Het mogelijk verdwijnen van de Bredabus |
|
Inge van Dijk (CDA), Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Van Zeeland tot Breda: politici willen Bredabus koste wat kost behouden»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de zorgen van de inwoners van Hulst en omstreken en de lokale politici over het mogelijk verdwijnen van buslijn 19, de zogeheten Bredabus, tussen Hulst en Breda?
Vanzelfsprekend deel ik de mening dat goed OV van grote maatschappelijke waarde is. Ik zie er dan ook op toe dat vervoerders en OV-autoriteiten zich inspannen om reizigers zo goed mogelijk te helpen. Voor een optimaal aanbod zijn de primair verantwoordelijke OV-autoriteiten continue bezig met het bijstellen van dienstregelingen.
De verantwoordelijke OV-autoriteit, de provincie Zeeland, heeft me laten weten ook het belang van de verbinding Hulst-Breda te zien en wil deze daarom ook graag behouden. Mede door sterk toenemende exploitatiekosten van deze lijn, ziet de provincie wel de noodzaak om te kijken naar mogelijke alternatieven voor deze verbinding.
Deelt u de mening dat de Bredabus van grote maatschappelijke waarde is voor Zeeuws-Vlaanderen en dat deze verbinding cruciaal is voor veel jongeren uit Zeeuws-Vlaanderen die studeren, werken en/of sporten in Brabant?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel van de provincie Zeeland om de bus niet verder dan Antwerpen te laten rijden, waarvandaan studenten de trein naar Nederland kunnen nemen, maar geen gebruik kunnen maken van hun studentenreisproduct?
De provincie Zeeland heeft me laten weten dat vanwege filevorming en een parallel lopende trein de dienstregeling anders wordt ingericht, waardoor de reiziger op Antwerpen overstapt op de trein en een snellere verbinding met Breda heeft. De Provincie Zeeland is in gesprek met NS over de mogelijkheid om studenten (met studentenreisproduct) gratis via Antwerpen te laten reizen.
Daarnaast heeft de provincie in de regionale mobiliteitsstrategie het volgende vastgesteld: «Voor de verbinding vanuit Hulst wordt uitgegaan dat reizigers in Antwerpen een goede aansluiting op de trein naar Breda krijgen. Daarbij wordt zorg gedragen dat studenten niet te maken krijgen met oplopende reiskosten».2 Het stemt mij daarom positief dat de provincie Zeeland op zoek is naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat studenten geen hogere reiskosten krijgen door deze aanpassing in de dienstregeling.
Deelt u de mening dat het onredelijk is om Nederlandse studenten te laten opdraaien voor hun reiskosten, terwijl eigenlijk voor hen een studentenreisproduct beschikbaar moet zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, conform de unaniem aangenomen motie-Geurts2, het maatschappelijk belang van de Bredabus te benadrukken bij het provinciebestuur van zowel Zeeland als Brabant, zodat deze buslijn voor de toekomst behouden kan blijven?
De provincie Zeeland heeft laten weten het maatschappelijke belang van de verbinding Hulst-Breda te delen. De provincie Noord-Brabant is geen concessieverlener voor de Bredabus.
Welke mogelijkheden ziet u om de verschraling van het openbaar vervoer in Zeeland in samenwerking met de provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten tegen te gaan, om de bereikbaarheid en daarmee de leefbaarheid van Zeeuwse dorpen en steden te waarborgen?
Decentrale overheden en vervoerders moeten en mogen hun eigen afwegingen maken voor een goede dienstregeling en op weg naar een toekomstvast OV-systeem. De afwegingen die daarbij worden gemaakt behoren tot de verantwoordelijkheid van de concessieverlener (in dit geval de provincie Zeeland) in afstemming met de vervoerder. Aanpassingen in het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer.
De provincie Zeeland heeft laten weten geen verschraling van het OV te zien, maar juist een verbetering van de reismogelijkheden. Op meer plaatsten en meer tijden zal er mobiliteit beschikbaar zijn. Dit aanbod zal echter niet alleen bestaan uit grote bussen, maar een combinatie van snel openbaar vervoer en fijnmazige mobiliteit.
Het bericht 'Op bezoek bij omstreden fietskoeriers: ‘We zullen nooit pushen om harder te rijden’' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u het ermee eens dat de snelle opkomst van flitsbezorgers kan leiden tot onveilige situaties in het verkeer, overlast en achteruitgang van het straatbeeld?1
De vraag naar een snelle levering van producten, zoals maaltijden en boodschappen, is in de afgelopen jaren enorm toegenomen. Ter illustratie, uit een recente enquête van de gemeente Amsterdam blijkt dat 28% van haar inwoners zeer vaak (wekelijks) gebruik maakt van een bezorgdienst.2 Tegelijkertijd geven inwoners van verschillende steden aan dat zij te maken hebben met overlast door flitsbezorgers, zoals geluidsoverlast en vuilnis op straat. Er zijn geen cijfers bekend dat flitsbezorgers leiden tot onveilige situaties in het verkeer. Wel blijkt uit de genoemde enquête dat veel inwoners van Amsterdam (68%) zich storen aan het rijgedrag van flitsbezorgers, zoals het geen voorrang verlenen bij een zebrapad en rijden waar het niet mag, bijvoorbeeld op de stoep. Dit kan tot onveilige situaties in het verkeer leiden.
Welke instrumenten heeft u om gemeenten te helpen regels in te stellen ter beperking van deze negatieve effecten, met name op het gebied van verkeersveiligheid?
Verschillende gemeenten, zoals Amsterdam en Rotterdam, hebben recent besloten de vestiging van nieuwe distributiecentra van flitsbezorgdiensten tijdelijk te verbieden om ondertussen te werken aan nieuwe bestemmingsplannen, inclusief randvoorwaarden voor bezorgdiensten. Het is voorstelbaar dat een van die randvoorwaarden verkeersveiligheid betreft. Gemeenten beschikken hiervoor over een eigen instrumentarium. In het gesprek met gemeenten zal worden bekeken op welke wijze het Ministerie van IenW hierbij kan ondersteunen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat het instellen van een gebiedsontsluitingweg met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur kan helpen in de verkeersproblematiek door in die gevallen flitsbezorgers naar dit deel van de weg te verplaatsen?
De gebiedsontsluitingsweg 30 km/h (GOW30) is een nieuwe wegcategorie, waarvan de inrichtingskenmerken op dit moment door CROW in opdracht van mijn ministerie worden uitgewerkt. Bij deze uitwerking worden ook stakeholders zoals gemeenten betrokken. Het streven is om de inrichtingskenmerken voor de GOW30 eind van dit jaar gereed te hebben. Dan is ook duidelijk waar flitsbezorgers op een GOW30 mogen rijden. Pas wanneer ervaring is opgedaan met deze inrichtingskenmerken kan worden onderzocht wat voor effect dit heeft op flitsbezorgers binnen het verkeer.
Hoe staat het met het onderzoek dat uw voorganger heeft aangekondigd naar de snelle opmars van flitsbezorgers?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) doet onderzoek naar de kansen en uitdagingen van lichte elektrische vrachtvoertuigen in de stedelijke distributie. Het KiM kijkt in dit onderzoek breed naar verschillende type elektrische voertuigen die hiervoor worden ingezet. Denk aan bezorging van goederen met de elektrische (bak)fiets, maar ook aan compacte elektrische distributiewagens. In het onderzoek is aandacht voor maatschappelijke effecten, zoals verkeersveiligheid. De resultaten van het onderzoek zijn in de zomer van 2022 gereed. Daarnaast start de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) dit jaar met een onderzoek naar fietsbezorgers. De eerste resultaten zijn naar verwachting aan het eind van dit jaar gereed en worden dan met uw Kamer gedeeld.
Kunt u de Kamer hierover nader informeren vóór het commissiedebat Verkeersveiligheid
Nee, de resultaten zijn nog niet beschikbaar voor het commissiedebat op 20 april 2022. Ik zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren.
Kunt u toelichten wat de opbrengsten zijn van uw gesprekken met de G4 over deze problematiek?
Met de G4 lopen reeds gesprekken over de verkeersveiligheid van maaltijdbezorgers. De komende periode vindt overleg met de G4 plaats waarbij ook de problematiek van flitskoeriers wordt betrokken. De uitkomsten hiervan worden na de zomer met uw Kamer gedeeld.
Kunt u uiteenzetten wat de resultaten zijn van de inspanningen van TeamAlert om jongeren die als flitsbezorger werken meer inzicht te geven in hun gedrag in het verkeer?
Jonge flitsbezorgers zijn ook bij TeamAlert een zorgpunt. Om meer inzicht te krijgen in het verkeersgedrag van jonge flitsbezorgers is TeamAlert eind vorig jaar een enquête gestart onder deze groep. Hiermee willen zij inzicht krijgen in welke verkeersveiligheidsrisico’s er spelen onder flitsbezorgers, hoe deze mogelijk te voorkomen zijn en hoe de werkgever daarin een rol kan spelen. De resultaten en aanbevelingen van dit onderzoek worden dit voorjaar gepubliceerd door TeamAlert. Daarnaast is TeamAlert vorig jaar begonnen met de oprichting van een online platform voor maaltijdbezorgers en hun werkgevers, dat informatie en interventietools biedt, zoals een online gevaarherkenningstraining. De website wordt voor de zomer van 2022 gelanceerd en zal qua inhoud ook relevant zijn voor flitsbezorgers en hun werkgevers.
Bent u in overleg met uw collega’s van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de effecten van flitsbezorgers op woningtekorten, leefbaarheid en arbeidsomstandigheden?
Er is op dit moment geen overleg met deze collega’s hierover, maar het is bekend dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) bijzondere aandacht besteedt aan de arbeidsrisico’s die samenhangen met maaltijdbezorging – en flitsbezorging – zoals arbeid door minderjarigen, arbeidsveiligheid, illegale tewerkstelling en onderbetaling. Voor wat betreft de effecten van flitsbezorgersdiensten op de leefbaarheid en bestemming van bedrijfsruimten in woon-en winkelgebieden, zijn gemeenten zelf aan zet. We zien inmiddels dat verschillende gemeenten maatregelen nemen tegen (nieuwe) vestigingen van flitsbezorgdiensten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De zuidelijke vaarroute op de Waddenzee voor grote containerschepen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat het schip CSCL Pacific Ocean (400 meter) op 1 februari jl. ondanks Navigational Text Messages (NAVTEX)-waarschuwingen van de kustwacht de noordelijke Waddenroute te nemen, koos voor de zuidelijke route bij een windkracht 7 tot 8?
Het schip was onderweg van Bremerhaven naar Rotterdam en heeft daarbij op 1 februari jl. de zuidelijke route genomen. Uit navraag bij de Duitse autoriteiten blijkt dat ten tijde van de routekeuze van het schip de golfhoogte nog beneden de risicogrens was en er nog niet actief werd gewaarschuwd.
Kunt u bevestigen dat het schip GFS Perfect (238 meter) op 17 februari jl. ondanks NAVTEX-waarschuwingen van de kustwacht de noordelijke Waddenroute te nemen, koos voor de zuidelijke route?
Ja. Het schip was onderweg van Mawan (China) naar Cuxhaven (Duitsland) en is door de Kustwacht aangeroepen via de marifoon (VHF) met het advies om de noordelijke route te volgen, maar dit advies is niet opgevolgd. Tijdens het Tweeminutendebat Maritiem op 2 februari jl. heb ik toegezegd te zullen bezien wat de mogelijkheden zijn om de kapitein in voorkomende gevallen te laten weten dat het advies van de Kustwacht niet vrijblijvend is. Ik streef ernaar u voor het volgende Commissiedebat Maritiem nader te informeren.
Kunt u bevestigen dat het schip COSCO Vietnam (334 meter) op 18 februari jl. ondanks NAVTEX-waarschuwingen van de kustwacht de noordelijke Waddenroute te nemen, koos voor de zuidelijke route bij een golfhoogte van 5,5 tot 6,5 meter?
Het schip was onderweg van Bremerhaven naar Antwerpen en heeft daarbij volgens de Kustwacht op 18 februari de zuidelijke route genomen. Toen het schip op Duits gebied voor de zuidelijke route koos, was de golfhoogte minder dan 4,5 meter. Ook toen het schip de Nederlandse wateren opvoer (rond 07:00 uur), was de golfhoogte minder dan 4,5 meter. Pas toen het schip al ter hoogte van Terschelling was, werd er een navigatiebericht verzonden waarin een golfhoogte van meer dan 4,5 meter werd aangegeven. De wind kwam die dag uit het west tot zuidwesten, waardoor het schip in de zuidelijke route geen hinder had van dwarsscheepse golven.
Hoe weegt u het feit dat in drie weken tijd bij onstuimig weer minstens drie grote schepen de waarschuwingen van de kustwacht in de wind slaan, met alle risico’s voor het UNESCO Waddengebied van dien?
De Kustwacht geeft een dringend advies waar schepen niet lichtvaardig mee omgaan; het beeld van de Kustwacht is dat het advies over het algemeen goed wordt opgevolgd. Ook in de genoemde drie weken heeft volgens de Kustwacht slechts één groot containerschip (de GFS Perfect) zich niet aan het advies gehouden.
Kunt u aangeven hoeveel containerschepen met een lengte van 100 tot 200 meter jaarlijks door het zuidelijke verkeerscheidingsstelsel boven de Wadden varen?
Tussen 1 december 2020 en 28 februari 2022 hebben volgens AIS-gegevens 6.420 containerschepen met een lengte van 100 tot 200 meter het zuidelijke verkeersscheidingsstelsel boven de Waddeneilanden bevaren, zowel oostgaand (richting Duitsland) als westgaand (komend vanaf Duitsland).
Hoeveel van deze schepen varen deze route terwijl de navigatiewaarschuwing om dit niet te doen en de noordelijke route te nemen van kracht is?
Het advies van de Kustwacht om de noordelijke route te nemen onder bepaalde weersomstandigheden is van toepassing op containerschepen met een lengte van meer dan 200 meter, maar niet op containerschepen met een lengte van 100 tot 200 meter (de zogenaamde feeders). Feeders wordt vanaf een bepaalde golfhoogte geadviseerd om de noodzakelijke maatregelen te nemen om containerverlies tegen te gaan en eventueel een alternatieve koers aan te houden om dwarsscheepse golven te vermijden. Mijn ambtsvoorganger heeft u op 26 mei 2021 per brief hierover geïnformeerd1.
Kunt u aangeven hoeveel containerschepen met een lengte van meer dan 200 meter jaarlijks door het zuidelijke verkeerscheidingsstelsel boven de Wadden varen?
Tussen 1 december 2020 en 28 februari 2022 hebben volgens AIS-gegevens 4.007 containerschepen met een lengte van meer dan 200 meter het zuidelijke verkeersscheidingsstelsel boven de Waddeneilanden bevaren, zowel oostgaand (richting Duitsland) als westgaand (komend vanaf Duitsland).
Hoeveel van deze schepen varen deze route terwijl de navigatiewaarschuwing om dit niet te doen en de noordelijke route te nemen van kracht is?
Tussen 1 december 2020 en 28 februari 2022 hebben volgens AIS-gegevens in oostgaande richting negen containerschepen met een lengte van meer dan 200 meter het zuidelijke verkeersscheidingsstelsel boven de Waddeneilanden bevaren tijdens de navigatiewaarschuwing. In westgaande richting waren dat volgens AIS-gegevens 23 containerschepen. De data voor de westgaande containerschepen zijn echter niet gevalideerd door de Duitse autoriteiten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het invoeren van een actievere vorm van verkeersbegeleiding?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer hierover op 19 november 2021 schriftelijk geïnformeerd2. Die Kamerbrief ging vergezeld van het onderzoeksrapport van Arcadis. Naar aanleiding van dat rapport vindt op dit moment afstemming plaats met Rijkshavenmeesters, Rijkswaterstaat en de Kustwacht om tot zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen omtrent verkeersbegeleiding boven de Waddeneilanden. Ik streef ernaar u voor het volgende Commissiedebat Maritiem nader te informeren.
Bent u bekend met het discussiestuk van de International Union of Marine Insurance (IUMI) «Containers lost at sea» van december 2021?
Ja.
Deelt u de conclusies van dit rapport?
Het discussiestuk gaat met name over containerverlies in relatie tot de schaalvergroting in de containervaart. Nederland heeft in IMO aangedrongen op een bredere analyse van dit vraagstuk. Voor de onderbouwing daarvan zijn de resultaten van het TopTier-project3, waarin Nederland participeert, van groot belang. Het overgrote deel van de aspecten die in het discussiestuk van IUMI worden benoemd, komt ook in het TopTier-project aan bod. Overigens heeft IUMI aangegeven niet deel te zullen nemen als consortiumpartner in het TopTier-project.
Bent u bekend met de opvatting van UNESCO over het open houden van het zuidelijke verkeerscheidingsstelsel boven de Wadden? Zo ja, wat is deze opvatting? Zo nee, bent u bereid met UNESCO in gesprek te gaan om u hiermee bekend te maken?
UNESCO heeft tot op heden geen bezwaren geuit tegen het bestaan van de zuidelijke vaarroute. Op basis van de richtlijn voor de implementatie van het Werelderfgoedverdrag4 kan UNESCO de vaarroute ook niet beoordelen: de vaarroute bestond reeds bij het instellen van het Waddengebied als werelderfgoed. UNESCO beoordeelt enkel de effecten van nieuwe activiteiten op werelderfgoed.
