De kosten van kentekens van trekkers |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Organisaties willen dat afspraken kentekenkosten worden nagekomen«?1
Ja.
Wat is uw reactie op dat bericht? Kent u de eis van Fedecom, Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO Nederland), Cumela en BMWT dat de afspraken over de kentekenkosten nagekomen moeten worden?
De eis van Fedecom, LTO Nederland, Cumela en BMWT is mij bekend. Na de ontvangst van de brief op 30 november, ben ik direct samen met de Dienst Wegverkeer (RDW) in overleg gegaan met de sector.
Kunt u zich uw toezegging herinneren dat de kosten van identificatie en registratie van nieuwe voertuigen maximaal € 61 per voertuig zou zijn?
Kunt u zich de verbazing voorstellen nu blijkt dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) fors meer kosten voor de invoering van de registratie en kentekenplicht van nieuwe (land)bouwvoertuigen in rekening wil brengen?
Herinnert u zich het debat van 22 januari 2020 inzake de noodzakelijke wetswijziging? Hoe beoordeelt u de voorgespiegelde veronderstellingen van toen dat de kosten voor de registratie en de tenaamstelling tijdens die conversieperiode € 18 zouden bedragen en als het voertuig een kentekenplaat moet voeren dat daar dan voor de plaat nog € 12 bij zou komen?
Hoe valt de nu voorgestane verhoging van kosten te rijmen met de motie van het lid Von Martels over geen nationale kop op de apk-eisen2 waarin expliciet gevraagd wordt de kosten te monitoren vanwege de angst voor kostenverhogingen?
Klopt het dat, een maand voor de invoering, de RDW-kosten voor nieuwe voertuigen ruim € 200 per voertuig hoger worden dan toegezegd? Kunt u de achtergronden daarvan schetsen?
Klopt het dat de RDW al eerder verzocht is om de versnelde inschrijvingsprocedure voor Europees type-goedgekeurde (land)bouwvoertuigen en nationale kleine serie goedkeuringen met Certificate of Conformity (COC) voor te bereiden, maar dat dat telkens vooruitgeschoven werd, terwijl deze versnelde inschrijving bij de overige door RDW geïdentificeerde en registreerde voertuigen de standaard werkwijze is?
Alhoewel de mogelijkheid tot versnelde inschrijving momenteel nog niet bestaat voor (land)bouwvoertuigen, is het wel de inzet van de RDW om dit zo snel mogelijk te realiseren. Dit is immers ook onderdeel van het reguliere proces bij andere voertuigcategorieën. De reden waarom deze werkwijze niet bij de inwerkingtreding van de wet- en regelgeving op 1 januari 2021 beschikbaar is, is omdat de ervaring met de andere voertuigcategorieën leert dat dit een intensief samenwerkingsproces vergt tussen de RDW en de desbetreffende sector. Gezien de beperkte tijd die er was om de uitvoering van de wet- en regelgeving voor te bereiden tussen de publicatie van de wet op 17 juni 2020 en de inwerkingtreding op 1 januari 2021, is er toen voor gekozen om dit onderdeel van het reguliere proces later op te zetten.
Het ontbreken van de mogelijkheid tot versnelde inschrijving zou inderdaad betekenen dat de RDW elk nieuw (land)bouwvoertuig voorafgaand aan de registratie en kentekening zou moeten identificeren. In de overleggen die ik samen met de sector heb gevoerd, werd aangegeven dat zij zich zorgen maakten over de kosten en de logistieke implicaties van deze werkwijze.
Om te komen tot een oplossing voor deze zorgen, heb ik er voor gekozen om een ingroeiperiode voor nieuwe (land)bouwvoertuigen in te stellen met een einddatum van 1 juli 2021. Tot aan deze datum zal het mogelijk zijn om ook nieuwe voertuigen via de conversiemethodiek met een digitaal proces te registreren. De tijd tussen 1 januari 2021 en 1 juli 2021 zal worden gebruikt om, samen met de sector, de systematiek van de versnelde inschrijving op te zetten voor (land)bouwvoertuigen. Met de bevoegdheid tot versnelde inschrijving kan een nieuw voertuig met een typegoedkeuring worden ingeschreven, zonder dat het voertuig hoeft te worden geïdentificeerd door de RDW. Daarmee vervallen ook de kosten voor de identificatie. De RDW verstrekt deze bevoegdheid en houdt hier, om de kwaliteit van het kentekenregister te waarborgen, toezicht op. Om de bevoegdheid te krijgen moet het bedrijf aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen.
Aangezien de mogelijkheid tot versnelde inschrijving alleen bestaat voor voertuigen met een nationale of Europese typegoedkeuring, en hier op dit moment nog niet in is voorzien voor mobiele machines, zal er vanaf 1 januari 2021 worden gestart met de voorbereiding van een nationale typegoedkeuring voor mobiele machines. Voor (land)bouwvoertuigen die op maat worden gemaakt en individueel goedgekeurd moeten worden, zal er gedurende de ingroeiperiode worden gekeken naar manieren om het logistieke proces van individuele goedkeuringen verder te optimaliseren. Hiermee kan de sector geleidelijk wennen aan de reguliere processen en worden ook de kosten voor nieuwe voertuigen zoveel mogelijk beperkt. Op 1 juli 2021 eindigt deze ingroeiperiode en zal uitsluitend het reguliere proces gelden voor elk nieuw voertuig, zoals dat ook het geval is bij andere voertuigcategorieën.
De sector heeft aangegeven dat het totale pakket aan afspraken rondom de APK-, registratie- en kentekenplicht niet ter discussie staat en dat het eindbeeld van een regulier proces voor (land)bouwvoertuigen wordt gedeeld. Ik ben blij dat de sector ook hun steun heeft uitgesproken voor deze oplossingsrichting, zodat we komend jaar de constructieve samenwerking van de afgelopen tijd kunnen voortzetten richting de implementatie van het pakket aan maatregelen zoals dit met uw Kamer is besproken.
Klopt het dat het gevolg is dat de RDW elk individueel nieuw (land)bouwvoertuig in 2021 via inspectie gaat schouwen en daarna pas registreren? Zo ja, waarom is voor deze tijdrovende werkwijze gekozen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de RDW een aanwijzing te geven dat kosten van identificatie en registratie voor nieuwe (land)bouwvoertuigen maximaal € 61 per voertuig mogen bedragen. Bent u tevens bereid een directe invoering van de versnelde inschrijving van alle (land)bouwvoertuigen, die voorzien zijn van een COC-verklaring, te eisen?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel 'Snelle douane helpt luchtvaart uit Corona' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Snelle douane helpt luchtvaart uit Corona»?1
Ja, met dien verstande dat de officiële titel van het geciteerde krantenartikel is «Amerikaanse grenscontroles op Schiphol om luchtvaart te redden».
Deelt u de mening dat preclearance, een sneller douaneproces voor passagiers die naar Amerika reizen door douanecontroles alvast op Schiphol uit te voeren, goed is voor de Nederlandse economie?
Preclearance heeft als doel het reisgemak van passagiers naar de Verenigde Staten te vergroten en ze de mogelijkheid te geven binnen de Verenigde Staten sneller te transfereren door op Schiphol de Amerikaanse grens- en douanecontroles te laten plaatsvinden. Dit is goed voor de concurrentiepositie van de luchtvaartsector en daarmee voor het Nederlands economisch belang (zie ook Kamerstukken 31 936, nr. 369 en nr. 489).
Klopt het dat de premier het onderwerp preclearance in juli 2018 met de Amerikaanse president heeft besproken? Zo ja, welke resultaten zijn er na deze gesprekken geboekt om preclearance te implementeren?
Ja. Uw Kamer is geïnformeerd over het werkbezoek van de premier aan de Amerikaanse president (zie verslag werkbezoek d.d. 2 juli 2018, kenmerk 2018D39088).
In reactie op uw vraag inzake de resultaten, kan ik u in algemene zin informeren over de bilaterale verdragsonderhandelingen met de Verenigde Staten. De eerder aan uw Kamer gemelde voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandelingen worden in de gesprekken met de Amerikanen nog altijd gehandhaafd (Kamerstuk 31 936, nr. 369 en nr. 489).
Inmiddels is er overeenstemming met de luchthavensector en de Amerikanen over de inrichting en het operationeel concept. Het operationeel concept betreft afspraken over de inrichting van preclearance in het luchthavenproces. Voor het kabinet is verder van belang dat de private sector haar vertrouwen heeft uitgesproken dat met de Verenigde Staten tot overeenstemming kan worden gekomen inzake de financiering van preclearance. Voor wat betreft de overige in het bilaterale verdrag te borgen onderwerpen geldt dat ook hierop vooruitgang is geboekt.
Conform uw Kamer is toegezegd, zal het kabinet geen concessies doen aan de Nederlandse soevereiniteit. Elementen van de Nederlandse soevereiniteit betreffen de (inspectie) bevoegdheden van de Amerikaanse ambtenaren en de verenigbaarheid van preclearance met Nederlandse, Europese en internationale wet- en regelgeving, inclusief de mensenrechten.
Klopt het dat de preclearance gesprekken tussen Nederland en de Verenigde Staten al vier jaar lopen en inmiddels Ierland, België, Canada en Aruba reeds preclearance met de Verenigde Staten hebben ingevoerd?
De bilaterale onderhandelingen tussen Nederland en de Verenigde Staten zijn gestart in 2016 (zie TK 31 936, nr.369). In Canada is preclearance ingevoerd sinds 1952 (in 2016 vastgelegd in een overkoepelend New Preclearance Act), in Aruba vindt sinds 1994 op Koningin Beatrix Airport preclearance plaats en in Ierland is preclearance ingevoerd sinds 2009 (eerst Dublin Airport en daarna Shannon airport). In België is in 2020 een verdragsakkoord tot stand gekomen dat nog bekrachtigd dient te worden door het Belgische parlement. Er moet ook nog een technische overeenkomst worden afgesloten tussen de Verenigde Staten en de Brussels Airport Company.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om passagiers in lange rijen te laten wachten in de Verenigde Staten tijdens de grenscontroles gelet op Covid-19 en mensenmassa’s voorkomen een criterium wordt waar passagiers hun luchthaven op selecteren?
Het is een feit dat in algemene zin vanuit het perspectief van COVID-19 mensenmassa’s vermeden moeten worden. Het doel van preclearance is dat de passagiersmobiliteit wordt bevorderd, zowel op Schiphol als bij aankomst in de Verenigde Staten.
Welke positieve economische impact verwacht u voor Schiphol door de invoering van preclearance op Schiphol?
Zie antwoord vraag 2.
Welke weglekrisico’s van passagiers zijn er bij het later invoeren van preclearance op Schiphol gelet op andere concurrerende luchthavens die dit voordeel wel aan hun reizigers kunnen aanbieden?
Over weglekrisico’s zijn geen uitspraken te doen. In algemene zin kan gesteld worden dat dit risico voor Nederlandse reizigers gemitigeerd is doordat o.a. het reizen naar bijvoorbeeld de luchthaven in België ook tijd kost.
Wanneer denkt u voor Schiphol en de reiziger het preclearance proces te kunnen inrichten in samenwerking met de Verenigde Staten?
Pas nadat de bilaterale verdragsonderhandelingen volledig zijn afgerond, kan het verdrag ondertekend worden. Daarna zal het verdrag ter goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd. De inwerkingtreding van het verdrag is afhankelijk van de onderhandelingen en het parlementaire wetgevingstraject.
De stikstofberekeningen voor Lelystad Airport |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de milieueffectrapportage (MER) 2014 van Lelystad Airport de invulling is van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor de MER-procedure voor het Luchthavenbesluit Lelystad Airport uit juli 2013?
Ja.
Is in de MER2014 van Lelystad Airport opvolging gegeven aan de in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau beschreven randvoorwaarde dat specifiek zal worden gekeken naar de aansluitingen op de autosnelwegen A6 en A28 en de situatie rond Roggebotsluis? Zo ja, hoe?
In de Notitie Reikwijdte en detailniveau uit 2013 ten behoeve van het MER 2014 worden de aansluitingen op de A6, A28 en de Roggebotsluis genoemd als te onderzoeken ten aanzien van de bereikbaarheid. De tekst in de NRD heeft betrekking op de verkeersanalyse die is uitgevoerd in het kader van het MER 2014. Zie hiertoe MER Deel 4D Verkeersonderzoek1
Klopt het dat het in de MER2014 gehanteerde wegennet en de uitgangspunten voor de modelberekeningen voor de verkeerskundige analyse van de MER2014 zijn beschreven in de bijlage Deel 4D «Verkeersonderzoek» van het MER?
Klopt het dat de modelberekeningen die gebaseerd zijn op de in bijlage Deel 4D «Verkeersonderzoek» gedefinieerde uitgangspunten, hebben gediend als input voor de verkeerskundige analyse en de lucht- en geluidsberekeningen?
Ja, zoals gemeld in deel 4C Deelonderzoek Luchtkwaliteit (paragraaf 3.1) zijn de intensiteiten van het wegverkeer die zijn gebruikt voor het «deelonderzoek luchtkwaliteit» afkomstig uit het deel 4D «verkeersonderzoek» dat is uitgevoerd in het kader van het MER 2014.
Waren de resultaten van het verkeersonderzoek volgens u bedoeld voor en geschikt om te dienen als invoer voor nauwkeurige berekeningen aan stikstofdepositie? En zijn de onderzoekers van Goudappel Coffeng dat met u eens?
Zie hiertoe deelonderzoek 4D verkeersonderzoek (paragraaf 1.1), daarin valt te lezen dat Goudappel Coffeng de verkeerskundige inbreng heeft geleverd, waaronder: het uitvoeren van modelberekeningen en de verrijking van verkeerscijfers voor lucht- en milieuberekeningen.
Het is de gebruikelijke werkwijze voor het bepalen van effecten van wegverkeer dat eerst verkeersmodelberekeningen worden gemaakt en dat die daarna worden «verrijkt» (waaronder verdeling van de intensiteiten over licht, middelzwaar en zwaar verkeer) om te zorgen dat die gegevens geschikt zijn voor het bepalen van de effecten op luchtkwaliteit en stikstofdepositie.
Waarom is de aansluiting met de A28 (Ganzenweg) niet meegenomen in de stikstofdepositieberekeningen, terwijl dat wel als randvoorwaarde was beschreven in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau uit juli 2013?
Dit was niet als randvoorwaarde opgenomen in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau uit juli 2013, de opmerking in de NRD over de aansluiting op de A28 is gericht op bereikbaarheid en niet op milieueffecten zoals de stikstofdepositieberekeningen.
Hoe kan het dat in tabel 4.1 van Deel 4D «Verkeersonderzoek» de Ganzenweg wel genoemd staat als deel van het in de MER te gebruiken wegennet, terwijl in Deel 4C «Luchtkwaliteit» de Ganzenweg in tabel 11 is weggelaten? Wat is hiervoor de reden?
Voor het verkeersonderzoek en voor het in beeld brengen van milieueffecten gelden verschillende criteria voor het bepalen van de afbakening van de mee te nemen wegen. Het gehanteerde criterium voor het in beeld brengen van de verkeerseffecten is dat alle wegen met een verkeerstoename of -afname van meer dan 5% worden meegenomen. Dat criterium leidde ertoe dat ook de Ganzenweg deel uitmaakte van het studiegebied voor het verkeersonderzoek.
Voor het onderzoek naar de luchtkwaliteit is gekeken naar de wegvakken met de hoogste absolute toename in verkeersintensiteiten. Langs deze wegen zijn, zoals gebruikelijk bij luchtkwaliteitsonderzoek, de effecten op de luchtkwaliteit (concentraties NO2 en PM10) berekend. Uit deze berekeningen bleek dat langs de wegen met de hoogste verkeerstoenames geen sprake was van dreigende overschrijdingen van de normen voor luchtkwaliteit. Op basis hiervan is geconcludeerd dat ook op verder weg gelegen wegen geen sprake zal zijn van overschrijdingen, omdat de verkeerstoenames daar lager zijn. Voor het onderzoek naar de effecten op stikstofdepositie is destijds aangesloten op het studiegebied dat is gehanteerd voor het luchtkwaliteitsonderzoek.
Dit betekent dat in het MER2014 de Ganzenweg wel deel uitmaakt van het studiegebied voor het verkeersonderzoek, maar niet van het studiegebied voor het onderzoek naar de luchtkwaliteit en stikstofdepositie.
Klopt het dat de situatie rond Roggebotsluis is weggelaten in Deel 4C «Luchtkwaliteit»? Waarom is daarvoor gekozen, terwijl dat wel als randvoorwaarde was beschreven in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau uit juli 2013?
Nee, zie hiertoe het antwoord op vraag 2.
Kunt u per ontsluitingsweg van Flevoland met het oude land aangeven welke wel en welke niet zijn meegenomen in de stikstofberekeningen, inclusief de aansluiting van de Α6 met het oude land bij Natura2000-gebied Naardermeer? Kunt u dit specificeren per wegvak?
In de stikstofdepositieberekeningen die zijn uitgevoerd in het kader van het MER 2014 is de afbakening geheel gelegen op het nieuwe land. De aansluitingen op het oude land zijn wel meegenomen in het verkeersonderzoek. Zoals in de antwoorden op de bovenstaande vragen aangegeven, geldt voor het verkeersonderzoek een andere wijze van afbakenen. De afbakening voor de berekeningen voor luchtkwaliteit en stikstofdepositie heeft destijds geleid tot een afbakening op het nieuwe land.
Voor de stikstofdepositieberekeningen voor de recent uitgevoerde passende beoordeling ten behoeve van de vergunningaanvraag en de wijziging van het Luchthavenbesluit is de afbakening bepaald op basis van het advies van de commissie m.e.r. en RIVM2.
Zijn er tussen de MER2014 en de MER-actualisatie in 2018 Lelystad nog nieuwe depositieberekeningen voor het wegverkeer rond Lelystad Airport verricht?
Nee.
Zijn er tussen de MER-actualisatie in 2018 en het PAS-arrest van 29 mei 2019 Lelystad nog nieuwe depositieberekeningen voor het wegverkeer rond Lelystad Airport verricht?
Begin mei 2019 heeft Lelystad Airport een melding ingediend. Daarin is de depositiebijdrage van wegverkeer doorgerekend met het bij het PAS voorgeschreven rekeninstrumentarium (AERIUS Calculator).
Is de MER2018 Lelystad Airport gebaseerd op de depositieberekeningen voor het wegverkeer uit 2014?
Voor wegverkeer wordt in de actualisatie van het MER 2018 naar het MER 2014 verwezen.
Is de PAS-melding van 1 mei 2019 gebaseerd op de depositieberekeningen voor het wegverkeer uit 2014?
Zie hiertoe antwoord 11.
Zijn er nieuwe stikstofberekeningen gedaan in het kader van de hernieuwde PAS-melding van 1 mei 2019?
