Het bericht dat AstroTV in 2020 van tv verdwijnt |
|
Mahir Alkaya , Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «AstroTV verdwijnt in 2020 van de buis»?1
Ja.
Klopt het dat AstroTV van de tv verdwijnt, maar dat het programma wel online, telefonisch en via de app verdergaat?
Ik heb inderdaad begrepen dat AstroTV vanaf 1 januari 2020 niet langer op NET5 of één van de andere zenders van Talpa te zien zal zijn. Ook heb ik begrepen dat de producent van AstroTV, SMS B.V., op dit moment het voornemen heeft om het programma via telefoon, app en online voort te zetten. Talpa is hierbij niet langer betrokken.
In hoeverre heeft u deze beslissing van Talpa zien aankomen?
Media-instellingen gaan zelf over de programmatische keuzen die zij maken. Er is geen sprake van voorafgaand toezicht of afstemming.
Bent u het ermee eens dat toezicht op dergelijke programma’s van belang is en blijft, ongeacht welk medium gebruikt wordt? Op welke wijze wordt toezicht op AstroTV via deze andere media georganiseerd?
Ik ben het met u eens dat toezicht op programma’s van belang blijft, ongeacht het gebruikte platform. Deze programma’s dienen zich te houden aan de bepalingen over consumentenbescherming, waaronder die over oneerlijke handelspraktijken. Het is uiteindelijk aan de Reclame Code Commissie, de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de rechter om te bepalen of en zo ja, welke praktijken misleidend zijn. Deze bepalingen gelden ongeacht het platform van waaruit wordt geopereerd.
Kunt u zich de antwoorden op Kamervragen herinneren2, waar werd gesteld dat RTL naar aanleiding van deze vragen over het programma «Dit is mijn toekomst» en het advies betreffende financiële voorspoed dat mensen hierin werd gegeven, maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen?
Ja. Zoals ik in antwoord op de door u aangehaalde Kamervragen reeds naar voren heb gebracht, heeft RTL mij laten weten dat uitvoerig met de makers van het programma is gesproken en heeft RTL strikte kaders afgesproken waarbinnen er adviezen mogen worden gegeven (liefde-werk-relaties). Dit heeft ertoe geleid dat er geen adviezen meer mogen worden gegeven die op enige manier gerelateerd kunnen worden aan de persoonlijke financiële omstandigheden van de gebruikers van de diensten. Ook is afgesproken dat indien een beller vragen heeft over zijn of haar gezondheid altijd wordt doorverwezen naar een medisch specialist. Daarnaast worden bellers op de website van «Dit is Mijn Toekomst» geïnformeerd over de voorwaarden van de dienst om het eventuele risico van misleiding te vermijden.
Welke maatregelen zijn door RTL destijds genomen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de uitkomst geweest van het gegeven dat, zoals door u in de antwoorden op de genoemde Kamervragen gesteld, RTL zich over de toekomst van «Dit is mijn toekomst» heeft beraden?
Gegeven het feit dat RTL zijn beleid heeft aangescherpt, ziet men vooralsnog geen noodzaak om te stoppen met de uitzending van het programma.
Kunt u zich herinneren dat u de betreffende uitzending onder de aandacht zou brengen bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? Wat is hier vervolgens mee gebeurd?
Ja. De betreffende uitzending is onder de aandacht gebracht bij de ACM. De ACM kan bij overtredingen van het generieke consumentenrecht handhavend optreden en publiceert haar handhavingsbeslissingen. Over eventuele lopende onderzoeken doet de ACM geen mededelingen.
Heeft het Commissariaat voor de Media op enige wijze nog iets gedaan met adviezen gegeven door AstroTV, «Dit is mijn toekomst» en andere dergelijke programma’s?
De vorm en inhoud van het media-aanbod vallen onder verantwoordelijkheid van de media-instellingen. Het Commissariaat voor de Media heeft hier in beginsel geen bemoeienis mee. De Mediawet 2008 bevat ook geen inhoudelijke regels inzake de dienstverlening zoals aangeboden door programma’s als AstroTV of «Dit is mijn toekomst».
Het bericht dat de inhuurkosten van externen bij de NPO vier keer hoger dan de Roemernorm is |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe verklaart u dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) geen geschikt talent zou kunnen aantrekken om in vaste dienst te nemen?1
De arbeidsmarkt rondom specialistische competenties voor de omroep is op dit moment krap, zodat het vinden en vasthouden volgens de NPO een continue uitdaging is. Daarnaast kan de NPO als publieke organisatie niet altijd concurreren met commerciële organisaties voor wat betreft primaire arbeidsvoorwaarden.
Hoe verklaart u de toegenomen inhuur van adviesbureaus de afgelopen jaren?
De toegenomen inhuur van adviesbureaus de afgelopen jaren is volgens de NPO te verklaren door de hogere behoefte aan specialistische kennis op het gebied van organisatie-, juridisch, fiscaal en technisch advies. De NPO geeft aan dat de afgelopen jaren specialistische kennis bij een groot aantal projecten nodig was; o.a. de start van het Radiohuis, de oprichting van de coöperatie Dutch Core en de lancering van NPO Start. Daarnaast heeft de NPO afgelopen jaren ook aangescherpte governance- en privacyregels bij de publieke omroep doorgevoerd waarvoor specialistische kennis werd ingehuurd.
Overigens zijn de inhuurkosten bij de NPO de afgelopen jaren al sterk gedaald, mede door afronding van de genoemde projecten.
Bent u bereid met de NPO afspraken te maken dat de externe inhuur bij de NPO onder de 10% zou moeten vallen (de Roemernorm)? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de NPO om zelf te bepalen hoe hij het beschikbare budget zo verstandig mogelijk inzet en in welke mate hij bijvoorbeeld gebruik maakt van (extern) advies en inhuur. De verantwoordelijkheid voor de doelmatige inzet van de gelden voor de NPO-organisatie ligt bij de raad van bestuur en de raad van toezicht van de NPO gezamenlijk.
Het rapport 'Politiek en Sociale Media Manipulatie' |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Steunt u het onderverdelen van nieuwsmedia in de categorieën «vuilnis» versus «mainstream»?1 Zo ja, waarom?
Zo nee, neemt u dan afstand van dit onderzoek?
Bent u van mening dat de staat een gevaarlijk pad richting censuur bewandelt als het onderzoek laat doen waarin in dergelijke bewoordingen onderscheid tussen media wordt gemaakt?
Bent u het ermee eens dat het waarheidsgehalte van de sectie over «trollen» in twijfel getrokken moet worden nu blijkt dat het rapport in ieder geval één echte gebruiker – met een mening die de auteurs onwelgevallig is – als «verdacht» of «nep-achtig» heeft weggezet, terwijl deze gebruiker simpelweg zijn mening gaf?2
Vindt u het geven van een mening die tegen de mainstream indruist maar geheel binnen de kaders van de Nederlandse wet valt «verdacht»? Zo nee, bent u van mening dat het nooit meer mag voorkomen dat auteurs zich in een van overheidswege gefinancierd document in dergelijke termen uitlaten over Nederlanders die volledig binnen de kaders van de wet hun mening geven?
In het rapport stellen de onderzoekers: «Generally, the junk news sites, of which hyperpartisan sites are the largest constituent, can be characterized as right-wing, anti-immigrant, anti-EU (...).» (Rogers & Niederer 2019, 59)3; bent u het eens met deze stelling – dat «vuilnis»-nieuws zich met name ter rechterzijde van het politieke spectrum zou bevinden? Zo ja, hoe verklaart u dat? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat dit rapport bepaalde nieuwsmedia als vuilnis bestempelt, maar dat bewegingen en individuen in dit rapport tegelijkertijd in diskrediet worden gebracht als ze de objectiviteit van de gevestigde media in twijfel trekken, zoals uit de passage «Designating a news organization as fake (...) however, has a darker history, associated with authoritarian regimes or populist bombast diminishing the reputation of «elite media», blijkt?4 Bent u van mening dat het bevragen van de objectiviteit van gevestigde media een «donkere geschiedenis» heeft? Zo ja, welke «donkere geschiedenis» dan? Zo nee, waarom niet?
Hoe past uw eigen waarschuwen voor «fake news» in deze al dan niet «donkere» geschiedenis?
Een sterke en pluriforme mediasector is – even als een mediawijze bevolking – een groot goed in een democratische samenleving, ook bij het tegengaan van de verspreiding van desinformatie. Nederland kent een kwalitatief sterke en pluriforme nieuwsvoorziening. Het kabinet ondersteunt deze onder meer via het publieke mediabestel en de Samenwerkingsagenda Nederlandse Mediasector. Daarnaast wordt innovatie in de sector ondersteund door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek.
Bent u het ermee eens dat een pluriform media-aanbod essentieel is in een democratie, en dat alternatieve, kritische media hier een belangrijke bijdrage in leveren?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u garanderen dat u in de toekomst geen maatregelen treft die de journalistieke vrijheid of de verspreiding van als «vuilnis» betitelde media in dit rapport beperken, zowel online als offline? Op welke wijze kunt u die garanties gestand doen?
Bij de uitgangspunten van beleid staan de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting (artikel 19 VN-Verdrag inzake burger- en politieke rechten, artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 7 Grondwet) voorop, zoals ook gemeld aan uw Kamer in onder andere de brief van 18 oktober. Eventuele maatregelen dienen deze vrijheden niet onrechtmatig te beperken, het uitgangspunt van dit juridisch kader is dat preventieve censuur ontoelaatbaar is. Het kabinet is voorstander van het bevorderen van meer transparantie over de herkomst van informatie en behoud van een pluriform medialandschap.
Waarom is dit onderzoek, dat betrekking heeft op Nederlandstalige inhoud, in het Engels uitgevoerd?
De hoofdonderzoeker is van oorsprong Engelstalig. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is akkoord gegaan met het opstellen van het rapport in het Engels, dit is voor het ministerie een uitzondering. Er is een uitgebreide Nederlandse samenvatting aan het rapport toegevoegd. Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken op 31 oktober jl. zal het gehele rapport ook in het Nederlands gepubliceerd worden.
Is dit rapport in de ministerraad besproken, en welke conclusies zijn daar getrokken?
De ministerraad heeft op 18 oktober ingestemd met verzending van de brief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie aan de Tweede Kamer. Hiermee is ook voldaan aan de toezegging om de brief voor de begrotingsbehandeling naar de Tweede Kamer te sturen.
Wat is de status van dit rapport, en trekt u er beleidsconsequenties uit? Zo ja, welke?
Het rapport is gepubliceerd als wetenschappelijk onderzoek. Bevindingen van de onderzoekers ondersteunen dat de aard van de dreiging in Nederland nu beperkt is. Daarom zet het kabinet in op preventieve acties, zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie.7
Hoeveel geld heeft het ministerie aan dit onderzoek uitgegeven?
Het onderzoek heeft € 136.623,52 gekost.
Zult u na verschijnen van dit rapport nu voortaan niet meer suggereren dat Rusland of andere vreemde mogendheden in onze verkiezingen proberen te interfereren als daarvoor geen hard bewijs is? Gaat u excuses maken voor eerdere beschuldigingen?
De Minister van BZK heeft uw Kamer voor het zomerreces al gemeld geen aanwijzingen te hebben dat er bij onze provinciale staten en Europees parlementsverkiezingen door statelijke actoren grootschalig desinformatie is verspreid.8 Wel is blijvende waakzaamheid geboden die verder reikt dan de context van verkiezingen, nu desinformatie zich ook bij actuele maatschappelijke discussies of economische aangelegenheden kan voordoen.
Zoals ik ook schreef in de Kamerbrief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie9constateert de AIVD dat er sprake is van voortdurende (online) beïnvloedingsactiviteiten op sociale media vanuit Rusland. De Russische Federatie beschikt hiertoe over steeds meer geavanceerde technische capaciteiten en IT-systemen. De invloed van de online beïnvloedingsactiviteiten op het publiek-maatschappelijke debat in Nederland is waarschijnlijk niet significant. De AIVD heeft al eerder gemeld dat uit Rusland, met beperkt effect, pogingen zijn gedaan tot online beïnvloeding in het Nederlands op sociale media.
Heeft de rijksoverheid contact gehad met techgiganten als Facebook en Google over het tonen of niet tonen van bepaalde inhoud aan gebruikers in Nederland? Zo ja, over welke types inhoud ging dit, wanneer vonden deze gesprekken plaats, wat was de aard van deze gesprekken en welke conclusies zijn daaruit getrokken?
In de contacten die mijn ministerie heeft gehad met de internetdiensten over de uitvoering van de gedragscode desinformatie worden geen afspraken gemaakt over het wel of niet tonen van informatie. Met het uitvoeren van de Europese gedragscode tegen desinformatie hebben enkele internetdiensten al goede stappen gezet in het verbeteren van transparantie op hun platforms. Maar verbetering is nodig. Daarnaast is de gedragscode niet ondertekend door alle internetdiensten die politieke advertenties plaatsen en mogelijk een verspreidingsbron vormen voor desinformatie. Gezien het belang van transparantie op deze platforms en de wens om burgers online meer middelen te geven om informatie op waarde te kunnen schatten, vindt het kabinet het opportuun om transparantie van deze platforms te kunnen afdwingen, en wil het de invulling hiervan de komende periode nader verkennen.
Kunt u garanderen dat de overheid geen invloed probeert uit te oefenen op het algoritme van techgiganten om zo te beïnvloeden welke politiek beladen berichten of websites gebruikers wel of niet te zien krijgen? Zo nee, hoe beziet u dit in het licht van de democratische rechtsstaat, de pluriformiteit van de media en de vrijheid van meningsuiting?
De overheid oefent geen invloed uit op de techbedrijven om via hun algoritmes bepaalde politieke meningen te bevoordelen of te benadelen. Algoritmes van de techbedrijven zijn hun (intellectueel) eigendom. Zij bepalen zelf hoe ze hun algoritmes vormgeven.
Op diverse onderwerpen werkt de overheid samen met de techbedrijven. Bijvoorbeeld werken aan de bestrijding van strafbare feiten zoals de verspreiding van kinderporno. Techbedrijven hebben zich via de Europese gedragscode inzake illegale content gecommitteerd om strafbare content zoveel mogelijk tegen te gaan op hun platform.
Welke media ontvangen geld van de overheid, en hoeveel per medium?
Landelijke en regionale publieke omroepen worden door het Rijk gefinancierd uit de Mediabegroting. Lokale publieke omroepen worden gefinancierd uit het Gemeentefonds. In de mediabegroting10 vindt u een toelichting bij inkomsten en uitgaven; in de begroting van de NPO is een verdeling opgenomen van de totale kosten per zender en per genre. Zowel de NPO als de publieke omroepen publiceren daarnaast hun jaarverslagen.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De rechten van LHBTI-gemeenschap en persvrijheid in Polen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cruder than the Communists: Polish TV goes all out for rightwing vote»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in Polen, in aanloop naar de verkiezingen van aankomende zondag, de zittende regeringspartij PiS openlijk anti-LHBTI-retoriek bezigt?
Het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseks personen (LHBTI’s) is een van de speerpunten van het Nederlands mensenrechtenbeleid, zoals onder meer uiteengezet in de actualisering van het mensenrechtenbeleid d.d. 28 mei 2018.
Het mag dan ook duidelijk zijn dat het kabinet van de genoemde anti-LHBTI uitspraken op nationaal en lokaal niveau met zorg kennis heeft genomen. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat er een evident verschil is tussen electorale retoriek en concrete beleidsmaatregelen. Het is onduidelijk of voor dit laatste voldoende maatschappelijk draagvlak zou zijn, gelet op de toenemende acceptatie van LHBTI’s binnen de Poolse samenleving, de gemengde uitslag van de parlementaire verkiezingen op 13 oktober jl. en de tegenstem van Poolse politieke partijen en organisaties, die zich juist actief inzetten voor de positie van LHBTI’s.
