Extra voordelige Ster zendtijd voor brancheorganisaties en belangenverenigingen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft de actiegroep Farmers Defence Force (FDF), die nu dagelijks spotjes op televisie uitzendt, korting gekregen bij de Ster?1 Zo ja, hoeveel en waarom?
Farmers Defence Force heeft zendtijd tegen reguliere condities ingekocht bij de Ster.
Deelt u de mening dat reclameboodschappen die in strijd zijn met de Reclame Code van de Reclame Code Commissie(RCC) niet in aanmerking zouden mogen komen voor extra voordelige zendtijd bij de Ster? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de extra voordelige uitingen aan de Nederlandse Reclame Code te toetsen en de STER op te dragen die te stoppen wanneer er gerede klachten binnenkomen tegen bepaalde uitingen hangende de procedure van de RCC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Wanneer consumenten of organisaties bezwaar hebben tegen de inhoud van reclame- en telewinkelboodschappen, dan kunnen zij zich wenden tot de Reclame Code Commissie. De Ster is gebonden aan uitspraken van de Reclame Code Commissie. Een reclameboodschap die in strijd is met de Reclame Code zal de Ster niet uitzenden.
Bent u bereid de Ster op te dragen charitatieve instellingen tenminste een gelijkwaardig aandeel te geven in de verdeling van extra voordelige zendtijd ten opzichte van commerciële sectororganisaties? Zo nee, waarom niet?
Het invullen van de Ster-zendtijd is de verantwoordelijkheid van de Ster. Het beleid van de Ster wordt bepaald door directie en bestuur binnen het kader van de Mediawet 2008. Ik kan niet treden in de keuzes die de Ster maakt ten aanzien van de reclamezendtijd. Overigens hanteert de Ster voor charitatieve adverteerders die in het bezit zijn van een CBF keurmerk of een ANBI-status beduidend lagere tarieven.
Bent u bereid om, gelet op de tijdelijkheid van het aanbod, deze vragen binnen tien dagen te beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt de vragen binnen tien dagen te beantwoorden.
Gratis Ster zendtijd voor brancheorganisaties en belangenverenigingen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u gezien dat er een stormloop is ontstaan op de gratis zendtijd die Ster beschikbaar stelt omdat het de reclameblokken in coronatijd niet vol krijgt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat alleen brancheorganisaties en belangenverenigingen die opkomen voor de belangen van ondernemers in aanmerking komen voor deze gratis zendtijd en collectieven van charitatieve instellingen zijn uitgesloten? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitgangspunten van pluriformiteit in de Mediawet?2
Kunt u bevestigen dat maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk op dit moment nog altijd moeten betalen wanneer zij in de huidige crisis coronagerelateerde boodschappen willen uitzenden over bijvoorbeeld de oorzaken van deze crisis of over de gevolgen hiervan voor de dieren in de veehouderij nu de stallen overvol dreigen te raken?
Kunt u verklaren waarom verenigingen die belangen van ondernemers vertegenwoordigen wel gratis zendtijd krijgen, maar verenigingen die opkomen voor de belangen van dieren, natuur, het klimaat en de volksgezondheid niet?
Kunt u bevestigen dat de boerenactiegroep Agractie gratis Ster zendtijd ter beschikking heeft gekregen? Geldt dit ook voor de actiegroep Farmers Defence Force die nu dagelijks spotjes op televisie uitzendt?3
Agractie heeft inderdaad gratis zendtijd gekregen. Farmers Defence Force heeft zendtijd tegen reguliere condities ingekocht bij de Ster.
Heeft u gezien dat Farmers Defence Force in een van haar spotjes stelt dat boeren goed zorgen voor onze bodem, dat daarin varkens te zien zijn die buiten lopen en ook geitenlammetjes die bij hun moeder liggen?
Ja.
Wist u dat de Nederlandse bodem juist uitgeput raakt door de landbouw?
Behoud en verbetering van de bodemkwaliteit is van groot belang om een hoogwaardige agrarische productie op de lange termijn te kunnen handhaven en tegelijkertijd diverse maatschappelijke doelen tijdig te kunnen realiseren. Dat is in de Bodembrief d.d. 23 mei 2018 aangegeven en inmiddels is met private en publieke partijen een Nationaal Programma Landbouwbodems gestart waarover uw Kamer op 25 april (Kamerstuk 30 015, nr. 58) vorig jaar nader is geïnformeerd.
Wist u dat minder dan een procent van de varkens in Nederland naar buiten kan?
Het overgrote deel van de varkens in Nederland wordt inderdaad binnen gehuisvest. Aan de stallen zijn eisen gesteld rond dierenwelzijn, diergezondheid en milieu.
Wist u dat geitenlammetjes in de zuivelindustrie vrijwel altijd direct na hun geboorte bij hun moeder worden weggehaald, omdat de melk van de moedergeit wordt gebruikt voor geitenkaas en geitenmelk voor mensen?
Bij het merendeel van de geitenbedrijven is het gebruikelijk dat lammeren niet bij de moeder blijven na de geboorte. De moedergeiten worden gemolken en van deze geitenmelk worden gezonde en waardevolle zuivelproducten gemaakt.
Deelt u de mening dat het verspreiden van desinformatie niet tot de taakopdracht van de Ster behoort, noch tot die van door haar uitverkoren «brancheorganisaties» zou moeten behoren? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik.
Deelt u de mening dat reclameboodschappen die in strijd zijn met de Reclame Code van de Reclame Code Commissie niet in aanmerking zouden mogen komen voor gratis zendtijd bij de Ster? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de gratis uitingen aan de Nederlandse Reclame Code te toetsen en de Ster op te dragen die te stoppen wanneer er gerede klachten binnenkomen tegen bepaalde uitingen hangende de procedure van de Reclame Code Commissie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Ster heeft de wettelijke taak om media-aanbod te verzorgen dat bestaat uit reclame- en telewinkelboodschappen die zijn aangeboden door derden. Wanneer consumenten of organisaties bezwaar hebben tegen de inhoud van reclame- en telewinkelboodschappen, dan kunnen zij zich wenden tot de Reclame Code Commissie. Een reclameboodschap die in strijd is met de Reclame Code zal de Ster niet uitzenden. De Ster is gebonden aan uitspraken van de Reclame Code Commissie.
Bent u bereid de Ster op de dragen charitatieve instellingen tenminste een gelijkwaardig aandeel te geven in de verdeling van gratis zendtijd ten opzichte van commerciële sectororganisaties? Zo nee, waarom niet?
Het beleid van de Ster wordt bepaald door directie en bestuur binnen het kader van de Mediawet 2008. Overigens hanteert de Ster voor charitatieve adverteerders die in het bezit zijn van een CBF keurmerk of een ANBI-status beduidend lagere tarieven.4
Bent u bereid om gelet op de tijdelijkheid van het aanbod deze vragen binnen tien dagen te beantwoorden?
Helaas is beantwoording binnen 10 dagen niet gelukt.
De opschorting van het Wob-verzoek van Pieter Klein. |
|
Steven van Weyenberg (D66), Nevin Özütok (GL), Bart Snels (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Op welke grond heeft u het verzoek krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) van Pieter Klein opgeschort?1
De behandeling van het Wob-verzoek van Pieter Klein is opgeschort wegens een situatie van overmacht. De Algemene wet bestuursrecht biedt daarvoor een wettelijke grondslag. Op grond van deze wet kan ik de termijn voor het geven van een besluit op een aanvraag, in dit geval een Wob-verzoek, opschorten gedurende de periode dat ik door overmacht niet in staat ben om een beslissing te nemen. Als gevolg van de uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden waarin mijn ministerie verkeert in verband met de bestrijding van de coronacrisis en de in dat kader door het kabinet getroffen maatregelen was het niet mogelijk om tijdig een beslissing te nemen op het verzoek. Het kunnen uitoefenen van de noodzakelijke werkzaamheden met het oog op de crisisbeheersing vereist immers de onverdeelde aandacht van de medewerkers van het RIVM en de betrokken beleidsdirecties van mijn ministerie.
Is het op dit moment feitelijk onmogelijk om Wob-verzoeken te behandelen door uw ministerie?
Om misverstand te voorkomen: uitsluitend de bij mijn ministerie ingediende Wob-verzoeken die verband houden met het coronavirus worden momenteel niet in behandeling genomen. Wob-verzoeken over andere, niet corona gerelateerde, onderwerpen worden gewoon door mijn ministerie behandeld.
Met de Wob-verzoeken over het coronavirus wordt informatie opgevraagd die aanwezig is bij de medewerkers werkzaam bij het RIVM en de betrokken beleidsdirecties van mijn ministerie. Deze medewerkers richten momenteel hun volledige aandacht op hun werkzaamheden in het kader van de bestrijding van het coronavirus. Dit vergt al een uiterste inzet van de betrokken medewerkers. Zij zijn om deze reden niet in staat om de gevraagde informatie te verzamelen zonder dat dit ten koste gaat van hun werkzaamheden ter bestrijding van de crisis. Het verzamelen en aanleveren van de gevraagde informatie over het coronavirus zou op dit moment een onredelijke extra belasting voor de betrokken beleidsdirecties en het RIVM inhouden en bovendien ten koste kunnen gaan van de vereiste inzet voor het uitoefenen van de noodzakelijke werkzaamheden met het oog op de crisisbeheersing.
Tegelijkertijd is de Wob als controlemiddel ten opzichte van de overheid van groot belang. Het is hierom dat er op mijn ministerie momenteel maatregelen worden getroffen voor een efficiënte wijze van afdoening van verzoeken over het coronavirus, waarbij de ambtenaren die werken aan de bestrijding van het coronavirus zoveel als mogelijk kunnen worden ontlast. Een aanzienlijk deel van de gevraagde informatie bevindt zich onder meer in hun e-mailboxen. Om de relevante informatie beschikbaar te maken, zonder dat dit tot extra werklast voor hen leidt, dienen de nodige maatregelen op het gebied van ICT te worden genomen. Voorts zal extra personele capaciteit moeten worden ingezet om de grote hoeveelheid documenten te kunnen beoordelen in het kader van de Wob. Ik verwacht hiervoor tot uiterlijk 1 juni de tijd nodig te hebben. Ik ben daarom voornemens om Wob-verzoeken afkomstig van de media ten aanzien van het coronavirus vanaf die datum weer in behandeling te nemen.
Deelt u de mening dat controle van de macht slechts op zeer uitzonderlijke grond buiten werking kan worden gesteld? Zo ja, in welke situatie is dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee, controle van de macht dient niet buiten werking te zijn. Hiervoor is openbaarheid en transparantie door de overheid van groot belang. De Wet openbaarheid van bestuur dient het belang van openbaarheid en transparantie en vormt een zeer belangrijk instrument voor de burger om het door de overheid gevoerde beleid te kunnen controleren en haar daarvoor ter verantwoording te roepen. Uitsluitend in geval van een zeer uitzonderlijke situatie kan een bestuursorgaan met een beroep op overmacht de beslistermijn voor Wob-verzoeken opschorten. Daarbij geldt dat een dergelijke opschorting niet langer duurt dan strikt noodzakelijk en dat gedurende deze periode de nodige maatregelen worden getroffen om de verzoeken op een zo kort mogelijke termijn alsnog in behandeling te nemen.
Ik hecht eraan te benadrukken dat met het momenteel tijdelijk niet in behandeling kunnen nemen van corona gerelateerde Wob-verzoeken door mijn ministerie geen onaanvaardbare schending wordt gemaakt op het met de Wob gediende belang van openbaarheid en transparantie. Op dit moment wordt immers op andere wijzen recht gedaan aan het belang van openbaarheid en transparantie, opdat het kunnen controleren van de overheid mogelijk blijft. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat een vitale beroepsgroep als de journalistiek haar werk te allen tijde zou moeten kunnen doen? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De persvrijheid, als onderdeel van de vrijheid van meningsuiting, is onmisbaar voor een democratische samenleving en van fundamenteel belang voor het voeren van een maatschappelijk en politiek debat. Journalisten hebben, als publieke waakhond, het recht op informatie van de overheid. De Wob is een belangrijk instrument voor journalisten om deze informatie te verkrijgen en enkel bij hoge uitzondering lukt het nu tijdelijk niet om de corona gerelateerde Wob-verzoeken in behandeling te nemen. Gedurende deze periode is door middel van de dagelijkse berichtgeving vanuit het RIVM, het tenminste wekelijks uitvoerig schriftelijk en via technische briefings informeren van de Tweede Kamer, het afleggen van verantwoording aan het parlement in zijn controlerende taak en het houden van persconferenties tevens recht gedaan aan het belang van een goede uitoefening van de journalistiek. Onder meer via deze kanalen wordt de meest recente informatie over het coronavirus en de (maatregelen ter voorkoming van) de verspreiding van het virus met het publiek gedeeld. Tevens wordt veel informatie via de website van de rijksoverheid openbaar gemaakt. Het voorgaande laat evenwel onverlet dat de Wob voor de journalistiek een belangrijk instrument is om haar werk te kunnen uitoefenen.
Op welke wijze staan bezwaar en beroep open tegen bovengenoemd besluit?
Indien de indiener van een Wob-verzoek zich niet kan vinden in mijn besluit tot opschorting van de beslistermijn, staat de mogelijkheid open van het instellen van een beroep bij de rechtbank wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het Wob-verzoek. Daartoe heeft de indiener twee opties. De eerste optie is het indienen van een bezwaarschrift bij mijn ministerie wegens het uitblijven van een beslissing op het Wob-verzoek. Tegen de daarop te nemen beslissing kan vervolgens een beroep bij de rechtbank worden ingesteld. De tweede optie is het indienen van een ingebrekestelling bij mijn ministerie. Bij het uitblijven van een beslissing staat na twee weken eveneens beroep bij de rechtbank open.
