Een regionale zender |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat er onderzocht is om van NPO3 een regiovenster te maken met als doel haar programmering volledig in het teken te laten staan van de regio?
In de visiebrief1 van de toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media was de ambitie opgenomen om meer ruimte te creëren voor regionale omroepen binnen de programmering van de NPO. Oorspronkelijk was de idee om het derde net om te vormen tot een kanaal waarvan het zenderprofiel overwegend is gericht op aanbod met een regionaal karakter. Door de NPO en RPO is hier sinds 1 januari 2021 invulling aan gegeven met een televisieblok van twee uur tussen 18u00 en 20u00 op NPO2 waaronder een NOS journaal met regionieuws verzorgd door de regionale omroepen.
Daarnaast liep destijds een pilot met zogenoemde regionale vensterprogrammering.2 Van 1 april 2019 tot en met 28 juni 2019 is in drie regio’s een pilot met regionale vensterprogrammering uitgevoerd. In oktober van datzelfde jaar volgde een evaluatie van deze pilot. Eén van de resultaten van de evaluatie betreft de begrote kosten voor landelijke uitrol van de regionale vensterprogrammering. Uw Kamer is over deze pilot en evaluatie geïnformeerd met de mediabegrotingsbrief 20203. Mede naar aanleiding van deze evaluatie heeft toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media een validatieonderzoek laten doen van de begrote kosten zoals deze in de evaluatie zijn genoemd, evenals inzicht in mogelijke goedkopere alternatieven. Over dit validatieonderzoek is uw Kamer per brief van 14 september 2020 geïnformeerd.4
Wat zouden de kosten geweest zijn van zo’n regiovenster en kunt u een gedetailleerde onderbouwing geven van waar die kosten uit bestaan?
In de hierboven genoemde evaluatie schatten de NPO en RPO deze kosten op circa EUR 2,4 mln. extra structurele kosten per jaar bij de NPO voor techniek en distributie en op circa EUR 4,7 mln. aan extra structurele kosten per jaar bij de regionale omroepen voor de programmering. Verder blijkt uit de evaluatie dat er structureel, op jaarbasis, een aanvullend extra bedrag van circa EUR 4 mln. nodig is om de operationele kosten voor de distributienetwerken te dekken. De totale kosten zijn door onderzoeksbureau Dialogic gevalideerd en ingeschat op EUR 10,8 mln. per jaar. Deze lagere jaarlijkse kosten komen voort uit een langere afschrijvingstermijn van de investeringen in de distributieketen.
Hoe is bepaald dat NPO1 op zender 1 mag uitzenden, SBS6 op zender 6 of RTL4 op zender 4 enz.? Door wie, wanneer en hoe is dat bepaald en zijn hier kosten mee gemoeid?
De huidige indeling van de televisiezenders is voor een deel historisch gegroeid en voor een deel maakt deze onderdeel uit van de distributiecontracten die publieke en commerciële omroepen hebben met aanbieders van televisiepakketten. Deze contracten omvatten naast de positionering van de zenders bijvoorbeeld vaak ook afspraken over de hoogte van doorgiftevergoeding tussen omroep en pakketaanbieder. Het is mij niet bekend wat de hoogte van deze bedragen zijn.
Wat is er nodig om ervoor te zorgen dat de regionale zender in het gebied waar mensen wonen, standaard bijvoorbeeld op plek 10 komt?
In het eerder genoemde rapport «Validatie begroting landelijke uitrol regionale vensters» is door de onderzoekers gekeken naar wat de financiële implicaties voor de NPO, RPO en vier grote distributeurs zouden zijn van het realiseren van een vaste zenderpositie voor een regionale publieke omroep in een provincie. De onderzoekers schatten een vaste zenderpositie, bijvoorbeeld nummer 10, in op zo’n EUR 20 tot 35 miljoen voor drie jaar.5 Dit zijn marktonderhandelingen waar ik als Staatssecretaris voor media geen rol in speel.
Welke rol spelen de omroepen, de kabelaars en de Staatssecretaris bij een mogelijk besluit om de regio op zender 10 te zetten? Zijn hier kosten mee gemoeid? Zo ja, kunt u een gedetailleerde onderbouwing geven van deze eventuele kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke wet- en regelgeving zijn van belang bij een mogelijk besluit om de regio op zender 10 te zetten?
In de Telecommunicatiewet en de Mediawet 2008 bepalingen opgenomen rond de doorgifte van zenders via elektronische communicatienetwerken. Er zijn op dit moment geen bepalingen opgenomen over zenderposities.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat lokale, regionale en streekomroepen op 5 oktober aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘Draft EU plans to allow spying on journalists are dangerous, warn critics’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Draft EU plans to allow spying on journalists are dangerous, warn critics» van 22 juni 2023?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Europese Raad heeft voorgesteld, in de voorlopige versie van de European Media Freedom Act, om het mogelijk te maken voor lidstaten om spyware op de telefoons van journalisten te plaatsen?
Het was voor lidstaten eerder al mogelijk om, binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bevoegdheden in wetgeving vast te leggen waarmee software zoals binnendringingssoftware kan worden ingezet. Bijvoorbeeld om ernstige strafbare feiten te onderzoeken of voor het waarborgen van de nationale veiligheid.
Nederland wenst het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware in de EU tegen te gaan en zal daar, ook in de toekomst, landen op blijven aanspreken. Daartoe is de huidige versie van het voorstel voor een mediavrijheidsverordening een stap vooruit. Daarom heeft Nederland in Raadsverband ingestemd met de huidige compromistekst van de Europese Verordening Mediavrijheid.
De huidige versie van het voorstel bevat, voor het eerst op Unieniveau, waarborgen omtrent het gebruik van binnendringingssoftware door overheden in verhouding tot journalisten ten behoeve van het beschermen van mediavrijheid in alle lidstaten. Hierbij gaat het er onder meer om dat dergelijk gebruik alleen plaats kan vinden als er een dwingende reden van algemeen belang voor is, als er een grondslag in nationale wetgeving voor is en als het gebruik conform het EU Charter voor de Rechten van de Mens en ander Unierecht plaatsvindt. Eenmaal aangenomen heeft een verordening rechtstreekse werking en is deze algemeen verbindend voor lidstaten. Lidstaten zijn dan gebonden aan de in het voorstel geformuleerde waarborgen en burgers kunnen zich direct beroepen op dit Unierecht. Dit moet zorgen voor sterkere waarborgen in lidstaten waarin sprake lijkt te zijn geweest van onrechtmatig gebruik.
Onderschrijft u de zorgen van de European Federation of Journalists (EFJ) over de desastreuze gevolgen van een dergelijke bepaling voor de journalistieke vrijheid in de EU?
Het kabinet erkent dat het zorgelijk is dat er in een aantal lidstaten sprake lijkt te zijn geweest van onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware in verhouding tot journalisten en mediadiensten. De bepaling in de huidige vorm zorgt ervoor dat de EU voor het eerst waarborgen introduceert hiertegen. Hiermee draagt het bij aan de (harmonisatie van de) bescherming van mediavrijheid binnen de gehele Unie.
Onrechtmatige inzet van binnendringingsoftware tegen journalisten is zeer schadelijk voor persvrijheid en democratische controle. Nederland hecht eraan dat wettelijke bevoegdheden waar van toepassing voldoen aan het Handvest van de grondrechten van de EU. Dit uitgangspunt is bevestigd in overweging 17a van de compromistekst.
Onderschrijft u het standpunt van hetEuropean Digital Rights netwerk van NGO’s en digitale rechten pleitbezorgers dat de Raad gevaarlijke stappen zet richting onaanvaardbare vormen van toezicht op journalisten en hun bronnen door de mogelijkheid voor lidstaten om spyware op de telefoons van journalisten te plaatsen te legaliseren?
Het was voor lidstaten eerder al mogelijk om, binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bevoegdheden in wetgeving vast te leggen waarmee software zoals binnendringingssoftware kan worden ingezet. Bijvoorbeeld om ernstige strafbare feiten te onderzoeken of voor het waarborgen van de nationale veiligheid.
In de waardengemeenschap van de EU zijn vrijheid, democratie en rechtsstaat belangrijke fundamenten. We zien in de afgelopen jaren dat (onder meer) het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware door enkele lidstaten een afbreuk doet aan deze waarden. Onrechtmatige inzet van binnendringingssoftware in verhouding tot journalisten is en blijft wat Nederland betreft onaanvaardbaar.
Het kabinet onderschrijft het belang van mediavrijheid en wenst het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware tegen te gaan. Het voorstel bevat, voor het eerst op Unieniveau, waarborgen over het gebruik van binnendringingssoftware.
Tegen deze achtergrond ziet het kabinet het voorstel als een stap vooruit. Het voorstel geeft bronbescherming als hoofdregel. Op deze hoofdregel bestaan slechts twee uitzonderingen: een beperkte en met stringente waarborgen omklede uitzondering voor de opsporing van ernstige strafbare feiten en een uitzondering, die bestaat binnen de eveneens stringente waarborgen van het EVRM, voor het beschermen van de nationale veiligheid. Het voorstel geeft nadrukkelijk geen ruimte voor toezicht op journalisten en hun bronnen. Hierbij blijft het voorstel binnen het kader van het EVRM.
Kunt u uiteenzetten waarom de inzet van de Nederlandse regering was om het verbod op het plaatsen van spyware op telefoons van journalisten te beperken voor opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Acht u deze inzet verenigbaar met de bescherming van de journalistieke vrijheid?
Nederland staat pal voor het beschermen van de mediavrijheid, inclusief journalistieke vrijheid, onafhankelijkheid en pluralisme. De Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen was gericht op het inpassen van het verbod op onrechtmatige inzet van binnendringingssoftware in de nationale juridische kaders voor strafvervolging en nationale veiligheid. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda van de OJCS-raad van 15 mei jl. is Nederland terughoudend waar het gaat om verregaande harmonisatie op deze terreinen.2
Nationale veiligheid is in het EU-verdrag genoemd als verantwoordelijkheid van de lidstaten. Mede op verzoek van Nederland is daarom gerealiseerd dat het verbod op de inzet van binnendringingssoftware tegen journalisten de verantwoordelijkheid van lidstaten op het gebied van nationale veiligheid onverlet laat. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stellen daarvoor kaders. Nederland gaat zorgvuldig om met die verantwoordelijkheid. Zo gaat de inzet van bevoegdheden in het kader van nationale veiligheid onder de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 gepaard met stevige waarborgen zoals onafhankelijk toezicht. Bovendien gelden er aanvullende waarborgen als Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijzondere bevoegdheden inzetten op een journalist of advocaat.
Nederland heeft niet gepleit voor een uitzondering ten aanzien van inzet van binnendringingssoftware door opsporingsdiensten. Waarborgen ten aanzien van de inzet van bevoegdheden ten behoeve van opsporing en vervolging zijn geregeld in het Wetboek van Strafvordering.
Waarom heeft het Zweeds EU-voorzitterschap gekozen om niet eerst in de OCJS-raad een akkoord tussen de lidstaten te sluiten op dit voorstel, maar om dat op ambassadeursniveau te doen?
Normaal gesproken vindt voorbereiding van besluiten in de Raad plaats in de raadswerkgroepen en op ambassadeursniveau in COREPER. Het kan voorkomen dat al op ambassadeursniveau een akkoord wordt bereikt op een voorstel. Dit is met name het geval wanneer er noodzaak is om spoedig voortgang te bereiken op een dossier of reeds goed is afgestemd op COREPER-niveau. Tijdens de pandemie is dit ook voorgekomen.
Het Zweeds EU-voorzitterschap had zich ten doen gesteld om tijdens de eigen voorzitterschapsperiode tot een algemene oriëntatie te komen. Nederland steunde de Zweedse ambitie op dit dossier. Het voorstel draagt namelijk bij aan een Europees antwoord op aanvallen die onze mediavrijheid, rechtsstaat en democratie kunnen schaden.
Kunt u toezeggen dat de Nederlandse regering zal voorstellen om het onderhandelingsmandaat op de eerstvolgende OCJS-raad inhoudelijk te behandelen, in plaats van als hamerstuk af te doen, en om daarbij bovenstaande zorgen alsnog te uiten?
Op 3 juli is uw Kamer geïnformeerd over de gevolgde procedure3. De compromistekst van het Voorzitterschap sluit aan bij de Nederlandse inzet op het voorstel en daarom heeft Nederland ingestemd met deze tekst. Het vormt een goede basis voor de onderhandelingen met het Europees parlement die hierna zullen plaatsvinden. Het is van groot belang dat we op snelle wijze komen met een Europees antwoord op aanvallen op onze mediavrijheid, rechtsstaat en democratie, onder andere door desinformatie en andere vormen van hybride conflictvoering in het domein van media. Dat is het doel van dit voorstel. Wij zien dan ook geen aanleiding om hier een andere positie in te nemen.
Het cancellen van politici door Op1 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «BNNVara stopt met Op1 na conflict met WNL-directeur Bert Huisjes»1 en het cancellen van politici2?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een vertrekkend redacteur bij Op1 stelt dat een groot deel van de gemiddelde uitzending nu opgaat aan omroephobby’s en dat dit de kwaliteit niet ten goede komt?
De NPO is verantwoordelijk voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau, waaronder te zorgen dat de programma’s van de publieke omroep voldoen aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen. Het past niet dat ik mij als Staatssecretaris van media bemoei met de inhoud van en eisen aan programma’s.
Deelt u de mening dat de publieke omroep zuinig en op een verantwoorde wijze moet omgaan met het belastinggeld dat hen in de benen houdt? Zo ja, wat gaat u doen met de bevindingen zoals omschreven in De Volkskrant?
De publieke omroep moet altijd op verantwoorde wijze omgaan met de publieke middelen die ter beschikking worden gesteld. De NPO heeft hiertoe als expliciete wettelijke taak in de Mediawet om zorg te dragen voor een doelmatige inzet van de gelden die bestemd zijn voor de verzorging en verspreiding van het media-aanbod van de landelijke publieke omroep. In het jaarlijkse bestuursverslag, de zogenoemde Terugblik3, gaat de NPO in algemene zin in op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de werkwijze van de landelijke publieke omroep. Het Commissariaat voor de Media ziet hier op toe.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat politici doodleuk worden gecanceld? Zo ja, wat vindt u van het feit dat de Haagse oud-wethouder Richard de Mos nadat hij eind april was vrijgesproken van corruptie, desgevraagd al toegezegd te komen, waarna de redactie hem moest afbellen omdat BNNVara de politicus niet aan tafel wilde hebben?
Conform artikel 2.88 van de Mediawet bepalen de publieke omroepen vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Omroepen zijn daar verantwoordelijk voor, daaronder valt ook het fatsoenlijk behandelen van gasten.
Wat vindt u van het feit dat het cancellen schering en inslag schijnt te zijn, want een vertrekkend redacteur van Op1 stelt dat sommige politici zonder goede reden worden afgewimpeld, alleen maar omdat ze niet bij de omroepkleur horen? Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 4.
