De uitgelekte mail van het directieteam van de NPO omtrent omroep Ongehoord Nederland |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u bevestigen of deze mail, zoals die in een recente aflevering van Roddelpraat is gepresenteerd, inderdaad door de directie van de NPO is verzonden en bent u op de hoogte van de inhoud van deze mail?1
Ja. Vier dagen eerder heeft de NPO een persbericht verspreid van gelijke strekking. Zie https://pers.npo.nl/persberichten/reactie-npo-op-uitzending-ongehoord-nieuws-15-september.
Kunt u uitleggen wat de directie van de NPO precies bedoelt als zij stelt dat «de grens van de redactionele vrijheid is bereikt»?
De NPO heeft mij laten weten dat hiermee is bedoeld dat iedere omroep zich dient te houden aan de gemaakte afspraken. Onder die afspraken vallen ook de redactionele vereisten waar programma’s aan dienen te voldoen zoals beschreven in de Mediawet en nader neergelegd in de Journalistieke Code NPO. Deze Code wordt door ON! onderschreven, zoals blijkt uit een bericht aan mijn ambtsvoorganger van 2 juni 2021. De uitzending heeft tot veel beroering geleid en tot meer dan 1900 klachten bij de Ombudsman. De Ombudsman doet nu onderzoek en het wachten is op de bevindingen.
Kunt u uitleggen wat de directie van de NPO bedoelt als zij stelt dat het bereiken van deze grens «niet zonder de nodige consequenties mag blijven»?
De Mediawet regelt dat de NPO de bevoegdheid heeft om bij gebrek aan bereidheid tot samenwerking of bij het niet naleven van bindende regelingen aan een omroep een financiële sanctie op te leggen. De NPO heeft op 25 oktober 2022 gecommuniceerd over een voorgenomen sanctie aan Ongehoord Nederland. Zoals gezegd is dit een zelfstandige bevoegdheid van de NPO.
Bent u op de hoogte van de stappen die de directie zegt te willen gaan nemen? Op welke wijze bent u over deze gang van zaken geïnformeerd of op welke wijze bent u bij deze kwestie betrokken?
Ik heb kennis genomen van het gegeven dat de NPO in juli van dit jaar een financiële sanctie aan ON! heeft opgelegd wegens gebrek aan samenwerking omdat er niet voldaan werd aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen die binnen de sector gehanteerd worden, zoals uit het rapport van de Ombudsman van 7 juni 2022 naar voren komt. Verder heb ik vernomen dat de NPO overweegt een tweede financiële sanctie aan ON! op te leggen wegens gebrek aan samenwerking. Ik ben hier verder niet bij betrokken omdat dit een zelfstandige eigen bevoegdheid van de NPO betreft.
Bent u van mening dat het niet de rol van de directie van de NPO is om het Commissariaat van de Media te verzoeken onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Het staat een ieder, dus ook de NPO, altijd vrij om bij het Commissariaat voor de Media als toezichthouder op de naleving van de Mediawet aandacht te vragen voor gebeurtenissen waarbij de Mediawet in het geding zou kunnen zijn. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf over welke zaken worden onderzocht.
Vindt u dat deze uitlatingen van de directie van de NPO haaks staan op de Mediawet, die in artikel 2.2 stelt dat de NPO juist samenwerking moet bevorderen?
De NPO heeft op grond van artikel 2.2 de Mediawet de taak om samenwerking te bevorderen. Op grond van artikel 2.154 van de Mediawet kan de NPO een sanctie opleggen als een omroep onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerking ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst. In de voorgenomen sanctie stelt de NPO dat daarvan sprake is.
Vindt u dat deze uitlatingen van de directie van de NPO haaks staan op de eigen statuten, die stellen dat de NPO zich ten doel stelt juist samenwerking te bevorderen?2
Zie antwoord vorige vraag.
De samenwerking van de NPO en VRT |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht: «NPO en Vlaamse publieke omroep VRT gaan intensieve samenwerking aan»?1
Ja.
Wanneer bent u door de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) op de hoogte gesteld dat zij van plan was een intensieve samenwerking aan te gaan met haar Belgische tegenhanger de Vlaamse radio en Televisieomroeporganisatie (VRT)?
Persberichten worden meestal onder embargo kort voor publicatie door de NPO aan de belangrijkste stakeholders verstuurd, zo ook over het plan van intensievere samenwerking tussen VRT en NPO. Over de intentie om de samenwerking te intensiveren was ik al eerder op de hoogte. Dit kwam onder andere ter sprake in mijn gesprekken die ik gevoerd heb met mijn Vlaamse collega Minister van media, dhr. Dalle. In deze gesprekken hebben wij gesproken over hoe de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op mediagebied verder vorm kan worden gegeven, mede naar aanleiding het Vlaamse besluit om te stoppen met BVN2. Daarover heb ik uw Kamer vorig jaar per brief geïnformeerd.3
Welke rol heeft u gespeeld in de totstandkoming van deze intensieve samenwerking tussen de Belgische en Nederlandse publieke omroep?
De NPO heeft binnen de kaders van de Mediawet de autonomie om samen met de omroepen en andere partners waaronder buitenlandse publieke omroepen invulling te geven aan de publieke mediaopdracht. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio of televisie-uitzending. Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, heb ik tijdens mijn bezoek aan Vlaanderen met Minister Dalle gesproken over samenwerking op mediagebied. Ik heb verder geen actieve rol gespeeld bij de totstandkoming van de aangekondigde samenwerking tussen de NPO en VRT. Ik juich deze samenwerking wel toe, en onderstreep de doelstellingen ervan. Achteraf legt de publieke omroep over zijn activiteiten verantwoording af. De NPO doet dat op verschillende manieren waarbij de zogenoemde Terugblik4 het belangrijkste document is. Jaarlijks stuur ik uw Kamer deze Terugblik als bijlage bij de mediabegrotingsbrief5.
Vindt u dat de Kamer geïnformeerd en geconsulteerd moet worden als de NPO een «intensieve samenwerking» aan gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier legt de NPO vooraf en achteraf verantwoording af over soortgelijke besluiten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke meerwaarde u ziet in de samenwerking?
Vanwege de vele overeenkomsten in taal en cultuur tussen Vlaanderen en Nederland, zie ik meerwaarde in de intensivering van de samenwerking tussen de NPO en de VRT. Een voorbeeld daarvan is de eerder al aangekondigde dramaserie Arcadia wat de eerste volwaardige coproductie tussen VRT, NPO en KRONCRV is – met steun van de Duitse omroep ARD en het Vlaams Audiovisueel Fonds. Deze dramaserie zal in de loop van 2023 in Vlaanderen en Nederland te zien zijn. Beide publieke omroepen kennen daarnaast vergelijkbare uitdagingen in het zich veranderende medialandschap waaronder voortdurende technologische innovaties en het toetreden van internationale spelers. Door samenwerking te zoeken kunnen krachten worden gebundeld bij het maken en uitwisselen van programma’s, maar ook het delen van technologie en innovaties kan strategische en efficiëntie-voordelen opleveren voor de beide publieke omroepen.
Kunt u aangeven hoe een samenwerking met een Belgische omroepdienst bijdraagt aan het uitvoeren van artikel 2.1 lid 2 van de Mediawet, namelijk het «voorzien in democratische, sociale en culturele behoeften van de Nederlandse samenleving»?
De NPO heeft de wettelijke taak zoals opgenomen in artikel 2.2 lid 2d van de Mediawet 2008, om in samenwerking met buitenlandse omroepinstellingen mee te werken aan Europees media-aanbod dat mede op het Nederlandse publiek is gericht. Daarnaast is het de wettelijke taak van de NPO om zaken te behartigen die van gemeenschappelijk belang zijn voor de publieke omroep, waaronder de coördinatie van het verwerven, beheren en gebruiken van rechten op programma’s (artikel 2.2 lid 2f Mw). Dit doet de NPO vanuit de gezamenlijkheid van de gehele publieke omroep en mede namens de omroepen. Eventuele producties die uit deze samenwerking naar voren komen, worden bekostigd uit het programmabudget dat beschikbaar is voor de omroepen. De NPO beschikt niet over middelen om zelf producties te maken, maar kan wel het initiatief nemen tot het verzorgen van media-aanbod door een omroep, op basis van een voorstel dat niet afkomstig is van een partij van buiten het landelijke publieke bestel, bijvoorbeeld een buitenlandse omroep of een onafhankelijke producent.6 Dat voorstel van buiten wordt dan door de NPO gekoppeld aan een omroep of de NTR. De NPO kan kosten die voortkomen uit samenwerkingen financieren uit het budget dat beschikbaar is voor de NPO-organisatie, voor zover deze samenwerking en kosten voortvloeien uit de wettelijke taken die de NPO heeft.
Wat vindt u ervan dat de NPO, op eigen initiatief en zonder tussenkomst van omroepen, samen met de VRT formats en producties ontwikkelt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welke wijze de samenwerking met de VRT en de ontwikkeling van eigen formats en producties geen gevolgen zal hebben voor de ruimte die Nederlandse publieke omroepen met hun programma's op de lineaire zenders NPO 1, 2 en 3 krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de NPO samen gaat werken met de VRT, een landelijke omroep die op haar beurt nauw samenwerkt met de commerciële partij Netflix voor het maken van content, waar de NPO zich altijd verre van heeft willen houden?
De NPO voert met vele partijen gesprekken voor het maken van content, waaronder VRT en Netflix. Dit zijn complexe onderhandelingen die soms leiden tot succesvolle (co-)producties, maar vaak ook niet meteen. Dit hangt onder andere af van de voorwaarden die door beide partijen worden gesteld aan de samenwerking en of hierover overeenstemming kan worden bereikt. In mijn brief van 5 juli 20227 ben ik ingegaan op de samenwerking tussen de publieke omroep en streamingsdiensten, waaronder Netflix.
Kunt u aangeven hoeveel middelen er van de NPO ingezet worden voor deze samenwerking en hoe dit zich verhoudt tot de taak en rol van omroepen en niet de NPO om programma’s te ontwikkelen voor de omroep?
De samenwerking met de VRT gaat uit van bestaande budgetten van de NPO. In mijn antwoord op vraag 7, 8 en 9 ben ik ingegaan op de wettelijke taak van de NPO om mede namens omroepen samenwerkingen met buitenlandse omroepen aan te gaan.
Bent u bereid de Kamer voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Media een brief te doen toekomen met daarin een uitwerking van de samenwerking tussen de NPO en VRT, een toelichting hoe deze samenwerking zich verhoudt tot de wettelijke taakomschrijving van de NPO zoals deze is neergelegd in de Mediawet en de wijze waarop deze samenwerking geëvalueerd zal worden door de NPO en het Ministerie van OCW?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7, 8 en 9 heb ik gegeven, heeft de NPO autonomie en wettelijke taak om samenwerkingen met buitenlandse omroepen aan te gaan. Ik zal de NPO vragen mij op de hoogte te houden van deze samenwerking en uw Kamer daarover zoals gebruikelijk informeren. Ik zal u daarbij ook informeren over de uitkomsten van mijn gesprekken met mijn Vlaamse collega dhr. Dalle.
Het bericht ‘DPG Media lanceert Seamless ads’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «DPG Media lanceert Seamless ads»1?
Ja.
Wat vindt u ervan dat DPG Media advertenties er straks laat uitzien als nieuwsberichten?
De advertentiemarkt innoveert; de lancering van seamless ads is hier een voorbeeld van. De wijze waarop advertenties worden getoond, kan vragen oproepen als het gaat om onderscheid tussen nieuwsberichten en advertenties.
Er bestaan (wettelijke) kaders waarbinnen mediabedrijven advertenties kunnen tonen; uitgangspunt hierbij is om misleiding van de consument te voorkomen. Zoals omschreven in het Burgerlijk Wetboek (o.a. art. 6:193f, 6:193g sub k en 3:15e lid2 en zoals opgenomen in de Nederlandse Reclame Code (o.a. artikel 7, 8 en3 moet reclame duidelijk als zodanig herkenbaar zijn. Misleiding door het gebruik van redactionele inhoud in de media, waarvoor de adverteerder heeft betaald, om reclame te maken voor een product, zonder dat dit duidelijk uit de inhoud of uit duidelijk door de consument identificeerbare beelden of geluiden blijkt is niet toegestaan. Hierop wordt toezicht gehouden door respectievelijk de ACM en de Reclame Code Commissie.
Bijkomend schrijft ook de CAO Uitgeverijbedrijf voor dat het uitgangspunt van de redactieformule van een nieuwsblad moet zijn dat er «een voor lezers herkenbare scheiding wordt aangebracht tussen nieuws enerzijds en advertenties, im'ers en «advertorials» anderzijds».
Het is aan nieuwsorganisaties zelf om te bepalen op welke wijze zij hun advertenties aan de consument tonen, waarbij zij zich moeten verhouden tot de (wettelijke) kaders. Een risico voor de consument om eventueel het onderscheid tussen nieuwsberichten en advertenties te duiden is, ondanks regelgeving en toezicht, mogelijk aanwezig.
Vindt u dat wanneer lezers moeilijk onderscheid kunnen maken tussen advertenties en nieuws dit ten koste gaat van het vertrouwen in de journalistiek?
Het is van fundamenteel belang dat de consument advertenties van journalistieke inhoud weet te onderscheiden. De introductie van seamless ads zou voor mogelijke vervaging kunnen zorgen. Regelgeving, vanuit het Burgerlijk Wetboek en de Nederlandse Reclame Code, en toezicht vanuit de ACM en Reclame Code Commissie dienen als waarborgen tot een duidelijk onderscheid tussen inhoud en advertentie.
Acht u een verplichting wenselijk voor media om advertenties als zodoende te laten markeren en om het onmogelijk te maken om advertenties te vermommen als nieuwsartikelen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, bestaan er (wettelijke) kaders waarbinnen nieuwsbedrijven advertenties aan de consument kunnen tonen. De ACM en de Reclame Code Commissie houden hier toezicht op. Seamless ads zijn een nieuw verschijnsel; we volgen de ontwikkeling ervan. Op dit moment is er nog geen aanleiding tot aanvullende regelgeving.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Raad voor de Journalistiek over «Seamless ads»?