Het bericht ‘Lokale en regionale kranten zoeken steun om coronacrisis te overleven’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Harry van der Molen (CDA), Joost Sneller (D66), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lokale en regionale kranten zoeken steun om coronacrisis te overleven»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de brandbrief die de Nederlandse Nieuwsbladenpers NNP en anderen (d.d. 25 maart 2020) onder andere aan u hebben gestuurd om aandacht te vragen voor de continuïteit van de 400 huis-aan-huiskranten in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening, zoals u op eerdere Kamervragen over huis-aan-huiskranten antwoordde, dat: «Binnen het brede journalistieke aanbod spelen huis-aan-huiskranten een belangrijke rol in het geven van informatie of een kritische blik op bijvoorbeeld raadsvergaderingen en initiatieven uit de buurt»?2
Ja. Juist tijdens deze coronacrisis tonen de huis-aan-huiskranten hun toegevoegde waarde.
Welke mogelijkheden biedt het kabinet op dit moment al om de uitgeverijen van huis-aan-huiskranten financieel te ondersteunen?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 7 april jl.3 zie ik aanleiding om naast de kabinetsbrede maatregelen de mediasector te ondersteunen middels coulancemaatregelen en de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen middels het Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening (hierna: het Steunfonds). Voor de onderbouwing bij mijn besluit verwijs ik naar mijn brief.
Bent u bereid een analyse te maken waar generieke maatregelen tekortschieten om aan de teruglopende reclame-inkomsten het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze onderhoudt u momenteel het contact met de diverse partijen in het Nederlandse medialandschap die getroffen worden door de plotselinge daling in de advertentieomzet?
Sinds de eerste aankondiging van kabinetsbrede maatregelen is er op allerlei manieren contact tussen mijn ministerie en verschillende mediaorganisaties over de gevolgen van de coronacrisis voor hen. Ik zal de situatie in de mediasector nauwgezet blijven volgen.
Bent u bereid, zoals de Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat is voor de culturele sector, om specifieke maatregelen en passende voorwaarden (eventueel rond bonussen of dividenden) te onderzoeken voor de sector media en communicatie?
In mijn Kamerbrief van 7 april tref ik coulancemaatregelen voor de mediasector en kondig ik het Steunfonds aan voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen. Gezien het type organisaties waar het Steunfonds zich op richt en de omvang van de verleende ondersteuning per organisatie zijn voorwaarden ten aanzien van bonussen of dividenden mijns inziens niet aan de orde.
Om misbruik tegen te gaan, wordt de bijdrage in de vorm van een krediet toegekend. Achteraf zal door het SvdJ beoordeeld worden of het geld op de juiste manier besteed is. Voor zover dit zo is, zal het krediet omgezet worden in een subsidie (en hoeft deze niet terugbetaald te worden).
Ik verwacht daarbij wel van partijen die toegang zoeken tot het Steunfonds dat zij integer handelen in deze uitzonderlijke tijd.
Hoe weegt u het risico dat bij eventuele faillissementen van uitgevers van lokale- en regionale kranten de kans bestaat dat het percentage kranten in eigendom van niet-Nederlandse bedrijven verder toeneemt?
Het Steunfonds heeft tot doel om lokale publieke omroepen en huis-aan-huiskranten tijdelijk te ondersteunen zodat zij hun informatievoorziening kunnen continueren tijdens deze crisis. Deze doelstelling staat los van het percentage kranten in Nederland dat eigendom is van niet-Nederlandse bedrijven.
Bent u bereid om met de uitgevers van huis-aan-huiskranten in overleg te treden over de mogelijkheden om de huidige kritieke financiële situatie te overbruggen? Welke mogelijkheden ziet u daarbij om relevante medeoverheden naar vermogen daaraan te laten bijdragen? Op welke termijn kunt u het gesprek aangaan en bent u bereid de Kamer kort daarop over de uitkomst te informeren?
In mijn Kamerbrief van 7 april jl. kondig ik het Steunfonds voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen aan. Ik doe dit mede op basis van signalen en informatie van de NLPO, Nederlandse Nieuwsbladpers (NNP), BDUMedia, DPG Media en NDC Mediagroep. Ik ben ervan overtuigd dat het effect van de aanvullende maatregelen die ik voor de mediasector tref nog groter is indien provincies en gemeentes tevens een bijdrage leveren. Ik heb dit daarom met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) besproken. De VNG gaat er vanuit dat gemeenten zich aansluiten bij deze maatregelen. Dat kan op allerlei manieren: van het treffen van coulancemaatregelen tot het regelmatig plaatsen van advertenties of het leveren van een extra incidentele bijdrage. Ik roep ook het Interprovinciaal Overleg (IPO) op om proactief te zijn en waar mogelijk media vanuit de provincies te steunen.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden binnen de daaraan verbonden termijn?
Ja
Het bericht dat lokale en regionale kranten steun zoeken om de coronacrisis te overleven |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe duidt u de huidige economische omstandigheden voor lokale en regionale kranten die geraakt worden door de coronacrisis?1
Ik constateer op basis van brieven van en gesprekken met meerdere mediaorganisaties dat organisaties in de mediasector sinds medio maart een grote terugval van advertentie-inkomsten ervaren. Deze terugval vindt plaats bij publieke en private partijen, van televisie tot dagblad en van landelijk tot regionaal en lokaal niveau. Tegelijkertijd zien mediaorganisaties – en zeker nieuwsmedia – hun bereik vaak groeien. De inkomsten lopen dus terug, terwijl de vraag en kosten veelal toenemen.
Dit raakt met name huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen hard. Deze mediaorganisaties hebben vaak (zeer) beperkte reserves en zijn grotendeels direct afhankelijk van reclame-inkomsten. De continuïteit van de nieuwsvoorziening door deze organisaties komt hierdoor direct in gevaar.
Daarom kondig ik in mijn Kamerbrief van 7 april jl.2 het Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening (hierna: het Steunfonds) aan voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen. Voor de nadere beschrijving en onderbouwing van het Steunfonds verwijs ik naar de genoemde Kamerbrief.
Hoeveel lokale en regionale kranten hebben zich sinds de uitbraak van het coronavirus al gemeld bij het ministerie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de inschatting van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) dat voor sommige krantenbedrijven 10% omzetverlies al de nekslag kan zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om lokale en regionale kranten indien nodig te ondersteunen om faillissementen van deze belangrijke controleurs van de lokale en regionale democratie te redden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om hier voorwaarden aan te stellen, zoals het niet aan de dijk zetten van freelancers, zoals de NDC Mediagroep wel heeft gedaan?2
In mijn Kamerbrief van 7 april tref ik coulancemaatregelen voor de mediasector en kondig ik het Steunfonds aan voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen. Met deze aanpak kan een groot aantal kleinere organisaties snel toegang krijgen tot steun opdat zij hun werkzaamheden kunnen continueren. Gezien het type organisaties waar het Steunfonds zich op richt en de omvang van de verleende ondersteuning per organisatie zijn voorwaarden ten aanzien van winstuitkeringen mijns inziens niet aan de orde.
Om misbruik tegen te gaan, wordt de bijdrage in de vorm van een krediet toegekend. Achteraf zal door het SvdJ beoordeeld worden of het geld op de juiste manier besteed is. Voor zover dit zo is, zal het krediet omgezet worden in een subsidie (en hoeft deze niet terugbetaald te worden).
Ik verwacht daarbij wel van partijen die toegang zoeken tot het Steunfonds dat zij integer handelen in deze uitzonderlijke tijd.
Bent u bereid om met de eigenaars van lokale en regionale kranten afspraken te maken over eventuele toekomstige winstuitkeringen aan aandeelhouders wanneer zij voor steun aankloppen? Deelt u de mening dat het geen pas geeft wanneer media aankloppen voor financiële steun, wanneer zij mensen ontslaan, freelancers aan de dijk zetten of in de nabije toekomst weer winst uitkeren aan hun aandeelhouders?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben u ook al berichten bereikt over financiële problemen bij regionale, lokale en streekomroepen?
Juist tijdens deze coronacrisis is goede, betrouwbare en toegankelijke informatie van levensbelang. Regionale omroepen, lokale omroepen en streekomroepen voorzien daar in. Ik constateer in mijn Kamerbrief van 7 april jl. dat de continuïteit van de informatievoorziening door lokale publieke omroepen (waaronder streekomroepen) direct onder druk staat door de huidige krimp van de advertentiemarkt als gevolg van de coronacrisis. Daarom kunnen lokale publieke omroepen (waaronder streekomroepen) straks terecht bij het Steunfonds dat ik in die Kamerbrief aankondig. Op basis van de huidige beschikbare informatie heb ik geen reden om aan te nemen dat de continuïteit van de informatievoorziening door regionale publieke omroepen onder druk staat als gevolg van de coronacrisis.
Deelt u de mening dat deze omroepen eenzelfde cruciale functie vervullen als de lokale en regionale kranten en dus ook ondersteuning van de overheid verdienen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om samen met deze omroepen afspraken te maken voor benodigde ondersteuning, met inachtneming van dezelfde voorwaarden, zoals geformuleerd in vraag 5 en 6?
Zie antwoord vraag 7.
De beknotting van de persvrijheid op Aruba |
|
Ronald van Raak , Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de opvatting dat zeker in tijden van coronacrisis journalisten hun werk moeten kunnen blijven doen en de bevolking moeten kunnen informeren?
Met het oog op het tegengaan van het COVID-19 virus heeft de Arubaanse regering maatregelen getroffen waaronder het instellen van een avondklok. De wettelijke basis hiervoor is een ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 16, eerste lid, van de Calamiteitenverordening (AB 1989 no. 51). In deze ministeriële regeling is bepaald dat alleen mensen die in deze ministeriële regeling vastgelegde uitzonderinggrond hebben zich tijdens deze avondklok buiten mogen begeven. Voor journalisten is er geen uitzonderingsgrond opgenomen.
Het is juist in een moeilijke periode als deze van belang dat burgers zowel door de overheid als door onafhankelijke journalisten geïnformeerd kunnen worden over ontwikkelingen in hun omgeving. Deze zorgen zijn daarom begrijpelijk. Ik kan u inmiddels melden dat de autoriteiten op Aruba een werkwijze hanteren waarbij tijdens de avondklok drie journalisten toestemming krijgen om op straat te zijn.
Hoe beoordeelt u in dit verband dat journalisten op Aruba als gevolg van een avondklok hun werk niet meer kunnen doen? Kunt u aangeven op basis van welke regelgeving deze beperking van de persvrijheid heeft plaatsgevonden?1
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de zorgen van journalisten op Aruba, die in hun protest steun krijgen van de Nederlandse Vereniging van journalisten (NVJ)?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Arubaanse journaliste Sharina Henriquez op 22 maart 2020 tijdens haar werk in de boeien werd geslagen en een boete kreeg van zo’n 500 euro? Hoe verklaart u dat «werkbriefjes» die in Aruba aan journalisten worden verstrekt door de politie niet worden erkend?
Mij is bekend dat mevrouw Henriquez op 22 maart na 21.00 uur lokale tijd ten tijde van de avondklok is gearresteerd. De werkbriefjes werden niet erkend omdat journalisten niet onder de uitzonderingsgrond vallen, zoals beschreven in voorgaand antwoord. Dit incident vond plaats voordat er overeenstemming was over de werkwijze waarbij drie journalisten tijdens de avondklok op straat mogen zijn.
Bent u bereid in de voorwaarden voor hulp aan Aruba op te nemen dat journalisten een vitaal beroep hebben en ook nu in vrijheid hun werk moeten kunnen doen?
Ik zie, gelet op de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3, geen reden om de gevraagde voorwaarden als voorwaarden voor hulp op te nemen.
De uitzending ‘WNL op Zaterdag’ d.d. 7 maart 2020 |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending WNL op zaterdag 7 maart 2020 van 16:00 tot 16:30 uur?1 Zo nee, bent u bereid het terug te luisteren?
Ja.
Herkent u de zorgen van de schrijfster van het boek Het vergeten volk, dat nog altijd veel verklaringen van Jezidi-vrouwen worden gemist?
Accountability is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Bewijs is essentieel om er voor te zorgen dat daders van schendingen ook daadwerkelijk kunnen worden berecht voor de misdrijven die zij hebben gepleegd. (Getuigen)verklaringen zijn van groot belang om inzicht te krijgen in wat de Jezidi gemeenschap is aangedaan. Nederland hecht er aan dat Jezidi-vrouwen deze verklaringen kunnen geven. Het is hierbij van belang dat zoveel mogelijk verklaringen van slachtoffers op verantwoorde wijze en volgens internationale standaarden worden opgenomen, zodat deze eventueel als bewijs kunnen dienen bij (internationale) berechting. Nederland hecht er tegelijkertijd aan dat slachtoffers zelf de keuze kunnen maken of zij hun verhaal willen delen of niet. Om die reden benaderen organisaties met wie Nederland samenwerkt, zoals bijvoorbeeld Yazda, en die informatie en bewijs verzamelen, slachtoffers niet individueel, maar dragen zij actief uit dat slachtoffers bij hen terecht kunnen voor een verklaring zodra ze zelf besloten hebben dat te willen doen.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is dat actief wordt gezocht naar slachtoffers, zodat hun verklaringen kunnen worden opgenomen die vervolgens als bewijs kunnen dienen in strafzaken tegen IS-verdachten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel zorgelijk is dat er blijkbaar nog diverse vrouwen zijn die notitieblokken hebben met namen van IS-strijders door wie zij zijn verkocht en verkracht, maar die nog nooit door iemand zijn gehoord?
Zie antwoord vraag 2.
Schort het inderdaad nog altijd aan een effectieve (internationale) databank waarin de verklaringen worden opgenomen zodat die beschikbaar zijn zodra berechting kan plaatsvinden?