Het nieuws dat de NPO een pornofilm maakt |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat omroep BNNVARA gisteren een pornofilm heeft opgenomen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze pornofilm is opgenomen op het kantoor van BNNVARA-directeur Suzanne Kunzeler?
Ja.
Hoe verhoudt het maken van een pornofilm door de NPO zich met artikel 2.1.2 van de Mediawet 2008 dat stelt: «Publieke mediadiensten zijn in overeenstemming met publieke waarden, waarbij zij voorzien in democratische, sociale en culturele behoeften van de Nederlandse samenleving»?
Voorop staat dat er in Nederland conform artikel 7 lid 2 van de Grondwet geen voorafgaand toezicht op de inhoud van programma’s van de Nederlandse publieke omroep is. Daarnaast is in de Mediawet opgenomen dat de publieke omroepen waaronder BNNVARA verantwoordelijk zijn voor vorm en inhoud van de programma’s. Daarbij moeten zij zich wel houden aan de geldende wet- en regelgeving en de zelfregulerende maatregelen van het NICAM. Het Commissariaat voor de Media is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de Mediawet en ziet er daarnaast nauwlettend op toe dat de zelfregulerende maatregelen van het NICAM ook daadwerkelijk worden toegepast. Als aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie tot strafrechtelijke vervolging is overgegaan, bepaalt uiteindelijk de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Wat vindt u van de uitspraak van de programmamaker Jurre Geluk: «Het is gewoon lekker neuken voor ze»?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het maken van pornofilms niet de taak van de NPO is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer mededelen welke kosten gemoeid zijn met het maken van deze pornofilm?
Volgens BNNVARA vallen de kosten voor dit programma binnen het reguliere budget dat voor dit programma beschikbaar is.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er tegen deze degeneratie wordt opgetreden, zodat onze kinderen straks geen pornografie te zien krijgen op de NPO?
Zoals hierboven al is geantwoord, is er geen voorafgaand toezicht op televisieprogramma’s in Nederland en zijn publieke omroepen verantwoordelijk voor vorm en inhoud van het programma-aanbod. Het onderwerp van de film en vooral het proces van totstandkoming van de film zal volgens BNNVARA aan bod komen in een serie van het programma Spuiten en Slikken met een leeftijdsrestrictie van 16+. De film zelf zal alleen te zien zijn op de website van het programma Spuiten en Slikken tussen 00.00 en 06.00 uur met een leeftijdsrestrictie van 18+. Door middel van leeftijds- en inhoudspictogrammen wordt de kijker waaronder ouders en hun kinderen geholpen om een beslissing te nemen over wat je wel of niet kijkt.
De tweet "Wat zóu het helpen als dit soort kwaadaardigheid geen podium meer zou krijgen." |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat bedoelt u met «geen podium meer zou krijgen»? Wilt u graag dat deze journaliste door de Telegraaf (en andere media?) wordt ontslagen? Wenst u, met andere woorden, dat deze journaliste «gecanceld» wordt?
De letterlijke tekst van de tweet was:
«Politici die bedreigd worden, journalisten, wetenschappers, rechters…
Je zou toch hopen dat iedereen de verantwoordelijkheid voelt om die eindeloze stroom aan haat te keren…
Wat zóu het helpen als dit soort kwaadaardigheid geen podium zou krijgen…»
Betreft deze uitspraak van u een standpunt van het kabinet? Indien dit het geval is, hoe verhoudt een oproep van het kabinet om een kritische journalist te ontslaan zich tot de persvrijheid? Indien dit niet het geval is, waarom blijft u lid van het kabinet terwijl Mona Keijzer, in een vergelijkbare situatie, als Staatssecretaris werd ontslagen na het innemen van een omstreden standpunt dat niet werd gesteund door het kabinet?
Geenszins, dat staat er ook niet.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en voor het plenaire debat over persvrijheid en persveiligheid aanstaande donderdag beantwoorden?
Ik wil benadrukken dat ik in de tweet, zoals u kunt lezen, niet heb opgeroepen tot het ontslag van een journaliste. Ik heb opgeroepen tot het nemen van verantwoordelijkheid en ik heb benadrukt dat woorden ertoe doen. Woorden kunnen een giftig klimaat scheppen, een klimaat waarin sommigen zich gelegitimeerd voelen tot uitingen van haat, vijandigheid en bedreigingen. Voor veel collega-politici, maar ook journalisten, wetenschappers en rechters is dit helaas aan de orde van de dag. Daar mogen we niet schouderophalend aan voorbij gaan. We moeten onszelf en elkaar aanspreken op de verantwoordelijkheid die we met elkaar dragen.
We zijn allemaal vrij om onze eigen woorden te kiezen, maar moeten ons ervan bewust zijn dat die vrijheid hand in hand moet gaan met verantwoordelijkheid. Want de vrijheid van de een mag niet ten koste gaan van vrijheid van een ander.
Laat ik heel helder zijn: persvrijheid is van onschatbare waarde, staat buiten kijf en staat hier los van. Niemand wordt een podium ontnomen, maar op iedereen rust de taak om het podium dat hij heeft met besef van verantwoordelijkheid te benutten.
Kwalificaties van een journalist door een woordvoerder van het ministerie van defensie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het correct dat een woordvoerder van het Ministerie van Defensie een journalist van De Telegraaf heeft gekwalificeerd als «een vervelende ophitser» en iemand die haat zaait?1
Betrokkene heeft zich op social media uitgelaten over een column in de Telegraaf.
Is het functioneren van de pers in Nederland erbij gebaat als woordvoerders van ministeries journalisten op de persoon aanvallen met dit soort verregaande kwalificaties en beschuldigingen?
Ambtenaren hebben op basis van de Ambtenarenwet 2017 het recht zich op social media te uiten zolang dit, kortgezegd, niet in de weg staat aan de goede vervulling van hun functie of de goede functionering van de openbare dienst. De betrokken ambtenaar heeft op persoonlijke titel getwitterd.
Beschuldigt deze woordvoerder met deze bewering de betreffende Telegraafjournalist van een strafbaar feit (namelijk «haatzaaien»)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervoor het bewijs?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het in het algemeen wenselijk als woordvoerders van ministeries, op persoonlijke titel, journalisten verwijten «haat te zaaien» zonder dit te onderbouwen en zonder dat er een veroordeling van een rechter aan ten grondslag ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zelf (wellicht ook) van mening dat deze Telegraafjournalist «haat zaait»?
Ik heb mij hier niet over uitgelaten.
Is het correct dat deze woordvoerder een (rijks)ambtenaar bij het Ministerie van Defensie is?
Ja.
Is het correct dat deze kwalificatie niet een kwalificatie van het ministerie maar een persoonlijke kwalificatie voor eigen rekening van deze woordvoerder zelf is?
Ja.
Indien dit het geval is, hoe verhoudt deze uitspraak zich volgens u dan tot artikel 10, lid 1 van de Ambtenarenwet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de raakvlakken zijn enkele vragen gecombineerd beantwoord.
Kunt u bovenstaande vragen wellicht voor het plenaire debat aanstaande donderdag over de persvrijheid en persveiligheid beantwoorden?
Dat was helaas niet mogelijk.
Het bericht 'Deepfakes op TikTok maken illegale reclame voor leningen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Deepfakes op TikTok maken illegale reclame voor leningen» van BNR Nieuwsradio?1
Ja.
Vindt u het met mij eveneens verwerpelijk dat een internationaal reclamenetwerk door middel van deepfakes met name jongeren met valse beloften naar leensites lokt?
Ja, reclame die is gebaseerd op valse beloften is sowieso verwerpelijk. Dat dit nog eens specifiek is gericht op jongeren maakt het nog kwalijker.
Kun u aangeven welke wet- en regelgeving wordt overtreden door deze reclames op TikTok, zoals gesteld in het artikel, wie deze overtredingen begaat en wie verantwoordelijk is voor het naleven en handhaven van de wet- en regelgeving op dit punt?
Het is aan de rechter of toezichthouders om overtredingen vast te stellen, en niet aan het kabinet. Tot nu toe is voor zover bekend nog geen overtreding vastgesteld. Wij hebben evenmin informatie over lopende of nog te starten onderzoeken. Daarover kunnen de toezichthouders, die onafhankelijk zijn, ook geen uitspraken doen. Hieronder geef ik wel een overzicht van de wet- en regelgeving die in dit kader van toepassing is.
Kunt u bevestigen dat ABN AMRO, ING en Pricewise niet betrokken zijn bij deze reclamestrategie en er evenmin van op de hoogte waren?
ABN AMRO, ING en Pricewise laten weten niet van deze advertentiewijze te weten en niet hiermee geassocieerd te willen worden. Zij hebben geprobeerd de reclames zo snel mogelijk uit de lucht te halen via TikTok en Google. TikTok heeft inmiddels aan ABN AMRO aangegeven dat de advertenties over leningen niet in lijn zijn met de richtlijnen voor financiële instanties. Alle advertenties zijn van het platform verwijderd. Ook zijn alle accounts geblokkeerd van waaruit de advertenties geplaatst zijn.
Zo ja, ligt het voor deze bedrijven in de rede een financiële claim in te dienen bij de producent van deze reclames?
ING heeft aangeven om, indien duidelijk is wie er verantwoordelijk is voor het plaatsen van deze advertenties, te bekijken wat juridisch de mogelijkheden zijn en of het nodig is om hier actie op te ondernemen. De andere betrokken bedrijven hebben zich hier niet over uitgelaten. Vooralsnog zijn geen claims ingediend.
Bent u bereid om als aandeelhouder van ABN AMRO aan te dringen op het stopzetten van deze reclames en het indienen van een schadeclaim bij de producent van deze reclames?
NLFI is namens de staat aandeelhouder. Het ministerie staat daarbij op afstand. Dee bank heeft uit zichzelf al de nodige acties ondernomen.
Deelt u de opvatting dat de producent van deze deepfakereclames misbruik maakt van het reclamenetwerk van Google?
Google heeft aangegeven dat deze advertentie niet door Google op TikTok is weergegeven. Als Google advertenties aantreft van gebruikers die de beleidsregels inzake misleiding van gebruikers schenden, kan het account worden beëindigd. Zie daarnaast de beantwoording van vraag 3 voor wat betreft de regels die gelden voor de uploader(s) van de reclamevideo’s. Het is aan de bevoegde autoriteiten om te oordelen of er al dan niet sprake is van misbruik van het reclamenetwerk.
Welke verantwoordelijkheid ligt er in juridisch en moreel opzicht bij zowel Google als TikTok om ervoor te zorgen dat gebruikers hun platform op een veilige manier kunnen gebruiken en oplichting van gebruikers met name jongeren te voorkomen?
Voor de beantwoording van deze vraag over de verantwoordelijkheden in juridisch opzicht verwijs ik naar het antwoord bij vraag 3, waarin de verantwoordelijkheden van Google en TikTok op grond van de DSA worden toegelicht. Naast verplichtingen op grond van de DSA dienen online platforms als Google en TikTok zich ook te houden aan het generieke consumentenrecht. Over welke verantwoordelijkheden en verplichtingen er rusten op online platforms op grond van het consumentenrecht heeft de ACM in 2020 vuistregels gepubliceerd: Vuistregels Online platformen (acm.nl).
Verder is het een taak van platformen zelf om ervoor te zorgen dat de informatie die via hun diensten wordt verspreid zo betrouwbaar mogelijk is, maar ook om ervoor te zorgen dat gebruikers beter in staat zijn om foutieve of misleidende informatie te herkennen en signaleren.
Op welke wijze gaat u gebruikers, met name jongeren, beschermen tegen dergelijke praktijken die desastreuze financiële gevolgen kunnen hebben, met name omdat experts verwachten dat deepfake reclames in de nabije toekomst niet van echt te onderscheiden zijn?
De Nederlandse overheid zet allereerst in op het mediawijs en weerbaar maken van burgers en scholieren. Steeds meer scholen in Nederland besteden binnen de context van digitale geletterdheid en mediawijsheid aandacht aan bijvoorbeeld desinformatie. Voor scholen gebeurt dat onder meer door al bestaand lesmateriaal overzichtelijk te bundelen. Op die manier worden scholen geholpen met het vormgeven van hun lessen over deze onderwerpen. Voor de bredere kabinetsinzet ten aanzien van het versterken van de weerbaarheid van burgers, verwijs ik u naar de Kamerbrief over de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie2.
De digitale wereld is complex. Er is een substantiële kennisasymmetrie tussen de bedrijven die de digitale wereld maken en de gebruikers daarvan. De precieze werking van dataverzameling, -deling en -gebruik is ingewikkeld, beïnvloedingen zijn subtiel en ongemerkt (denk aan grafische ontwerpen om gebruikers bepaalde keuzes te laten maken), maar ook de werking van apparaten zelf of instellingen zijn voor een gemiddelde gebruiker vaak moeilijk te doorgronden. Hierdoor wordt het voor gebruikers moeilijk om een goede inschatting te maken van de effecten van online activiteiten op eigen welzijn. Zeker als het gaat om kinderen. Naast dat bedrijven verplicht zijn om zo transparant mogelijk te zijn over hoe hun producten werken is goede voorlichting aan kinderen, ouders en verzorgers over kansen en risico´s in de digitale wereld cruciaal. Zoals aangekondigd in de brief van 16 december 2022 wil het kabinet daarom een meerjarige, brede publiekscampagne starten3. Het thema desinformatie zal daar onderdeel van uitmaken.
Op grond van de DSA zijn grote online platforms- en zoekmachines verplicht om jaarlijks de systeemrisico’s die voortvloeien uit de werking of het gebruik van hun diensten in kaart te brengen en deze risico’s zo nodig beperken. Systeemrisico’s zijn bijvoorbeeld de verspreiding van illegale inhoud en/of desinformatie via hun diensten, al dan niet met gebruikmaking van deepfakes. De Europese Commissie zal hier toezicht op houden.
Als het specifiek gaat over reclames voor krediet ziet de AFM toe op de vergunningplicht voor consumptief krediet en de normen die bij het antwoord op vraag 3 worden genoemd. Kredietaanbieders moeten onder meer toetsen of de lening verantwoord kan worden verstrekt en een BKR-toets doen. Er mag bovendien alleen krediet worden verstrekt aan 18+. Een kredietcontract aan minderjarigen is niet rechtsgeldig.
Ten aanzien van gebruik van AI geldt dat er in Brussel onderhandeld wordt over de AI act. Gebruikers van generatieve AI, zoals systemen die videomateriaal genereren of bewerken die aanzienlijk op bestaande personen lijken, worden onder de AI Act verplicht om uiterlijk op het moment van de eerste interactie of blootstelling duidelijk te maken dat sprake is van gegenereerde content. Tot slot kan worden vermeld dat de Europese Commissie wil dat partijen die zich hebben aangesloten bij de Code of Practice on Disinformation, technologie gaan ontwikkelen zodat AI gegenereerde content duidelijk gelabeld wordt, zodat geen twijfel meer kan bestaan of iets echt of een deepfake is. Hierover is de Europese Commissie op dit moment in gesprek met de ondertekenaars van de EU Code of Practice on Disinformation.