De Raad voor de Journalistiek heeft een Leidraad vastgesteld aan de hand waarvan zij klachten beoordelen. Deze Leidraad ziet op het werk van journalisten en redacties en strekt zich niet uit tot het advertentiebeleid van nieuwsorganisaties. De Raad heeft dan ook geen rol in het beoordelen van de wijze waarop nieuwsorganisaties omgaan met «seamless ads». Deze rol ligt, zoals aangegeven bij vraag 2, bij de Reclame Code Commissie en bij de ACM. Ik zal aan de Reclame Code Commissie vragen wat zij mogelijk kunnen betekenen in relatie tot seamless ads. Dat zou kunnen in de vorm van signaleren (zij kunnen melden als er klachten hierover binnenkomen) en mogelijk actief handelen bij ongewenste praktijken met seamless ads.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege het herstreces en uitzoekwerk, heeft de beantwoording langer op zich genomen. De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het uitbuiten van kwetsbare jongeren voor (waarschijnlijk) hogere kijkcijfers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het tv-programma Dreamschool?1 en het programma Roddelpraat waaruit blijkt dat kwetsbare jongeren door het programma Dreamschool worden misbruikt, (waarschijnlijk) voor het halen van hogere kijkcijfers?2
Ja, ik ben bekend met de programma’s Dream School en Roddelpraat.
Wat vindt u van het feit dat kwetsbare jongeren voor programmadoeleinden worden misbruikt voor (waarschijnlijk) hogere kijkcijfers en dat er ruzies geforceerd in scene worden gezet? Kunt u een toelichting geven?
Voorop staat dat publieke omroepen zelf vorm en inhoud bepalen van het media-aanbod. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud en de vormgeving van programma's. Ook bevat de Mediawet 2008 geen regels over de omgang met deelnemers aan programma’s van publieke omroepen. Dit laat onverlet dat omroepen en programmamakers opereren in een maatschappelijke context en zich bewust moeten zijn van de impact die hun handelen op het publiek of deelnemers heeft. Zij hebben een verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mensen die deelnemen aan programma's.
De betreffende publieke omroep NTR en producent No Pictures Please geven aan zich zeer bewust te zijn van de kwetsbaarheid van deze jongeren en geven aan dat er geen sprake is van het in scène zetten van ruzies. De begeleiding rond Dream School bestaat uit een uitgebreide selectieprocedure waarbij psychologen betrokken zijn, begeleiding door dezelfde psychologen en wordt met de deelnemer besproken of er behoefte is aan meer ondersteuning dan wat standaard wordt aangeboden in het nazorgtraject. Wel kunnen deelnemers soms in een afhankelijke positie terechtkomen of gebracht worden. Daar hoort geen misbruik van gemaakt te worden.
Wat vindt u van het feit dat een oud-deelnemer van het programma stelt dat er van de beloofde nazorg richting de kwetsbare jongeren helemaal niets terecht komt? Kunt u een toelichting geven?
Volgens de NTR is de in het YouTube-programma Roddelpraat genoemde deelnemer, een deelnemer uit het tweede seizoen van dit programma in 2018. Door uw Kamer zijn in 2019 mondelinge vragen3 over dit programma gesteld naar aanleiding van vergelijkbare kritiek van de deelnemers. De NTR en de producent hebben zich de kritiek van de deelnemers destijds aangetrokken en heeft de nazorg verder geprofessionaliseerd.4 Ook de betreffende deelnemer is volgens de NTR deze nazorg aangeboden, maar heeft hij er zelf geen gebruik van gemaakt. Volgens de NTR is er voor het nazorgtraject voor deelnemers sindsdien tot tenminste een half jaar na de opnamen een gespecialiseerd bureau beschikbaar dat een actieve rol heeft bij de ondersteuning van de leerlingen in de stappen die zij willen zetten na Dream School, zoals het zoeken en vinden van opleiding of werk. Deze begeleiding wordt zowel telefonisch uitgevoerd als door middel van huisbezoeken en het vergezellen van deelnemers tijdens bijvoorbeeld sollicitatiegesprekken en intakes op opleidingen. Als er meer gespecialiseerde zorg nodig is in het nazorgtraject wordt de deelnemer in samenwerking met de psycholoog, ondersteund bij het vinden van deze hulp in de eigen omgeving.
Wat vindt u van het feit dat minderjarige deelnemers wurgcontracten moeten tekenen, waarin bijvoorbeeld staat dat zij, op straffe van 5.000 euro, niet met de pers mogen praten? Kunt u een toelichting geven?
Tot 2019 tekenden deelnemers van Dream School inderdaad een overeenkomst met daarin een boeteclausule van € 5.000,- voor het praten met de pers. Specifiek voor het programma Dream School zijn er echter geen boetes opgelegd. Deze clausules waren volgens de NTR en de producent vooral bedoeld om deelnemers ervan bewust te maken dat deelname geen vrijblijvende afspraak is. Mede naar aanleiding van de mondelinge vragen van uw Kamer in 2019 worden er volgens de NTR geen boeteclausules meer opgenomen in de overeenkomsten met deelnemers van Dream School vanwege de kwetsbaarheid van de doelgroep.
Welke stappen gaat u ondernemen tegen het programma Dreamschool? Kunt u een toelichting geven?
Naar aanleiding van de reactie van de NTR, zie ik geen aanleiding om nadere stappen te ondernemen.
Het bericht ‘Omroepen: er moet snel iets gebeuren met ON, na ‘beschamende’ uitzending’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat Ongehoord Nederland (ON) met de «beschamende» uitzending van 15 september jl. duidelijk een grens over is gegaan en dat voor dit soort geluiden geen plek zou moeten zijn in het omroepbestel?1
Het is niet aan mij om dat te beoordelen. De redactionele onafhankelijkheid van publieke omroepen is een groot goed, als Staatssecretaris voor media laat ik mij niet uit over de inhoud van de programmering.
Deelt u de mening dat er maatregelen moeten worden genomen en dat het nu lijkt alsof de bestuurlijke moed ontbreekt om dit te doen?
Het is in eerste instantie aan de NPO Ombudsman en het Commissariaat voor de Media om de uitzending te toetsen aan respectievelijk de journalistieke code van de NPO en de Mediawet. Beide instanties hebben aangegeven bezig te zijn met een onderzoek naar de desbetreffende uitzending.
Klopt het dat voorafgaand aan de toelating van ON, net zoals met elke omroep die toe wil treden tot het publieke omroepbestel, gesprekken zijn geweest over de voorwaarden die gelden om onderdeel te zijn van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en dat ON daarvoor heeft getekend? Hebben die gesprekken plaatsgevonden en heeft ON deze voorwaarden ondertekend? Hoe luiden die voorwaarden precies?
Ongehoord Nederland heeft een aanvraag voor een voorlopige erkenning ingediend. Het Commissariaat voor de Media, de NPO en de Raad voor Cultuur hebben over deze aanvraag geadviseerd. Omdat alle genoemde instellingen kanttekeningen plaatsen bij het verder positieve advies over de toelating van Ongehoord Nederland, heeft mijn voorganger Ongehoord Nederland per brief gevraagd naar de bereidheid van Ongehoord Nederland om zich te conformeren aan de journalistieke code van de NPO en de Mediawet. Ongehoord Nederland heeft in antwoord hierop laten weten zich te conformeren aan de Mediawet en alle interne gedragscodes, beleidslijnen en bindende besluiten van de NPO en het Commissariaat voor de Media. Er zijn geen aanvullende voorwaarden gesteld aan de erkenning van Ongehoord Nederland. De Mediawet biedt daartoe ook geen ruimte.
Wie is er verantwoordelijk om te toetsen of omroepen zich aan de voorwaarden, waarvoor ze hebben getekend, houden?
Er zijn geen aanvullende voorwaarden gesteld aan de omroepen die een erkenning hebben gekregen. Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de Mediawet. De NPO Ombudsman kan toetsen aan de journalistieke code van de NPO. Daarnaast kan de NPO toetsen of omroepen zich aan bindende besluiten van de NPO houden.
Wat is aanleiding om de voorwaarden te toetsen? Vindt dit structureel plaats of ook naar aanleiding van incidenten? Zijn er mogelijkheden om het toetsingsproces eerder in gang te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst waarbij iedereen naar elkaar (ver)wijst en niemand de verantwoordelijkheid neemt om deze uitzending te beoordelen en eventuele maatregelen te nemen?
Nee dat beeld herken ik niet.
Worden de beelden uit de «beschamende» uitzending momenteel onderzocht om te beoordelen en eventueel maatregelen te nemen?
Zowel de NPO Ombudsman als het Commissariaat voor de Media hebben aangegeven onderzoek te doen naar de uitzending.
Welke maatregelen zijn er mogelijk en wie kan die nemen?
Zie de antwoorden op vraag 10 tot en met 13.
Wie had bevoegdheden om destijds te beslissen dat PowNed haar vaste zendtijd kwijtraakte, waardoor PowNews Flits niet meer kon worden uitgezonden?2
De NPO is als coördinerend orgaan verantwoordelijk voor de coördinatie van het media-aanbod. In het geval van PowNews Flits heeft de NPO besloten dit programma niet meer te programmeren.
Welke taken én bevoegdheden heeft de NPO Ombudsman met betrekking tot de «beschamende» uitzending van ON?
De NPO Ombudsman kan toetsen of de uitzending van Ongehoord Nieuws voldoet aan de journalistieke code van de NPO. Naar aanleiding van de vele klachten die zijn binnengekomen heeft de NPO Ombudsman laten weten de uitzending inderdaad te onderzoeken.
Welke taken én bevoegdheden heeft het Commissariaat voor de Media met betrekking tot de «beschamende» uitzending van ON?
Het Commissariaat houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op de Mediawet. Als het Commissariaat vaststelt dat een omroep de Mediawet heeft overtreden, kan het Commissariaat een sanctie opleggen.
Welke taken én bevoegdheden heeft de NPO met betrekking tot de «beschamende» uitzending van ON?
De NPO kan een sanctie opleggen indien een omroep zich niet houdt aan bindende besluiten van de NPO of wanneer een omroep onvoldoende bereid is tot samenwerking binnen het publieke bestel. Daarnaast is de NPO als coördinerend en sturend orgaan verantwoordelijk voor de plaatsing van het media-aanbod. Indien een programma niet langer aan de criteria van de NPO voldoet, kan de NPO ertoe overgaan om een programma niet langer te programmeren.
Welke taken én bevoegdheden heeft u zelf met betrekking tot de «beschamende» uitzending van ON?
Ik heb als Staatssecretaris voor media geen rol in de beoordeling van de uitzending. Vrijheid van meningsuiting, en persvrijheid in het bijzonder, is een groot goed. Daarbij past een zeer terughoudende rol van de overheid als het gaat om de inhoud van programmering. De Mediawet bevat verschillende controlemechanismen die ervoor zorgen dat de NPO of het Commissariaat voor de Media kunnen ingrijpen indien een omroep over de schreef gaat.
Het bericht ‘Excuses voor misstanden bij NPO-klokkenluider’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat presentatoren die via productiemaatschappijen de vastgestelde salarisnormen omzeilen duidelijk een grens over gaan en er voor dit soort praktijken geen plek zou moeten zijn in het omroepbestel?1
Dit kabinet, net als de vorige kabinetten, zet zich sterk in om de salarissen van topfunctionarissen en presentatoren bij de publieke omroep binnen maatschappelijk verantwoorde grenzen te brengen. Vastgestelde normen zoals de Wet normering topinkomens (hierna: WNT) en de daarvan afgeleide regeling normering topinkomens voor topfunctionarissen van publieke media-instellingen, en het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (hierna: BPPO) voor presentatoren bij een publieke omroep helpen daarbij en worden ook gehandhaafd. Constructies waarin moedwillig geprobeerd wordt om genoemde normen te omzeilen zijn onwenselijk. En hoewel dit BPPO niet van toepassing is op overeenkomsten tussen omroepen en externe producenten, dient een publieke omroep zich tot het uiterste in te spannen en naar de bedoeling van het BPPO te contracteren.
Deelt u de mening dat de inhoudelijke signalen van de klokkenluider serieus moeten worden genomen en er nu bestuurlijke moed nodig is om een gedegen onderzoek naar de inhoud te doen en indien er sprake is van ongewenste constructies maatregelen te nemen?
Inhoudelijke signalen moeten altijd serieus worden genomen. Recent heeft de Minister van OCW uw Kamer over deze casus het rapport van de Audit Dienst Rijk gestuurd met zijn reactie daarbij.2 Het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) heeft aangekondigd onderzoek te zullen doen bij de NPO en landelijke publieke omroepen naar financiële (omzeilings-)constructies in het kader van de WNT en het BPPO.3 Het Commissariaat heeft mij laten weten dat het KPMG heeft ingeschakeld bij dit onderzoek. De afronding van dit onderzoek staat gepland voor het eerste kwartaal van 2023. Naar aanleiding van de rapportage zal het Commissariaat als onafhankelijk toezichthouder de vervolgstappen bepalen. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Zijn er bij u signalen bekend over salarisconstructies bij de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)? Zo ja, welke signalen en wat valt hierin op?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het onderzoek van het Commissariaat voor de Media naar financiële constructies op het Media Park?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel tijd is er nog nodig voor dit onderzoek? Komt dit onderzoek na afronding meteen naar de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de exacte probleemstelling en deelvragen zijn en wie er allemaal onderdeel zijn van het onderzoek?
Volgens opgave van het Commissariaat strekt het onderzoek zich in eerste aanleg uit over de periode 2019 tot en met heden. Het doel van het onderzoek is het verschaffen van inzicht in:
Welke mogelijkheden heeft het Commissariaat voor de Media om ervoor te zorgen dat iedereen meewerkt aan dit onderzoek en alle relevante informatie boven tafel komt?