Er bestaan twee VN-mechanismen die zich richten op de misdrijven van ISIS en rechtsmacht hebben om bewijs te verzamelen en op te slaan, over misdrijven die gepleegd zijn tegen de Yezidi’s: het International, Impartial and Independent Mechanism to Assist in the Investigation and Prosecution of Persons Responsible for the Most Serious Crimes under International Law Committed in the Syrian Arab Republic since March 2011 (IIIM) voor Syrië en het UN Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da'esh (UNITAD) in Irak. Nederland heeft vertrouwen in, en steunt beide organisaties. Beide organisaties hebben, gezien de complexe situatie in de regio, echter ook te maken met uitdagingen in hun werk, waaronder het verzamelen en bewaren van bewijs.
De VN Veiligheidsraad heeft in 2017 de VN Secretaris-Generaal verzocht UNITAD op te richten. UNITAD heeft als doel het «ondersteunen van lokale inspanningen bij het berechten van ISIS voor internationale misdrijven, onder andere door het verzamelen, bewaren en opslaan van bewijs». Het werkt hierbij ook samen met organisaties als de International Commission on Missing Persons (ICMP) bij het opgraven van massagraven. UNITAD kan echter (nog) geen bewijs delen met Irak omdat het land nog niet aan internationale standaarden omtrent berechting voldoet, door onder andere de doodstraf die Irak nog uitvoert. Nederland heeft onlangs de bijdrage aan UNITAD verlengd. Deze bijdrage is geoormerkt voor getuigenbescherming en slachtofferondersteuning.
Het IIIM is in december 2016 opgericht. Nederland droeg als eerste land bij aan het mechanisme met een bijdrage van 1 miljoen euro en is inmiddels de grootste donor met een bijdrage van 5 miljoen euro. Het IIIM vordert gestaag met zijn werk. Het heeft grote hoeveelheden bewijs verzameld: op dit moment ongeveer 49 terabyte met meer dan een miljoen bestanden. Dit zal de komende tijd naar verwachting verdubbelen. Daarnaast bereidt het IIIM een aantal strafdossiers voor en werkt het aan ongeveer 145 samenwerkingsverzoeken van Europese nationale jurisdicties.
Het IIIM richt zich op alle partijen bij het conflict, en dus niet alleen op misdrijven gepleegd door ISIS. Hierbij moet worden opgemerkt dat Syrië het IIIM geen toegang tot het land verleend. Het IIIM ontvangt echter bewijs en informatie van organisaties die wel werkzaam zijn in Syrië.
Deelt u de stelling van de schrijfster dat het ongeloofwaardig is dat de IS-vrouwen niet van de slavernij van Jezidi-vrouwen hebben geweten nu het zichtbaar was in het straatbeeld aangezien de Jezidi-vrouwen werden vervoerd in bussen, zonder niqab (want dat hoefde niet als je een slaaf was)? Zo nee, waarom niet?
De specifieke omstandigheden van Jezidi-vrouwen die slachtoffer zijn geweest van ISIS zijn onderdeel van de informatie die zowel Jezidi-NGO’s, zoals onze partnerorganisatie Yazda, als UNITAD verzamelen.
Het is aan de rechter om te beoordelen of en in welke mate ISIS-vrouwen betrokken waren bij slavernij en andere misdrijven. Ook hiervoor is bewijs, waaronder verklaringen, van belang.
Hoe en door wie wordt onderzocht in welke huizen de Jezidi-vrouwen werden geplaatst, nu ook dat een aanwijzing kan zijn dat de IS-vrouwen heel goed wisten wat er speelde en hoe de Jezidi-vrouwen werden behandeld?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening van de advocaat die ook in de WNL-uitzending aan het woord kwam, dat Nederland veel actiever moet zijn om de Jezidi-gemeenschap te helpen? Bent u het met hem eens dat het belangrijk is dat verklaringen worden verzameld over alle gedragingen, omdat juist dan kan worden vervolgd wegens genocide en niet alleen voor geringere strafwaardige gedragingen omdat de bewijzen dan ook meer context bieden?
Alle informatie die kan worden gebruikt voor toekomstige berechting, moet waar mogelijk worden verzameld. Hierbij moet worden opgemerkt dat de bewijslast voor (medeplichtigheid aan) internationale misdrijven, zoals genocide en oorlogsmisdrijven bijzonder hoog is.
Nederland zet zich op verschillende manieren in om te zorgen dat bewijs en informatie wordt verzameld en dat wordt gewerkt aan vervolging en berechting van de daders. Het registreren van verklaringen moet zorgvuldig gebeuren, om zeker te stellen dat deze bruikbaar zijn in eventuele toekomstige rechtszaken en om te voorkomen dat het afleggen van een verklaring de getuige mogelijk in gevaar brengt, bestaande trauma’s verergert of dat de mogelijkheid tot getuigen in een rechtszaak wordt beperkt vanwege het feit dat zij al meerdere keren zijn gehoord en verschillende verklaringen van hen zijn afgenomen. Dat kost tijd en vereist goed getraind personeel.
Nederland steunt sinds eind 2019 de NGO Yazda voor het bieden van psychologische hulp aan overlevenden van seksueel geweld en voor het registreren van getuigenverklaringen van Jezidi’s. Yazda is een van door de Jezidi’s opgerichte NGO’s die actief contact zoeken met de Jezidi-gemeenschap en werkt daarbij nauw samen met het VN-onderzoeksteam UNITAD, dat geldt als verzamelpunt voor al het bewijs tegen ISIS in Irak. Daarnaast financiert Nederland een project van de Free Yezidi Foundation gericht op het bieden van psychologische steun en hulp in levensonderhoud voor Jezidi-vrouwen en kinderen in de vluchtelingenkampen. Ook steunt Nederland de internationale NGO Norwegian People’s Aid, die zich ook inzet voor het bieden van psychosociale steun aan Jezidi-vrouwen en het tegengaan van seksueel- en gendergelateerd geweld.
Daarnaast geeft Nederland een specifieke bijdrage voor het team van onderzoekers en vertalers binnen UNITAD dat bewijs verzamelt over misdaden tegen de Jezidi-gemeenschap. Een aantal Iraakse Jezidi’s maakt deel uit van dit team om de betrokkenheid van de Jezidi-gemeenschap hierbij te bevorderen.
De Jezidi-gemeenschap in Irak wordt ook bereikt via bredere Nederlandse programma’s in Irak. Hierbij wordt onder andere steun verleend aan de opvang en herintegratie van ontheemden, ontmijning, onderwijs, psychosociale steun aan kwetsbare groepen en verbetering van de kansen op werk.
Wordt de opdracht uit het regeerakkoord dat «(o)mdat de bewijsvoering in dezen bijzonder moeilijk is, zal worden bezien of en hoe de samenwerking met onafhankelijke internationale organisaties (die zich bezighouden met het verzamelen van bewijzen) kan worden bevorderd», wel optimaal uitgevoerd, nu blijkt dat zoveel verklaringen mogelijk worden gemist? Hoe gaat actiever worden gezocht naar slachtoffers die kunnen verklaren over de gruweldaden van (ook de vrouwen van) IS?
Nederland zet concreet in op het actief benaderen van de Jezidi-gemeenschap door onder meer bovengenoemde steun aan Yazda, UNITAD en het IIIM. Het doel blijft om zo veel mogelijk bewijs en informatie te verzamelen. Daarnaast dienen de enorme hoeveelheden informatie en bewijs ook nog te worden onderzocht en geanalyseerd. Zoals gesteld kost dit proces echter tijd en mankracht en moet het nauwkeurig worden uitgevoerd om daadwerkelijk een bijdrage te kunnen leveren aan de vervolging en berechting van ISIS-strijders.
Hoe wordt samengewerkt met onder meer het Yezidi Legal Netwerk, dat probeert bewijst te verzamelen?
Het kabinet hecht er belang aan dat bewijsverzameling gebeurt op een manier die de bruikbaarheid voor rechtbanken waarborgt en getuigen op de juiste wijze beschermt en ondersteunt. Dit is in oorlogssituaties extra complex. De organisaties die het kabinet ondersteunt hebben hier ervaring mee. Het kabinet pleit voor optimale samenwerking tussen alle betrokken partijen.
Wordt overwogen om met universiteiten en internationale teams van deskundigen samen te werken om bewijs te vergaren over de misdrijven van IS, zoals na de Balkanoorlog ook werd gedaan over de gruweldaden daar?
Er zijn veel internationale deskundigen betrokken bij bewijsvergaring in Irak, bijvoorbeeld bij het werk van UNITAD, het IIIM en ICMP. Zo heeft UNITAD een samenwerkingsverband met de Stanford-universiteit en heeft een groot deel van het IIIM-personeel ervaring bij de internationale hoven en tribunalen.
De toegankelijkheid van gemeentelijke websites voor slechtzienden en slechthorenden |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gemeentelijke websites vaak beperkt toegankelijk»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Oosenbrug en Fokke (beiden PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over hetzelfde onderwerp? (antwoorden ontvangen 12 juni 2015)?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit het feit dat er al vele jaren zorgen zijn over de gebrekkige toegankelijkheid van gemeentelijke websites en uit het feit dat nog steeds tweederde deel van de gemeentelijke websites niet toegankelijk is, blijkt dat deze toegankelijkheid voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit heeft? Zo ja, waarom deelt u die mening en waarom heeft dit voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De aandacht voor digitale toegankelijkheid, ook bij gemeenten, is toegenomen. De wettelijke verplichting bestaat uit twee delen: het eerste deel betreft het toepassen van de Europese toegankelijkheidsstandaard3 en het tweede deel betreft het publiceren van toegankelijkheidsverklaringen, waarin gedetailleerd verantwoording wordt afgelegd over de toegankelijkheid van de websites. Ik verwacht dat overheden op 23 september aan de gestelde verplichting voldoen door het publiceren van verklaringen waarin ze laten zien hoever ze gevorderd zijn met het optimaliseren van de toegankelijkheid van hun websites. En welke concrete maatregelen ze hebben genomen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Het inzicht dat hierdoor ontstaat stelt de overheden zelf en ook toezichthouders in staat om veel doelgerichter te sturen op verbetering dan tot dusverre mogelijk is.
Het onderzoek van Nu.nl waaraan in het bericht wordt gerefereerd bevestigt het eigen beeld dat de aandacht voor de toegankelijkheid van websites, ook die van gemeenten, sterk is gestegen. Dat vertaalt zich echter niet op korte termijn naar een forse toename van het aantal websites dat volledig toegankelijk is, omdat de nieuwe wettelijke verplichting ruimte biedt voor stapsgewijze verbetering.
De nieuwe wettelijke verplichting is op een belangrijk punt anders dan de vorige. Voorheen was de eis dat overheidswebsites volledig aan de toegankelijkheids-standaard moesten voldoen. In die standaard zelf is vastgelegd dat er voor wat betreft «voldoen» maar twee opties zijn: een website voldoet volledig of voldoet niet. Al het andere, dus ook voldoet bijna, wordt beoordeeld als voldoet niet. Ruimte om wel behaalde resultaten positief te waarderen was er niet.
Om de haalbaarheid van de toegankelijkheidoelstelling te vergroten heeft de Europese Commissie de verplichting in de Europese richtlijn4 zodanig geformuleerd dat behaalde resultaten wel positief kunnen worden gewaardeerd en dat het inzicht wordt vergroot. Nederland heeft actief bijgedragen aan de ontwikkeling van deze andere aanpak. In het kort komt de verandering er op neer dat overheden nu verplicht zijn om de standaard toe te passen en de toegankelijkheid van hun websites en apps te optimaliseren. Aan de hand van toegankelijkheiderklaringen moeten zij laten zien wat de overgebleven toegankelijkheidsissues zijn en welke maatregelen zij nemen om ze op te lossen.
Wat zijn in juridische zin de gevolgen voor de gemeenten die op 23 september 2020 nog steeds niet voldoen aan toegankelijkheidseisen voor slechtzienden en slechthorenden?
Gemeenteraden zijn bevoegd om controle uit te oefenen op de toegankelijkheid van websites van gemeenten; het verticale, interbestuurlijke toezicht wordt belegd bij de provincies. De juridische middelen waarover deze toezichthouders kunnen beschikken zijn ontleend aan de Wet revitalisering generiek toezicht en omvatten schorsing, vernietiging en – als uiterste sanctie – indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Deze middelen staan in de gemeentewet5 artikel 124 en artikel 273a. Gemeenteraden en provincies krijgen een rol bij het (interbestuurlijke) toezicht op de naleving. In het ontwerp van de Wet digitale overheid (Wdo)6, dat onlangs door uw Kamer is goedgekeurd, wordt nader ingegaan op de rol- en taakverdeling bij toezicht en handhaving.
Wat gaat u doen om gemeenten ertoe aan te zetten dat zij hun websites op zo kort mogelijke termijn wel toegankelijk maken? Wilt u daarover in overleg treden met de gemeenten en/of de VNG?
Ik zal gemeenten en andere overheden aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Refererend aan de uitkomst van het onderzoek van Nu.nl zal ik hen aansporen om zich maximaal in te spannen om de toegankelijkheid te verbeteren. De huidige coronacrisis maakt eens temeer duidelijk hoe belangrijk het is dat de informatie en diensten van de overheid voor iedereen toegankelijk dienen te zijn.
Voor vragen en hulp kunnen gemeenten terecht bij de DigiToegankelijk.nl helpdesk van de dienst Logius van mijn ministerie. Sinds 2017 brengt de helpdesk de aanstaande wettelijke verplichting onder de aandacht van gemeenten en andere overheidsinstanties. Niet enkel via de websites www.digitoegankelijk.nl en www.digitaleoverheid.nl, maar ook op speciaal daarvoor georganiseerde bijeenkomsten verspreid door het land en tijdens door derden georganiseerde workshops, seminars, congressen en andere bijeenkomsten.