Bent u bereid een brede internationale alliantie (waaronder IUMI en UNESCO) te smeden ten behoeve van het sluiten van de zuidelijke vaarroute?
Over het sluiten van de zuidelijke route is uw Kamer reeds meerdere keren geïnformeerd.5 De route ligt deels buiten de territoriale wateren (12 mijl/22 km buiten de Waddenzee). Sluiting (volledig of voor specifieke schepen/onder bepaalde omstandigheden) moet daarom met instemming van IMO gebeuren. Peilingen bij IMO hebben uitgewezen dat een dergelijk voorstel weinig kans maakt. Nederland heeft daarom samen met Duitsland en Denemarken in december 2021 een niet-dwingend voorstel voor aanpassing van de routes ingediend in IMO, waarbij de advisering van containerschepen wordt opgenomen in de beschrijving van de routes. Door deze aanpassing wordt de kapitein alert gemaakt op het risico op containerverlies boven de Wadden, nog voordat hij door de Kustwacht gewaarschuwd wordt. Dit voorstel wordt naar verwachting eind juni 2022 behandeld, wanneer IMO over dit soort voorstellen vergadert.
De verbreding van het fietspad langs de Maasbrug tussen Gennep en Oeffelt. |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het berichten: «ministerie en Rijkswaterstaat geven geen prioriteit aan verbreding fietspad Maasbrug»1 en «Koen maakte een enorme smak van gevaarlijke fietsbrug bij Gennep: «mijn jongste moet straks ook over die brug»»?2
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat de verbreding van het fietspad langs de Maasbrug tussen Gennep en Oeffelt er voorlopig niet lijkt te komen, mede doordat het ministerie en Rijkswaterstaat hier geen prioriteit aan geven? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Er was met de regio afgesproken dat er zou worden gekeken of er voordeel te behalen was door de regionaal gewenste verbreding van het fietspad mee te nemen in het project «Ruimte voor de Maas bij Oeffelt». Dat blijkt helaas niet zo te zijn: er zijn voor dat project namelijk geen werkzaamheden aan het brugdek, waar het fietspad op ligt, nodig. Bovendien blijkt dat het meenemen van de verbreding het originele project mogelijk zou vertragen. Daarom is aan de regio voorgesteld de verbreding, los van de meekoppelkans te bespreken tijdens de Bestuurlijke Overleggen MIRT dit najaar. Daarbij is het ministerie wel transparant geweest over het feit dat er binnen IenW geen ruimte is voor de gevraagde financiële bijdrage (1/3e van de totale kosten) en dat de personele capaciteit, met name voor het benodigde technisch onderzoek, momenteel beperkt is.
Ziet u mogelijkheden om de verbreding gelijktijdig uit te voeren met de werkzaamheden Flessenhals Maas? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het klopt dat de fietsverbinding niet voldoet aan de landelijke normen voor tweerichtingsfietspaden? Zo ja, op welke termijn moet de fietsverbinding hier wel aan voldoen?
Er zijn voor fietspaden geen normen waaraan voldaan moet worden, alleen CROW ontwerprichtlijnen. Die richtlijnen geven onder meer aan hoe breed een fietspad idealiter zou moeten zijn bij een bepaalde hoeveelheid fietsers per dag. Gezien het huidige intensieve gebruik van het fietspad over de brug is dit fietspad volgens die richtlijnen te smal. Dat verklaart ook de regionale wens om het fietspad te verbreden.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van gemeente Gennep en Land van Cuijk om tot een snellere aanpassing over te gaan, mede in het licht van de naar verluidt al gereserveerde gelden van de provincies Limburg en Noord Brabant voor het herstel van de brug?
Het Ministerie van IenW en Rijkswaterstaat zijn natuurlijk bereid om mee te denken en te kijken wat er mogelijk is om een snellere aanpassing te faciliteren. De kosten van het meenemen van een regionale wens in een project van Rijkswaterstaat zijn echter in principe altijd voor rekening van de regionale indiener(s) en dat geldt ook voor deze verbreding. Daarbij zal ook moeten worden bekeken wat er mogelijk is binnen de beperkt beschikbare capaciteit.
Bent u bereid een gesprek te laten plaatsvinden tussen het ministerie, Rijkswaterstaat en de verschillende betrokken partijen? Zo ja, op welke termijn zou dit plaats kunnen vinden?
In het kader van het Nationaal Toekomstbeeld Fiets wordt het door de medeoverheden gewenste hoofdfietsroutenetwerk uitgewerkt. Rijkswaterstaat inventariseert samen met de provincies mogelijke fietsknelpunten op dit hoofdroutenetwerk op zijn eigen areaal. Dit maakt het mogelijk om deze knelpunten te bespreken in de Bestuurlijke Overleggen MIRT. In dat licht kan de verbreding van het fietspad op de Maasbrug worden geagendeerd voor het Bestuurlijk Overleg MIRT dit najaar. Er is regelmatig contact tussen het ministerie, Rijkswaterstaat en de betrokken overheden. Mocht de regio de wens hebben om op eigen kosten de brug aan te passen dan hoeft het gesprek hierover uiteraard niet te wachten op de formele MIRT-overleggen.
Het bericht ‘Rijk en provincie in gesprek over project Kornwerderzand’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Rijk en provincie in gesprek over project Kornwerderzand»?1
Ja.
Welke ontwikkelingen hebben zich sinds de ondertekening van de bestuursovereenkomst tussen Rijk en provincie in de zomer van 2020 voorgedaan, die invloed hebben op de planning en kosten van de verruiming van de sluis, het vervangen van de bruggen bij Kornwerderzand en het verdiepen van vaargeulen in het IJsselmeer?
Provincie Fryslân meldt in een recente voortgangsrapportage over project Verruiming Sluis Kornwerderzand, die aan provinciale staten is gestuurd, dat zich verschillende tegenvallers voordoen. Genoemd worden de vertraging bij het rijksproject versterking Afsluitdijk, werkwijze vaargeulen IJsselmeer, verziltingsproblematiek IJsselmeer, de marktbijdrage en prijsontwikkeling en inflatie. Op grond van de bestuursovereenkomst ligt de verantwoordelijkheid voor deze risico’s bij de provincie. Vanuit mijn begroting is, mede op wens van uw Kamer, een aanzienlijke maar vaste financiële bijdrage toegezegd onder de voorwaarde dat de risico’s van het project door de provincie worden gedragen.
Klopt het dat de vertraging van het Rijksproject «Versterking Afsluitdijk» de provinciale projecten op Kornwerderzand raakt? Op welke wijze kan de planning worden ingelopen?
Enkele deelprojecten van Project Afsluitdijk lopen, zoals mijn voorganger uw Kamer heeft bericht2, door tot naar verwachting 2025. Een aantal deelprojecten, waaronder de versterking van het dijklichaam, wordt naar verwachting volgens planning eind 2022 afgerond.
Werkzaamheden vanuit Rijkswaterstaat vormen naar huidig inzicht geen belemmering voor de provincie om de bruggen uiterlijk in 2025 te vervangen, zoals in de bestuursovereenkomst is afgesproken. Rijkswaterstaat en provincie zijn hierover in goed overleg. Ook voor mij is tijdige vervanging van de bijna 90 jaar oude bruggen van groot belang omdat daarmee een einde moet komen aan het optreden van storingen en ongeplande reparaties en daarmee vertraging voor het wegverkeer en scheepvaartverkeer.
Het deel van de Vismigratierivier dat Rijkswaterstaat laat bouwen in opdracht van de provincie (het doorlaatmiddel door de dijk) zal eind 2022 grotendeels gereed zijn. Aansluitende werkzaamheden, zoals het verwijderen van de tijdelijke waterkering en het aanbrengen van bodembescherming aan de Waddenzeezijde, zijn vertraagd en uiterlijk eind 2023 gereed. De provincie kan aan de IJsselmeerzijde conform afspraken na 2022 onbelemmerd de Vismigratierivier realiseren. Over het deel van de Vismigratierivier dat de provincie realiseert aan de Waddenzeezijde zijn Rijkswaterstaat en de provincie in gesprek om de gevolgen van de vertraging op te vangen en daarbij zo mogelijk kansen voor werk met werk te benutten.
Klopt het dat zich bij Rijkswaterstaat gegadigden hebben gemeld voor zandwinning bij projecten, zoals de Vismigratierivier en Versterking Friese IJsselmeerkust? Welke gevolgen heeft dit voor de kosten en baten voor de provincie bij het verdiepen van de vaargeulen?
Het klopt dat zich bij Rijkswaterstaat gegadigden hebben gemeld voor zandwinning in Rijkswateren. Verlening van ontgrondingsvergunningen in Rijkswateren verloopt volgens het principe «wie het eerst komt, het eerst maalt». De provincie Fryslân en de zandwinbedrijven hebben vergunningen aangevraagd voor het winnen van zand in respectievelijk het traject Kornwerderzand-Workum (provincie), in de vaargeultraject Urk-Den Oever en vaargeultraject Urk-Makkum-aansluiting wingebied Provincie (zandwinbedrijven). De provincie heeft aangegeven hun deel in te zetten voor de aanleg van de vismigratierivier en o.a. projecten gerelateerd aan de versterking en aanleg natuurprojecten langs de Friese Kust. In de ontgrondingsvergunningen van de zandwinbedrijven is het belang van de provincie ten aanzien van tijdige realisatie van de nautische vaargeulprofiel vanwege het Project Verruiming Kornwerderzand, meegenomen in de looptijd van de vergunning. De provincie kan in die zin voordeel halen uit het feit dat de vaargeulen, als benoemd in verleende ontgrondingsvergunningen, door zandwinning op diepte worden gebracht. De gevolgen voor de kosten en baten zijn uiteindelijk echter een verantwoordelijkheid voor de provincie.
Klopt het dat de verzilting van het IJsselmeer ernstiger is dan in eerste instantie werd gedacht? Welke beheersmaatregelen zijn nodig om verzilting tegen te gaan en welke consequenties hebben die voor de uitvoering van de verschillende projecten?
Na het droge jaar 2018 zijn wij alerter geworden op het verziltingsvraagstuk in het IJsselmeer en ingrepen in het gebied die kunnen leiden tot een verhoogde kans op de toename van verzilting worden goed in de gaten gehouden. Ook geven recente gepubliceerde toekomstscenario’s in het kader van Deltaprogramma Zoet Water aan dat de kans dat dergelijke droge jaren in de toekomst vaker kunnen voorkomen groter is geworden3. Sinds 2018 worden de meetpunten in het gebied daarom steeds verder uitgebreid, waardoor meer inzicht wordt verkregen in het gedrag van de verspreiding van het zoute water.
Het vergroten van de schutsluis bij Kornwerderzand omvat ook het verdiepen van de vaargeul naar Kornwerderzand. Het zand dat hierbij gewonnen wordt, wil de provincie Fryslân o.a. inzetten voor het project Versterken Friese Kust en de Vismigratierivier. Vanaf Kornwerderzand is de eerste km (van de totaal 4,5 km) vaargeul inmiddels verdiept. Uit diverse metingen is gebleken dat het zoute water dat normaliter weer terugvloeit naar de Waddenzee d.m.v. spuien of schutten zich nu ophoopt in de reeds verdiepte kuil. Er is nu een kans dat als de verdiepte vaargeul tussen Kornwerderzand en Urk verder wordt gerealiseerd, een zogenoemde zouttong over de bodem van de verdiepte vaargeul verder in het IJsselmeergebied komt met mogelijk hogere chloride-waarden bij het drinkwaterinnamepunt van het bedrijf PWN als gevolg.
In 2022 onderzoekt Deltares hoe groot en reëel de kans op verspreiding van zout water door de verdiepte vaargeul is en welke maatregelen er eventueel getroffen kunnen worden om dit tegen te gaan. De verwachting is dat deze studie in de tweede helft van 2022 is afgerond. Op dit moment is het dus nog niet mogelijk om te zeggen wat de benodigde beheersmaatregelen zijn, noch welke consequenties die hebben voor de uitvoering.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de marktbijdrage voor de verruimde sluis? Hoe beoordeelt u het initiatief van scheepsbouwers, verladers en transporteurs?2
De provincie Fryslân is in gesprek met de betrokken marktpartijen over het vormgeven van de marktbijdrage. Ik begrijp dat de marktpartijen nu onderling afspraken gaan maken over de toegezegde eigen bijdrage. Dat is goed nieuws. Ik heb begrepen dat de provincie en de marktpartijen mij op korte termijn willen bijpraten over de nadere details.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat de verruiming van de sluis, het vervangen van de bruggen bij Kornwerderzand en het verdiepen van vaargeulen in het IJsselmeer, zoals vastgelegd in de bestuursovereenkomst tussen Rijk en provincie, zoveel mogelijk volgens planning worden uitgevoerd?
Primair is de Provincie verantwoordelijk voor de projecten bij Kornwerderzand en voor het behalen van de afgesproken planning. Rijkswaterstaat werkt natuurlijk, binnen de afspraken van de bestuursovereenkomst, intensief samen met de provincie om de planning mogelijk te maken.
Het bericht ‘Rotterdam vraagt staatssecretaris om oplossing voor blusprobleem Waalhaven Zuid’ |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rotterdam vraagt Staatssecretaris om oplossing voor blusprobleem Waalhaven Zuid»1?
Ja.
Vindt u het ook zorgelijk dat ProRail klaarblijkelijk 63 miljoen euro tekortkomt om belangrijke veiligheidsmaatregelen te nemen? Zijn de financiële en maatschappelijke consequenties niet nog groter als het rangeerterrein per 1 januari 2023 zou moeten sluiten?
Ik vind het belangrijk dat de veiligheid van omwonenden van het emplacement geborgd is en dat het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats kan vinden. Ik wil benadrukken dat de veiligheid voor omwonenden en vervoerders op dit moment niet in het geding is. ProRail heeft het afgelopen jaar aanvullende veiligheidsmaatregelen getroffen die met bevoegd gezag zijn afgestemd. Eind 2021 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aanvullend budget beschikbaar gesteld voor het project.2
ProRail heeft de gemeente Rotterdam en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geïnformeerd over een verwacht tekort op het project om de brandblusvoorzieningen in de Rotterdamse haven op orde te brengen. Mede gegeven de omvang en de onzekerheid van het tekort werkt ProRail aan een nadere onderbouwing van de huidige raming en verklaring van het tekort. Daarnaast heb ik ProRail gevraagd om deze raming extern te laten toetsen, de risico’s ten aanzien van scope en planning te benoemen en te beheersen en te duiden wat de gevolgen zijn als het emplacement Waalhaven Zuid per 1 januari 2023 moet sluiten. Op basis van dit beeld kan ik overgaan tot besluitvorming. Ondertussen gaan de werkzaamheden door.
Was u al op de hoogte van de reguliere overtredingen van ProRail op de Rotterdamse spooremplacementen op het gebied van veiligheid en milieu en de noodzaak voor werkzaamheden?
Ja. ProRail heeft een extern onderzoek laten uitvoeren naar de tekortkomingen in de Rotterdamse haven. Uw Kamer is hier op 5 oktober 2020 over geïnformeerd3. Ook heb ik uw Kamer in het voorjaar van 2021 nog geïnformeerd dat het aantal overtredingen in 2020 is toegenomen4. Via de kopgroep Rotterdam, waar de gemeente Rotterdam, veiligheidsregio, omgevingsdienst, havenbedrijf Rotterdam, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en ProRail aan deelnemen, wordt de voortgang van het oplossen van de verschillende overtredingen besproken. Via de voortgangsrapportage van de beheerconcessie wordt uw Kamer hier ook jaarlijks over geïnformeerd.
Wat gaat u doen met de oproep van de gemeente Rotterdam om samen met ProRail een oplossing te vinden voor de veiligheidsproblemen met de blusvoorzieningen op het emplacement Waalhaven Zuid?
ProRail is met alle betrokken partijen in overleg om een oplossing te vinden, met als inzet dat er veilig kan worden gerangeerd op de Waalhaven Zuid. De kopgroep Rotterdam wordt hier ook in betrokken. Zoals eerder aangegeven kan ik tot besluitvorming overgaan zodra er een stabiel beeld is. Dit doe ik in afstemming met de leden van de kopgroep Rotterdam.
Bent u geïnformeerd over het tekort van ProRail en de oplossing om het ministerie in te schakelen om het tekort van 63 miljoen voor deze noodzakelijke werkzaamheden te dichten? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd?
Zoals in antwoord 2 aangegeven ben ik geïnformeerd door ProRail. ProRail heeft ook aangegeven tijd nodig te hebben om de huidige scope, raming, planning en risico’s verder te onderbouwen en is daarbij mede afhankelijk van het bevoegd gezag door afspraken te maken over de exacte uitvoering van voorzieningen. Zodra er een stabiel beeld is kan ik overgaan tot besluitvorming over het tekort.
Erkent u dat het niet uitvoeren van de noodzakelijke werkzaamheden rond het emplacement Waalhaven Zuid onder andere grote gevolgen heeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en daarmee de bedrijfsvoering van het havenindustrieel complex, omdat het emplacement (deels) gesloten moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om de veiligheid en bedrijfsvoering te borgen?