Voor de PAS melding 2019 is een aparte berekening gemaakt met het bij PAS voorgeschreven rekeninstrumentarium (AERIUS Calculator). Voor vliegverkeer komt deze overeen met de berekening die is gedaan voor de actualisatie van het MER 2018. Wegverkeer is doorgerekend met AERIUS Calculator. Daarbij is uitgegaan van de afbakening en verkeersgegevens van het MER 2014.
Klopt het dat het ministerie Infrastructuur en Waterstaat initiatiefnemer is geweest van de MER-actualisatie in 2018, zoals de Commissie m.e.r. schrijft en zoals u zelf aan de Commissie m.e.r. schrijft? Zo nee, waarom hebt u dat dan opgeschreven?
Ja dit klopt.
Was u op 1 mei 2019, ten tijde van het indienen van de hernieuwde PAS-melding, in concept reeds op de hoogte van de inhoud van het PAS-arrest van 29 mei 2019 en/of was u of iemand op uw ministerie op de hoogte dat de Raad van State neigde naar het afkeuren van de PAS als toestemmingsbasis?
De melding is op 1 mei 2019 ingediend door Lelystad Airport. Deze was enkel bedoeld om de oude melding te vervangen en te zorgen dat de melding aansluit bij de berekeningen die zijn uitgevoerd voor vliegverkeer in het kader van de actualisatie van het MER 2018.
Ten tijde van de melding op 1 mei 2019 moest de Raad van State nog uitspraak doen in PAS-zaak. Over uitspraken van de Raad van State wordt vooraf nooit gecommuniceerd.
Klopt het dat alle stikstofdepositieberekeningen voor het wegverkeer in de MER2014 zijn gedaan met een warmteinhoud van 1 MW, terwijl dat 0 MW had moeten zijn?
Zoals reeds is gemeld in de Kamerbrief3 van 3 december 2020 jl. is voor de stikstofdepositieberekeningen voor het wegverkeer inderdaad gerekend met een warmteinhoud van 1 MW.
Klopt het dat de emissies van het wegverkeer zijn berekend met SRM2? Klopt het dat bij alle stikstofdepositieberekeningen voor het wegverkeer in de MER2014 alleen NOx is meegenomen maar niet NH3, terwijl wel beide componenten dienen te worden meegenomen?
In het MER2014 zijn de emissies berekend met PluimSnelweg, dat is een SRM2-implementatie. Zie hiertoe deel 4c Luchtkwaliteit van het MER 2014, pagina 21.
In 2014 waren er nog geen emissiefactoren voor NH3 door wegverkeer vastgesteld. In het MER2014 zijn voor wegverkeer dan ook alleen de emissies NOx meegenomen in de stikstofdepositieberekeningen. Emissiefactoren voor ammoniak (NH3) voor wegverkeer zijn voor het eerst vastgesteld door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in 2015 voor gebruik bij het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Deze emissiefactoren NH3 voor verkeer zijn overgenomen uit een publicatie van het RIVM4.
Hoe kan het dat de invoer van NOx-emissies in de openbaar gemaakte OPS-bestanden bijna 25 tot 29 keer lager is dan de emissies zoals die gegeven zijn in de MER2014 tabel 17? Waarom is besloten om te rekenen met emissies die een factor 25 tot 29 keer lager zijn?
Zoals reeds is gemeld in de Kamerbrief5 van 3 december 2020 jl. is gebleken dat bij het samenstellen van het invoerbestand voor het bepalen van de stikstofdepositie voor wegverkeer uurintensiteiten uit het verkeersmodel op een verkeerde manier zijn omgerekend naar het totaal aantal voertuigkilometers per jaar en dat is gerekend met de emissiefactoren voor NO2 in plaats van voor NOx. Verder is ook gerekend met een warmte-inhoud van 1 MW voor wegverkeer. Dit betekent dat in het MER 2014 de maximale depositie van het wegverkeer destijds zou zijn uitgekomen op ongeveer 0,2 mol/ha/jaar, in plaats van maximaal 0,05 mol/ha/jaar. Omdat in de PAS voor de effecten van het wegverkeer al een voorziening was getroffen, zijn er op dit punt geen consequenties voor de gemaakte keuzes of voor de gevolgde procedure6.
Hoe verklaart u dat de geopenbaarde OPS-uitvoerbestanden gedateerd zijn op 14 januari 2014, dus ruim vóórdat de in bijlage Deel 4D «Verkeersonderzoek» gedefinieerde uitgangspunten werden vastgesteld, die zouden hebben gediend als input voor de verkeerskundige analyse en de lucht- en geluidsberekeningen?
Om er voor te zorgen dat ADECS alvast aan de slag kon met de stikstofdepositieberekeningen zijn de verkeersgegevens die als invoer nodig waren eind 2013 opgeleverd aan ADECS door Goudappel Coffeng. Op basis daarvan heeft ADECS de stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd. Goudappel Coffeng heeft vervolgens het verkeerskundig onderzoek verder afgerond en het rapport opgesteld.
Hoe verklaart u, ondanks uw antwoord d.d. 28 maart 2019 op vragen d.d. 14 februari 2019 van de leden Kröger en Bromet «Het wegverkeer van en naar de luchthaven heeft alleen een bijdrage op de Veluwe1, deze bijdrage is maximaal 0,02 mol N/ha/jaar», dat de geopenbaarde originele OPS-uitvoerbestanden een depositie van 0.02–0.05 mol/ha/jaar op de Veluwe geven?
De destijds berekende waarde van 0,05 mol/ha/jaar is de maximale depositiebijdrage van wegverkeer, zie hiertoe pagina 20 van het MER addendum 2014 over stikstofdepositie. De berekende depositiebijdrage waaraan in de vraag wordt gerefereerd heeft betrekking op de bijdrage van wegverkeer op het deel van de Veluwe waar de maximale bijdrage van vliegverkeer is berekend.
Met de correcties zoals toegelicht in het antwoord op vraag 19 zou de maximale bijdrage voor wegverkeer destijds zijn uitgekomen op 0,2 mol/ha/jaar. In het gebied met de maximale bijdrage voor vliegverkeer is dat ongeveer 0,1 mol/ha/jaar.
Schaalt in OPS de NOx-depositie lineair met de uitstoot?
OPS laat een lineair verband zien tussen de verandering in de NOx emissies en de NOx depositiebijdragen. Voorwaarde daarbij is wel dat andere bronkenmerken zoals de locatie of de warmte-output van de emissies gelijk blijven. Bij de correctie van de emissies voor wegverkeer (zie antwoord vraag 19) is ook de warmte-output aangepast (0 MW in plaats van 1 MW) en wijzigt de ruimtelijke verdeling van de emissies. Dat verklaart voor deze correctie waarom er geen lineaire relatie is tussen de verandering in de totale emissies en de maximale deposities.
Klopt het dat, als in de stikstofdepositieberekeningen voor het wegverkeer de uitstoot zou zijn gebruikt zoals die in de MER2014 is gegeven, en daarbij de depositie ten gevolge van de uitstoot van het vliegverkeer wordt opgeteld, de maximale toename van stikstofdepositie op de Veluwe de 1 mol/ha/jaar zou hebben overschreden?
De Commissie voor de MER8 heeft in samenwerking met het RIVM in haar advies aangegeven dat er in het PAS stikstofruimte was gereserveerd voor verkeer van en naar Lelystad Airport en dat er derhalve geen consequenties waren voor de gevolgde procedure door de gemaakte keuzes ten aanzien van wegverkeer.
Daarbij had een maximale wegbijdrage van maximaal 0,2 mol/ha/jaar destijds niet geleid tot overschrijding van de 1 mol/ha/jaar grenswaarde voor meldingen. Immers de maximale bijdrage voor vliegverkeer was 0,59 mol/ha/jaar in de actualisatie van het MER 2018 wat gecombineerd met de maximale bijdrage van wegverkeer resulteert in een bijdrage kleiner dan 1 mol/ha/jaar.
Bent u het ermee eens dat destijds het wegverkeer had moeten worden meegenomen, inclusief netwerkeffect?
Zie hiertoe de kamerbrief van 31 maart 20209 over het advies van de commissie m.e.r. en het RIVM. Daarin heb ik het volgende aangegeven: «De Commissie concludeert met betrekking tot het wegverkeer dat het beschouwde studiegebied past binnen het studiegebied op grond van het door de Commissie m.e.r. destijds gehanteerde toetscriterium «opgaan in heersend verkeersbeeld». De Commissie concludeert nu dat het studiegebied breder in beeld had moeten worden gebracht, maar dat dit geen consequenties zou hebben gehad voor de resultaten en/of gevolgde procedure omdat in de PAS voor de effecten van het wegverkeer al een voorziening was getroffen».
Bent u het ermee eens dat ten behoeve van een objectieve effectbepaling de aansluitingen op de autosnelwegen A28 en A6 en de aansluitingen op het oude land moeten worden meegenomen in de stikstofberekeningen?
Naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. van 31 maart jl. over de depositieberekeningen is voor de verkeersaantrekkende werking het criterium «aanzienlijk effecten» gehanteerd. Het criterium aanzienlijke effecten wordt geoperationaliseerd door wegvakken in beschouwing te nemen waarop als gevolg van de activiteit de toename groter is dan 500 motorvoertuigen/uur/rijrichting. Achtergrond van deze omvang is dat een intensiteitsverandering van 1.000 motorvoertuigen per etmaal per rijrichting de laagste waarde is waarover het NRM nog betekenisvolle uitspraken kan doen. Om te borgen dat ook «grensgevallen» worden meegenomen, wordt in het kader van de projectspecifieke beoordeling voor de afbakening ten behoeve van stikstofonderzoek uitgegaan van een verschil van 500 motorvoertuigen per etmaal, per rijrichting.
Deelt u de conclusie dat bij correcte berekening van de stikstofdepositie de PAS-melding voor Lelystad Airport ten onrechte is gedaan, gezien de grenswaarde in de PAS van 1,00 mol/ha/jaar?
Deze conclusie deel ik niet aangezien de berekeningen zijn uitgevoerd conform de destijds gangbare werkwijze en de daarbij behorende wettelijke kaders. Voor wegverkeer gold dat er een aparte voorziening was opgenomen in het PAS en een wijziging in de berekende depositiebijdrage van het wegverkeer had daarmee geen effecten gehad op de gevolgde procedure.
Bent u van mening dat Lelystad Airport terecht valt onder de PAS-melders die sinds deze maand een procedure kunnen starten om een natuurvergunning te verkrijgen? Kunt u dat uitleggen?
In de beantwoording van Kamervragen over de stikstofberekeningen van Lelystad Airport van 11 juni 202010 is in het antwoord op vraag 52 aangegeven dat de melding van Lelystad Airport voldoet aan de criteria die in de Kamerbrief van 13 november 201911 zijn vastgesteld om te bepalen welke meldingen gelegaliseerd worden. In de Kamerbrief van 24 april 202012 heeft de Minister van LNV aangegeven dat de legalisatie van de meldingen is gestart, waarbij alle meldingen hetzelfde stappenplan doorlopen. Stap één van de legalisatie bestaat uit het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog juist zijn. Wanneer het legalisatietraject voor Lelystad Airport is afgerond zal de Kamer hierover geïnformeerd worden.
Zijn de stikstofberekeningen destijds te goeder trouw uitgevoerd en is de PAS-melding te goeder trouw gedaan?
Ja, ik ben in de veronderstelling dat de stikstofberekeningen en de PAS-melding zijn te goeder trouw uitgevoerd.
Wilt u alle vragen een voor een beantwoorden?
Ja
Wilt u de vragen beantwoorden voor het eerstvolgende AO Luchtvaart, zodat de antwoorden kunnen worden betrokken bij dat debat?
Ja
De bij dodelijk ongeval verwoeste trike die weer veilig is bevonden door de RDW |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bij dodelijk ongeval verwoeste trike weer veilig bevonden door de RDW»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het bij een trike of motor extra belangrijk is voor de veiligheid dat het voertuig geen gebreken vertoont die invloed hebben op wegligging, stuurcapaciteit, remkracht of andere zaken die de bestuurbaarheid van het voertuig kunnen beïnvloeden?
Het is voor alle voertuigen belangrijk dat er geen gebreken zijn die negatieve invloed hebben op de verkeersveiligheid, zoals de wegligging, remwerking en bestuurbaarheid van het voertuig.
Bent u het ermee eens dat als een motor of trike betrokken is geweest bij een zwaar ongeluk en later weer wordt herkeurd, het belangrijk is dat de trike of motor weer optimaal functioneert?
Het is belangrijk dat elk voertuig na schadeherstel goed functioneert. Hiertoe controleert de RDW de kwaliteit van het voertuig aan de hand van de in Hoofdstuk 7 van de Regeling voertuigen opgesomde eisen hiervoor. Deze eisen betreffen o.a. het rij- en remgedrag en de verlichting. Ook zijn eisen voorgeschreven voor de constructieve veiligheid en de veiligheidssystemen zoals uitlijning, airbags en gordels.2
Kunt u aangeven of het zo is dat als een voertuig betrokken is geweest bij een zwaar ongeluk er altijd herkeuring nodig is? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Wanneer een voertuig in Nederland bij een ongeval betrokken is geweest, en het voertuig is aan te merken als een schadevoertuig als bedoeld in de Regeling voertuigen, dan wordt er een rijverbod door de RDW opgelegd na melding van politie of verzekeraars. Voor het plaatsen van een rijverbod is het van belang dat de RDW beschikt over de hiervoor relevante informatie. Een geplaatst verbod wordt door RDW niet eerder beëindigd dan nadat het voertuig tijdens schadeherstelkeuring weer wordt goedgekeurd door de RDW.
Bij de import van voertuigen bestaat er in het kader van de EUCARES-samenwerking de mogelijkheid dat de RDW data uitwisselt met zusterorganisaties over schadevoertuigen. Vanwege het ontbreken van geharmoniseerde definities over wanneer op een schadevoertuig een rijverbod moet worden geplaatst, is de bruikbaarheid van deze data beperkt. Ik zal daarom bij de Europese Commissie het belang van geharmoniseerde definities onder de aandacht brengen.
Er zijn situaties waarin een herkeuring niet plaatsvindt. Zo worden bijvoorbeeld in de praktijk ook schades door verzekeraars afgehandeld. Voertuigen waarvan de schade wordt afgehandeld via een verzekeraar worden niet altijd van een rijverbod voorzien. Dit kan diverse redenen hebben, bijvoorbeeld omdat een (economisch) totaalverlies niet altijd hoeft te betekenen dat het voertuig technisch zwaar gehavend is. Dat is aan de hand wanneer de herstelkosten niet op wegen tegen de dagwaarde van het voertuig. Ook kan op voorhand duidelijk zijn dat een voertuig wordt gedemonteerd.
Ik vind het belangrijk dat voertuigeigenaren in alle gevallen de relevante historie van hun voertuig kunnen inzien. Naast schade kan namelijk ook een wijziging van de constructie of een geconstateerd technisch gebrek reden zijn voor een rijverbod. Daarom is de RDW bezig met het zichtbaar maken van de reden van een geplaatst rijverbod en is de RDW bezig met het aansluiten bij externe informatiebronnen om bij importregistratie een beter overzicht van een voertuigschadeverleden te krijgen. Dit is in het antwoord op vraag 7 verder toegelicht.
Bent u het ermee eens dat de belangrijke onderdelen van een voertuig altijd zonder gebreken moeten zijn?
Ja. Hiervoor is in het stelsel van Permanente eisen en de eisen aan een schadevoertuig een minimumniveau bepaald. Bij onderdelen die bij een gebrek een risico voor de veiligheid kunnen vormen, is een technische eis opgenomen waar dat onderdeel ten minste aan moet voldoen.
Bent u bereid de eisen voor herkeuring samen met experts te bekijken en deze aan te passen, zodat de trikes of motoren die na een zwaar ongeval weer worden herkeurd ook echt optimaal functioneren?
Op dit moment ben ik samen met de RDW bezig met een project om het stelsel van schadeherstel te moderniseren. Ik verwacht de eerste uitkomsten hiervan aan het einde van het eerste kwartaal van 2021 in de vorm van een raamwerk voor een gemoderniseerd stelsel van schadeherstelproces. Aan de hand van dat raamwerk is het mogelijk om wijzigingen in regelgeving uit te werken. In dit project zijn onder andere ook de vertegenwoordigers van de schadeherstelsector (zoals FOCWA, VSV en BOVAG), verzekeraars, belangenorganisaties (zoals de ANWB) en de politie betrokken. Hierbij wordt niet alleen gedacht aan het moderniseren van het normenkader, maar ook aan het onder toezicht laten herstellen van schadevoertuigen door marktpartijen. Essentieel bij dit alles is dat de RDW in alle gevallen zo spoedig mogelijk kennis moet hebben van elk voertuig dat een schadevoertuig is geworden, zodat een verbod voor het rijden op de weg kan worden opgelegd. Ook het vastleggen van de schadehistorie is hierbij van belang, zodat kopers altijd inzicht hebben in het (schade)verleden van een voertuig.
Op dit moment is alleen op de RDW-website te zien dat een voertuig een actueel rijverbod heeft, niet de reden ervan. Ook is het niet mogelijk om reeds beëindigde rijverboden uit het verleden te tonen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag is. Om dit te wijzigen, is een wijziging van het Kentekenreglement in gang gezet, die in de eerste helft van 2021 wordt aangeboden aan Uw Kamer. Zodra het Kentekenreglement is aangepast, worden ook rijverboden uit het verleden getoond op de RDW-website en in de bijbehorende open data. Dit is naar verwachting begin 2022 gereed.
Klopt het dat het vanaf 2021 zichtbaar op de RDW-website wordt als een voertuig een rijverbod heeft gehad? Zo ja, is dat vanaf 1 januari 2021?
Zie antwoord vraag 6.
De kosten voor kentekening van landbouwmachines |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van brancheorganisaties op de kosten die de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) wil rekenen voor de identificatie en registratie van nieuwe landbouwvoertuigen en machines?1
Ja.
Klopt het dat de RDW ruim 200 euro meer rekent voor deze identificatie en registratie dan eerder richting de Kamer is gemeld?
In de overleggen die ik heb gevoerd, heeft de sector aangegeven dat de kosten die gelden voor de identificatie van een nieuw voertuig niet duidelijk waren. Ik kan mij de verbazing van de sector voorstellen. Ik ben daarom samen met de RDW en de sector in gesprek gegaan om te komen tot een passende en snelle oplossing in het licht van de inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2021.