In juni 2020 organiseert Logius wederom een serie bijeenkomsten verspreid door het land en tevens komt het onderwerp aan bod tijdens de elf bijeenkomsten in het kader van de Direct Duidelijk Tour 2020. Als gevolg van de huidige situatie worden deze bijeenkomsten op aangepaste wijze georganiseerd.
Gemeenten zijn eerder al schriftelijk geïnformeerd, onder meer met een ledenbrief van de VNG7 in de zomer van 2018. In juli 2019 heb ik aan alle overheidsinstanties een brief gestuurd waarin zij geïnformeerd werden over de aanstaande verplichting[] en waarin ik hen opriep om prioriteit te geven aan het in kaart brengen van de noodzakelijke maatregelen, om tijdig aan de wettelijke verplichting te kunnen voldoen.
Met de VNG vindt regulier ambtelijk overleg plaats in het kader van digitale inclusie. In dat overleg wordt ook de aanstaande wettelijke webtoegankelijkheiderplichting besproken.
Heeft u de bijzondere Europese uitgave van de Donald Duck gelezen die over de Europese Unie (EU) gaat?
Ja.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland zich tegen deze special aan heeft bemoeid waardoor meerdere stukken tekst onder druk zijn aangepast, zoals uit het artikel van Follow the Money blijkt?1
De Europa-Special van de Donald Duck is gemaakt in samenwerking tussen de uitgever en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland, waarbij de laatste opdrachtgever voor deze special is. In dit kader is er blijkbaar overleg geweest tussen de uitgever en de vertegenwoordiging over de inhoud van de Europa-Special.
Hoe beoordeelt u de e-mailwisseling tussen de uitgever en de Europese Commissie, waarbij de Europese Commissie aangaf dat het ontevreden was met een aantal verhalen omdat zij een te negatief beeld zouden schetsen van de EU?
Een duiding van correspondentie van twee derde partijen over hun samenwerking in een gezamenlijk project is niet aan het kabinet. Voor de doelen van het communicatiebeleid van de Commissie verwijs ik u naar het antwoord op de volgende vraag.
Hoe beoordeelt u de tekstuele wijzigingen van de Europese Commissie, die daarmee hoopte te voorkomen dat er te veel nadruk zou liggen op de macht van multinationals en de voordelen van open grenzen voor criminelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de verdediging van deze actie door de Europese Commissie zelf, die aangeeft dat zij dit deed om mensen, vooral kinderen, met deze «nuances» meer aan het denken te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat dit project is gefinancierd vanuit de Europese Commissie, en daarmee mede betaald is door het geld van de Nederlandse belastingbetaler?
Communicatieactiviteiten vallen onder de prerogatieven van de Europese Commissie op institutioneel vlak (artikel 58, lid 2, onder d, van Verordening 2018/1046 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie). Deze communicatieactiviteiten dienen ertoe burgers duidelijke, consistente en transparante informatie te bieden over de werkzaamheden van de Commissie. Zij legt hierover verantwoording af aan het Europees parlement. Voor verdere informatie over het communicatiebeleid van de Commissie verwijs ik u naar het verslag van de RAZ van 25 februari jl.2
Wat vindt u van het feit dat de Europese Commissie de kosten niet wilde prijsgeven, maar dat het met het beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur via het Ministerie van Binnenlandse Zaken moest worden opgevraagd?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden heeft na een wob-verzoek de kosten bekend gemaakt van de special over online burgerrechten, niet de kosten van de Europa-Special. Hiervoor is een eurowob-verzoek aan de Commissie nodig. Toegang van het publiek tot documenten in het bezit van het Europees parlement, de Raad en de Europese Commissie is geregeld in Verordening (EC) No. 1049/2001. Bij het al dan niet openbaar maken van informatie is de Europese Commissie gehouden aan deze Verordening en de hierin opgenomen uitzonderingsgronden.
In Nederland is de toegang tot informatie in het bezit van de Nederlandse overheid geregeld in de Web openbaarheid van bestuur (Wob). Bij het al dan niet openbaar maken van informatie is het Nederlandse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gehouden aan de Nederlandse Wet openbaarheid van bestuur en de hierin opgenomen uitzonderingsgronden.
Aangezien de inhoud en de uitzonderingsgronden van de Nederlandse Wet openbaarheid van bestuur en de Europese Verordening (EC) No. 1049/2001 niet één op één overeenkomen, is het mogelijk dat de Europese Commissie bij het al dan niet openbaar maken van informatie tot een ander besluit komt dan een Nederlandse overheidsinstantie.
Hoe beoordeelt u dat deze reclamecampagne 431.646 euro heeft gekost?
De special over online burgerrechten «Donald Duck duikt in de digitale wereld» gemaakt in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden kostte EUR 431.646,-. Het artikel noemt de kosten van de EU-special gemaakt in opdracht van de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland niet en deze kosten zijn niet bij het kabinet bekend.
Hoe beoordeelt u de mogelijke schendingen van de reclamecode, aangezien het wel degelijk een vorm van reclame behelst maar er geen «advertentie» boven de bijzondere uitgave stond?
Het kabinet heeft begrepen dat er een klacht over de betreffende uiting is ingediend bij de Reclame Code Commissie en dat deze momenteel wordt onderzocht. Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of de Nederlandse Reclame Code is overtreden.
De Nederlandse Reclame Code bevat regels waaraan alle reclame-uitingen moeten voldoen. Zo mag reclame niet misleiden en moet reclame als zodanig herkenbaar zijn. Voor reclame-uitingen die zijn gericht op kinderen gelden nadere regels die zijn uitgewerkt in de Kinder- en Jeugdreclamecode. Wat betreft reclame in (jeugd)bladen of andere drukwerken met een bereik van meer dan 25% bij kinderen dient boven iedere reclame het woord «advertentie» in 12-puntsletters te worden gezet. Of dat ook bij deze uiting had moeten gebeuren is aan de Reclame Code Commissie.
Iedereen kan een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code, waar de onafhankelijke Reclame Code Commissie dan een uitspraak over zal doen. Als een reclame-uiting wordt beoordeeld als misleidend, in strijd met de waarheid of niet voldoende herkenbaar, dan zal de Reclame Code Commissie een aanbeveling doen om voortaan geen reclame meer te maken op deze manier. Als een adverteerder, die zowel een commerciële partij als een publieke instantie kan zijn, geen gevolg geeft aan deze aanbeveling, wordt hij op de website van de Stichting Reclame Code op de non-compliant-lijst gepubliceerd, bij wijze van «naming and shaming» en als waarschuwing naar het publiek. Jaarlijks volgt 96 tot 97% van de adverteerders een aanbeveling van de Reclame Code Commissie op.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een betaalde politieke boodschap die niet als dusdanig is aangeduid en dat een overheid ten allen tijde moet vermelden dat sprake is van overheidscommunicatie?
Voor de Nederlandse rijksoverheid geldt dat zij de zogeheten Uitgangspunten overheidscommunicatie hanteert. Deze uitgangspunten zijn criteria die bedoeld zijn om houvast te bieden bij de beoordeling van concrete communicatievraagstukken in concrete situaties.
Het tweede van de elf uitgangspunten gaat over «herkenbaarheid»: «De rijksoverheid is altijd, ongeacht het kanaal of medium, herkenbaar als deelnemer aan de communicatie, respectievelijk als (mede) afzender en/of anderszins als belanghebbend of betrokken bij de informatie. Om verkapte beïnvloeding te voorkomen dient de communicatie te allen tijde herkenbaar te zijn als afkomstig van de overheid. Transparantie, vertrouwen wekken vindt plaats als de afzender bekend is. De burger heeft derhalve recht op deze informatie.»
In lijn hiermee ben ik het met u eens dat de Nederlandse rijksoverheid zich te allen tijde kenbaar moet maken in haar communicatie-uitingen. In dit geval is sprake van een uiting van de Europese Commissie, die gecontroleerd wordt door het Europees parlement. Overigens staat op de omslag van de Europa-Special van de Donald Duck dat deze is gemaakt in samenwerking met de Europese Commissie, hier verbeeld met een EU-vlag. Op de eerste pagina staat in de colofon: «Deze speciale uitgave van Donald Duck is gemaakt in opdracht van de Europese Commissie.»
Gaat u de vertegenwoordiging van de Europese Commissie en andere verantwoordelijken van de Europese Commissie aanspreken op deze vorm van indoctrinatie van de EU?
Gezien het communicatiebeleid binnen de prerogatieven Commissie valt en zij hierover verantwoording aflegt tegenover het Europees parlement, is het niet aan het kabinet de Europese Commissie hierop aan te spreken.
Het bericht ‘Reporter Radio kritisch over rookstophulp’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Reporter Radio kritisch over rookstophulp»?1
Ik vind het goed dat Reporter Radio kritisch naar de rookstophulp kijkt. Met alle maatregelen die we nemen in het kader van het Nationaal Preventieakkoord (NPA) om het roken te ontmoedigen is het absoluut noodzakelijk dat het vangnet voor rokers die willen stoppen goed is.
Bij het opstellen van het NPA is al ingezet op een verbeterslag van de rookstophulp, omdat dat zeker nodig is. Dat is nog niet volledig geëffectueerd. Ik wil echter opmerken dat er ook nu al uitstekende rookstopcoaches in Nederland zijn die zich goed aan de richtlijnen houden.
Klopt het dat van de ongeveer drie miljoen mensen, ouder dan 18 jaar, die roken, 22% van de bevolking, dus ruim een derde, in het afgelopen jaar een serieuze poging heeft gedaan om te stoppen met roken? Is de organisatie van de rookstopzorg wel toegerust om de enorme aantallen potentiële stoppers op te vangen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In 2018 deed 37% van de ongeveer drie miljoen volwassen rokers een serieuze stoppoging, dat wil zeggen dat ze minstens een dag niet rookten. Slechts één op de twintig zocht daarbij hulp van een professionele rookstopbegeleider. Tweederde maakte van geen enkel ondersteuningsmethode gebruik, één op de zeven gebruikte een methode die niet bewezen effectief is, zoals lasertherapie of homeopathie, en de rest gebruikte medicijnen of een zelfhulpboek. Ik vind het teleurstellend dat maar zo weinig rokers die een stoppoging doen daar de beste hulp bij zoeken. Het is daarom een van de doelen uit het NPA om (veel) meer effectieve stoppogingen te realiseren.
De beschikbaarheid van lokale rookstophulp is in Nederland niet evenredig over de regio’s verdeeld. Dat wil zeggen dat er op sommige plekken in Nederland gaten vallen in de persoonlijke en groepsbegeleiding. Het dekkend maken van goede rookstophulp staat hoog op mijn agenda.
Wat is uw reactie op de uitspraak van verslavingsarts Van de Graaf: «De rookstopcoachwereld is een grote brij van een paar duizend mensen, waarvan je als roker niet weet of je wel krijgt waar je recht op hebt»?3
Er heeft de afgelopen jaren wel een forse groei plaats gevonden van het aantal aanbieders van rookstophulp, dat klopt. In het kader van het NPA zijn we bezig daarin het kaf van het koren te scheiden, door sturing vanuit het inkoopbeleid van de zorgverzekeraars. Ondertussen zijn er ook veel goede rookstopcoaches bijgekomen. Van de Graaf heeft wel een punt als hij zegt dat zijn eigen sector, de verslavingszorg, nog onvoldoende toegankelijk is voor de roker die zeer intensieve hulp nodig heeft om te stoppen met roken.
Klopt het dat er onvoldoende zicht is op de organisatie van de zorg bij stoppen met roken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat klopt. De stoppen met rokenzorg vraagt in elke regio een netwerkstructuur waarin alle relevante zorgverleners elkaar weten te vinden en er zowel lichte als intensieve rookstopbegeleiding beschikbaar is. In zo’n netwerk moeten alle zorgverleners betrokken zijn in de hele keten van advisering om te stoppen, motivatieverhoging, verwijzing, ondersteuning bij het stoppen en nazorg. Een netwerk van medisch specialisten, huisartsen, verpleegkundigen tot aan apotheker, verslavingszorg, rookstopcoach. Hoe deze multidisciplinaire zorg ingericht moet worden staat onder andere beschreven in de zorgstandaard Tabaksverslaving 2019. De vorming van deze regionale netwerkstructuren staat nog in de kinderschoenen. Daarom zijn we in samenwerking met het Trimbos-instituut lokale SMR-zorgpaden in 10 verschillende regio’s aan het ontwikkelen.
De teams die in de zorgpaden actief zijn, bestaan uit zorgverleners uit de nulde en eerste lijn, uit het lokale ziekenhuis en uit een verslavingszorginstelling en/of GGZ.
Is, sinds de zorgverzekeraars het stoppen met roken vergoeden, het opgenomen zijn in de contractering door zorgverzekeraars voldoende of is het een minimale eis dat iemand ingeschreven staat in het Kwaliteitsregister?
Zorgverzekeraars stellen minimale eisen en richtlijnen aan gekwalificeerde stoppen-met-rokenaanbieders, om in aanmerking te komen voor contractering. De gekwalificeerde aanbieders en de programma’s die bewezen effectief zijn moeten geregistreerd zijn in het kwaliteitsregister Stoppen met Roken.
Voor huisartsen hebben zorgverzekeraars een eigen inkoopbeleid en een aparte overeenkomst. Dit inkoopbeleid geldt voor landelijke zorgaanbieders.