Dat laat onverlet dat genoemde uitspraken en verklaringen het klimaat voor LHBTI’s in Polen niet ten goede komen. Dit verhoudt zich slecht met de waarden waarop de EU berust en waaraan ook Polen zich heeft gecommitteerd, zoals gelijkheid en de eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren3. Daarnaast is Polen lid van de Raad van Europa, OVSE en VN en heeft het land regelgeving die enkele waarborgen biedt. Op het punt van wetgeving en rechtsbescherming volgt het kabinet de ontwikkelingen in Polen nauwlettend, ook vanwege de zorg over de hervormingen van de Poolse rechtsstaat.
Hoe oordeelt u over uitspraken van Jaroslaw Kaczynski, zittend partijleider van de Poolse regeringspartij PiS, waarin hij de LHBTI-gemeenschap afschildert als een bedreiging voor het traditionele gezin, de Poolse identiteit en de staat?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat lokale PiS-politici deze zomer zeker dertig gemeenten «LHBT-vrij» verklaarden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk en zorgelijk is dat in een van de grootste EU-lidstaten de rechten, vrijheid en veiligheid van LHBTI-gemeenschap zo ernstig worden geschonden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat dit niet past binnen de waarden van de EU? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u uw zorgen over de positie van de LHBTI-gemeenschap in Polen uitgesproken tegen uw Poolse ambtsgenoot? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met Polen over de rechtsstaat spitst zich toe op de zorgen die Nederland heeft op meerdere terreinen. Nederland is daarin volstrekt helder: Polen dient zich te houden aan de afspraken die het gemaakt heeft in het kader van niet alleen de EU, maar ook bijvoorbeeld de Raad van Europa, OVSE en VN.
Er is een kabinetsbrede inzet voor gelijke rechten van LHBTI’s, ook in EU-verband. Zo heeft Minister Grapperhaus op Coming Out Day 2018 een statement gemaakt over het belang van gelijke rechten voor LHBTI’s in de EU. Ook werkt het kabinet samen met maatschappelijke organisaties op dit terrein, waaronder het Forum for Christian LGBT in Europe, en het maatschappelijk middenveld in Polen voor het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van sociale acceptatie.
Nederland vraagt ook op verschillende manieren aandacht voor de positie van LHBTI’s in Polen. De Nederlandse ambassade in Warschau neemt als onderdeel van die inzet onder meer deel aan de jaarlijkse Warschau Prideen steunt vanuit Publieke Diplomatie-middelen met regelmaat activiteiten van Poolse LHBT-organisaties. Zo faciliteerde de ambassade tijdens de laatste Pride het bezoek van wethouder Groot Wassink van Amsterdam, inclusief een discussie met LHBT-organisaties en de burgemeester van Warschau.
Maakt u zich zorgen over de staat van de persvrijheid in Polen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de sterk gepolariseerde Poolse samenleving blijft ook de media niet buiten schot; ook deze is gepolariseerd, met een minder positief beeld van de journalistiek onder de samenleving tot gevolg. Polen kent desondanks nog altijd een gevarieerd media-aanbod, met publieke en commerciële omroepen en kranten. Het kabinet volgt ontwikkelingen in Polen die deze diversiteit kunnen raken en betrekt die bij zorgen die Nederland nu al actief uit in bilateraal, EU- en multilateraal verband over de rechtsstaat.
Om het belang dat Nederland hecht aan een onafhankelijke media en persvrijheid kracht bij te zetten worden mediabezoeken van Poolse journalisten aan Nederland georganiseerd. Uitwisseling van kennis, ervaring en inzichten kan het wederzijds begrip en het belang van onafhankelijk media in de EU versterken.
Hebt u met uw Poolse ambtsgenoot gesproken over de enorme achteruitgang met betrekking tot persvrijheid in Polen? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen binnen een termijn van drie weken beantwoorden?
Zorgvuldige afstemming van deze antwoorden maakte het helaas niet mogelijk om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Een mogelijk cookiewall-verbod |
|
Jan Middendorp (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Middendorp en Van Gent over een mogelijk cookiewall-verbod?1
Ja, ik herinner me die antwoorden.
Wanneer is, als het gaat om websites en «tracking cookies», sprake van «vrijelijk gegeven toestemming»? Is door de verwijzing in de Telecommunicatiewet (Tw) naar de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de inhoud van dit begrip «vrijelijk gegeven toestemming» veranderd of wordt dat nu anders geïnterpreteerd?
Volgens artikel 4, lid 11, van de AVG dient de toestemming «vrijelijk gegeven» te zijn. Als algemene regel van de AVG geldt daarbij dat de bezoeker een werkelijke keuze moet hebben gehad, zich niet gedwongen moet voelen toestemming te geven of geen negatieve gevolgen zal ondervinden als hij niet instemt. Dit geldt evengoed voor websites en zogenaamde tracking cookies: bezoekers dienen daadwerkelijk de keuze te hebben gehad om te weigeren. Nu in artikel 11.7a van de Tw verwezen wordt naar de AVG, is het begrip «toestemming» in de Tw gelijk aan het begrip «toestemming» zoals dat gedefinieerd is in de AVG. De inhoud van het begrip «vrijelijk gegeven toestemming» is derhalve niet gewijzigd, noch wordt het anders geïnterpreteerd dan onder de AVG.
Deelt u de mening dat – gelet op het antwoord op vraag 3 van bovengenoemde vragenset waarin wordt gesteld dat bij de beoordeling of de toestemming vrijelijk is ten «sterkste rekening moet worden gehouden met de vraag of voor de uitvoering van een overeenkomst (…) toestemming is vereist voor een verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst» – alles waar in de overeenkomst toestemming voor wordt gevraagd onderdeel is van de overeenkomst?
Zoals in voornoemde vragenset is aangegeven moet toestemming vrijelijk zijn gegeven en dient onder meer te voldoen aan de eis van artikel 7, lid 4, van de AVG, die ziet op de specifieke situatie van het opnemen van toestemming in contracten of dienstverlening. Rechtsgeldige toestemming kan alleen worden verkregen voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de overeenkomst, oftewel om de eindgebruiker de met hem overeengekomen dienst te leveren. Wanneer dat niet het geval is, dit wil zeggen, wanneer de gevraagde gegevensverwerking niet noodzakelijk is om de dienst waar de eindgebruiker om vraagt te leveren, kan dit betekenen dat de toestemming geacht wordt niet vrijelijk te zijn gegeven.
Op basis waarvan heeft dit «rekening houden» geresulteerd in een verbod? Kan het zijn dat door meer rekening te houden met het recht van vrijheid van ondernemerschap (zoals in het Verenigd Koninkrijk gebruikt), de balans zou doorslaan naar het toestaan van cookiewalls?
Artikel 7, lid 4, van de AVG geeft aan dat «ten sterkste rekening moet worden gehouden met de vraag of voor de uitvoering van een overeenkomst (…) toestemming is vereist voor een verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst». De formulering van deze wettelijke bepaling sluit inderdaad niet uit dat ook met andere aspecten rekening wordt gehouden, maar geeft wel aan dat het aspect of de persoonsgegevens al dan niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst zwaar weegt («ten sterkste rekening houden met»). Het is aan de toezichthouder, in casu de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP), en uiteindelijk aan de rechter, om duiden wat dit in een concreet geval betekent.
Wanneer is er sprake van «functionele cookies» en van «niet-privacygevoelige analytische cookies»? In hoeverre zijn dit afgebakende begrippen?2
Er is sprake van «functionele cookies» wanneer deze «cookies» worden gebruikt voor de goede werking van de website. Deze cookieszorgen er bijvoorbeeld voor dat een websitezoeker kan inloggen, producten in het webwinkelwagentje kan leggen en de juiste taal kan kiezen. Voor een websitebezoeker is dit handig; zij hoeven hierdoor niet telkens de voorkeuren aan te geven. Men spreekt van «niet-privacygevoelige analytische cookies» in verband met cookiesdie gebruikt worden voor de verbetering van de website door middel van statistieken. De «niet-privacygevoelige analytische cookies» zijn vooral ter ondersteuning van de website en laten bijvoorbeeld zien hoeveel bezoekers een website heeft en waar het meest op geklikt wordt.
De begrippen «functionele cookies» en «niet-privacygevoelige analytische cookies» zien respectievelijk op de werking en de verbetering van de website. In de memorie van toelichting op de wijziging van artikel 11.7a Tw zijn deze begrippen duidelijk beschreven en daarmee afgebakende begrippen.
Kunt u naar aanleiding van het antwoord op vraag 4 van bovengenoemde vragenset aangeven waarom gebruikers twijfels zouden hebben over hun privacybescherming als zij zelf net toestemming hebben gegeven?
Wanneer, zoals het geval is bij cookiewalls, gebruikers van elektronische communicatiediensten er achter komen dat hen in strijd met het bepaalde in artikel 7, lid 4, van de AVG, toestemming wordt gevraagd voor een gegevensverwerking die niet nodig is voor de uitvoering van de dienstovereenkomst en hen daarbij geen daadwerkelijke keuze wordt gegeven om te weigeren, kunnen bij gebruikers twijfels ontstaan over de professionaliteit van de desbetreffende bedrijven en uiteindelijk ook over hun privacybescherming.
Wat is het verschil tussen een cookiewall en de toestemming daaronder zoals die nu in Nederland gebruikt wordt en de toestemming die voor het gebruik van een social media netwerk als bijvoorbeeld Facebook wordt gegeven? Kunt u specifiek ingaan op de vraag wat de toestemming in beide gevallen meer of minder vrijelijk maakt en wat de rol is van de algemene voorwaarden in beide systemen?
Bij het geven van toestemming geldt altijd dat deze «vrijelijk» (en volledig geïnformeerd) moet zijn gegeven. Voor nadere uitleg over het toestemmingsvereiste verwijs ik naar vraag 2 van mijn brief «Antwoorden Kamervragen over het bericht «Websites overtreden massaal cookiewallverbod»». Wanneer een website wordt bezocht, geeft de bezoeker aan voor welke cookies hij/zij wel/niet toestemming geeft. De bezoeker mag geen toegang tot de inhoud van de website («content») worden geweigerd wanneer hij/zij niet akkoord gaat met het plaatsen van de cookies(«cookiewall»). Alleen voor functionele cookiesen niet-privacygevoelige cookieshoeft geen toestemming te worden gevraagd.
Bij het gebruik van social media(een dienst, zoals Facebook) moet aan de gebruiker op verschillende momenten toestemming worden gevraagd. Er moet vooraf toestemming worden gevraagd voor het plaatsen van cookies. Ook moet aan de gebruiker toestemming worden gevraagd voor de verschillende soorten verwerkingen die bij het gebruik van de dienst komen kijken.
In het geval van Facebook moet aan de bezoeker bij het bezoeken van de webpagina al toestemming worden gevraagd voor het plaatsen van cookies. De dienst Facebook is vervolgens pas beschikbaar nadat een account is gecreëerd en de gebruiker akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden van Facebook. Vervolgens moet toestemming worden gevraagd voor het plaatsen van cookies,voor gerichte advertenties en het gebruik van persoonsgegevens voor onderzoek. Facebook moet de gebruiker hier vooraf goed over informeren (informatieplicht) en moet de gebruiker ook specifiek informeren over de verwerking van gegevens voor advertentiedoeleinden. Zie uitgebreid hierover het onderzoek van de AP naar Facebook van 2017 naar aanleiding waarvan Facebook haar gegevensbeleid heeft aangepast.
Wat is de positie van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als het gaat om het interpreteren en invullen van de cookieregelgeving, en hoe verhoudt zich die tot andere toezichthouders in Nederland? Hoe verhoudt de positie van de AP zich tot de Autoriteit Consument & Markt (ACM) die het cookiewallvraagstuk volgt vanuit concurrentieoverwegingen? En wat is uw rol daarin?
De AP geeft hierover informatie op haar website, zie: https://autoriteitpersoonsgegevens.nl/nl/onderwerpen/internet-telefoon-tv-en-post/cookies.
Overigens hebben de AP en de ACM een samenwerkingsprotocol waarin afspraken staan voor het geval sprake is van samenlopende bevoegdheden (Strct. 2016, 58078). De AP heeft mij laten weten dat haar standpunt over cookiewalls is afgestemd met de ACM.
Vindt u het wenselijk dat in de toekomst rondom cookiewalls, regelgeving verder wettelijk wordt verankerd vanuit het belang van de consument?
Ja. De regering pleit dan ook in de Europese Raad voor opname van een verbod op cookiewallsin de nieuwe e-privacyverordening.
Hoe worden de informatieplicht en het toestemmingsvereiste die bij cookies gelden voor (mede) op Nederlandse gebruikers gerichte Nederlandse websites en internationale bedrijven, gehandhaafd? Hoe is het verzekerd dat Nederlandse bedrijven die nu afhankelijk zijn van cookiewalls, niet op achterstand komen door het verbod op cookiewalls, ervan uitgaande dat Nederlandse bedrijven meer marktaandeel kunnen verliezen dan elders ondergebrachte bedrijven?
Voor nadere uitleg over de informatieplicht en het toestemmingsvereiste verwijs ik naar het antwoord op vragen 5 en 6 van mijn brief «Antwoorden Kamervragen over het bericht «Websites overtreden massaal cookiewallverbod»». Ik herhaal daarbij dat ik van oordeel ben dat Nederlandse mediabedrijven op dit punt geen achterstand hebben op internationale bedrijven. Daarnaast werkt de AP in internationaal verband samen met haar collega-privacytoezichthouders om ervoor te zorgen dat Nederlandse bedrijven niet op achterstand komen.
Hoe zijn cookiewalls ontstaan? Komt het gebruik hiervan voort uit de Tw? In welke Europese landen worden deze nu ook gebruikt?
Zou het verbod van cookiewalls in de Europese Unie waar Nederland voor pleit betrekking hebben op gratis websites of ook op niet gratis websites?
Het beoogde verbod op cookiewallsmaakt geen onderscheid tussen gratis en niet gratis websites. In de praktijk zal een dergelijk verbod echter vooral van belang zijn bij «gratis» websites. Toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens die niet nodig zijn om de door de eindgebruiker gevraagde dienst te leveren gebeurt immers vrijwel altijd in gevallen waarin die persoonsgegevens als betaalmiddel worden gebruikt in plaats van geld.
Waarom is er geen steun in de Raad voor een verbod op cookiewalls, zoals door Nederland bepleit? Hoe groot is de kans dat dit pleidooi succesvol is?
Veel landen zijn van opvatting dat een verbod op cookiewallshet aanbod op het internet zal beperken. De kans dat de Raad het Nederlandse standpunt overneemt is zeer gering. Het Europese parlement is echter voorstander van een verbod op cookiewalls. Het onderwerp zal dus in een eventuele triloog3 weer aan de orde komen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de totstandkoming van de nieuwe Europese ePrivacyrichtlijn? Komen daar weer nieuwe eisen voor Nederlandse ondernemingen met betrekking tot cookiewalls uit voort?
In de Europese Raad is nog steeds geen overeenstemming over het voorstel. Zie voorts de Geannoteerde Agenda voor de Telecomraad van 3 december aanstaande, waarin de stand van zaken wordt aangegeven.
Het bericht dat de NPO overweegt om uit NLZIET te stappen |
|
Harry van der Molen (CDA), Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Werkgroep: NPO moet overwegen uit NLZIET te stappen»?1
Ja.
Klopt het dat de NPO overweegt om uit NLZIET te stappen en in plaats daarvan wil inzetten op de abonneedienst NPO Start Plus? Zo ja, wat vindt u hiervan en hoe gaat u hiermee om?
De NPO heeft mij verzekerd dat dit bericht niet klopt. Niet voor de korte en niet voor de lange termijn. De NPO hecht grote waarde aan het samenwerkingsverband.
Is bij u bekend dat de werkgroep uw plannen rond de sectorbrede samenwerking een slecht idee vindt? Zo ja, is dit ook het officiële standpunt van de NPO?
De NPO heeft mij laten weten dat dit niet het officiële standpunt van de NPO is. Dit is ook op te maken uit de woorden van de voorzitter van de raad van bestuur van de NPO tijdens de NPO-seizoenpresentatie op 27 augustus jl. en uit de brief die ik op 4 september 2019 aan de Kamer heb gestuurd over de samenwerkingsagenda opgesteld door publieke en commerciële mediapartijen over de toekomst van het Nederlandse medialandschap.