Vanuit de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor en betrokkenheid bij een sterke en betrouwbare landelijke publieke omroep, wordt bij de NPO en de omroepen een beroep gedaan op actieve medewerking bij het onderzoek van het Commissariaat. Het Commissariaat geeft aan de optie open te houden om formele bevoegdheden in te zetten als de gewenste medewerking niet voldoende tot uiting komt. In de artikelen 5:16 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het Commissariaat als toezichthouder inlichtingen mag vorderen. Iedereen is verplicht daaraan mee te werken. Dat betekent dat het Commissariaat niet alleen onder toezicht gestelde partijen kan aanspreken maar ook bijvoorbeeld natuurlijke personen, commerciële bedrijven en andere bestuursorganen zoals gemeenten of provincies.
Wie kan er maatregelen nemen indien er sprake zou zijn van ongewenste constructies? Wat zouden deze maatregelen kunnen inhouden?
Het Commissariaat is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de Mediawet. Bij overtreding van de Mediawet kan het Commissariaat aan de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 225.000,- per overtreding.4 Ook is het Commissariaat namens de Minister belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de WNT en kan het namens de Minister ter handhaving van deze wet partijen een last onder dwangsom opleggen.
Het niet doorsturen van het ADR-rapport inzake de belangenverstrengeling van Shula Rijxman (NPO/D66) |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat het ADR-rapport1 over de belangenverstrengeling van Shula Rijxman (bestuursvoorzitter Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en thans D66-wethouder) al sinds 23 augustus jl. in uw bezit is?
Het ADR rapport «Onderzoeksrapport Feitenonderzoek naar de procesgang van een melding bij OCW over de publieke omroep» is op 23 augustus vastgesteld en aan OCW aangeboden.
Waarom duurt het maar liefst een complete maand voordat het naar de Kamer komt, terwijl u weet dat de Kamer voornemens is hierover plenair verder te praten?
Zoals ik in mijn brief van 27 september2 aankondig hebben er verschillende intensieve gesprekken met de SG plaatsgevonden na de aanbieding van het rapport. Over de uitkomsten van dit proces wilde ik uw Kamer tegelijk met het aanbieden van het rapport informeren. Dat heb ik zo spoedig mogelijk gedaan en daarom is op 27 september het rapport met mijn reactie aan uw Kamer aangeboden.
Wanneer kan de Kamer het rapport dan wel verwachten?
Uw Kamer heeft het rapport op 27 september ontvangen.
Zal ik het even komen ophalen?
Dat is niet nodig, het rapport is zowel digitaal als fysiek bij uw Kamer aangeboden.
Duurt het zo lang omdat u als Minister van D66-huize eerst overleg wilt plegen met uw Staatssecretaris van D66-huize en de hoogste ambtenaar op het gebied van media, eveneens een D66’er, om tot een oordeel te komen over het gedrag van de voormalige NPO-voorzitter, lid van D66, voordat u dit rapport, vervaardigd door de ADR (een organisatie die werkt onder verantwoordelijkheid van Minister Kaag, eveneens van D66) naar de Kamer stuurt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vreest u ook dat het rapport reeds verouderd is, omdat het nieuws dat mevrouw Rijxman lobbyde voor meer geld bij dezelfde ambtenaar als waar zij een hotelkamer mee deelt, naar buiten is gekomen na 23 augustus jl.?
Nee, het rapport zag op de melding uit 2020 over eventuele misstanden en de opvolging hiervan binnen het Ministerie van OCW.
Op welke manier gaat u commentaar leveren op deze laatste ontwikkeling?
Namens de Staatssecretaris kan ik uw Kamer informeren dat een dezer dagen beslist wordt op een Woo-verzoek naar aanleiding van een e-mail waaruit deze kwestie zou blijken. Het besluit en de stukken worden gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl.
Dat er wederom racistisch nepnieuws is verspreid door Ongehoord Nederland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat bij Ongehoord Nederland tijdens een uitzending is beweerd dat «blanken» in elkaar worden geslagen door mensen van kleur en dat dit veel gebeurt?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van deze uiting? Keurt u deze af?
De redactionele onafhankelijkheid van mediaorganisaties is een groot goed. Het mediawettelijk systeem zit zo in elkaar dat ik als bewindspersoon geen oordeel vel over de inhoud van de programmering. De NPO Ombudsman en het Commissariaat voor de Media toetsen elk vanuit hun eigen rol of publieke omroepen zich aan respectievelijk de journalistieke codes en de Mediawet houden.
De NPO Ombudsman heeft naar aanleiding van de uitzending en klachten die zij daarover heeft ontvangen aangekondigd de uitzending te onderzoeken. De NPO heeft daarnaast aan het Commissariaat voor de Media verzocht om te onderzoeken of de uitzending van Ongehoord Nederland voldoet aan de kaders van de Mediawet. Om ervoor te kunnen zorgen dat eenieder zijn rol binnen het mediabestel goed kan vervullen, loop ik niet vooruit op uitspraken van de NPO Ombudsman en het Commissariaat.
Vindt u dat dit racistisch nepnieuws is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet past bij de wettelijke taak van de publieke omroep en de opdracht die omroepen hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat op de publieke omroep door Ongehoord Nederland het n-woord is gebruikt? Keurt u dit af?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat het gebruik van het n-woord niet past bij de rol van de publieke omroep?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Commissariaat voor de Media verzocht om een onderzoek in te stellen naar Ongehoord Nederland?
Tijdens het commissiedebat over de hoofdlijnenbrief media heb ik u toegezegd aan het Commissariaat te vragen om een onderzoek te doen naar aanleiding van een uitzending van Ongehoord Nederland. Het Commissariaat heeft mij inmiddels laten weten onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid van journalistiek bij de publieke omroep. De vraag hoe de uitzendingen van Ongehoord Nederland zich verhouden tot de Mediawet wordt hierbij meegenomen. Het Commissariaat heeft laten weten dit onderzoek in het tweede kwartaal van 2023 op te leveren. In verband met de onrust die de uitzending heeft veroorzaakt, heb ik het Commissariaat per brief ter overweging gegeven het onderzoek naar de uitzending van Ongehoord Nederland prioriteit te geven. Een afschrift van de brief stuur ik u als bijlage mee.
Zo ja, wanneer vindt dit onderzoek plaats?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden heeft u om in te grijpen, indien een omroep zich niet aan de opdracht en de wettelijke taak houdt?
Conform de Mediawet kan ik de erkenning van een omroep intrekken als een omroep tweemaal een sanctie van de NPO of tweemaal een sanctie van het Commissariaat heeft ontvangen. Ook kan ik een erkenning intrekken indien de raad van bestuur van de NPO aangeeft dat een omroep niet voldoende bereid is om samen te werken of als uit twee evaluaties blijkt dat een omroep niet voldoende bijdraagt aan de publieke media-opdracht. Ik wil niet op dit proces vooruitlopen.
Bent u voornemens om vanuit uw rol stappen te ondernemen tegen Ongehoord Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat betreffende uiting in de uitzending van Ongehoord Nederland mogelijk aanzet tot haat of geweld jegens een groep? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als bewindspersoon om dit te beoordelen. Een rechter kan op basis van het strafrecht beoordelen hoe uitingen in de uitzending gekwalificeerd moeten worden.
Vindt u dat de NPO moet optreden tegen Ongehoord Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om dit te beoordelen. De NPO opereert onafhankelijk en gaat zelf over welke stappen zij ondernemen.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet «evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand» is?2
Dat is op dit moment niet aan mij om te beoordelen. Pas op het moment dat ik als bewindspersoon aan zet ben op basis van het mediawettelijke proces zoals geschetst in het antwoord op vraag 10, beraad ik mij op eventuele vervolgstappen.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet «op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft en de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied weerspiegelt»?3
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u dat Ongehoord Nederland uit het publieke omroepbestel gegooid moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
De moord op een Palestijnse journaliste |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat vindt u van de verklaring d.d. 5 september van de Israëlische strijdkrachten over de dood van de Palestijnse journaliste Shireen Abu Akleh?1
Nederland heeft kennisgenomen van de verklaring van de Israëlische strijdkrachten. De conclusie die hierin wordt getrokken is dat Shireen Abu Akleh zeer waarschijnlijk om het leven is gekomen door een kogel van de Israeli Defence Forces (IDF). Om te begrijpen wat er precies is gebeurd, is een uitgebreide beschrijving nodig van de omstandigheden en de gebeurtenissen die tot haar dood hebben geleid. Het IDF-rapport draagt hieraan bij. Samen met gelijkgezinde partners blijft Nederland bij Israël aandringen op verantwoording en op berechting van degenen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Shireen Abu Akleh. Vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en de veiligheid van journalisten zijn essentieel voor een democratische rechtsstaat.
Bent u het eens dat de conclusie van deze verklaring – dat de schuldige niet kan worden aangewezen en het onderzoek daarmee ten einde is – uitermate onbevredigend is?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de motie Jasper van Dijk/Agnes Mulder om zich voor deze zaak te blijven inspannen zodat de daders kunnen worden berecht, nog altijd niet is uitgevoerd?2 Wat gaat u doen om dit alsnog te realiseren?
Nederland heeft zich er met gelijkgezinde landen hard voor gemaakt dat de oproep tot berechting van degenen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Shireen Abu Akleh zou worden opgenomen in het EU-statement voor de EU-Israël Associatieraad. Ook heeft Nederland zich als co-voorzitter van de Media Freedom Coalition ingespannen voor een gezamenlijke verklaring waarin het overlijden van de Palestijnse journaliste Shireen Abu Akleh scherp wordt veroordeeld. In deze verklaring wordt opgeroepen tot verantwoording en bepleit dat aanvallen op journalisten en mediapersoneel grondig onderzocht moeten worden. Mede dankzij de inzet van Nederland is deze oproep door 26 landen ondertekend. Ten slotte benadrukt Nederland ook in bilaterale contacten met Israël het belang van verantwoording en gerechtigheid. Op basis hiervan is het kabinet van oordeel dat uitvoering is gegeven aan de motie van Jasper van Dijk en Agnes Mulder (Kamerstuk 35 925-V, nr. 109).
Erkent u dat onafhankelijk onderzoek naar de toedracht nog altijd hard nodig is? Gaat u daarop aandringen?
Israël heeft, na oproepen van de internationale gemeenschap inclusief Nederland, een forensisch onderzoek ingesteld. De United States Security Coordinator of the Israel-Palestinian Authority (USSC) heeft hier als onafhankelijke partij toezicht op gehouden.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van uw diplomatie richting Israël? Erkent u dat u veel meer kunt doen dan gesprekken voeren en verbale veroordelingen?
Het voeren van gesprekken en het veroordelen van gebeurtenissen zijn beproefde instrumenten in het diplomatieke verkeer. In de kwestie van de dood van Shireen Abu Akleh hebben oproepen van de internationale gemeenschap inclusief Nederland ertoe bijgedragen dat Israël een forensisch onderzoek heeft ingesteld.
Dankzij de goede bilaterale relatie is Nederland in staat gesprekken met Israël aan te gaan ook over gevoelige onderwerpen.
Het bericht 'Vulva maakt nummer over abortus genaamd 'Kill The Baby' en over misbruikers genaamd 'Abusers'' |
|
Mirjam Bikker (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vulva maakt nummer over abortus genaamd «Kill The Baby» en over misbruikers genaamd «Abusers»»1 en de albumreleaseparty op 27 augustus jongstleden?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop in de muziek en op de releaseparty over zoiets kwetsbaars als abortus wordt gesproken ronduit schokkend is?
Ik vind dat in het nummer «Kill the baby» op weinig tactvolle wijze wordt gezongen over abortus. Echter, het nummer valt wat mij betreft onder de vrijheid van artistieke expressie. Hoe precies op de releaseparty is gesproken over abortus is mij niet bekend. Ik begrijp uit een artikel op de website Vice dat op de bewuste avond een veelzijdig programma is aangeboden rond het thema abortus.
Hoe verhoudt de tekst en boodschap van het nummer «Kill the Baby» zich tot de manier waarop de Wet afbreking zwangerschap (Waz) spreekt over abortus en de waarde van het ongeboren leven?
De tekst van het nummer hangt op geen enkele wijze samen met de manier waarop in de Waz wordt gesproken over abortus en de waarde van het ongeboren leven.
Deelt u de mening dat deze clip en muziek, waarin abortus als iets feestelijks wordt gepresenteerd, afbreuk doet aan het kabinetsbeleid om het aantal ongewenste en onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde) abortussen te verminderen?
Het kabinetsbeleid staat los van deze clip en muziek. Met de aanpak voorkomen van en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap (het vervolg op het Zevenpuntenplan onbedoelde zwangerschap), zet het kabinet in op het voorkomen van en bieden van ondersteuning bij onbedoelde zwangerschappen2. Daarbij wordt keuzehulp en nazorg gegarandeerd voor eenieder die dit nodig heeft. Ook het bieden van goede, betrouwbare en vindbare informatie waarmee vrouwen weloverwogen keuzes kunnen maken hoort hierbij. Binnen de vormgeving en de uitvoering van het beleid wordt rekening gehouden met de verschillende opvattingen die over dit onderwerp leven: politiek maar zeker ook maatschappelijk. De gezondheid van vrouw en kind én de autonomie (keuzevrijheid) van de vrouw blijven hierbij leidend.
Betekent de betrokkenheid van de organisatie Ava bij de releaseparty dat de samenwerkingspartners van Ava, te weten Rutgers, Fiom, de Nederlandse Vereniging voor voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA), ook achter de boodschap van het nummer «Kill the Baby», zoals verwoord in het artikel «Feesten in een kerk voor het recht op abortus»2 staan?
De suggestie dat genoemde organisaties achter de boodschap van het nummer staan mist elke grondslag. Ik acht het echter niet gepast om te spreken voor deze organisaties; als zij zich willen uitlaten over de boodschap van het nummer, is dat aan hen. Overigens werkt het Ministerie van VWS constructief en naar tevredenheid samen met Rutgers, Fiom, de NVOG, de NGvA. Ook is in het kader van de aanpak voorkomen van en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap sinds kort de samenwerking met AVA gestart.