Heeft u zicht op de kwaliteit van coaches in het Kwaliteitsregister? Is een opleiding van drie of vier dagen volgens u voldoende om de persoon die wil stoppen, te ondersteunen bij het stoppen met roken?4
Om ingeschreven te staan in het Kwaliteitsregister moet een coach voldoen aan criteria op het gebied van scholing en aantal begeleidingsuren, dus ervaring. Of de huidige criteria voldoende zijn wordt momenteel door een visiegroep onderzocht, waarbij ook wordt gekeken naar de eisen aan rookstopcoaches in het buitenland, waaronder Engeland. Overigens wordt ook stoppen met roken begeleiding gegeven door zorgverleners die niet in het Kwaliteitsregister staan, zoals de meeste huisartsen.
Vindt u het acceptabel dat medicijnen (bijvoorbeeld Champix of nortriptyline) worden voorgeschreven zonder dat een arts de persoon ooit heeft gezien, zonder dat medicatiegeschiedenis voldoende duidelijk is en zonder dat er adequate begeleiding plaatsvindt? Zo nee, wat gaat u ondernemen tegen stoppen-met-roken-coaches die in het Kwaliteitsregister staan, die zonder tussenkomst van een arts dergelijke middelen voorschrijven en versturen per post?
Ik vind het onacceptabel dat medicijnen worden voorgeschreven zonder dat een arts de persoon ooit heeft gezien.
Het voorschijven van medicatie is een voorbehouden handeling en mag alleen worden uitgevoerd door Big-geregistreerden (Wet Big). De Geneesmiddelenwet stelt voorwaarden voor de wijze van voorschrijven.
Het is een ieder verboden via internet geneesmiddelen voor te schrijven aan personen die de voorschrijver nog nooit persoonlijk heeft ontmoet, of die de voorschrijver niet kent of van wie de voorschrijver de medicatiehistorie niet beschikbaar heeft (artikel 67 geneesmiddelenwet). Daarnaast is er ook een richtlijn «Elecktronisch voorschrijven» opgesteld door de KNMG waarin staat dat een geneesmiddel slechts voor mag worden geschreven als daarbij gebruik wordt gemaakt van een elektronisch voorschrijfsysteem.
Dit voorschrijfsysteem moet bewaken dat er geen onbedoelde interactie is met andere geneesmiddelen, de individuele gevoeligheden van de cliënt voor een bepaald geneesmiddel herkennen, de juiste dosering bewaken, dubbelmedicatie herkennen en bewaken op contra indicaties voor andere patientkenmerken. De arts die voorschrijft moet daarnaast beschikken over een actueel medicatieoverzicht van de betreffende cliënt. Deze richtlijn is onderschreven door tal van veldpartijen waaronder de GGD, GGZNL, LHV, KNOV en Verenso. De inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan bij overtreding van deze normen optreden tegen de betrokken artsen.
Hoe wordt gecontroleerd of ingeschrevenen in het Kwaliteitsregister bewezen effectieve methoden gebruiken?
Deze controle vindt steekproefsgewijs plaats op basis van de informatie die de ingeschrevenen op hun website plaatsen. Het Kwaliteitsregister eist van de ingeschrevenen dat zij duidelijk vermelden dat zij alleen in het Kwaliteitsregister geregistreerd staan voor de bewezen effectieve rookstopmethoden.
Wat is uw reactie op de opmerking van mevrouw De Kleijn dat er geen controle is op de coaches? En wat is uw reactie op de constatering dat dit onder andere veroorzaakt wordt door onvoldoende capaciteit van het Kwaliteitsregister? Bent u van mening dat meer capaciteit bij het Kwaliteitsregister nodig is, ook gezien het grote volksgezondheidsbelang én aangezien stoppen met roken een van de drie thema’s is van uw Preventieakkoord?
Ik ben het eens met de constatering dat het Kwaliteitsregister moet worden verbeterd. Om die reden heb ik een incidentele vergoeding toegekend om een verbeterslag van de Kwaliteitsregister te maken. Samen met het Partnership verken ik wat er nodig is om het register goed te laten werken, uiteraard neem ik hier ook de capaciteitsvraag in mee.
Bent u van mening dat de verzekeraars er verstandig aan doen om bij de vergoeding van rookstopcoaches niet af te gaan op succespercentages zoals gegenereerd door de rookstopcoaches zelf, die oncontroleerbaar en weinig betrouwbaar lijken te zijn?
Ook hierover lopen momenteel onderhandelingen met de zorgverzekeraars en ik wil daar niet op vooruitlopen.
Is het niet raadzaam dat zij stringente opleidingseisen stellen aan rookstopcoaches en die handhaven, waarbij gedacht moet worden aan een BIG-registratie? Zijn hun werkzaamheden niet goed te vergelijken met de post-hbo-opleidingen voor verpleegkundigen tot diabetes-, long-, hart- en vaatverpleegkundigen? Past een verpleegkundig specialist «rookverslaving» niet goed binnen een dergelijk rijtje?
Niet elke roker heeft even intensieve begeleiding nodig. Momenteel wordt er gewerkt aan een onderscheid in verschillende zorgzwaarteprofielen, lopend van zelfhulp tot intensieve begeleiding in de verslavingszorg. In de profielen daartussen past ook licht-intensieve begeleiding, zoals bijvoorbeeld door een doktersassistent. Doktersassistenten hebben geen BIG-registratie, maar zijn vaak uitstekende coaches. Ik ben daarom geen voorstander van om alleen Big-geregistreerden te laten optreden als rookstopcoaches.
Bent u van mening dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ook toezicht zou moeten houden op deze coaches? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ligt dan een BIG-registratie als voorwaarde om als coach te mogen werken niet voor de hand?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 7.
Op welke wijze houdt de IGJ op dit moment toezicht op het Kwaliteitsregister, de voorschrijvers van geneesmiddelen of de betrokken artsen?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 7.
Welke vergoeding en/of betaling, of andere compensatie, heeft Laura H. precies ontvangen voor haar deelname aan het televisieprogramma «Mensen met M», aangezien in het bericht «Ergernis over omroep om «betaald» interview Laura H.» gesproken wordt over een betaling van 400 euro aan vvv-bonnen, maar de Minister eerder aangaf dat dit een vergoeding was van 400 euro? Indien de eerder gegeven antwoorden niet klopten, hoe kan dat?1 2
Laura H. heeft een vergoeding ontvangen voor haar deelname aan het programma «Mensen met M» van 400 euro. De producent heeft bevestigd dat betaling door middel van VVV-bonnen is geschied.
Uit de antwoorden op de eerder gestelde vragen wordt niet duidelijk of Laura H. een betaling heeft ontvangen of een vergoeding, kunt u hier preciezer op antwoorden? Heeft Laura H. de vergoeding ontvangen voor gemaakte onkosten, op basis van een door de KRO-NCRV goedgekeurde declaratie en onder overlegging van bonnen waaruit de gemaakte onkosten ondubbelzinnig blijken?
De producent heeft bevestigd dat Laura H. een vergoeding heeft ontvangen van 400 euro in VVV-bonnen voor haar inspanningen verband houdend met (de voorbereiding van) het interview, zoals het voeren van de nodige voorgesprekken, het regelen van vrijaf van haar opleiding en het regelen van iemand om haar kinderen van school op te halen.
Heeft Laura H. daarnaast bovenop de vergoeding en/of betaling ook compensatie gehad voor reiskosten of andere gemaakte kosten?
Nee.
Is Laura H. de enige die een vergoeding en/of betaling, of een andere compensatie, heeft ontvangen voor haar deelname aan het televisieprogramma «Mensen met M»? Kunt u een overzicht geven van de vergoeding en/of betaling, of een andere compensatie, aan gasten van de reeks «Mensen met M»? Indien Laura H. de enige is geweest die een vergoeding en/of betaling, of een andere compensatie, heeft gekregen, vindt u het niet vreemd dat een veroordeelde Syrië-gangster wel betaling ontvangt voor deelname aan een televisieprogramma van de Nederlandse Publieke Omroep, maar bijvoorbeeld de winnaar van het Eurovisie Songfestival niet?
Ik heb van de omroep begrepen dat de andere deelnemers aan het programma «Mensen met M» geen vergoeding hebben ontvangen. De producent of de omroep kan er in specifieke gevallen voor kiezen een vergoeding uit te keren. Dat is in het geval van Laura H. gebeurd.
Hoe verhoudt het betalen of het geven van een vergoeding, of een andere compensatie, van Laura H. zich met de NPO-gedragscode die voortvloeit uit de aangescherpte mediawet, principe 6a «interne risicobeheersing 6.5» die voorschrijft dat personen die figureren in een journalistiek programma «bijvoorbeeld in een portret of documentaire», niet voor hun verhaal betaald worden?
Laura H. heeft een vergoeding ontvangen voor inspanningen die verband houden met het interview. Laura H. is niet betaald voor haar verhaal.
Wordt «Mensen met M» betiteld als amusement? Zo ja, hebben zij dan een interne regeling opgesteld over de toelaatbaarheid van, en de wijze waarop betaling aan gasten mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Is dit niet in strijd met de NPO-gedragscode?
«Mensen met M» wordt niet betiteld als amusement maar is door de NPO gecodeerd als cultuur.
Indien Laura H. 400 euro aan VVV-bonnen heeft ontvangen, of een andere niet-financiële compensatie, hoe komt dit overeen met het principe dat media-instellingen «geen geschenken» geven om «derden iets te laten doen of nalaten»?
Laura H. is niet betaald voor het interview, maar heeft een vergoeding gekregen voor inspanningen die verband hielden met de (voorbereidingen van) het interview.
Heeft u signalen dat de KRO-NCRV bij meerdere programma’s hun gasten heeft betaald voor hun verhaal? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar betalingen of andere niet-financiële compensatie om «derden iets te laten doen of nalaten» bij de Nederlandse Publieke Omroep? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hier geen signalen over ontvangen. De governancecode NPO biedt voldoende duidelijkheid over wat de media-instellingen wel en niet is toegestaan. Het toezicht op de gedragscode is belegd bij de Commissie Integriteit Publieke Omroep.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Ombudsman Margo Smit van de publieke omroep dat «dit format niet op deze manier of voor deze persoon te gebruiken is»? Kunt u uitleggen waarom u deze mening wel of niet deelt?
De opmerking van Ombudsman Margo Smit ziet op de inhoud van het programma. De redactionele verantwoordelijkheid voor dit programma ligt bij de KRONCRV. Daar doe ik omwille van de vrijheid van meningsuiting en het voorkomen van censuur, als Minister geen uitspraken over.
Deelt de u mening van de Ombudsman Margo Smit dat de KRO-NCRV had moeten ingrijpen? Kunt u dit nader uitleggen?
De mening van Ombudsman Margo Smit ziet op de inhoud van het programma. De redactionele verantwoordelijkheid voor dit programma ligt bij de KRONCRV. Daar doe ik omwille van de vrijheid van meningsuiting en het voorkomen van censuur, als Minister geen uitspraken over.
Bent u het met de mening eens dat de Nederlandse Publieke Omroep er alles aan moet doen om te voorkomen dat veroordeelde IS-gangers en/of terroristen een verdienmodel kunnen maken van hun misdaden?
Ik ben van mening dat de Nederlandse publieke omroep de regels uit de Mediawet en de governancecode NPO moet naleven.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Hoe Jeroen Pauw vertrok en toch een beetje kon blijven' |
|
Zohair El Yassini (VVD), Jan de Graaf (CDA), Harry van der Molen (CDA), Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Hoe Jeroen Pauw vertrok en toch een beetje kon blijven» en het artikel met gelijke strekking «BNNVARA brak met Pauw om salariseis»?1 2
Ja.
Klopt het dat het productiebedrijf TVBV rond de hernieuwing van het presentatiecontract van de heer Pauw aan BNNVARA het voorstel heeft gedaan de vergoeding voor TVBV te verhogen en een programmagarantie (afnamegarantie) ter grootte van een half miljoen euro af te spreken? Zo ja, heeft naar uw mening BNNVARA correct gehandeld door het voorstel af te wijzen omdat er sprake zou zijn van het omzeilen van het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling die geldt past het mij niet om me te mengen in individuele contractonderhandelingen. Ik hecht er wel zeer aan dat het BPPO wordt gerespecteerd. BNNVARA heeft mij laten weten dat er in deze zaak is gehandeld op basis van de kaders van het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (hierna: BPPO).3 Dat hebben zij correct gedaan.
Ik heb daarnaast, mede naar aanleiding van de berichtgeving in de NRC, laten navragen of bij de latere afspraken met TVBV inzake de productie van Op1, die worden genoemd in het antwoord op vraag 6, schending van de kaders van het BPPO of de Governancecode Publieke Omroep 2018 heeft plaatsgevonden. De NPO en WNL (de contract-houder voor Op1) hebben mij laten weten dat daarvan geen sprake is.
Los daarvan vind ik dat er meer transparantie en helderheid nodig is over de regels voor contractuele afspraken tussen omroepen en productiebedrijven, in relatie tot presentatoren. In de visiebrief van 14 juni 20194 heb ik daarom vorig jaar aangekondigd met de NPO en de omroepen in gesprek te gaan over mogelijke aanscherpingen van de regels in het BPPO. Over de uitkomsten hiervan wordt u in november geïnformeerd, bij de mediabegrotingsbrief 2021.
Had TVBV op de hoogte kunnen zijn van de afspraken rond de matiging van de vergoeding van presentatoren? Kunt u aangeven op basis van welke huidige afspraken het verstrekken van programmagaranties uitgesloten is? Heeft BNNVARA in eerdere contracten met de heer Pauw en/of TVBV in het verleden afspraken gemaakt over programmagaranties (afnamegaranties)?