Welke mogelijkheden zijn er om dit soort illegale reclames aan te pakken, wanneer het verantwoordelijke bedrijf is geïdentificeerd?
Zie vraag 3. De toepasselijke wet- en regelgeving geven de bevoegde autoriteiten, waaronder de AFM, de ACM of in het geval van de DSA de Europese Commissie, een mandaat te handhaven indien de regels worden overtreden.
Het weigeren van een journalist die het lijden van dieren bij ‘ruimingen’ in beeld wil brengen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de herhaalde verzoeken van een fotograaf om aanwezig te zijn bij het vergassen van kippen, eenden en kalkoenen bij bedrijven die (preventief) zijn «geruimd» vanwege vogelgriep, om dit proces in beeld te kunnen brengen?1
Op 24 februari 2022 heeft de betreffende fotograaf een schriftelijk verzoek ingediend voor het verlenen van een ontheffing van het bezoekersverbod op een pluimveebedrijf voor het maken van een fotorapportage van de doding van dieren.
Bent u persoonlijk betrokken geweest bij de afwijzing van de aanvragen van deze fotograaf?
Ja. Op 11 mei 2022 heeft de fotograaf namens mij schriftelijk bericht gekregen dat ik zijn verzoek niet honoreer.
Herinnert u zich dat u volgens uw eigen beleidsuitgangspunten verantwoordelijk bent voor het bevorderen van transparantie in de Nederlandse voedselketens?2
Ja.
Erkent u dat hier ook bij hoort dat mensen moeten kunnen zien hoe dieren worden gefokt, gebruikt en gedood als dit gebeurt in het kader van de productie van vlees, zuivel of eieren?
Ja.
Erkent u dat hier ook bij hoort dat mensen moeten kunnen zien wat de gevolgen zijn van uitbraken van dierziekten en ook hoe het vergassen van 6,6 miljoen kippen, eenden en kalkoenen tijdens de huidige vogelgriepuitbraak eruitziet?
Ik ben voor transparantie wat betreft de manier waarop ons voedsel tot stand komt. Helaas komen bij het houden van dieren ook dierziektenuitbraken voor. Over bestrijding/ruimen zijn wij zeer transparant en beschrijven wij uitgebreid hoe dat in zijn werk gaat. Ruimingen worden daarnaast onafhankelijk beoordeeld door de welzijnscommissie. Ruimingen vinden plaats overeenkomstig de EU regelgeving en de standaarden van de WOAH (World Organisation for Animal Health). Het toelaten van mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming, tot plekken waar een (potentieel) zoönotische dierziekte is uitgebroken, acht ik niet wenselijk. De gevaren van dierziekteoverdracht wegen voor mij zwaarder dan het belang van de journalist die dit in kaart wil brengen.
Erkent u dat vrije pers van cruciaal belang is in een gezonde democratische rechtsstaat, omdat zij de macht controleert en burgers informeert?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het doden van deze dieren gebeurt door kieren in stallen dicht te maken met purschuim of af te plakken met plastic, gasinstallaties neer te zetten en de stallen vervolgens vol te spuiten met gas, zodat de dieren stikken? Kunt u bevestigen dat het tot dertig minuten kan duren tot de dieren dood zijn? Kunt u bevestigen dat bij één van de vele stalvergassingen van het afgelopen jaar 150 dieren na de vergassing in de stal nog in leven bleken te zijn? Erkent u dat deze dieren dus een lange doodsstrijd hebben gevoerd, tienduizenden soortgenoten om zich heen hebben zien stikken en pas zijn ontdekt toen de deuren weer open gingen, waarna bij al deze dieren stuk voor stuk de nek werd omgedraaid?3, 4
Om een stalvergassing met koolstofdioxide uit te voeren moeten de kieren in de stal worden gedicht. Dit om te voorkomen dat er gas weglekt uit de stal. De gasconcentratie is bepalend voor het intreden van de bewusteloosheid en dood van de dieren. Bij een stalvergassing moet het gas zich eerst binnen in de stal verspreiden; binnen 10 minuten nadat het (verwarmde) CO2-gas in de stal is gebracht, zijn de dieren bewusteloos en binnen 30 min zijn alle dieren in de stal dood (Kamerstuk 2022Z08267).
In het «Eindrapport Welzijnscommissie Dierziekten 2021–2022» (Bijlage bij Kamerstuk 28 807, nr. 284) staat benoemd dat er in de periode 2021–2022 bij één bedrijf bleek dat na een vergassing nog 150 dieren in leven bleken te zijn. Deze dieren zijn vervolgens gedood door ervaren personen middels het handmatig breken van de nek (cervicale dislocatie). Volgens de Welzijnscommissie is er in deze situatie adequaat gehandeld.
Kunt u bevestigen dat het voor journalisten tijdens de coronapandemie niet werd verboden om aanwezig te zijn op Covid-afdelingen van ziekenhuizen?
Vanuit het Ministerie van VWS zijn geen regels of beperkingen opgelegd op dit vlak. De ziekenhuizen waren zelf verantwoordelijk voor afspraken hierover en hebben dus zelf beleid moeten opstellen over de toegang van journalisten tot besloten delen van het ziekenhuis tijdens de pandemie. Ik heb geen informatie over hoe dit in de praktijk is gegaan.
Kunt u uitleggen waarom aanvragen voor aanwezigheid van journalisten bij pluimveebedrijven waar alle dieren worden vergast wel standaard worden afgewezen, ook als zij toezeggen extra beschermingsmaatregelen in acht te nemen, nog bovenop de standaard maatregelen?
Het is al lange tijd staand beleid dat niet-essentieel personeel niet wordt toegelaten tijdens ruimingen. Daarbij komt dat vogelgriep een zoönose is.
Kunt u bevestigen dat er sinds afgelopen november zelfs hekken worden geplaatst bij bedrijven waar vergassingen plaatsvinden, waardoor ook het fotograferen vanaf de openbare weg onmogelijk wordt gemaakt? Wat is hiervoor de reden?
De NVWA plaatst geen hekken bij ruimingen. Mogelijk dat dit een keer is gebeurd op initiatief van de veehouder.
Kunt u bevestigen dat bij ieder bedrijf waar alle aanwezige dieren worden vergast wél cateringbedrijven worden toegelaten?
Ja, het ruimingspersoneel moet voorzien worden van eten en drinken. De cateraar brengt het eten en drinken tot aan de erfgrens en betreedt het erf niet.
Hoe rijmt u het verbieden van de aanwezigheid van journalisten bij het vergassen van dieren met uw verantwoordelijkheid voor het bevorderen van transparantie?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 9 is vogelgriep een zoönose en is het staand beleid om mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming, niet aanwezig te laten zijn op het bedrijf. Daarbij is een ruiming ingrijpend voor de pluimveehouder en zijn gezin. Het is daarmee niet gepast om mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming het erf te laten te betreden. Ook is het praktisch niet mogelijk om een fotograaf aanwezig te laten zijn in de stal tijdens het doden van de dieren. De dieren worden namelijk gedood middels vergassing.
Ik erken het belang van transparantie. Door de NVWA wordt daarom op dit moment een rapportage met beeldmateriaal gemaakt over de bestrijding van vogelgriep waar alle facetten, inclusief het ruimen, aan bod komen. De beelden zullen openbaar worden.
Hoe kijkt u naar de conclusie die de fotograaf voorlopig heeft moeten trekken: «De boodschap van de overheid lijkt te zijn: dode dieren laten we maar liever niet zien, wij regelen het verder wel, brave burgers. Maar we moeten onze ethiek en moraal kunnen toetsen, de wetten, regels en overheidshandelingen die voor ons in het leven zijn geroepen beoordelen, meningen kunnen vormen. De kans wordt anders groot dat we verkeerde keuzes maken of zelfs niet weten wat er speelt»? Wat is uw reflectie hierop?
Ik betreur dat dit de conclusie is die de betreffende fotograaf heeft getrokken. De onafhankelijke Welzijnscommissie Dierziekten is in de periode 2021–2022 door de NVWA op de hoogte gebracht van elke voorgenomen ruiming en is ook bij een groot deel van de ruimingen aanwezig. De commissie heeft op basis van haar bezoeken geconcludeerd dat er bij de ruimingen van bedrijven in de periode 2021–2022 geen vermijdbaar ongerief is vastgesteld. En ook de in het antwoord op vraag 12 genoemde rapportage zal bijdragen aan transparantie over de bestrijding van vogelgriep en de ruimingen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De bestrijding van desinformatie door de denktank Desinformatie. |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Desinformatie» over vaccins bestrijden. Wat deden ambtenaren achter de schermen?»?1
Ja.
Herinnert u zich dat deze zaken niet aan het licht kwamen toen u antwoord gaf op de vraag: «Kunt u de vraag beantwoorden of de Nederlandse overheid (inclusief alle ministeries, alle diensten zoals AIVD en MIVD, leger(onderdelen), de politie, de NCTV, agentschappen zoals het RIVM, ZBO’s en andere eenheden en datacentra (zoals het Land Information Manoeuvre Centre)) de afgelopen vier jaar toegang heeft (of gehad heeft) tot de portal van Meta waar desinformation gemeld wordt of vergelijkbare portals bij andere sociale media bedrijven of andere manieren om bepaalde content minder zichtbaar of onzichtbaar te maken, gebruikers een waarschuwing, een ban of een schaduwban te geven?'2
Het is juist dat de denktank desinformatie niet is genoemd in de beantwoording, waarnaar wordt verwezen, omdat de denktank geen toegang heeft tot een dergelijk portal bij Meta of andere sociale media bedrijven. De denktank heeft ook niet de status van «trusted flagger». Deelnemers aan de denktank kunnen, net als ieder ander, reageren op rondgaande berichten of een bericht rapporteren bij vermoeden van desinformatie. Bedrijven die een melding ontvangen of waarbij een bericht gerapporteerd wordt, maken hun eigen onafhankelijke afweging over of sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden.
Hoe komt het dat deze vraag onvolledig beantwoord is?
De vraag is volledig beantwoord. In de beantwoording3 is aangegeven dat «Naast deze speciale statussen het kan voorkomen dat ministeries in contact treden met online platformen zonder dat zij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hebben. Er is hier geen compleet overzicht van. Net als dat bedrijven of burgers meldingen kunnen doen bij online platformen, kunnen organisaties binnen de rijksoverheid om verschillende redenen, en vanuit hun diverse taakopvatting in contact treden met online platformen.» Het contact van ambtenaren uit de denktank desinformatie met platformen valt hier ook onder. Deelnemers van de denktank hebben contact gehad met platformen zonder dat zij hierbij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hadden.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de bovengenoemde vraag nogmaals beantwoord wordt maar nu volledig en wel over de afgelopen vier jaar?
Voor de organisaties binnen de rijksoverheid waarvan bekend is dat ze over een «trusted flagger» status beschikken bij Meta of andere online platformen, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen4. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3, had de denktank desinformatie geen dergelijke status.
In dezelfde antwoorden staat ook beschreven dat het kan voorkomen dat ministeries in contact treden met online platformen zonder dat zij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hebben. Dit gebeurt, zoals aangegeven, vanuit verschillende taakopvattingen. Bijvoorbeeld wanneer hacking of phishing aan de orde lijkt te zijn of wanneer er nep-accounts zijn aangemaakt door anderen, die moeten doorgaan voor accounts van bewindspersonen of een account van een ministerie. Zoals eerder aangegeven, is er geen compleet overzicht van alle interacties, die overheidsorganisaties de afgelopen vier jaar hebben gehad met online platformen.
Kunt u precies aangeven hoe het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (inclusief ambtenaren, agentschappen, zelfstandig bestuursorganen (ZBO’s) en inspecties) te werk is gegaan in de afgelopen vijf jaar bij het bestrijden van desinformatie, hoe dat gedefinieerd is en welke informatie minder zichtbaar of onzichtbaar gemaakt is op internet?
Nee, dat kan ik niet, want er is geen overzicht van de inzet van het Ministerie van VWS en de daaronder vallende gremia op het gebied van desinformatie. Het Ministerie van VWS en de verschillende gremia, die hieronder vallen, hebben niet de bevoegdheid of mogelijkheid informatie minder zichtbaar of onzichtbaar te maken op internet. De beslissing hiertoe ligt bij de sociale media platformen, die hierover gaan.
Het Ministerie van VWS hanteert de rijksbrede definitie van desinformatie5.
Hieronder is er een beschrijving gegeven van de inzet van het Ministerie van VWS, de IGJ en het RIVM.
In 20186 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS een brief naar de Tweede Kamer gestuurd naar aanleiding van een daling in de vaccinatiegraad. In deze brief zijn zes actielijnen omschreven, waaronder de actielijn «actief tegengaan van onjuiste informatie». De reden voor deze actielijn is dat het actief verspreiden van misvattingen over vaccinaties kan leiden tot onzekerheid of onduidelijkheid bij ouders en tot onnodige gezondheidsschade bij kinderen.
Op 15 april 2019 heeft de eerste bijeenkomst van de denktank desinformatie plaatsgevonden, waarbij een aantal uitgangspunten voor de denktank is opgesteld. In de brief7 waarmee uw Kamer hierover is geïnformeerd is ook beschreven dat deelname aan de denktank desinformatie op eigen initiatief is en er voor VWS een faciliterende rol werd voorzien. Vanaf april 2019 is de denktank desinformatie meermaals bij elkaar gekomen en was de inzet van de denktank gericht op het beschikbaar stellen van betrouwbare informatie en hebben deelnemers van de denktank op individuele titel ingezet op het weerspreken van onjuiste informatie op sociale media, televisie, in kranten en in vakbladen.
De Tweede Kamer is doorlopend geïnformeerd over de inzet van de denktank8.
Naast de denktank desinformatie die is opgericht in 2019 onder de vlag van de Vaccinatiealliantie is er vanuit het Ministerie van VWS geïntensiveerde inzet geweest op de aanpak van desinformatie in het kader van de COVID-19 pandemie. Deze aanpak richtte zich op twee sporen:
Over deze aanpak is de Tweede Kamer uitvoerig geïnformeerd9. Met de geïntensiveerde aanpak van desinformatie werd invulling gegeven aan de motie van de leden Van der Voort en Backer10.
Voor BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren geldt in beginsel dat zij zich niet onbeperkt kunnen uiten over alle onderwerpen. Hun vrijheid van meningsuiting wordt mede bepaald door de richtlijnen en professionele normen van hun eigen beroepsgroep (bijvoorbeeld het NHG of de KNMG). Discussie en reflectie binnen de verschillende beroepsgroepen is altijd heel nuttig. Maar daarná verwacht de inspectie van artsen en andere zorgverleners wel dat zij zich houden aan de algemeen aanvaarde normen en standpunten van hun beroepsgroep. Ook in hun uitspraken aan patiënten en op sociale media. Hun informatie moet feitelijk, controleerbaar en begrijpelijk zijn. Het geven van evident onjuiste informatie of zelfs het verspreiden van complottheorieën past daar zeker niet bij. In gevallen, waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar in strijd handelt met deze richtlijnen en professionele normen, kan de inspectie een onderzoek starten.