Zijn er bestuurlijke, dan wel juridische mogelijkheden om hiertegen op te treden? Zo ja, wat gaat u daarmee doen? Zo nee, waarom niet?
De vrijheid van artistieke expressie is een belangrijk gegeven en hoort bij onze samenleving. Als zodanig is die vrijheid nauw verbonden met het in de Grondwet verankerde recht op vrijheid van meningsuiting. Zolang een uiting niet discrimineert of onnodig kwetst wordt deze beschermd door dit recht. Het is niet ongebruikelijk dat kunst grenzen opzoekt om maatschappelijke discussie aan te wakkeren. Dat kunstenaars gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting is een grote verworvenheid, die niet zomaar ingeperkt mag worden. Ik acht ingrijpen dan ook ongewenst.
Kunt u toelichten welke grenzen er zitten voor publieke media om te berichten over gewelddadige en kwetsende kunstuitingen? Hoe beoordeelt u dat in deze kwestie?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De VPRO, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de VPRO dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud van de berichtgeving. Het filmpje bij het nummer zal door sommigen aanstootgevend gevonden worden, en men kan het ook zien als artistieke expressie. Het is echter niet aan de overheid om een oordeel uit te spreken over het media-aanbod van de publieke media-instellingen.
Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma's is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd. De rechter kan eventueel naderhand bepalen dat een programma bepaalde grenzen heeft overschreden. Als aangifte is gedaan bij de politie en het Openbaar Ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Wervingscampagnes ten behoeve van donoren via social media |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u ervan op de hoogte dat spermabanken, zoals de European Sperm Bank, donoren werven via verschillende sociale mediaplatforms en daarbij adverteren met «voordelen» van donorschap zoals regelmatige gezondheidschecks en vergoedingen tot 560 euro per maand?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat dit soort marketing bestaat en op deze manier donoren worden geworven?
In Nederland mogen bedrijven reclame maken voor hun producten en diensten, mits zij zich houden aan de ter zake geldende Nederlandse wet- en regelgeving. Er zijn geen signalen dat de European Spermbank (ESB) zich niet aan die wet- en regelgeving houdt.
Bent u het ermee eens dat deze online marketing strijdig is met het feit dat er in Nederland niet gedoneerd mag worden voor gewin maar alleen op basis van een onkostenvergoeding, zoals beschreven staat in artikel 272 van de Embryowet en in de richtlijn van het Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) waarin staat dat donatie er alleen is om iemand te helpen en niet voor eigen gewin?3
In de Embryowet (artikel 5, lid 2) is bepaald dat de terbeschikkingstelling van geslachtscellen alleen om niet kan worden gedaan. Dat betekent dat alleen de onkosten mogen worden vergoed. In het Landelijk standpunt spermadonatie van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Vereniging voor Klinische Embryologie (KLEM) wordt klinieken geadviseerd voor de onkostenvergoeding een maximum van € 75 te hanteren. Op de website van ESB is aangegeven dat een spermadonor € 40 per donatie ontvangt. Dit bedrag is in lijn met voornoemd Landelijk standpunt spermadonatie.
De European Sperm Bank is een private Deense onderneming met een vestiging in Amsterdam. In hoeverre valt deze vestiging onder de Nederlandse wet- en regelgeving?
De vestiging van de ESB in Amsterdam richt zich op het in ontvangst nemen na verkrijgen, bewaren en bewerken van menselijk sperma voor fertiliteitsbehandelingen en deze handelingen vallen onder de Nederlandse wet- en regelgeving. Met ingang van 1 juni 2022 heeft de ESB een erkenning gekregen op basis van artikel 9 van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl) als orgaanbank.
Mag de European Sperm Bank juridisch gezien op deze manier een wervingscampagne richten op Nederlandse socialmedia-accounts? Op welke manier verhoudt deze juridische status zich tot klinieken in Nederland die aangesloten zijn bij de European Sperm Bank? Kunnen aangesloten klinieken aangesproken worden op deze manier van werving?
Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de ESB zich niet houdt aan de Nederlandse wet- en regelgeving, zodat voor optreden door de IGJ op dit moment geen aanleiding bestaat.
Welke mogelijkheden heeft u of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om tegen deze (online) marketing op te treden?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er, voor zover bij u bekend, meer bedrijven die zich niet houden aan de richtlijnen die er voor dergelijke organisaties en bedrijven?
Voor zover u met deze vraag bedoelt of er andere klinieken zijn die zich bij het werven van donoren niet houden aan de geldende wet- en regelgeving, geldt dat er daarvoor op dit moment geen aanwijzingen zijn.
Het verbod op vleesreclames in Haarlem |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Henk Staghouwer (CU) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving inzake het verbod op vleesreclames in Haarlem?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verbieden van reclames uit politiek geboren motieven welhaast dictatoriaal te noemen is? Zo nee, hoe ziet u dit klimaatgedram dan?
Nee, het verbieden van reclames is niet welhaast dictatoriaal te noemen. Immers, de maatregel vloeit voort uit een aangenomen motie van de gemeenteraad van Haarlem, en kan daarmee verondersteld worden als een breed gedragen maatregel, aangereikt door een democratisch gekozen gemeenteraad.
Deelt u de mening dat de door de klimaatfanatici opgelegde censuur vleeseters stigmatiseert en de vrijheid om te kiezen voor legaal in Nederland bestaande producten ernstig onder druk zet?
Nee. Ik ben niet van mening dat de maatregel om vleesreclames te beperken in het publieke domein een stigmatiserende boodschap afgeeft over vleeseters. Het beperkt ook niet de mogelijkheid om vlees te kopen, enkel de mogelijkheden om reclame te maken voor vlees via buitenreclame in Haarlem. De vrijheid om te kiezen voor producten wordt hier mijn inziens ook niet door ingeperkt. Verbod op buitenreclames is overigens niet nieuw. Zo heeft de gemeente Amsterdam in het stedelijk kader buitenreclame en in het contract voor reclame in de metrostations een paragraaf over kindermarketing opgenomen. Deze paragraaf beperkt de reclames gericht op kinderen om zo de gezondheid te beschermen. Elke gemeente heeft de mogelijkheid om beleid te ontwikkelen ten aanzien van (buiten)reclame.
Deelt u de mening dat het verbod op vleesreclames een onaanvaardbare aantasting van de vrijheid van ondernemerschap is? Zo ja, wilt u alle reclames toestaan voor alle legaal in de handel gebrachte producten, inclusief vlees en inclusief prijzen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nee. Het ligt niet in mijn bevoegdheid, noch is het mijn inziens een goed idee, om alle reclames toe te staan voor alle legaal in de handel gebrachte producten, ongeacht de andere belangen die er spelen. De vraag of het verbod op vleesreclames in Haarlem een onaanvaardbare aantasting is, is niet aan mij om te beantwoorden, maar eventueel aan de rechter om een oordeel over te vellen.
Deelt u de mening dat een verbod op reclame voor vlees fataal zou zijn voor varkenshouders, die door de desastreuze stikstofplannen van het kabinet het mes al op de keel hebben? Zo ja, hoe gaat u deze sector beschermen?
Nee, die mening deel ik niet. De consumptie van varkensvlees in Nederland zal door een verbod op buitenreclame in Haarlem niet verdwijnen. Bovendien wordt zo’n driekwart van het varkensvlees geëxporteerd naar het buitenland.
Deelt u de mening dat de productie van varkensvlees door de anti-vleeslobby zich zal verplaatsen naar landen waar het vele malen slechter gesteld is met de standaarden voor dierenwelzijn? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nee, die mening deel ik niet. U veronderstelt dat een groep mensen of partijen die probeert druk uit te oefenen op politiek, bestuurders of beleidsmakers om maatregelen te nemen tegen (het produceren of eten van) vlees, er toe leidt dat de productie van varkensvlees zich zal verplaatsen naar andere landen waar slechtere standaarden zijn voor dierenwelzijn. Echter, naast deze lobby zijn er ook mensen of partijen actief om druk uit te oefenen om maatregelen te nemen ten gunste van (het produceren of eten van) vlees. Dit is onlosmakelijk verbonden met de manier waarop we in Nederland (en daarbuiten) werken. Ik ben niet van mening dat welke lobby dan ook resulteert in het vertrek van een volledige sector naar andere landen.
Een journalist die jarenlang gevolgd wordt door de AIVD |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Begrijpt u dat journalisten zich zorgen maken over het feit dat zij op indringende wijze worden gevolgd door de AIVD, waardoor zij hun werk niet in vrijheid kunnen uitvoeren? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren?1, 2
Ik begrijp goed dat journalisten zich kunnen afvragen of zij onder de aandacht staan of hebben gestaan van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Ik kan mij ook verplaatsen in zorgen over de integriteit van bronbescherming. Het beschermen van journalistieke bronnen is een zwaarwegend belang dat de overheid in het belang van een goed functionerende democratische rechtsorde in vergaande mate dient te respecteren. Ik licht in de beantwoording van deze vragen graag toe hoe dit is geborgd in het werk van de AIVD.
Persvrijheid is, net als persveiligheid, essentieel voor onze democratische rechtsorde. Een journalist moet altijd onafhankelijk en onbelemmerd kunnen werken. Ik realiseer mij terdege dat het recht op bronbescherming hierbij een onmisbaar element is. Ook bronnen van journalisten dienen vrij en veilig te zijn, en hun identiteit beschermd te worden. Juist de laatste jaren staat ook in Nederland de vrijheid en veiligheid van de pers onder druk. Vandaar dat het kabinet maatregelen neemt om persvrijheid beter te beschermen en persveiligheid te versterken.
Kunt u aangeven of het staande praktijk is dat (onderzoeks-)journalisten worden gevolgd door de inlichtingendienst?
Van «volgen» (te weten: het doen van onderzoek door de AIVD met inzet van bijzondere bevoegdheden) van journalisten is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. De AIVD kan een journalist onderzoeken indien daar zwaarwegende redenen voor zijn. Dit wordt onderbouwd en getoetst conform de regels van de Wiv2017. Indien de AIVD voornemens is om bijzondere bevoegdheden in te zetten zijn er – vanwege het zwaarwegend belang van bronbescherming – in geval van journalisten extra waarborgen ingebouwd. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Erkent u dat een journalist voor het uitvoeren van het werk zoals het beschermen van bronnen, ervan uit moet kunnen gaan dat de inlichtingendienst niet volgt wat iemands handelingen en wat diens contacten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beschermen van journalistieke bronnen is van groot belang voor een goed functionerende democratische rechtsorde. Journalisten zijn echter niet uitgesloten van onderzoek door de AIVD, er kan immers een zwaarwegende reden zijn dit onderzoek te doen. Gezien het belang van de bescherming van de bronnen van journalisten worden aan een dergelijk onderzoek en de inzet daarbij van bijzondere bevoegdheden zware eisen gesteld. Dat belang, in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vastgesteld, heeft er toe geleid dat in de Wiv2017 zware procedurele eisen zijn gesteld aan onderzoek naar journalisten waarbij mogelijk gegevens van hun bronnen worden verworven. Voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid is toestemming van de rechtbank Den Haag vereist en is de toestemmingstermijn beperkt tot 4 weken (met de mogelijkheid van verlenging). Ook vindt er bij journalisten een zwaardere proportionaliteitstoets plaats.
Ik licht deze extra waarborgen opgenomen in de Wiv2017 nader toe:
Erkent u tevens dat het een grove schending van de vrije pers en nieuwsgaring is dat de inlichtingendienst (AIVD en diens voorganger BVD) een dossier bijhoudt van een journalist? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan in deze beantwoording niet ingaan op een individuele casus. Wel kan ik u in algemene zin aangeven wat een persoon die een inzageverzoek doet verstrekt kan krijgen en wat dit betekent.
In geval van een inzageverzoek in eigen persoonsgegevens krijgt de aanvrager – indien er informatie wordt aangetroffen in het archief en voor zover dat verstrekt mag worden volgens de Wiv2017 – informatie waarin de persoonsgegevens van de aanvrager voorkomen. Deze documenten worden gebundeld aangeboden als inzagedossier. Het bestaan van deze documenten en het bundelen hiervan ten behoeve van een inzageverzoek betekenen niet dat de aanvrager voor de AIVD heeft gewerkt (bijvoorbeeld als informant) of onderwerp van onderzoek is geweest.
Het is mogelijk dat de persoonsgegevens van een (onderzoeks)journalist voorkomen in de systemen van de AIVD. Dit voorkomen van iemands naam in de systemen van de AIVD kan uiteenlopende redenen hebben. Bijvoorbeeld wanneer iemand onderzoek doet naar een onderwerp dat ook door de AIVD wordt onderzocht, of wanneer iemands naam in mediaberichtgeving wordt genoemd die door de AIVD wordt verwerkt. Dit betekent niet dat de journalist van wie de naam voorkomt in de systemen van de AIVD zelf onderwerp is van onderzoek door de AIVD. Ik geef u nog twee voorbeelden. Een journalist kan worden genoemd door een persoon die wel onderwerp is van onderzoek, tijdens een telefoongesprek dat door de dienst wordt afgetapt. Ten tweede kan de AIVD kennis nemen van publicaties van een journalist en de publicaties opslaan in de eigen systemen wanneer deze relevante informatie bevatten over een persoon, groep of fenomeen waar de AIVD onderzoek naar doet.
Klopt het dat de betreffende journalist, namelijk Stella Braam, in 1986 in het vizier van de inlichtingendienst is gekomen door een naamgenoot die de anti-apartheidsbeweging in Nederland oprichtte?
Ik kan in deze beantwoording niet ingaan op een individuele casus.
Kunt u aangeven welke gronden de BVD in 1986 had om iemand die apartheid wilde bestrijden als gevaar voor de staatsveiligheid te beschouwen? Hoe kwam de weging tot dit oordeel tot stand?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke redenen er kunnen zijn om een staatsburger te volgen of aan onderzoek te onderwerpen omwille van een familieband? Beseft de inlichtingendienst afdoende dat het zijn van familie op zich niets zegt over iemands beweegredenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het hebben van een familieband is op zichzelf beschouwd geen reden en onvoldoende proportioneel voor onderzoek door de AIVD.