Ik ga er vanuit dat omroepen producenten waarmee zij samenwerken op de hoogte brengen van de relevante wet- en regelgeving, waaronder het BPPO. In bovenstaande situatie is door BNNVARA ook conform het BPPO gehandeld. Afspraken over het aantal afleveringen van een bepaalde titel zijn een gebruikelijk onderdeel van productiecontracten. Deze worden echter pas effectief als er ook door de NPO via een plaatsingsbesluit ruimte is voor uitzending. Dergelijke afspraken zijn ook nodig voor een voorspelbare en doelmatige planning van de programmaproductie.
Kunt u zich herinneren dat de NPO, haar bestuur en medewerkers gehouden zijn aan de Governancecode Publieke Omroep 2018 waarin uitspraken worden gedaan over leiderschap en voorbeeldgedrag?3Hoe beschouwt u in deze context het besluit van de heer Klein als netmanager van NPO1, nadat BNNVARA een contract met Pauw/TVBV had afgewezen als omzeilings-constructie, over te gaan tot onderhandelingen met Pauw/TVBV?
De keuze voor een producent is onderdeel van het tot stand komen van de programmering van de publieke omroep. Zie mijn antwoord op vraag 6 over hoe de productie van het nieuwe programma Op1 uiteindelijk is vormgegeven.
Het daadwerkelijk verzorgen van media-aanbod is voorbehouden aan de landelijke publieke omroepen. De Governancecode Publieke Omroep 2018 zie ik als een uitermate belangrijk instrument voor zelfregulering dat op alle niveaus binnen de publieke omroep maatgevend moet zijn.
Hoe verhoudt deze handelingswijze van de heer Klein zich tot de wettelijke bepaling dat alleen een uitzendgerechtigde omroep de opdracht tot het produceren van een programma mag gunnen? Is het naar uw mening passend, in de geest van de Mediawet, dat de NPO via haar netmanager tot afspraken komt met een producent en presentator om tot het produceren van een programma over te gaan en daarna een uitzendgerechtigde omroep opvoert als opdrachtgever?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat het de actuele stand van zaken is dat op het moment van de beantwoording van deze schriftelijke vragen, er nog geen contract gesloten is met TVBV inzake de productie van de avondshow OP1, zoals het artikel van 17 januari 2020 aangeeft? Zo nee, bevat het gesloten contract afspraken over de betrokkenheid van de heer Pauw bij het programma en een eventuele rol als presentator tegen vergoeding? Is er in het contract sprake van een hogere vergoeding aan TVBV voor de productie van de avondshow OP1? Zo ja, wat zijn daarvoor de kostenverhogende factoren geweest? Maakt een programmagarantie onderdeel uit van het contract? Welke afspraken zijn er tussen de opdrachtnemer WNL en de NPO voorafgaande aan het afsluiten van het contract gemaakt over de inhoud van het contract?
Het programma «Op1» wordt sinds de start geproduceerd door TVBV in opdracht van de vier betrokken omroepen WNL, BNNVARA, EO en Omroep Max. Voor de productie van dit programma is door WNL als penvoerder namens de omroepen een opdrachtovereenkomst met TVBV afgesloten. De heer Pauw was gedurende de afgelopen maanden tijdelijk betrokken als presentator bij het programma «Op1». Sinds zijn vertrek bij BNNVARA had hij geen overeenkomst meer met een publieke omroep. Beide partijen hebben zich de afgelopen periode beraden op eventuele hernieuwde samenwerking. Dat heeft ertoe geleid dat de heer Pauw het komende seizoen in opdracht van BNNVARA een programma gaat maken.
Inhoudelijke afspraken over een programma en de productie zijn een zaak van de NPO, TVBV en de omroepen. Daar ga ik niet over.
Wel heb ik bij zowel de NPO als de omroepen geïnformeerd of de salarisafspraken binnen de geldende wet- en regelgeving, zoals het BPPO, passen. Dat is het geval. Bovendien is er bij het programma «Op1» geen sprake van een situatie waarin een presentator tegelijk bij een omroep onder contract staat en zich via een (eigen) productiebedrijf laat inhuren.
Herinnert u zich dat de Rekenkamer in haar rapport «Hilversum in beeld» concludeert: «door diverse constructies bestaat er slecht zicht op het honorarium van presentatoren. Ondoorzichtige constructies vergroten het risico op ondoelmatigheid.»? Bent u het eens met deze conclusies van de Algemene Rekenkamer? Zo ja, hoe bent u van plan een einde te maken aan het beperkte zicht op het honorarium van presentatoren en ondoorzichtige constructies? Zo nee, waarom niet?4
Dit kabinet is zich ervan bewust dat de hoogte van de salarissen van topfunctionarissen en presentatoren bij de publieke omroep een voortdurende bron van discussie is. Hoewel dergelijke afspraken binnen de geldende regels vallen, vindt dit kabinet dit maatschappelijk onwenselijk. Daarom heb ik in de visiebrief maatregelen aangekondigd.
Contractuele afspraken tussen omroep en presentator zijn in eerste instantie een aangelegenheid van de werkgever en de werknemer. Daarom wil ik eerst met de NPO en de omroepen in gesprek over de aanscherping van regels in het BPPO die gaan over constructies waarbij presentatoren zich – via een bedrijf – laten inhuren. Indien dat niet tot een gewenst resultaat leidt, zal ik onderzoeken of er mediawettelijke maatregelen mogelijk zijn om dit te beperken. In deze gesprekken wil ik ook gaan bekijken welke type contracten onder de nieuwe afspraken kunnen gaan vallen. Ik zal uw Kamer in de mediabegrotingsbrief van 2021 op de hoogte brengen van de resultaten van deze gesprekken.
Parallel aan deze gesprekken werkt dit kabinet aan een, met de sector afgestemd, voorstel voor lagere bezoldigingsmaxima voor het media-domein. Doel is het WNT-bezoldigingsmaximum in lijn te brengen met de omvang van de organisaties. De maximering is van toepassing op de hoogst leidinggevenden (topfunctionarissen) van de instellingen en interne toezichthouders (leden raad van toezicht of raad van commissarissen). Dit moet er voor zorgen dat de salarissen binnen de publieke omroep beter aansluiten bij de huidige tijdsgeest.
De regeling waarin de lagere bezoldigingsmaxima voor het media-domein worden vastgesteld wordt na de zomer geconsulteerd. De regeling zal naar verwachting in het najaar van 2020 in werking kunnen treden.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen, met vermelding van programma, presentator en productiebedrijf, er bij de NPO, leden- en niet-ledenomroepen sprake is van constructies waarbij presentatoren programma’s laten maken door productiebedrijven waarbij zij zelf betrokken zijn?
Vooropgesteld: het zijn de omroepen die de programma’s (laten) maken en niet presentatoren. Navraag bij de omroepen leert dat er op dit moment zes van de vele presentatoren binnen de publieke omroep tevens eigenaar zijn van het betreffende productiebedrijf. Deze presentatoren zijn op één na niet in dienst bij een omroep, ze zijn ondernemer. Daarbij gaat het vaak om kortlopende of kleinschalige producties. Deze producties worden door deze bedrijven gemaakt «voor eigen rekening en risico», met alle onzekerheden van dien.
Kunt u zich herinneren dat u in de visiebrief toekomst mediabeleid voorgesteld heeft nadere afspraken met de NPO te maken over «hoe om te gaan met constructies waarbij presentatoren zich – via een bedrijf – laten inhuren»? Bent u bereid al voor het eind van februari 2020 tot afspraken met de NPO te komen op dit vlak en de Kamer over de uitkomst daarvan schriftelijk te informeren? Zo ja, welke en kunt u preciseren welke constructies u voornemens bent onder de afspraken van het publieke salarisplafond te brengen? Zo nee, waarom niet?5
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u bovenstaande vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Gezien de inhoudelijke overlap van deze vragen met de recente schriftelijke Kamervragen over het bericht «Hoe Jeroen Pauw vertrok en toch een beetje kon blijven» (kenmerk 2020Z01861) en de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van het rapport «Hilversum in beeld» van de Algemene Rekenkamer, beantwoord ik deze vragen gezamenlijk.
De gevolgen van de invoering van de ja/ja-sticker voor huis-aan-huiskranten |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat steeds meer gemeenten de eis stellen dat hun inwoners een ja/ja-sticker op hun brievenbus plakken als ze nog reclamefolders en huis-aan-huiskranten willen ontvangen?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Ik hecht aan het voortbestaan van huis-aan-huiskranten voor de lokale nieuwsvoorziening en deel dan ook de zorgen die geuit worden door de uitgevers van deze kranten.
Deelt u de mening dat huis-aan-huiskranten een belangrijke rol spelen in de lokale nieuwsvoorziening, een belangrijk communicatiemiddel zijn binnen lokale gemeenschappen en dat zij tevens een belangrijke functie vervullen als waakhond van de lokale democratie?
Ja. Onafhankelijke nieuwsvoorziening door journalisten is een essentieel onderdeel van een vitale lokale democratie. Burgers moeten in staat zijn zichzelf op de hoogte te stellen van wat er zich afspeelt in hun directe woon- en leefomgeving. Binnen het brede journalistieke aanbod spelen huis-aan-huiskranten een belangrijke rol in het geven van informatie of een kritische blik op bijvoorbeeld raadsvergaderingen en initiatieven uit de buurt.2
Deelt u de constatering dat het ja/ja-beleid een bedreiging vormt voor het voortbestaan van huis-aan-huiskranten, doordat hun oplage en advertentie-inkomsten drastisch zullen dalen? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als huis-aan-huiskranten verdwijnen c.q. een minder groot bereik krijgen?
Een vitale lokale democratie is van groot belang en lokale journalistiek draagt daar aan bij. Zonder de lokale journalistiek bereikt nieuws over lokale aangelegenheden de burger niet of nauwelijks, omdat hier op regionaal en landelijk niveau (bijna) geen aandacht voor is. Als Minister voor Media maak ik mij hard voor alle vormen van journalistiek, en dus ook voor journalistiek op lokaal niveau.
In deze specifieke kwestie gaat het om de keuzes van gemeenten over het gemeentelijke stickerbeleid. Deze afwegingen zijn gebaseerd op de wens om afvalbergen tegen te gaan. Laat ik voorop stellen dat ik de wens om afvalbergen te verminderen begrijp; de vraag is echter of de ja-ja sticker dan datgene is waar op moet worden ingezet. Een dergelijke keuze van gemeenten kan directe gevolgen hebben voor het voortbestaan van huis-aan-huiskranten. Het belang van huis-aan-huiskranten voor de informatievoorziening van burgers en voor de lokale democratie zou naar mijn mening niet in het gedrang mogen komen in de afwegingen rondom het tegengaan van afvalbergen. Dit wordt ook aangehaald in de recente uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over het stickerbeleid in de gemeente Utrecht.3
Ik ga met een aantal wethouders en met de VNG in gesprek om vanuit mijn zijde de belangrijke rol van huis-aan-huiskranten te benadrukken en aan te geven dat het niet wenselijk is als mensen verstookt raken van lokale informatie. Ik moet daarbij wel de kanttekening maken dat het niet aan mij is om in te grijpen in de gemeentelijke autonomie.
Daarnaast moedig ik het graag aan dat de verschillende betrokken partijen zelf (nogmaals) met elkaar in gesprek gaan om te kijken wat de gevolgen zijn van het stickerbeleid dat de gemeenten kiezen.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om bij te dragen aan oplossingen die de belangrijke functie van huis-aan-huiskranten erkennen en ondersteunen? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en andere betrokken partijen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Benoeming Matthijs van Nieuwkerk krijgt staartje’ |
|
Zohair El Yassini (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht in de Telegraaf «Benoeming Matthijs van Nieuwkerk krijgt staartje»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de brief van 27 maart 2019 van de NPO, waaruit blijkt dat er geen sprake is van enige constructies? Hoe verhoudt dit zich tot de informatie uit het rapport van de Algemene Rekenkamer2? Staat u nu achter de inhoud van de brief van de NPO?
Voorop staat dat de omroepen zélf vorm en inhoud van hun media-aanbod bepalen, ook wie een programma presenteert of produceert. Indien een programma niet meer intern geproduceerd wordt, maar door een buitenproducent dan brengt dit vaak aanvullende kosten met zich mee. Dit valt te verklaren uit het gegeven dat er door de producent een marktconforme productie-fee wordt gevraagd, doordat een producent 21% btw in rekening dient te brengen of bijvoorbeeld doordat er programmarechten moeten worden afgedragen. Bij eigen producties wordt bovendien geen rekening gehouden met de organisatiekosten (overhead) van de omroepen. Deze worden wel meegenomen in de berekening van de kosten van de buitenproducent ervan uitgaande dat een buitenproducent niet alleen zijn directe productiekosten, maar ook zijn organisatiekosten doorbelast. Uitbesteding kan ook voordelen hebben zoals ook door de Algemene Rekenkamer wordt geconstateerd. Dit alles maakt dat een vergelijking tussen de kosten van het maken van een programma door een omroep en door een buitenproducent buitengewoon lastig is. Dit zijn dan ook programmatische keuzes die door de NPO en de betreffende omroep gemaakt moeten worden. Daarbij gaat het bij doelmatigheid overigens niet alleen om de kosten, maar ook om de publieke doelen die hiermee worden gerealiseerd. Dit laat onverlet dat er door de NPO gestuurd moet worden op de doelmatigheid van de gehele publieke omroep. Ik zal naar aanleiding van het onderzoek en de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer met de NPO en omroepen in gesprek gaan om concrete afspraken te maken over hoe de sturing op doelmatigheid bij de publieke omroep verbeterd kan worden. In dat gesprek zal ik ook de voornemens van dit Kabinet, waaronder aanpassing van de Mediawet 2008, onder de aandacht van de NPO en omroepen brengen om een einde te maken aan dergelijke constructies (zie ook mijn antwoorden op vragen 8 en 9).