Kunt u deze ontwikkelingen verklaren met het oog op de visiebrief waarin staat dat het kabinet NPOStart Plus aan striktere voorwaarden wil onderwerpen, zodat de dienst zich enkel toelegt op het langer beschikbaar houden van programma’s tegen een kostendekkend tarief en dat het kabinet het wenselijk zou vinden dat meer wordt samengewerkt door Nederlandse mediapartijen om Nederlandse content gezamenlijk aan te bieden? Kunt u aangeven op welke termijn deze voorwaarden door u worden geconcretiseerd?2
In mijn visiebrief heb ik aangegeven NPO Start Plus aan striktere voorwaarden te willen onderwerpen. Het streven is om dit per ingang van de nieuwe concessieperiode in te laten gaan.
Hoe kijkt u er tegenaan dat een werkgroep van de NPO begin juli 2019, dus na het verschijnen van de visiebrief, een document over het toekomstscenario van NPO Start en NPO Start Plus opstelt dat flink afwijkt van wat is beschreven in de visiebrief?
Het staat de NPO met het oog op beleidsvoorbereiding vrij werkgroepen in het leven te roepen. Ik heb daar verder geen oordeel over. Uitkomsten van beleidsvoorbereiding dienen uiteraard altijd te passen binnen wet- en regelgeving. De NPO heeft mij verzekerd dat het hier gaat om een concept-document van enkele medewerkers dat op eigen initiatief is opgesteld en nooit is ingediend bij de raad van bestuur. Er heeft dus ook geen besluitvorming over plaatsgevonden. Los hiervan zal de NPO ook niet uit NLZIET treden en loyaal blijven participeren, zo is mij gemeld door de NPO.
Klopt het dat NPO Start zich wil gaan richten op avontuurlijke stadsbewoners en zelfbewuste familiemensen in plaats van het bedienen van alle Nederlanders? Zo ja, wat vindt u hiervan?
NPO Start Plus en NPO Start dienen te voldoen aan mijn goedkeuringsbesluit van 19 augustus 2016. Als aanbodkanalen die deel uitmaken van de publieke taakopdracht dienen de kanalen te voorzien in de behoeftes van alle Nederlanders. De NPO verzekerde mij overigens dat NPO Start zich niet op een specifieke doelgroep wil gaan richten, net zomin als dat nu het geval is. Gezien de aard en de goedkeuring van de aanbodkanalen is dat ook per definitie onmogelijk, het betreft hier immers primair zo compleet mogelijke terugkijkdiensten van het totale programma-aanbod van de NPO.
Kunt u een update geven van de nadere afspraken die worden gemaakt aan de tafels van het door u geïnitieerde overleg met publieke en private mediapartijen over de toekomst van het Nederlandse medialandschap? Wat is er tot nu toe afgesproken en zit er voldoende voortgang in deze gesprekken?
Op 4 september 2019 ontving u mijn brief over de stand van zaken van mijn gesprekken met publieke en private partijen uit de mediasector. Er zijn sinds de laatste keer dat ik uw Kamer hierover informeerde (Mediabegroting 2019) vijf bijeenkomsten geweest, naast een aantal bijeenkomsten van werkgroepen. Dit heeft geresulteerd in de bij de brief gevoegde samenwerkingsagenda, inclusief beschrijving van de uitgangspunten en randvoorwaarden.
De samenwerkingsagenda is een begin van een doorlopend gesprek met partijen die een bijdrage willen leveren aan een duurzaam medialandschap in Nederland. De gedeelde ambitie is dat de Nederlandse mediagebruiker toegang moet houden tot voor hem relevante content.
Het beïnvloeden van persberichten van de Raad voor Rechtsbijstand door het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u bemoeienis heeft met de totstandkoming en de inhoud van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand van de Raad voor Rechtsbijstand? Hoe ver strekt die bemoeienis en waar heeft die precies betrekking op?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid was betrokken in het totstandkomingsproces van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand in de vorm van deelname aan de begeleidingscommissie, die toeziet op de kwaliteit van de monitor. Het ministerie was niet betrokken bij de totstandkoming en de inhoud van de Monitor. De Monitor is tot stand gekomen onder de inhoudelijke verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand (verder: de Raad).
Is het waar dat inmiddels uit een WOB-verzoek blijkt dat de Raad voor Rechtsbijstand contact heeft gehad met u over het conceptpersbericht van de Raad voor Rechtsbijstand bij de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017? Waarom zijn door u opmerkingen over het conceptpersbericht gemaakt waarna door de Raad voor Rechtsbijstand een andere, definitieve versie is gepubliceerd?
De Raad heeft in oktober 2018 op ambtelijk niveau een conceptpersbericht over de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017 voorgelegd aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het is staande praktijk om persberichten over en weer af te stemmen. De kop van het concept-persbericht luidde: «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017: Nederland kent relatief stabiel en evenwichtig stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand». In het kader van de afstemming is opgemerkt dat de kop de lading van het persbericht niet dekte en bovendien ongelukkig was. Er lagen op dat moment drie kritische rapporten over de gesubsidieerde rechtsbijstand en het kabinet stond aan de vooravond van het presenteren van een nieuw stelsel voor rechtsbijstand, mede op basis van die rapporten.
Het is de verantwoordelijkheid van de Raad om, al dan niet op basis van gemaakte opmerkingen, een definitieve tekst van zijn persberichten vast te stellen. De Raad heeft uiteindelijk een persbericht uitgebracht met als kop: «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017 gepubliceerd».
Ten aanzien van openbaarmaking van de correspondentie merk ik op dat die onderdeel uitmaakt van de ambtelijke interne beraadslagingen tussen het ministerie en de Raad, persoonlijke beleidsopvattingen bevat en derhalve niet gepubliceerd kan worden.
Welke opmerkingen zijn er door u gemaakt? Kunt u deze correspondentie openbaar maken of in ieder geval inhoudelijk weergeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit ook het geval bij de Monitor van het jaar 2018 en de jaren voor 2017? Zo ja, welke inhoudelijke wijzigingen zijn door u of vanuit het ministerie gesuggereerd en/of aangebracht?
Ook in andere jaren is het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de vorm van deelname aan de begeleidingscommissie, die toeziet op de kwaliteit van de monitor, betrokken geweest in het totstandkomingsproces van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand.
Waarom bemoeit u zich met de persberichten van de Raad voor Rechtsbijstand? Met welk doel? Waar is dit voor nodig?
Het is staande praktijk dat over en weer afstemming plaatsvindt over persberichten. Het is immers niet de bedoeling elkaar voor verrassingen te plaatsen en bovendien kan op die manier gebruik worden gemaakt van elkaars kennis en inzichten.
‘Ongepaste en onwettelijke’ inzage in onderzoeksopzet Shell Papers |
|
Peter Kwint , Sandra Beckerman |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van Follow the Money over het «ongepaste en onwettelijke» verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) tot inzage in onderzoeksopzet Shell Papers?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. De Stichting Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) heeft op 12 april 2019 een Wob-verzoek ingediend naar alle contacten tussen Shell en de overheid over de periode 2005 – heden (Shell papers) bij 17 bestuursorganen waaronder negen ministeries (AZ, BZ, BZK, Defensie, EZK, Financiën, JenV, IenW, OCW), drie provincies (Drenthe, Groningen, Zuid-Holland) en vijf gemeenten (Amsterdam, Assen, Den Haag, Groningen, Rotterdam). Na een gesprek met verzoeker op 4 juni 2019 over het proces en de afbakening van het verzoek is PAJ bij brief van 18 juli 2019 verzocht om de bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek betrekking heeft toe te lichten. Op grond van de Wob moet een verzoeker bij zijn verzoek specifiek «de bestuurlijke aangelegenheid» vermelden waarover hij informatie wenst te ontvangen. Het bestuursorgaan is verplicht om, als een verzoek te algemeen gesteld is, een verzoeker behulpzaam te zijn bij het concretiseren van zijn verzoek. Er is in dit geval gevraagd naar een schriftelijke toelichting op het journalistieke onderzoek, al dan niet door verstrekking van een onderzoeksopzet, omdat onderzoeksjournalistiek als belangrijkste reden voor het verzoek wordt genoemd, Dit is enkel en alleen opgevraagd om inzicht te krijgen in de specifieke bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek ziet, zodat aan het verzoek praktische uitvoering kan worden gegeven. Voor deze uitvoering is noodzakelijk dat voldoende duidelijk is welke informatie precies gevraagd wordt. Dat hiervoor informatie van verzoeker nodig is en wordt opgevraagd is onderdeel van de reguliere Wob-procedure en niet ongepast of onwettig.
Wat begrijpt u niet aan de motivatie van Wob-verzoeken van het Platform Authentieke Journalistiek? Wat vindt u onduidelijk en waar vraagt u toelichting op?
Het verzoek met bijlagen beslaat 72 pagina’s en ziet op «alle documenten inzake Shell». Daarbij wordt aangegeven dat het (beoogde) onderzoek ziet op de relatie tussen de Nederlandse overheid en Shell waarbij beide breed opgevat moeten worden. Het verzoek betreft dus documenten van alle betrokken bestuursorganen en hun uitvoeringsorganisaties, toezichthouders en ZBO’s. Onder «Shell» wordt in het verzoek verstaan alle bedrijven waarvan Shell eigenaar is of waar Shell belangen in heeft (meer dan 1.500), maar ook projecten, samenwerkingsverbanden en maatschappelijke activiteiten van «Shell», in Nederland, Europa, Amerika en internationaal. De opsomming in de bijlagen van bedrijven, lobbyisten, samenwerkingen en aan Shell gerelateerde kantoren beslaat 49 pagina’s.
In het verzoek wordt een opsomming gegeven van onderwerpen waar bijzondere aandacht naar uit gaat (vestigingsklimaat, energie/ energietransitie/ energiepolitiek, klimaatveranderingen en -beleid, fossiele industrie, innovatie, vervangbare en duurzame energie, communicatie, overleggen met Shell, educatie, belastingen, internationale economische betrekkingen). Deze opsomming is echter dermate omvangrijk en algemeen verwoord dat deze niet kan worden beschouwd als concretisering van het verzoek. Wanneer alleen al op de zoekterm «Shell» gezocht wordt in de documentmanagementsystemen blijkt dat het gaat om honderdduizenden documenten, die onder meer handmatig moeten worden geschift en beoordeeld. Hierbij is bijvoorbeeld nog geen e-mailcorrespondentie betrokken of gezocht op de genoemde aan Shell gerelateerde ondernemingen.
Verder speelt hierbij mee dat de gegeven opsomming louter illustratief en niet uitputtend is bedoeld volgens verzoeker, waardoor niet op voorhand duidelijk is waar precies naar gezocht moet worden en waar moet worden begonnen. Om het verzoek praktisch uitvoerbaar te kunnen maken en verzoeker van de juiste informatie te kunnen voorzien is gevraagd naar een toelichting op het beoogde onderzoek. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Namens welke bestuursorganen treedt u op als woordvoerder? Namens welke van de vier bestuursorganen doet u dat niet? Waarom is dat?
Het verzoek is ingediend bij 17 bestuursorganen waaronder negen ministeries (AZ, BZ, BZK, Defensie, EZK, Financiën, JenV, IenW, OCW), drie provincies (Drenthe, Groningen, Zuid-Holland) en vijf gemeenten (Amsterdam, Assen, Den Haag, Groningen, Rotterdam). Vanwege de omvang en de vrijwel gelijke strekking van de verzoeken en het aantal betrokken bestuursorganen, heeft er overleg plaatsgevonden.
De provincie Groningen en de gemeentes Groningen en Assen hebben om hen moverende redenen vanaf aanvang gekozen voor behandeling van het verzoek.
De overige 14 bestuursorganen hebben besloten tot een gezamenlijke aanpak voor het voeren van gesprekken met verzoeker en het maken van afspraken over het proces en de afbakening van het verzoek. Concreet is op 4 juni 2019 een gesprek gevoerd met de verzoeker waarbij EZK de niet-aanwezige bestuursorganen vertegenwoordigde. Ook de correspondentie met verzoeker, waaronder de brief van 18 juli 2019, is namens dezelfde 14 bestuursorganen verzonden.
Zijn die bestuursorganen het ermee eens dat u namens hen spreekt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom doet u dat?
Ja, in deze fase vertegenwoordigt EZK in de communicatie met verzoeker voor zover nodig de overige bestuursorganen. Dit is ook aan verzoeker gecommuniceerd. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Waaruit concludeert u dat er geen machtigingen nodig zijn voor het spreken namens anderen? Is het bestuursrecht daar niet duidelijk genoeg in? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een bestuursorgaan mag alleen besluiten nemen wanneer het in een wettelijk voorschrift de bevoegdheid daarvoor heeft gekregen. De bevoegdheid om een besluit te nemen kan (onder voorwaarden) gemandateerd worden aan een ander bestuursorgaan. Voor het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, moet een machtiging of volmacht worden verleend.2
Nu er in de voorfase van het verzoek alleen gesprekken plaatsvinden met verzoeker over het maken van afspraken over het proces en de afbakening van het verzoek en nog geen sprake is van bestuursrechtelijke besluitvorming, is het overleggen van een machtiging, waarover ik wel beschik, niet nodig. Het is voldoende dat met de betrokken bestuursorganen is afgesproken dat de Minister van EZK hen vertegenwoordigt in de communicatie met verzoeker. Elk bestuursorgaan zal uiteindelijk afzonderlijk een besluit nemen op het verzoek.
Welk soort documenten moeten geopenbaard worden bij een Wob-verzoek? Welk soort documenten hoeven op juridische gronden niet geopenbaard te worden?
Het uitgangspunt van de Wob is dat alle documenten die binnen de reikwijdte van een verzoek vallen openbaar gemaakt worden. Onder het begrip «documenten» vallen onder meer brieven, nota’s, beleids- en projectplannen, e-mails, foto’s, dvd’s en geluidstapes. Alleen als sprake is van informatie waarop een van de in artikelen 10 en 11 van de Wob genoemde uitzonderingsgronden of een ander uitputtend bedoeld wettelijk openbaarmakingsregime van toepassing is, dan wordt dit niet openbaar gemaakt. Dit wordt toegelicht in een besluit op een verzoek.
Worden alle Wob-verzoeken volledig onafhankelijk van het kabinet behandelt?
Nee. Wob-verzoeken worden behandeld door de bestuursorganen waar het verzoek is ingediend. Indien een Wob-verzoek wordt ingediend bij een ministerie wordt deze behandeld namens de Minister. Er is dus geen sprake van een onafhankelijke positie ten opzichte van het kabinet aangezien ministers deel uitmaken van het kabinet. Wob-verzoeken worden onder verantwoordelijkheid van de Minister behandeld en beoordeeld aan de hand van de juridische vereisten zoals reeds bij vraag 6 toegelicht.
Deelt u de mening dat informatievoorziening aan journalisten niet afhankelijk gemaakt mag worden van het inzicht geven in onderzoeksvragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Informatievoorziening aan journalisten is uiteraard niet afhankelijk van het al dan niet inzicht geven in de specifieke onderzoeksvragen. Het is zeker niet gangbaar dat informatie alleen aan journalisten wordt gegeven onder de voorwaarde van inzicht over hun doel. Dat is hier ook niet aan de orde.
De Wob schrijft voor wat er van verzoeker en het bestuursorgaan mag en moet worden verwacht ten behoeve van de afhandeling van een Wob-verzoek. Eén van de vereisten die de wet stelt is dat een verzoek voldoende precies is geformuleerd. Zo moet de verzoeker de «bestuurlijke aangelegenheid» vermelden waarover hij informatie wenst te ontvangen. Als het verzoek te algemeen is gesteld, is het bestuursorgaan verplicht om verzoeker behulpzaam te zijn bij het concretiseren van zijn verzoek.