Wat zijn precies de gronden waarop een journalist gevolgd kan worden door de inlichtingendienst? Kunt u een limitatieve lijst verstrekken?
De AIVD maakt in haar wettelijke taakopdracht (beschreven in artikel 8 van de Wiv2017) geen onderscheid naar personen of beroepsgroep. Leidend is of er een ernstig vermoeden is dat personen een gevaar vormen voor het voorbestaan van de democratische rechtsorde danwel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Er gelden voor het door de AIVD in onderzoek nemen van journalisten de nodige extra waarborgen. Zie voor de verzwaarde proportionaliteitstoets en de bijzondere toestemmingsprocedure het antwoord op vraag 3.
Wie toetst of het volgen van een journalist mag? Kunt u de procedure uiteenzetten, zowel bij de start, als bij het blijven volgen van een journalist?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als de AIVD uiterste terughoudendheid betracht om journalisten te volgen en dat zij dit altijd zo kort mogelijk doet, mocht zij dit nodig achten? Zo ja, wie houdt hier toezicht op? Zo nee, waarom niet?
De AIVD betracht uiterste terughoudendheid bij het in onderzoek nemen van journalisten. Indien van een onderzoek sprake is doet de AIVD dit zo kort mogelijk. Vanwege de bijzondere status van de beroepsgroep journalisten en het belang van de bescherming van journalistieke bronnen zijn er tevens, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, extra waarborgen ingebouwd. De CTIVD houdt hierop toezicht, zoals blijkt uit hun toezichtsrapport nr. 52. Zie ook mijn antwoord op vraag 19.
Vindt u het tevens wenselijk dat als journalisten voor een (langere of kortere) tijd gevolgd zijn, dat zij hierover dan actief worden geïnformeerd door de dienst – opdat zij bijvoorbeeld kunnen inschatten of en zo ja hoe hun bronnen gevaar liepen of lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij zijn onderzoeken mag de AIVD gebruik maken van zogenoemde bijzondere bevoegdheden. Hieronder wordt onder meer begrepen het openen van brieven, het aftappen van telefoongesprekken en het binnentreden van een woning. Omdat het uitoefenen van deze bijzondere bevoegdheden een inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene, bepaalt artikel 59 van de Wiv2017 dat vijf jaar nadat de bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend, ten aanzien van de hierboven genoemde bevoegdheden moet worden onderzocht of de betrokkene daarover kan worden geïnformeerd. Dit is (nog) niet mogelijk als gegevens van belang zijn voor een lopend onderzoek of als bronnen, werkwijzen of de relatie met buitenlandse diensten in het geding komt. Als informeren van betrokkenen wel mogelijk is, dan ontvangt hij of zij een brief waarin staat dat er een bijzondere bevoegdheid is ingezet en de periode waarin dat heeft plaatsgevonden, waarbij de exacte begindatum en de exacte einddatum wordt vermeld. Waarom er een bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend en welke informatie hieruit naar voren is gekomen wordt daarbij niet verteld. Deze zogeheten notificatieplicht, die voor iedereen geldt, is van kracht met het inwerkingtreden van de Wiv2002.
Bent u bereid te inventariseren welke journalisten er afgeluisterd zijn door de AIVD en hen daarvan op de hoogte te brengen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?3
Zie antwoord vraag 11.
Waarom is de betreffende journalist niet actief geïnformeerd over het feit dat zij gevolgd is door de inlichtingendiensten? Is zij door meer inlichtingendiensten gevolgd dan alleen de AIVD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven waarom de journaliste bij het verkrijgen van haar dossier – dat maar liefst 35 jaar beslaat – slechts een juridisch schrijven en geen begeleidend gesprek is aangeboden? Vindt u niet dat het ten principale juist is om als inlichtingendienst bereid te zijn toe te lichten wat zich in het dossier bevindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In geval van een inzageverzoek in eigen persoonsgegevens krijgt de aanvrager – indien er informatie wordt aangetroffen in de bestanden van de AIVD en voor zover dat verstrekt mag worden volgens de Wiv2017 – informatie waarin de persoonsgegevens van de aanvrager voorkomen. Ik heb u in de beantwoording van vraag 4 enkele voorbeelden genoemd van manieren waarop een persoon kan voorkomen in de systemen van de dienst en dat dit niet betekent dat iemand informant of onderwerp van onderzoek van de AIVD is geweest. Het is echter niet mogelijk bij de documenten alle relevante context te vermelden. Daarnaast is vaak een deel van de tekst onleesbaar gemaakt omdat die tekst informatie bevat over het actuele kennisniveau, werkwijze of bronnen van de AIVD. Dit maakt het inzagedossier vaak moeilijk te duiden voor diegene die het verzoek om inzage heeft ingediend en daarop een inzagedossier krijgt verstrekt.
Men kan bezwaar aantekenen tegen het besluit op het verzoek om inzage in de door de AIVD verwerkte gegevens omtrent betrokkenen. In dat geval behoort ook een hoorzitting tot de mogelijkheden. Op 6 september heeft een hoorzitting met mevrouw Braam plaatsgevonden. Over dit gesprek is na de hoorzitting in de media bericht. Daarbij heeft mevrouw Braam de gelegenheid gekregen om haar bezwaargronden mondeling toe te lichten. Van de kant van de AIVD is toelichting en uitleg gegeven, waarbij de AIVD zoals gebruikelijk geen vragen heeft kunnen beantwoorden die het actuele kennisniveau, werkwijze of de bronnen van de dienst raken.
Alles overziend constateer ik dat er misverstanden zijn ontstaan over de procedure en de strekking en aard van de documenten die de aanvrager ontvangt. De AIVD neemt stappen om de uitleg van en toelichting bij de inzageprocedure te verbeteren.
Klopt het dat de (undercover-)journalist Mehmet Ülger – en mede onderzoeker van de Grijze wolven in de jaren negentig – ook gevolgd is door de inlichtingendienst en dat zijn erfgename zijn dossier heeft opgevraagd?4
Ik kan in deze beantwoording niet op deze vragen ingaan omdat ze individuele casuïstiek betreffen. Daarnaast zou een inhoudelijk antwoord inzicht geven in de werkwijze van de dienst.
Erkent u dat zowel Ülger als Braam, door hen te volgen, gebruikt zijn door de inlichtingendienst om netwerken in kaart te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft de inlichtingendienst zich destijds of later gerealiseerd dat ze, door het volgen, deze journalisten in gevaar heeft gebracht? Welke reflectie heeft de BVD/AIVD gemaakt van haar inzet in deze periode? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 15.
Welke «lakinstructie» gebruikt de AIVD bij het verstrekken van persoonsdossiers van mensen die dat opvragen? Is deze instructie of werkwijze juridisch getoetst? Kan de Kamer deze juridische toets ontvangen?
In hoofdstuk 5 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 staat aangegeven aan de hand van welke weigeringsgronden en beperkingen inzageverzoeken worden getoetst. Indien er tijdens een archiefonderzoek informatie wordt gevonden die ziet op de gegevens die zijn opgevraagd dan wordt pagina voor pagina beoordeeld welke informatie wel en welke niet vrijgegeven kan worden. De AIVD probeert altijd – waar mogelijk – zoveel mogelijk context te laten staan in een document zodat duidelijk wordt wat er eigenlijk staat. Dit is niet altijd mogelijk. Artikel 23 van de Wiv2017 regelt de zorgplicht van het hoofd van de dienst voor geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens, bronnen waaruit deze gegevens afkomstig zijn en de veiligheid van personen met wier medewerking gegevens worden verzameld. De AIVD mag dus niets vertellen over de bronnen, de actuele werkwijzen en het actueel kennisniveau van de AIVD, omdat het de nationale veiligheid schaadt als die informatie bekend wordt. Ook kan het zijn dat een bepaalde passage uit een document niet ziet op de informatie die wordt opgevraagd. Een dergelijke passage dient dan om die reden verwijderd te worden. Te denken valt daarbij aan een verslag van een vergadering waarbij meerdere onderwerpen zijn besproken en dat slechts een passage ziet op het onderwerp dat is opgevraagd.
Kunt u aangeven hoe volgens u de meest recente Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten journalisten beter beschermd worden tegen het volgen door de inlichtingendiensten? Kunt u daarbij ingaan op de kritiek van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) die destijds concludeerde dat er geen specifieke regels zijn voor het verwerken en vernietigen van gegevens die betrekking hebben op de identiteit van een bron van de journalist en die verkregen zijn door de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid?5
Ik heb de Kamer op 28 maart 2017 (Kamerstuk 29924–147) geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen van de CTIVD in het toezichtsrapport nr. 52 Over de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD en de MIVD. Het is goed om hier op te merken dat het toezichtsrapport 52 dateert van voor de inwerkingtreding van de Wiv2017. Vanaf begin 2016 gold de Tijdelijke regeling onafhankelijke toetsing bijzondere bevoegdheden Wiv2002 jegens advocaten en journalisten.
De belangrijkste aanbeveling van de CTIVD ten aanzien van journalisten betrof een onafhankelijke bindende toets in die gevallen waarin inzet van bijzondere bevoegdheden jegens een target (mede) is gericht op het achterhalen van een journalistieke bron. Deze onafhankelijke bindende toets ten aanzien van journalisten is vastgelegd in artikel 30, lid 2 Wiv2017. Bij de inzet van bijzondere bevoegdheden is gekozen voor toestemming van de rechtbank Den Haag.
Kunt u aangeven wie en welke instanties toegang hebben tot het AIVD-dossier?
Informatie waarover de AIVD beschikt is niet toegankelijk voor derden tenzij deze door de AIVD wordt gedeeld in de vorm van een ambtsbericht of een ander inlichtingenproduct. Binnen de AIVD gelden strikte regels van compartimentering. Alleen degenen die verantwoordelijk zijn voor onderzoeken hebben toegang tot de informatie die uit dat onderzoek voortkomt. Indien informatie van de AIVD met derden wordt gedeeld is de groep ontvangende instanties meestal beperkt (bijvoorbeeld tot het Openbaar Ministerie, Nationale Politie, NCTV) en is er sprake van een rubricering waardoor ook binnen die instanties slechts enkele personen toegang hebben tot die informatie. De CTIVD heeft toegang tot alle informatie waarover de AIVD beschikt.
Een aan een persoon verstrekt inzagedossier bestaat uit gederubriceerde informatie die slechts wordt verstrekt aan de persoon de het inzageverzoek heeft ingediend. Die persoon kan besluiten het dossier te delen met anderen. Ook hier geldt dat de CTIVD toegang heeft tot de AIVD informatie die in een inzagedossier is opgenomen.
Beseft u dat Stella Braam haar werk niet meer kan uitoefenen omdat zij de bronbescherming, essentieel voor de persvrijheid, niet meer kan garanderen? Bent u bereid zo spoedig mogelijk te verklaren dat Braam niet meer gevolgd wordt door de AIVD, zodat zij haar werkzaamheden weer kan uitoefenen.
Over de individuele casus waar u aan refereert communiceert de AIVD met de betreffende persoon en diens vertegenwoordigers via de geëigende kanalen.
Uitspraken Maarten van Rossem en opstarten van een boerderij door de Staatstelevisie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de recente uitspraken van Maarten van Rossem in het programma De Slimste Mens?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van Van Rossem: «Wat mij betreft schieten ze die morgen dood en begraven ze hem op een anonieme plek»? Wilt u een gedetailleerd antwoord geven met het oog op het eerdere veroordelen van uitspraken van Johan Derksen?2
Pluriformiteit is onderdeel van de wettelijke taakopdracht van de publieke omroep. Het is echter niet aan mij om een oordeel te geven over de inhoud van afzonderlijke programma’s of uitlatingen die daarin worden gedaan. Het Commissariaat voor de Media is als toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet. Daarnaast kan men een klacht indienen bij de NPO Ombudsman en uiteraard bij de desbetreffende omroep zelf.
Deelt u de mening dat de publieke omroep pluriform moet zijn, daar het mogelijk wordt gemaakt door de belastingbetaler? Zo ja, hoe duidt u dan de anti-houding van Van Rossem jegens boeren en stemmers op partijen die het heerschap Van Rossem niet aanstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat verdient Van Rossem bij de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?
KRO-NCRV heeft mij laten weten dat de vergoeding van de heer Van Rossem binnen de geldende beloningsregels valt. Het Commissariaat voor de Media houdt hier toezicht op. Om te voorkomen dat de onafhankelijkheid van de publieke omroep op het spel komt te staan, wordt van de publieke omroep geen verantwoording van kosten op programmaniveau en salarisbetalingen die daar onderdeel van zijn, gevraagd.3
Deelt u de mening dat Van Rossem zijn uitspraken niet passend zijn voor de Staatstelevisie? Zo ja, deelt u de mening dat de geweldsverheerlijkende PvdA-mastodont van de buis moet verdwijnen?
Zie mijn antwoord op vraag 3. In Nederland is er geen staatstelevisie, hier zijn de media onafhankelijk. Het is niet aan mij om te bepalen of de heer Van Rossem wel of niet op tv verschijnt.
Wat vindt u van het idee van de Staatstelevisie om een boerderij te beginnen, terwijl diezelfde Staat met het stikstofbeleid hardwerkende boeren het mes op de keel zet en voor hen een regelrechte bedreiging vormt in het voortbestaan? Wilt ervoor zorgen dat wordt afgezien van dit welhaast lugubere idee? Graag een gedetailleerd antwoord.3
Er is in Nederland geen Staatstelevisie. Er is dan ook geen sprake van dat de Staat een boerderij zou beginnen. Volgens KRO-NCRV begint mevrouw Jaspers in het nieuwe KRO-NCRV-programma «Onze boerderij: en nu zelf», als hobbyboer, haar eigen kleinschalige boerderij. Uiteindelijk is iedereen vrij om een boerderij te beginnen en KRO-NCRV is vrij om daar een programma over te maken.