Uit de aan mij verstrekte vertrouwelijke informatie blijkt dat ook in dit specifieke geval de stijging van de kosten voor een groot deel te verklaren valt uit de hierboven beschreven redenen. Daarnaast zijn er volgens de NTR extra kosten geweest in verband met vernieuwingen aan het programma. Deze beperkte verhoging van kosten had te maken met de verhuizing van het programma College Tour van NPO2 naar NPO1, waardoor de productiekosten zijn gestegen. Volgens NTR waren deze kosten ook gemaakt als College Tour door de NTR was geproduceerd. De productiekosten vallen volgens betrokken partijen binnen de door de NPO vooraf gestelde financiële kaders.
Herinnert u zich de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen van de VVD, waarin expliciet is ingegaan op de beloning van Van Nieuwkerk, schijnconstructies en de WNT-norm3? Hoe beoordeelt u het destijds uitgevoerde onderzoek van NPO, BNNVARA en NTR waaruit zou zijn gebleken dat er geen sprake zou zijn geweest van enige schijnconstructie via buitenproducent MediaLane?
Volgens het persbericht van de NPO d.d. 27 maart 20195 is er geen sprake van een salarisconstructie. Dat is in het kader van mijn verzoek tot nadere informatie en deze vragen nogmaals door de betrokken organisaties bevestigd en nader onderbouwd. Op grond van de aan mij verstrekte vertrouwelijke informatie deel ik deze conclusie. Desgevraagd heeft men aangegeven dat de inbreng van BNNVARA, binnen het lopende contract met de presentator, bestaat uit redactionele input en het beschikbaar stellen van de desbetreffende presentator. Op basis van de door BNNVARA aan de NPO verstrekte informatie en geraadpleegde documenten heeft de NPO in haar onderzoek vastgesteld dat het honorarium van de presentator van College Tour rechtstreeks door BNNVARA vanuit verenigingsmiddelen aan hem wordt betaald binnen de daarvoor geldende afspraken zoals neergelegd in het Beloningskader Presentatoren Publieke Omroep (hierna: BPPO) en het toepasselijke overgangsrecht.
Bent u het ermee eens dat een kostenstijging van maar liefst 42,7% wel degelijk aangemerkt kan worden als significant? Zo ja, hoe verhoudt dit zich met de eerder gegeven antwoorden dat er geen sprake is van een significante kostenstijging bij dit programma?4
Bent u het ermee eens dat de informatie die NPO, BNNVARA en NTR destijds aan het ministerie hebben geleverd, nu door de uitkomsten van het rapport van de Algemene Rekenkamer in een ander daglicht komt te staan? In hoeverre acht u het wenselijk dat u meerdere malen expliciet bij NPO, BNNVARA en NTR over de schijnconstructies hebt geïnformeerd, maar dat nu blijkt dat het toch anders zit?
Wat zegt deze casus over de betrouwbaarheid van de informatie die komt van NPO, BNNVARA en NTR?
Hoe beoordeelt u de reactie van de mediadirecteur Willemijn Francissen van NTR op de bovengenoemde casus, dat er destijds niets te verwijten viel aan de informatievoorziening aan de Minister? Bent u het hiermee eens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke consequenties volgen er voor NPO, BNNVARA en NTR, nu blijkt dat er wel degelijk sprake is van schijnconstructies, een significante toename van productiekosten en een overschrijding van de WNT-norm?
Dit kabinet is zich ervan bewust dat de hoogte van de salarissen van topfunctionarissen en presentatoren bij de publieke omroep een voortdurende bron van discussie is. Hoewel dergelijke afspraken binnen de geldende regels vallen, vindt dit kabinet dit maatschappelijk onwenselijk. Daarom heb ik in de visiebrief maatregelen aangekondigd.
Contractuele afspraken tussen omroep en presentator zijn in eerste instantie een aangelegenheid van de werkgever en de werknemer. Daarom wil ik eerst met de NPO en de omroepen in gesprek over de aanscherping van regels in het BPPO die gaan over constructies waarbij presentatoren zich – via een bedrijf – laten inhuren. Indien dat niet tot een gewenst resultaat leidt, zal ik onderzoeken of er mediawettelijke maatregelen mogelijk zijn om dit te beperken. In deze gesprekken wil ik ook gaan bekijken welke type contracten onder de nieuwe afspraken kunnen gaan vallen. Ik zal uw Kamer in de mediabegrotingsbrief van 2021 op de hoogte brengen van de resultaten van deze gesprekken.
Parallel aan deze gesprekken werkt dit kabinet aan een, met de sector afgestemd, voorstel voor lagere bezoldigingsmaxima voor het media-domein. Doel is het WNT-bezoldigingsmaximum in lijn te brengen met de omvang van de organisaties. De maximering is van toepassing op de hoogst leidinggevenden (topfunctionarissen) van de instellingen en interne toezichthouders (leden raad van toezicht of raad van commissarissen). Dit moet er voor zorgen dat de salarissen binnen de publieke omroep beter aansluiten bij de huidige tijdsgeest.
De regeling waarin de lagere bezoldigingsmaxima voor het media-domein worden vastgesteld zal na de zomer worden geconsulteerd. De regeling zal naar verwachting in het najaar van 2020 in werking kunnen treden.
Hoe bent u van plan om in de toekomst de informatievoorziening vanuit de publieke omroepen beter te controleren, zodat zowel het ministerie als de Tweede Kamer de juiste gevraagde informatie ontvangt?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er, buiten de informatie de we al hebben ontvangen van de Algemene Rekenkamer, nog meer programma’s van de publieke omroep die gebruikmaken van constructies? Bent u bereid om nader onderzoek hiernaar te doen en een overzicht hiervan te geven, omdat het belangrijk is dat belastinggeld van de publieke omroep doelmatig wordt besteed?
Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer geeft in algemene zin aanleiding om met de NPO en omroepen in gesprek te gaan en concrete afspraken te maken over hoe de doelmatigheid bij de publieke omroep verbeterd kan worden. De aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer in hun onderzoek doet, kunnen daarbij richting geven. Dit heb ik ook zo aangegeven in mijn beleidsreactie6 op dit onderzoek. Ik zie dus vooralsnog geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te doen, te meer omdat met uw Kamer is afgesproken dat over de programmakosten op genreniveau zal worden gerapporteerd.
Het bericht dat DPG Media uitgeverij Sanoma overneemt |
|
Joost Sneller (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «DPG Media neemt uitgever Sanoma over: «Twee superreuzen worden één superreus»?1
Ja.
Kunt u zich eerdere schriftelijke vragen van de leden Sneller en Verhoeven herinneren, over de groeiende macht van DPG Media? Hoe duidt u in dit verband het gegeven dat met de overname van Sanoma door DPG Media, dit het grootste uitgeverijbedrijf in de Nederlandse geschiedenis wordt?
Zoals ik aangaf bij de beantwoording van de Kamervragen waar u naar verwijst, kent Nederland een hybride mediasector waarbij op de dagbladenmarkt al geruime tijd sprake is van een hoge concentratie van eigenaarschap. Onder druk van de digitalisering zoeken mediaorganisaties naar schaalvoordelen in hun productieproces, naar nieuwe bedrijfsmodellen en naar een positie op de markt voor online advertenties. De overname van Sanoma past binnen deze ontwikkeling.
Wat is uw mening over de visie van DPG Media, dat de overname van onder andere nu.nl deze organisatie «de slagkracht om te groeien ten opzichte van mondiale digitale spelers zoals Google en Facebook» geeft?
Zie antwoord vraag 2.
Welke effect heeft dergelijke marktconcentratie wat u betreft op de pluriformiteit en competitie binnen het Nederlandse medialandschap? Ziet u het medialandschap als één markt? Zo niet, in welke markten segmenteert u het medialandschap?
Concentratie van eigenaarschap binnen de mediasector kan niet zonder meer gelijk gesteld worden aan inperking van pluriformiteit. Nederland kent op het gebied van media een traditie van zelfregulering waarbij de onafhankelijke positie van redacties middels redactiestatuten wordt vastgelegd. Op basis van de Mediawet is het Commissariaat voor de Media belast met het doen van onderzoek naar de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de informatievoorziening in Nederland. Het Commissariaat doet hier jaarlijks verslag van in de vorm van de Mediamonitor.
Voor wat betreft het mededingingstoezicht, zal de ACM bij het beoordelen van een concentratie onderzoeken wat de mogelijke effecten zullen zijn van de voorgenomen concentratie op de mededinging. Hiertoe kijkt de ACM allereerst naar de marktafbakening (productmarkt en geografische markt). Vervolgens onderzoekt zij de mogelijke effecten van de voorgenomen concentratie op deze markten. De toezichthouder kijkt daarbij onder andere naar de marktposities van de betrokken partijen, concurrentiedruk van andere partijen, mogelijke toetreding tot de markt en eventuele afnemersmacht. De ACM ziet dat de mediasector digitaliseert en actief op zoek is naar succesvolle (digitale) businessmodellen. De concurrentiedruk die mogelijk uitgaat van digitale aanbieders van media wordt door de ACM meegenomen in de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen overname. De ACM bekijkt bijvoorbeeld in hoeverre nu.nl – onderdeel van Sanoma – concurreert met de dagbladen van DPG.
Klopt het dat voor deze fusie toestemming gevraagd dient te worden bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zo ja, op welke termijn zal de ACM hier uitspraken over doen? Zo nee, bent u bereid desondanks toetsing van deze fusie door de ACM te laten plaatsvinden?
Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM of de Europese Commissie gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. De voorgenomen overname van Sanoma door DPG Media is op 20 december 2019 gemeld bij de ACM. De toezichthouder is gebonden aan een wettelijke beoordelingstermijn van 4 weken. Deze termijn kan onder bepaalde omstandigheden worden verlengd, bijvoorbeeld wanneer de ACM besluit dat er na haar eerste beoordeling nader onderzoek nodig is.
Welke mogelijkheden ziet u om op dit punt marktmacht te (blijven) controleren? Welke mogelijkheden zijn er om achteraf in te grijpen wanneer blijkt dat een dergelijke fusie onwenselijke effecten heeft voor de diversiteit en competitie binnen het Nederlandse medialandschap? Bent u bereid dit te monitoren of te laten monitoren?
Zoals hierboven genoemd, moet een voorgenomen concentratie bij de ACM gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. Dit biedt de mogelijkheid om vooraf onderzoek te doen naar de gevolgen van een voorgenomen concentratie en de marktmacht die hieruit voortvloeit. Op basis van het onderzoek zou de toezichthouder kunnen besluiten een fusie of overname goed te keuren onder voorwaarden, die mogelijke (toekomstige) problemen kunnen wegnemen. Als de markt zich anders ontwikkelt dan nu wordt voorzien en er bestaat een vermoeden van misbruik van een machtspositie, is de ACM bevoegd om onderzoek te doen naar misbruik van een machtspositie.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4, verricht het Commissariaat voor de Media jaarlijks onderzoek naar ontwikkelingen in de Nederlandse mediasector. Hierbij wordt ook gekeken naar de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de Nederlandse media.
Het verschuiven van de peildatum |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met uw eigen uitspraken tijdens het debat van 10 december jl., te weten: «Dat betekent bijvoorbeeld ook dat de peildatum die altijd gehanteerd wordt voor potentiële aspirant-omroepen ook één jaar zal doorschuiven, naar 31 december 2020. Dat is nog niet officieel naar buiten gekomen, omdat ik zelf nog even heb gewacht op de behandeling van dit wetsvoorstel, maar u zult begrijpen dat we, ook met het oog op de tijd, dit besluit nu moeten nemen. Dat is een autonome bevoegdheid die ik vanuit de Mediawet heb. Dat besluit zal deze week dus bekend worden gemaakt»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van uw woordvoerder op 11 december jl., die aangaf dat het opschuiven van de peildatum niet nieuw was?2
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u hierin ook een opmerkelijk verschil? Zo nee, waarom niet?
Ik heb eerder aangegeven dat ik voornemens was de peildatum met een jaar op te schuiven. Bijvoorbeeld in de beantwoording van de vragen over de visiebrief met betrekking tot de toekomst van het publieke omroepbestel3 en in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel houdende verlenging van de lopende concessie en erkenningen van de landelijke publieke mediadienst met een jaar4. Tijdens het debat van 10 december jl. gaf ik aan dat ik dit besluit nu formeel genomen heb.
Ik heb mijn voornemen om de peildatum te verschuiven ook eerder gecommuniceerd aan de huidige omroepen in het bestel. Hier zijn zij dan ook vanuit gegaan. Ook alle nieuwe initiatieven die zich bij het ministerie hebben gemeld, heb ik medegedeeld dat ik voornemens was de peildatum te verschuiven.
Vindt u het correct om zo kort van tevoren de peildatum te veranderen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw voorgenomen besluit om de peildatum uit te stellen in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vindt u het overkomen dat u een wetsvoorstel aan de Kamer voorlegt om dan vervolgens, als het u niet snel genoeg gaat of wanneer uw argumenten tekort schieten, dan maar een deel van wat met de wet beoogd wordt te regelen middels het aanwenden van de bevoegdheden die u op basis van de Mediawet heeft?
In het wetsvoorstel stel ik voor de concessie- en erkenningperiode van de landelijke publieke mediadienst met een jaar te verlengen. Het verschuiven van de peildatum maakt geen onderdeel uit van het wetsvoorstel. In artikel 2.27 van de Mediawet is geregeld dat de peildatum door de Minister wordt vastgesteld. Dat heb ik nu gedaan. Gelet op de gewenste zekerheid over de peildatum voor omroeporganisaties, zowel bestaande omroeporganisaties als nieuwe initiatieven, die zich voorbereiden op een aanvraag voor een (voorlopige) erkenning, achtte ik het noodzakelijk om anticiperend op de afronding van het wetsvoorstel nu het besluit te nemen en te publiceren om de peildatum met een jaar te verschuiven.