In het geval van PAJ is geïnformeerd naar de doelen van het verzoek in verband met de vereiste specificering en inperking. Er is in dit verband ook gevraagd naar de specifieke onderwerpen waarop het onderzoek betrekking heeft zodat hierover gericht informatie verschaft zou kunnen worden. Uitsluitend vanwege de noodzaak om inzicht te krijgen in de bestuurlijke aangelegenheid van het verzoek van de journalisten, is gevraagd naar het doel ervan. Het is aan de verzoeker om aan te geven waar hij of zij specifiek informatie over wenst te ontvangen; het bestuursorgaan kan hierbij slechts behulpzaam zijn. Het belang van de verzoeker bij het verzoek speelt uiteraard geen rol bij de beoordeling of de informatie openbaar moet worden gemaakt. Er is daarmee geen sprake van een inmenging in de journalistieke vrijheid, een voorwaarde voor het goed functioneren van onze democratische samenleving waar de overheid grote waarde aan hecht. Vanwege het belang van de journalistieke vrijheid zie ik mij ook genoodzaakt mij terughoudend op te stellen bij de precisering ten behoeve van de afhandeling. Ik beperk mij daarom tot het opvragen van informatie bij PAJ ter duiding van het verzoek en zie weinig ruimte om in dit geval eigenstandig een afbakeningsvoorstel te doen, zoals ook wel gebruikelijk is bij Wob-afhandeling.
Is het onder dit kabinet gangbaar dat het verstrekken van informatie alleen onder voorwaarde van inzicht over het doel van journalisten wordt gegeven? Zo nee, waarom in dit geval dan wel?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de overheid geen enkel recht heeft om te vragen naar de onderzoeksdoeleinden van onderzoeksjournalisten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, draagt u er dan zorg voor dat onderzoeksjournalisten bij hun onderzoek gefaciliteerd worden in plaats van gehinderd?
Zie antwoord vraag 8.
Wat denkt u dat het primaire doel is van de WOB verzoeken van FTM in het dossier Shell Papers?
De verzoeker heeft aangegeven dat het primaire doel van het verzoek onderzoeksjournalistiek is.
Maakt u zich zorgen over de uitkomst van het onderzoek en dat het mogelijk de verstrengelde belangen van EZK en Shell blootlegt?
Nee.
Interne chaos bij het Commissariaat voor de Media |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat klopt er van het bericht dat er interne chaos is bij toezichthouder Commissariaat voor de Media en dat de organisatie stuurloos is?1
Het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) verkeert door verschillende oorzaken in een fase die extra aandacht vergt. Er is geen sprake van een stuurloze situatie, de organisatie werkt door aan de taken die het Commissariaat heeft. Door een uitbreiding van het mandaatbesluit is erin voorzien dat besluiten over de reguliere bedrijfsvoering gewoon doorgang kunnen vinden ondanks het aftreden van de voorzitter per 1 juli 2019 en het ontslag van een commissaris. Zaken die bestuursrechtelijke besluitvorming op college-niveau vereisen, worden aangehouden totdat er een nieuwe voorzitter is. De verwachting is dat op korte termijn een nieuwe voorzitter kan worden benoemd en dat ook de bestuursrechtelijke besluitvorming dan weer op de gebruikelijke wijze kan plaatsvinden. Ik heb op dit moment voldoende vertrouwen dat het Commissariaat zijn taken kan uitvoeren.
Het klopt dat er een hoog personeelsverloop is. Het Commissariaat laat de oorzaken daarvan onderzoeken.
Klopt het dat werknemers spreken van onderling wantrouwen en een gevoel van onveiligheid, en dat er onder hen een opvallend hoog verloop is van 20% per jaar?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het vertrouwen dat de top van het Commissariaat voor de Media verdient, nu de algemeen directeur vorige week per direct is vertrokken, er voor de vorige maand afgezwaaide voorzitter nog geen opvolger is, een ander collegelid is geschorst en de enige overgebleven bestuurder van het Commissariaat voor de Media bij zijn herbenoeming in 2018 voor u een berisping heeft verzwegen?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat er een rechtvaardiging voor de afwijkende vertrekregeling voor de voorzitter die overeenkomt met vijf maal haar jaarsalaris? Zo ja, welke?
Zoals ik in mijn visiebrief over de publieke omroep van 14 juli 2019 heb aangekondigd, bezie ik de bezoldigingsnormen in de mediasector. Op dit moment bezie ik de huidige rechtspositieregeling van het Commissariaat omdat deze ook naar mijn mening niet meer past in de huidige tijd. Ik ben van plan om de regeling zo snel mogelijk te herzien.
Overigens kan ik u melden dat de inmiddels per 1 juli 2019 afgetreden voorzitter geen beroep zal doen op de wachtgeldregeling.
Ziet u, met de kennis van nu, de schorsing eind april van een collegelid vanwege een vertrouwensbreuk na publicatie van zijn roman over de mores in Hilversum nog altijd als een adequate maatregel? Zo ja, welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag?
Ja. Op basis van zorgvuldig onderzoek is mij gebleken dat herstel van de vertrouwensbreuk niet mogelijk is. Ik heb daarbij ook de recente berichtgeving in beschouwing genomen. Bij brief van 1 augustus 2019 heb ik uw Kamer op de hoogte gesteld van mijn besluit om betrokkene te ontslaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg van 11 september 2019 over de Visiebrief mediabeleid?
Ja.
De problemen bij het Commissariaat voor de Media |
|
Thierry Aartsen (VVD), Jan de Graaf (CDA), Joost Sneller (D66), Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Waakhond voor media stuurloos»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het functioneren van het Commissariaat voor de Media boven iedere twijfel verheven dient te zijn als het gaat om integriteit en transparantie?
Ja.
Kunt u toelichten welke «wachtgeldregeling» precies van toepassing is voor collegeleden van het Commissariaat voor de Media? Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van deze regeling?
De Bezoldigingsregeling Commissariaat voor de Media en Stimuleringsfonds voor de pers bevat de volgende wachtgeldregeling.2 In geval van niet herbenoemen (tenzij door eigen toedoen) bestaat recht op wachtgeld gedurende een periode die gelijk is aan de tijd dat betrokkene onafgebroken lid van het Commissariaat is geweest. Wachtgeld eindigt in elk geval bij 65 jaar. Het eerste jaar bedraagt het wachtgeld 80%, daarna 70%. Daarbij worden inkomsten die betrokkene niet al had tijdens de uitoefening van de functie met de uitkering verrekend voor zover die 30% van de laatstgenoten bruto bezoldiging en vakantie-uitkering overschrijden.3
Zoals ik in mijn visiebrief over de publieke omroep van 14 juli 2019 heb aangekondigd, bezie ik de bezoldigingsnormen in de mediasector. Op dit moment bezie ik de huidige rechtpositieregeling van het Commissariaat omdat deze ook naar mijn mening niet meer past in de huidige tijd. Ik ben van plan om de regeling zo snel mogelijk te herzien.
Overigens kan ik u melden dat de inmiddels per 1 juli 2019 afgetreden voorzitter geen beroep zal doen op de wachtgeldregeling.
Op welke wijze is door het Commissariaat en door uw ministerie geanticipeerd op het bereiken van de maximale bestuurstermijn door de voorzitter van het Commissariaat voor de Media? Kunt u toelichten of het voorzien was dat hier thans een vacature voor zou bestaan?
Er is voorzien dat er per 1 juli 2019 een vacature voor de functie van voorzitter van het Commissariaat zou ontstaan. Eind vorig jaar zijn de eerste stappen gezet voor de procedure voor werving van een nieuwe voorzitter. Doordat een lid van het Commissariaat nadien in opspraak is geraakt, is de procedure tijdelijk aangehouden. De verwachting is dat op korte termijn een nieuwe voorzitter kan worden benoemd. Binnen het Commissariaat is voorzien in het aftreden van de voorzitter per 1 juli 2019. Door een uitbreiding van het mandaatbesluit kunnen besluiten over de reguliere bedrijfsvoering gewoon doorgang vinden. Zaken die bestuursrechtelijke besluitvorming op college-niveau vereisen, worden aangehouden totdat er een nieuwe voorzitter is.
Klopt het bericht dat de heer Buné vorig jaar door de tuchtrechter is berispt vanwege «onzorgvuldig en ondeskundig» handelen? Zo ja, wanneer werd u hier voor het eerst van op de hoogte gesteld?
Ja. Betrokkene heeft in maart 2017 in een telefoongesprek met het ministerie genoemd dat er een klacht bij de Accountantskamer tegen hem was ingediend. Het ministerie is daarna niet op de hoogte gesteld van het verloop van de klachtprocedure en de uitspraken van de Accountantskamer en in hoger beroep het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB). De uitspraken van de Accountantskamer en het College zijn anoniem. Naar aanleiding van het NRC-artikel heeft betrokkene op 17 juli 2019 het ministerie volledig op de hoogte gebracht van de uitspraken. Terugkijkend had de lopende zaak en het signaal dat daarover informeel is afgegeven, moeten leiden tot het opvragen van meer informatie en een duidelijker afweging over of het gegeven de omstandigheden niet beter was geweest de herbenoeming al dan niet aan te houden. Doordat dit destijds niet is gebeurd, is die afweging niet gemaakt.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze informatie zou hebben gehad ten aanzien van zijn herbenoeming, mocht deze voorafgaand daaraan bij u bekend zijn geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Welke consequenties gaat u nu verbinden aan deze informatie?
Aan de informatie verbind ik voor betrokkene geen consequenties. Betrokkene is tegen de uitspraak van de Accountantskamer in beroep gegaan bij het CBB. Ik neem daarbij in ogenschouw dat zowel de Accountantskamer als het CBB hebben uitgesproken dat niet is gebleken dat betrokkene niet integer heeft gehandeld en dat het CBB de berisping heeft teruggedraaid en volstaan heeft met een waarschuwing. Wel concludeer ik dat in dit geval de informatievoorziening niet voldoende was nu achteraf is gebleken dat ik bepaalde informatie niet had. De communicatie en informatievoorziening in zaken als deze moeten op orde zijn en ik zal intern en met het Commissariaat zorgen dat dit gebeurt.
Kunt u toelichten welke regels – zowel qua tijdsbeslag als inhoudelijke verenigbaarheid – van toepassing zijn op het vervullen danwel accepteren van nevenfuncties door collegeleden? Op welke wijze is het toezicht op deze regeling ten aanzien van nevenfuncties geregeld?
Regels omtrent nevenfuncties van leden van publiekrechtelijke zbo’s, zoals het Commissariaat, zijn opgenomen in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (artikel 13). Een lid van een zbo mag geen nevenfuncties bekleden die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. Een lid van een zbo dient daarom het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie te melden bij de Minister en alle nevenfuncties moeten openbaar gemaakt worden. Daarnaast heeft het Commissariaat een eigen Gedragscode Integriteit Commissariaat voor de Media https://www.cvdm.nl/wp-content/uploads/2019/07/Gedragscode-Integriteit-van-het-Commissariaat-voor-de-Media.pdf. Op grond daarvan bestaat een meldplicht indien werkzaamheden, betaald of onbetaald, de belangen van het Commissariaat kunnen raken. Verder bepaalt de code dat nevenwerkzaamheden waardoor een goede vervulling van de functie of het goed functioneren van de openbare dienst niet in redelijkheid zou zijn verzekerd, verboden zijn. Dat is het geval bij ongeoorloofde belangenverstrengeling, botsing van belangen, schade aan het aanzien van het ambt en onvoldoende beschikbaarheid voor de functie bij het Commissariaat.
Zodra een nieuwe voorzitter in functie is, zal ik met het Commissariaat nader overleggen hoe optimale transparantie en toetsing van nevenfuncties bereikt kunnen worden. Daarbij zullen de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de eigen code van het Commissariaat in beschouwing worden genomen.
Kunt u toelichten hoe deze controle heeft plaatsgevonden voor de nevenfunctie van de heer Buné bij Mail.ru?
Betrokkene is op 15 juli 2013 per 1 september 2013 benoemd als lid van het Commissariaat. Zijn betrokkenheid bij Mail.ru dateert van daarna, namelijk vanaf 1 oktober 2013. Deze nevenfunctie stond daarom niet vermeld op het cv van betrokkene waarover het ministerie beschikte ten tijde van de benoeming. De informatie over de nevenfunctie is na de benoeming per 1 oktober 2013 openbaar gemaakt door vermelding op de website van het Commissariaat. De nevenfunctie is niet afzonderlijk gemeld bij het ministerie. Naar aanleiding van de publiciteit ben ik met het zittende lid van het Commissariaat in gesprek gegaan over zijn nevenfunctie bij Mail.ru. Op grond daarvan ben ik vooralsnog van mening dat er geen reden is te concluderen dat die nevenfunctie ontoelaatbaar is. Zoals gezegd zal ik na het aantreden van de nieuwe voorzitter met het Commissariaat nader overleggen hoe voortaan optimale transparantie en toetsing bereikt kunnen worden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de heer Eljon, waarvan u in uw brief van 25 april jl. stelde dat u «verwachtte dit onderzoek uiterlijk eind mei te kunnen afronden en dan definitief besluit te zullen nemen.»?2 Wanneer verwacht u de Kamer uitsluitsel te kunnen geven over dit besluit?
Het onderzoek is afgerond en heeft geresulteerd in een besluit tot ontslag van betrokkene. Ik heb uw Kamer hiervan bij brief van 1 augustus 2019 op de hoogte gesteld.
Acht u thans de continuïteit van de bedrijfsvoering en de bestuurlijke slagkracht van het Commissariaat voor de Media adequaat gewaarborgd? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit te borgen?
Ja. Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht dat er onrust heerst binnen het commissariaat voor de media |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is het gevolg voor de te nemen besluiten van het Commissariaat voor de Media, nu het merendeel van de bestuurders zijn opgestapt?1
Er was al voorzien in het aftreden van de voorzitter van het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) vanwege het verstrijken van haar wettelijke benoemingstermijn per 1 juli 2019. Door een uitbreiding van het mandaatbesluit kunnen besluiten over de reguliere bedrijfsvoering gewoon doorgang vinden. Zaken die bestuursrechtelijke besluitvorming op college-niveau vereisen, worden aangehouden totdat er een nieuwe voorzitter is. De verwachting is dat deze op korte termijn kan worden benoemd zodat de bestuursrechtelijke besluitvorming weer op de gebruikelijke wijze kan plaatsvinden.
Wat zijn de regels omtrent nevenfuncties bij het Commissariaat?
Regels omtrent nevenfuncties van leden van publiekrechtelijke zbo’s zoals het Commissariaat zijn opgenomen in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (artikel 13). Een lid van een zbo mag geen nevenfuncties bekleden die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. Een lid van een zbo dient het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie te melden bij de Minister en alle nevenfuncties moeten openbaar gemaakt worden. Daarnaast heeft het Commissariaat een eigen Gedragscode Integriteit Commissariaat voor de Media https://www.cvdm.nl/wp-content/uploads/2019/07/Gedragscode-Integriteit-van-het-Commissariaat-voor-de-Media.pdf. Op grond daarvan bestaat een meldplicht indien werkzaamheden, betaald of onbetaald, de belangen van het Commissariaat kunnen raken. Verder bepaalt de code dat nevenwerkzaamheden waardoor een goede vervulling van de functie of het goed functioneren van de openbare dienst niet in redelijkheid zou zijn verzekerd, verboden zijn. Dat is het geval bij ongeoorloofde belangenverstrengeling, botsing van belangen, schade aan het aanzien van het ambt en onvoldoende beschikbaarheid voor de functie bij het Commissariaat.
Zodra een nieuwe voorzitter in functie is, zal ik met het Commissariaat nader overleggen hoe optimale transparantie en toetsing van nevenfuncties bereikt kunnen worden. Daarbij zullen de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de eigen code van het Commissariaat in beschouwing worden genomen.
Worden die regels nogmaals tegen het licht gehouden nu duidelijk is dat sommige nevenfuncties op gespannen voet staan met werkzaamheden van het Commissariaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt de veel te riante wachtgeldregeling aangepast? Bent u voornemens dit onder de huidig geldende WNT-normen te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn visiebrief over de publieke omroep van 14 juli 2019 heb aangekondigd, bezie ik de bezoldigingsnormen in de mediasector. Op dit moment bezie ik de huidige rechtpositieregeling van het Commissariaat omdat deze ook naar mijn mening niet meer past in de huidige tijd. Ik ben van plan om de regeling zo snel mogelijk te herzien.
Overigens kan ik u melden dat de inmiddels per 1 juli 2019 afgetreden voorzitter van het Commissariaat geen beroep zal doen op de wachtgeldregeling.