De Denktank Desinformatie. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de Denktank Desinformatie (hierna te noemen DD) uit de onderstaande Kamerstukken en met hoe deze DD op social media «desinformatie» over onder andere vaccins bestrijdt?1
Vanzelfsprekend ben ik daar mee bekend. Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de oprichting en de werkwijze van de denktank desinformatie. Zie de Kamerbrieven van mijn voorganger over het actieplan Verder met Vaccineren2.
Kunt u aangeven wie, naast de toenmalige Staatssecretaris, met de werving en selectie van de leden van de DD waren en zijn belast? Zo nee, waarom niet?
In 2019, vóór de uitbraak van COVID-19, is de Vaccinatiealliantie, bestaande uit een groep van meer dan 100 professionals waaronder artsen, verpleegkundigen, doktersassistenten, apothekers, verloskundigen, communicatiedeskundigen, wetenschappers en beleidsmakers, gestart in het kader van het actieplan Verder met Vaccineren. Alle deelnemers hebben zich uitgesproken voor het belang van vaccineren en maken zich hier vanuit hun eigen positie en rol hard voor. Aanleiding voor de start van de Vaccinatiealliantie was de dalende trend van de vaccinatiegraad voor vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma en de herhaalde oproep vanuit de Tweede Kamer om op te treden tegen desinformatie. De denktank desinformatie is in 2019 gestart onder de vlag van de Vaccinatiealliantie. Tijdens de eerste bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie is door de toenmalige Staatssecretaris een oproep gedaan aan de deelnemers of zij wilden participeren aan de denktank desinformatie.
Evenals mijn voorganger maak ik mij hard voor het weerspreken van desinformatie over vaccinaties en het vindbaar maken van de juiste informatie. Het gaat hierbij om het al dan niet moedwillig verkondigen of verspreiden van feitelijke onjuistheden over vaccinaties.
Desinformatie ondermijnt het vertrouwen in vaccinaties. Dat is schadelijk voor de volksgezondheid. Met vaccinaties voorkomen we een veelheid van infectieziekten, kunnen we jonge kinderen een gezonde start geven en hen en andere kwetsbaren beschermen. Ik sta dan ook voor het belang van vaccinaties, wil bevorderen dat mensen vertrouwen hebben in vaccinaties en beslissen over vaccineren aan de hand van feitelijk juiste, betrouwbare informatie.
Tijdens de eerste bijeenkomsten zijn de uitgangspunten voor respectievelijk de Vaccinatiealliantie als de denktank desinformatie besproken met de deelnemers, en die zijn als volgt:
Kortom, de deelnemers van de denktank konden zich vrijwillig hiervoor aanmelden, er heeft – behalve een oproep tot deelname tijdens de eerste bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie – geen werving en selectie door VWS plaatsgevonden.
Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de oprichting en de werkwijze van de denktank desinformatie. Zie de Kamerbrieven van mijn voorganger over het actieplan Verder met Vaccineren3.
Kunt u gezien de rol van uw ministerie bij deze DD, aangeven op welke wijze de leden van DD zijn geworven en welke selectiecriteria zijn toegepast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht van de namen van de DD en/of hun functies en kwalificaties aan de Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
In de denktank zitten professionals met medische, wetenschappelijke en communicatie-expertise. De namen en functies van de individuele deelnemers van de denktank maak ik niet openbaar in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers. In de documenten die openbaar worden gemaakt, zijn in sommige documenten daarnaast organisatienamen niet altijd openbaar gemaakt, bijvoorbeeld omdat het openbaar maken van die organisatienamen leidt tot herleidbaarheid naar personen.
Om u toch een beeld te geven van de deelnemers en deelnemende organisaties, deel ik hierbij met u dat de volgende organisaties betrokkenen zijn bij de denktank desinformatie: onder andere Universiteit Utrecht, Maastricht University, Wageningen University & Research, Radboud UMC, VUMC, Erasmus MC, AJN Jeugdartsen Nederland, VWS, RIVM, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), CBG, GGD, Facebook, Google, TNO en Lareb.
Zijn er ook journalisten of redacteuren, werkzaam bij een week-, dag- of vakblad, betrokken bij de DD en het bestrijden van «desinformatie» op social media? Zo ja, bij welke uitgevers? Indien u dat niet weet, kunt u dat onderzoeken en uitsluiten? Zo nee waarom niet?
Voor zover mij bekend is, zijn er geen journalisten of redacteuren deelnemer van de denktank. Het is uiteraard niet uit te sluiten dat deelnemers van de denktank publiceren op basis van hun expertise en functie.
Kunt u – gezien de uit het eerdergenoemde Kamerstuk blijkende coördinerende rol van uw ministerie – aangeven in welk proces werd en wordt bepaald wat «desinformatie» is? Kunt u aangeven hoe dat steeds met nieuwe inzichten (van bijvoorbeeld tanende vaccin-effectiviteit, nieuwe bijwerkingen, medicatie, etc.) werd en wordt getoetst alvorens de DD «desinformatie» bestreed en bestrijdt op social media? Zo nee, waarom niet?
De denktank desinformatie richt zich onder andere op het weerspreken van desinformatie op sociale media en het beschikbaar en vindbaar maken van de juiste en betrouwbare informatie. Deelnemers van de denktank reageren op persoonlijke titel en vanuit eigen expertise (bijvoorbeeld medisch, wetenschappelijk en communicatief) op basis van de meest recent beschikbare wetenschappelijke kennis. Er is geen toetsingsproces ingericht hiervoor, deelnemers van de denktank maken zelf, op basis van hun expertise, de afweging of zij reageren en wat deze reactie inhoudt.
Kunt u aangeven welke andere ministeries, overheidsinstanties, bedrijven en instellingen nog meer betrokken waren en zijn, naast het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de DD en in welke rol? Indien u dat niet weet, bent u bereid dat te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Weet u of leden van de DD of hun werkgevers een vergoeding hebben ontvangen of uren mogen schrijven voor hun activiteiten voor de DD en zo ja, hoeveel? Indien u dat niet weet, kunt u dat onderzoeken en daarover verslag doen? Zo nee, waarom niet?
De deelnemers van denktank ontvangen hiervoor geen financiering van VWS.
Kunt u aangeven hoe de coördinerende rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het mandaat dat aan de DD is gegeven zich verhoudt tot eerdere antwoorden op de Kamervragen2 van de leden Agema en van der Plas over influencers – antwoorden waarin de Minister van Justitie en Veiligheiden (mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) zegt dat haar ministerie geen influencers gebruikt om de publieke opinie te beïnvloeden?
Anders dan bij de influencers die zijn ingezet binnen de campagne «Alleen Samen» waarnaar verwezen wordt in bovenstaande vraag, is er geen sprake van een overeenkomst van opdracht tussen deelnemers aan de denktank desinformatie en het Ministerie van VWS. De deelnemers aan de denktank ontvangen geen financiering voor deelname en er is aan hen ook geen mandaat verstrekt voor het bestrijden van desinformatie namens VWS. Deelname aan de denktank vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Ten tijde van de oprichting van de denktank desinformatie in 2019, voor de uitbraak van COVID-19, was er ook geen aanleiding gebruik te maken van influencers voor het verhogen van de vaccinatiegraad voor vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma.
Kunt u aangeven welke feedback de DD aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of andere ministeries gaf en kunt u daarvan alle relevante documenten aan de Kamer ter inzage geven? Zo nee, waarom niet?
Deelnemers van de denktank delen signalen van desinformatie of misinformatie met elkaar. Dit gebeurt live tijdens de bijeenkomsten die VWS voorzit, of per mail. VWS is initiator en deelnemer van de denktank en kan signalen die naar VWS worden gestuurd doorzetten naar de andere deelnemers van de denktank. De deelnemers van de denktank hebben daarnaast zelf een besloten Facebookgroep opgericht. VWS maakt geen deel uit van de Facebookgroep.
Signalen van desinformatie komen op verschillende wijzen bij deelnemers van de denktank terecht. Het kunnen bijvoorbeeld berichten zijn die worden gedeeld op sociale media, maar ook bijdragen die op websites verschijnen of brieven die worden verzonden naar leden van de denktank vanwege hun beroep of functie. Naast signalen die gedeeld zijn binnen de denktank, zijn er ook veel andere typen documenten die betrekking hebben op de denktank, zoals vergaderstukken.
Het verzamelen en beoordelen van alle documenten, die direct en indirect betrekking hebben op de denktank, is een proces dat veel tijd kost. Om die reden is het niet mogelijk de documenten te verstrekken binnen de beantwoordingstermijn van deze schriftelijke vragen. Vooruitlopend op de verdere verstrekking van relevante documenten, stuur ik u – waar sprake is geweest van een vastgesteld verslag van de bijeenkomsten -bij de beantwoording van deze Kamervragen allereerst deze verslagen. Conform de eerder gemaakte afspraken met de deelnemers over het besloten en het vertrouwelijke karakter van de denktank, en bovendien de privacy van de desbetreffende deelnemers en de bescherming van diens persoonlijke levenssfeer zijn alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar gemaakt. Dit geldt in sommige documenten ook voor organisatienamen, bijvoorbeeld wanneer die bijdragen aan de herleidbaarheid naar personen. Overige, relevante documenten zal ik binnen een termijn van drie maanden delen met de Kamer. Ook voor deze documenten geldt dat alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar worden gemaakt.
Kunt u aangeven of de DD ook namen of accounts doorgaf (aan uw ministerie of aan andere overheidsinstanties) van mensen die zogenaamd «desinformatie» zouden verspreiden? Indien u dat niet weet, kunt u dat onderzoeken en uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het tegengaan van de verspreiding van desinformatie kan het voorkomen dat er namen of accounts gedeeld worden. De focus hierbij ligt op het tegengaan van het verspreiden van feitelijk onjuiste informatie, niet op de namen of accounts.
Kunt u van elk recent- en oud-lid van de DD laten onderzoeken of hij of zij mensen rapporteerde of rapporteert bij organisaties zoals bijvoorbeeld Twitter, Facebook of Linkedin, zodat berichten die volgens hem of haar «desinformatie» bevatten, werden verwijderd of accounts werden opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Deelnemers van de denktank maken zelf de keuze of zij een reactie geven op desinformatie en wat die reactie inhoudt. Daarbij kunnen zij berichten op sociale media rapporteren zoals dat door een ieder ander gedaan kan worden. Online platformen hanteren hun eigen gebruikersvoorwaarden over hoe om te gaan met dergelijke meldingen. Ik zie geen aanleiding hier nader onderzoek naar te laten doen.
Kunt u alle documenten, gesprekken en berichtenverkeer die direct of indirect betrekking hebben op de DD ter beschikking stellen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Signalen van desinformatie komen op verschillende wijzen bij deelnemers van de denktank terecht. Het kunnen bijvoorbeeld berichten zijn die worden gedeeld op sociale media, maar ook bijdragen die op websites verschijnen of brieven die worden verzonden naar leden van de denktank vanwege hun beroep of functie. Naast signalen die gedeeld zijn binnen de denktank, zijn er ook veel andere typen documenten die betrekking hebben op de denktank, zoals vergaderstukken.
Het verzamelen en beoordelen van alle documenten, die direct en indirect betrekking hebben op de denktank, is een proces dat veel tijd kost. Daarom stuur ik u als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen allereerst de verslagen van de bijeenkomsten. Conform de eerder gemaakte afspraken met de deelnemers over het besloten en het vertrouwelijke karakter van de denktank, en bovendien de privacy van de desbetreffende deelnemers en de bescherming van diens persoonlijke levenssfeer zijn alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar gemaakt. Overige, relevante documenten zal ik binnen een termijn van drie maanden delen met de Kamer. Ook voor deze documenten geldt dat alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar worden gemaakt.
Kunt u onderzoeken en aan de Kamer laten weten wat de betrokkenheid van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) bij de DD is? Kunt u onderzoeken en aan de Kamer laten weten of de NCTV zich inhoudelijk heeft bemoeid of nog bemoeit met wat door de DD al dan niet als desinformatie beschouwd diende en dient te worden? Zo ja, kunt u de Kamer de resultaten uit dat onderzoek op korte termijn doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De NCTV is geen deelnemer van de denktank desinformatie. Zoals blijkt uit de openbaar gemaakte verslagen heeft de NCTV – vanwege diens expertise op het gebied van desinformatie – in samenwerking met andere organisaties wel een werksessie tijdens een bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie over desinformatie begeleid. Alle deelnemers aan de Vaccinatiealliantie – dus ook leden van de denktank – konden zich aanmelden voor deze werksessie.
In enkele gevallen is er informatie uitgewisseld met de NCTV.
Kunt u aan de Kamer laten weten of in het geval van betrokkenheid van de NCTV bij de DD, er sprake is geweest van het noemen of doorgeven van namen van personen die volgens de DD of de NCTV desinformatie verspreiden of verspreiden? Zo ja, kunt u de Kamer de resultaten uit dat onderzoek op korte termijn doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht dat het aantal gokverslaafden is toegenomen sinds de opening van kansspelmarkt en dat inmiddels al 100 miljoen euro aan gokreclames is uitgegeven |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal gokverslaafden is toegenomen sinds de opening van de kansspelmarkt?1
Ja.
Erkent u dat, doordat een goede nulmeting ontbrak (wegens problemen met het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS)) van het aantal verslaafden voordat de online kansspelmarkt werd vrijgegeven, het nu een dooddoener is om te zeggen dat het lastig is om aan te geven of het aantal verslavingen is toegenomen? Zo ja, bent u bereid bij de verslavingsklinieken zelf uit te vragen of zij een stijging in het aantal gokverslavingen zien sinds de opening van de online kansspelmarkt en de resultaten van deze uitvraag met de Kamer te delen?