Met de komst van de coronapandemie werd de IGJ meer dan voorheen met zorgverleners geconfronteerd, die professionele normen schonden. Daarbij richt het toezicht zich op de gedragsregels, richtlijnen en professionele normen van de beroepsgroepen met betrekking tot COVID-19. Wanneer deze regels worden overschreden, dan krijgen de betrokken zorgverleners in eerste instantie een (waarschuwings-)brief van de IGJ, waarin het standpunt van de IGJ gecommuniceerd wordt. De volgende boodschappen worden daarbij geuit:
Voor het uitvoeren van deze toezichthouden activiteiten baseert de inspectie zich onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. Een belangrijk doel van de denktank is het over en weer delen van signalen over desinformatie. Zo heeft IGJ signalen uit de denktank gedeeld binnen haar organisatie. Ik wil hierbij benadrukken dat dit niet betekent dat de denktank heeft besloten of er een actie werd ondernomen richting een zorgverlener. Het is aan de IGJ om die afweging te maken.
Het RIVM richt zich op het publiek voorzien van feitelijke informatie op basis van de huidige stand van de wetenschap. Wanneer er onrust ontstaat over circulerende onjuiste informatie dan zet het RIVM extra in op het aanbieden van de correcte informatie en het ontkrachten van de onjuistheden. Vanuit VWS hebben wij het RIVM gevraagd wat hun inzet is met betrekking tot desinformatie en daarbij werd onder andere het volgende aangegeven: «het RIVM zet niet in op het uitvoeren van interventies om desinformatie of de verspreiders ervan tegen te gaan. Het RIVM draagt dus niet bij aan inzet als «shadowbanning».
Naast de invulling van het rol als kennisinstituut en deelname aan de denktank desinformatie heeft het RIVM nog een aantal acties ondernomen:
Kunt u aangeven wie de denktank desinformatie heeft opgericht en kunt u een lijst van leden (inclusief de functies bij overheden/bedrijven die zij uitoefenden) geven over de hele periode?
Uw Kamer is meermaals geïnformeerd over de oprichting en de werkwijze van de denktank desinformatie middels de Kamerbrieven12 van mijn voorganger over het actieplan Verder met Vaccineren. In mijn beantwoording op de vragen over de denktank desinformatie door het lid van Haga van 29 augustus 202213 is de oprichting van de denktank nogmaals uitvoerig beschreven. De deelnemers van de denktank hebben zich aangemeld naar aanleiding van een oproep van de toenmalig Staatssecretaris van VWS bij een bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen van 29 augustus 2022, worden de namen en functies van de deelnemers van de denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers. Om u een beeld te geven van de deelnemers en de deelnemende organisaties, deel ik met u dat onder andere de volgende organisaties betrokken zijn bij de denktank: Universiteit Utrecht, Maastricht University, Wageningen University & Research, Radboud UMV, VUMC, Erasmus MC, AJN Jeugdartsen Nederland, VWS, RIVM, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), CBG, GGD, Facebook, Google, TNO en Lareb.
Kunt u aangeven welke rechtsvorm de denktank had, welk mandaat de denktank had en volgens welk reglement de denktank gehandeld heeft bij het vaststellen van desinformatie?
De denktank brengt personen met verschillende expertises bij elkaar om te bespreken hoe om te gaan met circulerende desinformatie over vaccinaties. Deelnemers van de denktank maken een eigen afweging of zij reageren op desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Als er een reactie wordt gegeven door een deelnemer dan is dat op eigen initiatief en op persoonlijke titel. Dit behoeft geen rechtsvorm, mandaat of reglement.
Wat kostte de denktank en wie financierde de denktank (inclusief het inhuren, aantrekken van influencers?)? Kunt u de begrotingen en verantwoording van uitgaven aan de Kamer doen toekomen?
Deelname aan de denktank desinformatie is vrijwillig en er vindt geen financiering van de deelnemers van de denktank plaats. Er is vanuit de denktank ook geen gebruik gemaakt van de inzet van influencers, zoals ook omschreven bij de beantwoording van de Kamervragen van 29 augustus 2022. Het Ministerie van VWS bekostigt enkel de organisatie van de bijeenkomsten van de denktank.
Onder wiens verantwoordelijkheid nam de denktank besluiten?
De denktank desinformatie is geen besluitvormend gremium.
Welke definitie van desinformatie hanteerde de denktank en wie nam het besluit of iets desinformatie was? Kunt u dezelfde vragen beantwoorden voor misinformatie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 hanteert VWS de rijksbrede definitie van desinformatie. Deze definitie is niet voorgelegd aan de denktank om te komen tot een gezamenlijk vastgestelde definitie. In het commissiedebat van 10 mei 2023 heeft de heer Omtzigt gevraagd naar de definitie van desinformatie met betrekking tot de denktank desinformatie14. Hiermee is deze vraag beantwoord.
Welk mandaat had de denktank desinformatie? Kunt u dat mandaat openbaar maken?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een lijst van besluiten doen toekomen van zaken die door de denktank als desinformatie bestempeld zijn?
Nee. Er is geen sprake van gezamenlijke besluitvorming over informatie. De denktank is een netwerk, dat informatie uitwisselt.
Kunt u een lijst geven van interventies die de denktank mocht plegen en een lijst geven van interventies die de denktank gepleegd heeft (al dan niet via de leden van de denktank)? Kunt u aangeven wanneer en hoe vaak die interventies gepleegd zijn?
Nee. Dergelijke lijsten zijn er niet.
Op basis van welke wet of welke andere regelgeving had de denktank de macht om iets als desinformatie te classificeren en daarop actie te ondernemen?
Er is geen sprake van bevoegdheden dan wel macht van de denktank desinformatie. Deelnemers van de denktank kunnen net als ieder ander reageren op rondgaande berichten of een bericht rapporteren bij vermoeden van desinformatie. Bedrijven, die een melding ontvangen of waarbij een bericht gerapporteerd wordt, maken hun eigen onafhankelijke afweging over of sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden. Gebruikers van sociale media platforms hebben de vrijheid te kiezen of ze met deze voorwaarden akkoord gaan.
Hoeveel en welk materiaal is door de denktank als desinformatie aangemerkt?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u de acties van de denktank desinformatie getoetst aan de Grondwet (en specifiek aan artikel 7 over de vrijheid van meningsuiting en het verbod op censuur) en kunt u aangeven of u vindt dat die acties binnen de Grondwet gebleven zijn en alle adviezen daarover openbaar maken?
Er is geen sprake van censuur of van het beknotten van vrijheid van meningsuiting. Als deelnemers van de denktank op desinformatie reageren, dat blijft deze gewoon zichtbaar en vindbaar. Hoewel een lid van de denktank, net als elke andere gebruiker, berichten kan melden bij de platforms, waarop de berichten geplaatst waren, was het uitsluitend aan de platforms zelf om te beoordelen of de berichten in strijd waren met de gebruikersvoorwaarden. Noch de denktank noch het Ministerie van VWS heeft op enige manier (mede) bepaald welke berichten wel en niet toegestaan waren op de platforms.
Heeft u de acties van de denktank desinformatie getoetst aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (en specifiek aan artikel 10 over de vrijheid van meningsuiting en het verbod op censuur) en kunt u aangeven of u vindt dat die acties binnen de EVRM gebleven zijn en alle adviezen daarover openbaar maken?
Zie ook antwoord vraag 16.
Kunt u de volgende documenten aan de Kamer doen toekomen:
In de bijlage bij deze beantwoording doe ik u vier documenten toekomen. Het zijn de laatst beschikbare versies van de documenten. De mate van georganiseerdheid die wordt veronderstelt in relatie tot de denktank komt niet overeen met wat er in werkelijkheid is gebeurd. Er is dus ook geen sprake geweest van lange termijn systematisch bijhouden van informatie.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Het vrijgeven van alle documentatie met betrekking tot de omroep Ongehoord Nederland |
|
Simone Kerseboom (FVD), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u alle (Rijks)documenten (rapporten, notities, mails, etc.) vrijgeven waarin omroep Ongehoord Nederland sinds de start van zijn tweede seizoen op 16 augustus 2022 tot aan de beantwoording van deze vragen wordt genoemd? Kunt u daarbij in het bijzonder alle correspondentie vrijgeven tussen het Rijk (in dit geval het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en de NPO over Ongehoord Nederland?
Ja.
Kunt u de Kamer deze documenten zo spoedig mogelijk doen toekomen, maar in ieder geval vóór een (eventueel) debat over het verzoek van de NPO om de vergunning van Ongehoord Nederland in te trekken?
Ik zal de gevraagde documentatie met betrekking tot Ongehoord Nederland vrijgeven op het moment dat ik een definitief besluit op het verzoek van de NPO tot intrekking van de voorlopige erkenning van Ongehoord Nederland heb genomen. U ontvangt dan in één keer alle documentatie die ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming.
Accounts die mogelijk nepnieuws verspreiden |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u de correspondentie met Twitter met betrekking tot de «aanvraag voor review van accounts die mogelijk nepnieuws verspreiden» van 7 april 2020 (zoals blijkt uit beantwoording op vragen van het lid Van Houwelingen over communicatie tussen Nederlandse ministeries, op 20 april 2023 naar de Kamer is verstuurd) met de Kamer delen?
Ja. De opgevraagde e-mail stuur ik uw Kamer hierbij als bijlage met deze beantwoording toe. Daarbij geef ik graag een korte toelichting over de context waarin de e-mail is verzonden. Ook om te illustreren hoe zorgvuldig daarbij gehandeld is:
Een aantal van de gemelde accountnamen heb ik omwille van de privacy van de mensen achter die accounts gelakt. Die accounts, of de bio’s ervan, bevatten persoonsgegevens waardoor ze herleidbaar zijn tot een persoon. Omdat ik maximale transparantie wil betrachten heb ik de accounts die ik niet direct heb kunnen herleiden tot personen niet gelakt.
De Audiovisuele Media Richtlijn |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de Audiovisuele Media Richtlijn (2010) van de Europese Unie?
Ja daar ben ik mee bekend.
Bent u er bekend mee dat voornoemde richtlijn in artikel 9.1.c.iv voorschrijft dat audiovisuele commerciële communicatie niet mag «aansporen tot gedrag dat in hoge mate schadelijk is voor het milieu»?
Ja daar ben ik mee bekend.
Is artikel 9.1.c.iv. geïmplementeerd in de Nederlandse wet- of regelgeving? Zo ja, kunt u dit uitgebreid toelichten?
Ja, dit artikel is geïmplementeerd. In artikel 9 van de herzieningsrichtlijn wordt een aantal kwalitatieve eisen aan reclame gesteld. Op de regels met betrekking tot de inhoud van reclameboodschappen, onder andere het verbod op het aansporen van gedrag dat schadelijk is voor het milieu, wordt toegezien door de Stichting Reclame Code. De Stichting Reclame Code bevordert verantwoord reclame maken met als doel de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van reclame te waarborgen. Dit doet de stichting op basis van zelfregulering. In de Nederlandse Reclame Code worden regels gesteld over de voorwaarden waaraan reclame moet voldoen. Zo mag een reclame niet misleidend zijn, niet nodeloos kwetsend of bedreigend en moet in overeenstemming zijn met de wet. De Mediawet kent een verplichting voor in Nederland gevestigde media- en videoplatformdiensten om zich aan te sluiten bij de Nederlandse Reclame Code. Het Commissariaat ziet hierop toe.
Welke audiovisuele commerciële uitingen vallen wel en niet onder artikel 9.1.c.iv en waar is deze interpretatie op gebaseerd?
De audiovisuele mediadienstenrichtlijn is van toepassing op zowel lineaire als on-demand mediadiensten die audiovisueel aanbod verzorgen. Uitingen van deze mediadiensten vallen moeten voldoen aan de in artikel 9.1.c.iv gestelde eisen.
Waarom is de bepaling van artikel 11 (betreffende vermijdbaar milieuonvriendelijk gedrag) in de Milieu Reclame Code (MRC) verdwenen in de herziende versie die nu door het leven gaat als de Code voor Duurzaamheidsreclame? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Op 1 februari 2023 in de Code voor Duurzaamheidsreclame in werking getreden. Deze code vervangt de Milieu Reclame Code die voor het laatst in 2000 gewijzigd was. De Code voor Duurzaamheidsreclame heeft specifiek betrekking op duurzaamheidsclaims, waaronder zowel milieuclaims als ethische (bijv. m.b.t. dierenwelzijn) claims vallen. De code eist onder meer dat claims op duidelijke, specifieke, juiste en ondubbelzinnige wijze worden gepresenteerd. Verder dienen alle duurzaamheidsclaims aantoonbaar juist te zijn. De bewijslast rust op de adverteerder. Naarmate de duurzaamheidsclaims absoluter zijn geformuleerd, worden zwaardere eisen gesteld aan het bewijsmateriaal.
Met het vervallen van de Milieu Reclame Code is ook artikel 11 uit deze code komen te vervallen, dat bepaalde dat in reclame-uitingen vermijdbaar milieuonvriendelijk gedrag niet ten voorbeeld mag worden gesteld.
De Stichting Reclame Code is voornemens om deze verbodsbepaling weer toe te voegen aan de herziene code. Deze wijziging zal naar verwachting op 1 juli 2023 in werking treden. Daarmee is de implementatie van de audiovisuele mediadienstenrichtlijn geborgd. Overigens betekent dit niet dat het aansporen tot milieuonvriendelijk/schadelijk gedrag nu niet gereguleerd is: dergelijke reclame moet nog steeds voldoen aan de algemene regels uit de NRC, en kan in strijd met de goede smaak en het fatsoen worden bevonden.
Het bericht 'Ouders gooien privacy van hun kinderen te grabbel op sociale media' |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ouders gooien privacy van hun kinderen te grabbel op sociale media»1?
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding dat driekwart van de ouders hun kinderen op social media zetten, waarvan de helft hun profiel onbeschermd laat?
Het is begrijpelijk dat ouders beelden van bijzondere momenten met hun kinderen willen delen met anderen. De komst van sociale media heeft dat aanzienlijk eenvoudiger gemaakt dan voorheen het geval was. Het is belangrijk dat ouders zorgvuldig gebruik maken van die mogelijkheden en rekening houden met wie allemaal toegang hebben tot wat zij plaatsen, omdat dit de privacy van hun kinderen raakt.
In hoeverre deelt u onze zorgen dat op deze manier onbedoeld kwaadwillenden misbruik kunnen maken van deze gegevens?
Die zorgen deel ik. Zo bestaat het risico dat foto’s van kinderen misbruikt worden door criminelen, dat hun beeldmateriaal wordt gebruikt voor reclamedoeleinden en dat de foto’s en video’s op het internet kunnen blijven circuleren.
In hoeverre bent u het met ons eens dat hier ook meer bewustwording over gecreëerd zou moeten worden, bijvoorbeeld door middel van een publiekscampagne? In hoeverre heeft u plannen om de bewustwording hierover te vergroten?