Wat zijn de regels voor vertrekkende toezichthouders die naar bedrijven gaan waar zij toezicht op hebben gehouden?
Het is voor toezichthouders zoals het Commissariaat inderdaad essentieel dat (de schijn van) belangenverstrengeling wordt voorkomen.
Op de medewerkers van het Commissariaat zijn de rechtspositieregels voor rijksambtenaren van toepassing. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) zijn bepalingen opgenomen omtrent belangenverstrengeling, geheimhoudingsverplichtingen en een afkoelingsperiode bij een gevoelige overstap naar ander werk.2
Verder heeft het Commissariaat in zijn eigen Gedragscode Integriteit van het Commissariaat voor de Media ook bepalingen hierover opgenomen. Voor alle medewerkers en voormalig medewerkers geldt een geheimhoudingsplicht, ook nadat zij het Commissariaat hebben verlaten. In het geval medewerkers overstappen naar een bedrijf in de mediasector of een andere marktpartij kunnen in de aanloop daar naar toe al voorzorgsmaatregelen worden getroffen. Bijvoorbeeld dat betrokkene zich bij het Commissariaat uit bepaalde besluitvormingsprocessen of zaken terugtrekt en ontzegging van de toegang tot (delen van) het netwerk en de systemen van het Commissariaat.
Naleving van de genoemde regels biedt afdoende waarborg om (de schijn van) belangenverstrengeling tegen te gaan.
Deelt u de mening dat het voor toezichthouders essentieel is dat (de schijn van) belangenverstrengeling tegengegaan moet worden?
Zie antwoord vraag 5.
Worden deze regels aangescherpt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het journalistiek onderzoek naar kleine gasvelden in het Noordoosten van Nederland |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van de journalisten over het strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM)?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ken het artikel en ik heb uw Kamer reeds in 2017 respectievelijk 2018 op de hoogte gesteld van de in het artikel genoemde strafrechtelijk onderzoeken2.
Welke gevolgen heeft het voor de gaswinner als inderdaad blijkt dat dit bedrijf te veel, soms drie keer de toegestane hoeveelheid, geproduceerd heeft?
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is als onafhankelijk toezichthouder het bevoegde gezag voor het toezicht op de mijnbouwinrichtingen en locaties. De landelijke inspecties, waaronder SodM, hebben als vaste werkwijze dat wanneer zij handhavend optreden, zij een afschrift hiervan toesturen aan het OM. SodM noch ik zijn inhoudelijk op de hoogte van de genoemde strafrechtelijk onderzoeken. Het is gebruikelijk dat de onderzoeken in stilte worden gedaan.
Indien het OM tot de conclusie komt dat er strafrechtelijke vervolging gaat plaatsvinden, is het aan de strafrechter om te bepalen wat de gevolgen daarvan zijn.
SodM heeft aangegeven dat er op dit moment geen situaties zijn waar bij de winning van aardgas het winningsplan wordt overschreden.
Hebben de gaswinners een gewijzigd winningsplan ingediend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover uw vraag betrekking heeft op de gaswinning uit het gasveld Diever, is het juist dat ik een gewijzigd winningsplan in procedure heb. Het ontwerpinstemmingsbesluit heeft voor de zomer van 2019 ter inzage gelegen en momenteel buig ik mij over de ontvangen zienswijzen.
Wanneer verwacht u de resultaten van dit onderzoek van het OM en het onderzoek naar de NAM vanwege meerdere verontreinigingen? Gaat u de Kamer direct informeren?
Het is gebruikelijk dat het OM de strafrechtelijke onderzoeken in stilte uitvoert. Ik ben dan ook niet op de hoogte van de voortgang van het onderzoek. De resultaten van een strafrechtelijk onderzoek worden door het OM gecommuniceerd.
Wat gaat u voor omwonenden doen die rondom deze locaties wonen en zich zorgen maken?
Een mijnbouwmaatschappij krijgt alleen toestemming om gas te winnen als dit veilig kan. Aan deze toestemming worden altijd voorwaarden en beperkingen verbonden waarop SodM toeziet. Het onderzoek dat door het OM is gestart naar aanleiding van de door SodM geconstateerde overtreding is in eerste aanleg gericht op het al dan niet sanctioneren van de geconstateerde overtreding door SodM. Het is een instrument naast de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten die SodM tot zijn beschikking heeft om tegen overtredingen op te treden. De bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten hebben niet tot doel om overtredingen te sanctioneren maar bedrijven te dwingen overtredingen of onveilige situaties te doen beëindigen. Ik stel hierbij vast dat er door SodM is opgetreden en de overtreding inmiddels is beëindigd.
Ik besef dat de gaswinning in Nederland zeer gevoelig ligt, ook uit de kleine velden. Hierbij is veiligheid de belangrijkste factor. Ik begrijp deze zorgen over hoe een onderzoek door het OM moet worden begrepen heel goed. Het onderzoek van het OM naar de door het SodM geconstateerde overtredingen is een voorbeeld van hoe verschillende instanties elkaar aanvullen om eenzelfde doel na te streven.
Door het verbeteren van de vindbaarheid van informatie op de websites van TNO en KNMI streef ik ernaar om alle beschikbare informatie toegankelijk te maken. Dit geeft omwonenden een beter inzicht waardoor zorgen kunnen worden weg genomen.
Klopt het dat u maandelijks de productiecijfers per veld ontvangt? Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over deze kwestie?
Op basis van de Mijnbouwregelgeving dienen de mijnbouwmaatschappijen maandelijks deze gegevens te overleggen. Deze gegevens zijn openbaar. De hoeveelheid aardgas die maandelijks per gasveld gewonnen wordt, wordt sinds 2003 gepubliceerd op www.nlog.nl. Het mijnbouwbedrijf moet uiterlijk vier weken na iedere kalendermaand deze gegevens verstrekken. TNO zorgt dat deze gegevens uiterlijk vier weken daarna worden gepubliceerd. Deze gegevens zijn te vinden onder het tabblad data/productie- en injectiedata.
In hoeverre wordt bij overige velden het winningsplan overschreden? Kunt een volledig overzicht geven?
SodM houdt toezicht op de gaswinning in Nederland. SodM heeft aangegeven op dit moment geen situaties te kennen waar bij de winning van aardgas het winningsplan wordt overschreden.
Welke effecten hebben de geconstateerde overschrijdingen, voor zowel mens als milieu?
Op dit moment zijn mij geen overschrijdingen van winningsplannen bekend.
Naast instemming met een winningsplan heeft een bovengrondse locatie een omgevingsvergunning, waarin doorgaans ook een maximum winningsvolume per dag is bepaald. Dit is een snelheid (gemeten in volume per dag) per winningslocatie. De overtreding die is geconstateerd, betrof een overschrijding van dit maximaal winningsvolume per dag. Overschrijding hiervan kan leiden tot het overtreden van de geluidsnorm in de vergunning.
Bent u bereid vooraf consequenties te stellen, zodat duidelijk is dat gaswinners zich daadwerkelijk aan het winningsplan moeten houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aan mijn instemming met het winningsplan kan ik voorwaarden stellen. Een mijnbouwmaatschappij moet binnen deze instemming opereren. Het toezicht hierop ligt in handen van SodM. SodM houdt zowel toezicht op de verloop van de winning conform het winningsplan als ook toezicht op naleving van de omgevingsvergunningen van locaties.
SodM heeft aangegeven op dit moment geen situaties te kennen waar bij de winning van gas het winningsplan wordt overschreden. Wanneer overschrijdingen bij SodM bekend zijn, kan de inspecteur-generaal der mijnen (IGM) ingrijpen. Indien nodig kan een last onder dwangsom worden opgelegd om de overtreding ongedaan te maken. Voor het geval de overtreding in het verleden heeft plaatsgevonden, kan het Openbaar Ministerie worden ingelicht. Ik acht deze instrumenten afdoende om tegen te gaan dat gaswinning afwijkt van hetgeen vergund is of waarmee door mij is ingestemd. Of in bepaalde situaties overgegaan moet worden tot het verscherpen van het toezicht is ter beoordeling van SodM.
Het journalistiek onderzoek naar kleine gasvelden in het Noordoosten van Nederland |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van 11 juli 2019 van vier regionale omroepen over het onderzoek naar kleine gasvelden?1 Wat is daarop uw reactie?
Nee, het onderzoek ken ik niet. Ik heb wel kennis genomen van de berichten in de media daarover.
Waarom hebt u besloten meer gas te winnen dan eerder vergund was?
De veronderstelling dat er meer aardgas gewonnen wordt uit kleine velden dan oorspronkelijk vergund en dat de kleine velden versneld worden leeggehaald, is onjuist. Ook uit de jaarverslagen die TNO jaarlijks publiceert blijkt dat de totale gasproductie uit de kleine velden elk jaar afneemt.
In 2018 bedroeg de productie uit de kleine gasvelden op land 5,1 miljard Nm3 en is hiermee 0,9 Nm3 lager dan in 2017. De productie uit gasvelden op het continentaal plat bedroeg in 2018 11,1 miljard Nm3 en is hiermee 1,2 miljard Nm3 lager dan in 2017. De gasproductie op land en het continentaal plat liggen hiermee in 2018 respectievelijk 14,6% en 9,5% lager dan in 2017. Het meest recente jaarverslag van TNO is te vinden https://www.nlog.nl/nieuws/jaarverslag-delfstoffen-en-aardwarmte-2018-online.
Voor een individueel veld kan dit anders zijn. Indien een mijnbouwbedrijf veranderingen en/of overschrijdingen ten opzichte van bestaande winningsplannen verwacht, moet er een gewijzigd winningsplan worden ingediend.
Ook worden soms nieuwe gasvelden, waarvoor eerder een opsporings- en winningsvergunning is afgegeven, in productie genomen. Dit zijn veelal velden die eerder ontdekt zijn, maar nu pas in productie worden genomen.
In een winningsplan beschrijft een mijnbouwbedrijf een aantal scenario’s hoe de winning van het gasveld naar verwachting zal verlopen. De scenario’s beschrijven de verwachte productievolumes per jaar, het verwachte aantal jaren dat de winning in beslag zal nemen en het totale maximaal te winnen aardgas uit het veld. De totale drukdaling in het veld, de gassamenstelling en de snelheid waarmee de druk daalt, zijn enkele parameters die uiteindelijk bepalend zijn voor de daadwerkelijk behaalde productievolume en de productieduur.
Als ik van een mijnbouwbedrijf een gewijzigd winningsplan ontvang, beoordeel ik dit winningsplan mede op basis van de adviezen van TNO, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de decentrale overheden en leg ik het ontwerp-instemmingsbesluit ter inzage voor zienswijzen.
Waarom besluit u de periode van de winning in te korten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom worden oude putten niet afgesloten, maar juist weer in gebruik genomen?
Bestaande productieputten worden afgesloten op het moment dat de putten geen functie meer kunnen hebben. Wanneer er nog aardgas uit het veld gewonnen kan worden, worden putten in stand gehouden om (her)gebruikt te kunnen worden. Een put kan bijvoorbeeld tijdelijk niet gebruikt worden, omdat de druk in de transportleiding hoger is dan de druk in het gasveld. Op het moment dat de druk in de gasleiding weer is gedaald, kan de put weer opengezet worden en het resterende gas uit het gasveld gewonnen worden. Eveneens kan een put gebruikt worden om een sidetrack te kunnen boren naar een ander deel van het veld, zonder dat er een geheel nieuwe boorput aangelegd hoeft te worden.
Uiteraard ziet SodM erop toe dat de integriteit van de (her)gebruikte putten gewaarborgd is.
Hoeveel gas wordt er per veld gewonnen? Welk afbouwplan is er per veld? Kunt u dat in een overzicht weergeven?
De hoeveelheid aardgas die maandelijks per gasveld gewonnen wordt, wordt sinds 2003 gepubliceerd op www.nlog.nl. Het mijnbouwbedrijf moet uiterlijk vier weken na iedere kalendermaand deze gegevens verstrekken. TNO zorgt dat deze gegevens uiterlijk vier weken daarna worden gepubliceerd, zoals is vastgelegd in het Mijnbouwbesluit. De maximale hoeveelheid aardgas die gewonnen mag worden uit een gasveld, is beschikbaar op nlog.nl onder het tabblad data/productie- en injectiedata.
In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over kleine gasvelden heb ik het verloop van de gaswinning uit kleine velden geschetst, inclusief een figuur die een overzicht geeft op de afnemende productie.
Geldt het meer en sneller winnen van gas alleen voor het Noordoosten, of ook voor de rest van Nederland? Kunt u gegevens van overige velden ook in het overzicht uit vraag vijf meenemen?
De veronderstelling dat er «meer en sneller» aardgas wordt gewonnen in Nederland is onjuist. Dit neemt niet weg dat er kleine gasvelden zijn waarvan de winning recent is opgestart of nog opgestart moet worden. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Wat gaat u doen voor omwonenden die zich grote zorgen maken?
Ik besef dat de gaswinning in Nederland zeer gevoelig ligt, ook uit de kleine velden. Hierbij zijn veiligheid en de afhandeling van schade belangrijke factoren. Ik begrijp deze zorgen heel goed. Dat wat in Groningen is gebeurd, heeft ook impact op de gaswinning in de rest van Nederland. Ook al zijn de risico’s anders en is de omvang niet vergelijkbaar, neemt dit vaak niet de zorgen weg. Het is belangrijk om vooraf duidelijkheid te krijgen over de risico’s. Daarom moeten mijnbouwmaatschappijen een risicoanalyse te maken die onder meer door SodM en de Mijnraad wordt beoordeeld. Omwonenden worden, voordat ik een besluit neem, in de gelegenheid gesteld een reactie te geven. Tijdens informatieavonden kunnen zij vragen stellen aan mensen van mijn ministerie, SodM, TNO en de mijnbouwmaatschappij zelf. Verder werk ik aan een nieuwe website rond de vergunningaanvragen. Ook is de vindbaarheid van informatie op de websites van TNO en KNMI verbeterd en heeft TNO wijzigingen en verduidelijkingen aangebracht in het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland».
Een mijnbouwmaatschappij krijgt alleen toestemming om gas te winnen als het veilig kan. En als er toch sprake is van schade door de gaswinning, dan moet vooraf duidelijkheid bestaan over de afhandeling hiervan. Ik werk aan een landelijke aanpak van de schadeafhandeling voor kleine velden.
Hoe verklaart u de uitkomsten van dit onderzoek na uw belofte in uw brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469), waarin u aangeeft te kiezen voor een gestage afbouw voor de kleine velden?2
Zie de beantwoording op vragen 2 en 3.
Welke lessen uit Groningen heeft u geleerd die u in die brief noemt? Hoe heeft u die lessen toegepast?
De aangehaalde brief gaat over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie. In deze brief geef ik aan naar de lessen uit de Groningse praktijk te kijken die ook op kleine velden toegepast kunnen worden. Een van deze lessen betreft de noodzaak voor een adequate, uniforme en onafhankelijke schadeafhandeling. Momenteel wordt de landelijke aanpak van schadeafhandeling voor mijnbouwactiviteiten buiten Groningen (en Norg) uitgewerkt. Een ander punt waarop voor de kleine velden lering is getrokken uit de Groningse praktijk is dat voorafgaand aan de winning voor nieuwe gasvelden op land en bij essentiële wijzigingen in de productie van bestaande gasvelden op land, met een Seismische Risico Analyse (SRA), nauwkeurig in kaart wordt gebracht wat de effecten en risico’s zijn. En ook dat daarover open en transparant en in een vroegtijdiger stadium met burgers en decentrale overheden wordt gecommuniceerd.
Wat betekent in uw brief: «alleen als het veilig kan?»
De brief benadrukt het belang van veiligheid en constateert daarbij tegelijk het feit dat risico’s nooit helemaal weggenomen kunnen worden. Veiligheid kan worden omschreven als een situatie waarin, na het uitvoeren van preventieve en mitigerende maatregelen, het resterende veiligheidsrisico een aanvaardbaar laag niveau heeft in verhouding tot de maatschappelijke waarde van desbetreffende activiteit. Ik heb mijn oordeel over veiligheid van de gaswinning uit kleine velden gebaseerd op de inschatting van deskundigen (TNO, Tcbb, SodM). In de praktijk blijkt dat gaswinning uit kleine velden inderdaad veilig is.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat er werd gezorgd voor financiële zekerheden, zodat operators te zijner tijd kunnen voldoen aan hun verwijderingsverplichting?