Voordat ik inga op deze oplossing, schets ik u de achtergrond van de kosten. Hierbij is er een verschil te maken tussen de (circa 550.000) bestaande landbouwvoertuigen en de nieuwe landbouwvoertuigen (circa 20.000 per jaar). De verbazing van de sector heeft betrekking op de kosten voor de nieuwe voertuigen en het ontbreken van de mogelijkheid tot de versnelde inschrijving van nieuwe (land)bouwvoertuigen met een typegoedkeuring.
In antwoord op vragen van uw Kamer over de hoogte van de kosten2 heb ik u gemeld dat voor de registratie van een bestaand (land)bouwvoertuig een zogenaamd conversietraject is ingericht. Hierbij geldt een gereduceerd tarief van € 18,– per voertuig. Inclusief de kosten van een kentekenplaat à € 12,– komen daarmee de totale kosten voor de naar schatting 550.000 bestaande voertuigen uit op € 30,– per voertuig. Een voertuigeigenaar kan een bestaand voertuig registreren bij de RDW door middel van een digitaal proces en levert hierbij zelf een beperkte set voertuiggegevens aan.
Met betrekking tot de nieuwe (land)bouwvoertuigen heb ik uw Kamer gemeld dat zal worden aangesloten bij de bestaande structuur van het registreren van kentekenplichtige voertuigen. De sector heeft aangegeven dat zij uitgaan van ongeveer 20.000 nieuwe voertuigen per jaar. Ik heb destijds aangegeven dat de kosten daarvoor per voertuig € 39,– bedragen voor het registreren en het kentekenbewijs en € 10,10 voor de tenaamstelling. Na de registratie moet dan nog een kentekenplaat worden aangeschaft à ongeveer € 12,–, waarmee de kosten voor het registreren en kentekenen van een nieuw voertuig uitkomen op ongeveer € 61,–3.
Voor nieuwe voertuigen zal, naast de registratie en kentekening, een breder proces gaan gelden. Zoals ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel4 in algemene zin is gemeld, zal de bestaande systematiek voor goedkeuring, toelating tot de weg, inschrijving, tenaamstelling, kentekening, modificatie en uitschrijving worden toegepast op nieuwe (land)bouwvoertuigen. Dit reguliere proces, dat ook geldt voor andere voertuigcategorieën zoals personenauto’s en bedrijfsauto’s, wordt van toepassing op de nieuwe (land)bouwvoertuigen zodra de wet- en regelgeving op 1 januari 2021 in werking treedt.
Als onderdeel van dit reguliere proces wordt een nieuw voertuig goedgekeurd voordat het wordt toegelaten tot de weg.5 Na de goedkeuring en voorafgaand aan de registratie en kentekening, vindt de identificatie van het nieuwe voertuig plaats. Bij de identificatie controleert een medewerker van de RDW of het voertuig daadwerkelijk bestaat, of het is voorzien van een geldige (type)goedkeuring en of er bijvoorbeeld geen sprake is van een gestolen voertuig. Voor de identificatie van een nieuw voertuig rekent de RDW een tarief van € 92,– per voertuig en, als de identificatie op locatie plaatsvindt, € 114,– aan voorrijkosten voor het keuren aan huis. Deze kosten gelden ook voor andere voertuigcategorieën zoals personenauto’s en bedrijfsauto’s. Ik betreur dat deze kosten tijdens het wetstraject niet expliciet met uw Kamer zijn gedeeld.
Deze kosten kunnen grotendeels worden voorkomen door de mogelijkheid te creëren om nieuwe voertuigen versneld in te schrijven. Daarom heb ik er voor gekozen om een ingroeiperiode voor nieuwe (land)bouwvoertuigen in te stellen met een einddatum van 1 juli 2021. Tot aan deze datum zal het mogelijk zijn om ook nieuwe voertuigen via de conversiemethodiek met een digitaal proces te registreren. De tijd tussen 1 januari 2021 en 1 juli 2021 zal worden gebruikt om, samen met de sector, de systematiek van de versnelde inschrijving op te zetten voor (land)bouwvoertuigen. In de beantwoording van vraag 5, 6 en 7 ga ik hier nader op in.
Hoe waardeert u deze kostenverhoging?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat de toezegging richting de Kamer nagekomen wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de RDW geen gebruik gaat maken van de versnelde inschrijvingsprocedure voor Europees type-goedgekeurde (land)bouwvoertuigen en nationale kleine serie goedkeuringen (met Certificate of Conformity) en dat dan individuele voertuigen geschouwd en geregistreerd zullen worden?
Alhoewel de mogelijkheid tot versnelde inschrijving momenteel nog niet bestaat voor (land)bouwvoertuigen, is het wel de inzet van de RDW om dit zo snel mogelijk te realiseren. Dit is immers ook onderdeel van het reguliere proces bij andere voertuigcategorieën. De reden waarom deze werkwijze niet bij de inwerkingtreding van de wet- en regelgeving op 1 januari 2021 beschikbaar is, is omdat de ervaring met de andere voertuigcategorieën leert dat dit een intensief samenwerkingsproces vergt tussen de RDW en de desbetreffende sector. Gezien de beperkte tijd die er was om de uitvoering van de wet- en regelgeving voor te bereiden tussen de publicatie van de wet op 17 juni 2020 en de inwerkingtreding op 1 januari 2021, is er toen voor gekozen om dit onderdeel van het reguliere proces later op te zetten.
Het ontbreken van de mogelijkheid tot versnelde inschrijving zou inderdaad betekenen dat de RDW elk nieuw (land)bouwvoertuig voorafgaand aan de registratie en kentekening zou moeten identificeren. In de overleggen die ik samen met de sector heb gevoerd, werd aangegeven dat zij zich zorgen maakten over de kosten en de logistieke implicaties van deze werkwijze.
Om te komen tot een oplossing voor deze zorgen, heb ik er voor gekozen om een ingroeiperiode voor nieuwe (land)bouwvoertuigen in te stellen met een einddatum van 1 juli 2021. Tot aan deze datum zal het mogelijk zijn om ook nieuwe voertuigen via de conversiemethodiek met een digitaal proces te registreren. De tijd tussen 1 januari 2021 en 1 juli 2021 zal worden gebruikt om, samen met de sector, de systematiek van de versnelde inschrijving op te zetten voor (land)bouwvoertuigen. Met de bevoegdheid tot versnelde inschrijving kan een nieuw voertuig met een typegoedkeuring worden ingeschreven, zonder dat het voertuig hoeft te worden geïdentificeerd door de RDW. Daarmee vervallen ook de kosten voor de identificatie. De RDW verstrekt deze bevoegdheid en houdt hier, om de kwaliteit van het kentekenregister te waarborgen, toezicht op. Om de bevoegdheid te krijgen moet het bedrijf aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen.
Aangezien de mogelijkheid tot versnelde inschrijving alleen bestaat voor voertuigen met een nationale of Europese typegoedkeuring, en hier op dit moment nog niet in is voorzien voor mobiele machines, zal er vanaf 1 januari 2021 worden gestart met de voorbereiding van een nationale typegoedkeuring voor mobiele machines. Voor (land)bouwvoertuigen die op maat worden gemaakt en individueel goedgekeurd moeten worden, zal er gedurende de ingroeiperiode worden gekeken naar manieren om het logistieke proces van individuele goedkeuringen verder te optimaliseren. Hiermee kan de sector geleidelijk wennen aan de reguliere processen en worden ook de kosten voor nieuwe voertuigen zoveel mogelijk beperkt. Op 1 juli 2021 eindigt deze ingroeiperiode en zal uitsluitend het reguliere proces gelden voor elk nieuw voertuig, zoals dat ook het geval is bij andere voertuigcategorieën.
De sector heeft aangegeven dat het totale pakket aan afspraken rondom de APK-, registratie- en kentekenplicht niet ter discussie staat en dat het eindbeeld van een regulier proces voor (land)bouwvoertuigen wordt gedeeld. Ik ben blij dat de sector ook hun steun heeft uitgesproken voor deze oplossingsrichting, zodat we komend jaar de constructieve samenwerking van de afgelopen tijd kunnen voortzetten richting de implementatie van het pakket aan maatregelen zoals dit met uw Kamer is besproken.
Hoe waardeert u het signaal dat de tijd die individuele inspectie en registratie kost nadelige gevolgen zal hebben voor de logistieke planning?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt (nog) geen gebruik gemaakt van de genoemde versnelde inschrijvingsprocedure?
Zie antwoord vraag 5.
De poging van Twente Airport om zonder vergunning zeer zware vliegtuigen te laten vertrekken |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Twente Airport vindt in veldleeuwerik bondgenoot voor grote vliegtuigen» en het feitenrelaas opgesteld door Technology Base?1 2
Ja.
Klopt het dat Twente Airport een ontheffing heeft gekregen voor het vertrek van de zeer zware toestellen van Lufthansa, geldig tot juni 2021? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dit klopt.
Kunt u toelichten waarom deze ontheffing is verleend?
Het spoedeisende belang van vertrek van deze toestellen van Lufthansa was mede reden voor de ILT om de impasse te doorbreken waarbij de veiligheid niet in het geding zou raken. De ILT heeft eenmalig een aanvullend pakket van veiligheidseisen gesteld om ervoor te zorgen dat alleen deze zes vliegtuigen kunnen vertrekken. Twente Airport heeft aangegeven te voldoen aan dit pakket van eisen waarmee de veiligheidsrisico’s zijn gemitigeerd.
Kunt u uitsluiten dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op enig moment het dreigement van «een rechtszaak waarin alle kosten op de inspectie zouden worden verhaald» heeft laten meewegen bij de totstandkoming van deze ontheffing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?3
Ja, dat sluit ik uit. Het vertrek van het eerste vliegtuig van Lufthansa was de reden om tot een oplossing voor deze zes vliegtuigen te komen. Een rechtszaak zag de ILT met vertrouwen tegemoet.
Wat wordt er bedoeld met de opmerking dat de ILT zo lang mogelijk is meegegaan «met wat goed is voor het businessplan van de luchthaven»?4
Dit is een citaat van een journalist. Dit is niet aan de orde geweest. Zolang een aanvraag voor een veiligheidscertificaat of ontheffing loopt heeft de ILT de taak om deze aanvraag te behandelen.
Erkent u dat het uitgangspunt om «zo lang mogelijk mee te gaan met het businessplan van de luchthaven» op gespannen kan staan met het verdedigen van publieke belangen? Zo nee, waarom niet?
Dat was in deze situatie niet het geval.
Is er in dit geval naar uw mening te lang meegedacht met het businessplan van de luchthaven? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Nee, dit was niet het geval. Op het moment dat een aanvraag binnenkomt kijkt de ILT hier zorgvuldig naar. In 2019 en 2020 heeft Twente Airport aanvragen gedaan voor een permanente wijziging van het veiligheidscertificaat om onbeperkt vluchten mogelijk te maken voor widebody luchtvaartuigen (Boeing 777, Boeing 747, Airbus A340, e.d.). De ILT, vergunningverlener, kon hier niet mee instemmen, omdat Twente Airport op enkele onderdelen niet voldoet aan internationale wet- en regelgeving (ICAO annex 14) waarin regels zijn gesteld over de aanleg, inrichting, uitrusting. Deze wet- en regelgeving beoogt het veilig gebruik van luchthavens met betrekking tot de orde en de veiligheid. Volgens Twente Airport zouden de zes vliegtuigen van Lufthansa langdurig worden gestald met uiteindelijk zicht op demontage van de vliegtuigen op Twente Airport. ILT heeft zodoende ingestemd met de landing van deze vliegtuigen. ILT heeft hierbij vanaf het begin duidelijk aan de exploitant aangegeven dat, vanwege het ontbreken van de infrastructuur, er geen sprake kon zijn van vertrek.
Erkent u dat de veldleeuwerik – en bij uitbreiding de natuur in het algemeen – gebaat is bij een zo laag mogelijk aantal vliegtuigbewegingen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat luchtverkeer een verstorend effect kan hebben op vogels en de natuur. Er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat een enkele verstoring door widebody vliegtuigen zal leiden tot het verdwijnen van de veldleeuwerik uit dit gebied.
Erkent u dat de veldleeuwerik – en bij uitbreiding de natuur in het algemeen – niet gebaat is bij vliegtuigbewegingen met zeer zware vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat luchtverkeer een verstorend effect kan hebben op vogels en de natuur. Er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat een enkele verstoring door widebody vliegtuigen zal leiden tot het verdwijnen van de veldleeuwerik uit dit gebied.
Deelt u de mening dat het voltrekt ongepast is dat Twente Airport de bescherming van de natuur aangrijpt om diezelfde natuur nog meer schade te berokkenen? Zo nee, waarom niet?
Dit punt is niet ingebracht door Twente Airport in het kader van een aanvraag voor een veiligheidscertificaat.
Deelt u de mening dat het voltrekt onwenselijk is dat Twente Airport in het conflict met de ILT naar allerlei argumenten heeft gezocht om niet te hoeven voldoen aan de vergunningseisen voor zeer zware vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is het recht van Twente Airport om naar mogelijkheden te zoeken, zolang deze mogelijkheden binnen de wet- en regelgeving blijven.
Kunt u uitsluiten dat Twente Airport alsnog blijvend toestemming krijgt voor het laten opstijgen van zeer zware vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
In de huidige omstandigheden is dit niet mogelijk. Indien Twente Airport haar infrastructuur conform wet- en regelgeving zou aanpassen of een permanente ontheffing (met de daaraan gekoppelde voorwaarden) aanvraagt voor de ontbrekende infrastructuur kan – na beoordeling hiervan – een nieuwe situatie ontstaan.
Hoe gaat u voorkomen dat Twente Airport deze list – waarbij de ILT voor voldongen feiten werd geplaatst – nogmaals zal herhalen?
Twente Airport is verantwoordelijk voor de veiligheid op haar luchthaven. Dit is een unieke situatie geweest, omdat dergelijke vliegtuigen normaal gesproken niet meer hoeven te vertrekken. De ILT heeft eenmalig een aanvullend pakket van veiligheidseisen gesteld om ervoor te zorgen dat alleen deze zes vliegtuigen kunnen vertrekken. Twente Airport houdt de ILT op de hoogte op het moment dat een widebody vliegtuig zal landen op Twente Airport. Conform het huidige veiligheidscertificaat mogen widebody vliegtuigen landen met als doel End-of-Life (lees: sloop op Twente Airport).
Onderschrijft u de stelling van de ILT-woordvoerder dat Twente Airport op haar overkomt als «iemand die een vinger krijgt en de hele hand pakt»? Zo nee, waarom niet?5
De woordvoerder van de ILT geeft aan deze bewoordingen niet gebruikt te hebben.
Wat vindt u van deze stellingen van de ILT-woordvoerder over de handelwijze van Twente Airport: «Wat kun je nog meer verzinnen om niet te hoeven voldoen aan de regels?» en dat «Twente Airport keer op keer de grenzen van wat mag opzoekt en er soms overheen gaat»?6
Van het eerste citaat geeft de woordvoerder van de ILT aan deze bewoordingen niet gebruikt te hebben. Voor het tweede citaat heeft de woordvoerder van de ILT de volgende tekst gecommuniceerd: «De ILT verscherpt haar aandacht voor de luchthaven, omdat zij op basis van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden heeft geconstateerd dat de luchthaven telkens de grenzen van de regels opzoekt. De ILT zal eisen dat de operatie op de luchthaven voldoet aan de ICAO-regelgeving. Zo hoort daar voor de operatie van widebody vliegtuigen een aangepaste infrastructuur bij.»
Erkent u dat er sprake is van een patroon waarbij luchthavens consequent de randen van de regelgeving opzoeken en overschrijden? Zo nee, waarom niet?
Luchthavens bekijken in het algemeen welke mogelijkheden er zijn binnen de wet- en regelgeving. Ik zie niet dat luchthavens consequent de randen van de wet- en regelgeving overschrijden.
Hoe gaat u een einde maken aan het gesol van luchthavens met maatschappelijke belangen zoals het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier?
Met de Luchtvaartnota 2020–2050 die op 20 november 2020 is gepubliceerd zet het kabinet een nieuwe koers uit naar een veilige en duurzame luchtvaartsector die Nederland goed verbindt met de rest van de wereld, met heldere regels en voorwaarden voor de ontwikkeling van de civiele luchtvaart om te komen tot een veilige en duurzame luchtvaart. Met de luchtvaartnota wordt een balans aangebracht tussen de verschillende publieke belangen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb alle vragen separaat beantwoord.
Het inzichtelijk maken en heroverwegen van alle trajectcontroles in Nederland |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wilt u een overzicht verstrekken van alle trajectcontroles die momenteel actief zijn in Nederland, waarbij per trajectcontrole wordt aangegeven: hoeveel geld aan boetes hiermee is binnengehaald, en wat het effect is geweest op de verkeersveiligheid, aan de hand van het aantal verkeersongevallen en -slachtoffers vóór en ná invoering van de desbetreffende trajectcontrole? Zo nee, waarom niet?
Hierbij treft u een overzicht aan van de trajecten waarop momenteel een trajectcontrolesysteem actief is en de geïnde wahv-boetes1 en OM-strafbeschikkingen in 2018 en 2019. De cijfers over 2020 zijn nog niet compleet omdat de inning van een deel van de boetes nog onderhanden is. Daarom zijn de cijfers over 2020 niet opgenomen in onderstaande tabel.
