Onveilige seks en extra bezuinigingen op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek dat in opdracht van de farmaceutische onderneming Bayer in 26 landen is gedaan, waaruit blijkt dat jongeren steeds minder weten over voorbehoedsmiddelen en over bescherming tegen seksueel overdraagbare aandoeningen, waardoor onveilige seks wereldwijd in opmars is?1
De regering is zich bewust van de problemen die wereldwijd bestaan met onveilige seksualiteit, speciaal onder jongeren. Seksualiteit onder jongeren is in veel landen nog steeds een taboe. Veel jongeren hebben geen toegang tot eerlijke, feitelijke informatie over seksualiteit of voorbehoedsmiddelen, noch tot reproductieve gezondheidszorg. Daarbij zijn veel jongeren (vooral meisjes) vaak niet in een positie om nee te zeggen tegen seksuele toenaderingen waar ze niet van gediend zijn. Dit heb ik nog onlangs benadrukt tijdens een bijeenkomst bij de Wereldbank over het demografisch dividend van SRGR.
Het recente onderzoek «Clueless or clued up: your right to be informed about contraception», uitgevoerd in opdracht van Bayer Health Care en ondersteund door een aantal gezaghebbende internationale NGO’s illustreert nog eens de Nederlandse analyse van het probleem van onveilige seksualiteit. Het onderwerp seksualiteit en jongeren vormt daarom één van de speciale aandachtspunten van het speerpunt Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten van dit Kabinet.
Klopt het dat het aantal jongeren dat met een nieuwe partner onveilige seks bedrijft overal in de wereld stijgt?
De vraag in hoeverre de genoemde studie representatief is voor de hele wereld kan ik nog niet beantwoorden. Ik begrijp dat momenteel het Amerikaanse Guttmacher Institute, een gerenommeerde onderzoeksorganisatie, de resultaten nader bestudeert. Tot die tijd zou ik voorzichtig willen zijn met het trekken van conclusies over de vraag of deze bevindingen voor alle jongeren wereldwijd zouden gelden.
Wereldwijd vindt wel een aantal ontwikkelingen plaats die het risico verhogen dat jongeren onveilige seks hebben met een nieuwe partner. Ten eerste stijgt het aantal jongeren in absolute termen. UNFPA schat dat ongeveer een kwart van de wereldbevolking nu tussen de tien en vierentwintig jaar oud is. Ten tweede trouwen mensen steeds later na hun eerste seksuele contact, zodat er meer kans is op het hebben van verschillende seksuele contacten (veilig en onveilig). Ten derde hebben volgens de VN wereldwijd naar schatting 215 miljoen vrouwen (waaronder ook jonge vrouwen) wél de wens om een zwangerschap te voorkomen of uit te stellen maar géén toegang tot moderne voorbehoedsmiddelen (ook wel de ongedekte behoefte aan «family planning» genoemd).
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat er overal op de wereld hindernissen bestaan die voorkomen dat tieners betrouwbare informatie krijgen over veilige seks en voorbehoedsmiddelen?
Ja.
Welke financieringskanalen worden in 2012 ingezet, bilateraal en multilateraal, om tieners betrouwbare informatie te verschaffen en om hindernissen die deze toegang belemmeren te reduceren?
Ik zet alle beschikbare kanalen in. Zo ondersteunen wij uit het MFS 2 de «Unite For Body Rights» alliantie voor een programma met speciale focus op jongeren en hun seksuele en reproductieve rechten. Deze alliantie werkt in negen landen (Ethiopië, Kenia, Malawi, Tanzania, Oeganda, Bangladesh, India, Indonesië en Pakistan). Uit het Keuzes en Kansen fonds financieren wij activiteiten van vier internationale NGO’s (IPPF, IPAS en PSI/Guttmacher Institute) die zich allen (ook) op jongeren richten met dienstverlening, voorlichting en pleitbezorging. Daarnaast werkt het recent gestarte «Key Populations Fonds» o.a. aan training over veilige seks voor jongeren in kwetsbare groepen.
In een aantal partnerlanden (Zuid-Afrika, Ethiopië, Bangladesh, Tanzania en Nicaragua) financiert Nederland nu al rechtstreeks activiteiten met partnerorganisaties op het terrein van voorlichting en dienstverlening aan jongeren aangaande seksuele en reproductieve gezondheid. In Burkina Faso, Zambia, Ghana, Mali en Tanzania steunt Nederland grotere programma’s met de overheid waarvan dergelijke activiteiten onderdeel uit maken. De plannen voor 2012 en volgende zijn ingediend maar nog niet beoordeeld. Daaruit blijkt dat er specifieke activiteiten zijn gepland op dit terrein in 12 partnerlanden.
Via het multilaterale kanaal zal UNFPA ook in 2012 worden ondersteund via de algemene vrijwillige bijdrage. Voor de nieuwe Executive Director van UNFPA, dr. Babatunde Osotimehin, is verbetering van de positie van adolescenten en in het bijzonder van adolescente meisjes, een speciaal aandachtspunt. UNFPA’s vier speerpunten daarbij zijn: meer aandacht in nationaal overheidsbeleid voor de speciale positie van jongeren, seksueel vormingsonderwijs, bevordering van een pakket van basis gezondheidsdiensten voor jongeren en bevordering van medezeggenschap door jongeren. Ik verwijs ook naar dr. Osotimehins recente artikel in het internationale medische vaktijdschrift The Lancet2 waarin hij pleit voor veel meer investering in de seksuele en reproductieve gezondheid en weerbaarheid van adolescenten en speciaal meisjes.
Tot slot teken ik bij dit alles aan dat naast financiële steun juist ook de politieke en morele steun van de regering aan nationale en internationale SRGR organisaties door deze organisaties zeer wordt gewaardeerd. Nederland maakt zich, zowel in VN fora als in de bilaterale politieke dialoog met landen, hard voor jongeren en hun behoeften aan SRGR informatie en dienstverlening. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Nederlands uitgesproken rol in VN fora als de jaarlijkse Commission on Population and Development (onderdeel van ECOSOC).
Is het waar dat u voor drie van uw vier prioritaire thema’s extra budget beschikbaar stelt, maar op het prioritaire thema Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) 40 miljoen euro bezuinigt? Waarom heeft u hiervoor gekozen?
Nee. Nederland was, is en blijft een voorvechter op het gebied van seksuele en reproductieve rechten en gezondheid (SRGR). Ik werd echter in een heel laat stadium van de voorbereiding van de begroting geconfronteerd met een korting op de begroting voor ontwikkelingssamenwerking als gevolg van een neerwaartse BNP bijstelling. Er is daardoor minder geld voor het artikel waaruit SRGR, hiv/aids en gezondheid worden gefinancierd, maar van dat geld gaat volgend jaar ruim twee derde naar SRGR en hiv/aids.
Voor SRGR trek ik in de ontwerpbegroting 3 miljoen euro meer uit dan vorig jaar. In de komende periode onderzoek ik of ik dit bedrag nog verder kan verhogen. Tijdens de begrotingsbehandeling kom ik hier op terug.
Hoe verhoudt deze bezuiniging zich tot het kabinetsbeleid dat er geïntensiveerd wordt op de prioritaire thema’s? Hoe verhoudt deze bezuiniging zich tot de noodzaak die u in meerdere brieven uitspreekt over de urgentie van betere toegang tot anticonceptiemiddelen en verbetering van seksuele en reproductieve gezondheidszorg, inclusief toegang tot veilige abortus?
Nederland is en blijft een actief pleitbezorger voor verbetering van seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten, inclusief de lastige onderwerpen als abortus en SRGR voor jongeren. Wij hebben ons immers gecommitteerd aan de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, waaronder het met 75% terugbrengen van moedersterfte en het verzorgen van universele toegang tot reproductieve gezondheidszorg. Het behalen van deze doelen is niet alleen van het grootste belang voor de mensen om wie het gaat, maar heeft ook een breder effect. Als de grote ongedekte behoefte aan voorbehoedsmiddelen beter vervuld zou zijn, dan zou dit immers leiden tot een daling van geboortecijfers wat in veel landen een positief ontwikkelingseffect zou hebben. Zoals ik in de focusbrief al toelichtte zijn er belangrijke dwarsverbanden tussen de vier speerpunten en het is dan ook mijn intentie om die speerpunten in onderlinge samenhang te verwezenlijken.
Is het waar dat u van het totale ontwikkelingsbudget 12% besteedt aan voedselzekerheid en private sector ontwikkeling, 4% aan water, 8% aan vrede en veiligheid, en 2,5% aan SRGR? Zo ja, deelt u de mening dat laatstgenoemd percentage en weinig blijk van geeft en dat SRGR een «prioritair thema» is?
Het aandeel voedselzekerheid bedraagt 5 % en dat van private sector ontwikkeling 7,5%. Voor veiligheid en rechtsorde is 6,4% gereserveerd; de rest van de uitgaven op dat thema zijn geen ODA. Het is wel mijn intentie om de bijdrage voor SRGR verder te laten stijgen maar dit zal mede afhankelijk zijn van de beschikbare middelen en de kwaliteit van de voorstellen die ik ontvang voor financiering.
Ik deel overigens niet uw mening, dat hieruit blijkt dat SRGR geen prioritair thema zou zijn. Het prioritaire karakter van SRGR is niet alleen afhankelijk van de financiële ruimte maar ook van de niet-financiële inzet die Nederland levert. Deze is omvangrijk en in sommige opzichten uniek.
Waarom heeft u in de begroting de budgetten voor HIV/AIDS en algemene gezondheidszorg samengevoegd? Deelt u de mening dat dit transparanter had gekund, aangezien de optelsom van het budget voor algemene gezondheidszorg en het budget voor SRGR suggereert dat er een intensivering op SRGR plaatsvindt, terwijl dit niet het geval is?
De samenvoeging van de twee operationele doelstellingen en de uitsplitsing in de begroting 2012 naar thema en kanaal (zie de figuur op pagina 65 van de begroting voor 2012) is juist bedoeld om de transparantie te verhogen. De cijfers met betrekking tot de verdeling over de drie sub-thema’s geven de werkelijkheid beter weer dan in het verleden. Bovendien dragen alle middelen bij aan de gezamenlijke doelstelling «seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van HIV/Aids».
Ik maak graag gebruik van deze gelegenheid om mijn besluit nader toe te lichten. In vorige begrotingen hanteerden mijn voorgangers twee operationele doelstellingen die overeenkwamen met MDG 5 en 6 (reproductieve gezondheid en Aids, TB en malaria). Bevordering van algemene gezondheidszorg had daarin geen plaats terwijl dat wel een doel op zich was. Mede als gevolg daarvan was het historisch zo gegroeid dat niet alle uitgaven onder de meest logische operationele doelstellingen stonden.
Het gebruik van sociale media door gemeenten |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het onderzoek van David Kok naar het gebruik van sociale media door gemeenten in Nederland?1
Ja, dat is mij bekend.
Klopt het dat slechts de helft van de gemeenten gebruik maakt van sociale media?
Dit blijkt uit het onderzoek van dhr. Kok, ik heb hier zelf nooit onderzoek naar laten doen.
Deelt u de mening dat gemeenten kansen laten liggen en de vele mogelijkheden van sociale netwerken teveel onbenut laten? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bekend met de kansen en mogelijkheden van het gebruik van sociale media door overheden?
Nee, ik deel deze mening niet. Uit dit zelfde onderzoek blijkt dat 47% van de gemeenten gebruik maakt van sociale media, en 86% van de gemeenten de intentie heeft om beleid te ontwikkelen m.b.t. het gebruik van sociale media. Dit betekent dat de vele mogelijkheden en kansen die het gebruik van sociale netwerken kunnen bieden door gemeenten wel degelijk worden onderzocht en steeds meer worden benut. Overigens vergt een zinvolle inzet van sociale media een goed doordachte strategie. In de publicatie «Nieuwe media, kans voor dienstverlening en interactie»2 die het ministerie van BZK in samenwerking met o.a.. KING, ICTU en een aantal gemeenten op het congres Klantgerichte overheid op 5 oktober zal presenteren, wordt gemeenten hiertoe een handreiking geboden.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het onderzoek «Alleen aanwezig zijn op social media is niet genoeg»2 dat 86 procent van de gemeenten meer gebruik wil maken van sociale netwerken maar niet weet hoe ze dat moeten aanpakken? Kunt u dit toelichten?
Het zinvol gebruiken van sociale media is relatief nieuw voor gemeenten. Zij zullen hier meer ervaring mee op moeten doen, maar kunnen ook leren van de ervaringen van collega-gemeenten. Ik verwacht dan ook dat gemeenten hun gebruik van sociale media verder zullen ontwikkelen in de komende periode.