Voorafgaande aan de opening van de online kansspelmarkt is onderzoek verricht naar onder andere de omvang en samenstelling van spelers van kansspelen in de «Nieuwe meting modernisering kansspelbeleid».2 Over de uitkomsten van het onderzoek heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 30 november 2021.3 Op basis van de screener Problem Gambling Severity Index (PGSI) telt Nederland volgens dit onderzoek naar schatting tussen de 8,4 en 8,9 miljoen spelers behorende tot de categorie geen tot laag risico, tussen 294.000 en 431.500 spelers met een matig risico en tussen 162.400 en 268.900 spelers met een hoog risico. Hiermee is niet vastgesteld wat het aantal gokverslaafden is in Nederland, maar in beeld gebracht hoe groot de groep is waar verslavingspreventiemaatregelen van groot belang zijn.
Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een belangrijke bron om de aard en omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg in Nederland te monitoren, waaronder de hulpvraag bij gokverslaving. LADIS is, zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb aangegeven nu niet, maar wel binnen de komende maanden operationeel.4 Op het moment dat weer gegevens uit LADIS beschikbaar komen in het najaar, is dit met terugwerkende kracht vanaf 2015. Dit is een afzienbare termijn en levert gevalideerde landelijke data van de hulpvraag in de verslavingszorg op. Ik zie geen meerwaarde in het tussentijds buiten dit systeem om uitvragen van gegevens bij verslavingsklinieken. Ondertussen hou ik wel een vinger aan de pols en heb ik bijvoorbeeld bij de verslavingszorginstelling Jellinek navraag gedaan of de door Hervitas beschreven ontwikkelingen worden gezien. Daar werd nog geen stijging in het aantal personen dat in behandeling is waargenomen en werd aangegeven dat het doorgaans enige tijd duurt voordat mensen echt hulp gaan zoeken.
Kunt u op basis van wetenschappelijke onderzoeken de noodzaak voor het ontbreken van strenge geldlimieten en limieten voor speelduur in het kader van kanalisatie naar legaal aanbod aantonen? Zo nee, bent u dan bereid om de speellimieten wettelijk aan banden te leggen, zodat het niet meer mogelijk is voor mensen, in het bijzonder jongeren, om duizenden euro’s per maand te verspelen en meerdere uren per dag te gokken?
Zoals ik in mijn brief van 21 april 2022 heb aangegeven zijn speellimieten een belangrijk instrument om onmatig speelgedrag te voorkomen.5 Een speler kan zich pas inschrijven bij een vergunninghouder, nadat hij de grenzen van zijn speelgedrag heeft aangegeven. Bij het opstellen van de wet is ervoor gekozen om de speler zelf zijn limieten in te laten stellen. Deze keuze is gebaseerd op ervaringen van de verslavingszorg en diverse studies waaruit blijkt dat de mogelijkheid voor spelers om goed geïnformeerd zelf keuzes te maken over het speelgedrag een effectieve preventiemethode is.6 Aan dit uitgangspunt van zelfbeperking wil ik dan ook vasthouden. Wel denk ik dat het mogelijk is om de limieten beter te laten werken dan dat ze momenteel doen. Daarvoor doe ik twee onderzoeken: het stellen van een maximum aan de bestaande limieten en bezien of een limiet over alle aanbieders heen kan gelden. Bij het tweede onderzoek weeg ik mee dat te strenge limieten kunnen leiden tot ontwijkgedrag van spelers, waardoor ze bij meerdere aanbieders tegelijk spelen, of zelfs uitwijken naar illegaal aanbod, waardoor de kanalisatie in gevaar komt. Verder laat ik uitzoeken of de techniek inmiddels zover is voortgeschreden dat voor aanbieder overstijgende speellimieten technisch en vanuit privacy oogpunt een modus kan worden gevonden. Zoals in bovenstaande brief aan uw Kamer gemeld, streef ik ernaar om het benodigde onderzoek in de zomer te laten afronden om uw Kamer vervolgens na de zomer te laten weten op welke wijze ik de effecten van speellimieten kan vergroten.
Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht dat er inmiddels al voor 100 miljoen euro aan gokreclames uit is gegeven?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat, zoals uit de gegevens van de Volkskrant blijkt, vooral veel geld aan ongerichte reclames (tv, billboards en abri’s) wordt uitgegeven, reclames die dus iedereen, van jong tot oud, bereiken?
Voor mij is van belang dat kwetsbare groepen voldoende beschermd worden. Die bescherming is in het geding door de grote hoeveelheid ongerichte reclame de afgelopen tijd. Daarom pas ik wet- en regelgeving aan om ongerichte reclame te beperken en is per 30 juni 2022 de inzet van rolmodellen bij risicovolle kansspelreclames verboden.
Wat vindt u ervan dat bijna 1 op de 5 gokkers op dit moment jonger is dan 25 jaar en van de spelers die nu online gokken 17 procent dat voor de legalisering nog niet deed? Hoe is dit te rijmen met de regels die we van te voren hadden gesteld, namelijk kanalisatie van illegaal naar legaal aanbod, zonder daarbij nieuwe spelersgroepen aan te boren én om jongeren te beschermen tegen gokverslavingen?
In mijn brieven van 17 maart 2022 en 21 april 2022 heb ik beaamd dat ik het zorgelijk vind dat jongeren onder de spelers oververtegenwoordigd lijken te zijn.8 Daarom pas ik wet- en regelgeving aan om ongerichte reclame te beperken en is per 30 juni 2022 de inzet van rolmodellen bij risicovolle kansspelreclames verboden. Het is voorts geen doel van de Wet kansspelen op afstand geweest om de deelname aan kansspelen te vergroten. Het is ook geen doel geweest om dit op hetzelfde niveau te houden. Het doel van het kansspelbeleid is om binnen het legale aanbod te zorgen voor een spelomgeving waar sprake is van consumentenbescherming, verslavingspreventie en voorkomen van fraude en witwassen. Dit heb ik ook aangegeven in de antwoorden op vragen van het lid Slootweg (CDA).9
Met betrekking tot het in uw vraag genoemde percentage van 17%, naar ik aanneem gebaseerd op het IPSOS onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Online Gambling Associatie (NOGA), dit betreft het percentage mensen uit de groep bevraagden die in de afgelopen twaalf maanden online kansspelen hebben gespeeld en niet vanaf oktober 2021.10 Dit percentage kan vanwege de wijze van bevragen niet worden gekoppeld aan de legalisering.
Klopt het dat er inmiddels 19 partijen zijn toegetreden tot de online kansspelmarkt? Zo ja, wanneer is voor u het maximum aantal aanbieders bereikt of zit hier wat u betreft geen maximum aan?
Op 8 juni 2022 hebben 19 partijen een vergunning ontvangen voor het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Aan het aantal vergunningen is geen maximum gesteld, met de Wet kansspelen op afstand is een open vergunningstelsel ingevoerd.
Snapt u dat hoe meer aanbieders er zijn, hoe meer reclame er ook gemaakt moet worden door bedrijven om op te vallen tussen het grote aanbod? Zou het in het kader van het beperken van reclame dan ook niet wenselijk zijn om hier rekening mee te houden bij het aantal aanbieders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier, en op welke termijn, gaat u het aantal aanbieders beperken?
De online kansspelmarkt is in Nederland nu ruim acht maanden open. Het uitgangspunt van het stelsel in Nederland is een vergunningenstelsel in een vrije markt. Dat impliceert dat er geen limiet aan het aantal vergunningen wordt gesteld. Er zijn tot nu toe 19 vergunningen verstrekt en nog ongeveer 30 vergunningsaanvragen in behandeling bij de Ksa. Op basis van ervaringsgegevens is de verwachting dat ongeveer een derde van de aanvragen ook tot een vergunning zal leiden. Vervolgens worden er mogelijk nog enkele vergunningen aangevraagd en verleend, maar na verloop van tijd zal de markt zich zetten. Dit hebben de ontwikkelingen in andere landen laten zien.
Bestaande en nieuwe aanbieders van kansspelen op afstand moeten de mogelijkheid blijven houden om op het legale aanbod te kunnen attenderen. Daarvoor is enige mate van reclame nodig. Op dit moment zet ik erop in om de ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen te beperken.
Klopt het dat u wel afspraken hebt gemaakt met de branchevereniging voor Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) over het aantal reclames en ook waar deze reclames getoond worden, maar dat u met de bedrijven die niet zijn aangesloten (het overgrote merendeel van de inmiddels vergunde ondernemingen) geen bindende afspraken heeft gemaakt? Zo ja, bent u bereid dit alsnog zo snel mogelijk te doen?
De twee brancheorganisaties VNLOK en NOGA hebben zich gecommitteerd aan een aantal beperkingen van reclames en ook afspraken gemaakt over bijvoorbeeld het aanpassen van speellimieten. Deze afspraken heb ik bij mijn brief aan uw Kamer van 17 maart 2022 gevoegd.11 De leden van de betreffende brancheorganisaties hebben zich daarmee gecommitteerd aan deze afspraken; dit geldt niet voor de niet aangesloten aanbieders. De beide brancheorganisaties zetten zich in om de afspraken op te nemen in de Reclamecode voor kansspelen op afstand. Hiermee worden de afspraken wel algemeen verbindend. De afspraken die de sector maakt betreffen zelfregulering, het is aan de brancheorganisaties en aanbieders om hierin hun verantwoordelijkheid te nemen. Ik volg de vorderingen van de sector op de voet, spreek hen op hun verantwoordelijkheden daarin aan en onderstreep het belang van bindende afspraken.
Daarnaast heb ik de Regeling Reclame, werving en verslavingspreventie kansspelen gewijzigd om de inzet van rolmodellen te verbieden en werk ik op dit moment aan een wijziging van het Besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen zoals aangekondigd in de brieven van 17 maart en 21 april 2022. Deze aanscherpingen gelden dan uiteraard voor alle aanbieders.
Op welke manier kunt u nieuwe toetreders tot de markt nu al, dus zonder te wachten op de nieuwe beleidsregels dan wel wetgeving, bewegen om mee te werken aan de afspraken die u al met de VNLOK heeft gemaakt?
Het is belangrijk dat de sector eigen verantwoordelijkheid neemt en een actieve bijdrage levert aan de kansspeldoelen van consumentenbescherming en verslavingspreventie. Daar hoort wat mij betreft bij dat de sector bindende afspraken maakt in het kader van zelfregulering en nieuwe aanbieders op de markt zich daar ook aan committeren. Ik benadruk dan ook richting de sector het belang hiervan.
Als u nieuwe toetreders niet kunt bewegen om zich te committeren aan de afspraken die met de VNLOK zijn gemaakt, bent u dan bereid de toetreding zo lang op te schorten tot de nieuwe beleidsregels/wetgeving in werking zijn getreden? Zo nee, waarom niet?
Nee, op grond van de wet is de naleving van afspraken in het kader van zelfregulering geen voorwaarde voor vergunningverlening en toetreding van de markt. Zelfregulering werkt doorgaans juist aanvullend op de wettelijke kaders en kan niet wettelijk worden afgedwongen. Daarnaast is het verstrekken van nieuwe vergunningen voorbehouden aan de Kansspelautoriteit.
Voorts herhaal ik in dat kader dat het verbod op rolmodellen 30 juni a.s. in werking treedt.
Hoe kan het dat tot op de dag van vandaag mensen gigantische bedragen kunnen vergokken, verspreid over meerdere aanbieders, maar hier geen totaaloverzicht van is en aanbieders afzonderlijk dus kunnen zeggen dat ze niet weten of iemand een probleemgokker is of niet en mensen die mogelijk dus wel degelijk verslavingshulp nodig hebben daar niet naartoe worden geleid?
Aanbieders treffen maatregelen en voorzieningen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zoveel mogelijk te voorkomen. Een van deze maatregelen is het laten stellen van limieten door spelers per aanbieder. Zoals bij vraag 3 aangegeven is ervoor gekozen bij het opstellen van de wet dat de speler zelf zijn limiet instelt. Deze keuze is gebaseerd op ervaringen van de verslavingszorg en diverse studies waaruit blijkt dat de mogelijkheid voor spelers om goed geïnformeerd zelf keuzes te maken over het speelgedrag een effectieve preventiemethode is.12
Bij het wetsvoorstel Koa is er eerder niet voor gekozen om speelgedrag inclusief speellimieten over alle aanbieders heen te volgen vanuit privacy-overwegingen.13 Dit heeft tot gevolg dat spelers bij verschillende aanbieders tegelijkertijd kunnen spelen en meerdere limieten kunnen «stapelen». Deze praktijk vind ik onwenselijk. Daarom onderzoek ik twee maatregelen: het stellen van een maximum aan de bestaande limieten en bezien of een limiet over alle aanbieders heen kan gelden. Bij dit laatste onderzoek ik of de techniek inmiddels zover is voortgeschreden dat voor aanbieder overstijgende speellimieten technisch en vanuit privacy oogpunt een modus kan worden gevonden.
Wat vindt u van het idee om voor een overkoepelend systeem te zorgen, waarbij kan worden bijgehouden hoeveel iemand in totaal vergokt en daarmee dus een completer beeld kan worden gecreëerd van iemand zijn gokpatronen, en iemand op basis van een totaalplaatje al dan niet in contact kan worden gebracht met verslavingshulp?
Zie antwoord vraag 12.
NLZiet |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoorden op mijn schriftelijke vragen van 20 april jl.1 aangeven waarom u zich niet uitspreekt over de noodzaak om alle Nederlandse content te bundelen zodat deze beschikbaar blijft voor breed publiek? Suggereert u hiermee dat u geen rol voor uzelf ziet en dat het tussen partijen onderling is om goede afspraken te maken? Deelt u de mening dat dit een breuk zou zijn met de lijn die tot nu toe door het kabinet werd gehanteerd en met de Kamer is gedeeld? Is dit daadwerkelijk uw standpunt? Zo ja: kunt u toelichten waarom u deze verandering voorstaat?