Traject
2018
2019
A2 (Amsterdam – Utrecht rechts)
€ 16.426.727
€ 14.377.491
A2 (Utrecht – Amsterdam links)
€ 22.714.250
€ 14.854.522
A2 (Maastricht A2 en N2 links)
€ 1.612.074
€ 1.283.259
A2 (Maastricht A2 en N2 rechts)
€ 2.896.265
€ 1.947.845
A4 (Amsterdam – Den Haag) Leidschendam rechts
€ 2.114.692
€ 7.697.166
A4 (Den Haag – Amsterdam) Leidschendam links
€ 3.038.594
€ 10.514.867
A4 (Hoofddorp links)
€ 4.996.772
€ 3.931.437
A4 (Hoofddorp rechts)
€ 2.238.823
€ 1.806.632
A10 (West links richting Amstelveen)
€ 5.495.168
€ 4.071.604
A10 (West rechts richting Zaandam)
€ 8.037.835
€ 5.965.395
A12 (Den Haag-Voorburg links)
€ 3.372.836
€ 2.377.617
A12 (Den Haag-Voorburg rechts)
€ 2.497.836
€ 2.273.180
A12 (Utrecht hoofdrijbaan links)
€ 3.606.923
€ 3.490.371
A12 (Utrecht hoofdrijbaan rechts)
€ 5.884.554
€ 4.300.979
A12 (Utrecht parallelrijbaan links)
€ 6.703.350
€ 5.191.018
A12 (Utrecht parallelrijbaan rechts)
€ 6.057.422
€ 4.685.928
A13 (Rotterdam links)
€ 3.613.539
€ 2.561.577
A13 (Rotterdam rechts)
€ 1.540.814
€ 1.051.274
A20 (Rotterdam links)
€ 4.570.953
€ 4.229.905
A20 (Rotterdam rechts)
€ 5.267.594
€ 4.208.074
A58 (Bergen op Zoom – Roosendaal links)
€ 2.334.975
€ 1.083.093
A58 (Roosendaal – Bergen op Zoom rechts)
€ 2.181.824
€ 1.105.684
N11 (Alphen aan den Rijn – Leiden links)
€ 0
€ 0
N11 (Leiden – Alphen aan den Rijn rechts)
€ 0
€ 0
N62 (Westerscheldetunnel oostbuis)
€ 461.711
€ 428.779
N62 (Westerscheldetunnel westbuis)
€ 533.005
€ 461.992
N201 (Zijdelweg – Legmeerdijk links)
€ 0
€ 0
N201 (Legmeerdijk – Zijdelweg rechts)
€ 0
€ 0
N205 (tussen de N207 en N232)
€ 0
€ 0
N230 (Zuilense ring)
€ 0
€ 0
N253 (Heileweg – St Anna ter Muiden links)
€ 0
€ 0
N253 (St Anna ter Muiden – Heileweg rechts)
€ 0
€ 0
N256 (Zierikzee – Colijnsplaat links)
€ 0
€ 0
N256 (Colijnsplaat – Zierikzee rechts)
€ 0
€ 0
N260 (Stokhasseltlaan – Rugdijk links)
€ 0
€ 0
N260 (Rugdijk – Stokhasseltlaan rechts)
€ 0
€ 0
N261 (Tilburg)
€ 0
€ 0
N270 (Venray – Ysselsteyn links)
€ 0
€ 0
N270 (Ysselsteyn – Venray rechts)
€ 0
€ 0
N275 (Blerick – Nederweert)
€ 0
€ 0
N277 (Ysselsteyn – Vredepeel links)
€ 0
€ 0
N277 (Vredepeel – Ysselsteyn rechts)
€ 0
€ 0
N325 (Huissen – Westervoortsedijk links)
€ 0
€ 0
N325 (Westervoortsedijk – Huissen rechts)
€ 0
€ 0
N333 (Steenwijk – Blokzijl links)
€ 0
€ 0
N333 (Blokzijl – Steenwijk rechts)
€ 0
€ 0
N351 (Nijeholtpade – Oldeberkoop links)
€ 0
€ 0
N351 (Oldeberkoop – Nijeholtpade rechts)
€ 0
€ 0
N 381 (Drachten – Donkerbroek)
€ 0
€ 0
N414 (Bunschoten – Eembrugge links)
€ 0
€ 0
N414 (Eembrugge – Bunschoten rechts)
€ 0
€ 0
N564 (Havenweg – Kazerneweg links)
€ 0
€ 0
N564 (Kazerneweg – Havenweg rechts)
€ 0
€ 0
N639 (Chaam – Baarle-Nassau links)
€ 0
€ 0
N639 (Baarle-Nassau – Chaam rechts)
€ 0
€ 0
N706 (N302 – Almere Hout links)
€ 0
€ 0
N706 (Almere Hout – N302 rechts)
€ 0
€ 0
N787 (Brummen – Eerbeek links)
€ 0
€ 0
N787 (Eerbeek – Brummen rechts)
€ 0
€ 0
De trajectcontrolesystemen op de N-wegen (behalve de N62) zijn pas zeer recent in werking getreden. Daarom zijn op deze trajectcontrolesystemen in 2018 en 2019 nog geen boetes geïnd. De bedragen kunnen fluctueren tussen verschillende jaren omdat trajectcontroles bijvoorbeeld vanwege wegwerkzaamheden een tijd uit kunnen hebben gestaan. Trajectcontrolesystemen worden geplaatst om de naleving van de maximumsnelheid te verbeteren, ze zijn niet bedoeld om boeteopbrengsten te generen. Om het stelsel zo zuiver mogelijk in te richten en te voorkomen dat er een budgettaire prikkel is om extra te handhaven, zijn de ontvangsten van de verkeersboetes sinds 2017 een generaal dossier op de begroting van JenV. Dit betekent dat hogere ontvangsten niet ten gunste van de begroting van JenV komen, maar in de staatskas vloeien en lagere ontvangsten uit de staatskas worden gedekt.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld2, kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat analyses van gereden snelheden laten zien dat door het instellen van trajectcontroles op het betreffende traject de gemiddelde snelheid, het aantal overtredingen en snelheidsverschillen tussen voertuigen duidelijk daalt. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) geeft aan dat in zijn algemeenheid geldt dat, bij gelijkblijvende omstandigheden, een hogere gemiddelde snelheid gepaard gaat met een hoger risico op (een ernstig afloop van) ongevallen. Ook snelheidsverschillen tussen voertuigen spelen een rol; daarbij hebben wegen met grotere snelheidsverschillen en voertuigen met een hogere snelheid dan gemiddeld op die weg een verhoogd ongevalsrisico; voertuigen die langzamer rijden hebben geen hoger of lager risico3.
Het precies aangeven van het aantal verkeersongevallen en -slachtoffers vóór en ná invoering van deze trajectcontroles zou een uitgebreid separaat onderzoek vergen, gelet op het aantal trajectcontroles en het gegeven dat deze verspreid over een lange periode sinds 2002 zijn ingevoerd. Bovendien kan met zo’n overzicht geen antwoord kan worden gegeven op de vraag wat het effect van trajectcontroles is op de verkeersveiligheid, aangezien ook andere factoren een belangrijke rol spelen in het verschil tussen het aantal ongevallen tussen twee periodes. Zo gaat het instellen van trajectcontroles regelmatig samen met andere wijzigingen, zoals verandering van de snelheidslimiet of aanpassing van de weg. Daarnaast veranderen verkeersintensiteiten en de registratiegraad van verkeersongevallen over de tijd. Daarnaast zijn er ook meer autonome ontwikkelingen zoals op het gebied van voertuigveiligheid en gedrag die van invloed zijn op de ontwikkelingen van het aantal ongevallen over de tijd.
Bent u bereid om alle trajectcontroles in Nederland te heroverwegen, zodat alleen de trajectcontroles die daadwerkelijk een overduidelijke bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid, in stand blijven? Zo nee, waarom niet?
De huidige locaties van de trajectcontroles zijn in samenspraak tussen het OM, de politie en de wegbeheerders bepaald. Daarbij is gekeken naar locaties waar de maximumsnelheid vaak werd overschreden. De trajectcontroles leveren zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, een belangrijke bijdrage aan een goede naleving van de maximumsnelheid. Ik acht het daarom niet nodig en wenselijk om de bestaande trajectcontroles te heroverwegen.
Het bericht ‘De Jonge Akademie wil maatregelen tegen vliegverslaving’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «De Jonge Akademie wil maatregelen tegen vliegverslaving»?1
Ja.
Onderkent u het probleem dat de cijfers over de omvang en de gevolgen van vliegbewegingen incompleet zijn? Welke inzet pleegt u om dit te verbeteren?
Uit navraag bij de VSNU blijkt dat de cijfers over de omvang van vliegbewegingen van wetenschappers inderdaad veelal incompleet zijn. Waar dit bij sommige universiteiten centraal gecoördineerd wordt door een universitair reisbureau, worden ook veel reizen door onderzoekers zelf geregeld. Daarnaast verschillen de meetmethoden van de CO2-uitstoot van vliegen sterk. Om hier een beter beeld van te kunnen krijgen, dient er volgens de VSNU gelijke meetmethoden voor CO2-uitstoot van vliegen te worden gehanteerd door universitair personeel.
Deelt u de stelling dat de Nederlandse wetenschap het klimaat minder zou moeten belasten? Bent u bereid met instellingen in gesprek te gaan over het formuleren van concrete doelen om het aantal reizen over lange afstand te beperken?
De luchtvaart staat wereldwijd voor de uitdaging om de toenemende uitstoot van broeikasgassen om te buigen in een afname om bij te dragen aan de klimaatdoelstelling van het Parijs-akkoord.2 Met het oog hierop zijn klimaatdoelen afgesproken voor de internationale luchtvaart vanuit Nederland en neemt het kabinet maatregelen om de CO2-uitstoot door de luchtvaart te verminderen.3
In het kader van het Akkoord Duurzame Luchtvaart wordt door de betrokken partijen bij de Duurzame Luchtvaarttafel (overheid, sectorpartijen, kennisinstellingen, brancheorganisaties en maatschappelijke organisaties) ook gewerkt aan het opstellen van een actieprogramma Bewustwording en gedragsverandering. Het is van belang dat mensen, ongeacht of dit Nederlandse wetenschappers zijn of niet, het klimaat minder belasten. Daarvoor is het van belang dat er objectieve informatie is over de CO2-uitstoot van reizen met het vliegtuig. Ook moet duidelijk zijn welke maatregelen reizigers en werkgevers zelf kunnen nemen om hun klimaatvoetafdruk te verkleinen.4 Gelet hierop zal ik het klimaatbeleid voor luchtvaart, en de daarin opgenomen doelen, en de DJA-overzichtsstudie «Hoogvliegers vliegen minder»5 bij de VSNU onder de aandacht brengen.
Steunt u de analyse dat wezenlijke verandering niet allereerst gebaat is bij compensatie voor vliegen, maar bij de inzet op het vermijden en beperken van vliegbewegingen?
Waar het gaat om het vlieggedrag van wetenschappers is het uiteraard van belang dat zij kijken naar alternatieven voor vliegen om de CO2-uitstoot te reduceren, met de kanttekening dat digitale alternatieven niet in alle situaties fysieke bezoeken kunnen vervangen.
Waar het gaat om het reduceren van CO2-uitstoot door de luchtvaart, verwijs ik naar de onlangs verschenen Luchtvaartnota «Verantwoord vliegen naar 2050»6 van het kabinet. In deze nota worden 3 sporen benoemd: 1) duurzamer vliegen, 2) compenseren van uitstoot in andere sectoren en 3) alternatieven voor vliegen.
In de volgorde van deze drie sporen zit een preferentie. De instrumenten en toepassingen uit het eerste spoor zijn het meest effectief en kansrijk voor het halen van de klimaatdoelen voor de luchtvaart op de korte termijn (onderzoek naar en inzet van duurzame biobrandstoffen en synthetische kerosine) én middellange termijn (innovaties in vliegtuigontwerpen, materialen en aandrijvingen). Het compenseren van CO2-uitstoot via reducties uit internationale systemen als het EU ETS7 en CORSIA8, onderdeel van het tweede spoor, leidt tot een directe CO2-reductie buiten de luchtvaartsector. Het compenseren van CO2-uitstoot in andere sectoren is belangrijk voor het halen van internationale doelen. De effecten van maatregelen onder het derde spoor (alternatieven voor vliegen) zijn sterk afhankelijk van andere factoren. Hierdoor zijn de effecten indirect en minder zeker. Deze maatregelen dragen bovendien niet bij aan de energietransitie van de luchtvaart, kunnen veelal mondiaal lastig zijn of niet worden opgeschaald en dragen niet bij aan het verdienvermogen van Nederlandse bedrijven in een duurzame economie. Al deze maatregelen dragen bij aan een wezenlijke verandering, maar het kabinet zet vooral in op het borgen van de klimaatdoelen en het stimuleren van de ontwikkeling en toepassing van duurzame brandstoffen en andere technologische innovaties.
Wilt u met onderzoeksfinanciers in gesprek gaan over concrete maatregelen, zoals specifieke voorwaarden bij verstrekking van beurzen, die leiden tot een beperking van het aantal vliegbewegingen?
Ik ben bereid om met de VSNU en NWO in gesprek te gaan over maatregelen die zij kunnen treffen om het aantal internationale vluchten te doen afnemen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat misschien wel de belangrijkste voorwaarde voor een cultuurverandering is dat universiteiten en onderzoeksfinanciers ervoor zorgen dat veel vliegen een succesvolle wetenschappelijke carrière niet meer bevordert? Welke rol wilt u hierin spelen en welke lessen uit het afgelopen jaar, waaronder de mogelijkheden van digitalisering, benut u om tot verbeteringen te komen?
Zoals DJA in haar overzichtsstudie aangeeft, is door de coronacrisis het academische vliegverkeer zo goed als stil gelegd en wordt er geëxperimenteerd met digitale congressen. Met DJA ben ik van mening dat deze ervaring een goede kans is voor instellingen om het academische vlieggedrag blijvend te veranderen.
De VSNU geeft hierover aan dat het vermijden en beperken van onnodige vliegbewegingen een goede ontwikkeling is. Het is voor de VSNU belangrijk om beter af te wegen of vliegbewegingen daadwerkelijk noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van de onderzoeker en het onderzoek. Hierbij is het belangrijk om te bekijken of er alternatieve reismethoden zijn of alternatieve (digitale) oplossingen. De VSNU benadrukt wel dat dat het fysiek bezoeken van congressen of onderzoeksgroepen in andere landen een doel kan hebben wat niet alleen met digitale alternatieven kan worden opgevangen. Het fysiek ontmoeten van (nieuwe) mensen binnen een onderzoeksnetwerk leidt vaak tot samenwerkingen die de kwaliteit van onderzoek ten goede komt. Daarnaast leiden bezoeken aan andere universiteiten om gebruik te maken van experimentele apparatuur tot uitwisseling van kennis wat tevens bijdraagt aan het verhogen van de kwaliteit van onderzoek.
Het bericht 'Elektrische auto duurder in onderhoud dan brandstofauto's' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Elektrische auto’s duurder in onderhoud dan brandstofauto’s» en «Elektische auto duurder in onderhoud dan brandstofauto»?1
Ja.
Bent u bekend met de data van WESP waarbij precies te zien is wat de kosten zijn van een onderhoudsbeurt van een auto? Bent u bekend met het feit dat deze data meer dan 1,3 miljoen auto’s omvatten, inclusief hybride en volledig elektrische voertuigen?
WESP B.V.2 is een Besloten Vennootschap (B.V.) en heeft ons geen inzicht gegeven in deze data.
Deelt u de mening dat elektrische auto’s duurder zijn in onderhoud dan brandstofauto’s, terwijl de techniek eenvoudiger is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet en ik heb geen indicaties dat deze opvatting kan rekenen op brede consensus. Veel markt- en consumentenorganisaties zijn van mening dat het onderhoud van elektrische auto’s voordeliger3 is of kan zijn, met name omdat elektrische auto’s («EV’s») minder bewegende onderdelen hebben die kunnen slijten. Ik verwijs u ook graag naar recent wetenschappelijk onderzoek van de TU Eindhoven4, waaruit blijkt dat EV’s nog langer meegaan dan aanvankelijk gedacht. Dat laatstgenoemde is een belangrijke reden voor lagere afschrijvingskosten.
Op de website van Nederland Elektrisch5 zijn enkele Q&A’s opgesteld over dit thema, mede door de BOVAG, de RAI vereniging, de ANWB en de Vereniging Nederlandse Autoleasebedrijven. Hierin staat vermeld dat bij een elektrische auto de aankoop nog duurder is, maar het gebruik en het onderhoud goedkoper. Deze partijen geven aan dat de kosten voor het gebruik van een elektrische auto veel lager zijn dan die van een diesel- of benzineauto. Zo gebruiken elektromotoren minder energie dan benzine- en dieselmotoren. Ook zijn de kosten voor elektriciteit per kilometer goedkoper dan die van benzine en diesel. Een elektrische auto kost minder aan reparaties, onderhoud en banden. Overigens is het voor een goede vergelijking bovendien belangrijk om auto’s uit vergelijkbare segmenten en leeftijden te vergelijken.
WESP B.V. geeft overigens op haar website aan dat er op basis van hun data geen uitspraken gedaan kunnen worden over de lange termijn kosten en het onderhoud van accu’s van elektrische auto’s.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van 26 november 2015 over de milieuvervuiling van bandengruis?2 Is recenter nog (internationaal) onderzoek gedaan hiernaar? Wat waren de uitkomsten daarvan?
De vragen7 en antwoorden uit 2015 zijn mij bekend. Hierin is «autobandengruis» gedefinieerd als bron van microplastics.
Meer recent, in 2018, zijn door mij maatregelen en onderzoeken gepubliceerd in het kader van kabinetsmaatregelen gericht op het voorkomen van microplastics8. Dat was inclusief een brief van de Gezondheidsraad. Het RIVM geeft in een speciale «Nieuwsbrief microplastics» de laatste ontwikkelingen in kennis en beleid, inclusief wetenschappelijk onderzoek9.
Fijnstof bestaat uit kleine deeltjes van verschillende soorten stoffen. Fijnstof komt vrij bij de verbranding in de motor van auto’s die op benzine en diesel rijden. Dat gebeurt in de vorm van roet. Daarnaast komt er ook fijnstof in de lucht door de slijtage van banden en remmen. Die fijnstof is minder schadelijk dan het fijnstof dat ontstaat tijdens het verbranden van de brandstof. Dat komt omdat het grote deeltjes zijn en die komen minder diep in de longen.
Elektrische auto’s hebben een elektromotor. Bij het gebruik van een elektromotor komt geen fijnstof vrij. Bij elektrische auto’s komt alleen fijnstof vrij door het slijten van banden en remmen. Een elektrische auto remt bovendien op zijn motor. Zo maakt hij extra energie en slijten de banden en remmen minder snel. Daarom komt er minder fijnstof vrij door slijtage dan bij een auto die op benzine of diesel rijdt. TNO heeft becijferd dat alles bij elkaar tijdens het rijden van een elektrische auto het minste fijnstof vrijkomt. 28 procent minder dan bij een benzineauto en 41 procent minder dan bij een dieselauto1.De details van deze conclusies zijn uitgewerkt in de studies van CE Delft, CBS, RIVM en TNO10.
Als de slijtage aan autobanden bij elektrische auto's hoger is, wat doet deze verhoogde slijtage voor de uitstoot van fijnstof? Kunt u aangeven tot hoeveel extra kilo’s fijnstof dit leidt?
Zie antwoord vraag 4.
Herkent u het beeld dat bij elektrische auto’s gemiddeld 162 euro per beurt wordt betaald voor banden en bij een normale auto 49 euro? Als het zou gaan om vergelijkbare auto’s, klopt het dat elektrische auto’s vanwege een snellere accelaratie en meer gewicht zorgen voor een hogere slijtage aan banden?
Nee, dat beeld herken ik niet. Waar het gaat om de vergelijking van fijnstof-uitstoot tussen fossiele en elektrische auto’s verwijs ik graag naar de antwoorden op vragen 4 en 5.
Wat vindt u van de cijfers waaruit blijkt dat 48% van het wagenpark geen onderhoud heeft gehad de afgelopen twee jaar? Wat zouden de oorzaken kunnen zijn vanuit afstel- of uitstelgedrag als het gaat om onderhoud aan een auto?