De overstap van de voormalige voorzitter van het Commissariaat van de Media als lobbyist naar Netflix |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de overstap van de voormalige voorzitter van het Commissariaat van de Media als lobbyist naar Netflix?1
Ja.
Worden hier de regels nageleefd uit de Gedragscode Integriteit van het Commissariaat voor de Media en de rechtspositieregels voor rijksambtenaren? Zo nee, wat zijn hier de consequenties van?2
Deelt u de mening dat hier de schijn van belangenverstrengeling niet tegengegaan wordt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer een voormalig mediatoezichthouder direct overstapt naar een groot mediabedrijf? Zeker wanneer ze in haar nieuwe functie de lobby rondom de implementatie van de audiovisuele richtlijn zal gaan doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
Misstanden in realityshows |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de misstanden bij realityshows zoals De Villa en Temptation Island?1 2 3
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Deelt u de mening dat deelnemers makkelijk gemanipuleerd kunnen worden in dit soort programma’s door scenes te creëren en door de druk op deelnemers van contractuele verplichtingen?
Programmamakers hebben een verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met deelnemers aan programma’s. Uiteraard hebben ook deelnemers een eigen verantwoordelijkheid om af te wegen of zij wel of niet aan een reality-programma meewerken of aan de bel te trekken als er naar hun mening sprake is van manipulatie en druk. Vanwege de ontstane ophef over het programma De Villa hebben RTL en de producent van het programma, Blue Circle, samen contact opgenomen met een aantal afzonderlijke deelnemers. Op basis van de bevindingen uit dat gesprek hebben RTL en Blue Circle in gezamenlijkheid besloten dat RTL een externe partij opdracht geeft om een onafhankelijk onderzoek te doen naar de gang van zaken bij de totstandkoming van het programma.
Bent u bereid met het Commissariaat voor de Media in gesprek te gaan zodat er regels opgesteld kunnen worden rondom dit soort contracten en programma’s? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact opgenomen met het Commissariaat voor de Media. Het is niet de taak van het Commissariaat om toezicht te houden op de wijze waarop commerciële omroepen programma’s produceren en inhoud geven. Bovendien valt RTL onder Luxemburgs toezicht. RTL wil een verantwoordelijk mediabedrijf zijn dat oog heeft voor de belangen waarvoor zowel vanuit de politiek als de samenleving bescherming wordt gevraagd. RTL zegt ook geschrokken te zijn en laat zoals gezegd nader extern onderzoek doen.
Ik merk verder nog het volgende op. Tijdens het wetgevingsoverleg Emancipatie met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 2 december jongstleden is door het lid Jasper van Dijk (SP) van uw Kamer aanvullend gevraagd naar de strafbaarheid en mogelijkheden tot vervolging. Of en door wie er strafbare feiten zijn gepleegd, staat ter beoordeling van het OM op basis van de feiten en alle relevante omstandigheden, dus niet alleen op basis van mediaberichten en beeldfragmenten. Het OM kan de strafbaarheid van gedragingen beoordelen aan de hand van een aangifte.
De onzekerheid bij de Nederlandse Publieke Omroep |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Erkent u dat er nog altijd onduidelijkheid is over de mate waarin de Nederlandse Publieke Omroep (hierna, NPO) het niet gecompenseerde gedeelte van de teruglopende reclame-inkomsten kan opvangen in haar eigen begroting, zonder dat dit ten koste gaat van de makers en programmering? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van uw vraag is het goed om de context te schetsen. De reclame-inkomsten lopen sinds 2016 terug. De daling is tot en met vorig jaar opgevangen met middelen uit de Algemene Mediareserve om het budget van de landelijke publieke omroep op peil te houden. De Algemene Mediareserve raakte hierdoor vorig jaar uitgeput. Het budget voor de landelijke publieke omroep werd hierdoor noodgedwongen met ingang van dit jaar verlaagd. Op verzoek van uw Kamer heeft het kabinet eenmalig extra middelen vrijgemaakt om de verlaging dit jaar op te vangen. Nu is het aan de NPO en de omroepen om structurele maatregelen te nemen om de kosten van de landelijke publieke omroep in balans te brengen met zijn budget. Ik vind het belangrijk dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid wordt gecreëerd. Ik heb daarom met de NPO en de omroepen besparings- en inkomstenopties besproken en hen gevraagd om die nader uit te werken. Ik zal de NPO en het College van Omroepen vragen om in het eerste kwartaal van 2020 mij hierover te informeren. Ik zal dan ook uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat de NPO en de omroepen baat hebben bij duidelijkheid over hun financiële toekomst?
Ja. Het is aan de NPO en de omroepen om zo snel mogelijkheid duidelijkheid te creëren over de maatregelen die zij willen nemen om hun kosten en inkomsten in balans te brengen.
Op welke wijze draagt uw voorgestelde wetswijziging om de NPO reclameluw te (kunnen) maken – zonder de reclame-inkomsten te compenseren – bij aan die duidelijkheid voor de NPO, omroepen en haar makers?
De voorgestelde wetswijziging om de landelijke publieke omroep reclameluw te maken is niet de oorzaak van de budgettaire spanning die de NPO en de omroepen ervaren als gevolg van de teruglopende reclame-inkomsten. De voorgestelde wetswijziging heeft overigens wel als effect dat de landelijke publieke omroep minder afhankelijk wordt van reclame-inkomsten en verkleint daarmee de budgettaire onzekerheid voor de landelijke publieke omroep.
Bent u bereid de berekening en analyse achter uw ruwe inschatting van het besparingspotentieel met betrekking tot de ondersteunende activiteiten van de NPO en de omroepen (onder andere op basis van de VRT en BBC) met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in de mediabegrotingsbrief 2020 een toelichting gegeven met betrekking tot de berekeningswijze.1 Parallel aan de beantwoording van deze Kamervragen heb ik aan uw Kamer een brief gestuurd waarin ik het een en ander nader heb toegelicht.
Hoe zien de nieuwe besparings- en inkomstenopties eruit, waarvan u in uw Kamerbrief van 15 november 20191 aangeeft dat de NPO en het Commissariaat van de Media deze nader gaan onderzoeken?
De besparings- en inkomstenopties heb ik nader toegelicht in mijn begeleidende brief aan uw Kamer.
Bent u bereid de beantwoording van deze vragen voor het wetgevingsoverleg over de OCW-begroting, onderdeel Media van 25 november 2019 aan de Kamer te doen toekomen?
Ja.
De uitzending van Undercover Nederland over de misstanden die plaatsvinden in een legale seksinrichting in Doetinchem. |
|
Jan de Graaf (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Undercover Nederland «Sekswerkers hebben in deze seksclub geen leven»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aangetoonde misstanden, zoals dat de exploitant weet dat vrouwen gedwongen worden om als prostituee te werken?
Misstanden in de prostitutiebranche moeten hard aangepakt worden. Als een exploitant er weet van heeft dat prostituees bij hem of haar onder dwang werken, dan betekent dat in veel gevallen dat de vergunning ingetrokken kan worden. Het is hiervoor noodzakelijk dat de misstanden daadwerkelijk zijn vastgesteld. Vergunningverlening en toezicht en handhaving binnen de seksbranche zijn lokale bevoegdheden. Een besluit over een eventuele sluiting is eveneens een lokale aangelegenheid.
Deelt u de mening dat seksinrichtingen zoals in Doetinchem – die willens en wetens misstanden faciliteren – gesloten moeten worden en dat de verantwoordelijken vervolgd dienen te worden?
Indien er sprake is van ernstige overtredingen van vergunningvoorwaarden, ligt het in de rede een inrichting te sluiten. Een besluit over een eventuele sluiting is als gezegd een lokale aangelegenheid. Ik heb contact gehad met de gemeente Doetinchem en heb begrepen dat er zeer regelmatig controles worden uitgevoerd en daar waar nodig handhavend wordt opgetreden. De bestuurlijke controles hebben geen aanleiding gegeven voor een strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat controlesystematiek van gemeenten niet moet neerkomen op een afvinklijstje, maar gericht moet zijn op het voorkomen van uitbuiting en misstanden? Zo ja, in hoeverre heeft u een beeld dat dit ook daadwerkelijk de praktijk is en de regelgeving zijn doel dient?
Ja, die mening deel ik. Mijn indruk is dat gemeenten en politie regelmatig controleren op de prostitutiebranche en dat daarbij veel oog is voor mogelijke signalen van mensenhandel en voor andere misstanden. Omdat er echter geen sprake is van een uniform vergunningstelsel en gemeenten hier zelf invulling aan kunnen geven, doen zich lokale verschillen voor en kan het zijn dat eisen aan een seksinrichting – bijvoorbeeld met betrekking tot toegestane werktijden – in de ene gemeente strenger zijn dan in de andere. Het wetsvoorstel regulering sekswerk dat momenteel ter consultatie ligt, gaat hier verandering in brengen door een uniforme, landelijke vergunningplicht.
Wat is uw reactie op de beantwoording van de gemeente dat voor de uitzending van Undercover Nederland controles zijn gedaan, maar dat er onvoldoende mogelijkheden waren om actie te ondernemen?
De gemeente Doetinchem heeft aan mij laten weten dat er tijdens de controles die regelmatig plaatsvinden tot op heden geen misstanden of overtredingen zijn geconstateerd.
Kunt u aangeven hoeveel keer exploitanten van seksinrichtingen signalen van gedwongen prostitutie aan de politie en/of gemeenten melden? Zo ja, hoe duidt u dit aantal? Zo, nee wilt u een inventarisatie uitvoeren?
Exploitanten mogen geen persoonsgegevens van sekswerkers delen met gemeenten; hiervoor is geen grondslag onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Meldingen bij de politie zijn wel altijd mogelijk. Er wordt bij de politie niet geregistreerd op een wijze die het mogelijk maakt een landelijk beeld te geven.
Op welke manier kan gegarandeerd worden dat prostituees in een seksinrichting hulpverlening mogen vragen en accepteren, gelet op het feit dat in de uitzending van Undercover Nederland duidelijk wordt dat vrouwen ondanks bedreigingen geen contact mogen hebben met de politie?
Het is niet aan een seksinrichting om te bepalen of een sekswerker contact heeft met hulpverlening of politie. Veel hulpverleningsorganisaties gericht op sekswerkers werken outreachend en weten op die manier sekswerkers op verschillende plaatsen te bereiken, zowel op als buiten de werkplek.
Heeft u signalen dat deze misstanden bij legale seksinrichtingen niet op zichzelf staan, maar vaker voorkomen in Nederland? Zo ja, welke acties gaat u daarop nemen? Zo nee, op welke manier heeft u hier een beeld van gevormd?
Aangezien toezicht op legale seksinrichtingen een lokale bevoegdheid is en misstanden niet landelijk worden geregistreerd, heb ik geen overzicht van aard en omvang van misstanden bij seksinrichtingen. Wel spreek ik regelmatig met gemeenten over de lokale situatie en weet ik dat de gemeenten die een vergunningstelsel hanteren voor seksinrichtingen regelmatig controles uitvoeren, al dan niet samen met politie.
Veel gemeenten maar ook hulverleningsorganisaties geven aan dat zich in het vergunde, zichtbare deel van de branche minder misstanden voordoen dan in het onvergunde en het illegale deel van de branche. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor geweldsincidenten en de prevalentie van seksueel overdraagbare aandoeningen.
Omdat exploitanten met een vergunning deze niet kwijt willen raken, zijn ze geneigd zich aan de vergunningvoorwaarden te houden. Het onvergunde deel van de branche onttrekt zich veel meer aan het zicht.
Het is mede daarom dat het wetsvoorstel regulering sekswerk beoogt de gehele prostitutiebranche vergunningplichtig te maken, zodat hier zicht op is en toezicht en handhaving goed kan plaatsvinden.
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan over de effectiviteit van de regelgeving en handhaving om misstanden tegen te gaan in legale seksinrichtingen?
Ja. Hier ben ik reeds over in gesprek met gemeenten, onder andere naar aanleiding van de constatering dat op grond van de AVG bepaalde persoonsgegevens niet of niet meer geregistreerd of gedeeld kunnen worden, wat in sommige situaties toezicht kan bemoeilijken. In het wetsvoorstel regulering sekswerk wordt hier een wettelijke grondslag voor gecreëerd waardoor dit knelpunt in de toekomst weg zal vallen.
Hoe verklaart u dat ondanks dat de zedenpolitie signalen van misstanden heeft ontvangen, er geen actie ondernomen is ten aanzien van de seksinrichting?
Vanuit de politie is actie ondernomen. De signalen die zijn ontvangen, hebben geen bevestiging gevonden in de controles die door de politie zijn uitgevoerd. Als gevolg daarvan was er geen aanleiding voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek en een daarop volgende strafrechtelijke vervolging.
Indien de inrichting gesloten wordt, op welke wijze wordt dan zorg gedragen voor de vrouwen die er werkzaam waren? Wordt hen een uitstapprogramma aangeboden als zij uit de prostitutie willen stappen?
Onder de Regeling Uitstapprogramma’s III (RUPS III) is een landelijk dekkend netwerk van uitstapprogramma’s gerealiseerd. Dit betekent dat er voor iedere prostituee die daar gebruik van wil maken, een uitstapaanbod beschikbaar is.
Daarnaast hecht de politie veel waarde aan een goede en professionele dienstverlening richting de burger. Zij biedt de prostituees, indien zij dat willen, de mogelijkheid tot het doen van een melding of aangifte, en geleidt hen door naar de hulpverlening. De politie doet dit voor slachtoffers zo laagdrempelig mogelijk en ondersteunt slachtoffers zo goed mogelijk bij het doen van aangifte.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het aanstaande algemeen overleg mensenhandel van 5 december aanstaande?
Ja.