Door afnemende olie- en gasreserves in de ondergrond en de transitie naar een duurzame energievoorziening zal in de komende 10 tot 20 jaar een aanzienlijk deel van de olie- en gasinfrastructuur (mijnbouwwerken, platforms, putten, kabels en pijpleidingen) moeten worden verwijderd, tenzij er mogelijkheden zijn voor hergebruik, zoals opslag van CO2, de productie van waterstof of geothermie. Er zijn voldoende waarborgen nodig om zeker te stellen dat mijnbouwbedrijven over de nodige financiële middelen beschikken om de infrastructuur te kunnen verwijderen. Ik heb daartoe een voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet in voorbereiding. Dit wetsvoorstel heb ik inmiddels voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Na ontvangst hiervan zal ik dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk indienen bij uw Kamer. Ik verwacht dat dit, afhankelijk van het advies van de Raad van State, in oktober 2019 zal zijn. Met dit wetsvoorstel worden de bestaande artikelen in de Mijnbouwwet over het verwijderen en hergebruiken van mijnbouwwerken en de in dat kader door mijnbouwondernemingen te stellen financiële zekerheden verduidelijkt, geactualiseerd en aangevuld. Het wetsvoorstel voorziet in een systeem van transparante en robuuste financiële waarborgen en adequate monitoring daarvan ter nadere invulling van de bestaande bepalingen.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat er werd gezorgd voor het verbeteren van de schadeafhandeling? Wat merken inwoners in Nederland met schade van de onafhankelijke, landelijke afhandeling van mijnbouwschades? Hoeveel mensen hebben hier al gebruik van gemaakt en zijn tevreden met die afhandeling?
Ik heb uw Kamer het afgelopen jaar met zes brieven3 geïnformeerd over mijn vorderingen om te komen tot de gewenste onafhankelijke landelijke afhandeling van mijnbouwschades. Deze brieven illustreren de ambitie om deze schadeafhandeling nu voor eens en altijd goed te regelen, maar ook de complexiteit van dit traject. Alhoewel ik verwacht dat de Commissie Mijnbouwschade niet eerder dan medio 2020 operationeel zal kunnen zijn, span ik mij in de tussentijd ook in voor een goede afhandeling van oude schademeldingen.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat er een bijdrage aan de omgeving werd geleverd? Kunt u praktische voorbeelden noemen waar mensen gecompenseerd zijn voor de last die zij ondervinden van de gaswinning?
Het leveren van een bijdrage aan de omgeving door mijnbouwprojecten past binnen de gedragscode «Gaswinning kleine velden» zoals die door NOGEPA is opgesteld en is ondertekend door de mijnbouwbedrijven. Praktische voorbeelden van bijdragen aan de omgeving zijn te vinden op de websites van de mijnbouwbedrijven.
Zoals uiteengezet in mijn brief van 8 juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 188) stimuleer ik tevens omgevingsprocessen die leiden tot een verbeterde afstemming tussen de lokale inspanningen van de mijnbouwonderneming en de behoeften van omwonenden en tot gebiedsarrangementen. In een dergelijk omgevingsproces wordt onder andere ingegaan op hoe mijnbouwontwikkelingen van waarde kunnen zijn voor het winningsgebied.
Het opstellen van een zogenaamd projectafstemmingsprogramma bij nieuwe activiteiten voor de gaswinning uit kleine velden, zoals dat nu al gedaan wordt door de mijnbouwonderneming samen met de omgeving en is opgenomen in de gedragscode van de sector, past in deze context. Alhoewel er dus concrete resultaten worden geboekt, is de vormgeving van het omgevingsproces ook nog volop in beweging. Hierin worden lessen uit relevante pilots ook meegenomen. Ik denk hierbij aan de lessen die voortvloeien uit de in januari 2019 succesvol afgeronde besluitvorming over de pilot zoutwinning Harlingen en de nog lopende omgevingspilot rond de eventuele gaswinning Ternaard.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat de lokale overheden werden betrokken bij de gaswinning en de bredere energietransitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 21 december 2018 zet ik nadrukkelijk in op een betere communicatie met gemeenten en met inwoners. Deze afstemming krijgt concreet vorm in onder andere de diverse overleggen die gevoerd worden met lokale overheden als onderdeel van de vergunningprocedures rond mijnbouwaanvragen. Daarnaast vindt periodiek informeel overleg plaats in het bestuurlijk platform mijnbouwgemeenten, waarbij wordt getracht de behoeften vanuit gemeenten en de inspanningen vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ten aanzien van het gebruik van de diepe ondergrond beter op elkaar af te stemmen. Momenteel onderzoek ik ook de wensen en mogelijkheden voor verdere reguliere afstemming met mijnbouwgemeenten hierover. Ook over het landelijk schadeprotocol, waaraan op dit moment hard wordt gewerkt, vindt afstemming plaats met gemeenten.
Tot slot zal de komende periode ook in het kader van de Regionale Energie Strategieën nog uitvoerig worden gesproken met lokale en regionale overheden over hun rol in de bredere energietransitie.
Kunt u in een schema overzichtelijk maken hoeveel het gas in het Groningenveld de afgelopen zeven jaar is afgebouwd? Kunt u in dat schema overzichtelijk maken hoeveel gas er in dezelfde periode uit kleine velden is gehaald? Kunt u tevens meenemen in dat schema wat de opbrengsten zijn geweest en wat de prognose is voor komende vijf jaar?
In de jaarverslagen van mijn ministerie die aan uw Kamer worden gestuurd zijn de gasbaten en de volumes over meerdere jaren overzichtelijk terug te vinden. Ook worden jaarlijks in de Rijksbegroting de prognoses over meerdere jaren gepresenteerd.
Onderstaande tabellen zijn hier een samenvatting van.
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Aardgasbaten (in k€)
11.839.743
13.342.665
10.505.291
6.424.910
1.926.754
2.373.989
1.461.955
Volume kleine velden (in mld Nm3)1
26
26
24
22
20
18
16
Volume Groningenveld (in mld Nm3)1
48
54
42
28
28
24
19
Getallen zijn afgerond.
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Aardgasbaten (in mld€)
1,55
1,47
1,10
0,80
0,56
0,36
Volume kleine velden (in mld Nm3)1
16
16
14
12
10
10
Volume Groningenveld (in mld Nm3)1
18
15
11
7
4
3
De cijfers voor het Groningenveld (baten én volume) zijn nog gebaseerd op de raming van GTS van 31 januari 2019. Het kabinet streeft ernaar de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk te beperken en onderzoekt nu mogelijkheden om al volgend gasjaar de gaswinning nog verder te beperken. Een verdere versnelling van het basispad zal vervolgens in de volumes en de aardgasbaten worden verwerkt.
Getallen zijn afgerond.
Baseert u uw besluiten op lagere inkomsten uit het Groningenveld? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verminderde gaswinning uit het Groningenveld staat volledig los van de gaswinning in de kleine velden. Van afwenteling van de verminderde gaswinning in Groningen op andere gebieden is geen sprake.
Hoge marktconcentratie onder dagbladuitgeverijen |
|
Joost Sneller (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Independer overgenomen door de Persgroep»1, «De Persgroep en TMG starten joint venture rond occasionmarkt»2 en «2018 was een prima jaar voor dagbladuitgevers»?3
Ja
Kent u voorts de berichten «Freelance (foto)journalisten eisen via de rechter hogere vergoeding van De Persgroep»4 en «Eerste resultaten Monitor: Freelancetarieven Persgroep en Mediahuis verder gedaald?5
Ja
Hoe duidt u het gegeven dat De Persgroep door overnames en andere samenwerkingsvormen qua omvang fors uitbreidt en een steeds grotere speler op de markt van dagbladuitgeverijen wordt?
Nederland kent een hybride mediasector waarin zowel publieke aanbieders als private nieuwsorganisaties actief zijn. Op de van oudsher private dagbladenmarkt is al geruime tijd sprake van een hoge concentratie van eigenaarschap. De Persgroep en Mediahuis Nederland zijn de twee grootste spelers op deze markt,6 die sinds 2000 dalende omzetcijfers laat zien. De transitie van papier naar digitaal toont zich in de jaarverslagen van de sector. Ondanks een duidelijke stijging van inkomsten uit digitaleabonnementen en advertenties daalde de totale lezersmarkt – die voor papier én digitaal – in 2018 met ongeveer € 4 miljoen. De totale inkomsten uit advertenties stegen met bijna € 1 miljoen. Onder druk van de digitalisering zoeken mediaorganisaties naar schaalvoordelen in hun productieproces, naar nieuwe bedrijfsmodellen en naar een positie op de markt voor online advertenties. Het is in het publiek belang dat Nederlanders toegang hebben tot een pluriform en onafhankelijk aanbod van nieuws. Een private markt met rendabele nieuwsorganisaties draagt daaraan bij.
Hoe duidt u het feit dat door met de verdere uitbreiding van De Persgroep de competitie binnen deze markt steeds verder afneemt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat met dergelijke marktconcentratie van dagbladen steeds verdere kartelvorming in de richting van oligopolie plaatsvindt? Hoe duidt u dit in het kader van het publieke belang van onafhankelijke nieuwsvoorziening en onafhankelijke pers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe duidt u de toenemende marktconcentratie van dagbladen in relatie tot de steeds betere verkoopcijfers van dagbladuitgeverijen? In hoeverre is hier nog sprake van een voldoende competitieve markt?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt marktconcentratie van in dit geval De Persgroep getoetst? Welke rol voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet u hier?
Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. Nadat de partijen hun voornemen hebben gemeld, zal de toezichthouder onderzoeken wat de mogelijke effecten zullen zijn van de voorgenomen concentratie op de mededinging. Hiertoe zal de ACM allereerst kijken naar de marktafbakening (productmarkt en geografische markt). Vervolgens onderzoekt zij de mogelijke effecten van de voorgenomen concentratie op deze markten. De toezichthouder kijkt daarbij onder andere naar de marktposities van de betrokken partijen, concurrentiedruk van andere partijen, mogelijke toetreding tot de markt en eventuele afnemersmacht. In dat laatste geval kan de sterke onderhandelingspositie van afnemers, het grotere marktaandeel van partijen na de concentratie compenseren.
De overname van Independer door De Persgroep is eind oktober 2018 bij de ACM gemeld. De Persgroep is een Nederlandse uitgever en eigenaar van een aantal landelijke (AD, Volkskrant, Trouw, Parool) en regionale kranten. Daarnaast biedt Persgroep een aantal online diensten aan waaronder vacaturesites (Intermediair, Nationale Vacaturebank), advertentieplatform Autotrack, Tweakers.net, Reclamefolder.nl en een video-website (MyChannels). Independer exploiteert het Nederlandse prijsvergelijkingsplatform «www.independer.nl» dat prijsvergelijkingsdiensten aanbiedt voor diverse verzekeringsproducten, financiële producten en energieproducten. De ACM heeft in haar beoordeling van de overname gekeken naar de mogelijke effecten van deze overname op de mededinging, waarbij de rol van data is meegenomen. Na onderzoek heeft de ACM deze concentratie goedgekeurd aangezien zij geen reden had om aan te nemen dat de overname de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren.7
Hoe duidt u het feit dat de tarieven voor freelancejournalisten en -fotografen bij de grootste mediaorganisaties in 2018 zijn gedaald?
De arbeidsmarktpositie van werkenden in de culturele en creatieve sector heeft al geruime tijd mijn aandacht. De SER en de Raad voor Cultuur hebben in 2017 geconstateerd dat werkenden in de culturele en creatieve sector een zwakke onderhandelingspositie hebben.8 Ongeacht het niveau van concentratie in de markt is het van belang dat de journalistieke sector de ruimte heeft om zelf maatregelen te nemen om de positie en de inkomsten van freelance journalisten te verbeteren.
Zoals vermeld in de Kamerbrief «Voortgang uitwerking maatregelen werken als zelfstandige»,9 komt er o.a. een minimumtarief voor zzp’ers van € 16 en werkt de ACM momenteel aan een nieuwe leidraad over zzp’ers en minimumtarieven. Met de nieuwe leidraad wil de toezichthouder meer duidelijkheid scheppen over de omstandigheden waaronder zzp’ers collectief minimumtarieven mogen afspreken en collectieve afspraken mogen maken die hun markt- en inkomenspositie kunnen versterken. Daarnaast geeft het kabinet uitvoering aan de motie Ellemeet/Asscher inzake collectieve onderhandeling in de culturele en creatieve sector, waarbij de eerder genoemde maatregelen in ogenschouw worden genomen.10 Zoals vermeld in de Uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024 wordt uw Kamer in het najaar geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van deze motie.11
Hoe verhoudt zich de verlaging van de tarieven voor freelancers bij de grootste mediaorganisaties tot de hoge marktconcentratie van deze organisaties?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre benadeelt het gegeven dat zzp’ers niet collectief mogen onderhandelen, hun onderhandelingspositie ten opzichte van deze mediaorganisaties? Hebben freelancers voldoende marktmacht om over hun tarieven te onderhandelen? Hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre heeft deze marktconcentratie effect op concurrentie onder dagbladen rondom abonneetarieven en vergoedingen voor het inhuren van freelance(foto)journalisten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verhoudt de concentratiegraad van dagbladuitgevers in Nederland zich tot andere EU-lidstaten?
Mij zijn geen studies bekend waaruit een cijfermatige vergelijking tussen EU-lidstaten op te maken is.
Problemen door het krimpend frequentiespectrum |
|
William Moorlag (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de problemen waarmee de audiovisuele branche al jaren kampt door de afname van de beschikbare frequentieruimte door de uitbreiding van 4G- en de komst van 5G-netwerken?1
Ja, ik ben bekend met de problematiek en het door de leden aangehaalde artikel laat goed zien hoe we samen met de sector zoeken naar goed werkbare oplossingen. Op het Media Park, maar ook op andere locaties in Nederland, zoals rond de Johan Cruijff Arena, wordt door verschillende partijen intensief gebruik gemaakt van draadloze audio- en videoverbindingen. De samenwerking zoals vormgegeven op het Media Park is dus een goed voorbeeld voor andere «frequentiedrukke» locaties.
Bent u ermee bekend dat deze problemen zullen toenemen wanneer vanaf 2020 het gebruik van de band van 700 megahertz door de sector Programme Making & Special Events (PMSE) niet meer is toegestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de gevolgen van een krimpend frequentiespectrum voor de productie van mediacontent, grote evenementen, festivals en theaterproducties? Kunt u een toelichting geven van zowel de economische als maatschappelijke consequenties?
Frequenties worden steeds intensiever gebruikt. Het gevolg hiervan voor de productie van media, voor omroepen, voor organisatoren van evenementen, e.d. is dat er beter dan voorheen efficiënter en gecoördineerd gebruik moet worden gemaakt van de beschikbare frequentieruimte. Het kan ook betekenen dat er met de planning van producties en evenementen in de tijd gezien en voor wat betreft de locatie, vooraf bezien moet worden wat de mogelijkheden zijn. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn dat (onderling) nadere afspraken gemaakt worden, of dat bezien moet worden of alles wat draadloos kan, ook daadwerkelijk draadloos moet. Over mogelijke gevolgen en oplossingen zijn mijn ministerie en Agentschap Telecom in voortdurend overleg met de sector. Ook de publieke omroep is daarbij betrokken.