Deelt u de mening dat gemeenten het gebruik van sociale netwerken niet aandurven, omdat overheidsinstanties niet zijn gewend interactief met burgers bezig te zijn? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, welke verklaring heeft u voor het feit dat slechts de helft van de gemeenten gebruik maakt van sociale media?
Nee, deze mening deel ik niet. Interactief contact met burgers is niet nieuw, gemeenten hebben al sinds jaar en dag interactief contact met hun inwoners. Sociale media zijn hiervoor niet het enige instrument.
De voorlichtingscampagne met betrekking tot seksuele veiligheid |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de voorlichtingscampagne van Postbus 51 over seksuele veiligheid?
Ja.
Wordt ook bij het uitzenden van overheidscampagnes beoordeeld of aan de normen van de Kijkwijzer is voldaan? Voldoet deze campagne aan de normen voor kinderen tot twaalf jaar, zodat deze campagne de hele dag uitgezonden mag worden?
De nieuwe spotjes over veilig vrijen werden aanvankelijk, in beperkte mate, ook overdag uitgezonden. Onlangs hebben we opdracht gegeven deze spotjes alleen nog na 20:00 uur uit te zenden. Reden hiervoor is dat de boodschap en de beelden van de campagne niet zijn gericht op kinderen jonger dan 12 jaar, danwel op deze leeftijdsgroep zijn afgestemd. Sinds 8 september jl. worden de spotjes alleen nog na 20:00 uur uitgezonden. We verwachten niet dat deze campagne bij jongeren juist tot contraproductieve effecten zal leiden. De Kijkwijzer1 kan daar echter meer duiding aan geven. Wat uw vraag over de Kijkwijzer betreft: overheidscampagnes zijn tot op heden niet met de Kijkwijzer geclassificeerd. Het uitgangspunt is dat dat wel gebeurt zoals dat ook het geval is bij de andere audiovisuele media. Op die manier kan worden vastgesteld of een campagnespot eventueel niet voor 20.00 uur of voor 22.00 uur mag worden uitgezonden. De Rijksvoorlichtingsdienst zal vanuit de verantwoordelijkheid voor de infrastructuur van de Postbus 51-spotjes contact opnemen met het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) om de toepassing van Kijkwijzer op Postbus 51-spotjes te bewerkstelligen.
Dit is overigens het laatste jaar waarin we massamediale campagnes op het gebied van leefstijl – zoals deze – zullen voeren. Zoals wij in de landelijke gezondheidsnota «Gezondheid dichtbij» hebben geschreven past een generieke, populatiebrede aanpak met massamediale campagnes niet in ons beleid dat gericht is op de eigen verantwoordelijkheid voor een gezond leven. We zullen dergelijke campagnes vanaf 2012 dan ook niet meer financieren. Vanuit de gedachte «gezondheid dichtbij» wordt de menselijke maat juist gevonden in informatievoorziening in de eigen leefwereld van burgers via bijvoorbeeld school, werk, buurt en zorg.
Onderkent u dat dergelijke campagnes bij jongere kinderen juist tot negatieve effecten kunnen leiden? Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat overheidscampagnes tot contraproductieve effecten leiden, in ieder geval bij jongere kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
De uitzending van Kassa over de schadelijke effecten van 3D |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de mogelijke gezondheidsrisico’s verbonden aan het kijken naar 3D-beelden, zoals deze bijvoorbeeld op 3 september 2011 in het TV-programma Kassa aan bod kwamen? Wat is uw mening hierover?
Ja, ik ben bekend met de mogelijke gezondheidsrisico’s, zoals deze in het TV-programma Kassa aan bod zijn gekomen. Verder zijn mij geen onderzoeken bekend waarin andere gezondheidsrisico’s geconstateerd zijn. Voor de groep mensen die tijdelijk last hebben van misselijkheid of duizeligheid na het kijken van 3D-beelden is dit erg vervelend.
Kunt u aangeven of er in Nederland onafhankelijk onderzoek gedaan is of wordt naar de mogelijke risico’s van het kijken naar 3D-beeld? Als er geen onderzoek wordt gedaan, waarom dan niet?
Het is mij niet bekend of er, naast het onderzoek uitgevoerd voor het TV-programma Kassa, onderzoek in Nederland plaatsvindt naar gezondheidsrisico’s van het kijken naar 3D-beeld. Er zijn bij de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) tot op heden geen klachten bekend. Fabrikanten raden ouders nadrukkelijk af om kinderen tot en met 6 jaar naar 3D-televisie te kijken of computerspellen in 3D-stand te spelen. Gelet op het bovenstaande ben ik geen voorstander van het uitvoeren van aanvullend onderzoek in Nederland.
Deelt u de mening dat er in Nederland op dit gebied voldoende expertise aanwezig is bij Erasmus MC, de Vrije Universiteit en TNO? Zo ja, bent u bereid stappen te nemen om een onderzoek te starten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Erasmus MC, de Vrije Universiteit en TNO hebben op verschillende terreinen expertise. Aangezien de mogelijke effecten niet alleen voor Nederlandse consumenten gelden, ben ik bereid me sterk te maken om dit op de Europese agenda te zetten. Ik ben, zoals in het vorige antwoord aangegeven, geen voorstander van eigenstandig aanvullend onderzoek in Nederland.
Ziet u een rol weggelegd voor NICAM/Kijkwijzer of anderen, om mensen voor te lichten over verantwoord omgaan met 3D? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van producenten van 3D-beeld om de consument voor te lichten over een verantwoord omgaan met 3D-beeld. Om een goed beeld te krijgen van de wijze waarop producenten deze verantwoordelijkheid invullen, heb ik de nVWA gevraagd om na te gaan of alle fabrikanten in de gebruiksaanwijzing informatie hebben opgenomen over het kijken naar 3D-beelden. NICAM/Kijkwijzer is een organisatie van de branche zelf en past in het kader van zelfregulering. NICAM/Kijkwijzer kan zelf bepalen of zij een rol wil spelen op dit onderwerp.
SP-financier Sauer die een substantieel aandelenpakket van NRC Handelsblad blijkt te hebben |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Uitgever van NRC Handelsblad boekt verlies in eerste jaar»?1
Ja, nadat u mij bij mijn overige werkzaamheden daarop wees.
Was u ervan op de hoogte dat SP-financier Derk Sauer maar liefst 9 procent van NRC Handelsblad in bezit blijkt te hebben?
Gelukkig niet. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap volgt de wederwaardigheden en faits divers rond de spreiding van aandelenbezit in het particuliere bedrijfsleven niet op de voet. Dat draagt bij aan een zo gering mogelijke bestuurlijke drukte, beperkte bureaucratische lasten en een optimale focus op de kerntaken van het departement.
Acht u de kans aanwezig dat NRC Handelsblad nog verder links georiënteerd raakt, bijvoorbeeld doordat NRC-journalisten in het gevlei willen komen bij hun radicaal-linkse eigenaar?
Ik ga er van uit, dat de mate van Lux in de Libertas toereikend is bij de redactie van deze krant om de vrees voor een dergelijk gedragspatroon niet overmatig te doen zijn. Mocht uw vrees echter bewaarheid worden dan kunnen abonnees hun mening hierover eventueel kenbaar maken door «te stemmen met de voeten».
Deelt u de mening dat u als minister dient toe te zien op een scheiding tussen eigendom en redactie bij dagbladen?
Nee. Ook dat draagt weer bij aan een zo gering mogelijke bestuurlijke drukte, beperkte bureaucratische lasten en een optimale focus op de kerntaken van het departement. Vanzelfsprekend acht ik scheiding van redactie en eigenaar van belang. Maar hier vindt regulering plaats via de Raad voor de Journalistiek.
Deelt u een gevoel van verlies dat het eens zo trotse conservatief-liberale avondblad is verworden tot een politiek-correct blad dat een lofzang brengt op de multiculturele samenleving, het EU-nationalisme, de «arabische lente», de strijd tegen Israel, de kunstsubsidies en dat, behoudens een enkele uitzondering, alleen maar extreem-linkse columnisten heeft?
Mijn gevoelsleven heeft weinig raakvlakken met «trotse conservatief-liberale tendenties», maar het primaire gevoel bij uw vraagstelling is er een van de blijde bewondering voor het werk van NRC-columnisten als Heldring en Hofland. Hun scherpzinnige geest en gepolijste schrijfstijl zijn al decennia een toonbeeld van Ausdauer, klasse en jeugdigheid. Een voorbeeld dus voor elke journalist, zelfs als deze parlementariër is geworden. Lofzangen bieden deze columns, die zich kenmerken door een kritische journalistieke benadering zelden, is mijn indruk.
De aanhouding van een fotograaf op Utrecht CS |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht1 dat de Utrechtse spoorwegpolitie een freelance fotograaf heeft aangehouden op het plein bij het NS-station Utrecht Centraal? Deelt u de mening dat het enkele feit dat iemand foto’s maakt nog geen aanleiding vormt om iemands identificatiedocument te vorderen, laat staan aan te houden?
Ja. Het maken van foto’s op zichzelf vormt geen aanleiding tot politieoptreden. Dat was echter niet de aanleiding voor het ingrijpen door de politie. Zie verder het antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het bericht2 dat een columnist eveneens op NS-station Utrecht Centraal door de politie gesommeerd is een afbeelding van zijn fotocamera te verwijderen?
Ja. Op 7 augustus 2007 maakte een journalist in de stationshal van Utrecht Centraal een foto van een medewerker van de NS op een Segway. Omdat de medewerker hiertegen bezwaar maakte, is de fotograaf door agenten van de Spoorwegpolitie gevorderd de foto te wissen. Uiteindelijk is dit gebeurd door de dienstdoende medewerker van de Spoorwegpolitie en niet door de fotograaf zelf. Een door de Nederlandse Vereniging van Journalisten ingediende klacht is gegrond verklaard. De betrokken journalist heeft een schadevergoeding gekregen van 250 euro wegens het verwijderen van de foto en het daarmee mogelijk benadelen van zijn inkomsten.
Sinds wanneer en waarom is het verboden om in de publieke ruimte foto’s te maken? Hoe had de columnist moeten weten dat hij geen foto’s had mogen maken bij Utrecht Centraal? Zijn daar nog meer dingen verboden waar niemand weet van heeft?
Het maken van foto’s in de publieke ruimte, zoals in dit geval het Stationsplein te Utrecht, is een ieder toegestaan. Vrije nieuwsgaring ontslaat professionele fotografen en/of journalisten echter niet van de verplichting om zich te houden aan ter plaatse geldende wettelijke voorschriften. Daarnaast kunnen factoren als de wijze waarop en wanneer foto’s worden gemaakt omstandigheden creëren op basis waarvan een opsporingsambtenaar een interventie kan plegen.
Uit het verstrekte ambtsbericht is mij gebleken dat het fotograferen in de situatie waar vraag 1 op doelt volgens de verbalisanten van het KLPD een overtreding opleverde van artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000. De dienstdoende politieambtenaren meenden dat het maken foto’s van reizigers en ander publiek op een zodanige wijze geschiedde dat de orde, rust, veiligheid of goede bedrijfsgang op en rond het station werd of kon worden verstoord. Op een daarop volgend verzoek van de politieambtenaar van het KLPD aan de betrokkene om zich te legitimeren werd geen medewerking verleend. Betrokkene werd vervolgens om die reden aangehouden.
Het incident als bedoeld in vraag 1 is door het KLPD geëvalueerd. Daarbij is geconstateerd dat de mate van hinder of overlast niet of onvoldoende kon worden vastgesteld. Door de dienstleiding van de spoorwegpolitie zijn excuses gemaakt aan de betreffende fotograaf.
Hoe hoort in dit soort situaties in het algemeen de omgang tussen agenten en journalisten en fotografen te zijn? Deelt u de mening dat aanhouding een ongewenst effect heeft op de uitoefening van de vrije nieuwsgaring door journalisten en fotografen? Deelt u de mening dat het maken van foto’s in beginsel voor iedereen mogelijk moet zijn, ook al is het een veiligheidsrisicogebied?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er vergelijkbare gevallen bekend? Zo ja, welke gevolgen heeft ingrijpen gehad op de vrije nieuwsgaring? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Mij is niet bekend of er nog meer gevallen bestaan waarbij fotografen of journalisten bij hun vrije nieuwsgaring op enigerlei wijze de wet overtreden en vervolgens zijn aangehouden. Het optreden van de spoorwegpolitie in beide gevallen is in het kader van respectievelijk een klachtenprocedure en een interne evaluatie opnieuw gewogen. Daaruit is lering getrokken die bij soortgelijke situaties zal worden meegenomen. De afhandeling van de incidenten acht ik zorgvuldig en professioneel. Ik zie geen noodzaak om daarnaast nog een onderzoek in te stellen.