NLZiet is inderdaad een mooi initiatief. Ik zie het belang van samenwerking tussen publieke en commerciële partijen om tot een sterke Nederlandse mediasector en brede beschikbaarheid van Nederlandse content te komen. In elk geval heeft NLZiet de weg bereid om samenwerking verder uit te bouwen. Dat initiatief juich ik toe maar ik respecteer de onafhankelijke afweging van deelnemers. Het is aan deze partijen om die samenwerking vorm te geven. Dat neemt niet weg dat ik partijen stimuleer om samen te werken en goede afspraken met elkaar te maken. Ik zal hierover met deze partijen in gesprek gaan en de NPO oproepen zich constructief op te stellen. Dit is dan ook geen breuk met de door het kabinet voorgestane lijn. Daaraan is in de afgelopen periode door het vorige kabinet uitvoering gegeven door het opzetten van een samenwerkingsagenda en in dat kader te spreken en nadere afspraken te maken met de belangrijkste Nederlandse mediaorganisaties. De deelnemers aan deze samenwerkingstafel worden uitgenodigd voor een bijeenkomst na het zomerreces om met hen in gesprek te gaan over de versterking van het Nederlands medialandschap.
Hoe verhoudt uw kwalificatie dat NLZiet een «mooi initiatief» is, zich tot de tot nu door de Kamer en kabinet gedeelde appreciatie dat NLZiet een noodzakelijke rol vervult? Op welke wijze geeft u uitwerking aan het versterken van de samenwerking door publieke en private mediapartijen om Nederlandse content gezamenlijk aan te bieden zoals vermeld in het Coalitieakkoord?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom schermt u met staatssteunregels terwijl niet vaststaat, zelf onwaarschijnlijk is dat een gratis variant daar überhaupt onder valt (NPO-programma’s zijn bijvoorbeeld ook op Youtube te vinden)? Kunt u een toelichting geven op welke wijze het dienstbaarheidsverbod hier van toepassing is nu een dergelijk verbod erop is gericht te voorkomen dat de activiteiten van de publieke omroep ertoe leiden dat andere, commerciële partijen meer dan normale winst maken en dat bij NLZIET juist geldt dat de gegenereerde inkomsten naar rato worden verdeeld onder de deelnemende partners? Betekent dit dan niet per definitie dat geen sprake kan zijn van meer dan normale winst door de commerciële omroepen en het dienstbaarheidsverbod niet van toepassing is? Wilt u in uw beantwoording ook de uitspraak van het Commissariaat voor de Media betrekken dat in een bestuurlijk rechtsoordeel (d.d. 17 juli 2018 – Kenmerk: 708841/708886) bepaalde dat er geen sprake is van dienstbaarheid als de NPO binnen de eigen programmering verwijst naar NLZIET? Kunt u ook ingaan op het gegeven dat de publieke omroep in het verleden het gehele programma-aanbod gratis beschikbaar heeft gesteld aan distributiepartijen zoals Ziggo en (toen nog) UPC, zonder dat sprake was van dienstbaarheid?
Staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod zijn hoe dan ook van toepassing op alle activiteiten van de publieke omroep, waaronder publiek-private samenwerking. Alle activiteiten van de publieke omroep moeten immers uitsluitend ten dienst staan van de uitvoering van de publieke taak.2 Of activiteiten te verenigen zijn met de staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod, moet aan de hand van de concrete praktijk door het Commissariaat voor de Media beoordeeld worden. Ik werp geen belemmeringen op tegen deelname van de NPO in een gratis variant van NLZiet. Het toetsen aan genoemde regels hangt af van hoe de samenwerking in een eventuele gratis variant van NLZiet eruit ziet. Wat betreft de huidige deelname van de NPO in NLZiet: daar zit geen probleem met het dienstbaarheidsverbod omdat a) het een betaalde dienst is; en b) er geen sprake is van meer dan normale winst.
Wat betreft het bestuurlijk rechtsoordeel van het Commissariaat waar het lid Van Strien naar verwijst het volgende. Bij verwijzing binnen de eigen programmering van de NPO was in het rechtsoordeel niet het dienstbaarheidsverbod het probleem, maar de regels omtrent vermijdbare reclame-uitingen. Het dienstbaarheidsverbod was wel aan de orde bij onderlinge verwijzing binnen de dienst NLZiet naar programma’s. Het gaat dan om verwijzing in programma’s van de publieke omroep naar programma’s van de deelnemende commerciële omroepen in NLZiet. Daarvan heeft het Commissariaat gezegd dat dit niet in strijd is met het dienstbaarheidsverbod omdat dit in beginsel niet meer dan normale winst oplevert voor de commerciële partijen, mits er bij het doorverwijzen sprake is van evenwichtigheid tussen de betrokken partijen.
Geruime tijd geleden betaalden omroepen inderdaad om doorgegeven te worden op het kabelnetwerk van distributeurs als Ziggo en destijds UPC. Toen richten de distributeurs zich naar eigen zeggen alleen op het technische distributienetwerk en nog niet op de verkoop van commerciële televisiepakketten. Dat is inmiddels enige tijd geleden al weer gekanteld naar dat distributeurs de omroepen betalen voor doorgifte van hun content in de televisiepakketten. Dat geldt voor zowel publieke als commerciële omroepen.
Kunt u aangeven hoe uw uitspraak dat u geen plannen bekend zijn omtrent de doorontwikkeling van een gratis variant van NLZiet, zich verhoudt tot bijvoorbeeld de informatie die vanuit RTL aan het ministerie is aangeleverd over de uitbreiding van NLZIET met een gratis variant, met het verzoek dit onder de aandacht van de toenmailge Minister te brengen (mail van 30 juni 2021 aan de DG Media en Cultuur)? Kunt u aangeven hoe de stelling dat u zich kan voorstellen dat een gratis variant met reclame lastig is voor de NPO aangezien er geen reclame meer is toegestaan bij de online kanalen van de NPO, zich verhoudt tot het feit dat de content van de NPO op tal van plaatsen wordt aangeboden in combinatie met de content van commerciële omroepen (denk bijvoorbeeld aan de pakketten die Ziggo en KPN aanbieden met zowel commerciële als publieke zenders)?
In mijn antwoord op de eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat ik bekend ben met de ideeën omtrent de doorontwikkeling van NLZiet met een gratis variant van NLZiet. Veel hangt af van de precieze invulling van een dergelijk idee van een gratis variant van NLZiet. Naar ik begrepen heb van de betrokken partijen is er nog geen uitgewerkt plan hoe hier precies invulling aan gegeven kan gaan worden. Ook in de e-mail waar u aan refereert wordt door RTL Nederland alleen voorgesteld om het aanbieden van gratis content mogelijk te maken en is er nog geen sprake van een plan. Het is aan de betrokken partijen om dit met elkaar nader uit te werken, ook als de strategische inzichten mogelijk van elkaar verschillen. Ik stimuleer de partijen om samen te werken en concrete afspraken te maken. De situatie bij pakketaanbieders is anders dan bij NLZiet. Binnen NLZiet wordt de content van de deelnemende partijen via één dienst toegankelijk en doorzoekbaar gemaakt. Bij pakketaanbieders gaat het vaak om gescheiden contentkanalen of diensten die worden door geleverd aan abonnees. Het publiek schakelt dus van de ene contentaanbieder naar de ander. Er wordt ook niet doorverwezen van de een naar de ander of promotie gemaakt voor een gezamenlijke dienst, behalve wellicht via de elektronische programmagids van de distributeurs. Bovendien betalen pakketaanbieders een vergoeding aan de NPO voor doorgifte van de publieke kanalen en wordt er geen reclame om de content van de publieke omroep getoond.
Kunt u alsnog de vraag beantwoorden of u bereid bent om zo snel mogelijk met alle betrokken partijen van NLZIET in gesprek te gaan over – specifiek – de gezamenlijke ambitie voor NLZIET en deze uitkomsten mee te nemen in uw standpuntbepaling betreffende de toekomst van NLZIET?
Naar aanleiding van uw verzoek heb ik nogmaals met alle partijen gesproken. Een zelfde gespreksronde heeft mijn voorganger vorig jaar uitgevoerd naar aanleiding van eerdere vragen van uw Kamer over NLZiet. De inzichten uit deze gesprekken heb ik meegenomen in de door uw Kamer gevraagde standpuntbepaling.
Kunt u toezeggen dat de standpuntbepaling NLZiet alsnog voor de zomer volgt, zodat de Kamer dit in samenhang met het ontwerpbesluit aanvraag wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO START kan bezien?
Ja, de standpuntbepaling rond NLZiet zal ik uw Kamer doen toekomen vóór het commissiedebat over de Hoofdlijnenbrief Media. NLZiet is echter een andere dienst dan NPO Start. Bovendien is het, zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen, mijn taak om conform de wettelijke regels en het algemeen bestuursrecht een besluit te nemen over de aanvraag van de NPO.
De uitspraak van de ombudsman van de publieke omroepen dat de omroep Ongehoord Nederland in publicaties de Journalistieke Code van de NPO heeft geschonden |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat kan de NPO ondernemen, nu de Ombudsman van de NPO oordeelt dat ON nepnieuws verspreidt en bijdraagt aan discriminatie, op een manier die niets met journalistiek heeft te maken?1
Zie het antwoord op vraag 8 tot en met 11.
In hoeverre past dit soort berichtgeving binnen de publieke mediaopdracht van de publieke omroepen, zoals de wet deze formuleert?
Zie het antwoord op vraag 10.
Bestaat een risico dat dit rapport zomaar gaat verdwijnen in een la? Zo nee, welke consequenties verbindt u aan dit ongekend harde oordeel?
De NPO is nu eerst aan zet om op basis van het rapport een oordeel te vormen. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 11.
Verspreiden van een extreemrechtse omvolkingstheorie bij de omroep Ongehoord Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het vandaag gepresenteerde onderzoek van de onafhankelijke journalistieke ombudsman van publieke omroepen, dat Ongehoord Nederland (ON) de Journalistieke Code van de NPO geschonden heeft?
Ja.
Kunt u in uw beantwoording op eerdere Kamervragen de conclusies van dat onderzoek meenemen?1
Ja, zie de beantwoording van vraag 8.
Een klokkenluidersmelding bij de publieke omroep |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de gang van zaken rond een klokkenluider bij de publieke omroep?1
Ja, ik ben bekend met de genoemde berichtgeving.
Bent u bekend met de Wet Huis voor klokkenluiders?2
Ja.
Was hier sprake van een klokkenluidersmelding en heeft de Minister de verwachting gewekt dat het als een klokkenluidersmelding behandeld zou worden?
Elke melding van een vermoeden van een misstand moet serieus en vertrouwelijk worden behandeld, ongeacht of de melding al dan niet op voorgeschreven wijze is gedaan. Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de Auditdienst Rijk (hierna: ADR) onderzoek gedaan, zoals aangekondigd in de brief van de Minister van OCW van 16 juni 2022.3 Op de uitkomsten van dit onderzoek wens ik derhalve nog niet vooruit te lopen. Zodra het onderzoek is afgerond, informeert de Minister van OCW uw Kamer hier verder over.
Kunt u de procedure, die van toepassing was op deze melding (van het ministerie of van de publieke omroep) aan de Kamer doen toekomen?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt, zoals door de Minister van OCW in zijn brief van 16 juni 2022 gemeld, onderzoek gedaan door de ADR. De Wet Huis voor klokkenluiders regelt, kortgezegd, dat een (voormalig) werknemer bij zijn of haar (voormalig) werkgever of het Huis voor klokkenluiders melding kan doen van een vermoeden van een misstand waarbij het maatschappelijk belang in het geding is. Als het gaat om een melding bij de publieke omroep, geldt Regeling A Melden vermoedens van misstanden van de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep 2021.4 Als het gaat om het melden van vermoedens van misstanden binnen het Rijk, waaronder het Ministerie van OCW, is de procedure vastgelegd in hoofdstuk 13 en bijlage 12 van de CAO Rijk.5
Ook hier geldt dat los van of een wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd had dienen te worden, het gesprek met de betrokkene zorgvuldig en vertrouwelijk behandeld moet worden.
Kunt u met een tijdlijn aangeven hoe deze klokkenluidersmelding is behandeld en daarin in elke stap aangeven of de procedure gevolgd is?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3. Los van het wel of niet volgen van een meldprocedure dient de betrokkene er altijd van uit te kunnen gaan dat diens melding zorgvuldig en vertrouwelijk behandeld wordt.
Is de persoon bij wie de klokkenluider gevraagd werd het verhaal te vertellen een functionaris als bedoeld in artikel 2. Lid 2c van de Wet Huis voor klokkenluiders?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3.
Had de functionaris, die het verhaal aanhoorde, zich niet beter ofwel van te voren ofwel tijdens het gesprek moeten verschonen en naar een andere persoon moeten verwijzen?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt onderzoek door de ADR gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3.
Is het mogelijk om de inhoud van de melding alsnog op te pakken?
De betrokkene kan altijd conform de interne meldregeling van de NPO6 naar het Huis voor klokkenluiders als externe meldinstantie in gevallen waarin in redelijkheid niet van de melder kan worden gevraagd om dit intern te melden. Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3.
Welke rechten heeft de klokkenluider, indien zijn melding niet volgens de procedure behandeld is en zijn klacht niet vertrouwelijk behandeld is?
Zoals gezegd kan betrokkene terecht bij het Huis voor klokkenluiders voor informatie en advies omtrent zijn rechten. Voor zover betrokkene onvrede heeft over de wijze waarop het ministerie zich heeft gedragen, heeft die het recht om een klacht bij het ministerie in te dienen. Die klacht dient afgehandeld te worden langs de lijnen van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien na afhandeling van de klacht de onvrede blijft bestaan, bestaat de mogelijkheid om de Nationale ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop het ministerie zich jegens die persoon heeft gedragen.
Ik wens ook hier nogmaals te benadrukken, net als in de hiervoor genoemde brief van de Minister van OCW van 16 juni 2022, dat de deur altijd open staat voor een vervolggesprek mocht daar behoefte aan zijn.
Kunt u aangeven hoeveel klokkenluidersmeldingen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en bij de publieke omroep zijn gedaan in de afgelopen twee jaar en hoe de meldingen zijn opgepakt?
Kunt u deze vragen één voor éen en binnen drie weken beantwoorden? En het liefst zo dat de uitkomst van de vragen betrokken kan worden bij de verdere behandeling van het voorliggende wetsvoorstel en de ingediende initiatiefnota over klokkenluiders?