Zoals aangegeven in antwoord 2 heb ik ProRail gevraagd in kaart te brengen wat de gevolgen zijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen als het emplacement Waalhaven Zuid per 1 januari 2023 moet sluiten. Naar verwachting zal dit een groot effect hebben op het vervoer van goederen over spoor van en naar de Rotterdamse haven. Uitkomsten hiervan zal ik voor de zomer met uw Kamer delen.
Gaat u alsnog zo spoedig mogelijk in overleg met ProRail om te komen tot een oplossing, zodat per 1 januari 2023 voldaan wordt aan de veiligheidseisen?
Mijn ministerie is in overleg met ProRail, de gemeente Rotterdam, havenbedrijf Rotterdam, omgevingsdienst en veiligheidsregio om tot een oplossing te komen. Wanneer ik een besluit heb genomen over het tekort zal ik u hier over informeren, naar mijn verwachting zal dit voor de zomer zijn.
Wilt u, gelet op de urgentie, deze vragen binnen 14 dagen beantwoorden?
Ik heb geprobeerd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat de A1 ter hoogte van afrit Hoevelaken en oprit Hoevelaken wordt afgesloten. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Afsluiting parallelbaan A1 ter hoogte van afrit Hoevelaken en oprit Hoevelaken richting Amsterdam?»1
Ja.
Deelt u de mening dat knooppunt Hoevelaken belangrijk is voor de doorstroom van het verkeer?
Ja.
Hoelang gaat de afsluiting duren?
De afsluiting van de parallelbaan van de A1 ter hoogte van knooppunt Hoevelaken richting Amsterdam (de noordelijke parallelbaan), en daarmee de op- en afrit Hoevelaken, zijn vanaf 12 februari naar verwachting zes weken afgesloten voor verkeer.
Waarom is er gekozen voor een afsluiting en niet voor een tijdelijke oplossing?
De voegovergang is kapot en dient vervangen te worden. Er is na diverse eerdere reparaties geen herstel van de voegovergang meer mogelijk. De kans op blikschade en meer serieus letsel is te groot bij de huidige toestand van de voegovergang en daarom is gekozen voor een aanpak waarbij de veiligheid voor de weggebruiker zo snel mogelijk permanent wordt geborgd.
In hoeverre kan er nog worden gekozen voor een tijdelijke oplossing? In hoeverre kan er nog voor worden gezorgd dat de extra reistijd niet oploopt tot 30 minuten?
Het uitwerken en realiseren van een alternatieve tijdelijke oplossing biedt geen soelaas, omdat deze tijdelijke oplossing niet veel eerder klaar zal zijn dan de definitieve oplossing die nu al uitgewerkt wordt. Rijkswaterstaat heeft daarom besloten te kiezen voor definitieve vervanging van de voeg. Het is hierbij helaas onvermijdelijk dat de automobilist gebruik moet maken van omleidingsroutes over andere snelwegen. Rijkswaterstaat houdt automobilisten hierbij via diverse kanalen zo goed mogelijk op de hoogte van de voortgang en actuele situatie.
In hoeverre lopen andere overgangen tussen weg en brug het risico om kapot te gaan op knooppunt Hoevelaken?
Aan de voegovergangen op de zuidelijke parallelbaan is in 2011 onderhoud uitgevoerd; zij zijn in voldoende goede staat. De voegovergangen op de hoofdrijbanen zijn toe aan vervanging. Deze voegovergangen op de hoofdrijbanen staan op de planning om eind 2022 vervangen te worden. De noordelijke voegovergang, waar het nu om gaat, zou ook eind 2022 worden vervangen, omdat deze einde levensduur bereikt, maar moet vanwege de staat nu met spoed worden vervangen.
Hoe gaat u een afsluiting van knooppunt Hoevelaken als gevolg van een kapotte overgang tussen weg en brug in de toekomst voorkomen?
De inspecties en het onderhoudsprogramma van Rijkswaterstaat zijn erop gericht dergelijke situaties te voorkomen. Met de huidige staat van onderhoud zijn toekomstige stremmingen, ook met andere onderdelen dan voegovergangen, echter niet uit te sluiten. Afgelopen december is uw Kamer hierover door mijn voorganger geïnformeerd (35 925-A, nr. 25). Daarnaast bent u op 11 februari jl. geïnformeerd over proces en aanpak uitwerking coalitieakkoord op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (35 925 XII, nr. 78). Hierbij heb ik aangegeven dat er, ondanks de extra middelen voor de instandhouding en aanleg van de Rijksinfrastructuur, keuzes nodig blijven in de prestatieniveaus voor instandhouding, het tempo van het inlopen van achterstanden en het meenemen van nieuwe eisen aan de infrastructuur. Deze keuzes ga ik op een weloverwogen manier maken en daar neem ik uw Kamer in mee.
In hoeverre lopen andere overgangen tussen weg en brug het risico om kapot te gaan op rijkswegen?
Zie antwoord vraag 6 en 7.
Hoe gaat u een afsluiting van een rijksweg als gevolg van een kapotte overgang tussen weg en brug in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel ‘Welkom op het slechtste station van Nederland: ‘Ik heb maar een auto gekocht’ |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Welkom op het slechtste station van Nederland: «Ik heb maar een auto gekocht»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat station Rotterdam-Zuid het allerslechtste station van Nederland is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Elk jaar wordt in opdracht van NS en ProRail een onderzoek uitgevoerd naar de beleving van reizigers op stations, de stationsbelevingsmonitor. Aan reizigers wordt gevraagd om te scoren op onder andere de aanwezige faciliteiten, informatievoorziening, reinheid en veiligheid. Uit dit onderzoek komen gemiddelde waarden en het beste en slechtst scorende station van Nederland.
De reizigers geven stations in 2021 een gemiddeld rapportcijfer van 7,31. In 2020 was dat 7,26 en in 2016 was dat nog 6,94. Het hoogste cijfer zit rond een 8 en het laagste cijfer op een 6-. Station Rotterdam-Zuid scoort met een 5,8 als laagste dit jaar in de stationsbelevingsmonitor. Dat is vervelend voor de reizigers die gebruik maken van dit station en dat moet beter.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is wanneer reizigers het openbaar vervoer gaan mijden omdat zij zich er onprettig en onveilig voelen?
Iedereen moet zich veilig voelen en op een prettige manier gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, het station en de bijbehorende faciliteiten. NS en ProRail hebben afspraken gemaakt met politie en gemeente over extra toezicht op station Rotterdam-Zuid. NS zet zelf ook extra Veiligheid & Service-medewerkers in. Onlangs is een winkeltje geopend voor meer levendigheid en via de camera’s wordt de (sociale) veiligheid op het station gemonitord.
Hoe hebben de reizigersaantallen van station Rotterdam-Zuid zich over de afgelopen jaren ontwikkeld en wat is de prognose voor de komende jaren?
Het aantal reizigers is in de periode van 2015 tot 2019 gegroeid met ongeveer 5% per jaar tot een totaal van 3700 in- en uitstappers gemiddeld per werkdag. Door de coronamaatregelen is het aantal reizigers op Rotterdam-Zuid in de afgelopen jaren gedaald, net als in de rest van het land. Verwachting is dat met het wegvallen van de coronamaatregelen het aantal reizigers weer herstelt en daarna verder groeit. De groei zal nauw samenhangen met de ontwikkelingsplannen (wonen en werken) van de gemeente in de omgeving. Daarnaast geldt dat als besloten wordt tot de aanleg van station Stadionpark, op de langere termijn het aantal in- en uitstappers op Rotterdam Zuid waarschijnlijk zal afnemen, omdat Stadionpark en Rotterdam-Zuid deels in hetzelfde gebied liggen. Naar verwachting neemt het aantal in- en uitstappers dan af tot gemiddeld circa 3000 per werkdag.
Bent u van mening dat reizigers die klachten of suggesties over het openbaar vervoer hebben, serieus genomen moeten worden en te allen tijde een terugkoppeling moeten krijgen?
Ja, klachten moeten te allen tijde serieus worden genomen. Gemeente Rotterdam en NS hebben het afgelopen jaar enkele meldingen gekregen over Rotterdam-Zuid. Het ging om één melding van intimidatie, enkele meldingen van overlast veroorzaakt door jongeren en andere meldingen die vooral betrekking hadden op de omgeving. In reactie daarop heeft NS passende maatregelen getroffen. Aan de indiener(s) is een terugkoppeling gegeven, zo geeft NS aan.
Weet u hoe groot de groep reizigers is die geen terugkoppeling krijgt na het indienen van een klacht en wat doet u om dit te verbeteren?
Zoals in vraag 5 is toegelicht, worden de klachten serieus opgepakt door NS en de gemeente Rotterdam. Ook laten NS en de gemeente weten wat er met de klacht is gedaan.
Kunt u inzicht geven in het aantal misdrijven dat plaatsvindt in en rondom station Rotterdam-Zuid?
De politie geeft aan dat in het afgelopen jaar meldingen zijn gedaan van 5 fietsdiefstallen, 4 overige diefstallen, 2 vernielingen en enkele signalen van jeugdoverlast in en rondom station Rotterdam-Zuid.
Kunt u aangeven waarom volgens u het cameratoezicht op station Rotterdam-Zuid niet bijdraagt aan een veiliger station? Hoe kan cameratoezicht wel een effectieve bijdrage leveren aan meer veiligheid op dit station?
Cameratoezicht draagt wel degelijk bij aan een veiliger station. Het station Rotterdam-Zuid wordt dagelijks met camera’s gemonitord, zoals op veel stations in Nederland. De persoon achter de camera’s kan op afgesproken tijden en op hotspots kijken naar de beelden. Aan de hand van een analyse van de beelden, wordt de inzet van Veiligheid & Service-medewerkers gepland of assistentie van de politie gevraagd. Als onderdeel van de afspraken in het kader het Lokaal Veiligheidsarrangement, worden afspraken gemaakt om de (live)camerabeelden met de samenwerkingspartners te delen. Met een bredere inzet van de samenwerkingspartners op de gezette tijden wordt cameratoezicht nog effectiever.
Worden er door de politie, in samenwerking met de gemeente, extra acties gehouden om de leefbaarheid en veiligheid op en rondom station Rotterdam-Zuid te waarborgen en verbeteren?
Gemeente Rotterdam en politie hebben afspraken gemaakt over extra toezicht op station Rotterdam-Zuid.
Kunt u aangeven in hoeverre de NS en ProRail een rol kunnen spelen bij het veiliger maken van station Rotterdam-Zuid om het vertrouwen in een veilige reis te vergroten? Zo ja, kunt u toelichten op welke manier?
NS heeft in samenspraak met ProRail afspraken gemaakt met politie en gemeente over extra toezicht op station Rotterdam-Zuid en NS zet zelf ook extra Veiligheid & Service-medewerkers in. Daarnaast hebben ProRail en NS afgesproken om het cameratoezicht verder te intensiveren, wordt er meer schoongemaakt en zijn er plannen om het station te vergroenen met plantenbakken.
Wat gaat u op korte termijn – al dan niet in samenwerking met de gemeente Rotterdam – doen om de veiligheidssituatie op en rondom station Rotterdam-Zuid te verbeteren?
Samen met de gemeente Rotterdam en politie zetten NS en ProRail extra maatregelen in om de veiligheid op en rondom het station Rotterdam-Zuid te verbeteren, zoals in vraag 10 is toegelicht.
Bent u ook van mening dat de aanpak van station Rotterdam-Zuid snel moet worden betrokken bij het «Nationaal Programma Rotterdam-Zuid»? Zo ja, wat is in dat geval volgens u de oplossing om station Rotterdam-Zuid aantrekkelijker te maken voor reizigers en omwonenden?
Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, is een samenwerking tussen de nationale overheid, gemeente en deelgemeente, zorginstelling en het onderwijs en bedrijfsleven voor een nieuw perspectief voor Rotterdam Zuid. Het gezamenlijke doel van alle partners is ervoor te zorgen dat opleidingsniveau, arbeidsparticipatie en woonkwaliteit in 20 jaar stijgen naar het gemiddelde van de vier grote steden in Nederland. Een veilig station Rotterdam-Zuid kan zeker bijdragen aan het gestelde doel van woonkwaliteit. Gemeente Rotterdam, de politie, ProRail en NS nemen samen extra maatregelen om de veiligheid op het station te verbeteren en dragen zo vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bij aan het «Nationaal Programma Rotterdam-Zuid».
Het opheffen van servicebalies op treinstations |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat servicebalies van de NS, zoals bijvoorbeeld in Hengelo afgelopen 19 december, worden opgeheven?
Zoals mijn voorgangers ook in de antwoorden op Kamervragen van lid Alkaya (SP)1 en de leden Ziengs en Heerema (beiden VVD)2 hebben aangegeven, betreft de sluiting van servicebalies een operationele verantwoordelijkheid van NS.
Met inachtneming van de afspraken die ik heb vastgelegd in de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet over zaken als toegankelijkheid en sociale veiligheid, is het aan NS om haar dienstverlening en personele inzet op een zo goede en efficiënt mogelijke manier aan te laten sluiten op de behoefte van de reiziger. NS heeft mij ervan verzekerd dat de sluiting van servicebalies niet ten koste gaat van de naleving van de afspraken uit de concessie. Net als mijn voorgangers houd ik hierover de vinger aan de pols.
Kunt u een beeld geven van het aantal servicebalies in Nederland dat afgelopen jaren opgeven is en komende jaren nog opgeheven gaat worden?
NS geeft aan sinds 2015 op een viertal stations aanpassingen te hebben doorgevoerd in hun service-aanbod waarbij de vaste servicebalie is opgeheven. In de plaats daarvan zijn op die stations Samen Service en Self Serviceformules gekomen. Met het op 5 januari jongstleden gecommuniceerde besluit van NS3 brengt NS het aantal stations met vaste servicebalies terug van 36 naar 17. NS laat weten op dit moment geen verdere concrete plannen te hebben, en dat zij de behoefte ten aanzien van service en dienstverlening van de reiziger in de toekomst zal blijven monitoren.
Ziet u ook dat mensen die minder zelfredzaam of digitaal vaardig zijn (zo’n 4 miljoen mensen in Nederland) hechten aan persoonlijke hulp op het station?
Een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer is van groot belang. Ik hecht er dan ook waarde aan dat alle hulpbehoevende reizigers op die momenten en plekken worden geholpen waar zij dat nodig hebben. Steeds vaker is dat online, maar soms blijft menselijke hulp gewenst, bijvoorbeeld wanneer reizigers minder digitaal vaardig zijn. Dat kan op de stations waar NS servicemedewerkers of een OV Service en Tickets winkel aanwezig blijft. Op alle overige stations, of buiten de openingstijden van de servicebalies en Service en Tickets winkels, biedt NS op andere manieren persoonlijke ondersteuning aan deze en andere reizigers, zoals 24 uur per dag en 7 dagen in de week via de servicezuil, telefonische hulp bij kaartverkoopautomaten en via de NS Klantenservice.
Ook minder mobiele reizigers, en reizigers met een beperking, moeten probleemloos kunnen reizen met de trein. Reizigers die daar behoefte aan hebben kunnen vandaag al 24 uur per dag en 7 dagen in de week op 193 stations in Nederland waar NS stopt NS reisassistentie aanvragen. Dit jaar introduceert NS reisassistentie op nog eens 27 stations waarna conform de huidige planning in december 2023 de laatste 25 stations waar NS stopt reisassistentie krijgen. De servicebalies zijn niet primair bedoeld voor het borgen van de toegankelijkheid van stations. Ook op de stations waar de vaste servicebalie wordt opgeheven blijft NS reisassistentie aanbieden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen in Nederland zorgeloos de trein kan nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt u het opheffen van servicebalies met de concessievoorwaarden van NS, waarin staat dat aan reizigers toegankelijke, specifieke en persoonlijke reisinformatie moet worden geboden?
In de concessie worden eisen gesteld aan het bieden van reisinformatie door NS. Deze eisen hebben betrekking op het verbeteren van reisinformatie voor de deur-tot-deur reis, het geven van informatie die het voor de reiziger mogelijk maakt om zelfstandig een afweging te kunnen maken over de treinreis en het geven van informatie van andere treinvervoerders via informatieborden en omroepinstallaties. Ook moet de reisinformatie toegankelijk en begrijpelijk zijn voor mensen met een functiebeperking. Dit betekent onder meer dat de informatie geschikt is voor reizigers met een visuele of auditieve beperking en dat de informatie voldoende duidelijk en eenvoudig is voor reizigers met een verstandelijke beperking. NS moet aan deze bepalingen voldoen ongeacht of het station bemenst of onbemenst is.
NS verschaft via verschillende kanalen reisinformatie aan de reiziger, onder andere via de NS-app en uiteraard ook via de (dynamische) reisinformatieschermen op de stations en in de treinen.
Gaat u zich hard maken om de servicebalie een stevige plek te geven in het programma van eisen van de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet?
Op dit moment beraad ik mij op het Programma van Eisen voor de nieuwe vervoerconcessie op het hoofdrailnet. Ik wil niet vooruitlopen op eventuele eisen die ik hierin vastleg ten aanzien van de dienstverlening op stations. Uiteraard kunt u ervan uitgaan dat ik ook in de nieuwe hoofdrailnetconcessie zal sturen op een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer.