Bent u bereid om nog eens kritisch te bezien of deze regels wel strikt noodzakelijk zijn en de handelswijze wel de proportionaliteitstoets kunnen doorstaan en politiefunctionarissen daarop te instrueren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat onze dienders zich veel beter kunnen bezig houden met het bestrijden van echte overlast en criminaliteit in plaats van mensen aan te houden die kiekjes maken? Zo nee, waarom niet?
Het opsporen van strafbare feiten – ook als die gepleegd worden door personen die foto’s maken omdat zij zich schuldig maken aan overtreding van artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000 – is een politietaak. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Het bericht ‘Saoediërs blokkeren sites’ |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Saoediërs blokkeren sites1» en «Saudi-Arabië blokkeert Wereldomroep-websites2»?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze berichten in het licht van de systematische onderdrukking van de vrijheid in het algemeen en van de vrijheid van meningsuiting in het bijzonder door het islamitische regime in Riyadh?
In Saudi-Arabië is sprake van een zeer beperkte vrijheid van meningsuiting. Het wereldwijd bevorderen van de vrijheid van meningsuiting is één van de prioriteiten van mijn mensenrechtenbeleid, waarbinnen ik bijzondere aandacht besteed aan het belang van het garanderen van internetvrijheid. De activiteiten en inzet van Nederland op dit gebied heb ik uiteengezet in een op 1 juni jl. aan uw Kamer verzonden brief (kenmerk 32 500 V, nr. 191). Als onderdeel van dit beleid stelt Nederland binnen internationale fora als de EU, de VN en de Raad van Europa het belang van internetvrijheid en het tegengaan van censuur stelselmatig aan de orde, waarbij ook het gebrek aan ongecensureerd internet in tal van specifieke landen, waaronder Saudi-Arabië, wordt besproken. Daarnaast organiseer ik op 9 december 2011 a.s. in Den Haag een ministeriële conferentie over internetvrijheid om met gelijkgezinde landen afspraken te maken over hoe beter kan worden samengewerkt om internetvrijheid te bevorderen.
Bent u bereid de Saoedische ambassadeur in Den Haag over de kwestie de oren te wassen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk gebleken met zekerheid vast te stellen wie verantwoordelijk was voor de tijdelijke blokkade van de website, noch wat een eventuele achterliggende reden daarvoor is geweest. Over deze kwestie zal ter navraag met de ambassade van Saudi-Arabië in Den Haag contact opgenomen worden. De website van de Wereldomroep bleek op maandag 15 augustus weer toegankelijk vanuit Saudi-Arabië, evenals het in de berichten genoemde videofragment.
Bent u bereid op de website van de Nederlandse ambassade in Riyadh, in het Arabisch en in het Engels, een verklaring te plaatsen waarin de Saoedische internetcensuur wordt betreurd? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze kwestie in internationale fora aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er vergelijkbare gevallen bekend van internetcensuur in islamitische landen waarmee Nederland «vriendschappelijke» relaties onderhoudt?
De websites van zowel lokale als internationale media worden – in uiteenlopende mate – gecensureerd in meerdere landen overal ter wereld.
Het bericht “Saoedi-Arabië blokkeert Wereldomroep-websites” |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Saoedi-Arabië blokkeert Wereldomroep-websites»1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bezoekers vanuit Saoedi-Arabië de volgende melding krijgen bij het oproepen van de pagina van de Wereldomroep: «Sorry, the requested page is unavailable. If you believe the requested page should not be blocked please click here.». Zo nee, is de site dan «gewoon» benaderbaar vanuit Saoedi-Arabië?
Het is niet mogelijk gebleken met zekerheid vast te stellen wie verantwoordelijk was voor de tijdelijke blokkade van de website, noch wat een eventuele achterliggende reden daarvoor is geweest. Over deze kwestie zal ter navraag met de ambassade van Saudi-Arabië in Den Haag contact opgenomen worden. De website van de Wereldomroep bleek op maandag 15 augustus weer toegankelijk vanuit Saudi-Arabië, evenals het in de berichten genoemde videofragment.
Als de site inderdaad geblokkeerd is, ziet u het dan als een mogelijkheid dat medewerkers van de Nederlandse ambassade in Saoedi-Arabië bij de melding ««Sorry, the requested page is unavailable. If you believe the requested page should not be blocked please click here.» op het linkje klikken om aan te geven dat de site onterecht is geblokkeerd? Zo ja wilt u dan ook uw Europese collega's oproepen dit formulier in te vullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u op dit moment aanleiding contact te zoeken met de diplomatieke vertegenwoordiging van Saoedi-Arabië in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in meer algemene zin aangeven welk beleid het ministerie hanteert wanneer een land Nederlandse Internetpagina's met informatie over het betreffende land blokkeert?
In diverse landen ter wereld worden naast lokale websites soms ook sites van internationale (waaronder soms ook Nederlandse) media en organisaties tijdelijk of permanent geblokkeerd. Nederland gebruikt diplomatieke middelen om dergelijke blokkades aan de orde te stellen. De algemene inzet van Nederland ter bevordering van internetvrijheid heb ik uiteengezet in een op 1 juni jl. aan uw Kamer verzonden brief (kenmerk 32 500 V, nr. 191).
De slechte ontvangst van publieke omroepen door de brand in de zendmasten |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Publieke radio geeft nog maanden ruis»?1
Ja.
Is het waar dat de publieke zenders Radio 1, 2, 3 en 4 in grote delen van West- en Zuid-Nederland slecht te ontvangen zijn en dat Radio 5 feitelijk uit de lucht is?
De ontvangst van Radio 1, 2, 3 en 4 in delen van West- en Zuid-Nederland is inderdaad beperkt, zowel voor wat betreft bereik als de kwaliteit van de ontvangst. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat er sprake was van vermogensbeperkende maatregelen op de zendmast Lopik.
Radio 5 is van 15 juli tot 4 augustus uit de lucht geweest. Reden hiervoor is dat de middengolf-frequentie van Radio 5 (AM 747) tijdelijk werd gebruikt door Radio 1 ten behoeve van een landelijk bereik als nationale rampenzender. Sinds 4 augustus zendt Radio 5 weer uit via de AM 747. Voor Radio 1 wordt momenteel een Engelse middengolf-frequentie gebruikt (AM 648).
Sinds zaterdag 10 september jl. is de ontvangst van de verschillende radiostations sterk verbeterd. Het vermogen waarop Broadcast Partners uitzendt op de zendmast in Lopik is – in het kader van de afspraken in het bemiddelingstraject Pastors – verhoogd van 10 naar 50 procent van de volle sterkte. Als technische tests een goed resultaat opleveren, kan het vermogen veilig worden verhoogd naar 100 procent. Naar verwachting is hierover deze week meer duidelijkheid.
Klopt de opmerking in het betreffende artikel dat commerciële zenders die samenwerken met KPN wel gewoon mogen uitzenden? Zo ja, kunt u aangeven waarom de capaciteit van Lopik uitzendingen die via KPN lopen wel kan borgen en uitzendingen van de publieke omroep niet?
Vanaf de zendmast te Lopik worden zowel publieke als commerciële omroepen uitgezonden. KPN Broadcast Services verzorgt uitzendingen voor enkele commerciële omroepen. Broadcast Partners verzorgt de uitzending voor de publieke omroep en andere commerciële omroepen. Naar aanleiding van de recente branden heeft NOVEC als eigenaar van het mastgedeelte van de zendmast Lopik uit voorzorg zowel KPN Broadcast Services als Broadcast Partners opgelegd dat het zendvermogen omlaag werd gebracht. Vervolgens is onderzocht onder welke voorwaarden het zendvermogen weer opgevoerd mocht worden. Over deze voorwaarden ontstond een verschil van inzicht tussen Broadcast Partners en NOVEC. Het gevolg hiervan was dat de publieke omroep alsook enkele commerciële zenders voor wie Broadcast Partners de uitzendingen verzorgt, niet op vol vermogen konden uitzenden waardoor sprake was van kleinere verzorgingsgebieden. Via een bemiddeling is daar een oplossing voor gevonden. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat onbeperkte toegang tot de publieke omroepen belangrijk is en voor iedere Nederlander beschikbaar moet zijn, zowel via de ether als via de kabel? Wat staat hierover precies in de wet?
Ik ben van mening dat toegang tot de publieke omroep belangrijk is. Dit is ook onderdeel van de taakopdracht van de publieke omroep, zoals verwoord in de Mediawet. De publieke mediaopdracht is het op landelijk, regionaal en lokaal niveau verzorgen van publieke mediadiensten door het aanbieden van media-aanbod op het terrein van informatie, cultuur, educatie en verstrooiing. In de taakopdracht is ook opgenomen dat de algemene programmakanalen via omroepzenders worden verspreid. De Telecommunicatiewet bevat een waarborg dat daarvoor frequentieruimte ter beschikking wordt gesteld. De Mediawet bevat een verplichting voor kabelexploitanten om de programma’s van de publieke omroep op de kabel door te geven. Voor de daadwerkelijke uitzending is de publieke omroep van derden afhankelijk (zender- en kabelexploitanten).
De publieke taakopdracht brengt met zich mee dat indien sprake is van een omstandigheid die afbreuk doet aan de ongestoorde ontvangst dit zo spoedig mogelijk verholpen dient te worden. Dit is echter afhankelijk van de technische mogelijkheden, waarbij al de betrokken belangen op een zorgvuldige wijze gewogen dienen te worden.
Kan staatsbedrijf Novec in uw ogen feitelijk voor onbepaalde tijd («vermoedelijk nog maanden.») weigeren om de radio-ontvangst van de publieke omroep optimaal te verzorgen?
NOVEC heeft tot taak op een transparante en non-discriminatoire wijze mastruimte ter beschikking te stellen. Vanuit die rol kan zij zorg dragen voor ruimte ten behoeve van zenderexploitanten. Zoals bij de opsplitsing van de Nozema is bepaald, behoort het niet tot haar taak om de uitzendingen ook te verzorgen. Dat is voorbehouden aan zenderexploitanten.
De incidenten rond Lopik en Smilde laten zien dat veiligheid van groot belang is. Tegen die achtergrond heeft NOVEC als eigenaar van het mastgedeelte vanuit een eigen verantwoordelijkheid uit voorzorg een aantal eisen gesteld. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat Novec op korte termijn moet zorgen voor een noodvoorziening zodat alle zenders van de publieke omroep weer overal goed ontvangen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het niet functioneren van calamiteitenzenders ten tijde van een ramp |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Noodmast Assen eind van de week in gebruik»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het waarschijnlijk meer dan 160 uur duurt voordat er via de ether weer volledige dekking is van RTV Drenthe, terwijl deze zender in geval van een calamiteit de functie van calamiteitenzender heeft?
De brand in de zendmast ontstond vrijdag 15 juli omstreeks 14.00 uur. Radio 1, in de functie van landelijke calamiteitenzender, was vanaf 15 juli rond 17.00 uur weer te ontvangen. In het geval zich in de tussenliggende periode in het betreffende gebied een crisissituatie zou hebben voorgedaan, beschikte de overheid over voldoende crisiscommunicatiemiddelen om op adequate wijze ook het publiek te kunnen informeren dat aangewezen zou zijn op verslaggeving via de ether. Zo had men gebruik kunnen maken van de langs en boven de wegen aanwezige matrixborden of van vaste en mobiele omroepinstallaties.
Het Agentschap Telecom – dat zich hierbij baseert op gegevens van KPN – meldt dat RTV Drenthe op 15 juli om 21.00 uur in het noorden van Drenthe weer in de lucht was door inzet van een tijdelijke locatie in Groningen. Op 16 juli is om 19.00 uur een extra zender te Meppel in gebruik genomen, waardoor ook zuidwest Drenthe weer ontvangst had. Hetzelfde is gebeurd voor zuidoost Drenthe door middel van een extra zender in Klazienaveen. De zender in Assen is donderdagmiddag 28 juli aangezet. Sinds dat moment dekt de verzorging van RTV Drenthe weer grotendeels de provincie Drenthe.
Overigens is de ontvangst van RTV Drenthe via kabel, satelliet en internet niet onderbroken geweest.
Welke initiatieven zijn er genomen om ervoor te zorgen dat de onderbreking van de informatievoorziening aan de inwoners van Noordoost-Nederland via de ether, juist tijdens deze calamiteit waarbij de zendmast van Smilde in de brand vloog, zo kort mogelijk was? Hoe beoordeelt u de genomen initiatieven? Wat zou u met de kennis van nu anders doen?