Als iemand een voertuig op zijn naam heeft staan, dan horen daar een aantal verplichtingen bij zoals het hebben van een verzekering en het laten verrichten van een algemene periodieke keuring (APK). In algemene zin moeten alle voertuigen die gebruikmaken van de openbare weg aan de zogeheten permanente eisen voldoen. Dit zijn de minimale veiligheids- en milieueisen die te allen tijde gelden voor een voertuig en waarop een voertuig kan worden gecontroleerd langs de weg (door de politie) of bij de APK. Hierop wordt ook streng toegezien. Voor verdergaand onderhoud is elke voertuigeigenaar zelf verantwoordelijk.
Hoe zit het met de cybersecurity van elektrische oplaadpunten voor elektrische auto's? Hoe wordt deze gewaarborgd?
Inmiddels zijn er al belangrijke stappen gezet in dit kader. Het European Network for Cyber Security (ENCS) heeft in samenwerking met ElaadNL in december 2019 drie documenten gepubliceerd die richting geven aan laadinfrastructuur en cyber security. In deze documenten wordt op een rij gezet aan welke eisen laadinfrastructuur moet voldoen om veiligheid qua cyber security te waarborgen.
Marktpartijen zijn vervolgens binnen eViolin (de vereniging van laadpaaloperators en serviceproviders) een cybersecurity werkgroep gestart, die zich richt op de veiligheid tussen de e-rijder en het laadpunt. Ook voor andere schakels in de keten is in kaart gebracht hoe cybersecurity gerealiseerd kan worden. Onder de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) is dit jaar een taakgroep Cyber Security gestart die zich richt op kennisontwikkeling en -verspreiding. Deze taakgroep onderzoekt in meer detail welke risico’s voor cybersecurity aanwezig zijn in de keten van laden. Daarnaast wordt onderzocht in welke mate de bestaande laadinfrastructuur uitgerust kan worden met cybersecurity modules. Om te zorgen dat cybersecurity eisen voor nieuwe laadinfrastructuur zoveel mogelijk wordt toegepast wordt aandacht besteed aan cybersecurity in de actualisatie van de Basisset Laadpalen van het Nationaal Kennisplatform Laadinfrastructuur (NKL). Dit document helpt overheden om de juiste eisen op te nemen bij aanbestedingen voor de aanleg van laadpunten.
Wie is er binnen het kabinet verantwoordelijk voor de cybersecurity van deze elektrische infrastructuur? Welk wettelijk kader geldt er als het gaat om beveiliging van laadpaleninfra?
Ik ben verantwoordelijk voor (de uitrol van) laadinfrastructuur, inclusief de (veiligheids)eisen daaraan, evenals een eventuele beoordeling of laadpalen vitaal zijn. De Minister van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor (de stabiliteit van) het elektriciteitsnet. De vakministers zijn daarnaast verantwoordelijk voor de cybersecurity van vitale sectoren binnen hun domein. De Minister van Justitie en Veiligheid is coördinerend bewindspersoon cybersecurity en vitale infrastructuur. Op dit moment valt de laadinfrastructuursector niet onder de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (Wbni). De taakgroep cybersecurity van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) verwacht in 2021 met een advies te komen op welke manier wettelijke borging van cybersecurity bij laadinfrastructuur het best geregeld kan worden.
Heeft de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (Wbni) zowel werking op private als publieke laadpunten? Indien dit niet het geval is, hoe wordt dit opgelost?
De Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen biedt de mogelijkheid om sectoren aan te wijzen die vitaal zijn voor Nederland. Vitale processen zijn processen die bij uitval of verstoring tot ernstige maatschappelijke ontwrichting kunnen leiden.
Laadpunten maken op dit moment geen onderdeel uit van de vitale infrastructuur en vallen daarmee ook niet onder de Wbni. De NAL-taakgroep cybersecurity verwacht in 2021 met een advies te komen op welke manier wettelijke borging van cybersecurity bij laadinfrastructuur het best geregeld kan worden. Daarbij richt het advies zich op zowel publieke als private laadinfrastructuur.
Kan, gezien het feit dat zowel het Ministerie van Justitie en Veiligheid als het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een verantwoordelijkheid dragen voor het in banen leiden van de snelle groei van laadinfrastructuur en de beveiliging daarvan, in onderling overleg een nadere invulling gegeven worden aan de Wbni?
Zoals bij vraag 10 aangegeven is er overleg tussen de Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat over cybersecurity en laadinfrastructuur en we verwachten dit onderwerp ook de komende tijd in overleg verder te continueren. In het advies in 2021 van deze werkgroep zal daarbij ook worden aangegeven hoe de wettelijke borging van de veiligheid van de laadinfrastructuur geregeld zou kunnen worden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt betrokken in dit overleg.
Het bericht 'Renovatie Afsluitdijk duurt door fout zeker 3 jaar langer, valt duurder uit' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Renovatie Afsluitdijk duurt door fout zeker 3 jaar langer, valt duurder uit»?1
Ja.
Kunt u al iets meer zeggen, dan in de brief van 4 november 2020 aan de Tweede Kamer staat, over de oorzaak van deze fout bij het project Afsluitdijk?2
In de reeksen van combinaties van waterstanden en golfhoogten die kunnen optreden waren bepaalde reeksen niet meegenomen. Het ging om relatief lage waterstanden waarbij toch vrij hoge golven kunnen optreden vanuit de IJsselmeerzijde. Hoewel voor het opstellen van de hydraulische randvoorwaarden een zorgvuldig proces is gevolgd waarbij ook diverse externe deskundigen zijn betrokken, ontbrak deze combinatie die voor het ontwerp onmisbaar bleek te zijn.
Wat zijn de gevolgen van het langer duren van de renovatie van de Afsluitdijk voor het autoverkeer, vrachtverkeer en fietsverkeer?
Het autoverkeer zal langer enige hinder ondervinden. Op de sluizen zal veelal één rijstrook per richting beschikbaar zijn. Dat leidt alleen op drukke momenten tot extra reistijd. De versterking van het dijklichaam zelf en de vernieuwing van de A7 worden naar verwachting uiterlijk 2023 afgerond. De lange wegversmallingen die op dit moment nodig zijn voor de vernieuwing van de A7 zullen daarna verleden tijd zijn. Voor vrachtverkeer blijft de breedte beperkt tot 3 m, waardoor exceptionele transporten over de Afsluitdijk voor langere tijd niet mogelijk zijn.
Het fietspad zal als gevolg van de vertraging langer dicht moeten blijven. Fietsers en wandelaars kunnen gebruik blijven maken van de fietsbus.
Deelt u de mening dat de hinder door eventuele uitloop van de werkzaamheden zo beperkt mogelijk moet blijven en zoveel mogelijk moet worden beperkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Bij de uitloop van werkzaamheden streef ik, net als bij de werkzaamheden die nu worden uitgevoerd, naar zo min mogelijk hinder voor gebruikers van de weg, de vaarweg en voor de omgeving. Rijkswaterstaat en de opdrachtnemer overleggen met tal van belanghebbenden hoe de hinder voor hen zo goed mogelijk kan worden beperkt, bijvoorbeeld door noodzakelijke volledige wegafsluitingen zoveel mogelijk op rustige momenten of in de nacht te plannen.
Kan al een indicatie gegeven worden van de extra kosten? Ten koste van welke andere projecten gaat dit, aangezien de kosten ten laste van het Deltafonds gebracht worden?
Zoals ik u in mijn brief van 4 november jl. voor het Wetgevingsoverleg Water meldde, had ik gehoopt uw Kamer al meer te kunnen laten weten over de benodigde budgetaanvulling voor dit project. Helaas is dat op dit moment nog niet mogelijk, omdat we hier nog over in gesprek zijn met de aannemer. Naar verwachting kan ik u hierover komend voorjaar meer duidelijkheid geven. Vooralsnog is er geen sprake van dat dit ten koste gaat van andere projecten die worden bekostigd uit het Deltafonds.
Kunt u deze vragen schriftelijk beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Water van 11 november 2020 dan wel deze vragen mondeling beantwoorden in het wetgevingsoverleg Water?
Ja.
Het Internationaal Certificaat voor Pleziervaartuigen (ICP) |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van Nieuwsuur over het Internationaal Certificaat voor Pleziervaartuigen (ICP)?1
Ja.
Deelt u de mening dat misbruik van het ICP door criminelen zo spoedig mogelijk dient te worden gestopt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit misbruik te stoppen en wanneer wordt dat geëffectueerd?
Ja. Misbruik van het ICP is onacceptabel. Maar het ICP kan wat mij betreft blijven bestaan voor goedwillende Nederlandse watersporters die met hun pleziervaartuig via de kust- en binnenwateren naar andere landen willen varen. Om misbruik tegen te gaan ben ik met de bonden die het ICP afgeven en de politie sinds mei van dit jaar in overleg over een aanscherping van de procedures. Ten eerste wil ik de controle van aanvragen door de bonden versterken door extra informatie te laten meesturen, zoals foto’s van het vaartuig en het vaartuigidentificatienummer. Daarnaast wil ik stoppen met de afgifte van ICP’s aan mensen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben en ook niet in Nederland gevestigd zijn.
Het streven is een nieuw convenant vanaf 1 januari 2021 in werking te laten treden waarin deze aanscherpingen worden vastgelegd.
Deelt u de mening dat oneigenlijk gebruik van het ICP door buitenlanders om zo belastingontduiking in het eigen land mogelijk te maken, gestopt dient te worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor nemen en wanneer kunnen deze maatregelen worden geëffectueerd?
Het ICP is geen officiële registratie en geeft de houder niet het recht de Nederlandse vlag te voeren. Een pleziervaartuig met alleen een ICP staat dus nergens officieel geregistreerd. Daarmee kan het ICP in principe ook geen middel zijn om belasting in eigen land te ontduiken. Over de status van het ICP zal ik duidelijk communiceren naar de autoriteiten in de desbetreffende landen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, wil ik de afgifte van ICP’s aan mensen die geen Nederlandse nationaliteit bezitten en ook niet in Nederland gevestigd zijn zo snel mogelijk stopzetten.
Bent bereid te onderzoeken of een lichtere variant van de zeebrief, zoals in enkele ons omringende landen gebruikelijk is voor particuliere, niet-commerciële booteigenaren, ook voor Nederlandse booteigenaren beschikbaar kan komen ter vervanging van het huidige ICP? Zo ja, wanneer kan een dergelijke variant ingevoerd worden? Zo niet, waarom niet?
Het ICP zoals dat door Nederland wordt uitgegeven is gebaseerd op Resolutie 13 van de Europese economische commissie van de Verenigde Naties (UNECE). Naast Nederland zijn er 13 landen die Resolutie 13 toepassen, namelijk Oostenrijk, België, Kroatië, Tsjechië, Frankrijk, Duitsland, Hongarije, Litouwen, Luxemburg, Roemenië, Servië, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk. Voor die landen kan het ICP dit laagdrempelig alternatief blijven. Ik heb niet de intentie om de genoemde resolutie op te zeggen en volledig te stoppen met de uitgifte van ICP’s. Het staat booteigenaren overigens vrij om zelf te kiezen voor een formele registratie van hun eigendom bij het kadaster.
Voor de landen die de genoemde resolutie niet toepassen en die het ICP dus niet accepteren, zoals Italië, Portugal en Spanje, wordt gekeken naar een alternatief. Op dit moment is alleen registratie bij het kadaster en aanvraag van een zeebrief beschikbaar als alternatief. Of een «lichtere» variant haalbaar is, is vooral afhankelijk van de nationale regelgeving van die landen. Om hier een helder beeld van te krijgen heb ik Italië en Portugal uitgenodigd de dialoog aan te gaan. Ik heb ook Spanje aangeschreven om met hen het gesprek hierover te voeren. Een alternatieve oplossing heeft enkel zin, indien deze wordt geaccepteerd in deze landen.
De berichten ‘Nederlands vaardocument gebruikt bij grootschalige drugssmokkel’ en ‘Nederlandse schepen aan ketting in Italië door omstreden bootpaspoort’ |
|
Lilian Helder (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) het Internationaal Certificaat voor Pleziervaartuigen (ICP) uitgeeft aan internationale drugsbendes?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat Nederland hiermee grootschalige drugstransporten faciliteert en we internationaal hiermee weer eens te kijk staan als narcostaat? Zo nee, waar baseert u uw mening dan op?
Het ICP geeft een vaartuig niet het recht de Nederlandse vlag te voeren en geeft geen nationaliteit aan het schip. Dat staat ook aangegeven op het ICP. Een pleziervaartuig met alleen een ICP staat dus nergens officieel geregistreerd. Over de status van het ICP zal ik nogmaals duidelijk communiceren naar de autoriteiten in de desbetreffende landen. Ook waren bij de drugsvangsten van de politie die in Nieuwsuur aan de orde kwamen ook schepen betrokken die geen ICP en ook niet een ander geldig Nederlands document hadden.
Zo ja, wat gaat u doen om hier een einde aan te maken?
Het ICP is bedoeld voor watersporters die met hun pleziervaartuig via de kust- en binnenwateren naar andere landen willen varen. Uit signalen die van de politie zijn ontvangen blijkt dat het ICP in sommige gevallen wordt gebruikt op een manier waarvoor die niet is bedoeld. Naar aanleiding van deze signalen over misstanden ben ik sinds mei van dit jaar met de bonden die het ICP afgeven (het Koninklijk Nederlands Watersportverbond de Koninklijke Nederlandsche Motorboot Club) en de politie in overleg over een aanscherping van de procedures. Ten eerste wil ik de controle van aanvragen door de bonden versterken door extra informatie te laten meesturen, zoals foto’s van het vaartuig en het vaartuigidentificatienummer. Daarnaast wil ik stoppen met de afgifte van ICP’s aan mensen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben en ook niet in Nederland gevestigd zijn. Het streven is een nieuw convenant vanaf 1 januari 2021 in werking te laten treden waarin deze aanscherpingen worden vastgelegd.
Bent u het ermee eens dat het schandalig is hoe mensen- en drugssmokkelaars dankzij het slappe optreden van deze regering onder Nederlandse vlag kunnen varen?
Schepen met een ICP varen niet onder Nederlandse vlag. Het ICP geeft een vaartuig niet het recht de Nederlandse vlag te voeren en geeft geen nationaliteit aan het schip. Dat staat ook aangegeven op het ICP.
Daarnaast vind ik het belangrijk om erop te wijzen dat Nieuwsuur zich mede baseert op een signaal afkomstig van het Maritime Analysis and Operations Centre Narcotics (MAOC-N). Nederland maakt samen met zes andere Europese landen deel uit van MAOC-N. In die zin levert Nederland dus ook een goede bijdrage aan de gezamenlijke bestrijding van trans-Atlantische drugssmokkel via onder andere de irreguliere vaart (plezierjachten, zeilschepen e.d.).
Bent u bereid stappen te nemen om te voorkomen dat de reputatie van Nederland nog verder naar de bodem van de oceaan zinkt?
Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bekend met een rapport van de politie Midden-Nederland (2015) waarin wordt gewaarschuwd dat het botenregistratiesysteem «aan alle kanten rammelt»? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
De discussie rond een botenregistratiesysteem staat los van het ICP. In 2015 heeft het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC) dit bestuurlijk signaal overgebracht aan mij en de Minister van JenV. Het signaal constateerde onder meer het ontbreken van een registratiesysteem voor pleziervaartuigen, behoudens het register voor snelle motorboten. Tevens benoemde het signaal lacunes in dit registratiesysteem voor snelle motorboten. Beide konden volgens het signaal leiden tot fraude en witwassen.
Het signaal is in de eerste plaats door mij aangegrepen om enkele verbeteringen door te voeren in de bestaande registratie van snelle motorboten. De RDW heeft zijn bestanden opgeschoond. Het Ministerie van IenW is op dit moment in overleg met de RDW om de bestaande registratie van snelle motorboten te verbeteren.
Verbeterpunten betreffen met name de juridische verankering van de huidige registratie.
Er hebben naar aanleiding van dit signaal ook gesprekken plaatsgevonden tussen de ministeries van IenW en JenV, en met ketenpartners zoals de politie, het OM, de Belastingdienst, de RDW en met stakeholders zoals de HISWA. De gesprekken dienden om de problematiek verder uit te diepen en te bezien of het wenselijk is de bestaande registratie van snelle motorboten uit te breiden naar alle pleziervaartuigen, al dan niet in combinatie met andere mogelijk te treffen maatregelen. Voor een besluit daarover is meer informatie nodig over de aard en omvang van de problematiek. Die wordt in opdracht van het nieuwe DG Ondermijning van het Ministerie van JenV nu eerst verder in kaart gebracht.
Bent u het ermee eens dat er een duidelijk registratiesysteem moet komen, te beheren door uw Ministerie van IenW zonder tussenpersonen, zodat er een eenduidig systeem is dat landelijk beheerd wordt en waarop toezicht bestaat, zodat het voor criminelen lastiger wordt om boten te kopen met zwart geld dat zo wordt witgewassen? Zo nee, waarom niet?
Ieder registratiesysteem moet uiteraard goed, sluitend, eenduidig zijn, en het doel kunnen dienen waarvoor het is bedoeld. De binnenvaartwetgeving, waarop ook de huidige registratie van snelle motorboten is gebaseerd, is gericht op veilig scheepvaartverkeer. Deze wetgeving leent zich naar mijn idee niet zonder meer voor het tegengaan van witwassen. Ik zal de gesprekken met mijn ambtgenoot van JenV voortzetten om te bekijken of hierin een passende oplossing kan worden gevonden. Daarbij zal ook een goede balans gevonden moeten worden met betrekking tot administratieve lasten, met name met het oog op de goedwillende watersporters die de overgrote meerderheid vormen.
Zo ja, wat gaat u doen en per wanneer? Kunt u een tijdslijn opstellen en de Kamer van de vorderingen periodiek op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
Wat het ICP betreft werk ik al enige tijd met de bonden die het ICP afgeven en de politie aan aanscherping van de voorwaarden. Een nieuw convenant met de bonden die het ICP afgeven is nagenoeg klaar. Het streven is deze vanaf 1 januari 2021 in werking te laten treden waarin deze nieuwe werkwijze wordt vastgelegd.
Wat de eigendomsregistratie betreft zal ik de gesprekken met mijn ambtgenoot van JenV voortzetten en de Kamer van de vorderingen op de hoogte te houden. Hoe de tijdlijn voor eventuele maatregelen eruit ziet hangt ook af van de uitkomst van die gesprekken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van IenW en/of het Ministerie van J&V?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Inspectie zet luchthaven mes op de keel' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Inspectie zet luchthaven mes op de keel»?1
Ik ben bekend met de inhoud van het artikel.
Welke rol heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in dit conflict gespeeld? Wat zijn de oorzaken voor dit conflict geweest? Zijn er meer incidenten bekend waar de ILT bij betrokken is geweest?