Bewustwording is van groot belang. Het vorige kabinet ontwikkelde eerder al de publiekscampagne «Denk 2x na voordat je iets deelt», die veel aandacht in de media kreeg.2 Naar aanleiding van de campagne maakte het Jeugdjournaal een item over het zorgvuldig omgaan met het online delen van gegevens van anderen.3 Daarnaast werkt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel aan een plan van aanpak voor een brede publiekscampagne over online kinderrechten. Verder heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een voorlichtende taak.4
Kunt u toelichten in hoeverre kinderen recht hebben op online privacy?
Het grondrecht op gegevensbescherming is uitgewerkt in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG onderkent in overweging 38 nadrukkelijk dat kinderen specifieke bescherming toekomt, aangezien zij zich wellicht minder bewust zijn van de risico's en gevolgen van het delen van informatie. Daarnaast bepaalt artikel 16 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) dat een kind recht heeft op bescherming van zijn of haar privéleven. Graag verwijs ik voor een volledige toelichting naar de Code Kinderrechten Online waarin uitvoering wordt ingegaan op online privacy voor minderjarigen.5 De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Code laten ontwikkelen voor ontwerpers van digitale systemen voor kinderen, aan de hand waarvan aan het begin van het ontwerpproces voor onlinediensten en producten kinderrechten worden meegenomen en geborgd.
Ook biedt de Verordening Digitale Diensten (hierna: DSA) specifieke bescherming aan minderjarigen. Daarin worden onlineplatforms die toegankelijk zijn voor minderjarigen verplicht om passende en evenredige maatregelen te nemen om een hoog niveau van privacy, veiligheid en bescherming van minderjarigen binnen hun dienst te waarborgen. Voor een compleet overzicht van specifieke bescherming vanuit de DSA verwijs ik u naar de kamerbrief «Digital Services Act en Kinderrechten» van 14 april 2023.6 Daarnaast stuurt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer voor de zomer een beleidsbrief over kinderrechten in relatie tot digitalisering.
In hoeverre deelt u het genoemde standpunt dat ouders pas vanaf 16 jaar toestemming aan hun kinderen voor het delen van bijvoorbeeld foto’s moeten vragen? In hoeverre deelt u onze overtuiging dat dit eigenlijk al vanaf 12 jaar zou moeten?
In het wetsvoorstel Verzamelweg gegevensbescherming wordt ervan uitgegaan dat kinderen vanaf 12 jaar deels zelf en vanaf 16 jaar geheel zelfstandig persoonlijke keuzes kunnen maken.7 In dit wetsvoorstel wordt erin voorzien dat een jongere die 12 jaar of ouder maar nog geen 16 jaar is, zelfstandig toestemming kan intrekken om zo een einde te kunnen maken aan een verwerking van zijn eigen persoonsgegevens. Dit wetsvoorstel is in behandeling bij uw Kamer.
Bent u het met ons eens dat tech-bedrijven hier een grote verantwoordelijkheid horen te dragen en zo ja, hoe gaat u daarop sturen?
Ja, tech-bedrijven hebben ook een verantwoordelijkheid op grond van de AVG. Zo moeten de bedrijven bijvoorbeeld hun gebruikers te wijzen op wie toegang kan hebben tot hun gegevens en dus ook geplaatste foto’s. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voert regelmatig gesprekken met tech-bedrijven over hun verantwoordelijkheid. Het is echter primair aan de ouders of verzorgers van kinderen om de afweging te maken of zij foto’s van hun kinderen online delen of niet.
Kunt u voorbeelden noemen van maatregelen die u kunt nemen als tech-bedrijven, zoals social media platforms, hier onvoldoende aan voldoen?
Wanneer bedrijven de regels uit de AVG niet naleven, is het aan de toezichthouder om daar gevolgen aan te verbinden. Het toezicht op de naleving van de verplichtingen uit de AVG is belegd bij de AP. De AP beschikt daartoe over diverse instrumenten, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, een last onder dwangsom of een berisping.
Kunt u toelichten of u de voorgedragen tips voor ouders voldoende acht?
Het is belangrijk dat ouders zich bewust zijn van de mogelijke risico’s van het delen van foto’s of video’s van hun kinderen online. De informatie en tips, zoals beschreven in het achterliggende onderzoek waarop het krantenartikel zich baseert, zijn in dat kader helder en nuttig.8 Het onderzoek geeft volwassenen richtlijnen om zorgvuldig om te gaan met informatie over kinderen op het internet. Zoals eerder aangegeven, werkt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel aan een plan van aanpak voor een brede publiekscampagne over online kinderrechten.
In hoeverre ziet u een rol voor uzelf om hier aandacht voor te vragen, en ook daadwerkelijk maatregelen op te nemen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het met ons eens dat er meer aandacht aan onlinegedrag en mediawijsheid kan worden besteed zodat kinderen hier zo vroeg mogelijk bij betrokken worden?
Ja. Mediawijsheid is een belangrijke set aan vaardigheden om mee te kunnen komen in de steeds meer gedigitaliseerde wereld. Aandacht voor onderwerpen als portretrecht hoort hierbij. Op initiatief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werd in 2008 het Netwerk Mediawijsheid opgericht met de missie «Iedereen mediawijs». Op zijn publiekswebsite biedt het Netwerk Mediawijsheid inzichtelijke informatie aan over veilige en slim gebruik van digitale media. Zo zijn er links naar materiaal om kinderen te informeren en met hen in gesprek te gaan over zaken als privacy en portretrecht.9
Nederlandse journalisten in Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Russia arrests Wall Street Journal reporter and accuses him of espionage» van 30 maart 2023?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht en het feit dat een onafhankelijke, geaccrediteerde buitenlandse journalist is gearresteerd door de Russische autoriteiten?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de sterk verslechterde rechtsstaat en persvrijheid in Rusland. De arrestatie en beschuldiging van spionage van een buitenlandse journalist is hier een uiterst zorgelijke bevestiging van. Tijdens het door Nederland geleide evenement over persvrijheid op de Summit for Democracy heb ik meteen op 30 maart jl. mijn zorgen over de arrestatie van Evan Gershkovich kenbaar gemaakt.
Bent u bereid het handelen van de Russische regering in deze kwestie te veroordelen en op te roepen tot de onmiddellijke vrijlating van Evan Gershkovich?
Op 31 maart heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de arrestatie van Evan Gershkovich veroordeeld in een verklaring op Twitter. Het kabinet zal blijven oproepen tot zijn vrijlating, en die van Russische journalisten die gearresteerd zijn omdat zij hun werk als onafhankelijke journalisten deden. Op 12 april heeft de Media Freedom Coalition onder co-voorzitterschap van Nederland en Canada een verklaring gepubliceerd waarin de arrestatie wordt veroordeeld en opgeroepen wordt tot vrijlating2.
Zijn er op dit moment Nederlandse journalisten aanwezig en aan het werk in Rusland?
Ja, er zijn op dit moment Nederlandse journalisten aanwezig en werkzaam in Rusland.
Wat doet u om de veiligheid van deze journalisten te waarborgen?
Het is in de eerste plaats aan Nederlandse journalisten en persbureaus om de afweging te maken of zij naar het buitenland te reizen, daar aanwezig willen zijn en welke veiligheidsmaatregelen zij daarbij treffen. Het ministerie verschaft actuele reisadviezen, waarin de specifieke veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor alle Nederlandse reizigers worden belicht, op grond waarvan Nederlanders kunnen concluderen in hoeverre reizen naar het desbetreffende land verantwoord is. Ambassades onderhouden daarnaast over het algemeen goed contact met Nederlandse correspondenten en als het om veiligheid gaat in landen waar de situatie daartoe aanleiding geeft, gebeurt dit ook proactief. Het ministerie heeft ook goed contact met de Nederlandse Vereniging van Journalisten.
Bent u bereid om de in Rusland aanwezige Nederlandse journalisten te waarschuwen en te wijzen op het risico gearresteerd te worden door de Russische autoriteiten?
Zie het antwoord op vraag 5. Daarnaast vraagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken Nederlandse journalisten, net zoals andere Nederlanders die naar het buitenland gaan, zich aan te melden bij de Informatieservice van Buitenlandse Zaken. Zo weet het kabinet dat Nederlandse journalisten in dat land aanwezig zijn en hoe hen te bereiken als dat nodig is.
Het kabinet wil verder onderstrepen dat persvrijheid en – veiligheid – in binnen- en buitenland – hoog in het vaandel te hebben staan, wat o.a. blijkt uit de organisatie van de Global Conference for Media Freedom in 2022. De moeilijke afwegingen die journalisten of hun werkgever moeten maken om verslaglegging te doen in alle delen van de wereld verdienen dan ook respect.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De uitspraak dat (ook) de politie bij sociale mediabedrijven de status heeft van ‘trusted flagger’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met haar antwoord op het verzoek van de Kamer de meldingen die de politie in haar hoedanigheid van «trusted flagger» heeft verstuurd sinds 2020 naar sociale mediabedrijven naar de Kamer te sturen) waarin ze schrijft: «de politie [registreert] de gevraagde informatie niet op zodanige wijze dat de informatie uit de politiesystemen gehaald kan worden»?1
Ja, ik ben bekend met de antwoorden die ik zelf heb gegeven op de eerder door Kamerlid Van Houwelingen gestelde vragen.
Hoe verhoudt uw antwoord zich tot de Archiefwet en de Wet Open Overheid? Is de politie in het kader van deze wetten niet verplicht de gevraagde informatie zodanig te registreren dat de informatie door de Kamer kan worden opgevraagd?
Er zijn op dit moment geen wettelijke bepalingen, ook niet in de Archiefwet en de Wet Open Overheid, die een verplichting bevatten voor de politie om deze meldingen dusdanig te registreren dat de politie in staat is om hiervan een juist en volledig overzicht te genereren op grond van de informatie in de politiesystemen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze informatie door de Kamer bij de politie opgevraagd kan worden?
Op dit moment zie ik geen reden om politie te verplichten ervoor te zorgen dat de gevraagde gegevens eenvoudig uit haar systemen kunnen worden gehaald. Zie verder mijn antwoord onder vraag 4.
Bent u, aangezien de politie hier blijkbaar zélf niet toe in staat is, bereid sociale mediabedrijven te benaderen en hen te vragen deze door de Kamer gevraagde informatie te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd bereid om in gesprek te gaan met social mediabedrijven over het beleid dat ze voeren rondom inhoudsmoderatie. Op dit moment zijn ze echter niet wettelijk verplicht om de door hen ontvangen meldingen te registreren en daarover te rapporteren. Vanaf februari 2024 verplicht de digitaledienstenverordening aanbieders van tussenhandeldiensten wel om minimaal een keer paar jaar te rapporteren over eventuele inhoudsmoderatie die zij hebben uitgevoerd en dienen zij die openbaar te maken. Vanaf dat moment kan de Kamer deze rapporten op de sites van die diensten inzien.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Meer geld naar gokreclames in aanloop naar verbod’ |
|
Michiel van Nispen , Songül Mutluer (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Meer geld naar gokreclames in aanloop naar verbod»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Het bericht schetst een beeld van de ontwikkelingen op het gebied van reclames voor online kansspelen sinds het opengaan van de markt in 2021. Daarbij wordt gekeken naar de uitgaven voor deze reclames. De uitgaves van aanbieders van kansspelen aan marketing maken echter niet inzichtelijk wie met die reclames wordt bereikt. Ik vind het belangrijker om te kijken naar aantallen reclames voor risicovolle kansspelen, omdat een grote hoeveelheid ongerichte reclames het risico meebrengt dat kwetsbare groepen hieraan worden blootgesteld. Daarom werk ik ook aan het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen. Dit verbod treedt uiterlijk op 1 juli 2023 in werking.
Wat zegt het u dat ondanks beloftes van en afspraken met de gokbranche de uitgaven aan gokreclames de afgelopen maanden toch zijn toegenomen? Wat laat dit zien over het vermogen van de gokbranche om tot uniforme zelfregulering over te gaan?
Zoals uit het artikel blijkt, heeft zelfregulering van de brancheorganisaties een belangrijk, maar uiteindelijk beperkt effect op het beperken van reclame. Dit komt doordat niet alle aanbieders voor kansspelen op afstand gebonden zijn aan de zelfregulerende maatregelen. Dit is bijvoorbeeld de reden waarom er nog buitenreclames te zien zijn. Ik juich de inspanningen van de brancheorganisaties tot zelfregulerende maatregelen toe. Om alle partijen te binden aan de noodzakelijke beperkingen van reclames voor online kansspelen zijn echter verdergaande aanscherpingen nodig in het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen.
Deelt u de grote zorgen dat het langer tonen van reclames en het stoppen van meer geld in gokreclames, leidt tot meer blootstelling van jongeren en andere kwetsbare groepen aan gokken? Welk effect denk u dat dit heeft?
De zorgen over het tonen van ongerichte reclames deel ik. Met name jongeren, maar ook andere kwetsbare groepenzijn gevoelig voor werving en reclame. Daarom wordt uiterlijk op 1 juli 2023 ook een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen van kracht.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de kanalisatiedoelstelling van de Wet Kansspelen op afstand?
Het beschermen van kwetsbare groepen is een belangrijk uitgangspunt in het kansspelbeleid. Daarom worden nu maatregelen genomen om deze groepen beter te beschermen. Tegelijkertijd blijft enige mate van reclame nodig om spelers te kunnen leiden naar het legale aanbod, waarbij waarborgen zijn getroffen voor consumentenbescherming, verslavingspreventie en het voorkomen van criminaliteit. Ervaringen in andere landen, zoals Italië, hebben laten zien dat een totaalverbod op reclame leidt tot een toename van spelers bij illegale partijen. Het is wat betreft reclame dus nodig om een balans in te vinden in bescherming van kwetsbare groepen en het belang van kanalisatie richting legaal aanbod. Daarom monitor ik de ontwikkelingen op het gebied van kansspelen op afstand nauwgezet.
Toont dit bericht niet onomstotelijk aan dat we het niet van zelfregulering hebben te verwachten wanneer we de stortvloed aan gokreclames willen beteugelen en dat de goksector de lachende derde is op dit moment?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven zijn aanscherpingen nodig om alle partijen te binden aan de beperkingen op het gebied van reclames. Deze aanscherpingen komen er uiterlijk per 1 juli 2023, met het verbod op ongerichte reclames voor online kansspelen.
Hoe kan het dat onlangs eerdere beloftes van een verbod op 1 januari 2023 (gedaan op 8 juli 2022) of februari/maart 2023 (gedaan op 6 oktober 2022) er nog steeds geen verbod op gokreclames ligt waar de Kamer nu al zo lang in meerderheid op aandringt?