Agentschap Telecom heeft vrijdagmiddag 15 juli in samenwerking met de operators (Broadcast Partners voor de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en KPN voor RTV Drenthe) alternatieve opstellocaties beschikbaar gesteld voor specifiek deze twee omroepen, met name vanuit hun functie als calamiteitenzender. Ook is contact opgenomen met de NPO. De NPO heeft reeds vrijdag 15 juli laten weten de zender Radio 5 op de 747 AM te willen inzetten voor Radio 1. Dit is in afstemming met het Agentschap Telecom gebeurd. Radio 1 was op 15 juli om 17.00 weer in geheel Nederland te ontvangen op deze middengolffrequentie.
De operationele leider van de veiligheidsregio Drenthe heeft omtrent de regionale calamiteitenzender direct contact gelegd en gehouden met de directeur van KPN Noord Oost. De veiligheidsregio Drenthe heeft mij geïnformeerd dat de contacten met alle betrokkenen vanaf het begin goed is geweest en naar tevredenheid verliepen: de veiligheidsregio meldde mij dat sprake is geweest van de juiste prioritering en dat alle partijen zo snel als mogelijk was alles in het werk hebben gesteld om de calamiteitenzender weer optimaal in de lucht te krijgen.
Ik ben van oordeel dat hiermee door alle betrokkenen adequaat is gehandeld en zie geen aanleiding, voor het geval deze hoogst uitzonderlijke situatie zich nogmaals zou voordoen, aan te sturen op een andere handelwijze.
Op welke wijze heeft u de inwoners bij het ontbreken van informatie via de ether wel op de hoogte gehouden? Hoe wist men dat via deze kanalen de informatie te verkrijgen was temeer daar in de voorlichting geadviseerd wordt af te stemmen op de regionale zenders?
Radio en televisie waren nog beschikbaar via kabel, satelliet en internet. Via deze ontvangstmogelijkheden heeft de berichtgeving geen hinder ondervonden. Burgers zijn daarnaast geïnformeerd over de uitval van de publieke omroepen via onder meer:
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 al heb toegelicht, had de overheid de beschikking over voldoende alternatieven om het publiek adequaat te informeren, in het geval zich in de genoemde tijdspanne in het betreffende gebied een crisissituatie zou hebben voorgedaan.
Hoe was de situatie met betrekking tot de informatievoorziening in Midden-Nederland? Hoelang was er daar geen informatie via de ether?
Ik ga er vanuit dat hier de uitval van de toren in Lopik wordt bedoeld. Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 3 heeft de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) al op vrijdag 15 juli laten weten de zender Radio 5 op 747 AM te willen inzetten voor Radio 1. Dit is in afstemming met het Agentschap Telecom gebeurd. Radio 1 was op 15 juli om 17.00 weer in heel Nederland te ontvangen op deze middengolffrequentie. In de loop van zaterdagnacht is Radio 1 in gebruik genomen vanuit Tjerkgaast. Om het verlies aan verzorging wat betreft FM in midden Nederland door uitval van Lopik te compenseren, zijn daarnaast zaterdag twee tijdelijke extra zenders in Lelystad en Hilversum in gebruik genomen. In Midden-Nederland was Radio 1 vanaf dat moment zowel op AM als op FM weer te ontvangen.
Is er ook in andere regio’s een onderbreking van de calamiteitenzenders geweest? Zo ja, in welke regio’s speelde dit en hoe lang heeft deze onderbreking geduurd? Wat heeft u gedaan om de informatie voorziening ten tijde van de onderbreking te continueren en de zenders zo snel mogelijk weer in de lucht te krijgen?
Alleen RTV Drenthe is uit de lucht geweest door de verwoesting van de mast te Hoogersmilde. In de beantwoording van vraag 3 is reeds aangegeven op welke wijze betrokken partijen hebben gehandeld om de situatie zo snel mogelijk te normaliseren.
Welke lessen trekt u uit het feit dat een dergelijke situatie zich kan voordoen waarbij de informatievoorziening via de ether niet mogelijk blijkt?
Het betreft hier een hoogst uitzonderlijke situatie. Toch beschikte de overheid ook in deze situatie over voldoende reguliere en crisiscommunicatiemiddelen om het publiek adequaat te kunnen informeren in het geval zich in het betreffende gebied een crisis had voorgedaan (zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 4).
Heeft op enig moment de informatievoorziening aan de bevolking in uw ogen tekortgeschoten? Zo ja, op welke moment en wat zou in de toekomst anders moeten? Zo nee, waar baseert u dat op?
Het betrof een brand in een zendmast. Van verdere dreiging of een gevaarlijke situatie, anders dan in de directe omgeving van de mast, is geen sprake geweest. Hoewel ik begrijp dat mensen het als onplezierig ervaren, als zij bijvoorbeeld in de auto geen volledige radio-ontvangst hebben, ben ik van mening dat het publiek op geen enkel moment in de problemen is geweest door een gebrek aan informatievoorziening. Ook in het geval zich een crisis had voorgedaan, had de overheid nog voldoende alternatieven om het publiek adequaat te kunnen informeren (zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 4).
Is er met het uitvallen van de zenders ook een hiaat ontstaan in de communicatie van de hulpdiensten? Zo ja, waar en wanneer? Welke maatregelen gaat u treffen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waar baseert u dat op?
Agentschap Telecom heeft dit op vrijdag 15 juli direct gecheckt. Het eerste wat het Agentschap Telecom gedaan heeft, is inventariseren welke vergunningen zijn uitgegeven op Hoogersmilde en dus uit de lucht waren. Dat bleken omroepzenders (FM Radio en DVB-T), vaste verbindingen en semafonie te zijn. Vervolgens heeft het Agentschap Telecom met de mobiele operators contact opgenomen om te vragen of er nog vitale diensten getroffen waren door het uitvallen van Hoogersmilde. De operators hebben aangegeven dat dat niet het geval was.
Omdat alle verbindingen naar behoren hebben gefunctioneerd, behoeven in dit kader geen maatregelen te worden getroffen.
Problemen met kabelbedrijf Ziggo |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Analoge kijker dupe op kabel»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Hoe oordeelt u over het feit dat Ziggo het analoge pakket terugschroeft van 30 naar 25 zenders, waardoor zenders als CNN, BBC, BBC World, ZDF en WDR niet meer analoog te ontvangen zijn?
Zolang Ziggo zich houdt aan de Mediawet 2008, heb ik daarover geen oordeel. Ik heb geen aanwijzingen dat Ziggo het analoge standaardpakket kleiner wil maken dan het wettelijke minimum van 15 televisiezenders. De Mediawet verplicht kabelbedrijven tot analoge en/of digitale doorgifte van de belangrijkste Nederlandse en Vlaamse publieke zenders. Volledige omschakeling naar digitale doorgifte is eveneens mogelijk. Voor de in uw vraag genoemde zenders bestaat geen verplichte doorgifte. Wel kunnen lokale programmaraden kabelbedrijven adviseren om deze en andere zenders op te nemen in hun analoge pakket.
Hoe verhoudt dit besluit van Ziggo zich tot het feit dat kabelbedrijven adviezen van programmaraden dienen op te volgen? Hoe kan nog worden voldaan aan de wettelijke taak om een pluriform pakket te adviseren als Ziggo belangrijke zenders meent te kunnen schrappen?
Uitgangspunt van de Mediawet is dat kabelbedrijven het advies van een lokale programmaraad opvolgen. Kabelbedrijven kunnen alleen afwijken van het advies indien hiervoor zwaarwegende argumenten zijn. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt dat zwaarwegende redenen kunnen zijn dat het advies in strijd is met het (auteurs)recht, het advies onvoldoende onderbouwing of invulling geeft aan de pluriformiteit, of de economische exploitatie van het kabelnet in gevaar brengt. Bij geschillen over het niet opvolgen van een advies van de programmaraden oordeelt in eerste instantie het Commissariaat voor de Media. Op dit moment lopen enkele zaken tussen programmaraden en Ziggo bij het Commissariaat. Tegen een besluit van het Commissariaat kunnen partijen eventueel bezwaar maken bij de (bestuurs)rechter. Als minister onthoud ik mij van bemoeienis met deze geschillen.
Ik constateer wel dat de verkleining van het analoge pakket door Ziggo druk zet op zijn relatie met programmaraden. De afgelopen jaren was het analoge standaardpakket groter dan het wettelijke minimumpakket van vijftien zenders, namelijk 30–35 analoge televisiezenders. Naast de in de wet genoemde publieke zenders, waren de populairste Nederlandse commerciële zenders daarin haast als vanzelf opgenomen. In die omstandigheden hebben programmaraden hun advies (over maximaal 8 zenders) benut voor opname van kleinere zenders, zoals muziekzenders voor jongeren, gespecialiseerde nieuwszenders en publieke zenders uit omringende landen. Nu het analoge pakket van Ziggo kleiner wordt, komt de keuze tussen zenders in het analoge pakket meer op scherp te staan. Daar staat tegenover dat het digitale standaardpakket nu omvangrijk en pluriform is.
Deelt u de mening dat kijkers van analoge televisie bij Ziggo steeds minder zenders krijgen voor hetzelfde geld? Ligt het niet voor de hand om dan ook het tarief te verlagen? Indien u van mening bent dat u niet gaat over het prijsbeleid van Ziggo, kan het bedrijf de tarieven dan altijd ongewijzigd laten, zonder dat er voor (analoge) kijkers reële alternatieven zijn?
Kabelbedrijven, waaronder Ziggo, bouwen analoge distributie geleidelijk af ten gunste van digitale distributie. Daar staat tegenover dat Ziggo het digitale standaardpakket uitbreidt, naar ruim 60 zenders, meer zenders in HD- kwaliteit (High Definition), en televisieprogramma’s en films op aanvraag. Het digitale standaardpakket houdt nu dezelfde prijs.
De overheid gaat inderdaad niet over het prijsbeleid van kabelbedrijven.
Wel kan OPTA ingrijpen indien zij constateert dat een aanbieder aanmerkelijke marktmacht heeft. OPTA kan dan verplichtingen opleggen aan de betreffende aanbieder (ex-ante toezicht). OPTA heeft onlangs een conceptoordeel over de markt voor televisiedistributie gepubliceerd.2 Daarin oordeelt het college dat de televisiemarkt door diverse ontwikkelingen niet langer in aanmerking komt voor ex ante regulering, zoals het opleggen van prijs- of andere maatregelen aan kabelbedrijven. Van belang zijn verder de regels voor consumentenbescherming in de Telecommunicatiewet (artikel 7.2). Telecommunicatiebedrijven moeten klanten minimaal vier weken voor wijziging in de dienstverlening informeren en recht geven op beëindiging als de wijziging niet aantoonbaar in het voordeel van de klant is. Ziggo voldoet naar eigen zeggen aan deze verplichtingen. Is dit niet het geval, dan kan OPTA hierop handhaven.
Concluderend is het op dit moment aan consumenten om te besluiten of ze onder deze voorwaarden klant blijven bij Ziggo of overstappen naar alternatieve aanbieders, zoals KPN (IPTV en Digitenne), Tele2 (IPTV) of Canal Digitaal (satelliet).
Deelt u de mening dat Ziggo kijkers feitelijk dwingt om over te stappen naar digitale televisie, terwijl nog altijd circa 40 procent van de kijkers in volle tevredenheid naar analoge televisie kijkt?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet steunt en stimuleert digitalisering en innovatie op telecommunicatienetwerken, waaronder ook digitalisering van omroepdistributie via de kabel. Voor de meeste consumenten en voor omroepen biedt dit voordelen: meer distributieruimte, meer zenders en meer interactiviteit. In deze context worden kabelbedrijven door de Mediawet vrij gelaten om over te schakelen van analoge naar digitale omroepdistributie. Het is ook aan hen om te bepalen hoe ze de overgang laten verlopen.
Ziggo biedt analoge abonnees de mogelijkheid tegen hetzelfde tarief van € 16,95 over te stappen op een uitgebreider digitaal basispakket. Abonnees moeten voor digitale ontvangst wel zelf eenmalig een settop box aanschaffen en de smartcard van Ziggo. Electronicawinkels verkopen diverse modellen; het eenvoudigste model kost enkele tientjes en de kosten zijn eenmalig. Voor abonnees die (nog) niet overstappen op digitale televisie – nu 35% – handhaaft Ziggo een analoog televisiepakket van 25 zenders.