Recent is uw Kamer de Nota Mobiele Communicatie aangeboden. In deze nota wordt ook ingegaan op de positie van de PMSE-sector. Samen met de Vereniging PMSE en met bedrijven uit de sector is gezocht naar oplossingen voor de schaarste. Een aantal daarvan is gerealiseerd, zoals het vrijhouden van frequenties in de band voor digitale radio (specifiek: «laag 5») voor reportageverbindingen. Ook zijn de kanalen in de reeks 39, 40 en 41 in de UHF-band (de belangrijkste band voor draadloze microfoons) zoveel mogelijk beschermd voor PMSE gebruik. Met de sector is daarnaast een plan van aanpak opgesteld, dat wordt bijgehouden en regelmatig wordt aangevuld. Dit plan bestaat uit verschillende elementen. Een (klein) deel van de 700 MHz wordt vrijgehouden voor PMSE-gebruik. Er wordt door de sector een evenementenkalender opgesteld en bijgehouden, zodat duidelijk wordt wat de daadwerkelijke frequentiebehoefte is en hoe daarin kan worden voorzien en er is samen met de sector een communicatieplan opgesteld en in uitvoering, zodat PMSE-gebruikers tijdig en goed kunnen inspelen op de veranderingen per 2020. Tenslotte is er – in Europees verband – gezocht naar alternatieve frequentiebanden buiten de UHF-band, die geschikt zijn voor PMSE-gebruik. Dit is – onder voorwaarden en met vergunning – mogelijk in onder meer band 1350–1400 MHz en in band 1518–1525 MHz. Inmiddels is het Nationaal Frequentieplan hierop aanpast. Onderzoek loopt nog naar toekomstige voor de PMSE-sector bruikbare alternatieve banden.
Een belangrijk deel van de oplossing zit ook in goede coördinatie van het frequentiegebruik, zowel onderling als met andere gebruikers, zodat de beschikbare schaarse frequentieruimte efficiënter wordt benut. Het door de leden aangehaalde artikel vormt een goed voorbeeld van onderlinge coördinatie. Daarnaast wordt verder verkend in hoeverre het concept van «licensed shared access» (LSA) ook voor audio PMSE bruikbaar is. In 2017 heeft het Agentschap Telecom een proef gedaan met gecoördineerd gedeeld spectrum gebruik ten behoeve van draadloos videogebruik, de LSA-pilot. Het betreft een online boekingssysteem voor vergunninghouders van ongecoördineerde frequenties in de band 2,3–2,4 GHz. Na afloop van de pilot is LSA opgenomen in het reguliere proces van vergunningverlening en verplicht gesteld voor PMSE-videogebruikers in deze band. De intentie is om het systeem uit te breiden met andere gebruikers in de 2,3–2,4 GHz band zoals met name Defensie en Justitie & Veiligheid. Vervolgens zal worden bezien of dit concept in andere banden en met andere gebruikers en toepassingen, waar onder audio, technisch mogelijk is. Daar waar mogelijk en nodig kan onderzoek naar spectrumefficiëntere technieken, zoals de mogelijkheden van 5G ten behoeve van PMSE-gebruik, worden bevorderd.
Met de verdere uitwerking en uitvoering van bovengenoemde maatregelen is en wordt opvolging gegeven aan de toezegging van de toenmalige Minister van Economische Zaken om de PMSE-sector te faciliteren en te ondersteunen in het zoeken naar alternatieven voor het wegvallen van frequenties in de UHF-band.3 Het gebruik van deze frequenties is overwegend vergunningvrij, hetgeen betekent dat er geen kosten zijn verbonden aan het gebruik. Door de geschetste ontwikkelingen wordt de voor PMSE-gebruik beschikbare frequentieruimte kleiner, maar daarvoor zijn alternatieven gevonden. Dit kan betekenen dat – naast coördinatie – bestaande apparatuur omgeschakeld moet worden of dat nieuwe apparatuur aangeschaft moet worden en dat de sector meer dan voorheen inspanningen moet doen om bij grote evenementen de registratie en overdracht van beeld en geluid goed te laten functioneren.
Zijn er gevolgen voor de publieke omroep? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is opvolging gegeven aan de toezegging toenmalige Minister van Economische Zaken2 om de PMSE-sector te faciliteren en ondersteunen in het zoeken naar een alternatief voor het wegvallen van de frequenties alvorens de veiling te starten? Zo ja, welke maatregelen die zijn genomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘NPO blokkeert mogelijkheid om programmastreams te downloaden’ |
|
Joost Sneller (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NPO blokkeert mogelijkheid om programmastreams te downloaden»?1
Ja.
Klopt het dat de NPO sinds maart 2019 de mogelijkheid om video’s te downloaden blokkeert? Zo ja, kunt u toelichten sinds wanneer hiervoor is gekozen en waarom?
De NPO is met de introductie van NPO Start in 2017 overgegaan naar een nieuw technisch platform waarin de programma’s voorzien zijn van digital rights management (hierna: DRM). Deze technologie beschermt auteursrechtelijk beschermd materiaal tegen zonder toestemming kopiëren, herpubliceren en exploiteren, zoals gedaan werd door een aantal commerciële websites. De NPO heeft uitgelegd dat er drie hoofdredenen zijn voor het invoeren van DRM: (1) buitenlandse producenten vragen om bescherming, (2) het ontstaan van vaak onvolledige «klonen» van NPO Start zorgt voor verwarring bij het publiek over de status van een kloon en (3) de NPO kan niet correct rapporteren over zijn online bereik en het effect van zijn publieke taak. De feitelijke verandering die per maart is doorgevoerd is het uitzetten en afbreken van het oude technisch platform zonder DRM.
Deelt u de mening dat programma’s gemaakt met publiek geld vrij beschikbaar zouden moeten zijn? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Nee. Dit kan ook niet van de publieke omroep verlangd worden omdat de omroepen vaak zelf niet de rechten hebben om programma’s als downloads aan te bieden. Als er toch wordt gedownload dan ontstaat een illegale activiteit. Er kan niet van een publieke instelling als de NPO worden verwacht dat hij afspraken en rechten van producenten, omroepen en makers negeert. Non-commerciële onderwijsinstellingen kunnen in nader afgebakende gevallen wel kopieën maken van beschermd materiaal, tegen een billijke vergoeding. Zie ook het antwoord op de vragen 4 en 5.
Bent u ermee bekend dat er in de onderwijssector gebruik wordt gemaakt van de download-functie voor streams van de publieke omroep om deze te verwerken in lesprogramma’s?
Hergebruik van programmamateriaal wordt door de omroepen al gefaciliteerd via het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. De omroepen maken het op die manier mogelijk dat docenten en uitgevers toegang krijgen tot hun audiovisueel materiaal.
Deelt u de mening dat fragmenten van programma’s van de publieke omroep een toegevoegde waarde kunnen hebben in de les en dat leraren gebruik zouden moeten kunnen maken van dit materiaal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte dat de publieke omroepen in Europese buurlanden, zoals Duitsland en België, wel de gelegenheid geven aan inwoners om deze programma’s te downloaden? Waarom is ervoor gekozen om niet dezelfde regels als Europese buurlanden te hanteren in betrekking tot dit vraagstuk?
Zie de hiervoor gegeven antwoorden. Overigens wordt in beide genoemde landen door de publieke omroepen geen rechtstreekse download-optie aangeboden.
Het bericht dat de voormalig Oostenrijkse vice-kanselier een Oostenrijkse krant wilde verkopen aan een Russische investeerder |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Kurz: mogelijk vervolging Strache»?1
Ja.
Hoe duidt u het feit dat de voormalig vice-kanselier Strache goede – dan wel betere – publiciteit door het overnemen van de krant Kronen Zeitung aan een zogenaamde nicht van een Russische oligarch aanbood, in ruil voor lucratieve bouwdeals en overheidsprojecten?
Het handelen van voormalig vicekanselier Strache en FPÖ-fractievoorzitter Gudenus wordt in Oostenrijk als een zeer zorgelijke kwestie beschouwd. Deze gebeurtenissen raken aan de kern van het institutionele vertrouwen in Oostenrijk en hebben niet alleen geleid tot het aftreden van de vicekanselier, maar ook van de voltallige regering aldaar. Bondskanselier Kurz heeft daarnaast gesuggereerd dat er mogelijk strafrechtelijke consequenties zijn. Het past mij niet om in te gaan op de toedracht van de zaak, aangezien het hier een interne Oostenrijkse aangelegenheid betreft.
Welke regels gelden er momenteel voor het overnemen van Nederlandse kranten of gedrukte pers door buitenlandse spelers? In welke mate gelden hier andere regels voor overnames door private bedrijven, overheden of staatsbedrijven?
Er gelden geen sectorspecifieke regels die toezien op overnames van Nederlandse kranten of gedrukte pers. De ACM en de Europese Commissie hebben als generieke taak het toezicht houden op naleving van de mededingingsregels. De mededingingsautoriteiten beoordelen als gevolg van deze wet alle meldingsplichtige concentraties, ongeacht de sector. Of een voorgenomen concentratie moet worden gemeld, en of dat bij de ACM of de Europese Commissie is, is afhankelijk van de omzet van de betrokken bedrijven. Bij de beoordeling onderzoekt de ACM de mogelijke effecten van de concentratie op de mededinging. De ACM kijkt daarbij, conform haar wettelijke taak, niet naar andere belangen.
In Nederland is in de Mediawet geen bepaling opgenomen die specifiek ziet op de overname van media door buitenlandse spelers. Op basis van de Mediawet monitort het Commissariaat voor de Media jaarlijks de Nederlandse mediamarkten, waarbij ook de pluriformiteit van de media wordt beoordeeld.
In hoeverre acht u het in het kader van weerbare democratie wenselijk dat Nederlandse kranten overgenomen kunnen worden door buitenlandse entiteiten of mogendheden?
Nederland kent een pluriform en kwalitatief hoogstand media-aanbod. Op de Nederlandse markt zijn verschillende mediabedrijven actief. De twee grootste mediabedrijven die in Nederland actief zijn op het gebied van de geschreven pers, de Persgroep en Mediahuis, zijn Belgische ondernemingen. De betreffende kranten beschikken over een redactiestatuut, dat een waarborg biedt tegen inmenging van eigenaren en/of aandeelhouders in de redactionele koers.
Bij een gezonde, open economie horen ook buitenlandse investeringen. Buitenlands eigenaarschap vormt in beginsel dan ook geen belemmering om op de Nederlandse mediamarkt actief te zijn. Dat neemt niet weg dat ondernemingen naast economische motieven ook andere motieven kunnen hebben. Zoals aangegeven in de Kamerbrief2 die de Minister van Justitie en Veiligheid op 18 april jl. aan uw Kamer heeft gestuurd, werkt het kabinet momenteel aan maatregelen om nationale veiligheidsrisico’s bij overnames en investeringen te adresseren.
De berichtgeving uit Oostenrijk is zorgelijk, omdat hieruit een betrokkenheid van politici blijkt die ver voorbij gaat aan reguliere, internationale, zakelijke interactie tussen bedrijven. De berichtgeving maakt ook melding van buitenlandse financiering van politieke partijen. De Nederlandse regering is zich bewust van het toegenomen risico op buitenlandse beïnvloeding van onze democratie. In het voorstel tot aanpassing van de Wet financiering politieke partijen dat na de zomer van 2019 in procedure zal worden gebracht, zal daarom een verbod op giften van buiten de Europese Unie aan Nederlandse politieke partijen en hun neveninstellingen worden opgenomen Ook moeten alle giften vanuit andere EU-lidstaten dan Nederland openbaar worden gemaakt. Voorts werkt het kabinet momenteel aan een Wet op de politieke partijen3. Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel worden ook de adviezen van de Staatscommissie Parlementair Stelsel over regelgeving over (digitale) politieke campagnes en advertenties en microtargeting betrokken.
Welke waarborgen worden in acht genomen wanneer Nederlandse kranten in aanmerking komen om overgenomen te worden door een buitenlandse entiteit?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Facebook toch in de fout gaat met politieke advertenties uit het buitenland |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Bits of Freedom: «Facebook gaat de fout in met politieke advertenties»»?1
Ja.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de aanpak van nepnieuws en over nepadvertenties op Facebook die onze democratie ondermijnen (antwoorden ontvangen op 4 februari 2019 en 30 november 2018)?
Ja.
Deelt u de mening dat uit het genoemde bericht blijkt dat het nog steeds eenvoudig mogelijk is om vanuit een land politieke advertenties gericht op een ander land op Facebook te plaatsen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de belofte van Facebook om dat onmogelijk te maken? Zo nee, waarom deelt u die mening niet? En zo nee, waaruit blijkt dan dat Facebook ook maar enige hindernis voor deze praktijk heeft opgeworpen?
Ik zie het als een verantwoordelijkheid van Facebook dat de gedane toezeggingen in de praktijk goed functioneren en zal hen hier op blijven aanspreken. Ik vind het positief dat partijen als Bits of Freedom de maatregelen uit de gedragscode toetsen en ben van mening dat het Facebook nuttige informatie biedt om de uitvoering van de gedragscode te verbeteren. Wel is het teleurstellend dat het kennelijk vrij eenvoudig is om de gedane toezeggingen te omzeilen, waardoor de technische kant van de toezegging niet goed afgedekt lijkt te zijn.
In de Code of Practice on disinformationheeft Facebook zich gecommitteerd aan het transparant maken van politieke advertenties. Deze gedragscode is een vorm van zelfregulering en is door de verschillende ondertekenaars op verschillende manieren geïnterpreteerd. Google en Twitter staan bijvoorbeeld het plaatsen van politieke advertenties in andere EU lidstaten wel toe. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 19 februari jl. (Kamerstuk 35 078, nr.26) beschikken zowel het kabinet als de Europese Commissie momenteel niet over de bevoegdheid om volledige transparantie van politieke advertenties van Facebook af te dwingen. Dit geldt ook voor de andere toezeggingen uit de gedragscode.
De gedragscode wordt aan het einde van dit jaar door de Europese Commissie en de Europese groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) en onafhankelijke expertise geëvalueerd. De Europese Commissie heeft daarbij aangegeven dat verdere acties, waaronder maatregelen van regelgevende aard, voorgesteld kunnen worden als de uitvoering van de gedragscode onvoldoende blijkt.
Hoe verhoudt deze door Bits of Freedom aangetoonde praktijk zich tot de Code of Practice on disinformation van Facebook of andere afspraken met Facebook of beloften van dat bedrijf?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de woordvoerder van Bits of Freedom dat «Facebook geen betrouwbare gesprekspartner [is] gebleken. Deze keer deden ze zelfs beloften in de Tweede Kamer. Daarmee zijn Kamerleden voorgelogen»? Zo ja, waarom? Zo, nee waaruit blijkt dan dat in het kader van dit onderwerp Facebook wel een betrouwbare gesprekspartner is?
Facebook heeft, zoals eerder beloofd, voor de verkiezingen van het Europees parlement de maatregelen uitgerold die voor meer transparantie van politieke advertenties zorgen. Het is spijtig dat er in de uitvoering van deze maatregelen onvolkomenheden zitten en ik roep Facebook dan ook op om deze aan te pakken. Om de gewenste transparantie te creëren is het immers van belang dat de maatregelen effectief zijn.
Deelt u de mening van de vragenstellers en de in het bericht genoemde woordvoerder van D66 dat «het moment nu [is] aangebroken dat we de stap van zelfregulering en het vertrouwen op de belofte van bedrijven, in gaan ruilen voor wetgeving»? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een wetsvoorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet en waarom vertrouwt u zelfregulering door Facebook nog wel en hoe lang gaat u zelfregulering nog een kans geven?
De inzet van het kabinet is tot nog toe gericht op zelfregulering, aangezien dit de verantwoordelijkheid bij deze bedrijven zelf neerlegt. Bovendien heeft dit ook op korte termijn meer transparantie opgeleverd. Wel ben ik op dit moment bezig een inventarisatie te laten doen van de huidige wet- en regelgeving op het gebied van het tegengaan van desinformatie. Wat betreft desinformatie moet eerst in kaart gebracht worden wat mogelijk is met deze huidige wet- en regelgeving. De resultaten van deze inventarisatie worden na de zomer verwacht.
De gevolgen van een eventueel wetgevingsvoorstel, bijvoorbeeld over de maatregelen die in de Europese gedragscode tegen desinformatie worden genoemd, dienen goed uitgewerkt te worden. Regulering moet bijvoorbeeld niet alleen van toepassing zijn op Facebook, maar ook op de andere techbedrijven. Tegelijktijdig dient het geen hoge barrière op te werpen voor nieuwe toetreders tot de markt waardoor concurrentie bemoeilijk wordt. Ik ben daarom van plan om binnenkort het gesprek aan te gaan met enkele experts om te spreken over wat er nodig is om de beloftes van techbedrijven over transparantie en controleerbaarheid eventueel af te dwingen.