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State eind december 2022 moest een aantal punten nader worden uitgewerkt. De Afdeling adviseert onder andere in de toelichting in te gaan op de te verwachten effectiviteit en handhaafbaarheid van het verbod op ongerichte reclame. Zo was ten aanzien van internet-reclame onvoldoende duidelijk wat van de aanbieder van online kansspelen met name bij reclame op internet mag of moet worden verwacht, in hoeverre het onderscheid gericht/ongericht te maken is en hoe in dat verband het verbod zou moeten worden gehandhaafd. In verband daarmee was aanpassing wenselijk van de toelichting en het ontwerpbesluit. Dat vergt zorgvuldigheid, waarbij proportionaliteit en uitvoerbaarheid randvoorwaardelijk zijn. Het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen wordt binnenkort vastgesteld en treedt uiterlijk per 1 juli 2023 in werking.
Is de datum van 1 juli 2023 nu wél een definitieve datum?
Ja.
Wat zegt het u dat ook staatsdeelnemingen Toto en Holland Casino samen nog voor 50 miljoen adverteerden en daarmee in de top 5 van adverteerders staan? Wat is er terechtgekomen van de uitvoering van de motie-Grinwis/Alkaya (Kamerstuknummer 28 165, nr. 366) die de regering juist opriep zich hard te maken voor een terughoudender en minder wervende inzet van gokreclames door de staatsdeelnemingen Nederlandse Loterij en Holland Casino?
De Staatssecretaris van Financiën heeft als aandeelhouder van deze twee staatsdeelnemingen verschillende keren zijn zorgen geuit over de hoeveelheid reclame en opgeroepen tot matiging, ook rondom het WK voetbal voor mannen. Van de staatsdeelnemingen mag immers een voorbeeldrol worden verwacht. Tegelijkertijd is het maken van reclame voor deze deelnemingen wel toegestaan zolang deze reclames passen binnen de kaders van wet- en regelgeving. Reclame zorgt er immers voor dat personen die willen deelnemen aan kansspelen kennis kunnen nemen van het legale aanbod en draagt daarmee bij aan kanalisatie.
Wat gaat u nu al doen, nu het verbod steeds langer op zich laat wachten, om de hausse aan gokreclames verder in te dammen?
In het afgelopen jaar heb ik de sector meermaals opgeroepen zich te matigen, in het bijzonder tijdens het WK voetbal voor mannen. De twee brancheorganisaties voor online kansspelen VNLOK en NOGA hebben deze oproep ter harte genomen en hun leden laten bijvoorbeeld geen buitenreclame meer zien. Helaas zijn er ook partijen die geen lid zijn van een brancheorganisatie en die zijn doorgegaan met het vertonen van dergelijke ongerichte reclame. Zoals gezegd zie ik algemeen verbindende regels als enige passende oplossing hiervoor. Hier richt ik mij nu dus op.
Kunt u deze vragen op korte termijn maar in ieder geval uiterlijk voor dinsdag 28 maart 2023 12:00 uur beantwoorden?
Nee, ik heb deze vragen niet binnen de door u gevraagde termijn van twee werkdagen, maar wel op de zo kort mogelijkste termijn beantwoord.
Het bericht ‘Ben je vrouw, van kleur of kom je van buiten, dan krijg je het lastig bij NOS Sport’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Volkskrant naar grensoverschrijdend gedrag bij NOS Sport?1
Ik heb wederom met afschuw kennis genomen van het bericht in de Volkskrant over de situatie die zich jarenlang heeft kunnen voltrekken met vreselijke gevolgen voor de slachtoffers bij NOS Sport. Grensoverschrijdend gedrag is kwetsend, vernederend en schadelijk voor het slachtoffer. Dat laat ook deze schrijnende casus weer zien. Bovendien gaat het hier ook nog over de publieke omroep. Dat er iets wezenlijk moet veranderen, staat buiten kijf. Het is dan ook goed dat de redactie is teruggetreden zodat nieuwe frisse geluiden de ruimte wordt geboden en dat er onderzoek wordt gedaan.
Hoe verklaart u dat er al zo lange tijd een cultuur heerst waarin vrouwen zich onveilig voelen en waarbij meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag niet serieus worden behandeld?
We zien grensoverschrijdend gedrag op steeds meer plekken en in steeds meer vormen boven water komt. Het is een maatschappelijk probleem. Belangrijk is nu dat onderzocht wordt hoe dit heeft kunnen gebeuren, welke systematische mechanismen hieraan ten grondslag liggen en wat daarin moet veranderen zodat dit niet meer gebeurt. Hierop wordt nu ook actie ondernomen. De Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen, onder voorzitterschap van Martin van Rijn, doet hier momenteel in brede zin en binnen de gehele landelijke publieke omroep onafhankelijk onderzoek naar. Daarnaast laat ook de NOS, in haar rol als werkgever, haar gehele organisatie doorlichten door een onafhankelijke partij. Het belang van de onderlinge samenhang en afstemming van beide onderzoeken heb ik bij de NPO onder de aandacht gebracht.
Hoe kan volgens u een cultuur van wegkijken en stilzwijgen worden doorbroken? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf?
Mensen in de culturele, creatieve en media sector moeten kunnen rekenen op een veilige werkvloer, goede arbeidsomstandigheden en fatsoenlijke betaling. Dit zijn noodzakelijke randvoorwaarden om prettig en veilig te kunnen werken. Deze randvoorwaarden bieden meer zekerheid voor medewerkers om misstanden bespreekbaar te maken.
De plicht om zorg te dragen voor een veilige werkcultuur ligt bij de werkgever. Bestuurders en leidinggevenden hebben een cruciale rol in zowel de aanpak als preventie van grensoverschrijdend gedrag binnen hun organisaties. Bij hen ligt de taak om zorg te dragen voor een veilige werkcultuur en deze ook uit dragen. Wanneer meldingen hen bereiken dienen zij deze serieus te nemen en daar adequaat op te handelen. Daarmee geven zij ook een signaal af binnen hun organisaties dat bepaald gedrag niet kan en niet getolereerd wordt. Zo kan een klimaat ontstaan waarin slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag zich veilig genoeg voelen om een misstand te melden en omstanders om niet langer weg te kijken maar elkaar hierop aan te spreken. Alleen zo kan de vicieuze cirkel van wegkijken en stilzwijgen worden doorbroken.
Ik zie dat er stappen worden gezet om een cultuuromslag te maken. Zo heeft de mediasector onlangs het Mediapact Respectvol Samenwerken gelanceerd om zich gezamenlijk in te spannen en zorg te dragen voor een veiligere werkklimaat binnen de hele keten. Dat is een belangrijke stap. Het is nu zaak dat gemaakte afspraken nagekomen worden en dat partijen elkaar daarin helpen en elkaar durven aan te spreken op de voortgang.
Direct na de onthullingen bij The Voice heb ik gesprekken geïnitieerd met de sector. Inmiddels hebben drie rondetafels over dit onderwerp plaatsgevonden. Naar aanleiding van de onthullingen bij DWDD heb ik het belang van onafhankelijk onderzoek onder de aandacht gebracht bij de NPO. De NPO heeft hierop een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld (zie antwoord op vraag 2). Daarnaast zet ik in op de verbetering van de arbeidsomstandigheden met maatregelen voor een betere arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector. Hiervoor heb ik middelen vrijgemaakt. Tevens ben ik met de NPO en het College van Omroepen in gesprek om een nieuwe en hogere norm voor percentages programmamakers in vaste dienst van de publieke omroepen te stimuleren. Op 13 maart jongstleden heb ik uw Kamer over het voornemen hiertoe geïnformeerd.2 Verder blijf ik het werk van meldpunt Mores.online financieren.
Ook kabinetsbreed wordt ingezet op de aanpak van dit probleem. Mijn collega’s Minister Dijkgraaf (OCW) en Minister van Gennip (SZW) hebben namens het kabinet een regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, Mariëtte Hamer, aangesteld. Daarnaast heeft het kabinet het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld opgesteld om dit probleem te bestrijden. Deze is op 13 januari jongstleden aan uw Kamer verstuurd.3
Wat vindt u ervan dat elke keer via onderzoeksjournalisten naar boven moet komen dat er een cultuur van grensoverschrijdend gedrag in de mediasector is?
Het laat in de eerste plaats zien dat slachtoffers zich blijkbaar niet veilig genoeg voelen om een misstand binnen hun organisatie te melden of zij die dit wel hebben gedaan niet serieus zijn genomen. Tegelijkertijd zie ik dat er een cultuuromslag ontstaat. Door het belangrijke werk van onderzoeksjournalisten die dit aan de kaak stellen, wordt zowel in de maatschappij als in de media over dit onderwerp gesproken. Dit draagt eraan bij dat mensen die lang hebben gezwegen zich nu vrijer voelen om zich uit te spreken over onrecht dat hen is aangedaan. En dat we zowel als overheid en als werkgevers ons ten volle moeten inzetten om een dergelijk werkklimaat te voorkomen.
Geeft dit onderzoek noodzaak waardoor de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (OGCO) eerder met haar bevindingen moet komen?
De onderzoekscommissie werkt onafhankelijk aan haar onderzoeksopdracht. Het is aan haar om te bepalen wat en hoeveel tijd nodig is om deze opdracht adequaat uit te kunnen voeren.
Hoe kunnen mensen in de mediasector beter beschermd worden? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent het opstappen van de voorzitter van Mores.online, het onafhankelijk meldpunt voor ongewenste omgangsvormen in onder meer de televisiesector, voor de bereikbaarheid en uitvoering van de werkzaamheden van het meldpunt?
Zoals bekend, is inmiddels het hele bestuur van Mores.online afgetreden om ruimte te maken voor een nieuw bestuur. Dit besluit heeft geen gevolgen voor de bereikbaarheid en werkzaamheden van Mores.online als meldpunt. Daarmee blijft het meldpunt gewoon bereikbaar voor mensen die een melding willen doen. Omdat mede naar aanleiding van de berichtgeving de onafhankelijkheid van Mores.online ter discussie is komen te staan heb ik de regeringscommissaris, Mariëtte Hamer, om advies gevraagd over verbeteringen in de governancestructuur van Mores.online.
Hoe is geborgd dat Mores.online onafhankelijk is? Ziet u aanleiding om dit aan te scherpen?
Een goed meldpunt waar slachtoffers terecht kunnen is van cruciaal belang. Op de website van Mores.online is te lezen dat alle meldingen behandeld worden door onafhankelijke vertrouwenspersonen die geheimhoudingsplicht hebben en onafhankelijk van het bestuur werken. Desondanks zijn er mede naar aanleiding van de berichtgeving over NOS Sport signalen dat er mensen zijn die misstanden niet durven te melden bij Mores.online, omdat de (inmiddels afgetreden) bestuursleden zelf ook een rol hebben in de diverse sectoren. Het is onwenselijk dat de onafhankelijkheid van het meldpunt dat een veilige haven dient te zijn voor slachtoffers, ter discussie wordt gesteld. Omdat de veiligheid van slachtoffers te allen tijde gewaarborgd dient te zijn heb ik 15 maart jongstleden de regeringscommissaris, Mariëtte Hamer, verzocht om te onderzoeken wat nodig is om die veiligheid voor slachtoffers te waarborgen en welke governancestructuur daarbij past. Ik heb haar advies 14 april jongstleden ontvangen. Ik sluit mij aan bij de aanbevelingen van de regeringscommissaris en ga op zeer korte termijn hierover in gesprek met de met de door Mores aangestelde externe adviseur.
Het bericht 'Waarom Franse jongeren toestemming van ouders nodig hebben voor TikTok (en Nederlandse niet)' |
|
Nico Drost (CU) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Waarom Franse jongeren toestemming van ouders nodig hebben voor TikTok (en Nederlandse niet)»?1
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Bent u ermee bekend dat de werkelijke leeftijdsgrens voor het aanmaken van een account op sociale media met toestemming van de ouders 16 jaar is, wettelijk vastgelegd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), maar dat in Nederland de officieuze grens van 13 jaar wordt gehanteerd?
Wij zijn ermee bekend dat kinderen die nog niet de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt volgens de Uitvoeringswet AVG (UAVG) alleen met toestemming van de ouders of de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt een online account mogen aanmaken. Bedrijven die online persoonsgegevens van kinderen verwerken zijn volgens de AVG verplicht een redelijke inspanning te leveren om te controleren of er daadwerkelijk toestemming is gegeven.
Binnenkort spreekt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met verschillende grote technologiebedrijven over onder andere het gebruik van sociale media door jongeren. Dit vindt plaats in het kader van de reeds aangekondigde serie gesprekken zoals genoemd in antwoorden op Kamervragen Van Raan. Het is vervolgens aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als onafhankelijke toezichthouder om toe te zien op de naleving van de AVG door sociale media, en waar nodig handhavend op te treden.2
Er is in Nederland geen sprake van een officieuze grens van 13 jaar. De AVG schrijft (zoals hierboven gesteld) voor dat er voor de verwerking van persoonsgegevens van kinderen onder de 16 jaar toestemming van de ouders of de ouderlijke verantwoordelijke moet zijn. Wel zijn er diverse sociale mediaplatforms die ervoor kiezen om kinderen jonger dan 13 jaar in elk geval niet toe te laten tot hun platform. Deze regel volgt echter niet uit een wettelijk vereiste.
Bent u ervan op de hoogte dat jongeren onder de 13 jaar makkelijk een account kunnen aanmaken zonder de toestemming van de ouders, omdat ten eerste sociale mediaplatforms de leeftijd niet verifiëren en ten tweede het heel makkelijk voor jongeren is om een andere leeftijd in te vullen op sociale mediaplatforms?
De praktijk is weerbarstig en kinderen die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt, zijn veelal vindingrijk om mechanismen van het platform te omzeilen, om zo alsnog zonder toestemming een account aan te maken. Daarnaast is het belangrijk dat sociale mediaplatforms geen methoden voor leeftijdsverificatie ontwikkelen en inzetten die inbreuk maken op de privacy van gebruikers. Dit risico bestaat bijvoorbeeld bij het gebruik van biometrie of het uploaden van een kopie van het identiteitsbewijs om leeftijd vast te stellen. Om kinderen beter te beschermen, heeft het Ministerie van BZK experttafels georganiseerd waarin oplossingen zijn besproken om de leeftijdscontrole te verbeteren. Op dit moment is de Staatssecretaris zich hierop aan het beraden. Daarbij is het van belang dat de privacy van de gebruikers gewaarborgd blijft, de oplossing bij voorkeur open source wordt ontwikkeld, de oplossing voldoet aan bestaande en aankomende wet- en regelgeving en de oplossing niet leidt tot ongewenste uitsluiting, bijvoorbeeld voor kinderen die geen ouders hebben. Dit neemt niet weg dat sociale media ervoor verantwoordelijk zijn om te voldoen aan de vereisten uit de AVG. Het is vervolgens aan de AP als onafhankelijke toezichthouder om toe te zien op de naleving van de AVG door sociale media, en waar nodig handhavend op te treden.
Kunt u aangeven waarom in Nederland de leeftijdsgrens van 13 jaar wordt gehanteerd, terwijl in de AVG een leeftijdsgrens van 16 jaar is opgenomen?
