit wordt getoetst bij een Europese typegoedkeuring dan wel bij een individuele goedkeuring. Tijdens een EMC-test wordt een voertuig getest op de uitgestraalde emissies (de mate waarin het voertuig of componenten daarvan elektromagnetische straling uitzendt) en op immuniteit voor uitgestraalde storingen (vermogen van het voertuig of componenten daarvan om zonder prestatievermindering te functioneren in aanwezigheid van elektronische storingen binnen en buiten het voertuig).
Het klopt dat de RDW een dergelijke EMC test niet zelf kan uitvoeren, een dergelijke test moet worden uitgevoerd bij een geaccrediteerd testhuis. De kosten daarvan zijn afhankelijk van het geaccrediteerd testhuis en de uit te voeren test.
Deelt u de mening dat het genoemde bedrag van € 725 (prijspeil 2010) voor een RDW-keuring gepresenteerd is als het totale bedrag voor toelating van een elektrische auto en dat individuen die op basis van deze eerdere uitlatingen van de regering gehandeld hebben, hierdoor op het verkeerde been zijn gezet?
Nee. In de antwoorden van 2010 zijn de kosten van de individuele keuring bij de RDW genoemd, exclusief de kosten van een eventuele weggedragtest en exclusief het bedrag voor een eventueel EMC-certificaat. Klanten van de RDW kunnen langs diverse kanalen informatie verkrijgen over toelatingsprocedures en kosten, bijvoorbeeld via de openbare wet- en regelgeving, de website van de RDW en het klantcontactcentrum van de organisatie.
Hoe beoordeelt u het eerder gegeven antwoord4 dat deze nieuwe eisen geen belemmering voor nieuwe ontwikkelingen vormen, maar een uitdaging voor nieuwe ideeën?
Om de kosten voor kleine bedrijven en particulieren zo laag mogelijk te houden is in de wijze van keuren behorende bij de individuele goedkeuringseis opgenomen dat aan de EMC-eis is voldaan indien componenten worden gebruikt die zijn voorzien van een goedkeuringsmerk of door middel van documentatie (goedkeuringscertificaat of testrapport) wordt aangetoond dat aan de eis is voldaan. Een andere mogelijkheid is dat men aantoonbaar componenten gebruikt uit een reeds type goedgekeurd voertuig.
Bent u nu wel bereid om, gezien de hoge kosten die gemoeid zijn met het toelaten van zelf ontwikkelde of omgebouwde elektrische auto’s, te zoeken naar mogelijkheden om kleine bedrijven, particuliere ontwikkelaars en studenten (deels) voor deze kosten te compenseren?
Auto’s die op de markt komen, moeten voldoen aan toelatingseisen. Er zijn regels opgesteld die moeten voorkomen dat er producten op de markt komen waarbij de veiligheid niet gegarandeerd is. De kosten die hiervoor moeten worden gemaakt, zijn niet onevenredig hoog. Ik zie geen reden om vanuit mijn Ministerie deze kosten te compenseren, alleen al vanuit staatssteunoverwegingen.
Hebben zich sinds 2010 ongelukken voorgedaan die verband houden met de eerder5 geformuleerde risico’s (ondeugdelijke en onherkenbare elektrische bedrading met hoge voltages)? Zo ja, om welke aantallen gaat het?
Het is IenM niet bekend dat er ongevallen zijn opgetreden.
Het bericht ‘ABN-AMRO staakt financiering pilotenopleiding' |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ABN AMRO staakt financiering pilotenopleiding»?1
Ja.
Wat betekent het terugtrekken van ABN AMRO voor de toegankelijkheid van de pilotenopleiding? Kan iedereen die voldoet aan de ingangseisen voor de opleiding deze nog steeds volgen of speelt de financiering een beslissende rol?
De pilotenopleidingen zijn private instellingen en zijn primair een aangelegenheid van de luchtvaartsector. Er zijn geen wettelijke toelatingscriteria voor de vliegopleiding, wel kunnen vliegscholen zelf voorwaarden stellen aan de toelating.
Een vliegopleiding in Nederland kost momenteel meer dan € 100.000. De opleiding zal zonder mogelijkheid tot het afsluiten van een lening alleen voor studenten die op een andere wijze de opleiding kunnen financieren bereikbaar zijn. Het terugtrekken van de ABN AMRO kan de toegankelijkheid van de pilotenopleiding verkleinen, als er door de sector geen alternatief wordt gevonden. Momenteel wordt er door de sector gekeken naar allerlei opties om piloten op te leiden. Er vinden gesprekken plaats met onder meer financiële instellingen.
Om de opleiding succesvol af te ronden is een goede vooropleiding van belang.
De vliegscholen geven aan dat ook wordt onderzocht om een HBO status aan te vragen of samenwerking te zoeken met een HBO instelling binnen de kaders van de wet op het hoger onderwijs. Een mogelijkheid die in andere landen wel wordt toegepast is dat de luchtvaartmaatschappijen zelf een deel van de opleiding gaan (voor)financieren. De vliegopleidingen en luchtvaartmaatschappijen zijn hierover al in gesprek.
Wat zijn de andere mogelijkheden om piloten op te leiden? Wordt er gekeken naar manieren om piloten intern bij luchtvaartmaatschappijen op te leiden? Wat zijn de mogelijkheden om de luchtvaartmaatschappijen zelf een gedeelte van de opleiding te laten financieren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u concreet doen om de kwaliteit en de toegankelijkheid van de pilotenopleiding te waarborgen? Heeft u daar apart beleid voor? Zo niet, hoe ziet u dan de toekomst van de pilotenopleiding?
De kwaliteit van de vliegopleidingen wordt geborgd doordat de opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen moeten voldoen aan strenge Europese eisen die in detail zijn uitgewerkt in EASA richtsnoeren. De opleidingsprogramma’s worden in dat kader goedgekeurd door de Inspectie Leefomgeving en Transport die ook toezicht houdt op de kwaliteit van de vliegopleidingen.
Zoals bovenstaand gemeld vind ik de toegankelijkheid van de vliegopleiding primair de aangelegenheid van de sector en heb ik daartoe geen specifiek beleid.
In de afgelopen jaren zijn er door de sector maatregelen genomen door het beperken van het aantal opleidingsplaatsen, meer transparantie in de markt en de kosten van de opleidingen. De sector zal bij het zoeken naar lange termijn oplossingen rekening moeten houden met de situatie op de arbeidsmarkt.
Ik vind het belangrijk dat er voldoende goed opgeleide piloten beschikbaar blijven voor de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Daarom zal ik het gesprek faciliteren tussen de betrokken partijen over de toekomst van de vliegopleidingen in Nederland. U zult worden geïnformeerd over de uitkomsten.