Het bericht dat een NPO-topman bestuurder was van een brievenbusfirma en het bericht over de declaraties van de NPO-directeur |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De Thaise constructie van televisiebaas Frans Klein»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Etentje met zure nasmaak»?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het bericht dat de directeur van NPO bij zijn aantreden bij de NPO alleen heeft opgegeven dat hij eigenaar was van een Thais restaurant en niet heeft gemeld dat hij bestuurder was van een vennootschap gevestigd in Kent, Engeland? Wat is uw mening hierover?
Betrokkene heeft bij indiensttreding in 2014 bij de NPO gemeld dat hij mede eigenaar was van twee Thaise restaurants. Dit was dus bij indiensttreding op 1 mei 2014 aan de NPO bekend en is nadien opgenomen in de complianceverklaring over 2014. De NPO heeft het eigenaarschap als zijnde een nevenfunctie getoetst aan artikel 2.4.1 van de Gedragscode Goed Bestuur en Integriteit Publieke Omroep 2012. Dit artikel bepaalt dat een medewerker geen nevenfuncties vervult die strijdig zijn met het belang van de media-instelling. De NPO heeft geconstateerd dat van een strijdig belang geen sprake was omdat een Thais restaurant op geen enkele wijze activiteiten ontplooit die een relatie hebben met de activiteiten, taken en bevoegdheden van de NPO. De melding uit 2014 is naderhand niet gewijzigd of aangevuld en in 2016 ingetrokken omdat de betrokkenheid bij de restaurants toen eindigde. In een bericht van 6 juni 2019 heeft de Commissie Integriteit Publieke Omroep (CIPO) het volgende gemeld: «Naar aanleiding van berichten in de pers over de zakelijke betrokkenheid van Frans Klein (directeur Video NPO) bij een aantal restaurants, heeft CIPO vragen gesteld aan de NPO en aan BNNVARA (waar Klein eerder werkzaam was) over het in acht nemen van de gedragscode door BNNVARA bij de start van de nevenfunctie, en door de NPO bij zijn indiensttreding daar. CIPO komt na beantwoording van die vragen tot de conclusie dat Frans Klein deze activiteit zowel bij BNNVARA als bij de NPO heeft gemeld en de NPO en BNNVARA de gedragscode adequaat hebben toegepast. CIPO heeft daarbij gekeken naar de toepassing van de code zoals deze gold op het moment van toetsing. Voor BNNVARA was dat de code uit 2006 en voor de NPO de code uit 2012. Omroepmedewerkers mogen geen nevenfuncties vervullen die strijdig zijn met het belang van de mediaorganisatie. Volgens CIPO kon de NPO bij indiensttreding in 2014 tot het oordeel komen dat de functie op zichzelf niet strijdig was met het belang van de NPO. BNNVARA beoordeelde de (voorgenomen) betrokkenheid bij de restaurants in 2010 als toegelaten financieel belang in een niet sectorgerelateerde onderneming. Volgens CIPO paste ook deze beoordeling binnen de code.»
Bent u van mening dat de raad van bestuur had moeten doorvragen over zijn eigenaarschap van het restaurant? Had de raad om een afschrift van de Kamer van Koophandel moeten vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de rol van de raad van bestuur die van mening is dat het niet nodig was voor de directeur van NPO om op te geven dat hij bestuurder was van een vennootschap gevestigd in Kent en het heeft afgedaan als een privézaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over het feit dat de directeur van NPO een restaurantrekening heeft gedeclareerd bij de NPO van zijn eigen jubileumfeestje dat plaatsvond in zijn eigen restaurant? Is dit in strijd met de governancecode? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens het dienstverband van betrokkene bij de NPO is geen jubileumfeest georganiseerd en zijn er geen declaraties bij de NPO bekend die betrekking hebben op zakelijke kosten die gemaakt zijn in één van de restaurants. In het genoemde bericht van 6 juni jl. meldt CIPO het volgende: «In aansluiting hierop heeft CIPO bekeken hoe door de VARA in 2012 betaalde kosten voor het 25-jarig jubileum van Frans Klein, georganiseerd in zijn eigen restaurant, zich tot de toenmalige code verhouden. Uit informatie van BNNVARA blijkt dat niet hijzelf, maar zijn medebestuurders het besluit namen het jubileum in dat restaurant te vieren. Daarmee is de codebepaling gevolgd die voorschreef dat een medewerker die banden heeft met de aanbieder van diensten zich onthoudt van besluitvorming over een opdracht m.b.t. die diensten (artikel 2.3.2.). Om de schijn van belangenverstrengeling te vermijden vindt CIPO dat het achteraf bezien beter zou zijn geweest het jubileum in een andere gelegenheid te organiseren.»
Klopt het dat de directeur van NPO de declaratie niet heeft gemeld aan de raad van toezicht? Zo ja, hoe oordeelt u hierover?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het feit dat de NPO, primair een journalistieke organisatie, nauwelijks aandacht heeft besteed aan de situatie rondom Frans Klein en dat heeft overgelaten aan media zoals NRC-Handelsblad, HP/De Tijd en de Telegraaf?
Ik ga niet over de redactionele keuzes van de publieke omroep.
Deelt u de mening dat bestuurders in het publieke domein een toonbeeld moeten zijn van integriteit? Is het om die reden niet wenselijk dat bij overschrijding van integriteitsregels de Minister hiertegen optreedt?
Ja. Integriteit gaat iedereen aan, niet alleen bestuurders. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de organisaties zelf. Die moeten zorgen dat er gedragsnormen zijn op basis waarvan gedrag getoetst en toezicht uitgeoefend kan worden. De overheid kan daarin stimuleren en ondersteunen en doet dat ook door voor te schrijven dat de publieke omroep een gedragscode moet hebben met gedragsregels voor integer handelen van bestuurders en medewerkers (artikel 2.3 Mediawet 2008). CIPO ziet daarop toe. Het Commissariaat voor de Media heeft Beleidsregels Governance en Interne Beheersing opgesteld. Daarin staan normen ten aanzien van belangenverstrengeling, de bestuurlijke organisatie en interne bedrijfsprocessen (ter uitvoering van de artikelen 2.142, 2.142a 2.178 Mediawet 2008). Het Commissariaat ziet er op toe dat de publieke media-instellingen die normen naleven.
De zaak Tuitjenhorn |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de documentaire «De zaak Tuitjenhorn»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb kennisgenomen van de documentaire «De Zaak Tuitjenhorn» waarin mevrouw Tromp wordt gevolgd na het overlijden van haar echtgenoot, huisarts Tromp. De documentaire toont het drama van het verliezen van haar man en haar zoon en het juridische traject dat mevrouw Tromp daarnaast heeft doorlopen. In de beeldvorming rondom en in de documentaire is een aantal zaken, die juist essentieel waren voor het handelen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ, inspectie), nauwelijks belicht. Deze zijn ook eerder met Uw Kamer gedeeld. Zo is het handelen van betrokken instanties uitgebreid geëvalueerd door een onafhankelijke evaluatiecommissie en heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld over de rechtmatigheid van het bevel. Met de beantwoording van onderstaande vragen verwacht ik dat u een completer beeld krijgt over deze casus en het handelen van de inspectie.
Waarom spande de Inspectie voor Gezondheid & Jeugd (IGJ) voorafgaand aan uitzending op landelijke televisie (via de zendgemachtigde EO) een kort geding aan over de documentaire?
De inspectie was ten tijde van de zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Raad van State) in juli 2016 geïnformeerd door de programmamaakster over de opnames voor een documentaire. De inspectie heeft op dat moment afspraken met de programmamaakster gemaakt over het niet in beeld of geluid herkenbaar weergeven van individuele werknemers. Voorafgaand aan het aanbieden van de excuses aan mevrouw Tromp naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State heeft de inspectie aan de programmamaakster het aanbod gedaan voor een interview met de betrokken hoofdinspecteur. Van dit aanbod heeft de programmamaakster geen gebruik gemaakt. De inspectie werd op 6 maart 2019 op initiatief van de programmamaakster uitgenodigd voor een besloten voorvertoning met de bij het onderwerp «zorg rond het levenseinde» betrokken partijen. Bij deze besloten voorvertoning bleek dat de namen van twee inspecteurs toch werden genoemd of getoond in de documentaire. Dit vond de inspectie in strijd met de afspraken uit 2016 en onnodig beschadigend voor deze medewerkers. De inspectie heeft geen bezwaar als eindverantwoordelijke medewerkers (hoofdinspecteurs/ leidinggevenden) herkenbaar zijn. Het behoort tot hun taken om het beleid en handelen van de inspectie ook via de media toe te lichten. Dat geldt niet voor inspecteurs. De inspectie heeft getracht hierover het overleg te voeren met de programmamaakster. Uiteindelijk leidde dat tot de aankondiging van een kort geding. In het verzoek om de namen van de inspecteurs te schrappen heeft de inspectie uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat zij geen bezwaar had tegen het uitzenden van de documentaire op zich. De inspectie heeft ook geen enkele inhoudelijke wijzigingen voorgesteld. Tevens heeft zij ingestemd met het noemen en in beeld brengen van namen van leidinggevenden. Het geschil betrof uitsluitend de namen van de twee inspecteurs. Uiteindelijk heeft de productiemaatschappij daarin bewilligd en kon afgezien worden van gerechtelijke procedures.
Waarom heeft de IGJ geweigerd actief deel te nemen aan de documentaire? Wat is uw reactie op de eis van IGJ de namen van de inspecteur en van de behandelende landsadvocaat «weg te piepen», terwijl deze door de voorzitter van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State in een openbare terechtzitting worden genoemd en deze namen in de geanonimiseerde uitspraak wel degelijk genoemd zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft mevrouw Tromp geen excuses ontvangen van de medewerkers die bij de zaak betrokken waren? Had dit niet meer voor de hand gelegen gezien de enorme gevolgen van de handelwijze van de IGJ?
Na uitspraak van de rechtbank in juli 2015 ging de huisartsenpraktijk in hoger beroep bij de Raad van State. Op 7 juni 2016 is Uw Kamer geïnformeerd over de uitspraak van de Raad van State in deze zaak3. De Raad van State concludeerde dat het bevel door de inspectie niet gegeven had mogen worden omdat zij onvoldoende heeft gemotiveerd dat het nemen van maatregelen niet uitgesteld kon worden (acuut gevaar patiëntveiligheid). De onderliggende feiten voor het opleggen van het bevel, of hier sprake was van onverantwoorde zorg, zijn door de Raad van State expliciet niet beoordeeld.
Het is volstrekt onjuist dat de inspectie de uitspraak van de Raad van State niet erkent. De inspectie heeft de uitspraak van de Raad van State van 1 juni 2016 aanvaard en heeft hier lering uit getrokken. In bevelen maakt zij sindsdien een nog explicietere weging en motivering aangaande de spoedeisendheid van een bevel. Na deze uitspraak is de inspectie met mevrouw Tromp in gesprek gegaan en heeft haar excuses aangeboden voor het opleggen van het bevel. Deze excuses zijn overgebracht door de op dat moment verantwoordelijke hoofdinspecteur, tevens plaatsvervangend Inspecteur-generaal. Ik acht het logisch dat de op dat moment eindverantwoordelijke excuses overbrengt en zich verantwoordt over het handelen van de organisatie waar zij leiding aan geven.
Wat is uw oordeel over de stelling van mevrouw Tromp dat de IGJ vooral bezig is geweest om, ondanks dat de Raad van State heeft geoordeeld dat IGJ in strijd met de wet heeft gehandeld, haar handelen alsnog te rechtvaardigen en niet erkent dat het oordeel van de Raad van State juist is en zich aldus een slechte verliezer betoont?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat zegt dit volgens u over de reflectie (of het gebrek eraan) van de IGJ op haar eigen optreden? Heeft zij zich voldoende toetsbaar en transparant opgesteld?
Ik zie dat in de media en in delen van de samenleving een beeld is ontstaan van een inspectie die zich niet toetsbaar opstelt en die onzorgvuldig haar werk heeft gedaan in deze zaak. Dat betreur ik, en is ook niet terecht. Ik verwijs u nogmaals naar het rapport van de onafhankelijke externe commissie onder voorzitterschap van dhr. mr. Bleichrodt4. Die commissie is door mijn ambtsvoorganger gevraagd het handelen van onder andere het OM en de IGJ te bezien. Het rapport van die commissie is 31 maart 2015 naar Uw Kamer verstuurd. Op 29 april 2015 heeft mijn ambtsvoorganger met Uw Kamer uitgebreid gesproken over het rapport van de externe onafhankelijke evaluatiecommissie en het handelen van de betrokken instanties.
Het rapport van de onafhankelijke externe commissie bevat een gedegen analyse van wat er wanneer precies is gebeurd en wat daarbij de afwegingen van de verschillende betrokkenen zijn geweest. Vervolgens wordt in het rapport een heldere reflectie op deze feitelijkheden gegeven. De commissie concludeert dat het AMC, het OM en de inspectie veelal juist, zorgvuldig en met voldoende aandacht voor de persoonlijke omstandigheden van de huisarts hebben gehandeld. Waar het de inspectie betreft, geeft de commissie onder meer aan dat de inspectie de juiste conclusie getrokken heeft door direct het OM in te schakelen nadat zij door het AMC geïnformeerd was. Ook schrijft de commissie dat de inspectie na ontvangst van het strafdossier van het OM terecht heeft geoordeeld dat nadere actie geboden was, waaronder het instellen van een eigen onderzoek. De commissie had weldegelijk ook leerpunten en aanbevelingen, die onder andere door de inspectie zijn omarmd en zijn opgevolgd. Die aanbevelingen zagen onder andere op betere afstemming met het OM bij de samenloop van onderzoeken en investering in de relatie met de beroepsgroep van huisartsen. De commissie heeft geen uitspraak gedaan over het opleggen van het bevel, aangezien dit ter toetsing voorlag bij de rechter.
Wat zijn de lessen die de IGJ nu na deze documentaire trekt uit haar optreden? Bent u van mening dat, zolang er geen aanwijsbare tuchtrechtelijke voorgeschiedenis is met een huisarts in kwestie omtrent wie een melding in het kader van levensbeëindiging plaats heeft gevonden, deze huisarts eerst gehoord moet worden door IGJ alvorens door IGJ een gemotiveerde keuze wordt gemaakt voor een eventueel strafrechtelijk of een tuchtrechtelijk traject of een afzien van dergelijke trajecten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe bent u van plan ervoor te zorgen dat huisartsen gerust hun werk kunnen doen, zonder bang te hoeven zijn een bevel aan hun broek te krijgen? Is er kans op een tweede «Tuitjenhorn»?
Deze casus betrof een uitzonderlijke situatie. Het ging hier niet om euthanasie en ook niet om palliatieve sedatie. Het ging hier om handelen buiten elke norm. Ik heb grote bewondering voor artsen die moeilijke beslissingen nemen in hun zorg rondom het levenseinde van patiënten. De complexe praktijk en de gevoeligheden rondom de zorgverlening in de laatste levensfase vragen dat partijen met elkaar in gesprek zijn en blijven. De inspectie heeft in de afgelopen jaren mede naar aanleiding van deze casus en de reflecties daarop de samenwerking met KNMG, LHV en het OM verder geïntensiveerd.
Ik, en de inspectie met mij, heb veel vertrouwen in deze medische zorgverlening rond het levenseinde, waarin de beroepsgroep van huisartsen een grote rol speelt. Dat neemt niet weg dat de regionale toetsingscommissie euthanasie, de inspectie én het OM deze zorg wel moeten kunnen blijven toetsen. Uit onderzoek en de huidige toezichtpraktijk blijkt dat artsen de zorg rond het levenseinde zorgvuldig en professioneel verlenen, met oog voor de behoeften en wensen van de individuele patiënt, en dat zij zich hierin toetsbaar opstellen. Het aantal keren dat OM of inspectie reden zien nader te onderzoeken of zorg rond het levenseinde zorgvuldig is uitgevoerd, is zeer klein.