Het bericht dat de noodklok wordt geluid door het gevaar op N-wegen. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Noodklok om gevaar N-wegen: «Klein foutje direct fataal»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het bericht maakt duidelijk welk menselijk leed er schuilgaat achter verkeersveiligheidscijfers. Het doet eveneens suggesties om de verkeersveiligheid op N-wegen te verbeteren. Verkeersveiligheid is een van de prioriteiten voor deze Kabinetsperiode en er zijn middelen beschikbaar om aan de slag te gaan met N-wegen. Daartoe wordt geïnvesteerd in N-wegen die in beheer zijn van het Rijk. Hiervoor is de komende jaren € 200 miljoen beschikbaar. Voor N-wegen in beheer van provincies zijn betreffende wegbeheerders primair aan zet. Vanuit de rijksoverheid wordt het verbeteren van verkeersveiligheid op provinciale N-wegen op verschillende manieren gestimuleerd, bijvoorbeeld via cofinanciering. Hierop wordt in de beantwoording van vraag 4 nader ingegaan.
Klopt het dat 25% van de dodelijke verkeersongelukken plaatsvindt op N-wegen, terwijl slechts 7.813 km van de 140.000 km wegen een N-weg is?
Nee, dit klopt niet. De getalswaarden van de genoemde cijfers worden weliswaar herkend in externe bronnen, maar dan voor andere categorieën dan de in de vraag genoemde. De SWOV noemt een aandeel van 25% voor verkeersdoden op provinciale wegen in het Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland (BRON) in 20202. Het aantal en aandeel verkeersdoden is echter niet gelijk aan het aantal en aandeel dodelijke verkeersongelukken; bij een dodelijk verkeersongeval kunnen immers één of meerdere verkeersdoden vallen. Daarnaast zijn niet alle N-wegen provinciale wegen en niet alle provinciale wegen zijn N-wegen. Het aantal van 7.813 km wordt door CBS gepubliceerd als de weglengte van rijbanen in beheer van de provincie in 20193. De totale lengte van de daar weergegeven rijbanen is echter niet gelijk aan de totale weglengte van provinciale wegen, omdat door het CBS bij de rijbanen de fiets- en voetpaden uitgezonderd zijn.
Daarbij zijn deze cijfers over verkeersdoden en weglengte ook met gewijzigde omschrijvingen (provinciale wegen in plaats van N-wegenen verkeersdoden in plaats van dodelijke verkeersongelukken) niet goed met elkaar te vergelijken. Dit komt omdat bij de cijfers in BRON ook slachtoffers op fiets- en voetpaden zijn opgenomen, terwijl deze wegen niet zijn opgenomen in de genoemde weglengte (7.813 km) die betrekking heeft op uitsluitend provinciale rijbanen.
Het aantal slachtoffers en de weglengte op N-wegen ziet op wegen van alle soorten wegbeheerders in Nederland. In beginsel zijn wegbeheerders primair zelf verantwoordelijk voor rapportages over ongevallen op de wegen in hun beheer. Het Rijk publiceert jaarlijks rapportages over de verkeersongevallen op al haar wegen, waaronder de Rijks-N-wegen in onder andere de monitor Veilig over Rijkswegen4 en de jaarlijkse dieptestudie naar dodelijke verkeersongevallen op Rijkswegen door de SWOV5. Het precieze aantal en aandeel dodelijke verkeersongevallen en verkeersdoden op alle N-wegen van de verschillende wegbeheerders zal worden meegenomen in het benodigde onderzoek voor de uitwerking van de motie-Madlener6. In deze motie is namelijk verzocht om een overzicht in het MIRT op te nemen van de top tien N-wegen waar de meeste ongevallen plaatsvinden. Dat geldt eveneens voor het gevraagde overzicht in vraag 9.
Wat is uw reactie op het plan van Veilig Verkeer Nederland voor het veiliger maken van N-wegen?
Het is goed dat VVN in de media aandacht vraagt voor de verkeersveiligheid van N-wegen. VVN geeft aan nog te werken aan het genoemde plan.
Voor de verkeersveiligheid van N-wegen in beheer van provincies zijn de betreffende wegbeheerders primair verantwoordelijk. Het verkeersveiliger maken van provinciale N-wegen wordt vanuit de rijksoverheid op verschillende manieren gestimuleerd. Zo is er € 25 miljoen beschikbaar gesteld om te investeren in bermmaatregelen op provinciale N-wegen (25% cofinanciering van het Rijk). Hiermee zijn ongeveer 750 km aan bermen van provinciale N-wegen verkeersveiliger gemaakt. Daarnaast kunnen provincies – naast gemeenten en waterschappen – ook een beroep doen op de investeringsimpuls verkeersveiligheid. In de 1e tranche in 2020 ad € 165 miljoen is circa € 38,5 miljoen gegaan naar 80 km/u en 100 km/u wegen. Op dit moment wordt gewerkt aan de opzet van de tweede tranche van de investeringsimpuls verkeersveiligheid. De tweede tranche van de investeringsimpuls verkeersveiligheid komt dit jaar beschikbaar. Ook dan kunnen medeoverheden een rijksbijdrage (op basis van cofinanciering) aanvragen voor maatregelen die N-wegen verkeersveiliger maken.
Naast de € 25 miljoen die beschikbaar is gesteld om te investeren in bermmaatregelen op provinciale N-wegen, wordt ook € 25 miljoen geïnvesteerd in bermmaatregelen op Rijks-N-wegen. Hier wordt in de beantwoording van vraag 6 nader op ingegaan. Voor de komende jaren is daar bovenop € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het verder verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld7, worden de komende tijd prioriteringsopties nader uitgewerkt, waarna besluitvorming plaatsvindt over de concrete inzet van de beschikbare € 200 miljoen. U wordt hierover medio dit jaar nader geïnformeerd.
Herinnert u zich de brief Verkeersveiligheid Rijks-N-wegen?2
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Wat is de stand van zaken van het veiliger maken van de genoemde N-wegen die een verhoogd risico op verkeersongelukken hebben: N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48?
Op de genoemde wegen wordt gewerkt aan het veiliger maken van de berminrichting, op basis van de € 25 miljoen die het vorige Kabinet voor Rijks-N-wegen beschikbaar heeft gesteld. Voor iedere N-weg en iedere locatie is dat maatwerk. In de meeste gevallen worden onveilige obstakels verwijderd. Waar dat nodig of gewenst is (zoals bij monumentale bomen) wordt als dat mogelijk is een afscherming aangebracht. De uitvoering van de maatregelen is ondergebracht in bestaande onderhoudscontracten en onderhoudswerken die bij Rijkswaterstaat al liepen. Dit bespaart kosten, is efficiënter en leidt tot de minste hinder voor het verkeer. De realisatie van de eerste bermmaatregelen is dit jaar gestart en loopt door tot het jaar 2024. De werkzaamheden op de wegen N36 en N7 zullen nog dit jaar worden afgerond. In 2023 volgt het werk aan de N33. In 2024 volgt het werk aan de N14, N31, N35 en N48.
Kunt u een overzicht sturen van het aantal verkeersongelukken en verkeersdoden per genoemde N-weg?
Hieronder treft u de gevraagde overzichten voor de genoemde Rijks-N-wegen voor de periode 2015–2020. Deze selectie is tot stand gekomen door koppeling van BRON aan het Nationaal Wegen Bestand (NWB).
Welke maatregelen worden er genomen voor het veiliger maken van de genoemde N-wegen? In hoeverre wordt er voor de genoemde N-wegen ingezet op het verbreden van de rijbanen, het scheiden van de rijbanen, het aanbrengen van middengeleiders, het verharden en het verbreden van bermen en het weghalen van bomen in bochten?
Zoals in de beantwoording van vraag 6 aangegeven, worden betreffende N-wegen op basis van de door het vorige Kabinet beschikbaar gestelde € 25 miljoen aangepakt door het verbeteren van de bermveiligheid. Eventuele aanvullende maatregelen op deze wegen zijn afhankelijk van besluitvorming over de inzet van de € 200 miljoen die door het huidige Kabinet beschikbaar gesteld voor het verder verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. U wordt hierover medio dit jaar nader geïnformeerd.
Kunt u een overzicht sturen van het aantal verkeersongelukken en verkeersdoden op N-wegen per provincie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke afspraken worden er gemaakt met provincies voor het nemen van maatregelen om N-wegen veiliger te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke publieke campagnes lopen er nu om menselijke fouten in het verkeer op N-wegen te verminderen? In hoeverre zijn deze campagnes succevol? In hoeverre zorgen deze campagnes voor een vermindering van het aantal verkeersongelukken?
De campagne «N36=»9 wordt momenteel uitgevoerd door Rijkswaterstaat. De gedragscampagne is samen met de provincie Overijssel, de gemeenten Almelo, Wierden, Twenterand, Hardenberg, Ommen en de politie Oost-Nederland tot stand gekomen. De campagne is gericht op de gewenste gedragingen, zoals: voldoende afstand houden, aandacht en ogen op de weg houden, elkaar de ruimte geven en rekening houden met elkaar.
De campagne zet in op het verhogen van het bewustzijn van de weggebruiker over het gewenste gedrag en beoogt daarmee een verbetering in het weggedrag. Gedurende de looptijd van de campagne worden de ervaringen en beleving van weggebruikers gemonitord door vragenlijstonderzoeken. In de evaluatie wordt het effect van de gedragscampagne in beeld gebracht.
Daarnaast zijn er de landelijke campagnes zoals BOB, MONO en Hou je aan de Snelheid. In welke mate deze voor minder ongevallen zorgen is niet meetbaar, maar ze zorgen wel voor bewustzijn, normstelling en bieden draagvlak voor anders interventies, zoals handhaving, interventies op scholen of bij werkgevers. Deze campagnes worden jaarlijks geëvalueerd en bijgesteld om de effectiviteit zo groot mogelijk te maken. Ook worden deze campagnes uitgedragen door partners zoals Veilig Verkeer Nederland, TeamAlert, ANWB, provincies en gemeenten. Daarbij worden uitingen ook op het onderliggend weggennet geplaatst. Ook wordt er tijdens deze campagnes gehandhaafd door de politie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de provincies om provinciale afspraken te maken voor het veiliger maken van N-wegen?
Ik ben in gesprek met medeoverheden waaronder provincies over de implementatie van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid. Een van de afspraken is onder meer dat medeoverheden risicoanalyses en uitvoeringsagenda’s opstellen om de grootste risico’s op het eigen wegennet aan te pakken. Alle provincies beschikken inmiddels over deze plannen.
Herinnert u zich de beantwoording op de Kamervragen over de verkeersveiligheid op de N36?3
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
In hoeverre heeft u sindsdien gewerkt aan het gelijk en breder maken van de baanbreedte op de N36?
Rijkswaterstaat heeft tussen 2015 en 2018 verschillende werkzaamheden uitgevoerd om de veiligheid op de weg te verbeteren. Zo is de rijbaan over een lengte van 16 kilometer verbreed. Er zijn over de hele N36 ribbelmarkering, reflectoren en hectometerborden met snelheidsaanduiding aangebracht. In 2022 worden op het gedeelte tussen Mariënberg – Witte Paal de bermen veilig ingericht en later in 2022 zijn er werkzaamheden om extra uitwijkruimte (redresseerruimte) te creëren. Op die manier geraken weggebruikers minder snel in de buitenberm en maken daardoor minder abrupte stuurbewegingen. In totaal is € 10 miljoen uitgetrokken voor veilige bermen langs de N36.
Welke inpassingsvraagstukken moet u hiervoor nog oplossen? Welke maatregelen neemt u om deze inpassingsvraagstukken op te lossen?
Er is geen inpassingvraagstuk bij het creëren van extra uitwijkruimte aan de buitenbermzijde zoals nu is gepland op het gedeelte tussen Mariënberg – Witte Paal. Verbreding van de middenstrook (as) van de weg is niet mogelijk zonder diverse kunstwerken over de N36 de verbreden of te vervangen. Om deze reden is er eerder over de hele N36 ribbelmarkering aangebracht. Deze markering geeft een waarschuwing als auto’s met de banden over de markering rijden en naast de rijstrook dreigen te komen.
Deelt u de mening dat een wisselend rijwegprofiel op de N36 een verhoogd risico op verkeersongelukken geeft?
Na aanpassing van het gedeelte Mariënberg – Witte Paal is enkel op het deel tussen Aadorp en Almelo-Noord de redresseerstrook smaller. Daarmee is na afronding van betreffende werkzaamheden geen sprake meer van een sterk wisselend wegprofiel. Wel vragen de weg en het verkeer veel aandacht van de weggebruikers zelf. Door de snelheidsverschillen tussen het vele vracht- en personenverkeer en door weinig inhaalmogelijkheden, zijn er bijvoorbeeld situaties waarin automobilisten lang achter dezelfde vrachtwagen rijden. Het gedrag van weggebruikers speelt een grote rol in de verkeersveiligheid op de Nederlandse wegen. Daarom is Rijkswaterstaat samen met regionale partners de campagne «N36=» gestart om het weggedrag positief te beïnvloeden, zoals reeds benoemd onder de beantwoording van vraag 11.
Het T-rijbewijs in de grensregio. |
|
Harry van der Molen (CDA), Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom in de Europese Unie de rijbewijzen van de categorie A, B, C, D en E zijn geharmoniseerd, maar de eisen aan het rijexamen voor landbouwvoertuigen verschillen per land en daardoor deze rijbewijzen niet overal in de EU worden erkend? Hoe is dit verschil ooit ontstaan en wat vindt u hiervan?
T-rijbewijzen vormen een nationale rijbewijscategorie die niet onder de harmonisatieregels van de derde Europese rijbewijsrichtlijn valt. Lidstaten hebben hierdoor de vrijheid om eigen rijbewijseisen te hanteren voor land- en bosbouwvoertuigen, bijvoorbeeld voor zaken als de minimumleeftijd van de houder of het maximale gewicht van het te besturen voertuig. Een lidstaat kan deze rijbewijzen alleen afgeven voor het eigen grondgebied, maar heeft wel de ruimte om andere buitenlandse T-rijbewijzen te erkennen.
Het gebrek aan harmonisatie houdt verband met de keuzes die op Europees niveau zijn gemaakt bij de totstandkoming van de derde rijbewijsrichtlijn in 2006, waarbij geen Europese T-categorie is ingevoerd. In het algemeen ben ik van mening dat in Europees verband zou moeten worden gestreefd naar een verdere harmonisatie van deze rijbewijzen. Dit standpunt is al kenbaar gemaakt aan de Europese Commissie in het kader van de komende herziening van de rijbewijsrichtlijn.
Kunt u aangeven waarom het G-rijbewijs (de Belgische versie van T-rijbewijs) niet geldig is Nederland en hoe u hiertegen aankijkt?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Het Nederlandse T-rijbewijs is ingevoerd in juli 2015, na een uitgebreid wetgevingstraject in samenspraak met de betrokken sectorpartijen. Er is toen voor gekozen om geen erkenningen in te voeren van Belgische of Duitse T-rijbewijzen. Wel is er bepaald dat T-voertuigen mogen worden bestuurd met een buitenlands C-rijbewijs, naast een overgangsrecht tot 2025 voor B-rijbewijzen die door een EU-lidstaat zijn afgegeven. Daarnaast is geregeld dat T-rijbewijzen van andere EU-lidstaten via lagere regelgeving in ons land kunnen worden erkend. De wetgeving rond het T-rijbewijs is in 2018 geëvalueerd; de evaluatie is in april 2018 aan de Kamer aangeboden. Hierin zijn geen grote knelpunten naar voren gekomen voor wat betreft de positie van buitenlandse rijbewijshouders, maar dit aspect wordt wel genoemd als een mogelijk aandachtspunt voor de toekomst.
Sectororganisaties uit de bouwsector en de landbouwsector, het CBR en de RDW hebben inmiddels richting het Ministerie van IenW aangegeven dat een wederzijdse erkenning van Duitse en Belgische T-rijbewijzen voor bepaalde groepen gebruikers tot lastenverlichting kan leiden. Hierover is overleg met deze partijen, evenals met de ministeries in België en Duitsland. Hoewel de exacte omvang van het probleem nog niet goed duidelijk is, sta ik in beginsel positief tegenover deze erkenningen, mits er geen negatieve effecten zijn voor de verkeersveiligheid.
Aan het CBR is gevraagd om een vergelijkend overzicht te maken van de nationale exameneisen in Nederland, België en Duitsland. Op basis hiervan kan in overleg met de betrokken partijen worden bezien of het invoeren van wederzijdse erkenningen vanuit de verkeersveiligheid en vanuit de te reduceren lasten haalbaar is.
Wat zijn op dit moment precies de mogelijkheden van mensen die in de grensregio wonen om zowel in Nederland als in Duitsland of België een landbouwvoertuig te mogen besturen op de openbare weg?
In Nederland geldt dat elk buitenlands C-rijbewijs het recht geeft om een T-voertuig te besturen op de openbare weg. Dit is in 2015 in het wetsvoorstel tot invoering van het T-rijbewijs vastgelegd. Daarnaast is in 2015 als overgangsmaatregel bepaald dat een B-rijbewijs dat voor 1 juli 2015 is afgegeven door een andere EU-lidstaat het recht geeft om in Nederland een T-voertuig te besturen. Deze overgangsmaatregel komt overeen met de overgangsregel voor Nederlandse B-rijbewijzen en loopt af in 2025. Hierbij kan nog worden benadrukt dat er geen rijbewijs nodig is als T-voertuigen worden gebruikt buiten de openbare weg, wat op akkers of weilanden meestal het geval zal zijn.