Zie het antwoord op vraag 2; er wordt in Nederland geen leeftijdsgrens van 13 jaar gehanteerd. Tevens merken wij graag op dat het leeftijdsvereiste in de AVG in de Europese Unie niet is geharmoniseerd, omdat bij de onderhandelingen over de AVG geen overeenstemming kon worden bereikt over een uniforme leeftijdseis die zou gelden voor de hele Europese Unie. Dit houdt mede verband met de verschillende culturen in de lidstaten. Nederland heeft bij de eerste evaluatie van de AVG bij de Europese Commissie en in de Raad van de Europese Unie opgemerkt dat het wenselijk zou zijn om de leeftijdsgrens te harmoniseren.
Bent u ervan op de hoogte dat het bedrijf TikTok jaarlijks miljarden euro’s verdient aan accounts van jongeren, waarbij de ouders geen toestemming hebben gegeven voor het account?2
Wij zijn ervan op de hoogte dat TikTok jaarlijks miljarden verdient aan de verkoop van advertentieruimte op het platform. Het is ons echter niet bekend hoeveel inkomsten TikTok genereert met het aanbieden van advertenties op accounts van jongeren van wie de ouders daarvoor geen toestemming hebben gegeven.
Desalniettemin vormt online economische exploitatie van kinderen voor de Staatssecretaris een punt van zorg. Hoewel het voor een platform als TikTok in beginsel legaal is om geld te verdienen met de verkoop van advertentieruimte, gelden daarbij wel bepaalde regels. Zo mogen onder de aankomende Verordening digitale diensten – die in januari 2024 van toepassing wordt – platforms geen reclame meer tonen op basis van profilering met gebruikmaking van persoonsgegevens van de minderjarige afnemer.
Bent u met ons van mening dat sociale media gebruik (TikTok, Instagram en Snapchat) erg schadelijk kan zijn voor de mentale gezondheid van jongeren3, omdat jongeren over het algemeen beïnvloedbaarder zijn, waarbij er dus via sociale media een verhoogd risico bestaat voor pornografie, cyberpesten, onrealistische schoonheidsnormen en telefoonverslaving voor jongeren? Zo ja, bent u dan ook van mening dat ouders meer grip moeten krijgen op de accounts van hun kinderen om hun kinderen te beschermen?
Wij zien dat er wetenschappelijke consensus is over het feit dat problematisch gebruik van sociale media ten koste gaat van de mentale en cognitieve ontwikkeling van jongeren. Dit is erg zorgelijk. Het gebruik van sociale media wordt als problematisch gedefinieerd wanneer er symptomen zijn van verslaving met betrekking tot het gebruik van sociale media. Voorbeelden van kenmerken van het problematisch gebruik van sociale media zijn het ervaren van stress of angst wanneer het niet mogelijk is om sociale media te gebruiken (ontwenningsverschijnselen) of het continue denken aan sociale media, ook in offline situaties (preoccupatie).5 De groep met problematisch gebruik van sociale media (leeftijdscategorie 12–15) was in 2017 3,8 procent en in 2021 5,3 procent.6 In een brief die onlangs aan uw Kamer is verzonden7, gaan de Staatssecretaris van BZK en de Staatssecretaris van VWS nader in op negatieve effecten van sociale media op de mentale gezondheid van jongeren en maatregelen vanuit het kabinet. Het Ministerie van BZK is met wetenschappers over de effectiviteit van deze maatregelen in gesprek.
In bestaand beleid werkt de Staatssecretaris van BZK – zoals wij hierboven ook aangaven – onder andere aan oplossingen om de leeftijdscontrole op sociale mediaplatforms te verbeteren. Het versterken van de grip van ouders op de accounts van hun kinderen zou hierbij een mogelijke oplossingsrichting kunnen zijn, maar daarbij moet wel rekening gehouden worden met de privacy van het kind. Mocht een kind gebruikmaken van sociale media, dan is het in ieder geval belangrijk dat de ouders of verzorgers praten over de risico’s van het gebruik van sociale media, een luisterend oor bieden en weten hoe zij het beste kunnen handelen bij nare situaties, bijvoorbeeld als een kind online gepest wordt. Mede in dat verband zien wij dat het belangrijk is om het bewustzijn over gegevensverwerking door dit soort apps en platforms te verhogen. Daarom gaan wij hier de komende periode op inzetten. Zoals eerder aangekondigd, komen wij voor de zomer hier bij uw Kamer op terug in een brede beleidsbrief over de bescherming van kinderen in de digitale wereld.
Tegelijk willen wij benadrukken dat wetenschappelijk onderzoek aangeeft dat sociale media voor jongeren ook positieve effecten kunnen hebben. Zo kan het kinderen helpen op een veilige manier te oefenen met sociale relaties en is er op sociale media een schat aan informatie te vinden over verschillende onderwerpen. Onze inzet is dan ook om positieve effecten van sociale media te laten bestaan en negatieve effecten aan te pakken.
Bent u met ons van mening dat jongeren goed moeten worden beschermd op sociale media, ook in het licht van de aankomende Digital Service Act waarbij platforms een zorgplicht hebben om jongeren te beschermen? Zo ja, bent u met ons van mening dat de overheid deze zorgplicht moet stimuleren?
Wij vinden het belangrijk dat kinderen goed worden beschermd wanneer zij gebruik maken van sociale media. Iedereen (en in het bijzonder kinderen) moet de online wereld kunnen vertrouwen. Dit is onderdeel van het tweede spoor van de Werkagenda Waardengedreven digitaliseren. Sociale mediaplatforms hebben hierin een verantwoordelijkheid en het is belangrijk dat zij deze verantwoordelijkheid ook nemen. Naast de AVG, kent ook de aankomende Digital Services Act verschillende verplichtingen voor de sociale mediaplatforms om kinderen online (beter) te beschermen. Tegelijkertijd met deze brief, stuurt de Staatssecretaris van BZK uw Kamer een brief over de verplichtingen in de DSA voor online platforms die kinderen online beschermen. Zo schrijft de DSA online platforms die toegankelijk zijn voor minderjarigen voor om passende en evenredige maatregelen te nemen om een hoog niveau van privacy, veiligheid en bescherming van minderjarigen binnen hun dienst te waarborgen. Ook moeten zeer grote online platforms en zoekmachines – zoals TikTok, Instagram en YouTube – hun gebruikers ten minste één optie aanbieden waarmee ze de dienst kunnen gebruiken zonder dat die dienst gebruik maakt van profilering voor het doen van aanbevelingen. Daarnaast worden deze zeer grote platforms verplicht om ten minste jaarlijks een risicoanalyse uit te voeren waarin ze onderzoeken of hun dienst(en) vatbaar zijn voor bepaalde systeemrisico’s, waaronder risico’s voor de eerbiediging van de rechten van het kind die zijn vastgelegd in artikel 24 van het Handvest van de grondrechten de Europese Unie. Wanneer uit een risicoanalyse blijkt dat er systeemrisico’s aanwezig zijn, dient het betreffende platform aanvullende maatregelen te nemen om die risico’s in te perken. Wij zijn positief over deze nieuwe maatregelen die de bescherming van jongeren moet verbeteren. De Staatssecretaris blijft met de grote sociale mediaplatforms in gesprek om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden en zorgplicht tegenover hun jonge gebruikers.
Bent u ervan op de hoogte dat in Frankrijk een voorstel is aangenomen om de leeftijdsgrens te verhogen naar 15 jaar voor het aanmaken van een account op sociale media, waarbij de toestemming van de ouders nodig is?
Wij zijn ervan op de hoogte dat de Assemblée Nationale in Frankrijk een wetsvoorstel heeft aangenomen waarin onder meer is opgenomen dat sociale mediaplatforms het aanmaken van een account door kinderen jonger dan 15 jaar moeten weigeren, tenzij een ouder of verzorger toestemming heeft gegeven. Dit wetsvoorstel ligt op dit moment nog bij de Sénat en is dus nog niet aangenomen door het parlement van Frankrijk als geheel. Overigens is in de Franse uitvoeringswet van de AVG een vergelijkbare bepaling opgenomen. De Staatssecretaris kijkt met interesse naar dit wetsvoorstel en andere stappen die Frankrijk neemt om kinderen online beter te beschermen en weerbaar te maken, waaronder de ontwikkeling van een lesprogramma voor kinderen waarbij ze een internetdiploma kunnen halen.
Wat is er nodig om net als in Frankrijk ook in Nederland de regels rondom het sociale media gebruik van jongeren aan te scherpen?
De Staatssecretaris zal uw Kamer binnenkort informeren over de acties die zij onderneemt om leeftijdscontrole door platforms te verbeteren en in brede zin meer werk te maken van de online bescherming van kinderen. In dat kader zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gesprekken voeren met verschillende toezichthouders om te kijken hoe we het online toezicht op kinderrechten kunnen verbeteren en werkt hetzelfde ministerie aan de doorontwikkeling van de Code Kinderrechten Online. Daarnaast laat de Staatssecretaris een kinderrechten impact assessment ontwikkelen dat gebruikt kan worden om inzicht te krijgen in het risico op schending van kinderrechten in het finale ontwerp van een digitale dienst die gericht is op kinderen.
Bent u bereid om net als in Frankrijk de bescherming van jongeren op sociale media te stimuleren en dus de leeftijdsgrens te verhogen naar 15 jaar voor het aanmaken van accounts op sociale media, waarbij de toestemming van de ouders nodig is? Zo ja, bent u bereid om de leeftijdsgrens dan ook goed te controleren en te handhaven?
Zoals reeds vermeld ligt de leeftijdsgrens waarbij toestemming van de ouders of verzorgers nodig is voor het verwerken van persoonsgegevens in Nederland op 16 jaar. Wij vinden het niet wenselijk deze leeftijdsgrens te verlagen naar 15 jaar. Waar het gaat om de vereisten uit de UAVG, waaronder de leeftijdsgrens, zien wij dat het aan de onafhankelijke toezichthouder is om erop toe te zien dat deze wordt nageleefd, en waar nodig om handhavend op te treden.
Het bericht ‘Social Media is a Major Cause of the Mental Illness Epidemic in Teen Girls. Here’s the Evidence' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Social Media is a Major Cause of the Mental Illness Epidemic in Teen Girls. Here’s the Evidence.»1?
Ja, hier zijn wij mee bekend.
Zijn of worden er ook onder Nederlandse kinderen langjarige onderzoeken, zoals cohortstudies, uitgevoerd naar de relatie tussen sociale mediagebruik en mentale gezondheid, vergelijkbaar met hetYouth Risk Behavior Survey van de Amerikaanse CDC (Centers for Disease Control and Prevention) of de Millennium Cohort Study in het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, wilt u zich hiervoor inzetten?
Ja, in Nederland worden er door verschillende instituten en universiteiten langjarige onderzoeken gedaan naar sociale mediagebruik en mentale gezondheid. Voorbeelden hiervan zijn:
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat «er nu veel bewijs is dat sociale media een belangrijke oorzaak en niet slechts een kleine correlatie zijn van depressie en angst, en dus van gedrag dat verband houdt met depressie en angst, waaronder zelfbeschadiging en zelfmoord»?
Zie voor antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat er steeds meer wetenschappelijk bewijs is voor het standpunt dat sociale media niet de enige maar wel een belangrijke oorzaak kan zijn van depressies en angsten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De conclusie dat er een eenvoudige en directe causalerelatie tussen sociale mediagebruik en depressie is, zouden wij op basis van huidig wetenschappelijk onderzoek niet durven te trekken. We zien dat er zowel wetenschappelijk bewijs is voor een oorzakelijk verband tussen sociale media en depressie als bewijs dat het oorzakelijke verband er niet is. Dit heeft te maken met de complexiteit van het ontstaan van depressies. Vaak is de oorzaak van depressies gelegen in een combinatie van vele factoren. Depressie of angst kan tot stand komen door een combinatie van lichamelijke, geestelijke en/of omgevingsfactoren. Hierbij is het vaak niet mogelijk om één doorslaggevende factor te geven. In het in januari gepubliceerde essay «#GeenPaniek» van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) is ook aangegeven dat het lastig te achterhalen is of «online zijn» goed of slecht is voor de gezondheid. Gepubliceerd onderzoek richt zich met name op het achterhalen van negatieve effecten op de mentale gezondheid en er is minder onderzoek naar positieve effecten. Tevens heeft de RVS ook aangegeven dat de onderzoeken over negatieve effecten van digitalisering niet eenduidig zijn.
Wat we tegelijkertijd wél zien, is dat er brede wetenschappelijke consensus is over het feit dat problematisch gebruik van sociale media door jongeren ten koste gaat van hun mentale en cognitieve ontwikkeling. Bij problematisch gebruik van sociale media geven jongeren onder andere aan dat ze het moeilijk vinden om het gebruik van sociale media te stoppen en dat het gedrag leidt tot frictie met de omgeving en verplichtingen. Problematisch gebruik van sociale media hangt samen met hogere impulsiviteit en concentratieproblemen, maar ook met meer depressieve gevoelens en een afname van de tevredenheid over het eigen leven. Dit is zorgwekkend, omdat de groep jongeren die problematisch sociale mediagebruik vertoont stijgt. Uit een dissertatie7 van de Universiteit Utrecht naar problematisch gebruik van sociale media door jongeren blijkt dat in 2017 3,8% van de jongeren problematisch sociale media gebruik vertoonde, wat in 2021 gestegen was naar 5,3% van de jongeren. Uit het in maart gepubliceerde Iene Miene Media-onderzoek vanuit Netwerk Mediawijsheid is gebleken dat jonge kinderen steeds meer soorten beeldschermen (zoals tablet, laptop, smartphone e.d.) gebruiken en zij steeds meer tijd hieraan besteden. Het gebruik van beeldschermen kan voordelen met zich meebrengen, zoals efficiënter leerproces en rust voor de ouder. Echter zijn er ook nadelen bijvoorbeeld op het gebied van houding en beweging. Tevens kan (ongezond) beeldschermgebruik leiden tot achterblijvende algemene ontwikkeling, overgewicht en slaapproblemen.
Wat we ook zien, is dat bepaalde mechanismen in sociale media kunnen bijdragen aan het versterken van een depressie of gevoelens van angst. Een voorbeeld hiervan is dat iemand in een informatiefuik terecht kan komen met eenzijdige content, bijvoorbeeld over depressie. Dit kan het depressieve gevoel van de persoon verder aanwakkeren. Het is ook duidelijk dat sociale media het gedrag en de emoties van gebruikers kunnen beïnvloeden.8 Dit kan positieve uitwerkingen hebben – bijvoorbeeld bijdragen aan ontspanning – maar ook negatieve uitwerkingen – zoals het versterken van sombere gevoelens. Wij willen dat er meer onderzoek komt naar de werking van dit soort beïnvloeding: hoe werkt dit precies, in welke vormen komen er voor, welke effecten hebben die en hoe kunnen we schadelijke kanten voorkomen? Dit, zodat we gericht negatieve effecten kunnen gaan aanpakken zonder positieve effecten teniet te doen. Het Ministerie van BZK is met wetenschappers in gesprek over het doen van onderzoek hiernaar.