De aanleiding was het verzoek van Twente Airport om de zes widebody luchtvaartuigen2 van Lufthansa, die in juni en juli jl. op Twente Airport zijn geland, weer te laten vertrekken.
In 2019 en 2020 heeft Twente Airport aanvragen gedaan voor een permanente wijziging van het veiligheidscertificaat om onbeperkt vluchten mogelijk te maken voor widebody luchtvaartuigen (Boeing 777, Boeing 747, Airbus A340, e.d.). De ILT, vergunningverlener, kan hier niet mee instemmen, omdat Twente Airport op enkele onderdelen niet voldoet aan internationale wet- en regelgeving (ICAO annex 14) waarin regels zijn gesteld over de aanleg, inrichting, uitrusting. Deze wet- en regelgeving beoogt het veilig gebruik van luchthavens met betrekking tot de orde en de veiligheid. Volgens Twente Airport zouden de zes vliegtuigen van Lufthansa langdurig worden gestald met uiteindelijk zicht op demontage van de vliegtuigen. ILT heeft zodoende ingestemd met de landing van deze vliegtuigen. ILT heeft hierbij vanaf het begin duidelijk aan de exploitant aangegeven dat, vanwege het ontbreken van de infrastructuur, er geen sprake kan zijn van vertrek.
Klopt het dat de ILT risicogestuurd handhaaft? Hoe heeft deze situatie dan kunnen ontstaan?
Het klopt dat de ILT haar toezicht risicogestuurd inricht. Binnen deze kwestie gaat het met name om vergunningverlening en deze is niet onderhevig aan een risico-afweging. Deze situatie is ontstaan, omdat ILT niet met verschillende aanvragen tot een permanente wijziging van het veiligheidscertificaat van Twente Airport kan instemmen. Twente Airport voldoet namelijk op enkele onderdelen niet aan de internationale wet- en regelgeving. Op Twente Airport ontbreken onder andere Runway turn pads, Runway shoulders en Taxiway shoulders.
Welke veiligheidsrisico’s zijn in het geding geweest bij dit incident? Welke regels gelden er in deze situatie? Waar zijn deze regels op gebaseerd? Klopt het dat er andere regels gelden voor het opstijgen van een vliegtuig dan voor het landen van een vliegtuig? Kunt u dit nader verklaren?
Het gebruik van de luchthaven hangt af van het veiligheidscertificaat dat een luchthaven heeft. Dit veiligheidscertificaat wordt, indien voldaan is aan de ICAO-regelgeving zoals vastgelegd in artikel 8a.1 Wet Luchtvaart, verleend op basis van artikel 8a.2 Wet Luchtvaart.
Met het veiligheidscertificaat van Twente Airport was in deze situatie uitsluitend de landing van widebody luchtvaartuigen toegestaan die voor demontage (end-of-life) of stalling werden aangeboden. Zonder aangepast veiligheidscertificaat mochten luchtvaartuigen van bijvoorbeeld het type Boeing 747 niet vertrekken.
Klopt het dat het incident inmiddels opgelost is zonder tussenkomst van de rechter? Wat kunt u doen om te voorkomen dat soortgelijke incidenten in de toekomst ontstaan?
Deze kwestie met de zes vliegtuigen van Lufthansa betreft een unieke situatie en is inmiddels opgelost zonder tussenkomst van de rechter. Dit is een unieke situatie, omdat deze vliegtuigen normaalgesproken niet meer hoeven te vertrekken. De ILT heeft eenmalig een aanvullend pakket van veiligheidseisen aangeboden om ervoor te zorgen dat alleen deze zes vliegtuigen kunnen vertrekken. Twente Airport heeft aangegeven te voldoen aan dit pakket van eisen en te zorgen voor mitigerende maatregelen om de risico’s voor de veiligheid zo laag mogelijk te houden.
Het bericht 'Bruine vloot op de waakvlam - verdeling van 15 miljoen euro ingewikkeld en tijdrovend' |
|
Zohair El Yassini (VVD), Aukje de Vries (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bruine vloot op de waakvlam – verdeling van 15 miljoen euro ingewikkeld en tijdrovend»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht en heb begrip voor de bezorgdheid die daarin doorklinkt.
Wat maakt het zo ingewikkeld en tijdrovend? En hoe gaat u dat oplossen? In hoeverre kan er voldoende capaciteit ingezet worden om de regeling snel in te vullen?
De afgelopen maanden zijn er aanzienlijke uitbreidingen van het steun- en herstelpakket doorgevoerd. Deze veranderingen zijn in het voordeel geweest van ondernemers zoals de bruine vloot-schippers. Aangezien deze regelingen en een aanvullende regeling voor de bruine vloot nauwe samenhang vertonen en er niet twee maal voor het zelfde doel een subsidie kan worden verstrekt heeft de beantwoording van deze vragen op zich laten wachten.
Aan welke invulling c.q. uitwerking wordt gedacht voor de regeling voor de bruine vloot?
Zoals ook in de brief van de Minister van lenW van 23 juni jl. inzake de «Gevolgen coronacrisis voor de bruine vloot» is aangegeven, is de Nederlandse zeilchartervaart hard getroffen door de coronacrisis. De vloot is als gevolg van de maatregelen voor een groot deel stil komen te liggen waardoor de gemiste inkomsten voor het jaar 2020 door de sector tussen de 70 en 80% worden geschat.
Vanwege de beperkte toegang tot generieke regelingen uit het tweede steunpakket (zoals de TVL1) en om de bruine vloot in stand te houden is, heeft het kabinet eind augustus besloten om € 15 miljoen beschikbaar te stellen.
Om deze schippers en andere ondernemers te ondersteunen is de afgelopen periode het generieke nood- en herstelpakket verlengd en uitgebreid. Het aanpassen van de TVL door het verruimen van de cap, het verhogen van het subsidie percentage en het aanpassen van de referentieperiode zorgen er voor dat deze schippers in het vierde kwartaal van 2020 en het eerste en tweede kwartaal van 2021 een aanzienlijke bijdrage ontvangen die kan worden gebruikt voor structureel onderhoud en andere vaste lasten. Op basis van een sectoromzet van € 65 miljoen en een omzetderving van tussen de 70 en 80% kan deze steun oplopen tot een bedrag tussen de € 10 en 15 miljoen. Aangezien deze middelen kort na aanvraag worden overgemaakt helpt dit de schipper direct.
Aanvullend hierop wordt gewerkt aan een regeling die ook andere unieke noodzakelijke kosten kan dekken.
Deze regeling zal als doel hebben historische zeilschepen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd voor kleinschalige passagiersvaart te ondersteunen. Dit gebeurt door middel van subsidie voor de kosten die samenhangen met behoud en exploitatie van deze schepen, binnen van de reikwijdte de Europese kaders, in het bijzonder de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Europees steunkader voor onder meer cultuur). Het gaat daarbij dus om kosten die samenhangen met het in stand houden van deze historische vloot.
De komende periode zal er samen met beoogd uitvoerder RVO.nl worden bepaald wat een realistische termijn is voor het uitvoeren van deze regeling. Hierover zal ik uw Kamer informeren.
Voor scheepseigenaren lijkt het lastig om financiering via banken te krijgen. Wij zijn bekend met dit probleem en op ons verzoek heeft de branchevereniging voor de chartervaart (de BBZ) hierover gesproken met de NVB.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat de ondernemers van de bruine vloot zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen, zeker omdat de winterperiode voor de deur staat waarin niks wordt verdiend? Wanneer kunnen de ondernemers van de bruine vloot duidelijkheid krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er uiterlijk 1 december aanstaande duidelijkheid is? In hoeverre is dit haalbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat de sector er op het moment voor? In hoeverre werken banken op dit moment mee om de ondernemers door deze moeilijke tijd te helpen? Welk overleg vindt met de banken hierover plaats?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel soelaas heeft het half jaar uitstel van dure keuringen, dat de bruine vloot in juni 2020 heeft gekregen van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, om de schippers tegemoet te komen die zwaar lijden onder de coronacrisis, geboden?
In juni 2020 werd uitstel verleend, omdat het vanwege COVID niet mogelijk was om fysiek keuringen uit te voeren aan boord van schepen. Deze beperking is niet meer van toepassing. Vanuit de sector krijgt het Ministerie van IenW het signaal dat dit uitstel de sector heeft geholpen.
Wat wordt er gedaan aan mogelijkheden voor de bruine vloot, zodat die in 2021 wel weer het werk kan oppakken, wellicht op een aangepaste manier, bijvoorbeeld in de vorm van een fieldlab, zoals in brede zin is gevraagd in de motie van de leden Aartsen en Van Weyenberg over op grote schaal fieldlabs oprichten (Kamerstuk 35 420, nr. 115)?
Een aantal fieldlabs is op dit moment in voorbereiding, bijvoorbeeld in de evenementenbranche en in de cultuursector. Deze zijn er mede op gericht om de ervaringen die worden opgedaan ook toepasbaar te maken voor andere sectoren, zoals de bruine vloot.
Hoe zorgt u ervoor dat zoveel mogelijk van het geld bij de ondernemers van de bruine vloot en bij het cultureel erfgoed terechtkomt en niet in uitvoeringskosten gaat zitten of naar indirecte zaken (zoals lig- en havengelden van gemeenten, die op een andere manier al zijn/worden gecompenseerd voor coronakosten)?
Er wordt gekeken naar unieke kosten die rechtstreeks verbonden zijn met het behoud en de exploitatie van het schip en niet gedekt worden door de reguliere steunmaatregelen.
Het bericht ‘Provincie: geen reden om aan te nemen dat Friesenbrücke duurder en later klaar is’. |
|
Jan de Graaf (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bouw nieuwe Friesenbrücke kost 96 miljoen euro en duurt zes jaar langer» van Omroep Organisatie Groningen (OOG)1 en het bericht «Provincie: geen reden om aan te nemen dat Friesenbrücke duurder en later klaar is» van RTV Noord2?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het rapport van de Duitse Federale Rekenkamer over de kosten en bouwduur van de Friesenbrücke?
Nee, het rapport is vertrouwelijk en niet gedeeld met Nederlandse overheden. Het rapport zal wellicht wel openbaar worden na behandeling in de Begrotingscommissie van de Duitse Bondsdag in Berlijn.
Zijn er contacten met de Duitse collega geweest over dit rapport en de uitkomsten hiervan?
De provincie Groningen is in Nederland opdrachtgever van het project Wunderline en onderhoudt in eerste instantie de contacten met de betrokken Duitse partijen. Naar aanleiding van de berichten is er contact geweest tussen de provincie en het betreffende Ministerie van de deelstaat Nedersaksen en daarnaast met Deutsche Bahn (DB Netz). Beide partijen geven aan dat de brug volgens de laatste inzichten conform planning eind 2024 zal worden opgeleverd. Daarnaast zijn er momenteel geen signalen dat sprake zal zijn van een kostenstijging. De Duitse partijen herkennen zich dan ook niet in de berichtgeving.
Wat is uw reactie op het rapport van de Duitse Federale Rekenkamer over de kosten en bouwduur van de Friesenbrücke, waarin wordt geconcludeerd dat de brug er pas in 2030 ligt en de kosten van 30 miljoen naar 96 miljoen euro stijgen?3
De inhoud van het rapport is vertrouwelijk en mij niet bekend, waardoor ik niet op de inhoud van het rapport kan reageren. Zie verder mijn beantwoording van vraag 3.
Wat is de invloed van dit rapport op uw eerdere voornemen van september 2020 om de bouw in 2024 klaar te hebben?
Geen, zie ook mijn beantwoording van vraag 3.
Deelt u de mening dat grensoverschrijdend spoorvervoer voor Nederland en met name de grensregio’s van cruciaal belang is? Zo ja, gaat u alles op alles zetten om de Friesenbrücke alsnog binnen de gestelde termijn en de geraamde kosten te laten bouwen? Zo nee, waarom niet?
Grensoverschrijdend spoorvervoer is één van mijn prioriteiten. Er zijn op dit moment geen signalen dat er sprake is van overschrijdingen in kosten en/of tijd bij het project Friesenbrücke, zie ook mijn beantwoording van vraag 3.
Bent u bereid de dreigende problemen rondom de bouw van de Friesenbrücke te bespreken met uw Duitse collega? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment geen signalen dat er sprake is van overschrijdingen in kosten en/of tijd ten aanzien van de Friesenbrücke. Ik zie daarom geen aanleiding hierover op dit moment actief contact te zoeken met mijn Duitse collega. Natuurlijk doet de verantwoordelijk bestuurder van de provincie Groningen (als Nederlands opdrachtgever van het project Wunderline) dat wel regelmatig. En uiteraard sta ik in regelmatig contact met deze bestuurder.
Bent u bereid, zoals u eerder hebt toegezegd, een spoortop te organiseren tussen Nederland, Duitsland en België om grensoverschrijdende knelpunten, zoals de Friesenbrücke, aan te kaarten en een oplossing te bieden? Zo ja, gaat u dat in deze kabinetsperiode nog organiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb regelmatig bilaterale overleggen met Duitsland en België, zoals recent de brede Mobiliteitstop met mijn Vlaamse collega en eerder dit jaar met mijn Duitse collega specifiek over de internationale spoorverbinding Amsterdam-Berlijn. Indien nodig bespreek ik in dergelijke overleggen eventuele grensoverschrijdende knelpunten. Het stimuleren van internationaal personenvervoer in den brede wordt momenteel vormgegeven in het Europese platform dat hiertoe is opgericht naar aanleiding van de ministersverklaring van 4 juni jongstleden4. In dat kader worden ook de mogelijkheden voor een internationale spoortop verkend. Hierover zal ik u nader informeren in de brede internationale spoorbrief die ik u dit najaar nog zal toezenden.
Wat is uw reactie op gedeputeerde Gräper, die ervan uitgaat dat de bouw volgens de planning doorgaat?
Ik deel de reactie van gedeputeerde Gräper.
Kunt u de uitspraak van gedeputeerde Gräper dat de planning doorgaat bevestigen?
Ja, ik heb geen signalen ontvangen dat er sprake is van overschrijdingen in kosten of tijd bij het project Friesenbrücke.
Hoe gaat u de Kamer en de provincie Groningen op de hoogte houden van de ontwikkelingen?
Zoals aangegeven is de provincie Groningen opdrachtgever voor het project Wunderline in Nederland. In de regel houden zij mij op de hoogte van de ontwikkelingen op dat vlak. Mocht daar aanleiding toe zijn dan zal ik uiteraard uw Kamer informeren over actuele ontwikkelingen.
Kunt u het rapport, zodra dit openbaar is, opsturen naar de Kamer inclusief uw reactie?
De federale Rekenkamer in Duitsland zal op later moment zelfstandig een besluit nemen over het wel of niet openbaar maken van het rapport. Indien het rapport openbaar wordt gemaakt, zal ik het naar uw Kamer verzenden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling Infrastructuur en Waterstaat 2020 beantwoorden?
Ja.
De toekomst van Groningen Airport Eelde. |
|
Cem Laçin , Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de sterk negatieve vervoersontwikkeling van Groningen Airport Eelde die al voor de coronacrisis in heeft gezet?
Ja.
Bent u op de hoogte van de financiële positie waarin Groningen Airport Eelde verkeert en het feit dat de luchthaven moet sluiten als er geen extra financiële injectie komt?
Ja, ik ben op de hoogte van de financiële positie van Groningen Airport Eelde.
Heeft u kennisgenomen van het stuk «Visie, strategie en toekomst Groningen Airport Eelde» waarin de directie erop aandringt dat het Rijk zes à acht miljoen euro per jaar bijdraagt aan de instandhouding van de luchthaven?1
Ja.
Hoe staat u tegenover een rijksbijdrage van zes à acht miljoen euro per jaar aan de luchthaven?
Het kabinet ziet luchthavens als zelfstandige ondernemingen die zelf verantwoordelijk zijn voor de bekostiging van hun activiteiten. Structurele rijksbijdragen passen niet binnen het luchtvaartbeleid. Overigens is er door Groningen Airport Eelde geen formeel verzoek ingediend voor een financiële bijdrage.
Past een rijksbijdrage van zes à acht miljoen euro per jaar aan de luchthaven binnen uw luchtvaartbeleid?
Zie antwoord vraag 4.
Als u bereid bent tot een bijdrage van zes à acht miljoen euro per jaar aan de luchthaven, hoe rijmt u dit dan met de ontwerpLuchtvaartnota 2020–2050 waarin op bladzijde 77 staat dat u onder andere Groningen Airport Eelde ziet als zelfstandige onderneming en daarom geen financiële bijdrages levert?2
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 4 en 5 is er geen sprake van enige toezegging tot het leveren van een structurele rijksbijdrage.
Als u bereid bent tot een bijdrage van zes à acht miljoen euro per jaar aan de luchthaven, stelt u dan vergelijkbare steun beschikbaar voor de andere luchthavens van nationale betekenis?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van plan om Groningen Airport Eelde op een andere manier te ondersteunen, als u niet bereid bent tot een bijdrage van zes à acht miljoen euro per jaar?
De toekomstscenario’s in het document «Visie, strategie en toekomst Groningen Airport Eelde» zijn opgesteld in opdracht van de aandeelhouders. Dit zijn de provincies Groningen, Drenthe, de gemeenten Assen en Tynaarlo en Stichting FB Oranjewoud. Het is nu primair aan hen om een besluit te nemen over de toekomst van Eelde als luchthaven. Vervolgens wil ik met hen bezien of en zo ja in hoeverre ik de gewenste ontwikkelrichting kan faciliteren en ondersteunen.
Kunt u schriftelijk aan de noordelijke bestuursorganen laten weten of u wel of niet bereid bent tot een bijdrage van zes à acht miljoen euro per jaar aan de luchthaven?
Zoals eerder aangegeven, heb ik geen formeel verzoek voor een rijksbijdrage ontvangen. Ik zie dus geen aanleiding om een brief te sturen. Bovendien heb ik recent in overleg met de gedeputeerden van de provincies Groningen en Drenthe mijn standpunt reeds kenbaar gemaakt.
Klopt het dat «sluiten, of afschalen naar een zogenaamd «groen veld» (zonder luchtverkeersleiding voor alleen klein verkeer), alleen kan na toestemming van de Staat», zoals de directie op bladzijde 8 in de «Visie, strategie en toekomst Groningen Airport Eelde» schrijft?
Als er toestemming van de staat nodig is, bent u dan bereid die toestemming te geven? En wat is de daarbij te volgen procedure?
Als er geen toestemming van de staat nodig is, kunt u dan aangeven wat de procedure is met betrekking tot het intrekken van het luchthavenbesluit en het schrappen van Eelde uit artikel 8.1 Wet Luchtvaart?