In België geldt dat personen die niet in België woonachtig zijn, zijn vrijgesteld van de rijbewijsplicht voor G-voertuigen, zoals de Belgische categorie T wordt aangeduid. Daarnaast mag een G-voertuig in België worden bestuurd met een rijbewijs B, BE, C1, C, CE of C1E, mits de voertuigmassa binnen de grenzen van deze categorieën blijft.
Duitsland heeft in 2016 in een briefwisseling met de RDW aangegeven het Nederlandse T-rijbewijs als gelijkwaardig te beschouwen aan het Duitse T-rijbewijs, maar het is niet duidelijk welke rechten dit concreet met zich meebrengt voor houders van een Nederlands T-rijbewijs. Bij het Duitse verkeersministerie is navraag gedaan naar de betrokken regels en de publicatie daarvan, maar er is hierop nog geen antwoord ontvangen. Wanneer deze informatie beschikbaar is, zal de Kamer worden geïnformeerd en zal de informatie worden gedeeld met de relevante sectororganisaties rond het T-rijbewijs.
Kunt u aangeven of het klopt dat wanneer je woonachtig in België of Duitsland bent het niet mogelijk is om in Nederland een T-rijbewijs te halen, omdat je minimaal 185 dagen in Nederland moet wonen om hier een rijbewijs te kunnen halen? Zo ja, vindt u het proportioneel dat je alleen het Nederlandse T-rijbewijs kan halen als je in Nederland woont en niet als je iets over de grens woont?
Ja. Lidstaten mogen volgens de richtlijn alleen rijbewijzen afgeven aan personen die zich duurzaam in de lidstaat gevestigd hebben, wat wordt geconcretiseerd met de eis dat iemand minimaal 185 dagen in Nederland woonachtig moet zijn. Bovendien kan volgens de richtlijn iemand maar houder zijn van één rijbewijs. De achtergrond van deze regels is onder meer het voorkomen van fraude en rijbewijstoerisme, en het goed kunnen uitvoeren van nationale bestuursrechtelijke sanctiemaatregelen rond het rijbewijs, bijvoorbeeld bij rijden onder invloed.
Kunt u aangeven of Nederland wederzijdse afspraken heeft gemaakt met bepaalde EU-lidstaten over erkenning van elkaars rijbewijzen voor landbouwvoertuigen? Zo ja, met welke landen heeft Nederland een overeenkomst? Zo nee, waarom heeft Nederland geen overeenkomsten gesloten met landen die minimaal dezelfde eisen hanteren als in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of de eisen aan het rijexamen voor landbouwvoertuigen verschillen tussen Nederland, België en Duitsland? Zo ja, waar zitten de verschillen? Heeft Nederland strengere of minder strenge eisen dan onze buurlanden?
Zie het antwoord op vraag 2. Op hoofdlijnen komt de examenstructuur overeen, maar er zijn ook de nodige verschillen. Nadat het CBR het vergelijkend overzicht heeft gemaakt, zal hierover meer duidelijkheid zijn en zal er met de betrokken partijen verder in overleg worden gegaan.
Ziet u mogelijkheden om met Duitsland en België afspraken te maken over het erkennen van elkaars rijbewijs voor landbouwvoertuigen, zonder dat dit ten koste gaat van de verkeersveiligheid in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Kunt u aangeven of de leidraad Grenseffecten gebruikt is bij de totstandkoming van de wetgeving voor de invoering van het T-rijbewijs? Zo ja, wat kwam hieruit? Zo nee, waarom niet? Hoe bevordert u het hanteren van de leidraad Grenseffecten?
De Leidraad Grenseffecten is in 2019 opgesteld, terwijl de wetgeving voor het T-rijbewijs in 2015 in werking is getreden. Bij de totstandkoming van deze wetgeving is de gebruikelijke voorbereidingsprocedure gevolgd, inclusief een consultatie van betrokken partijen. Zoals blijkt uit de memorie van toelichting zijn de grenseffecten hierbij ook betrokken en waren deze mede aanleiding tot het invoeren van een vrijstelling voor het buitenlands C-rijbewijs en de mogelijkheid om bij ministeriële regeling T-rijbewijzen uit de EU te erkennen. De Leidraad Grenseffecten is naar aanleiding van de motie-Van der Molen c.s. inmiddels als verplichte kwaliteitseis toegevoegd aan het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK), waardoor bij nieuw beleid en regelgeving de grenseffecten, als deze aan de orde zijn, in de totale belangenafweging moeten worden meegenomen. Op 30 april 2021 is uw Kamer door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 32 851, 72).
Het bericht ‘Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD»?1
Ja
Wat is uw reactie geweest op de dringende oproep die de Gemeentelijke Geneeskundige Diensten (GGD’en) samen hebben gedaan over de foutieve wijze waarop geluidsoverlast van de luchtvaart wordt meegenomen in de maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA)?
Zoals het artikel in Trouw aangeeft heeft de GGD GHOR Nederland op 14 januari 2022 een brief gestuurd waarin wordt opgeroepen specifieke waarderingskengetallen voor geluidhinder in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s te laten toevoegen. Het is inderdaad van belang dat geluidhinder op goede wijze wordt meegenomen in MKBA’s. Uit het advies van de opstellers van de werkwijzer wordt duidelijk dat hiervoor over de relatie tussen geluidbelasting en ervaren hinder meer kennis moet worden ontwikkeld. Dat wordt in gang gezet en daarbij zal ook aandacht besteed worden aan het in geld waarderen van geluidhinder conform de aanbeveling hierover in de onderzoeksagenda bij de werkwijzer. Alle nieuwe inzichten en zienswijzen, dus ook die van de GGD GHOR Nederland, worden daarbij betrokken.
Kunt u aangeven waarom de MKBA nog altijd afwijkt van de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), zeker gegeven het feit dat de WHO expliciet waarschuwt dat ook met de WHO-normen er nog «ernstige hinder en slaapverstoring» is?
Het kabinet heeft nog geen inhoudelijk standpunt bepaald inzake de doorwerking in het geluidbeleid van de publicatie «Environmental Noise Guidelines for the European Region» van de WHO. De opstellers van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s hebben dit als uitgangspunt genomen en aansluiting gezocht bij de grenswaarden zoals die thans in beleid, wet- en regelgeving over luchtvaart worden gehanteerd.
Is door uw ministerie op enigerlei wijze invloed uitgeoefend op de geluidsnormering of werkwijze die in de MKBA is opgenomen? Zo ja, op welke manier?
Nee, het ministerie heeft geen invloed uitgeoefend op de in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s opgenomen geluidnormen. Tijdens de totstandkoming van de werkwijzer was het ministerie, naast het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) en de planbureaus PBL en CPB, vertegenwoordigd in de begeleidingsgroep. Ambtelijke reacties op conceptstukken in een dergelijk traject beperken zich tot controle op de feiten op het gebied van huidige wet- en regelgeving en staand beleid. Voorgaande is gebruikelijk om te voorkomen dat er onjuistheden in definitieve rapporten staan.
Kunt u aangeven wat het verschil zou zijn (in euro’s) wanneer bijvoorbeeld voor Schiphol (met relatief veel woningen en geplande woningen in de omgeving) gerekend wordt met de MKBA-normen of wanneer gerekend wordt met de WHO-normen?
De WHO adviseert in «Environmental Noise Guidelines for the European Region» om de blootstelling van woningen aan een geluidbelasting te beperken tot maximaal 45 dB Lden. In de werkwijzer luchtvaartspecifieke MKBA’s wordt een geluidwaarderingstabel als richtlijn meegegeven waarbij de geluidbelasting per persoon een bepaalde kostprijs krijgt. Deze geluidwaarderingstabel loopt tot 50 dB Lden. Zolang aanvullend onderzoek naar lagere waarden niet is uitgevoerd, kan het verschil niet worden bepaald. De opstellers van de werkwijzer gaven aan dat bij de toepassing van de methode gebruikt in het Verenigd Koninkrijk, en waarop de geluidwaarderingstabel is gebaseerd, geen berekeningen worden uitgevoerd onder de 50 dB Lden.
Daarnaast zijn het WHO-advies, MKBA’s en de m.e.r. allemaal middelen om te komen tot besluitvorming rondom luchthavens die zoveel mogelijk verschillende factoren in beeld brengen. Een van de redenen om een verscheidenheid aan ondersteunende middelen voor besluitvorming in te zetten, is juist dat een eenvoudige rekensom in enkel euro’s onvoldoende recht doet aan de complexiteit van een situatie. Daar waar de uitkomsten van berekeningen in verschillende richtingen wijzen, zal altijd een bestuurlijke afweging moeten worden gemaakt die rekening houdt met alle (tegenstrijdige) belangen.
Vindt u uw Werkwijzer Luchtvaartspecifieke MKBA’s nog geloofwaardig, nu er naast de terechte kritiek op de reistijdberekening (die altijd veel te positief uitvalt voor de luchtvaartsector) nu ook terechte kritiek is op de geluidsberekeningen (die wederom altijd te positief uitvallen voor de luchtvaartsector)?
Zoals PBL en CPB in de beoordelingsbrief2 zeggen is de in juli 2021 gepubliceerde werkwijzer een adequate leidraad voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De werkwijzer is een belangrijke stap geweest om meer duidelijkheid te scheppen over uitgangspunten en methodieken om luchtvaartspecifieke MKBA’s zo consistent en goed mogelijk uit te voeren. Het is van belang om te beseffen dat de werkwijzer een eerste versie is en dat deze op een aantal punten nog verbeterd kan worden, omdat op een aantal onderdelen nog aanvullend onderzoek nodig is. Die verbeterpunten staan ook genoemd in de werkwijzer en de daarbij gevoegde onderzoeksagenda. Waar verbeteringen mogelijk zijn heeft het consortium in de werkwijzer voorlopige aanbevelingen opgenomen en gevoeligheidsanalyses voorgesteld. Overigens is het goed om daarbij te benadrukken dat de werkwijzer naast aanbevelingen over reistijd- en geluidhinderwaarderingen ook aanbevelingen over berekening van andere welvaartskosten en -baten bevat en dat ook die in de onderzoeksagenda aan bod komen.
De uitvoering van de onderzoeksagenda is inmiddels gestart. Zo voert het KiM momenteel onderzoek naar reistijdwaarderingen uit. De uitvoering van de onderzoeksagenda zal tot aanvullende inzichten leiden. Op basis daarvan zal er een volgende, verbeterde versie van de werkwijzer opgesteld worden. Daarbij wordt gestreefd naar zo breed mogelijke consensus bij deskundigen. Zoals PBL en CPB ook aangeven in hun kwaliteitstoets op de werkwijzer blijft het tot die tijd de taak van elke MKBA-opsteller om de meest recente kennis over input en methodes voor MKBA’s in de uitwerking mee te nemen. Waar nodig kan met gevoeligheidsanalyses gewerkt worden om aan te geven wat andere aannames betekenen voor de robuustheid van de analyse.
Kunt u zich voorstellen dat hierdoor het beeld ontstaat dat alle uitgangspunten zo gekozen zijn dat deze positief uitvallen voor de luchtvaart (en negatief voor omwonende, natuur, klimaat, milieu etc.)?
Benadrukt moet worden dat het beeld niet correct is dat er bewust zou zijn gekozen voor uitgangspunten die altijd positief zouden uitvallen voor de luchtvaart en negatief voor klimaat en leefomgeving. De werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s kent een integrale aanpak en is op een verantwoorde onafhankelijke en wetenschappelijke wijze tot stand gekomen. De uitbesteding is geheel volgens de regels van betrokkenheid als opdrachtgever bij onafhankelijk onderzoek in de Gedragscode Integriteit Rijk verlopen3. De onderzoeksbureaus die de werkwijzer hebben opgesteld zijn onafhankelijk en beschikken over uitgebreide kennis en ervaring met MKBA-onderzoek op het gebied van luchtvaart. De voortgang van het onderzoek en de opstelling van de werkwijzer is bewaakt door een begeleidingsgroep waarin de planbureaus CPB en PBL (onder meer vertegenwoordigd door de auteurs van de Algemene MKBA-leidraad uit 2013) alsmede experts op het gebied van MKBA’s van het KiM waren vertegenwoordigd. Naast literatuurstudie en analyse heeft het consortium veel uiteenlopende experts geïnterviewd, waaronder de relevante andere instituten en adviesbureaus met kennis op het gebied van luchtvaartspecifieke MKBA’s. Na oplevering is de werkwijzer volgens voorschrift door het PBL en het CPB getoetst aan hun Algemene MKBA-leidraad. De conclusie van deze toets was dat de werkwijzer een adequate leidraad is voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De kwaliteitstoets is samen met de werkwijzer aan de uw Kamer gezonden4.
Kunt u aangeven op welke wijze in de Omgevingswet de (luchtvaarts)geluidhinder meegenomen wordt? En hoe daarbij omgegaan wordt met geluidscumulatie van verschillende bronnen? Geeft dat naar uw mening een compleet en correct beeld?
De wijze waarop de geluidhinder als gevolg van luchtvaart wordt meegenomen in de Omgevingswet is uitgebreid beschreven in een Kamerbrief.5 De wijze waarop wordt omgegaan met geluidcumulatie van verschillende bronnen is onderdeel geweest van een impactanalyse waarover acht onderzoeksrapporten zijn verschenen die bij genoemde Kamerbrief zijn gevoegd. Deze geven naar de mening van het kabinet een compleet en correct beeld.
Kunt u zich herinneren dat uw voorganger (Cora van Nieuwenhuizen) zich expliciet ten doel had gesteld om «het vertrouwen van omwonenden weer te herstellen»? Deelt u dat doel?
Het is altijd belangrijk dat omwonenden rondom luchthavens, reizigers, en luchtvaartsector hun vertrouwen in het gevoerde luchtvaartbeleid behouden en als dit verloren is gegaan, dit vertrouwen weer te herstellen. Het ministerie spreekt regelmatig met belanghebbenden in het kader van beleidsvorming op het gebied van luchtvaart, ook naast de formele wettelijk vereiste betrokkenheid.
Kunt u zich voorstellen dat dit soort rekentrucs niet bijdragen aan het herstellen van het vertrouwen?
Er is geen sprake van rekentrucs. Wel is het te betreuren dat de integriteit van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s en de totstandkoming daarvan sinds de publicatie ten onrechte in twijfel wordt getrokken, want daar is het vertrouwen niet bij gebaat.
De kwartaalrapportage OV Ombudsman van het vierde kwartaal van 2021 en het bericht 'Gps-proef moet eind maken aan meervoudig in- en uitchecken in ov' |
|
Jan de Graaf (CDA), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u het eens met de OV Ombudsman dat de reparatie van liften en roltrappen de absolute prioriteit moet krijgen in het toegankelijk houden van stations?1
Ik deel de mening van de OV Ombudsman dat de reparatie van liften en roltrappen prioriteit moet hebben in het toegankelijk houden van stations.
Kunt u aangeven hoeveel stations in het afgelopen jaar langdurig onbereikbaar zijn geweest voor bijvoorbeeld mensen in een rolstoel als gevolg van defecte liften of roltrappen? Hoe zit dat met buslijnen waar uitschuifplanken ontbreken of defect zijn?
Het afgelopen jaar (2021) waren er enkele tientallen liften en roltrappen die langer defect zijn geweest. Aan de defecten hebben verschillende redenen ten grondslag gelegen. Gedacht kan worden aan onderhoud, maar ook schade naar aanleiding van baldadigheid. Op dit moment is er sprake van vier liften die door verschillende redenen niet functioneren. Gelukkig is het overgrote deel van de liften en roltrappen beschikbaar en wordt gewerkt aan het vergroten van de reparatiesnelheid. Met onder andere gemeentes en bouwaannemers werkt ProRail aan verbeteringen in de beschikbaarheid van liften en roltrappen. Zo worden alle liften voorzien van een monitoringssysteem. Hierdoor worden storingen sneller gedetecteerd, waardoor sneller aan een oplossing kan worden gewerkt. Ook kunnen door dit monitoringssysteem reizigers beter geïnformeerd worden over de beschikbaarheid van de liften.
Voor buslijnen is de aanwezigheid van uitschuifplanken een verplichting die volgt uit het Besluit toegankelijkheid OV. Er zijn daarom in beginsel geen voertuigen die niet beschikken over uitschuifplanken. Het functioneren van uitschuifplanken wordt bij de regelmatige onderhoudsbeurten gecontroleerd, waardoor er tevens in de regel geen sprake is van langdurig disfunctioneren van uitschuifplanken.
Maken afspraken met gemeenten, ProRail en vervoerders over de maximale tijd waarbinnen een reparatie moet worden uitgevoerd onderdeel uit van het bestuursakkoord toegankelijkheid ov? Zo nee, bent u bereid hierover afspraken te maken en op te nemen in het akkoord?
Ik zal dit bespreken met ProRail en indien mogelijk meenemen in het nog af te sluiten bestuursakkoord.
Bent u bereid om in die gevallen waar de maximale tijd niet haalbaar blijkt, bijvoorbeeld als gevolg van een langdurige levertijd van ontbrekende onderdelen, afspraken te maken over tijdige en duidelijke communicatie naar passagiers over de duur van het effect en alternatieve reisopties?