Tegelijkertijd vinden wij dat sociale media platforms de verantwoordelijkheid hebben om de rechten en belangen van minderjarigen te allen tijde te borgen. Vanuit het Verenigde Naties Verdrag inzake de Rechten van het Kind dienen zowel publieke als private partijen het belang van het kind mee te nemen bij activiteiten die kinderen raken. Wij spreken de sociale media platforms hierop aan. We brengen negatieve effecten tijdens gerichte gesprekken met grote techbedrijven onder de aandacht. Daarnaast willen we tijdens structurele overleggen waaraan grote techbedrijven deelnemen – zoals de klankbordgroep van de publiek-private samenwerking over online content – op thematische wijze aandacht gaan besteden aan negatieve effecten. Ook willen wij dat de platforms in het kader van de opkomende verplichtingen vanuit de Digital Services Act (DSA) meer transparantie bieden over de effecten van hun platforms, de risico´s voor minderjarigen, de maatregelen die zij nemen om risico´s te mitigeren en de effectiviteit van die maatregelen. Mede in dit kader wordt er momenteel in opdracht van het Ministerie van BZK een Kinderrechten Impact Assessment (KIA) ontwikkeld. Met deze KIA kunnen de risico´s van een concrete online product of dienst voor kinderrechten in kaart worden gebracht, waaronder op het recht op een goede mentale en fysieke gezondheid. Het Ministerie van BZK is voornemens om deze KIA te gaan toepassen op door minderjarigen veelgebruikte online diensten en met de producenten daarvan in gesprek te gaan over de resultaten van de toegepaste KIA. Ook zullen we komende jaren kijken in welke mate de DSA bijdraagt aan het beter beschermen van minderjarigen. Voor de zomer stuurt de Staatssecretaris van BZK een brede beleidsbrief met fundamentele acties om kinderen in de digitale wereld beter te beschermen.
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat uit onderzoek blijkt dat depressie en angsten veel vaker voorkomen onder meisjes, ook als je dit afzet tegen het aantal uur sociale media-gebruik per dag (figuur 2)?
Over het algemeen wordt door onderzoekers gevonden dat meisjes ten opzichte van jongens in hogere mate te maken hebben met depressieve- of angstklachten. Deze trend zien we ook in de Nederlandse onderzoeken terugkomen, waaronder de eerder genoemde HBSC 20219, Landelijke Monitor Depressie en een proefschrift van de Erasmus Universiteit Rotterdam.10 De trends die we zien t.a.v. depressie onder meisjes en jongeren zijn zorgwekkend. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport informeerde uw Kamer hier eerder over.11 De Landelijke Monitor Depressie 202312 geeft aan dat het percentage jongens en meisjes op de bassischool en middelbare school dat emotionele problemen rapporteert steeg tussen 2017 en 2021.
Vanuit het Ministerie van VWS is in samenwerking met OCW en SZW in juni 2022 de «Aanpak mentale gezondheid voor ons allemaal» gelanceerd. Deze heeft tot doel om de mentale gezondheid van inwoners van Nederland te verbeteren. De aanpak besteedt specifiek aandacht aan jongeren en de online leefwereld, maar maakt daarin geen onderscheid tussen jongens en meisjes. Zo bevat actielijn 513 «Mentaal Gezond Online» van deze aanpak doelen en acties om ervoor te zorgen dat jongeren mediawijs worden en blijven. Hierbij wordt ingezet op bewustwording over de digitale balans en hoe deze kan worden behouden. Hierover zijn we in gesprek met Netwerk Mediawijsheid.
In hoeverre is er in uw preventiebeleid aandacht voor de risico’s van sociale mediagebruik voor kinderen en specifiek voor meisjes ten opzichte van jongens?
Zoals bij antwoord 5 benoemd, zien we in onderzoeken dat er een verschil is tussen de mate waarin depressie- en angstklachten voorkomen bij meisjes en jongens. Dit betekent niet dat jongens geen klachten ervaren. Verschillende factoren kunnen ertoe leiden dat klachten bij jongens minder snel worden herkend of zich op een andere manier uiten. Om deze reden vinden wij het belangrijk om het beleid niet alleen op meisjes te richten maar op alle jeugdigen.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde onderzoeksresultaten de noodzaak laten zien om nog veel meer in te zetten op digitaal burgerschap in de vorm van permanente educatie van kinderen, het bevorderen van mediawijsheid en actief preventiebeleid gericht op sociale media?
Ja, deze mening delen wij. Samen met partners zoals MIND US, Netwerk Mediawijsheid en het Trimbos-instituut wordt al ingezet op bewustwording over en stimuleren van mediawijsheid, digitale vaardigheden en digitale balans. We willen dit intensiveren. Zoals in de werkagenda Waardengedreven Digitaliseren14 beschreven, zullen we een voorlichtingscampagne starten. In de hierboven genoemde brede beleidsbrief van de Staatssecretaris van BZK over de bescherming van kinderen in de digitale wereld komen we hierop terug.
Deelt u de mening dat de toenemende wetenschappelijke consensus over het causale verband tussen sociale mediagebruik en depressies en angsten moet leiden tot extra maatregelen om kinderen hier tegen te beschermen en weerbaar te maken? Zo ja, welke extra maatregelen neemt u?
Zoals boven gesteld zien wij nog geen wetenschappelijke consensus over een eenvoudige en directe causale relatie tussen sociale mediagebruik en de ontwikkeling van depressie en angsten. Dit neemt niet weg dat wij een toename zien van mentale klachten onder jongeren en dat er een samenhang is met social media gebruik. Dit is aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen om minderjarigen beter te beschermen tegen negatieve effecten van digitale producten of diensten.
Wij versterken de bescherming van minderjarigen in de digitale wereld op verschillende manieren: door het versterken van wetgeving, beleid en toezicht. Wat betreft wetgeving zal de DSA de komende tijd trapsgewijs in werking treden. De DSA bevat een aantal bepalingen om minderjarigen beter te beschermen in de online wereld. Zo bepaalt artikel 34 van de DSA dat zeer grote online platforms en zoekmachines tenminste één keer per jaar de risico’s van hun systeem in kaart moeten brengen, waaronder risico’s t.a.v. kinderrechten. Artikel 35 bepaalt dat er tevens risicobeperkende maatregelen moeten worden genomen. Een Kamerbrief met uitleg van de bepalingen die minderjarigen beschermen wordt op korte termijn aan uw Kamer toegestuurd. Komende jaren houden wij goed in de gaten of de nieuwe wetgeving de gewenste effecten heeft.
Wat betreft beleid zetten we – zoals hierboven gesteld – in op voorlichting aan kinderen, ouders en verzorgers, maar kijken we bijvoorbeeld ook naar oplossingen voor adequatere leeftijdsverificatie van jongeren. Ook werken we – zoals boven genoemd – aan de ontwikkeling van een Kinderrechten Impact Assessment (KIA). Dit instrument kan ingezet worden om de risico´s van een product of dienst voor kinderrechten in kaart te brengen. Wat betref toezicht zien we momenteel dat het toezichtlandschap op het gebied van online kinderrechten versnipperd is. Verschillende toezichthouders werken aan delen van toezicht, zoals de AP en het Commissariaat voor de Media. Komende maanden zullen expert tafels worden georganiseerd om blinde vlekken in het toezichthouderlandschap te verkennen en wat mogelijke oplossingsrichtingen zijn. Het volledige beleid t.a.v. het beschermen van kinderen in de digitale wereld wordt uiteengezet in een brede beleidsbrief die voor de zomer naar uw Kamer wordt verzonden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Rondetafelgesprek van 13 april aanstaande over de impact van intensief gebruik van digitale technologieën en middelen?
Ja.
Het bericht ‘Journalist Ana van Es werd opgeroepen om te getuigen. ‘Dit schrikt bronnen af’, zegt haar advocaat' |
|
Joost Sneller (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Journalist Ana van Es werd opgeroepen om te getuigen. «Dit schrikt bronnen af», zegt haar advocaat.»1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Onderschrijft u de conclusie dat de journalistiek een onmisbare schakel is in de democratische rechtstaat en dat het voor journalisten van fundamenteel belang is om hun bronnen te beschermen om hun beroep zo effectief mogelijk uit te voeren?
Ik onderschrijf dat de journalistiek van essentieel belang is in een democratische rechtsstaat. Daarnaast acht ik het goed beschermen van bronnen van groot belang voor journalisten om hun beroep zo effectief mogelijk uit te oefenen.
Per 1 oktober 2018 is de Wet bronbescherming in strafzaken in werking getreden. Met deze wet is een nieuw artikel 218a in het Wetboek van Strafvordering (Sv) geïntroduceerd. Daarin is het uit artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voortvloeiende recht op bronbescherming vastgelegd. Op grond van de bepaling kunnen journalisten weigeren om vragen te beantwoorden («zich verschonen») over de herkomst van gegevens die kunnen leiden tot identificatie van hun journalistieke bronnen. Dit wordt ook wel aangeduid als het recht op bronbescherming.
Kunt u uiteenzetten welke soorten zwaarwegende omstandigheden een inbreuk op het verschoningsrecht van journalisten rechtvaardigen?
Het recht op bronbescherming vloeit voort uit artikel 10 EVRM (recht op vrijheid van meningsuiting) en is uitgewerkt in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het is aan de rechter om dit recht toe te passen.
Op grond van het tweede lid van artikel 218a Sv kan op het verschoningsrecht van journalisten een uitzondering worden gemaakt als sprake is van een zwaarder wegend maatschappelijk belang dat moet prevaleren boven het recht op bronbescherming. Er is voor gekozen om geen specifieke situaties of delicten in de wet op te nemen ter nadere afbakening van de beperking van het verschoningsrecht. De rechter die een beroep op het verschoningsrecht beoordeelt, zal alle relevante belangen die zich in de concrete zaak voordoen meewegen. Beperkingen op het verschoningsrecht van journalisten zijn enkel onder zwaarwegende omstandigheden te rechtvaardigen. Blijkens de wetsgeschiedenis is ook op dit punt beoogd aan te sluiten bij de rechtspraak van het EHRM over het recht op bronbescherming. Dat betekent dat bij een zwaarder wegend maatschappelijk belang in eerste instantie gaat om de belangen opgenomen in artikel 10, tweede lid, van het EVRM, waaronder de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de gezondheid.2 Ook de schending van een ander EVRM-recht, zoals het recht op leven, kan in voorkomende gevallen een doorbrekingsgrond opleveren. Het gaat steeds om een afweging van belangen, die in het concrete geval moet worden gemaakt. Het verschoningsrecht kan slechts worden doorbroken als het gaat om een doorslaggevend publiek belang.3 In deze afweging dient te worden betrokken de ernst van de te voorkomen (strafbare) feiten en de ernst van het gevaar voor de openbare veiligheid, maar ook de mate waarin het gevaar voor het plegen van strafbare feiten en voor de openbare veiligheid concreet aannemelijk is. Naarmate die dreiging concreter is, kan de rechter het beroep op het verschoningsrecht van de journalist eerder afwijzen.4
Bent u van mening dat er in voorliggende zaak sprake was van uiterst zwaarwegende omstandigheden waardoor een inbreuk op het verschoningsrecht gerechtvaardigd was?
Het is niet aan mij om in te gaan op individuele strafzaken.
Deelt u de mening van de advocaat van de journalist dat het oproepen van een journalist als getuige hun integriteit kan schaden omdat dit de schijn kan wekken dat zij een verlengstuk zijn van justitie, waardoor bronnen in de toekomst kunnen worden afgeschrikt?
Het kabinet hecht veel waarde aan vrije nieuwsgaring in een democratische rechtsstaat en aan het beschermen van journalisten. Daarnaast kan het kabinet – zoals aangegeven in beleidsreactie op de evaluatie van de Wet bronbescherming strafzaken – zich voorstellen dat het voor journalisten ingrijpend is om als getuige opgeroepen te worden.5 Uit deze evaluatie volgt dat de geïnterviewde journalisten de opvatting delen dat de wet op dit moment een behoorlijk goede bescherming biedt tegen inbreuken op het recht op bronbescherming. Dezelfde evaluatie concludeert dat de hoofddoelstelling van de wet – codificatie van de Europeesrechtelijke bronbescherming voor journalisten – is behaald. De evaluatie geeft verder aan dat de belangrijkste opbrengst van de wet is dat justitiële autoriteiten zich bewust zijn van het respecteren van het recht op bronbescherming. Men is zich bewust van de bijzondere gevoeligheid van het toepassen van bevoegdheden tegen journalisten.
Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat de integriteit van journalisten wordt beschermd en zo indirect ook hun bronnen?
Zie antwoord vraag 5.
Is in de evaluatie van de Wet bronbescherming strafzaken meegenomen welke negatieve effecten het opgeroepen worden als getuigen heeft voor journalisten? Zo nee, bent u bereid om dit mee te nemen in verdere evaluaties van de Wet bronbescherming strafzaken?2
Ik heb een WODC-onderzoek laten uitvoeren ter evaluatie van de Wet bronbescherming in strafzaken dat ik met een reactie op 20 februari 2023 aan uw Kamer heb gestuurd.7 De evaluatie ziet op hoe met het recht op bronbescherming wordt omgegaan en concludeert onder andere dat met de wet de jurisprudentie van het EHRM goed is verankerd in de Nederlandse wet en dat de wet over het algemeen goede bescherming biedt. Binnen de evaluatie is het perspectief van journalisten uitdrukkelijk meegewogen, onder meer ten aanzien van het oproepen van journalisten als getuige. Ik verwijs u voor een uitgebreide uiteenzetting van de onderdelen van de evaluatie en de reactie daarop graag naar voornoemd stuk.
Acht u het wenselijk om het verschoningsrecht zodanig te interpreteren dat journalisten niet alleen het recht hebben om te zwijgen als getuigen, maar dat eveneens terughoudend moet worden omgegaan met het überhaupt oproepen van hen als getuigen vanwege de negatieve gevolgen die zij hierdoor kunnen ervaren?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het oproepen van een getuige – alle verschoningsgerechtigden (bijvoorbeeld een arts, advocaat, familieleden van de verdachte) kunnen worden opgeroepen – en het wel of niet moeten beantwoorden van vragen. Dit laatste kunnen verschoningsgerechtigden weigeren, en dus ook journalisten. Zij hoeven geen vragen te beantwoorden over hun journalistieke bronnen.
Bij de vraag of een journalist als getuige in een zaak moet worden opgeroepen, spelen verschillende, en soms uiteenlopende belangen. Het is voor journalisten van belang dat zij in alle vrijheid aan nieuwsgaring kunnen doen. De politie en het OM zijn belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Verdachten hebben het recht om hun verdedigingsrechten uit te kunnen voeren, en daarmee om getuigen te horen. Op basis van een zorgvuldige belangenafweging zal worden bepaald of een journalist in een zaak als getuige moet verschijnen.
Blijkens de evaluatie van de Wet bronbescherming in strafzaken hebben de invoering van de wet en van de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten volgens respondenten geleid tot meer bewustwording van het belang van een terughoudende opstelling van justitie als het gaat om de toepassing van dwangmiddelen tegen journalisten.