Het plots sluiten van de teststraat op Schiphol |
|
Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel reizigers vanuit risicogebieden naar Schiphol zijn gevlogen tussen het begin van juni tot 5 augustus, de periode die u omschreef als de periode waarin het vliegverkeer nog niet echt van start was gegaan?1
Ja. Het betreft over deze periode circa 220.000 passagiers (excl transfer passagiers. Voor transferpassagiers geldt dat er in deze periode circa 367.600 via Schiphol reisden – één transferreiziger leidt tot twee transfer bewegingen). In dezelfde periode vorig jaar kwamen er 4,5 miljoen passagiers aan op Schiphol.
Klopt het dat u de teststraat op Schiphol nooit een proef hebt genoemd tijdens een persconferentie?
Dat klopt niet. Tijdens de persconferentie van 1 september heb ik het volgende gemeld: «Het beleid is op dit moment: testen als je klachten hebt. En in een aantal situaties maken we het ook mogelijk om asymptomatisch te testen maar vooralsnog alleen in een proefopstelling. Dus bijvoorbeeld die proef zoals die geldt nu rond de app, maar ook op Schiphol is er een proefsituatie bij asymptomatisch testen van reizigers die terugkomen uit een oranje land. En we zullen bij al die proeven eerst de evaluatie doen en als die evaluatie uitwijst dat dat van toegevoegde waarde is, dan kunnen we het besluit alleen maar nemen om het vervolgens ook te doen als de capaciteit dat toe laat».
Waren het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat en de luchthaven Schiphol N.V. op de hoogte van het feit dat de teststraat een proef was?
Ja, zij waren ervan op de hoogte dat de teststraat op Schiphol onderdeel uitmaakte van- een vrijwillige steekproefsgewijze testsetting – waarbij de meerwaarde van testen zonder klachten werd onderzocht. Overigens was het, zoals ik tijdens het plenair debat van op 12 augustus ook heb aangegeven in reactie op de vragen van het lid Jetten, de intentie om kleinschalig te beginnen op Schiphol en zo snel mogelijk op te schalen, al naar gelang de uitvoering dit aankan. In de daaropvolgende periode bleek helaas dat de labcapaciteit in toenemende mate onder druk kwam te staan.
Daarom heb ik in de Kamerbrief Lessons Learned van 1 september jl. gemeld dat, in het geval van schaarse testcapaciteit, het nodig kan zijn om te prioriteren op hoe dit wordt aangewend. En op 11 september dat besluit ook genomen.
In het OMT advies van 14 september heeft het OMT geadviseerd dat er bij schaarste aan testcapaciteit een prioritering naar doelgroepen moet zijn. Het OMT heeft geadviseerd om bij schaarste in de testcapaciteit inkomende reizigers zonder klachten op Schiphol niet meer routinematig te testen. Dat zie ik als een ondersteuning van mijn besluit op 11 september.
Klopt het dat u in elke Kamerbrief waarin de ontwikkelingen rond de teststraat vermeld werden, heeft gezegd dat deze «opgeschaald» dan wel «beheerst opgeschaald» zou worden? Waaruit kon worden afgeleid dat het uw voornemen was de teststraat na de «proef» weer te sluiten?
Zoals ik op uw vorige Kamervragen ook antwoordde: «Zoals gemeld aan uw Kamer in mijn brief van 6 augustus was de teststraat op Schiphol hoe dan ook een manier om onderzoek te doen naar de effectiviteit van het testen van mensen zonder klachten in dit geval reizigers. Vanwege de druk op de labcapaciteit werd besloten om de teststraat op Schiphol voorlopig niet uit te breiden en eerst de resultaten van het onderzoek af te wachten». Daarnaast klopt het dat we ook hebben gezegd dat er beheerst opgeschaald zou worden. Dat bleek helaas niet mogelijk. Het voornemen om de teststraat weer te sluiten nadat de resultaten van de proef binnen zouden komen, heb ik inderdaad niet genoemd. Ik ging er namelijk niet vanuit dat dat nodig zou zijn. In latere brieven en tijdens de persconferentie had ik nogmaals kunnen benadrukken dat de teststraat op Schiphol nog steeds onderdeel uitmaakte van een proef waarbij de meerwaarde van testen zonder klachten werd onderzocht.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vraag 49 schreef dat er voorafgaand aan de start van de proef geen proefopzet of doelomschrijving van de proef was, en deze «gaandeweg is ontwikkeld»? Kunt u aangeven wanneer de proefopzet wél was ontwikkeld en wilt u in uw antwoord een gedetailleerd tijdpad opnemen?
Nee. Het RIVM is niet voor start van de proef gevraagd een opzet te ontwikkelen. De opzet van de proef is ontwikkeld terwijl de teststraat al van start was gegaan. Dat is niet vooraf gebeurd omdat de teststraat binnen een heel korte tijd is opgezet.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 50, waarin u aangeeft dat afspraken over duur, doel en omvang van de proef mondeling zijn gemaakt met de GGD Kennemerland en het RIVM? Wilt u hiermee zeggen dat alle afspraken aangaande duur, doel en omvang van de proef mondeling zijn gemaakt en hierover niets in communicatie per e-mail noch whatsapp tussen het ministerie, de GGD en het RIVM is terechtgekomen?
Uiteraard is hier op meerdere momenten contact over geweest, zo is er ook communicatie over geweest via de mail.
Deelt u de mening dat het feit dat de teststraat op Schiphol een lager vindpercentage had dan andere teststraten, geen reden is om te concluderen dat mensen zonder klachten uit een risicogebied testen geen meerwaarde heeft? Zo nee, waarom niet?
In het OMT advies van 14 september heeft het OMT geadviseerd dat er bij schaarste aan testcapaciteit een prioritering naar doelgroepen moet zijn. Daarin heeft zij geadviseerd om bij schaarste in de testcapaciteit inkomende reizigers zonder klachten op Schiphol niet meer routinematig te testen. Dat zie ik als een ondersteuning van mijn besluit op 11 september.
Afhankelijk van de prevalentie in Nederland heeft het testen van reizigers zonder klachten uit risicogebieden meer of minder meerwaarde in het kader van de infectieziektebestrijding. Er is niet geconcludeerd dat het testen op Schiphol inefficiënt is, alleen dat het in vergelijking met de overige teststraten het vindpercentage lager lag in de periode dat de teststraat op Schiphol open was en dus minder efficiënt was. Het besluit de teststraat op Schiphol te sluiten had te maken met de druk op testcapaciteit.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat het feit dat er 325 positief geteste mensen zijn gevonden in de korte periode dat de teststraat met maar beperkte openingstijden open was, terwijl de teststraat voornamelijk bedoeld was voor mensen zonder klachten, juist aangeeft dat een dekkend testbeleid kan bijdragen aan het beheersen van de verspreiding van het coronavirus? Zo nee, waarom niet?
Het testen van mensen zonder klachten is minder effectief dan het testen van mensen met klachten. Vandaar dat de prioriteit vooralsnog uit ging van het testen van het testen van mensen met klachten. Nu de doorlooptijden onder de 2*24 liggen heb ik besloten dat mensen die uit het bron en contactonderzoek en de CoronaMelder naar voren komen zich ook kunnen laten testen op de 5de dag na het contact per 1 december. Ik onderzoek of het mogelijk is om inkomende reizigers die uit een hoog-risicogebied komen per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen zodat hun quarantaine bij een negatieve test kan worden beëindigd. Momenteel geldt nog de dringende oproep dat niet-noodzakelijke reizen naar het buitenland tot medio januari moeten worden vermeden. De LCT heb ik om advies gevraagd of de testcapaciteit toereikend is voor deze doelgroep, en GGD GHOR heb ik gevraagd om mij te adviseren over de uitvoeringsaspecten omdat om een flink aantal vervoersstromen gaat. Vooralsnog heeft het OMT geadviseerd dat mensen zonder klachten met de PCR test getest moeten worden.
Klopt het dat uit de cijfers verzameld bij het testen van álle reizigers uit risicogebieden bij terugkomst in Duitsland halverwege augustus juist een vindpercentage werd gevonden dat meer dan twee keer zo hoog was als dat bij andere teststraten?2
Volgens de gegevens die ik tot mijn beschikking heb gekregen is dat juist. In de zomerperiode bleek grofweg 2% van de tests van de terugkeerders uit risicogebieden positief, tegenover een landelijk gemiddelde van 1%.
Kunt u bevestigen dat uit gedragsonderzoek van het RIVM blijkt dat maar 3 op de 10 mensen aangaf thuis in quarantaine te blijven in geval van milde klachten of bij terugkomst uit een (hoog)risicogebied?3 Zo ja, wat vindt u ervan dat dit op dit moment één van de weinige maatregelen is om de verspreiding van het virus over de grens in te dammen?
Ja. Daarom wordt er ook gewerkt aan het aantrekkelijker maken van de quarantaine. Ook wanneer inkomende reizigers uit hoog-risico gebieden getest kunnen worden, dan zal dit alsnog op dag 5 zijn voordat zij na een negatieve test de quarantaine kunnen beëindigen.
Een beroep doende op art. 68 van de Grondwet houdende tot een plicht de Staten-Generaal inlichtingen te verschaffen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat; kunt u de Kamer de «ontwikkelde en uitgewerkte opzet en aanpak» van de teststraat op Schiphol doen toekomen, ongeacht wanneer deze ontwikkeld is? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM is betrokken bij de proefopzet toen de proef al een maand liep. Het RIVM heeft toen samen met de GGD Kennemerland een concept proefopzet ontwikkeld voor een gestructureerde evaluatie, waarbij meer gegevens verzameld zouden worden voor alle geteste mensen dan nu het geval was, bijvoorbeeld om te bepalen welk deel van de mensen reizend uit risicogebieden getest werden, naar welke landen deze mensen gereisd hadden, en of ze klachten hadden. Voordat aan alle privacy en technische eisen voldaan was om dit te bewerkstelligen, is de proef op Schiphol gestopt. Het concept is daarna niet verder uitgewerkt. U vindt bijgevoegd deze concept opzet. 4
Wanneer kan de Kamer de conclusies op de onderzoeksvragen van de proef verwachten?
De conclusie van het onderzoek over het testen op Schiphol is meegestuurd met de kamerbrief van 13 oktober jongstleden, ze staan beschreven in de notitie reizigers.
Kunt u aangeven waarom u in uw antwoord op vraag 52 van onze eerdere Kamervragen stelt dat ««in Duitsland de gratis tests voor alle reizigers uit het buitenland sinds 15 september zijn afgeschaft»», terwijl deze uitspraak eerder al is ontkracht omdat dit voor terugkeerders uit risicogebieden nog wel gratis toegankelijk is?4
Op het moment van beantwoording van de kamervragen was het zo dat Duitsland de beleidswijziging zou invoeren waarbij gratis tests voor terugkerende reizigers ut risicogebieden werden afgeschaft. Dit als onderdeel van een bredere herziening van het test- en quarantainebeleid. Echter, vlak na dat moment bleek dat invoering vertraagd moest worden vanwege noodzakelijk overleg tussen Bond- en deelstaten. Dit heeft de beantwoording ongelukkigerwijs gekruist. Duitsland heeft recent het beleid weer gewijzigd naar een quarantaineverplichting van 10 dagen met op de 5e quarantainedag een PCR test. Bij een negatieve uitslag kan de quarantaine eindigen. Het testen voor of direct na binnenkomst is daarmee komen te vervallen.
Kunt u bevestigen dat voor de categorie reizigers waar Nederland de teststraat op Schiphol voor open had gesteld, namelijk uit oranje gebieden met veel coronabesmettingen, op dit moment in Duitsland op alle luchthavens al sinds juli gratis coronatesten mogelijk zijn?
Nee. In Duitsland zijn er veel luchthavens waar reizigers uit risicogebieden zich konden laten testen. Dit gold echter niet voor alle luchthavens. Het beleid in Duitsland is recent gewijzigd naar een quarantaineverplichting van 10 dagen met op de 5e quarantainedag een PCR test. Bij een negatieve uitslag kan de quarantaine eindigen. Het testen voor of direct na binnenkomst is daarmee komen te vervallen.
Klopt het dat sinds september een aantal Europese landen, zoals België, Italië en Luxemburg, juist coronateststraten op luchthavens aan het openen zijn?5 Klopt het dat deze luchthavens doorgaans gebruik maken van (snelle) antigeen testen in plaats van PCR-testen?
Er worden inderdaad op een aantal Europese luchthavens teststraten opgezet. Dit gaat meestal om PCR-testen. Sommige luchthavens, zoals Italië maken gebruik van antigeentesten. Op dit moment zijn de antigeen testen voor Nederland nog niet gevalideerd voor mensen zonder klachten. De PCR test komt wel in aanmerking voor het testen van mensen zonder klachten.
Kunt u bevestigen dat Schiphol medio oktober de enige luchthaven in Europa was met meer dan 600 vluchten per dag?6
In de periode van 10 tot en met 15 oktober 2020 vonder er gemiddeld 635 vluchten per dag plaats van en naar Schiphol, al was hier wel sprake van een sterke fluctuatie. De drukste dag telde 718 vluchten en de rustigste dag 548 vluchten. Daar past de kanttekening bij dat in de aantallen ook vrachtvluchten mee worden gerekend, die niet worden geraakt door de coronamaatregelen en reisadviezen
Acht u het wenselijk dat wanneer onder andere België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Italië op luchthavens terugkerende inwoners laten testen dit juist op de drukste luchthaven van Nederland helemaal niet gebeurt? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zoals ik ook in mijn voorgaande vragen heb aangegeven, wordt het testen van mensen zonder klachten en met name reizigers als minder prioritair gezien dan het testen van mensen met klachten. Wanneer er schaarste is in de testcapaciteit dan moet er een prioritering plaatsvinden. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat dekkend testbeleid op luchthavens een noodzakelijk onderdeel vormt van een doeltreffende beheersing van het coronavirus? Zo ja, bent u bereid om ook op de Nederlandse luchthavens zo snel mogelijk naar een dekkend testbeleid toe te werken, desnoods door de inzet van commerciële sneltesten die door de reizigers zelf betaald moeten worden? Zo ja, hoe wenst u dit te doen? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer over de stand van zaken inzake COVID-19 van 18 november jl.8 heb ik aangegeven dat ik een negatief testresultaat verplicht wil stellen voor noodzakelijke reizigers uit COVID-19 risicogebieden om daarmee risico’s voor de volksgezondheid en verspreiding van het virus te beperken.
Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om inkomende reizigers vanuit COVID-19 risicogebieden per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd.
Op dit moment is alleen de PCR test voldoende gevalideerd om ook bij mensen te gebruiken zonder klachten. De antigeen test is nog niet gevalideerd voor mensen zonder klachten zoals reizigers.
Indien de teststraat op Schiphol weer heropstart, wordt het dan een voortzetting van de proef of een volledig functionerende teststraat?
Zie antwoord op vraag 18 en mijn Kamerbrief van 18 november.9
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor het schriftelijk overleg Covid-19 en personenverkeer, dat mogelijk in de week na het herfstreces wordt gepland door de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat in de Kamer?
Dat is helaas niet gelukt.
Voorzieningen voor beroepschauffeurs |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het NOS-bericht van 17 oktober 2020 «Truckers door corona gevangen in hun wagen: «Eten met het bord op schoot»«?1
Ja.
Is bij het besluit om de keuken van wegrestaurants te sluiten ook afgewogen welke gevolgen dit heeft voor beroepschauffeurs? Zo ja, op welke wijze heeft deze afweging plaatsgevonden?
De horecasluiting per 14 oktober heeft een maatschappelijke en economische impact. Om de impact van deze maatregel op belangrijke processen, zoals de beschikbaarheid van een maaltijd voor beroepschauffeurs, zoveel mogelijk te beperken zijn er ten aanzien van de horecasluiting enkele uitzonderingen gemaakt. Een van deze uitzondering is de mogelijkheid van eet- en drinkgelegenheden om eten en drinken aan te bieden via een afhaalloket. In het geval van wegrestaurants betekent dit dat zij maaltijden kunnen blijven aanbieden aan beroepschauffeurs en andere weggebruikers.
Vindt u het wenselijk dat beroepschauffeurs, als zij dagenlang rijden, nergens meer een warme maaltijd kunnen krijgen?
Onze chauffeurs doen enorm belangrijk werk, zij zorgen ervoor dat essentiële benodigdheden, zoals levensmiddelen en medicijnen, beschikbaar blijven. Het is dan ook van groot belang dat deze chauffeurs hun werk op een verantwoorde manier kunnen doen. De mogelijkheid om langs de weg een (warme) maaltijd te krijgen is hier onderdeel van. Ik vind dit enorm belangrijk en de bovengenoemde uitzondering biedt hiervoor de ruimte.
Heeft het sluiten van wegrestaurants tot gevolg dat beroepschauffeurs bijna nergens meer naar het toilet kunnen of hun handen kunnen wassen?
Het is van groot belang dat chauffeurs op een verantwoorde manier hun werk kunnen blijven uitoefenen, ook tijdens de coronacrisis. Het is daarom nodig dat bepaalde basisvoorzieningen langs de weg, waaronder sanitair, voldoende beschikbaar blijven voor beroepschauffeurs. Ik roep wegrestaurants, evenals tankstations daarom ook op hun sanitair beschikbaar te houden voor deze chauffeurs. De huidige maatregelen bieden hiervoor ruimte.
Vindt u dat beroepschauffeurs die vitaal werk verrichten en onze supermarkten bevoorraden, ook tijdens de coronacrisis onder goede omstandigheden hun werk moeten verrichten?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om met beroepschauffeurs en wegrestaurants te bespreken hoe, zonder besmettingsgevaar, een warme maaltijd en sanitaire voorzieningen geboden kunnen worden?
Ja, het Ministerie van IenW heeft contact met zowel de wegrestaurants als de goederenvervoersector. Via deze wegen wordt de door u aangehaalde kwestie voortdurend onder de aandacht gebracht. Ik wijs erop dat de huidige maatregelen ruimte bieden om chauffeurs te voorzien van de basisvoorzieningen die zij nodig hebben om hun werk op een verantwoorde manier uit te voeren: de mogelijkheid om langs de weg een (warme) maaltijd te gebruiken, en toegang tot voldoende sanitaire voorzieningen. Ik houd een vinger aan de pols bij de goederenvervoersector, om actie te kunnen ondernemen bij eventuele signalen dat chauffeurs hun werk niet meer op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren.
Het bericht 'Uitbaggeren van het Westgat is weer nodig' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitbaggeren van het Westgat is weer nodig»?1 Wat vindt u van het bericht?
Ja, ik ben ermee bekend. Bij de beantwoording van de vragen 2 en 3 ga ik op het bericht in.
Wanneer is het Westgat voor het laatst uitgebaggerd door Rijkswaterstaat? Klopt het dat dit voor het laatst twee jaar geleden (2018) is gebeurd?