Volgens OPTA behoren analoge en digitale televisiediensten tot dezelfde markt en hebben consumenten keuze uit een toenemend aantal andere televisieaanbieders, via ether, DSL, glasvezel en satelliet. Diverse aanbieders investeren in en ontwikkelen hun televisieaanbod om goed te concurreren met kabelaanbieders. Juist digitale televisie biedt de consument via concurrentie meer keuzemogelijkheden, meer diensten en en daarmee mogelijkheden voor meer pluriformiteit.
Kunt u zich voorstellen dat kijkers graag de keuzevrijheid behouden om wel of niet over te stappen naar digitale televisie, zeker als daar extra kosten aan verbonden zijn, bijvoorbeeld voor de aanschaf van een set-top box en een smartcard?
Zie het antwoord onder 5.
Waar blijft uw brief over alternatieven voor de programmaraden die de Kamer voor de zomer zou ontvangen?2
Zoals ik in een brief van 23 juni j.l. aan de Kamer heb gemeld, zal ik de Kamer na het zomerreces informeren welk vervolg dit kabinet geeft aan de voorgenomen wijziging van regels voor kabeldistributie in de Mediawet.
Bent u bereid een voorstel te doen voor een onafhankelijke klachteninstantie voor kijkers, zeker wanneer het gaat om kabelbedrijven die een monopolie hebben op het (analoge) tv-aanbod in een regio?
Nee, een dergelijke instantie bestaat al. Kabelbedrijven zijn aangesloten bij de Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken. Onder de Geschillencommissie valt een groot aantal subcommissies, waaronder de subcommissie Centrale Antenne Inrichting. Deze behandelt klachten van individuele consumenten over de televisiediensten van kabelbedrijven. Een geschillencommissie bestaat uit drie leden: een voorzitter aangezocht door de Stichting, een commissielid voorgedragen door de brancheorganisatie (in dit geval NL Kabel) en een commissielid voorgedragen door een consumentenorganisatie (in dit geval de Consumentenbond). De commissieleden zijn onafhankelijke en onpartijdige deskundigen.
Is het waar dat abonnees van Ziggo altijd betalen voor analoge televisie, ongeacht of men hier gebruik van maakt of niet? Is het niet logisch om gebruikers hiervan te vrijwaren, bijvoorbeeld als men uitsluitend gebruik maakt van internet via Ziggo?
Ziggo zendt analoge televisiesignalen standaard mee over alle actieve aansluitingen. Abonnees kunnen alleen televisie afnemen, of in een bundel met internet en/of telefonie. Consumenten die alleen internet willen afnemen, kunnen terecht bij andere aanbieders.
Zoals onder 4 genoemd komt de televisiemarkt volgens OPTA niet in aanmerking voor regulering; daarmee is ook een verplichting aan bepaalde kabelbedrijven om hun diensten te ontbundelen en technisch dan wel commercieel anders in te richten nu niet aan de orde.
Hoe oordeelt u over het feit dat kabelbedrijf Caiway per 2010 het analoge pakket volledig heeft afgeschaft? Is het waar dat kijkers hierdoor extra kosten moesten maken voor aanschaf van de decoders en dat tv's zonder decoder waardeloos zijn geworden?
Vanaf 2005 heeft Caiway zijn analoge aanbod afgebouwd ten gunste van digitale dienstverlening. Op 10 oktober 2010 is Caiway gestopt met analoge uitzendingen en is het televisieaanbod alleen nog digitaal te ontvangen. Zoals eerder gesteld, is dit op grond van de Mediawet toegestaan. In de overgangsfase heeft Caiway overigens gratis decoders verstrekt aan abonnees die wilden overstappen; abonnees betaalden alleen verzendkosten. Behalve met een aparte decoder, kunnen abonnees van Caiway het digitale standaardpakket ontvangen met een modern televisietoestel met een ingebouwde DVB-C ontvanger. Alleen voor extra pakketten en on demand diensten is bij Caiway een smartcard nodig.
Naast het digitale standaardpakket benut Caiway momenteel twee van zijn voormalige analoge kanalen om een beperkt aanbod door te geven van 16 zenders in DVB-T. In de markt wordt DVB-T vergeleken met kabelaanbod in analoge uitzendkwaliteit. Consumenten hebben voor de ontvangst van de 16 zenders (alleen) een televisietoestel nodig met een ingebouwde DVB-T ontvanger of een losse DVB-T ontvanger, wat relatief goedkoop is.
Oude televisies zonder een decoder of ingebouwde ontvanger voor digitale televisie zijn voor Caiway abonnees inderdaad niet meer te gebruiken.
Is het waar dat Canal Digitaal onder andere in Groningen geen regionale zenders meer doorgeeft? Hoe rijmt u dit met het feit dat regionale zenders altijd beschikbaar moeten zijn als rampenzender?
De regionale radiozenders en Radio 1 fungeren als rampenzenders. Van belang is daarbij vooral distributie via de vrij toegankelijke ether.
Canal Digitaal zendt uit op de (ASTRA) satelliet en is vooral een platform voor televisie.
Doorgifte van regionale zenders vindt plaats op basis van overeenkomsten tussen partijen. Veel regionale televisiezenders zijn via satelliet te ontvangen; de meeste free-to-air, enkele in een betaald pakket van Canal Digital. Alleen RTV Noord Holland en RTV Rijnmond zijn uit kostenoverwegingen gestopt met satellietdistributie van hun televisiezenders. Sinds januari 2011 zijn de meeste regionale omroepen gestopt met radiodistributie via de satelliet. Alleen RTV Oost en Omroep Gelderland zenden naast televisie ook de radiosignalen uit via de satelliet.
Hoe voorkomt u dat in de toekomst in het digitale pakket de buitenlandse publieke zenders en andere kleine zenders in duurdere pluspakketten worden gestopt, terwijl de klanten dat niet willen? Hoe voorkomt u dat straks ook het digitale basispakket wordt ingekrompen? Hoe garandeert u dat de pluriformiteit van het digitale basispakket overeind blijft?
Zie het antwoord onder 7.
Bent u bereid kabelbedrijven wettelijk te verplichten hun digitale signaal ongecodeerd (free to cable) door te geven als zij zonder meerkosten een digitaal (basis)pakket aanbieden? Deelt u de mening dat hierdoor belemmeringen voor consumenten om over te kunnen stappen afnemen, omdat zij niet gedwongen worden specifieke apparatuur en een smartcard aan te schaffen?
Nee. Het al of niet coderen van digitale televisiesignalen is een keuze van distributeurs en omroepen en ik zie geen aanleiding om daar nu als overheid in te treden.
De meeste distributeurs coderen niet alleen extra pakketten, betaalzenders en on demand diensten, maar ook de televisiesignalen van het digitale standaardpakket. Hierbij spelen diverse technische, bedrijfsmatige en auteursrechtelijke overwegingen een rol. Navraag leert dat ook commerciële omroepen belang hebben bij codering van het digitale standaardpakket, omdat het helpt om ongeautoriseerd opnemen, reproduceren en vermarkten van hun programma’s tegen te gaan. Juist uitzendingen in hoge digitale kwaliteit zijn zonder codering kwetsbaarder voor allerlei nieuwe vormen van piraterij.
Verder zijn overstapdrempels niet weg genomen wanneer kabelbedrijven hun standaardpakket ongecodeerd uitzenden. Consumenten stappen normaal immers niet over van het ene naar het andere kabelbedrijf, behalve bij een verhuizing, en in sommige gevallen is de ontvangstapparatuur van kabelbedrijven uitwisselbaar. Consumenten die overstappen van digitale kabel naar digitale ethertelevisie, digitale satelliet of IPTV moeten sowieso hun ontvangstapparatuur gedeeltelijk aanpassen, omdat de gebruikte standaarden verschillen. Voor satelliettelevisie moeten consumenten ook een schotel aanschaffen.
Enkele pakketaanbieders verhuren een eigen settop box en CI+ CAM kaart.4 Anderen, waaronder Ziggo, laten consumenten deze zelf aanschaffen in elektronicawinkels. Het laatste model biedt consumenten het voordeel dat ze ook tweedehands apparatuur kunnen kopen en verkopen; dit gebeurt bijvoorbeeld op Marktplaats.nl.
Technologische ontwikkelingen en verdere standaardisatie verlagen naar verwachting de overstapkosten voor consumenten. Volgens de laatste marktanalyse van OPTA vormt de randapparatuur in elk geval niet langer een grote overstapdrempel voor consumenten.
Bent u bereid de Consumentenautoriteit te vragen om onderzoek te doen naar de klachten van de analoge abonnees en bovengenoemde zaken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Consumentenautoriteit houdt toezicht op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming en kan op grond daarvan optreden tegen overtredingen van onder meer de regels over algemene voorwaarden, koop op afstand, e-commerce, garanties en non-conformiteit, colportage, pakketreizen, timesharing, oneerlijke handelspraktijken en dienstverlening. De klachten en zaken die deze Kamervragen beschrijven, vallen niet onder de bevoegdheden van de Consumentenautoriteit, maar zijn een aangelegenheid van het Commissariaat voor de Media en de OPTA.
De financiering van de Regionale Omroep |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Is het waar dat uw mening en die van het Commissariaat voor de media, inzake de wettelijke verplichtingen van provincies voor de bekostiging van de regionale omroep, bekend is bij de provincies? Bent u desondanks op de hoogte van het besluit van de provincie Utrecht om bij RTV Utrecht per 1 januari 2012 een budgetkorting van 15% door te voeren? Bent u eveneens bekend met het besluit van de provincie Noord-Holland om bij TRV Noord-Holland per 1 januari 2012 een budgetkorting van 10% en stopzetting van de index door te voeren?1
Ja, mijn mening, alsmede de mening van het Commissariaat voor de Media zijn bekend bij de provincies. Ik ben er van op de hoogte dat de provincies Noord-Holland en Utrecht hebben besloten te bezuinigen op de regionale omroepen.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de wetgeschiedenis blijkt dat provincies toegezegd hebben hun zorgplicht in te zullen vullen door de financiële middelen van 2004 te blijven doorgeven aan de regionale omroepen en deze middelen jaarlijks te indexeren ter compensatie van autonome kostenstijgingen? Zijn er naar uw mening gewijzigde omstandigheden waarop provincies hun mening zouden kunnen baseren die zij inmiddels lijken te hebben, namelijk dat zij niet langer aan de zorgplicht hoeven blijven voldoen, zoals toegezegd in het Nieuw Verdeelmodel Provincies?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Provincies hebben zich destijds bereid verklaard om – onder voorbehoud van goedkeuring door provinciale staten – hun minimale zorgplicht op zo’n wijze invulling te geven dat de destijds geldende structurele financiële inzet werd gecontinueerd, waarbij de financiële inzet jaarlijks met een reële index werd verhoogd, zoals te lezen in de memorie van toelichting bij de wijziging van de mediawet in verband met een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep. Ik ga er van uit dat dit nog steeds het uitgangspunt is. Er zijn geen gewijzigde omstandigheden waarop provincies het standpunt kunnen baseren dat zij niet langer op deze wijze aan de zorgplicht hoeven te voldoen.
Deelt u de mening dat bezuinigingen juist het tegenovergestelde zullen bewerkstelligen bij de regionale omroep, gezien het kabinetsbeleid dat erop gericht is om de programmering van de regionale omroep juist te versterken en gezien het feit dat u heeft aangegeven dat regionale omroepen al veel creativiteit en efficiëntie aan de dag moeten leggen bij besteding van hun middelen? Bent u in het licht van het door de Kamer ondersteunde kabinetsbeleid ten aanzien van de regionale omroep, en gezien het feit dat het Nieuw Verdeelmodel Provincies de provincies gewoon in staat blijft stellen aan hun zorgplicht te voldoen, bereid om provincies op heel korte termijn op te roepen de bezuinigingsdiscussies op te schorten om te voorkomen dat de dubbele aansturing het kabinetsbeleid juist frustreert in plaats van mede vormgeeft?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven zou ik het betreuren als (voorgenomen) bezuinigingen ten koste (dreigen te) gaan van de regionale omroep. In ieder geval mogen eventuele bezuinigingen door provincies niet tot gevolg hebben dat de bekostiging van de regionale omroep leidt tot een daling van het niveau van activiteiten, zoals vastgelegd in de Mediawet 2008. Mijn standpunt in deze is bekend bij provincies. Het Commissariaat voor de Media is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van art 2170.
Het Commissariaat kan zich zo nodig wenden tot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met het verzoek verplichte uitgaven op de provinciale begrotingen te brengen (artikel 198 Provinciewet).
Radio 227 |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat Radio 227 (als enige 24/7 40+ easylisteningzender in Nederland waar een kleine 400 000 ouderen op aangewezen waren) sinds 1-1-2011 in het overgrote deel van Nederland niet meer te beluisteren is via de kabel?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een station zoals Radio 227 om te kunnen uitzenden via de kabel bij benadering de volgende kosten moe(s)t maken;
Buma/Stemra gaf mij de volgende informatie. In 2010 konden ongeveer 850 000 kabelabonnees Radio 227 ontvangen. De zender had een gemiddeld muziekgebruik van meer dan 50%, zodat voor Buma voor 2010 de hoogste minimumvergoeding is gefactureerd van € 14 257,05 (excl. BTW). Dat is per abonnee per jaar voor 2010 € 0,0167 en voor 2011 € 0,019. Het door Buma/Stemra voor radio- en televisieomroepen gehanteerde tarief bestaat uit een percentage van de omzet, waarbij het percentage afhankelijk is van de hoeveelheid muziek die wordt gebruikt, met een bepaald minimum. Indien er 100% muziek wordt gebruikt, is 10% van de omzet voor Buma. Daarnaast geldt er een minimumtarief dat afhankelijk is van het aantal aansluitingen en het gemiddeld muziekgebruik, hetgeen is uitgewerkt in staffels.
Het Commissariaat voor de Media heeft mij als volgt geïnformeerd over de toezichtskosten voor Radio 227. In 2008 was het bedrag € 6 120,–, in 2009 € 8 160,– en in 2010 eveneens € 8 160,–. Deze bedragen zijn gebaseerd op het aantal aangeslotenen in Nederland die het programma kunnen ontvangen (eigen opgave van Radio 2273) en de gemiddelde uitzendduur (in casu 24 uur per dag).
Sena liet mij weten dat Radio 227 de minimumvergoeding van € 2 500,– betaalt. Voor de vaststelling van de minimumvergoeding worden de commerciële inkomsten van een radiostation als uitgangspunt genomen. De minimumvergoeding is in 2004 tot stand gekomen in overleg met de brancheorganisatie van de niet-landelijke radiostations (NLCR)
De Stichting Reclame Code gaf mij de volgende informatie. De kosten van Radio 227 voor de aansluiting bij de SRC bedragen voor 2011 € 1 632. Deze kosten zijn gebaseerd op de zendtijd en het bereik van de radiozender. In het begin van dit jaar liet Radio 227 aan de SRC weten dat het bereik van de zender was gedaald naar 155 000 huisaansluitingen. Hiermee valt de zender in de categorie «zendtijd van meer dan 12 uur en een bereik tussen 100 000 – 500 000 aansluitingen». Vorig jaar bedroegen de kosten van Radio 227 voor aansluiting bij de SRC € 2 448,– gebaseerd op een bereik van 500 000 – 1 000 000 aansluitingen.
Uitgezonderd de kosten voor de toezichthouder op de Mediawet (het Commissariaat voor de Media), heeft de overheid geen bemoeienis met de hoogte van de tarieven van bovengenoemde organisaties. Wel wijs ik u op het wetsvoorstel toezicht collectieve beheersorganisatie (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 766, nr. 2) waarin wordt voorzien in een onafhankelijke geschillencommissie voor de beslechting van tariefgeschillen.
Buma/Stemra en Sena zijn collectief beheersorganisaties4 en de Stichting Reclame Code is een zelfreguleringsorganisatie. Zie voor wat betreft het Commissariaat en de SRC ook het antwoord op vraag 4.
Zijn eerder genoemde bedragen gebaseerd op aansluitingen? Zo ja, is het aantal luisteraars niet een betere, maar vooral meer eerlijke, verdeelsleutel?
De grondslagen van de verschillende tarieven zijn opgenomen in de beantwoording op vraag 2.
Ik merk op dat het Europese Hof van Justitie in de zaak Sena-NOS (HvJEG, 6 februari 2003, C-245/00) het aantal luisteraars als één van de criteria heeft genoemd waaraan de billijkheid van de te betalen vergoeding (het tarief) kan worden getoetst. Dit houdt in dat bij de vaststelling van de billijkheid rekening kan worden gehouden met de daadwerkelijke kijk- en luisterdichtheden. Onder omstandigheden kan het zelfs zo zijn dat het niet gebruiken van het actual audience criterium misbruik van machtspositie kan opleveren (Zaak Kanal 4 – TV5, HvJEG, 11 december 2008, C-52/07), met onbillijke tarieven als gevolg (zie ook de nota naar aanleiding van verslag van het wetsvoorstel toezicht cbo’s, Kamerstukken II, 2008–2009, 31 766, nr. 7, p. 31).
Met betrekking tot Buma/Stemra het volgende. Buma/Stemra laat weten dat zij, voor het minimaal te betalen bedrag, heeft aangehaakt bij het feit dat het radiosignaal wordt verspreid naar een geactiveerde wandcontactdoos c.q. het aantal abonnees/aansluitingen dat het programma kan ontvangen. Daarnaast is het tarief voor Buma/Stemra gebaseerd op een percentage van de omzet, waarin het aantal luisteraars is verdisconteerd.5
Voor Sena verwijs ik naar de overeenstemming die is bereikt met de vereniging van Niet Landelijke Commerciële Radio Omroepen.
Voor wat betreft de Reclame Code Commissie het volgende. De Stichting Reclame Code (waarvan de Reclame Code Commissie onderdeel uitmaakt) is een zelfreguleringsinstantie waarbij het reclamemakend bedrijfsleven (adverteerders, reclamebureaus en media) zijn eigen verantwoordelijkheid neemt voor de inhoud en verspreiding van reclame-uitingen. Voor commerciële (en publieke) omroepen die reclame uitzenden is het wel zo dat zij, op grond van de Mediawet 2008, aangesloten dienen te zijn bij de Nederlandse Reclame Code en onder het toezicht van de Stichting Reclame Code vallen. Er is echter geen verdergaande bemoeienis van de overheid met deze zelfreguleringsinstantie, dus ook niet met de tarieven van de Stichting Reclame Code.
Bij het Commissariaat voor de Media ligt dat anders. Een commerciële omroep is op grond van de Mediawet 2008 jaarlijks aan het Commissariaat toezichtskosten verschuldigd. Deze toezichtskosten worden berekend volgens een bijlage bij een regeling van de Minister van OCW (Mediaregeling 20086). De berekening van de verschuldigde toezichtskosten is gebaseerd op het aantal huishoudens in Nederland dat het betreffende programma-aanbod van de commerciële omroepinstelling kan ontvangen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de gemiddelde uitzendduur per dag in het betreffende jaar.
Momenteel kijkt OCW, samen met het Commissariaat, naar een mogelijke herziening van de toezichtskostenregeling. Dit mede naar aanleiding van bezwaren van commerciële omroepen die weliswaar in potentie een groot deel van de Nederlandse huishoudens kunnen bereiken maar in werkelijkheid slechts een gering bereik of marktaandeel hebben. Zij vinden dat de huidige systematiek onrechtvaardig voor hen uitpakt.
Daarnaast zijn er andere categorieën commerciële programma-aanbieders waarnaar gekeken wordt. Het gaat dan om aanbieders die in Nederland gevestigd zijn maar zich voornamelijk of uitsluitend op het buitenland richten7, aanbieders van diensten op aanvraag of aanbieders van programma’s die uitsluitend op internet zitten. Het in vraag 3 genoemde criterium van het aantal luisteraars («actual audience») wordt ook meegenomen in het onderzoek.
Het streven is om de toezichtskostenregeling met ingang van 2012 te hebben aangepast.
Bent u bereid om de kosten voor het Commissariaat en de Reclame Code Commissie te reduceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Het functioneren van Buma/Stemra |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen in de Volkskrant over Buma/Stemra?1 2 3 4 5 6 7 8 Wat is uw reactie op de verschillende artikelen?
Ja, ik heb kennisgenomen van de artikelen. Een aantal van de artikelen is eerder aanleiding geweest voor kamervragen. Ik verwijs u voor een reactie op die artikelen naar de antwoorden op kamervragen 2011Z03505, 2011Z03507 en 2011Z09757. In aanvulling daarop verwijs ik u naar de onderstaande antwoorden.
Klopt het dat Buma via haar wettelijke taak rond openbaarmaking een monopoliepositie heeft waardoor muzikanten die rechten willen innen geen keuze hebben dan gebruik te maken van de diensten van Buma/Stemra?
Op basis van artikel 30a van de Auteurswet heeft een bedrijf dat wil bemiddelen inzake het muziekauteursrecht, toestemming nodig van de Minister van Justitie. Tot op heden is die toestemming enkel verleend aan de vereniging Buma. Buma beschikt hierdoor in Nederland feitelijk over een monopoliepositie. Muziekauteurs zijn overigens niet verplicht om de licentieverlening inzake de uitvoering van een werk in een radio- of televisieprogramma of uitvoering in het openbaar onder te brengen bij Buma. Het staat een auteur vrij om die taak zelf ter hand te nemen.
Wat vindt u van het functioneren van Buma/Stemra?
Wat is uw mening over de bestuursstructuur van Buma/Stemra? Wat vindt u van de signalen dat de directeur op te grote afstand staat van de bestuursleden en dat de bestuursleden en de raad van toezicht over weinig controle instrumenten beschikken?
Bent u van mening dat de belangen van componisten en tekstschrijvers op dit moment door Buma/Stemra op een goede manier behartigd worden?
Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen gezien het feit dat hier een wettelijke taak vervuld wordt? Kunt u op korte termijn de governance van Buma/Stemra doorlichten en de Kamer over de uitkomsten van deze doorlichting voor het einde van 2011 informeren?
Wat vindt u van een tijdelijke ondercuratelestelling totdat er orde op zake is gesteld zoals bijvoorbeeld bij het CBR gebeurd is?
Powned en Wakker NL |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving van RTL over Powned op 17 juni?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de officiële afspraken met Powned en Wakker NL zijn conform artikel 2.27 Mediawet ten aanzien van de peildatum van het ledenaantal per omroepvereniging?
Er zijn noch met POWned en WNL noch met andere omroepverenigingen afspraken gemaakt over de peildatum. Op grond van de Mediawet 2008 (artikel 2.27, eerste lid) stelt de minister de peildatum vast. Uit de wettelijke systematiek vloeit voort dat de peildatum op een zodanig tijdstip wordt vastgesteld dat de omroepverenigingen het door het Commissariaat voor de Media vastgestelde aantal leden in hun aanvragen voor een erkenning kunnen opnemen (artikel 3a van de Mediaregeling 2008). Aanvragen worden ingediend in de maand juni van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de erkenning eindigt (artikel 3 van de Mediaregeling 2008). Daarom is bij de erkenningverlening voor de periode 2010–2015 de peildatum op 1 april 2009 vastgesteld, rekening houdend met het feit dat het Commissariaat enkele maanden nodig heeft om de ledentelling uit te voeren. Deze systematiek leidt er toe dat de peildatum voor de ledentelling voor de komende erkenningverlening in het voorjaar van 2014 komt te liggen.2
Wat is uw reactie op de stelling van Powned dat de afspraken (onder andere ten aanzien van de peildatum) geschonden worden?
Zoals gezegd zijn er geen afspraken over de peildatum gemaakt. De vaststelling van de peildatum volgt uit de wettelijke systematiek. POWned, en ook WNL, moeten hoe dan ook, dus ook bij ongewijzigde regelgeving, voldoen aan de eis van minimaal 150 000 leden en hebben tot het voorjaar van 2014 de tijd om leden te werven. Ten aanzien van het vereiste ledental en de peildatum worden er geen spelregels veranderd. Gerekend vanaf het verlenen van de voorlopige erkenning aan POWned en WNL, te weten 6 november 2009, kunnen POWned en WNL bijna de volledige erkenningperiode benutten voor ledenwerving.
Verder geldt voor alle omroepverenigingen dat zij vooraf geen aanspraken kunnen doen gelden op een eventuele nieuwe erkenning voor een volgende erkenningperiode. Zij zullen bij de komende erkenningverlening worden getoetst op de dan geldende wettelijke voorwaarden. Die voorwaarden zijn ruim van te voren bekend en vastgesteld, zodat omroepen zich daarop kunnen instellen. Het is aan de omroepverenigingen om te bepalen of zij voor een nieuwe erkenning in aanmerking willen komen.
Deelt u de mening dat gemaakte afspraken tussentijds niet gewijzigd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zorgen dat de beantwoording van deze vragen betrokken kan worden bij het nota-overleg van maandag 27 juni aanstaande?
Ik span mij in om de antwoorden vóór het genoemde overleg aan uw Kamer toe te zenden.
De inzet van journalisten door de veiligheidsdiensten |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Welke organisaties in Nederland die politieke activiteiten ontplooien zijn sinds de Tweede Wereldoorlog geïnfiltreerd geweest door één van de veiligheidsdiensten?1
In het openbaar kan ik geen mededelingen doen over concrete operationele activiteiten, waaronder begrepen infiltratie in organisaties die politieke activiteiten verrichten, van de AIVD of diens voorganger de BVD. Het in de openbaarheid brengen van dergelijke informatie, bovenal wanneer dat lopende onderzoeken betreft, zou een goede taakuitvoering van de AIVD ernstig belemmeren.
De AIVD brengt jaarlijks een openbaar verslag uit waarin wordt bericht over de onderzoeken die in het kader van zijn wettelijke taak zijn gedaan naar personen en organisaties. Er bestaat geen ruimte om meer informatie aangaande uw vraag in de openbaarheid te verstrekken dan in deze verslagen is gedaan. Ik verwijs kortheidshalve naar deze verslagen.
Bij de organisatie van welke activiteiten die uiteindelijk resulteerden in geweld is één van de veiligheidsdiensten mede betrokken geweest?
Ten behoeve van zijn taakuitvoering heeft de AIVD wettelijk gezien de mogelijkheid dat een natuurlijke persoon bij instructie van de dienst kan worden belast met het verrichten van handelingen die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit, dan wel dat er een strafbaar feit wordt gepleegd (Wiv 2002, art. 21). De toepassing van deze bevoegdheid geschiedt altijd op basis van een zorgvuldige afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit. Het uitlokken van strafbare feiten door een agent wordt nooit toegestaan en is bovendien wettelijk verboden.
Deelt u de opvatting dat de veiligheidsdiensten geweld moeten voorkomen en niet moeten veroorzaken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel krijgen dit soort spionnen betaald?
In het openbaar kan geen mededeling gedaan worden van hoeveel informanten en agenten de diensten gebruik maakt. Over de financiële vergoeding die deze personen ontvangen, doe ik geen uitspraken. Wel kan ik aangeven dat informanten of agenten niet altijd een financiële vergoeding krijgen.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het de diensten conform de Wiv 2002 is toegestaan om zich bij de uitvoering van zijn taak, dan wel ter ondersteuning van een goede taakuitvoering, te wenden tot een ieder die geacht wordt de benodigde gegevens te kunnen verstrekken. De Wiv 2002 bepaalt voorts dat de diensten bevoegd is tot de inzet van natuurlijke personen, al dan niet onder dekmantel van een aangenomen identiteit of hoedanigheid, die onder verantwoordelijkheid en onder instructie van de dienst zijn belast met het gericht verzamelen van gegevens omtrent personen en organisaties die voor de taakuitvoering van de diensten van belang kunnen zijn (artikel 21). Dit artikel bevat geen uitzonderingen waar het gaat om het soort dekmantel of de hoedanigheid waaronder de agent functioneert. Daarnaast geldt dat er in alle gevallen een zorgvuldig afwegingsproces voorafgaat aan het benaderen van informanten en agenten en dat medewerking te allen tijde op vrijwillige basis geschiedt.
Het hoofd van de AIVD informeert mij over alle zaken die voor mij als politiek verantwoordelijke voor het functioneren van de AIVD van belang zijn.
Was de minister van Binnenlandse Zaken telkens van deze activiteiten op de hoogte?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de infiltrant voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), ook actief was als journalist?
In het openbaar kan ik niet ingaan op de vraag of een bepaald persoon al dan niet – en in welke hoedanigheid – voor de AIVD actief is geweest, aangezien de AIVD wettelijk verplicht is zijn bronnen geheim te houden.
Hoeveel mensen die ook actief zijn als journalist worden door de AIVD, de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) of de Regionale Inlichtingendiensten (RID’s) ingezet? Hoeveel daarvan worden ingezet in het buitenland? Hoeveel daarvan in oorlogsgebieden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de inzet van journalisten door de veiligheidsdiensten niet strookt met de onafhankelijkheid van de journalistiek? Ziet u met mij het gevaar dat de inzet van journalisten door de veiligheidsdiensten er toe leidt dat journalisten onderwerp worden van geweld?
Zie antwoord vraag 4.
De NPO die Nederlandse series niet wil delen met derden |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «NPO wil oude series niet delen met derden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat televisieseries die zijn gefinancierd met publiek geld zoveel mogelijk online toegankelijk dienen te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat film-, documentaire- en televisieproducenten de mogelijkheid moeten hebben om zelf online hun auteursrecht te exploiteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien dit in overeenstemming is met het contract dat een producent heeft gesloten met de omroep die de serie of film uitzendt en bekostigt. Afspraken over online hergebruik en daarmee de exploitatie van auteursrechten kunnen van geval tot geval verschillen.
Hoe beoordeelt u de handelswijze van de NPO om geen toestemming te verlenen aan individuele omroepen om mee te werken aan Ximon.nl, terwijl de NPO zelf geen auteursrecht heeft ten aanzien van de betreffende series en u meer dan een miljoen euro heeft geïnvesteerd in het platform?
Ik vind het gewenst dat mensen toegang krijgen tot Nederlandse televisieseries en speelfilms die in het verleden door de publieke omroep zijn uitgezonden. Dat kan de publieke omroep zelf doen, en in samenwerking met een partij als Ximon. Ik begrijp tegelijk ook de aarzelingen van de NPO, want men moet ook afwegen hoe een dergelijke samenwerking zich verhoudt tot de eigen actuele programmering en uitvoering van de wettelijke taak. Online distributie door derden is wat dat betreft nog ontontgonnen terrein. Juist daarom lijkt het mij goed dat de publieke omroep praktijkervaring op doet met Ximon. Mede op basis van deze ervaring kan de NPO vervolgens algemeen beleid formuleren voor hergebruik van ouder materiaal door derden, rekening houdend met de spelregels van de Mediawet.
Vanuit de bovenstaande noties, heeft het ministerie van OCW bemiddeld in deze zaak, maar uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid bij de raad van bestuur van de NPO en de afzonderlijke (rechthebbende) omroeporganisaties. De Mediawet staat samenwerking met Ximon niet in de weg. Het Commissariaat voor de Media heeft de betrokken afzonderlijke omroeporganisaties al toestemming verleend voor deze nevenactiviteit.
Waarom is het aan de NPO om al dan niet toestemming te verlenen om mee te werken aan Ximon.nl? Welk publiek belang wordt daarmee gediend?
Het betreft hier een nevenactiviteit van afzonderlijke omroeporganisaties. Het Commissariaat voor de Media toetst of deze nevenactiviteiten in overeenstemming zijn met de Mediawet. De raad van bestuur van de NPO moet op grond van de Mediawet eveneens toestemming verlenen aan nevenactiviteiten van afzonderlijke omroeporganisaties; hij toetst voorgenomen nevenactiviteiten aan het algemene belang van de publieke omroep als geheel. Deze bevoegdheid maakt onderdeel uit van een geheel aan bevoegdheden die de raad van bestuur heeft ter realisering van de publieke taak. In de kern stelt de raad van bestuur vast wat de programmatische strategie is van de publieke omroep als geheel. Daaronder valt ook de strategie voor distributie van nieuw en ouder materiaal via diverse radio en televisiekanalen en op internet. Zonder deze regisserende rol voor de raad van bestuur, zouden afzonderlijke publieke omroeporganisaties ieder hun eigen keuzes maken, waardoor goede prestaties van de publieke omroep als geheel onvoldoende zijn geborgd.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de NPO zodat de televisieseries snel toegankelijk zullen zijn voor het publiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten van dat gesprek informeren vóór 15 juni 2011?
Mijn departement heeft diverse malen met de NPO over samenwerking met Ximon gesproken. De raad van bestuur van de NPO heeft mij onlangs laten weten dat hij heeft besloten alsnog groen licht te verlenen aan samenwerking van afzonderlijke omroepen met Ximon. Het zou gaan om televisieseries van vijf jaar en ouder en om een proefperiode van anderhalf jaar. De nadere voorwaarden zijn nog onderwerp van overleg. Omroepen beslissen als (mede) rechthebbende uiteindelijk zelf of ze daadwerkelijk met Ximon in zee gaan.
De voorgenomen bezuinigingen door de provincies op de regionale omroep |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de besluiten en voornemens van de provincies Noord-Brabant, Gelderland, Noord-Holland, Utrecht, Zuid-Holland en Flevoland om fors te bezuinigen op de regionale omroepen waarbij bezuinigingen op de regionale omroepen in Noord-Brabant, Utrecht en Noord-Holland al per 1 januari a.s. worden doorgevoerd?
Ja.
Wat vindt u ervan dat provincies toch bezuinigingen doorvoeren terwijl provincies herhaaldelijk zijn gewezen, vorig jaar nog via de beantwoording van Kamervragen1, op de wettelijke verplichtingen die zij hebben uit monde van artikel 2 170 van de Mediawet?
Provincies moeten zich houden aan de wettelijke verplichtingen die in artikel 2.170 van de Mediawet 2008 zijn opgenomen voor de bekostiging van de regionale omroep. Eerder heb ik in beantwoording van Kamervragen (2010Z10222) aangegeven het te betreuren als (voorgenomen) bezuinigingen ten koste (dreigen te) gaan van de regionale omroep. In ieder geval mogen eventuele bezuinigingen door provincies niet tot gevolg hebben dat de bekostiging van de regionale omroep leidt tot een daling van het niveau van activiteiten, zoals vastgelegd in de Mediawet 2008.
Bent u bekend met het Nieuw Verdeelmodel Provinciefonds dat op 25 maart jl. in de ministerraad is vastgesteld en aan de Kamer is gestuurd, waarin voor de regionale omroep vanaf 2011 eenzelfde bedrag beschikbaar blijft als de jaren daarvoor? Wat vindt u in dit opzicht van het argument van provincies dat de korting op het provinciefonds reden is om op de regionale omroep te bezuinigen?
Ja, ik ben bekend met dit model.
Het nieuwe verdeelmodel van het provinciefonds vindt zijn oorsprong in kostenoriëntatie. Het onderzoek dat hieraan ten grondslag ligt is gericht op zogenaamde vaste kostendrijvers voor de provincie. Het kostengeoriënteerde bedrag waarmee in het nieuwe verdeelmodel rekening is gehouden geldt als uitgangspunt bij het formuleren van ijkpunten. Deze berekeningswijze verplicht provincies niet tot uitgaven, het stelt hen slechts in staat om deze te doen. Dit neemt niet weg dat het wettelijke minimumniveau van activiteiten, zoals vastgelegd in art. 2.170 van de Mediawet 2008, onverkort geldt.
Bent u bekend met de brief van het Commissariaat voor de Media aan Omroep Brabant, die in kopie ook aan de provincie Brabant is gestuurd, waarin het Commissariaat aangeeft het voornemen van de provincie Noord-Brabant om € 1,7 miljoen op Omroep Brabant te bezuinigen in strijd te achten met de wettelijke zorgplicht? Heeft het Commissariaat ook de andere provincies deze mededeling gedaan?
Ja, ik ben hiermee bekend.
De brief van het Commissariaat voor de Media is op 10 mei 2011 aan Omroep Brabant gezonden. Het Commissariaat heeft gelijktijdig een afschrift van de brief aan het IPO, waarin alle provincies zijn vertegenwoordigd, verzonden. Via deze weg zijn alle provincies op de hoogte gesteld van de mededeling van het Commissariaat.
Deelt u de mening dat de regionale omroepen op kortst mogelijke termijn duidelijkheid moeten verkrijgen over hun financiering vanaf 1 januari a.s. en bent u bereid daarom provincies te laten weten dat bezuinigingen, zeker nu nog uitwerking gegeven wordt aan het kabinetsbeleid ter attentie van de publieke omroep, niet aan de orde kunnen zijn? Wilt u hiertoe dan binnen twee weken actie richting provincies ondernemen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het Commissariaat voor de Media is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van art 2.170. Ik heb de provincies eerder gewezen op hun verantwoordelijkheden. In ieder geval mogen eventuele bezuinigingen door provincies niet tot gevolg hebben dat de bekostiging van de regionale omroep leidt tot een daling van het niveau van activiteiten, zoals vastgelegd in de Mediawet 2008. Mijn standpunt in deze is niet gewijzigd. Het Commissariaat kan zich zo nodig wenden tot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met het verzoek verplichte uitgaven op de provinciale begrotingen te brengen (artikel 198 Provinciewet).
Vindt u het ook, gezien de vraag van het Inter Provinciaal Overleg (IPO) in de brieven van 15 juli 2010 aan u en de minister van Binnenlandse Zaken om de Mediawet zodanig te veranderen dat provincies, in tegenstelling tot nu, zowel in beleidsmatig als financieel opzicht wél in de toekomst beleidsruimte verkrijgen ter attentie van regionale omroep, niet erg prematuur dat bezuinigingen reeds nu al worden doorgevoerd terwijl het kabinet de vragen nog niet heeft beantwoord en momenteel nog beleid ter attentie van de publieke omroep voorbereid. Zo ja, bent u bereid stappen te zetten in de richting van de provincies om te voorkomen dat er «voor de muziek uitgelopen» wordt?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5. Mijn standpunt is bekend bij de provincies.
Hoe vindt u die vraag van provincies zich verhouden tot de in 2006 wettelijk vastgelegde toezeggingen die provincies aan het Rijk en de regionale omroepen hebben gedaan?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het minimum niveau van activiteiten wordt geborgd door het wettelijke kader, zoals vastgelegd in art. 2.170 van de Mediawet 2008.
Wat is uw reactie op een bezuiniging op een regionale omroep in het licht van het minimale uitvoeringsniveau van de regionale omroep, bijvoorbeeld uit het rapport Inventarisatie naar de problemen van de regionale omroepen in de kleine provincies?2
Workshops sociale media georganiseerd door Syntens |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Syntens workshops zuid nederland in mei» op de website www.ondernemerinbreda.nl?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat workshops over het gebruik van sociale media ook door veel commerciële partijen aangeboden worden? Zo ja, kunt u aangeven waarom het dan noodzakelijk is dat een organisatie als Syntens dit soort workshops gratis of tegen een kleine vergoeding aanbiedt door gebruik te maken van belastinggeld?
De workshops van Syntens zijn gericht op het voorlichten en bewust maken van ondernemers van de mogelijkheden die nieuwe ontwikkelingen in hun omgeving bieden voor innovatie. De financiering vanuit de overheid voor deze eerstelijnsvoorlichting voor het mkb is nodig om deze voorlichting laagdrempelig te houden, dus gratis of tegen een kleine vergoeding. De workshops van Syntens zijn een allereerste, globale kennismaking met nieuwe onderwerpen en ontwikkelingen, en passen goed in de bewustwordingstaak van Syntens. Workshops van commerciële partijen, voor zover beschikbaar, gaan veel dieper in op de materie en zijn een goede volgende stap voor ondernemers die actief aan de slag willen met de sociale media.
Vind u niet ook dat het leren omgaan met sociale media een verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf is en hier geen taak voor de overheid weggelegd is? Zo nee, waarom ligt hier in uw ogen wel een taak voor de overheid?
Om het innovatievermogen van het mkb te vergroten heeft de overheid een belangrijke rol te vervullen als het gaat om voorlichting over en bewustmaking van nieuwe en snelle ontwikkelingen, zoals in dit geval de sociale media. Zo heeft Syntens eerder een rol gespeeld bij de opmars van het internet met een landelijk voorlichtingsprogramma voor het mkb. Net als bij de bewustwording rondom internet, zal er ook bij de bewustwording rondom de waarde van sociale media sprake zijn van een tijdelijke rol.
Zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Hoe dient Syntens in uw ogen invulling te geven aan haar taakstelling ondernemend Nederland verder te helpen door innovatie te stimuleren en te versnellen?
De missie van Syntens is het versterken van het innovatievermogen van mkb-ondernemingen, hen aan te zetten tot succesvol innoveren en daarmee zichtbaar een bijdrage te leveren aan duurzame groei in Nederland.
Dit wordt in de praktijk ingevuld door verschillende activiteiten, zoals:
Syntens mag daarbij maximaal 16 uur per jaar per ondernemer besteden.
Syntens houdt middels effectmetingen en tevredenheidsonderzoek bij hoe de ondernemers de dienstverlening van Syntens waarderen en welk effect die sorteert. Daaruit blijkt dat het mkb baat heeft bij deze activiteiten. Uit de evaluatie die in 2007 gehouden is over Syntens (EIM, december 2007) is bovendien gebleken dat overheidsfinanciering van Syntensactiviteiten legitiem is. Als financier van Syntens houd ik de vinger aan de pols waar het gaat om het effect bij de mkb-ondernemers en op basis daarvan bespreek ik jaarlijks met Syntens de activiteiten.
Deelt u de mening dat het geven van workshops twitteren en Linkedin niet binnen deze taakstelling past? Zo nee, kunt u toelichten waarom u het daar niet mee eens bent?
Zoals uit mijn antwoorden op vragen 2 en 3 blijkt, ben ik van mening dat het stimuleren van het gebruik van sociale media op dit moment een zinvolle bijdrage kan leveren aan het innovatievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven. Zo heb ik op 17 mei de Digitale Agenda geïntroduceerd en daarbij het belang van e-skills benadrukt. De digitale agenda besteedt veel aandacht aan het digibewust en digivaardig maken van ondernemers.
Ik ben het evenzeer met u eens dat de overheid zich bij besteding van belastinggeld steeds moet afvragen of middelen vanuit de overheid – in aanvulling op de activiteiten vanuit de markt – noodzakelijk zijn om de vruchten van dit soort activiteiten te plukken. Hier toets ik dan ook geregeld op middels evaluaties.
Op dit moment werkt mijn departement aan het vormgeven van het concept Ondernemerspleinen. Op deze Ondernemerspleinen wordt de relevante dienstverlening van Syntens, Kamers van Koophandel en AgentschapNL geïntegreerd. Het perspectief hierbij is meer en vooral ook betere dienstverlening aan ondernemers voor substantieel minder geld. Taken en activiteiten zullen vanuit het perspectief van de ondernemer opnieuw worden ingericht. Hierbij zal ook worden bezien welke van de huidige taken en activiteiten niet meer zullen worden uitgevoerd. Nut en noodzaak van workshops sociale media zullen meelopen in deze exercitie. Het uitgangspunt is in ieder geval dat, net als nu, de activiteiten niet mogen leiden tot marktverstoring ten opzichte van commerciële dienstverleners.
Deze zomer zal ik een brief aan uw Kamer sturen, waarin het concept van de Ondernemerspleinen verder uitgewerkt is.
Deelt u de mening dat innovatie enorm belangrijk is voor Nederland en dat daarom het geld dat vanuit de overheid beschikbaar is efficiënt en zinvol besteed dient te worden? Zo ja, kan dit geld niet beter besteed worden aan andere zaken dan een workshop sociale media? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit in de toekomst wordt aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De topsalarissen bij Buma/Stemra |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Buma/Stemra-directie zit fors boven balkenendenorm»?1
Ja.
Is het waar dat de voormalige directeur van Buma/Stemra voor acht maanden werken 379 duizend euro verdiende en dat ook minimaal twee andere bestuurders meer dan 200 duizend euro verdienden? Zijn er nog meer salarissen binnen deze organisatie uitgekeerd die hoger zijn dan het salaris van een minister? Zo ja, hoeveel en aan wie?
Uit het jaarverslag leid ik af dat de voormalig directeur van Buma/Stemra, de huidig directeur en een bestuurslid 200 000 euro of meer verdienden. Over de salarissen van andere medewerkers van Buma/Stemra zijn in het jaarverslag geen mededelingen gedaan.
Wat vindt u van deze topsalarissen?
Ik deel de mening dat de geïnde vergoedingen zoveel mogelijk ten goede moeten komen aan de makers. Dit is ook het doel van Buma/Stemra. Omdat Buma/Stemra een particuliere organisatie is, is het in eerste instantie aan het bestuur en de leden (bij Stichting Stemra: aangeslotenen) om over de bezoldiging te beslissen. In de inrichting en opzet van Buma/Stemra bestaan mogelijkheden om invloed uit te oefenen op bijvoorbeeld de salariëring, doordat de leden het bestuur kiezen en de statutaire directie benoemen. Ook op de algemene ledenvergadering kan dit onderwerp aan de orde worden gesteld. Het ligt ook voor de hand dat de leden dit onderwerp desgewenst op de agenda zetten. Zij zijn immers de rechthebbenden. Ik verwacht dat de bijzondere positie die Buma/Stemra heeft, als enig bemiddelaar van muziekauteursrecht met daardoor een zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid, bij deze discussie over het salaris zal worden betrokken en dat er stappen in de goede richting worden gezet. Hiernaast merk ik op dat in het thans bij de Tweede Kamer aanhangige voorstel tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten («Wet toezicht») (Kamerstukken 2008–09 31 766, nr. 2) verplichtingen zullen worden ingevoerd om de bezoldiging van het bestuur, de raad van toezicht en de directie transparant te maken. Eveneens zal de mogelijkheid worden geïntroduceerd om bij bovenmatige salarissen in te grijpen, door normering bij algemene maatregel van bestuur. In de toelichting bij de tweede nota van wijziging (Kamerstukken 2009–10 31 766, nr. 9) is aangegeven dat de uitkomsten van de zelfregulering uiterlijk eind 2012 zullen worden geëvalueerd en dat dan nadere stappen worden overwogen.
Deelt u de mening dat de geïnde vergoedingen zoveel mogelijk ten goede moeten komen aan de creatieve makers die hier recht op hebben, dat niet over de ruggen van deze mensen zoveel mogelijk geld moet worden verdiend en dat om die reden bescheiden salarissen bij een organisatie als Buma/Stemra op zijn plaats zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u deze topsalarissen in overeenstemming met het doel van deze organisatie, te weten het tegen zo laag mogelijke kosten verdelen van de vergoedingen over de muziekauteurs en dat het doel niet is om winst te maken?2
Zie antwoord vraag 3.
Welke democratische mogelijkheden hebben de leden en andere belanghebbenden bij vereniging Buma en stichting Stemra zelf om deze salarissen aan de orde te stellen en deze te verlagen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de forse kritiek van enkele bestuursleden van Buma/Stemra in de Volkskrant?3
Ik ondersteun het streven van deze bestuurders naar een transparante werkwijze. Buma/Stemra werkt aan het verbeteren van de transparantie. Zo is de publicatie van de salarissen van de bestuursleden een eerste stap geweest. In de laatste algemene ledenvergadering van Buma/Stemra is men akkoord gegaan met een statutenwijziging die het mogelijk maakt om een onafhankelijke voorzitter te benoemen. Ook hebben de collectieve beheersorganisaties gezamenlijk afspraken gemaakt om tot een meer transparante werkwijze te komen, in het kader van de werkgroep Pastors. Dit zijn stappen in de goede richting. Hiernaast verwacht ik dat het wetsvoorstel tot wijziging van de wet toezicht een belangrijke bijdrage kan leveren om de werkwijze van Buma/Stemra en andere collectieve beheersorganisaties inzichtelijker te maken. Zo zal Buma/Stemra onder het preventief toezicht van het College van Toezicht Auteursrecht- en naburige rechten gaan vallen. Hiernaast wordt de openbaarmaking van bepaalde gegevens in de wet vastgelegd, waaronder de bezoldiging van de bestuursleden, de dagelijkse leiding en de raden van toezicht en wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om het salaris bij algemene maatregel van bestuur te normeren.
Vindt u de werkwijze van deze organisatie, waaronder ook het tot stand komen van de salarissen, voldoende transparant? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om de transparantie te vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat diverse bestuurders van deze organisatie een spreekverbod is opgelegd? Wat vindt u hiervan?
Vanuit Buma/Stemra heb ik begrepen dat is afgesproken om één aanspreekpunt voor de pers aan te wijzen, bij monde van de bestuursvoorzitter. Het is in eerste instantie aan deze vereniging en aan hun bestuurders om hun eigen handelswijze te bepalen. Dit geldt ook met betrekking tot de salarissen. Omdat Buma/Stemra als collectieve beheersorganisatie met een overheidsvergunning een bijzondere positie heeft, staat Buma/Stemra onder toezicht. Op grond van artikel 2 van de Wet toezicht, ziet het College van Toezicht onder meer toe op het financiële beleid, bepaalde aspecten van de taakuitoefening (namelijk het betrekken van het belang van de betalingsplichtigen) en de inning en verdeling van gelden. Een onderzoek zou vooral op deze aspecten betrekking hebben. Het College ziet vooralsnog geen aanleiding om onderzoek te doen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de salarissen bij Buma/Stemra naar beneden worden bijgesteld en in ieder geval niet hoger zullen zijn dan het salaris van een minister? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u in ieder geval bereid het College van Toezicht op de collectieve beheersorganisaties te vragen hier onderzoek naar te laten doen, zowel naar de salarissen, de democratische controle hierop, de transparantie en het opgelegde spreekverbod? Zo nee, waarom niet?