Hierover zijn al afspraken gemaakt tussen ProRail en NS. De kern van deze afspraak is dat NS deze reizigers helpt hun reis te voltooien. In geval van een lift die langer dan 4 uur in storing is of waar gepland onderhoud aan wordt uitgevoerd, wordt verder een gele sticker op de lift geplakt waarop staat aangegeven dat en waarom de lift niet gebruikt kan worden. Op de sticker staat ook een telefoonnummer. Via dit telefoonnummer krijgt de reiziger contact met de NS Servicedesk die advies geeft over een reisalternatief en/of voor vervangend taxivervoer zorgt. De taxikosten komen voor rekening van ProRail. Het aanbieden van alternatief vervoer zal de reparatie niet bespoedigen, maar helpt wel om de overlast voor de reiziger, die voor het maken van zijn toegankelijke reis afhankelijk is van de lift, te beperken. Op dit moment wordt ook de mogelijkheid ontwikkeld om via de NS-app actuele informatie over defecten ten aanzien van liften en roltrappen te delen met reizigers.
Bent u het eens dat het aanbieden van alternatief vervoer per taxi door ProRail, zoals voorgesteld door de OV Ombudsman, kan bijdragen aan het bespoedigen van reparatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of dit tot standaard kan worden gemaakt in situaties waarin een station (langdurig) onbereikbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het inderdaad niet mogelijk is op één ov-chipkaart zowel een abonnement als op saldo reizen aan te bieden?
Een abonnement Reizen op Rekening gaat op de huidige OV-chipkaart niet samen met een abonnement op saldoreizen. Ik zal dit toelichten. Er zijn twee betaalwijzen in het OV, Reizen op Saldo en Reizen op Rekening.
Met een OV-chipkaart, zowel een anonieme als een persoonlijke, kun je bij alle OV-bedrijven in Nederland op saldo reizen. De ritprijs met het OV wordt na in- en uitchecken direct verrekend met het vooraf opgeladen saldo op de OV-chipkaart.
Reizen op Rekening is een betaalwijze waarmee de reiziger achteraf betaalt voor de gemaakte reizen. Met Reizen op Rekening wordt er geen saldo van de OV-chipkaart afgeschreven maar de reiziger checkt in en uit en betaalt achteraf (in de regel maandelijks) via een factuur voor de gemaakte reiskosten. Dit kan alleen met een persoonlijke OV-chipkaart en pas nadat de reiziger bij een vervoerder een account heeft gemaakt en een factuurrelatie is aangegaan.
Dat er op één OV-chipkaart niet gelijktijdig abonnementen met twee typen betaalwijzen (Reizen op Rekening en Reizen op Saldo) kunnen staan, heeft te maken met de volgorde waarin de kaartlezer een keuze moet maken. Bij het inchecken met de OV-chipkaart moet de kaartlezer in een fractie van een seconde een keuze maken welke betaalwijze, abonnement of regulier tarief, gekozen moet worden. Om die keuze te kunnen maken is er een prioritering afgesproken in de volgorde waarop de kaartlezer moet kiezen. In deze prioritering staat Reizen op Rekening bovenaan en worden eventuele regionale abonnementen op saldo niet meer bekeken.
Regionale abonnementen op saldoreizen kunnen (nog) niet in combinatie met Reizen op Rekening abonnementen gebruikt worden. In die gevallen is op dit moment de beste oplossing om een extra OV-chipkaart aan te schaffen. In de toekomstige situatie wordt het via het programma OV-betalen technisch mogelijk gemaakt om met de opvolger van de huidige OV-chipkaart wel Reizen op Rekening en Reizen op Saldo op één kaart te combineren. De praktische mogelijkheden voor de reiziger, dus welke combinaties van betaalopties straks mogelijk zijn, moeten nog bepaald gaan worden.
In hoeverre biedt de landelijke proef voor inchecken via gps hier een toekomstige oplossing voor?
De proef met treinreizen met gps dient een ander doel, namelijk enkelvoudig in- en uitchecken in de treinketen. De proef heeft geen directe link met de situatie zoals beschreven onder vraag 7 en levert daarvoor ook geen specifieke bijdrage tot oplossing.
De proef met treinreizen met gps maakt onderdeel uit van het werkprogramma OV-betalen van vervoerders en Translink. Dit innovatieve programma, onder auspiciën van het Nationaal OV Beraad (NOVB), heeft tot doel nieuwe betaalwijzen in het OV in te voeren onder de paraplunaam OVpay. Een van de verschillen met de huidige situatie is dat abonnementen niet langer op de OV-chipkaart staan, maar in de backoffice van het betaalsysteem. Doordat straks de abonnementen niet langer op de OV-chipkaart zelf staan zullen situaties, zoals in vraag 7 vermeld, niet meer voorkomen. Planning is dat medio dit jaar de betaalapparatuur in het gehele OV gereed is voor de nieuwe betaalwijzen, in eerste instantie voor het in- en uitchecken met de betaalpas en creditcard. Daarna volgen de landelijke invoering van kortingsabonnementen en de nieuwe OV-chipkaart.
Gebruiksgemak en betrouwbaarheid van het OV betaalsysteem zijn randvoorwaardelijk. Pas als het nieuwe systeem zich bewezen heeft kan de techniek achter de huidige OV-chipkaart stopgezet worden. Dit zal goed gecommuniceerd en gefaciliteerd worden zodat de reizigers die dan nog op de OV-chipkaart reizen eenvoudig kunnen overstappen naar de nieuwe betaalwijzen. Zoals eerder gecommuniceerd is de planning dat de huidige OV-chipkaart tot eind 2023 gebruikt kan worden.
Bent u bereid om deze problematiek verder te betrekken bij de ontwikkeling van de ov-chipkaart, reizen met gps en andere betaalmethoden?
In de gewenste ontwikkeling wordt door het programma OV-betalen voorzien. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Welke stappen onderneemt u in de tussentijd om het reizen op rekening naast het reizen op saldo met één ov-chipkaart te vereenvoudigen?
Het genoemde probleem wordt opgelost zodra de abonnementen naar de backoffice worden verplaatst. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. Tot die tijd is het niet doelmatig om stappen te ondernemen voor investeringen in het huidige betaalsysteem gezien de verwachte levensduur.
Het bericht dat de roestende olietanker FSO Safer voor de kust van Jemen kan leiden tot één van de grootste olierampen in de geschiedenis |
|
Raoul Boucke (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van Greenpeace over de risico’s van de slecht onderhouden olietanker voor de kust van Jemen?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de verschillende ecologische, humanitaire, economische en gezondheidsrisico’s die uiteen worden gezet in het rapport?
Nederland is zich bewust van de urgentie van dit probleem alsook de verstrekkende ecologische, humanitaire en economische gevolgen voor Jemen en de Rode Zee-regio in het geval van een olieramp veroorzaakt door de olieopslagtanker Safer. Om die reden werkt Nederland nauw samen met de VN en andere landen en organisaties om deze potentiële olieramp te voorkomen. Nederland heeft een aanjagende rol en ondersteunt de VN waar mogelijk. Ook vraagt Nederland in internationale fora en via diplomatieke wegen aandacht voor dit probleem.
Bent u bekend met het feit dat er reeds zeewater in de machinekamer van de roestende olietanker is aangetroffen en experts beamen dat onderhoud niet langer mogelijk is omdat de staat van het schip te zwak is?2
Ja, de berichten dat er reeds zeewater in de machinekamer is aangetroffen zijn mij bekend. De Safer heeft sinds 2015 geen substantieel onderhoud of inspectie gehad. Hoewel er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de exacte staat van de Safer, is deze zeer waarschijnlijk slecht.
Klopt het dat Nederland reeds middelen beschikbaar heeft gesteld voor het voorkomen van een olieramp?3 Wat is er van die middelen terechtgekomen?
Nederland heeft eind 2020 een bedrag van USD 1,686 miljoen beschikbaar gesteld ten behoeve van een eerder door de VN geleid project met als doel een inspectie- en lichte onderhoudsmissie. Door een gebrek aan de noodzakelijke medewerking van de Houthi’s die controle hebben over het gebied waarin de tanker ligt, is dit project stopgezet. De overeenkomst met de VN eindigde 30 september 2021. Van de Nederlandse bijdrage is 161.000 USD uitgegeven, de financiële afhandeling zal in juni 2022 plaatsvinden en de resterende middelen zullen worden geretourneerd.
Hoe staat het met de onderhandelingen tussen de Verenigde Naties en de Houthi rebellen over de olietanker? Hebben de VN nog steeds toegang tot het schip en zou een internationale coalitie een operatie kunnen starten?4
De VN coördineert de internationale aanpak van de kwestie en voert in dat kader gesprekken met de betrokken partijen, inclusief de Houthi’s. Tevens is onlangs door de VN een MoU gesloten met de Houthi’s. De noodzaak van het voorkomen van deze potentiële olieramp wordt breed gedeeld. Er wordt momenteel door de VN gewerkt aan een nieuw projectplan waar nog definitieve overeenstemming over moet worden bereikt en waarvoor brede internationale steun moet worden gevonden.
Zijn er Nederlandse bedrijven die over het materieel, de expertise en de techniek beschikken om dit probleem op te lossen? Welke bedrijven zijn dit?
Ja. De VN is verantwoordelijk voor het contracteren van bedrijven die het project kunnen uitvoeren. Nederland speelt hierbij een actieve aanjagende en ondersteunende rol en beziet hoe onze kennis of expertise kan bijdragen aan het voorkomen van deze potentiële olieramp.
Gaat het hier dan bijvoorbeeld om een drijfconstructie die om de tanker heen geplaatst kan worden om de verspreiding van de olie te voorkomen? Zo ja, is deze techniek eerder met succes gebruikt? Zo nee, kunt u aangeven wat voor expertise en techniek wordt geleverd?
De aanpak die de VN voor ogen heeft voorziet in het wegnemen van de acute dreiging van een olieramp door het overpompen van de olie naar een vervangende tanker. Daarnaast heeft de VN ook een coördinerende rol bij voorbereiding van een contingency plan. Dit plan heeft als doel de impact van een olieramp te beperken als deze zich onverhoopt toch voltrekt.
Is bekend van wie de olie is, en welk oliebedrijf dit heeft geleverd? Waar ligt de juridische verplichting in het geval van lekkage?
De olie in de Safer is juridisch gezien voor het overgrote deel eigendom van de Jemenitische overheid en voor het overige deel van verschillende private partijen. De FSO Safer ligt (onverzekerd) in wateren gecontroleerd door de Houthi’s, hetgeen de situatie uitermate complex maakt. Gelet op de desastreuse gevolgen van een olieramp moet al het mogelijk gedaan worden dit scenario te voorkomen.
Bent u bereid een verdere financiële of technische bijdrage te leveren om de risico’s omtrent deze olietanker te mitigeren?
Dit zal afhankelijk zijn van het definitieve projectplan en de benodigde steun van andere partijen, maar Nederland staat hier welwillend tegenover.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en gezien de aard van het probleem zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Snelwegverlichting en reflectoren |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel kilometer snelweg momenteel onverlicht is?
Uit het Nationaal Wegenbestand (NWB) en de dataset WEGGEG (weggegevens van Rijkswegen) blijkt dat langs ca. 1.300 km autosnelweg (van de ca. 2.500 km autosnelwegen; 52%) geen verlichting is aangebracht en dat langs ca. 1.200 km wel verlichting is aangebracht (48%).
Bent u het ermee eens dat snelwegverlichting essentieel is voor de verkeersveiligheid? Zo ja, kunt u zich ervoor inzetten om meer snelwegverlichting te realiseren? Zo nee, bent u bereid om te kijken naar andere mogelijkheden om de verkeersveiligheid op dit vlak te verbeteren?
Verlichting is belangrijk voor de verkeersveiligheid op drukkere autosnelwegen. Verlichting wordt daarom aangelegd op autosnelwegen met een intensiteit van minstens 3.000 motorvoertuigen per uur per rijbaan. Bij lagere intensiteiten wordt verlichting aangebracht als sprake is van complexe rijtaken zoals bij afritten en scherpe bochten. Op een deel van de autosnelwegen wordt daarnaast de verlichting ‘s nachts1 uitgeschakeld2. Naar aanleiding van het besluit van mijn ambtsvoorganger in 20193 en conform de motie Stoffer4 schakelt Rijkswaterstaat de verlichting op de trajecten waar deze van 23h tot 5h is uitgeschakeld gefaseerd ’s nachts weer in. Dit voorjaar zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar het plaatsen van reflectoren (zogeheten kattenogen) tussen de middenstrepen van snelwegen (dus niet enkel in de bermen) ten behoeve van de zichtbaarheid van de weg?
Er zijn reeds uitgebreide onderzoeken door Rijkswaterstaat uitgevoerd naar de bruikbaarheid van kattenogen5, 6. Er kleven veel nadelen aan de toepassing en het beheer van wegdekreflectoren (kattenogen) zoals slechte overrijdbaarheid voor motorrijders, geluidsoverlast en ze kunnen loskomen door bijvoorbeeld sneeuwschuiven. De zichtbaarheid van de weg wordt voldoende geborgd door bestaande voorzieningen zoals de retroreflecterende wegmarkeringen, zogeheten bermplankjes met reflectoren, reflecterende hectometerpaaltjes en bochtschilden bij scherpe bochten. Daarnaast worden steeds meer voertuigen uitgerust met zgn. «lane departure warning» waarbij het voertuig de weggebruiker waarschuwt als deze de markering dreigt te overschrijden. Op dit moment zie ik dus geen aanleiding voor verder onderzoek naar de genoemde reflectoren.
Het gewenste nieuwe bedrijfsmodel van KLM. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verre KLM-routes verdwijnen bij ander bedrijfsmodel»?1
Ja.
Hoe ziet u het gewenste nieuwe bedrijfsmodel van KLM voor u dat u voorstelde tijdens het commissiedebat over Staatsdeelnemingen op 26 januari 2022?
De vormgeving van het bedrijfsmodel en de strategie is aan KLM zelf, waarbij van KLM mag worden verwacht dat zij steeds haar bedrijfsmodel toetst aan de actuele omstandigheden en (nieuwe) economische, maatschappelijke en milieu en klimaatverwachtingen. Tegen deze achtergrond heb ik tijdens het commissiedebat Staatsdeelnemingen aangegeven dat ik mij graag door KLM laat informeren over de ontwikkelingen die op KLM afkomen en op welke wijze KLM deze belangen meeweegt in haar strategie. Ik heb in lijn met bovenstaande bevoegdheidsverdeling geen nieuw bedrijfsmodel voorgesteld in het commissiedebat Staatsdeelnemingen.
Bent u van mening dat KLM zich moet richten op de Europese luchtvaartmarkt en moet stoppen met intercontinentale vluchten? Zo ja, hoe wilt u de economische positie van KLM en Schiphol waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke meerwaarde heeft KLM voor de Nederlandse staat als deze nog slechts fungeert als regionale luchtvaartmaatschappij en niet langer bijdraagt aan de rechtstreekse internationale bereikbaarheid van Nederland en de internationale hubfunctie van Schiphol?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de stelling dat een veranderd bedrijfsmodel voor KLM zal leiden tot 70 procent minder reizigers en dus ook tot fors baanverlies bij zowel KLM als Schiphol?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de noodzaak van de internationale hubfunctie van Schiphol?
Adequate verbondenheid van Nederland met belangrijke bestemmingen in Europa en de rest van de wereld is een publiek belang. Zoals ook aangegeven in het Coalitieakkoord 2021–2025, is door de aanwezigheid van Schiphol Nederland via de lucht uitstekend verbonden met de rest van de wereld. Die sterke hubfunctie wil het kabinet behouden, waarbij er tegelijkertijd aandacht moet zijn voor het verminderen van de negatieve effecten van luchtvaart op mens, milieu en natuur. KLM levert met haar intercontinentale bestemmingennetwerk de grootste bijdrage aan de hubfunctie op Schiphol.
Is de positie van KLM als krachtige speler op de internationale markt van wezenlijk belang voor het behoud van de internationale hubfunctie van Schiphol? Zo ja, onderschrijft u dan ook de noodzaak dat KLM niet onverhoopt afschaalt tot regionale luchtvaartmaatschappij om de positie van Schiphol als internationale hub te waarborgen?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de plannen van een nieuw bedrijfsmodel voor KLM, als dat bericht inderdaad op waarheid berust?
Zoals hierboven aangegeven is de vormgeving van het bedrijfsmodel en de strategie aan KLM zelf, waarbij van KLM mag worden verwacht dat zij steeds haar bedrijfsmodel toetst aan de actuele omstandigheden en (nieuwe) economische, maatschappelijke en milieu en klimaatverwachtingen. Ik heb in lijn met deze bevoegdheidsverdeling geen nieuw bedrijfsmodel voorgesteld en kan daarover dus ook geen plannen of scenario’s delen met de Kamer.
Kunt u de Kamer aan de hand van scenario’s informeren over welke gevolgen het onverhoopt afschalen van KLM tot regionale luchtvaartmaatschappij heeft voor de rechtstreekse internationale bereikbaarheid van Schiphol?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Rijbewijs halen? Dan moet je bij deze rijschool minstens één keer in een elektrische auto lessen?' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven welk aandeel van de rijscholen op dit moment autolessen aanbiedt in elektrische auto’s versus een traditionele verbrandingsmotor? Hoe vertaalt zich deze verdeling naar het totale wagenpark van rijscholen?1
Uit navraag bij de rijscholenbranche komt naar voren dat betrouwbare cijfers niet voorhanden zijn. Een voorzichtige conclusie is dat rijles in een elektrische auto op zeer beperkte schaal plaatsvindt.
De vraag naar rijlessen in een elektrische auto lijkt wel toe te nemen. Daarnaast komt uit de navraag naar voren dat de grotere rijscholen eerder een elektrische auto aanschaffen dan de kleine rijscholen.
Bent u het ermee eens dat het aanmoedigen van het gebruik van een elektrische auto voor autorijlessen een positieve bijdrage kan leveren aan beeld over en het gebruik van deze auto’s?
Uit navraag bij de rijschoolbranche komt naar voren dat er drie redenen zijn waarom rijscholen nu nog terughoudend zijn met de aanschaf van een elektrische lesauto. De eerste is de relatief hoge aanschafprijs. De tweede is de beperkte actieradius die het niet mogelijk maakt een hele dag achter elkaar les te geven. De derde reden is het feit dat leerlingen die les krijgen en examen doen in een automatisch geschakelde auto (dit betreft alle elektrische en hybride auto’s) een zogenaamde «automaatcode» op hun rijbewijs krijgen. Dit houdt in dat zij met dit rijbewijs niet in handgeschakelde auto’s mogen rijden.
Het aanmoedigen van het gebruik van een elektrische auto tijdens de rijles kan positief bijdragen aan het beeld over elektrische auto’s. Als iemand al rijles heeft gehad in een elektrische auto zal dat het maken van een weloverwogen keuze van het type auto dat mogelijk wordt aangeschaft vergemakkelijken. Uit enquêtes in het kader van een experiment van de provincie Gelderland («Les Elektrisch2») komt naar voren dat aspirant bestuurders tevreden tot zeer tevreden zijn nu zij ervaring hebben opgedaan in een elektrische auto.
Het experiment «Les Elektrisch» is gericht op het stimuleren van rijles in een elektrische auto. Daarnaast heeft het Ministerie van IenW het voornemen om te verkennen wat mogelijk is om binnen het bestaande kader het lessen met elektrische auto’s te stimuleren. Ook zal worden ingezet op het verder opzetten van een landelijke werkgroep met branchepartijen om in gezamenlijkheid landelijke acties op te pakken, zoals het begeleiden van rijschoolhouders, het organiseren van webinars over elektrisch rijden en de inzet van elektrische demo lesauto’s door heel Nederland. Landelijke verspreiding van kennis onder rijscholen over bijvoorbeeld de zogenaamde «total cost of ownership» voor een rijschool en de duurzaamheid van een elektrische lesauto zal eveneens door het Ministerie van IenW worden opgepakt.
In hoeverre zijn voor elektrisch rijden specifieke vaardigheden zoals bijvoorbeeld het (op tijd) laden, inschatten van de actieradius en het verbruik van de batterij onderdeel van het curriculum en/of examinering van rijscholen?
Voor elektrisch rijden gelden op onderdelen andere vaardigheden dan de «conventionele» auto’s. Denk daarbij aan bijvoorbeeld de «one pedal drive» (remmen en gas geven met één pedaal, met minimaal gebruik van het rempedaal), het goed plannen van de autorit en het hoge vermogen van een elektrische auto waardoor deze sneller accelereert dan een conventionele auto. Dit laatste heeft invloed op de voertuigbeheersing.
Een aantal aspecten van elektrisch rijden komt nu al aan de orde in het theorie-examen. De verwachting is dat wanneer elektrisch rijden meer de standaard is geworden, het praktijkexamen daarin uiteraard mee verandert. Dit betekent dat het CBR andere eisen zal gaan stellen voor het behalen van dit praktijkexamen.
Als een rijschool rijles in een elektrische auto aanbiedt dan hoort in de rijopleiding aandacht te zijn voor onderwerpen als tijdig laden en inschatting van de actieradius. Er is op dit moment in Nederland geen sprake van een voorgeschreven curriculum ten behoeve van de rijopleiding. Het is aan de rijscholen zelf om invulling aan de rijopleiding te geven.
Vindt u het noodzakelijk dit onderdeel te maken van het (voorgeschreven) curriculum en/of examinering van rijscholen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent het ermee eens dat milieubewust rijden onderdeel zou moeten zijn van het curriculum? Zo ja, hoe wordt dat nu concreet vormgegeven in het curriculum? Zo nee, waarom niet?
In de rijopleiding wordt al rekening gehouden met milieubewust rijden zoals eerder laten uitrollen van het voertuig en onder een bepaald aantal toeren rijden en dergelijke, maar van een voorgeschreven curriculum ten behoeve van de rijopleiding is in het huidige stelsel geen sprake. Daarnaast bevat het theorie-examen vragen over milieubewust rijden.
Milieubewust rijden wordt daarnaast gestimuleerd met behulp van de website Home | Iedereen doet wat.
In hoeverre beschikken locaties van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over laadpalen?
Het CBR beschikt momenteel niet over laadpalen bij de praktijkexamenlocaties. Het CBR doet op dit moment onderzoek naar de mogelijkheden tot het plaatsen van laadpalen op deze locaties.
Op welke manieren moedigt de rijksoverheid het elektrisch rijden door rijscholen aan? En hoe doet zij dat bij de uitrol van laadinfrastructuur bij rijscholen en het CBR?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 loopt momenteel in opdracht van de provincie Gelderland het experiment «Les Elektrisch» dat is gericht op het stimuleren van rijles in een elektrische auto. Ook landelijk zullen acties worden uitgevoerd die het gebruik van een elektrische auto tijdens autorijlessen stimuleren.
Daarnaast wordt het elektrisch rijden voor ondernemers (waaronder de rijinstructeur) financieel gestimuleerd door onder andere fiscale voordelen voor elektrische voertuigen en oplaadpunten via de milieu-investeringsaftrek (MIA). Ook is er een verlaagd belastingtarief voor publieke laadpalen. Deze financiële ondersteuning stimuleert het elektrisch rijden onder ondernemers en dus ook rijscholen3.
Het CBR heeft momenteel geen laadinfrastructuur op de praktijkexamenlocaties. Wel wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor het plaatsen van laadpalen.
Hiernaast zet ik mij in Brussel in om de regels over de automaatcode in de derde Europese rijbewijsrichtlijn te wijzigen, waardoor het voor leerlingen gemakkelijker wordt om voor een volledig elektrisch les- en examentraject te kiezen.
Daarbij moet dan wel als uitgangspunt gelden dat de verkeersveiligheid goed wordt geborgd. Een voorstel van de Europese Commissie wordt eind dit jaar verwacht, waarna er naar verwachting nog verschillende jaren nodig zijn voor het doorlopen van de EU-wetgevingsprocedure.
Gezien de ambitie uit het coalitieakkoord om elektrisch rijden verder te stimuleren, bent u bereid een concreet plan op te stellen voor het gebruik van elektrische auto’s voor rijscholen?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven op welke manier elektrisch rijden tijdens de rijlessen wordt aangemoedigd. Ik zal met het CBR en met de rijscholen verkennen hoe het gebruik van elektrische auto’s voor de rijles kan worden gestimuleerd. De keuze voor het al dan niet aanschaffen van een elektrische auto wordt uiteindelijk door rijscholen zelf gemaakt.
Het bericht ‘Woede en verbijstering, Rijkswaterstaat wil na 130 jaar pontje Nieuwer ter Aa opdoeken: ‘Onacceptabel’’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Woede en verbijstering, Rijkswaterstaat wil na 130 jaar pontje Nieuwer ter Aa opdoeken: «Onacceptabel»»?1
Ja.
Waarom wordt de veerpont bij Nieuwer ter Aar uit de vaart genomen, terwijl deze veel wordt gebruikt door onder meer scholieren?
Het voornemen komt voort uit de nautische onveiligheid van de veerpont. Rijkswaterstaat heeft als vaarwegbeheerder gevraagd aan MARIN om onderzoek te doen de nautische veiligheid van de veerpont. Het rapport van MARIN (bijgevoegd) beschrijft de nautische risico’s, namelijk:
Groot aanvaarrisico door steeds meer grote schepen op het Amsterdam-Rijnkanaal. In 2010 is het pontje bovendien al een keer aangevaren met een dodelijk slachtoffer als gevolg.
Deze grotere schepen veroorzaken daarnaast meer waterbeweging waardoor de veerpont dusdanig beweegt dat letsel kan ontstaan bij vallende passagiers tijdens de overtocht en bij het overstappen van de wal naar de pont (en v.v.).
Deze risico’s nemen alleen maar toe vanwege de schaalvergroting in de binnenvaart en het feit dat er sinds februari 2020 grotere schepen door het Amsterdam-Rijnkanaal varen naar aanleiding van de opening van de 3e sluiskolk Prinses Beatrixsluizen.
Daarom hebben we het voornemen om de veerpont De Aa uit de vaart te nemen, maar we zijn nog in overleg met de gemeente. Het is dus nog geen definitief besluit. Bij de definitieve besluitvorming zal ook rekening worden gehouden met het belang van het gemeentebestuur en de inwoners van Stichtse Vecht.
Vindt u het acceptabel dat kinderen vanaf augustus via een drukke en gevaarlijke weg zonder fietspad naar school moeten?
De maatschappelijke effecten van het uit de vaart nemen zijn, op verzoek van Rijkswaterstaat, onderzocht door SWECO. Per werkdag maken gemiddeld 276 personen gebruik van de veerpont (261 fietsers, 15 voetgangers). 1/3 hiervan betreft woon-schoolverkeer, 1/3 woon-werkverkeer en 1/3 overig. Wanneer de veerpont daadwerkelijk uit de vaart wordt genomen, zullen de gebruikers 3.4 kilometer moeten omfietsen. Een enkele reis duurt daarmee tussen de 6 en 10,5 minuten langer. Het is begrijpelijk dat men dat liever niet wil, maar gezien het groeiende aanvaarriscio door het toegenomen verkeer in het Amsterdam-Rijnkanaal acht ik het handhaven van het veer te gevaarlijk.
Uit het SWECO-onderzoek blijkt overigens dat de bestaande alternatieve routes veilig zijn en slechts beperkte hinder opleveren. Daarmee is er een structureel en verkeersveilig alternatief beschikbaar. Wel zijn er nog aandachtspunten voor de sociale veiligheid (onvoldoende verlichting, weinig bebouwing). Hierover is Rijkswaterstaat in gesprek met de gemeente.
Bent u het ermee eens dat het voorgenomen besluit van Rijkswaterstaat moet worden geblokkeerd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u ook dat de veerpont pas uit de vaart genomen mag worden, als er een alternatief in de vorm van een fietsbrug ter plaatse is gerealiseerd?
Zoals aangegeven in antwoord 3 is er een structurele en verkeersveilige alternatieve fietsroute beschikbaar, maar zijn we wel in gesprek met de gemeente over de sociale veiligheid en de gevolgen van het mogelijk uit de vaart halen van de pont. Wat betreft de door de gemeente Stichtse Vecht en provincie Utrecht geuite wens tot een fietsbrug: de betreffende omfietsroute valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het ligt daarmee in de rede dat het initiatief tot een eventuele fietsbrug ook door hen wordt genomen.
Het bericht ‘Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD’ |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de dringende oproep van de Gemeentelijke Geneeskundige Diensten (GGD’en) over de te gebruiken grenswaarden voor geluid in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke maatschappelijke kostenbatenanalyses (MKBA’s)?1
Om meer duidelijkheid te scheppen over uitgangspunten en methodieken om MKBA’s en welvaartsanalyses op het gebied van luchtvaart zo consistent en goed mogelijk uit te voeren is in juli 2021 een eerste versie van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s uitgebracht. Zoals in de brief van 2 februari 2022 aan de Commissie voor IenW2 ook is aangegeven, kan en zal deze werkwijzer nog verbeterd worden, omdat op een aantal punten nog aanvullend onderzoek nodig is om welvaartskosten en -baten in de toekomst beter te kunnen inschatten. Die verbeterpunten staan genoemd in de werkwijzer en de daarbij gevoegde onderzoeksagenda. Waar verbeteringen mogelijk zijn heeft de opsteller van de werkwijzer voorlopige aanbevelingen opgenomen en gevoeligheidsanalyses voorgesteld.
Zoals PBL en CPB in de beoordelingsbrief3 bij de werkwijzer hebben aangegeven geldt het principe dat de MKBA-onderzoeker zelf verantwoordelijk is voor het op een zo goed mogelijke manier in beeld brengen van alle aspecten die relevant zijn bij een MKBA. De werkwijzer helpt hierbij door aan te geven wat geschikte methoden of afwegingen zijn. Als sprake is van een algemene consensus dan is de werkwijzer voorschrijvend. Als er meerdere geschikte methoden zijn of er onduidelijkheid bestaat over de geschiktheid van methoden, dan geeft de werkwijzer een aanbeveling en is er meer keuzevrijheid voor de MKBA-onderzoeker.
Zoals het artikel in Trouw aangeeft heeft de GGD GHOR Nederland mij op 14 januari 2022 een brief gestuurd waarin wordt opgeroepen specifieke waarderingskengetallen voor geluidhinder in de werkwijzer te laten toevoegen. Ik vind het van belang dat er over de relatie tussen geluidbelasting en ervaren hinder meer kennis wordt ontwikkeld. Dat wordt in gang gezet en daarbij zal ook aandacht besteed worden aan de monetarisering van geluidhinder conform de aanbeveling hierover in de onderzoeksagenda bij de werkwijzer. Alle nieuwe inzichten en zienswijzen, dus ook die van de GGD GHOR Nederland, worden daarbij betrokken.
Ziet u, naar aanleiding van deze oproep, aanleiding de werkwijzer aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn uw beweegredenen om wel of niet een (afweging van de) geluidsbelasting van 45 decibel voor de dag en 40 decibel voor de nacht (advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)) te hanteren?
Het kabinet heeft nog geen inhoudelijk standpunt bepaald inzake de doorwerking in het geluidbeleid van de publicatie «Environmental Noise Guidelines for the European Region» van de WHO. De opstellers van de werkwijzer hebben dit als uitgangspunt genomen en aansluiting gezocht bij de grenswaarden zoals die thans in beleid, wet- en regelgeving over luchtvaart worden gehanteerd. In zijn algemeenheid zijn dit 48 dB Lden voor het etmaal en 40 dB Lnight voor de nachtperiode.
Waarom is de in het artikel genoemde Engelse methodiek voor het monetaristen van geluid niet toegepast in de werkwijzer?
De werkwijzer is opgesteld door een consortium onder leiding van SEO. De andere partijen van het consortium waren Decisio, To70 en Twynstra Gudde. Het ministerie is in inhoudelijke zin niet verantwoordelijk geweest voor de keuzes van methodieken die zijn opgenomen in de werkwijzer. Het ministerie heeft vraag 4 en 5 voorgelegd aan de onderzoekers. Zij geven aan dat het Verenigd Koninkrijk (VK), in tegenstelling tot wat de GGD in haar brief beweert, een ondergrens hanteert die omgezet naar de Nederlandse situatie overeenkomt met 53 tot 55 dB Lden. Deze ondergrens wordt gebruikt in het VK in de Web-based Transport Analysis Guidance (WebTAG) die is voorgeschreven bij het monetariseren van geluid4.
Klopt het dat deze methodiek in het Verenigd Koninkrijk, waaronder dus ook bij luchthavens, reeds wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de huidige werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s is gebaseerd op wetenschappelijke consensus? Zo nee, bent u bereid de werkwijzer te herzien om dit te bereiken?
Ja, ik ben van mening dat de werkwijzer op een verantwoorde onafhankelijke en wetenschappelijke wijze tot stand is gekomen.
Zoals aangegeven in de brief5 van 2 februari 2022 aan de Tweede Kamer is de uitbesteding van de opstelling van de werkwijzer geheel volgens de regels van betrokkenheid als opdrachtgever bij onafhankelijk onderzoek in de Gedragscode Integriteit Rijk verlopen6. De werkwijzer is opgesteld door een consortium onder leiding van SEO. De andere partijen van het consortium waren Decisio, To70 en Twynstra Gudde. Deze partijen beschikken over uitgebreide kennis en ervaring met MKBA-onderzoek op het gebied van luchtvaart. De voortgang van het onderzoek en de opstelling van de werkwijzer is bewaakt door een begeleidingsgroep waarin de planbureaus CPB en PBL (onder meer vertegenwoordigd door de auteurs van de Algemene MKBA-leidraad uit 2013) alsmede experts op het gebied van MKBA’s van het KiM waren vertegenwoordigd. Naast literatuurstudie en analyse heeft het consortium veel uiteenlopende experts geïnterviewd, waaronder de relevante andere instituten en adviesbureaus met kennis op het gebied van luchtvaartspecifieke MKBA’s. Na oplevering is de werkwijzer volgens voorschrift door het PBL en het CPB getoetst aan hun Algemene MKBA-leidraad. De conclusie van deze toets was dat de werkwijzer een adequate leidraad is voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De kwaliteitstoets is samen met de werkwijzer aan de Tweede Kamer gezonden7.
Na publicatie van de werkwijzer heeft een aantal organisaties8 aangegeven dat er andere visies en inzichten zijn over de aanbevelingen en methodieken in de werkwijzer. Deze hebben vooral betrekking op de waardering van geluidhinder en op het onderwerp waar in vraag 7 naar verwezen wordt, namelijk waardering van reistijden. Uiteraard zijn deze verschillen de moeite waard om nader te onderzoeken. Mogelijk nuanceren reeds in de werkwijzer opgenomen kanttekeningen en voorstellen voor gevoeligheidsanalyses de aard van deze verschillen. Het zelfde geldt voor de onderzoeksagenda die bij de werkwijzer is gevoegd. Daarin wordt aangegeven welke kennis er volgens het consortium nog ontbreekt of moet worden aangevuld om de aanbevelingen te verbeteren. De onderzoeksagenda kan overigens ook aangevuld worden met nieuwe onderwerpen. De inzichten die uit het onderzoek voortkomen zullen uiteindelijk leiden tot een herziene werkwijzer, waarbij gestreefd wordt naar zo breed mogelijke consensus over de uitgangspunten bij deskundigen. Daarbij zullen vanzelfsprekend alle verschillende visies worden betrokken. Zoals PBL en CPB ook aangeven in hun toets blijft het tot die tijd de taak van elke MKBA-opsteller om de meest recente kennis over input en methodes voor MKBA’s in de uitwerking mee te nemen. Waar nodig kan met gevoeligheidsanalyses gewerkt worden.
Zo ja, hoe weegt de kritiek dat bijvoorbeeld de kosten van extra reistijd bij een krimp van luchtvaart te hoog zijn ingeschat?
Zie antwoord vraag 6.
Gezien de constatering in de onderzoeksagenda van de werkwijzer luchtvaartspecifieke MKBA’s van mei 2021 dat discussie kan ontstaan over de in Nederland hoger dan elders ingeschatte tijdwaardering voor luchtvervoer, acht u het gepast een andere (meer dan gemiddelde) tijdwaardering toe te passen in de werkwijzer?
Op dit moment voert het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) onderzoek uit naar reistijdwaarderingen voor het voor- en natransport bij vliegreizen. Dit vindt plaats naar aanleiding van de vraag hierover in de onderzoeksagenda, als aanvulling op het hoofdonderzoek reistijd- en betrouwbaarheidswaardering voor alle vervoersmodaliteiten. Daarbij wordt ook onderzocht of dit vergelijkbaar is met de reistijdwaardering van vliegen of van auto en ov-reizen. Met dit onderzoek wordt invulling gegeven aan de onderzoeksvragen in relatie tot reistijdwaardering in de onderzoeksagenda bij de werkwijzer. De resultaten van dit onderzoek worden begin 2023 verwacht. Daarmee zal meer kennis beschikbaar komen over kengetallen voor reistijdwaardering die in luchtvaartspecifieke MKBA’s toegepast kunnen worden.
Gezien de kritiek van verschillende partijen op de werkwijzer en daaruit volgende discussies, bent u van mening dat de werkwijzer een toereikend instrument is in het adequaat en zorgvuldig in kaart brengen van alle kosten en baten voor luchtvaartgerelateerde activiteiten?
De werkwijzer die in juli 2021 is gepubliceerd is een belangrijke stap geweest om meer duidelijkheid te scheppen over uitgangspunten en methodieken om luchtvaartspecifieke MKBA’s zo consistent en goed mogelijk uit te voeren. Het is van belang om te beseffen dat de werkwijzer een eerste versie is en dat deze op een aantal punten nog verbeterd kan worden, omdat op een aantal onderdelen nog aanvullend onderzoek nodig is. Die verbeterpunten staan ook genoemd in de werkwijzer en de daarbij gevoegde onderzoeksagenda. Waar verbeteringen mogelijk zijn heeft het consortium in de werkwijzer voorlopige aanbevelingen opgenomen en gevoeligheidsanalyses voorgesteld. Overigens is het goed om daarbij te benadrukken dat de werkwijzer naast aanbevelingen over reistijd- en geluidhinderwaarderingen ook aanbevelingen over berekening van andere welvaartskosten en -baten bevat en dat ook die in de onderzoeksagenda aan bod komen. Met de uitvoering van de onderzoeksagenda is inmiddels gestart (zie ook antwoord op vraag 12). Verder is het goed te benoemen dat in de werkwijzer is opgenomen dat een MKBA de besluitvorming dient maar deze niet vervangt. Een MKBA is niet meer en niet minder dan een belangrijke informatiebron die beschikbaar moet zijn als besluitvorming plaatsvindt.»9
Bent u bereid om bij die luchtvaartspecifieke MKBA’s waarbij de rijksoverheid betrokken is altijd een second opinion te laten uitvoeren, zoals het Centraal Planbureau (CPB) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in hun brief adviseren?
Ja, zoals ook in de werkwijzer staat aangegeven is het gewenst dat indien een MKBA wordt opgesteld ten behoeve van een luchthaven(verkeer)besluit voor Schiphol en de luchthavens van nationale betekenis (waarvoor het Rijk het bevoegd gezag is) het ministerie een second opinion laat uitvoeren.
Kunt u, uitgesplitst per aandachtspunt, ingaan op de stand van zaken van de aandachtspunten zoals genoemd in de brief van het CPB en PBL die als bijlage is meegestuurd met de brief van uw voorganger van 9 juli 2021 (Kamerstuk 31 936, nr. 869)?
De aandachtspunten in de brief van CPB en PBL waaraan in de vraag wordt gerefereerd betreffen aandachtspunten bij het gebruik van de werkwijzer. Deze zijn dus vooral bedoeld voor de uitvoerders van MKBA’s. Bij second opinions van MKBA’s ten behoeve van een luchthaven(verkeer)besluit voor Schiphol en de luchthavens van nationale betekenis (waarvoor het Rijk het bevoegd gezag is) zal worden bezien hoe met deze aandachtspunten is omgegaan.
Wat is de stand van zaken van de acties en actualisaties uit de onderzoeksagenda bij de werkwijzer luchtvaartspecifieke MKBA’s» van mei 2021? Wanneer verwacht u de update van scenario’s uit de studie «Nederland in 2030–2050: twee referentiescenario’s – Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving» (WLO) en reistijdwaardering (die volgens het CPB en PBL uitgevoerd zullen worden) te kunnen toepassen in de werkwijzer en de Kamer hierover te informeren?
Op dit moment werkt het ministerie een plan uit om tot uitvoering van de onderzoeksagenda bij de werkwijzer te komen. Een aantal onderzoeken is al gestart, bijvoorbeeld het onderzoek van het KiM naar reistijdwaarderingen (zie mijn antwoord op vraag 8), en ook is er inmiddels al een onderzoek beschikbaar met relevante informatie over niet-CO2-effecten10. De uitvoering van de onderzoeksagenda zal tot aanvullende inzichten leiden. Op basis daarvan zal er een volgende, verbeterde versie van de werkwijzer opgesteld worden. Daarbij wordt gestreefd naar zo breed mogelijke consensus bij deskundigen. Zoals PBL en CPB ook aangeven in hun kwaliteitstoets op de werkwijzer blijft het tot die tijd de taak van elke MKBA-opsteller om de meest recente kennis over input en methodes voor MKBA’s in de uitwerking mee te nemen. Waar nodig kan met gevoeligheidsanalyses gewerkt worden om aan te geven wat andere aannames betekenen voor de robuustheid van de analyse.
Nog bezien moet worden wanneer de werkwijzer herzien zal worden. Ik zal in samenwerking met het KiM goed de stand van nieuwe inzichten bijhouden en de Kamer, maar zeker ook de (potentiële) uitvoerders van MKBA’s, daarover informeren.
Kunt u de bovenstaande vragen ruim voor het commissiedebat Luchtvaart van 24 februari beantwoorden omwille van een goed geïnformeerd debat?
Ja.
Het schrappen van de pont Nieuwer Ter Aa over Amsterdam-Rijnkanaal |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Boosheid om schrappen van de pont over Amsterdam-Rijnkanaal»?1
Ja.
Klopt het dat u binnenkort een besluit neemt over de toekomst van het fiets-voetveer over het Amsterdam-Rijnkanaal tussen Nieuwer Ter Aa en Breukelen?
Ja. Het voornemen komt voort uit de nautische onveiligheid van de veerpont, maar we zijn nog in overleg met de gemeente. Het betreft dus nog geen definitief besluit.
Wordt in de besluitvorming meegewogen dat zowel het gemeentebestuur als de inwoners van Stichtse Vecht het niet eens zijn met het voornemen om de pont uit de vaart te nemen zolang er geen structurele alternatieve oeververbinding is?
Ja, in de belangenafweging wordt ook rekening gehouden met het belang van het gemeentebestuur en de inwoners van Stichtse Vecht. Hierover zijn en blijven we actief in gesprek met de gemeente. Uit een door RWS gevraagd SWECO-onderzoek blijkt overigens dat de bestaande alternatieve routes veilig zijn en slechts beperkte hinder opleveren. Daarmee is er een structureel en verkeersveilig alternatief beschikbaar. Wel zijn er nog aandachtspunten voor de sociale veiligheid (onvoldoende verlichting, weinig bebouwing). Ook hierover is Rijkswaterstaat in gesprek met de gemeente.
Waarom heeft er geen participatietraject plaatsgevonden met de inwoners van Stichtse Vecht voordat Rijkswaterstaat Midden-Nederland u adviseerde de pont uit de vaart te nemen?
Participatie is onderdeel van de formele publiekrechtelijke besluitvorming. In die fase van de besluitvorming zijn we nog niet. Wel is Rijkswaterstaat al sinds september 2020 in gesprek met onder andere de gemeente Stichtse Vecht over de veiligheid van de veerverbinding om na te gaan hoe het wegvallen van het veer zo goed mogelijk kan worden opgevangen, alvorens het besluit formeel aan te kondigen.
Waarom heeft er geen participatietraject plaatsgevonden met de inwoners van Stichtse Vecht bij het eerder genomen besluit van Rijkswaterstaat Midden-Nederland om toe te staan dat er groter en meer vrachtverkeer gebruik kan gaan maken van het Amsterdam-Rijnkanaal?
Dat heeft destijds via de reguliere procedure van inspraak plaatsgevonden. Bij de verbreding van het Lekkanaal en de aanleg van de derde kolk Prinses Beatrixsluis zijn alle wettelijk procedures gevolgd inclusief de mogelijkheid om in te spreken.
Klopt het dat Rijkswaterstaat een budget van 50.000 euro heeft voor zowel participatie als veiligheidsmaatregelen op een eventuele (door de gemeente en inwoners ongewenste) omrijroute? Kunt u zich voorstellen dat de gemeente Stichtse Vecht en haar inwoners met een dergelijk budget zich absoluut niet serieus genomen voelen?
Een definitief besluit over de toekomst van de veerverbinding en de alternatieve fietsverbindingen is nog niet genomen. Eventuele benodigde middelen voor dit besluit maken onderdeel uit van de overwegingen.
Wat is de betekenis van inwonersparticipatie als die plaatsvindt nadat u op voordracht van Rijkswaterstaat een besluit genomen hebt?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven, betreft het een voornemen om de veerpont uit de vaart te nemen. Een definitief besluit is nog niet genomen. De te volgen en ook gangbare besluitvormingsprocedure bevat een bezwaar- en beroepsmogelijkheid voor belanghebbenden. De ingediende bezwaren worden betrokken bij de definitieve besluitvorming.
Op basis waarvan kunt u besluiten dat de pont tussen Nieuwer Ter Aa en Breukelen uit de vaart moet worden genomen? Klopt het dat het Veiligheidsrapport (van MARIN) aangeeft dat er nog mitigerende maatregelen mogelijk zijn, wat inhoudt dat het hier niet gaat om een acuut probleem?
Rijkswaterstaat heeft als vaarwegbeheerder gevraagd aan MARIN om onderzoek te doen naar de nautische veiligheid van de veerpont. Het rapport van MARIN2 (bijgevoegd) beschrijft de nautische risico’s, namelijk:
Groot aanvaarrisico door steeds meer grote schepen op het Amsterdam-Rijnkanaal. In 2010 is het pontje bovendien al een keer aangevaren met een dodelijk slachtoffer als gevolg.
Deze grotere schepen veroorzaken daarnaast meer waterbeweging waardoor de veerpont dusdanig beweegt dat letsel kan ontstaan bij vallende passagiers tijdens de overtocht en bij het overstappen van de wal naar de veerpont (en v.v.).
Deze risico’s nemen alleen maar toe vanwege de schaalvergroting in de binnenvaart en het feit dat er sinds februari 2020 grotere schepen door het Amsterdam-Rijnkanaal varen naar aanleiding van de opening van de 3e sluiskolk Prinses Beatrixsluizen.
Het MARIN-rapport noemt drie maatregelen die de veiligheid op korte termijn kunnen verbeteren, namelijk:
De zichtbaarheid van het waarschuwingsbord «Vrijvarende veerpont» verbeteren door deze aan beide zijden van de vaarweg te plaatsen en eventueel aanvullend een bord «Verboden hinderlijke waterbeweging te veroorzaken» te plaatsen;
Op drukke momenten met veel fietsverkeer met twee bemanningsleden varen waarbij de aandacht verdeeld kan worden tussen scheepvaartverkeer en passagiers;
De technische voorzieningen op de veerpont uitbreiden zodat er vanaf de veerpont meer zicht is op het overige scheepvaartverkeer.
Rijkswaterstaat heeft het waarschuwingsbord geplaatst. Ook heeft Rijkswaterstaat opdracht gegeven aan de exploitant om de bedoelde technische aanpassingen door te voeren. De mogelijkheden voor de voorgestelde dubbele bemensing worden momenteel bekeken.
MARIN geeft ook aan dat de in het rapport genoemde maatregelen geen blijvende oplossing bieden. Daarom beveelt MARIN ook aan om te overwegen het veer op termijn uit de vaart te nemen. Zoals eerder aangegeven is er nog geen definitief besluit over de toekomst van de veerverbinding genomen.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de gemeente Stichtse Vecht dat de pont moet blijven totdat er een structureel en veilig alternatief is?
Ik begrijp dat de gebruikers het vervelend vinden dat de omfietsroute 3,4 kilometer langer is. Een enkele reis duurt daarmee tussen de 6 en 10,5 minuten langer. Gezien het groeiende aanvaarriscio acht ik het handhaven van het veer echter te gevaarlijk.
Zoals aangegeven in antwoord 3 is er een structureel en verkeersveilig alternatief beschikbaar, maar zijn we wel in gesprek met de gemeente over de sociale veiligheid van de alternatieve fietsroute.
Onderkent u dat aan de door Rijkswaterstaat voorgestelde omrijroute langs de westelijke oever van het kanaal grote bezwaren kleven? Klopt het dat die route twintig minuten omrijtijd oplevert voor onder andere scholieren in het primair en voortgezet onderwijs, thuiszorgmedewerkers, recreanten en inwoners die boodschappen moeten doen? Klopt het dat het budget niet toereikend is om de route veilig te maken met plaatsing van drie extra lantaarnpalen?
SWECO heeft in opdracht van Rijkswaterstaat onderzoek (2021) gedaan naar de bestaande alternatieve routes. Daaruit blijkt dat de fietsroutes verkeersveilig zijn, maar inderdaad langer zijn. De reisafstand tussen Nieuwer ter Aa en Breukelen Noord (waar een basis- en middelbare school liggen) is via de Breukelerbrug 3,4 kilometer langer en duurt conform het SWECO rapport tussen de 6 en 10,5 minuten langer per enkele reis.
Zoals aangegeven bij antwoord 9 is Rijkswaterstaat over de aandachtspunten bij de sociale veiligheid in gesprek met de gemeente. Ik zal dat punt ook meewegen bij de definitieve besluitvorming over de toekomst van de veerverbinding.
Is er gesproken over een fietsbrug als alternatief en bent u bereid daar financieel aan bij te dragen?
De gemeente Stichtse Vecht en provincie Utrecht hebben deze wens kenbaar gemaakt. De betreffende fietsroute valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het ligt daarmee in de rede dat het initiatief tot een eventuele fietsbrug ook door hen wordt genomen.
Klopt het dat ook de provincie Utrecht zich achter het standpunt van de gemeente Stichtse Vecht en haar inwoners schaart dat een fietsbrug het enige juiste en veiligste alternatief is?
De provincie heeft laten weten de lijn van de gemeente te ondersteunen.
Houdt u er rekening mee dat de pont, of als alternatief een fietsbrug, is opgenomen in het regionaal fietsroutenetwerk van de provincie Utrecht?
Ja, dat de veerpont en alternatieve routes deel uitmaken van het regionale fietsnetwerk, weeg ik mee in de definitieve besluitvorming.
Bent u ervan op de hoogte dat er een convenant bestaat tussen Rijkswaterstaat en het waterschap dat er tussen Nieuwer Ter Aa en Breukelen altijd een vaste of varende oeververbinding over het Amsterdam-Rijnkanaal moet blijven bestaan en dat Rijkswaterstaat het waterschap heeft verzocht om ontbinding van dat convenant?
De overeenkomst tussen Rijkswaterstaat en het waterschap bevat geen bepaling dat er tussen Nieuwer Ter Aa en Breukelen altijd een vaste of varende oeververbinding over het Amsterdam-Rijnkanaal moet blijven bestaan. De overeenkomst stelt alleen dat passagiers gratis gebruik kunnen maken van de oeververbinding zolang die beschikbaar is. Rijkswaterstaat heeft inderdaad bij het waterschap aangegeven deze overeenkomst te gaan opzeggen.