Het Westgat is in 2018 op verzoek van de regio als pilot eenmalig uitgebaggerd in opdracht van het Havenbedrijf Lauwersoog en niet in opdracht van Rijkswaterstaat. De baggerwerkzaamheden zijn gefinancierd door de betrokken regionale partijen: provincies Fryslân en Groningen, de gemeenten Het Hogeland en Noardeast-Fryslân, het Havenbedrijf Lauwersoog en de Visafslag Lauwersoog.
Hoe heeft het regulier baggeren van het Westgat de afgelopen twee jaar plaatsgevonden? Hoe wordt het regulier baggeren bij het Westgat uitgevoerd en hoe vaak? Wat is de planning voor het baggeren en het op diepte houden van het Westgat?
Er is geen sprake van regulier baggeren van het Westgat. In 2018 is eenmalig als pilot, in opdracht van het Havenbedrijf Lauwersoog, een drempel in de buitendelta weggehaald, nadat die door aanzanding te ondiep voor de gebruikers was geworden.
Wat vindt u van de oproep om «werk met werk» te maken? Welke mogelijkheden ziet u daartoe? In hoeverre zou dit goedkoper kunnen zijn?
Ik ondersteun de oproep om zaken zo (kosten)efficiënt mogelijk aan te pakken. Er is bij de pilot van het Westgat in 2018 verkend in hoeverre het mogelijk zou zijn om het zand dat vrijkomt door het baggeren van het Westgat te gebruiken voor kustonderhoud (in het kader van veiligheid) door middel van zandsuppleties bij bijvoorbeeld Ameland of Schiermonnikoog. Kustonderhoud wordt uitgevoerd met twee doelstellingen: het onderhoud van de basiskustlijn (de kustlijn op dezelfde plek houden) en het meegroeien van het kustfundament met de zeespiegel (aanvullen van de zandvoorraad). De doelstellingen voor het kustfundament worden alleen gehaald als er zand van buiten het kustfundament (de NAP -20 meter lijn) wordt gebruikt. Het gebruiken van zand van binnen het kustfundament (dus van een lagere diepte, zoals uit Westgat) draagt niet bij aan dit doel en kan dus niet worden gebruikt.
Hoe moet dit bericht worden gezien in relatie tot de aangenomen motie Aukje de Vries c.s. d.d. 11 december 2019 waarin «de regering wordt verzocht de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens in beleidsstukken aan te merken als van maatschappelijk en economisch belang» (Kamerstuk 29 684, nr. 198)? Bent u het eens dat het dan ook van maatschappelijk en economisch belang is om in de uitvoering ook de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens te waarborgen en te regelen? Zo nee, waarom niet?
Met de ontwerpAgenda voor het Waddengebied 20502 (Agenda) is invulling gegeven aan de motie van het lid De Vries c.s.3 waarin de regering wordt verzocht de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens in beleidsstukken aan te merken als van maatschappelijk en economisch belang. In de Agenda wordt onderkend dat bereikbaarheid van groot belang is voor de economie en de leefbaarheid. Het uitgangspunt voor de bereikbaarheid in het Waddengebied is dat er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de natuurlijke geulen. De vaargeulen in de buitendelta’s (waaronder het Westgat) worden gemarkeerd door boeien die af en toe, vanwege de dynamiek in het gebied, verlegd moeten worden. In de eerder aan u meegezonden kopie van de brief aan het college van gedeputeerde staten van Groningen van 10 juli 20174 is aangegeven dat Rijkswaterstaat geen baggerwerkzaamheden verricht in de dynamische buitendelta’s. Conform de uitgangspunten uit de Nationale Omgevingsvisie en de Agenda wordt de Rijksinzet omtrent duurzame bereikbaarheid van de Waddeneilanden en de Waddenhavens vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma 2022–2027 (NWP). Toekomstige opgaves, morfologische ontwikkelingen en ontwikkelingen in de scheepvaart en mobiliteit kunnen worden verkend als onderdeel van het Uitvoeringsprogramma van de Agenda, daarbij rekening houdend met onder meer de impact op de natuur.
Bent u het eens dat het op diepte houden van het Westgat van belang is voor de bereikbaarheid van Lauwersoog en dus ook van belang is voor de economie in het gebied?
De bereikbaarheid van de haven van Lauwersoog is belangrijk voor de regionale economie. De eindevaluatie van de pilot in 2021 zal de betrokken regionale partijen inzicht geven in de kosten en baten van de eenmalige verdieping van het Westgat.
Door de provincie Groningen is in september 2020 – namens de betrokken partijen – een tussenevaluatie van de pilot het Westgat uitgebracht. In die tussenevaluatie staat dat de baggeringreep bij het Westgat een versterkend effect heeft (gehad) op de economische betekenis van de haven. Totdat de eindevaluatie van de pilot heeft plaatsgevonden, kunnen echter nog geen definitieve conclusies worden getrokken.
Kunt u aangeven wat de (economische) effecten zijn geweest van het baggeren van het Westgat? Bent u het met de havendirecteur van Lauwersoog eens dat het baggeren een succes was en de bedrijven en regio daarvan geprofiteerd hebben?
Zie de beantwoording onder vraag 6.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden en in ieder geval ruim voor het algemeen overleg Wadden?
Ja, bij deze.
Het bericht 'Keuringsinstantie DCI Joure (NKIP) in Chinese handen' |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA), Harry van der Molen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Keuringsinstantie DCI Joure (NKIP) in Chinese handen»?1
Ja.
Klopt het dat het Dutch Certification Institute in Joure (DCI Joure), de door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen keuringsinstantie die controleert of in Nederland verkochte plezierjachten voldoen aan de Europese richtlijn pleziervaartuigen, sinds 25 november 2019 volledig in Chinese handen is?
Dat is correct. Op basis van informatie van de Kamer van Koophandel is per 25 november 2019 de nieuwe eigenaar van DCI: NOA Testing & Certification Group Ltd.
Wat is er bij u over de NOA Testing & Certification Group Ltd, gevestigd in Pudong New Area (Shanghai/China), bekend? Om wat voor onderneming gaat het hier? In welke mate heeft dit bedrijf banden met de Chinese overheid?
NOA Testing & Certification Group Ltd is dienstverlener op het gebied van inspectie, testen en certificering, ingeschreven bij de «Administration of Industry and Commerce Shanghai (The China Pilot Free Trade Zone)», China. Het is onderdeel van de NOA group (http://www.noagroup.org). De NOA group is opgericht in 1999 met het hoofdkantoor in Pilot Free Trade Zone-JinQiao Area en levert tests, inspecties en certificeringen aan derden voor verschillende toepassingen. De NOA Group is in 1995 voortgekomen uit het Electric Tool Research Institute (SETRI) dat is opgericht in Shanghai voor wetenschappelijk onderzoek. 100% eigenaar van de NOA group is Arthur Testing Technology (Shanghai) Co., Ltd. De aandelen van dit bedrijf zijn in handen van twee privépersonen. Het kabinet heeft geen informatie over relaties van het bedrijf met de overheid.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat een Nederlandse keuringsinstantie, met een publieke taak in Nederland, wordt overgenomen door een Chinees bedrijf? Wat vindt u ervan dat een bedrijf in Chinese handen in Nederland gaat controleren of hier verkochte producten aan Europese regels voldoen? Bent u het eens dat dergelijke overnames uiterst ongewenst zijn en moeten worden voorkomen?
In de eerste plaats kennen Europa en Nederland bij uitstek een open investeringsklimaat. Deze openheid vormt de basis voor onze maatschappij en economie, en is een belangrijke randvoorwaarde voor onze innovatiekracht en verdienvermogen. Dit laat onverlet dat er risico’s verbonden kunnen zijn aan bepaalde investeringen en overnames. Het kabinet is zich bewust van risico’s, ook bij Chinese investeringen, zoals ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans». Het antwoord op vraag 7 gaat nader in op de Kabinetsaanpak ten aanzien van buitenlandse overnames en investeringen in relatie tot deze casus.
Het Europese systeem van CE markering bestaat uit een stelsel van Europese regelgevingen met eisen aan producten, onder andere ten aanzien van milieu, veiligheid en gezondheid. Deze op Europees niveau geharmoniseerde eisen garanderen de kwaliteit van producten op de interne markt. Het is niet ongebruikelijk dat bij de keuring en certificatie van producten in Nederland gevestigde keuringsinstanties betrokken zijn die niet in Nederlands eigendom zijn. Dit doet niets af aan het feit dat deze keuringsinstanties onverkort aan de Nederlandse en Europese regelgeving moeten voldoen en hierop gecontroleerd kunnen worden. Het gaat hierbij onder andere om accreditatie. Accreditatie waarborgt de kwaliteit en onafhankelijkheid van keuringsinstanties. De Raad voor Accreditatie (RvA) is in de wet aangewezen als enige accreditatie-instantie in Nederland als zelfstandig bestuursorgaan2 en accrediteert DCI periodiek. Op basis van een accreditatie kunnen (eind)gebruikers vertrouwen op de competenties, een consistente bedrijfsuitoefening en de onafhankelijkheid van DCI. Wanneer de RvA constateert dat er tekortkomingen zijn kan de RvA vragen om aanpassingen te doen of in een uiterst geval de accreditatie intrekken. Daarnaast werken keuringsinstanties op basis van (veelal) internationaal of Europees vastgestelde normen. Daarom hoeft een overname voor de kwaliteit van de keuring geen probleem te vormen.
Naast accreditatie staan dergelijke keuringsinstanties ook onder publiek toezicht van een ministerie of inspectie. In het geval van de keuringsinstantie DCI is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de aangewezen toezichthouder. In geval deze toezichthouder twijfel zou hebben over de kwaliteit van het werk van DCI na de overname, heeft het de bevoegdheid gepaste actie te ondernemen. DCI is een geaccrediteerde keuringsinstantie en valt voor dit deel tevens onder toezicht van de RvA. Dus ook de RvA kan in een uiterst geval, als zij hiertoe reden heeft, actie ondernemen indien de overname niet binnen de kaders van accreditatie valt.
Hoeveel werknemers zijn er in dienst bij DCI Joure? Welk overleg is er geweest in het kader van medezeggenschap en/of met vakbonden en wat was de uitkomst daarvan? Indien sprake is van 50 werknemers of meer, is er een melding geweest bij de sociaaleconomische Raad (SER)?
DCI heeft 4 werknemers. Vanwege de grootte van het bedrijf is er geen melding bij de SER geweest en voor zover bekend geen overleg met een vakbond of medezeggenschap.
Heeft door deze overname de NOA Group, en via dit bedrijf mogelijk ook de Chinese overheid, toegang tot vertrouwelijke (technische) bedrijfsinformatie van Nederlandse/Europese ondernemingen in de jachtbouw/watersportindustrie? In hoeverre is hier sprake van een risico voor onze (economische) veiligheid?
NOA Group heeft op dit moment een financieel belang in DCI. Wij hebben begrepen dat er op de bedrijfsvoering van DCI op dit moment geen sprake is van invloed of wijziging. Het kabinet stelt vast dat er voor de nationale veiligheid geen risico’s zijn bij de overname van deze instantie, die toeziet op de kwaliteit van plezierjachten. Het antwoord op vraag 4 beschrijft hoe de veiligheid van de pleziervaartuigen is geborgd middels het stelsel van CE keuringen, de rol van de RvA en de ILT.
Is de overname van tevoren getoetst? Had de overname kunnen worden voorkomen door overheid of toezichthouders? Indien ja, waarom is dat niet gebeurd? Indien nee, met welke aanpassingen in wet- en/of regelgeving was dat wel mogelijk geweest?
Uw Kamer is op 2 juli 2020 geïnformeerd over de Kabinetsaanpak ten aanzien van buitenlandse overnames en investeringen.3 De betreffende overname is niet getoetst door het Kabinet. Toetsing vindt alleen plaats binnen wettelijke kaders indien er sprake is van concurrentie- en mededingingsrechtelijke aspecten, of indien er sprake kan zijn van risico’s voor de nationale veiligheid. De ACM heeft deze overname niet getoetst, aangezien de transactie niet boven de toetsingsdrempels uitkomt. De nationale veiligheid wordt geborgd bij ongewenste overnames en investeringen binnen bestaande sectorale kaders, die zijn opgenomen in de Elekriciteitswet 1998, Gaswet en Wet Ongewenste Zeggenschap Telecom. Daarnaast werkt het kabinet met prioriteit aan de wet Toetsing Economie en Veiligheid. De overname van DCI valt echter buiten de reikwijdte van het wettelijk kader, omdat er geen sprake is van een onderneming die actief is in de vitale infrastructuur of op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie (conform de multilaterale kaders voor exportcontrole op de uitvoer en overdracht van strategische goederen).
De veiligheid op het water wordt bevorderd door de keuringen die DCI verricht middels onder andere de Wet pleziervaartuigen 2016. In het antwoord op vraag 4 heb ik beschreven hoe de aanmelding en accreditatie van keuringsinstanties en het toezicht hierop is vormgegeven. Indien daar aanleiding toe zou zijn, kunnen de ILT en de RvA tot passende actie overgaan. Het wettelijke kader voor aanmelding van keuringsinstanties/conformiteitsbeoordelingsinstanties is gebaseerd op Europese Richtlijnen. Dit kader geeft geen handvatten om buitenlandse overnames te voorkomen.
Kunt u reconstrueren hoe de overname van DCI Joure door de NOA Group tot stand is gekomen, met in deze reconstructie in elk geval een tijdlijn, aandacht voor de motieven voor deze overname, het moment vanaf welke u van de (beoogde) overname op de hoogte was, de wijze en momenten waarop u sindsdien bij de overname betrokken bent geweest, de verschillende overlegmomenten met betrokken partijen (waaronder branche- en keuringsinstanties) en beslismomenten?
De ILT is over de overname op 16 juni 2020 geïnformeerd door DCI. Er is meerdere malen contact geweest met DCI en de RvA sindsdien. Er is verder geen aanleiding om diepgaander onderzoek te doen omdat de overname binnen de kaders van de wet blijft.
Is het juist dat in het regiegroep overleg tussen branche- en keuringsinstanties en de overheid d.d. 30 januari 2020 niet over deze overname is gesproken? Indien ja, waarom niet? Hoezeer geldt bij overnames als deze een meld- en/of informatieplicht?
Tijdens het regiegroep overleg is niet gesproken over de wijziging in het aandeelhouderschap bij DCI. Uit de Regeling Keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen 2016 blijkt dat DCI een wijziging zoals deze overname alleen had moeten melden indien zij niet over een accreditatie beschikt.
Hoe is onafhankelijk optreden door DCI Joure na de overname geborgd? Op welke manier(en) is geborgd dat commerciële/concurrentiegevoelige informatie niet «weglekt» naar derden of andere landen?
Op de onafhankelijkheid en de kwaliteit van de geaccrediteerde keuringsinstantie, inclusief de wijze waarop het omgaat met vertrouwelijke informatie, wordt door de ILT en RvA (voor het accreditatiedeel) toezicht gehouden.
Bent u bereid om de antwoorden op de vragen die naar aanleiding van deze overname door de Nederlandse Jachtbouw Industrie aan toezichthouder Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zijn gesteld, over onder andere de eigendom- en zeggenschapsverhoudingen binnen de NOA Group en het borgen van commerciële vertrouwelijkheid, met de Kamer te delen?
Ja. Ik ben bereid de informatie uit contacten tussen ILT en NJI te delen met de Kamer, mits de NJI hiermee akkoord is. Aan de Nederlandse Jachtbouw Industrie is begin september 2020 meegegeven dat er op dat moment nog een beoordeling door de RvA liep. De uitkomsten van de beoordeling van de RvA zijn inmiddels gedeeld met de ILT en geven geen aanleiding om de aanmelding van DCI te wijzigen.
Zijn er nog meer van deze overnames door buitenlandse partijen op handen? Bent u van mening dat u momenteel over voldoende instrumenten/wetgeving beschikt om te kunnen ingrijpen, indien dergelijke overnames leiden tot ongewenste invloed en zeggenschap?
DCI of andere certificerings- en keuringsinstanties maken zoals toegelicht in antwoord 7 geen onderdeel uit van de reikwijdte van bestaande of nieuw te introduceren investeringstoetsen. Het kabinet is daarom niet van tevoren op de hoogte van dergelijke overnames.
Hoezeer deelt u de opvatting dat Nederland, ondanks de stappen die worden gezet met bijvoorbeeld de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie, FDI-screeningsverordening en het stelsel van investeringstoetsing, te naïef is in kwesties als de overname van DCI Joure? Deelt u de mening dat de urgentie en het tempo van te nemen maatregelen, ter bescherming van Nederlandse bedrijven, kennis, technologieën en vitale infrastructuur, omhoog moet?
In de brief Tegengaan Statelijke Dreigingen is uw Kamer geïnformeerd over de context en noodzaak tot de invoering van een brede investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid.4 Het Kabinet werkt met prioriteit aan de implementatie van de Europese FDI-screeningsverordening en het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid dat thans verschillende consultaties doorloopt.
Het kabinet heeft na zorgvuldige weging besloten om vitale processen en ondernemingen die werken met sensitieve technologie onder de reikwijdte van de investeringstoets te brengen. Bij dergelijke bedrijven kan een wijziging van zeggenschap tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden. Dat geldt niet in het geval van DCI. De veiligheid en kwaliteit van de dienstverlening van DCI wordt op adequate wijze geborgd via het Europese stelsel van CE markeringen waarop ik in het antwoord op vraag 4 ben ingegaan.
Kunt u een appreciatie geven van de omvang van de Chinese invloed in Nederland, uitgedrukt in eigendom, zeggenschap, toegang, investeringen en financiële relaties, en indien mogelijk uitgesplitst naar sector en regio?
Het CBS houdt een overzicht bij van handel, kapitaal- en investeringsstromen. Het recente CBS-artikel «De handels- en investeringsrelatie tussen Nederland en China» gaat hierop nader in.5 Het CBS concludeert dat de Chinese investeringspositie in Europa en in de meeste individuele EU-landen nog altijd betrekkelijk klein is, hoewel deze wel groeit. Bedrijven uit China (exclusief Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s)) investeerden in 2019 circa 1 miljard euro in Nederland. Op een totaal van 1.472 miljard aan buitenlandse investeringen is dat een bescheiden aandeel.
Het kabinet is zich er echter terdege van bewust, zoals beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans», dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven. Ook bij buitenlandse overnames kan het voorkomen dat de Chinese overheid, via bedrijven waarin het een financieel belang heeft, invloed verwerft in Europese bedrijven. Het kabinet is zich hier niet alleen van bewust, maar vergroot ook het eigen handelingsperspectief met de implementatie van de Europese FDI-screeningsverordening en het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid.