De uitzending van Medialogica Motivaction |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Medialogica Motivaction»?1
Ja.
Vindt u dat u erin bent geslaagd om, zoals een van uw ambtenaren aangaf2, met het interview bij NU.nl3 te realiseren dat het Motivaction-onderzoek geen hype zou worden?
Ik heb met een groot aantal Turks Nederlandse jongeren gesproken na bekendwording van de resultaten van de peiling van Motivaction. Ik heb met hen gesproken over hun verontwaardiging en onbegrip naar aanleiding van het beeld dat uit deze peiling naar voren kwam en van mijn kwalificatie van de resultaten als «verontrustend». Jongeren gaven aan hoe zij in hun persoonlijke leven werden aangesproken of aangekeken op een beeld waarmee zij zich op geen enkele manier wilden en konden identificeren.
Ik sprak ook jongeren die grote vraagtekens hadden bij de verkenning van Motivaction, maar de zorgen over Turks Nederlandse jongeren deelden die ik heb uitgesproken in onder meer het interview met NU.nl; zorgen over het in zichzelf gekeerd zijn van de Turks-Nederlandse gemeenschap en gevoelens van vervreemding van de Nederlandse samenleving onder de Turks-Nederlandse jeugd. Zij hebben de peiling aangegrepen om met mij het gesprek aan te gaan over hoe we gezamenlijk problemen met betrekking tot negatieve beeldvorming en problemen onder deze jongeren beter kunnen aanpakken. Mijn waardering voor deze openheid en assertiviteit is groot.
Het beeld dat in de uitzending van Medialogica wordt neergezet, namelijk dat deze peiling en mijn reactie hierop onderdeel zouden zijn van een of andere vooropgezette negatieve strategie, ben ik ook bij een aantal jongeren tegengekomen. Dit beeld is echter onjuist en draagt bij aan het versterken van gevoelens van vervreemding en uitsluiting bij deze jongeren, en aan de suggestie dat de Nederlandse overheid hen in de steek laat.
Op 31 oktober 2014 ben ik door Forum op de hoogte gesteld van de resultaten van de peiling van Motivaction. Forum was opdrachtgever, ik ben niet betrokken geweest bij enig aspect van totstandkoming en uitvoering van deze peiling. De resultaten waren zodanig opvallend en verontrustend dat op 3 november ambtenaren van mijn ministerie en de NCTV de resultaten van de peiling besproken hebben met Forum en Motivaction. Motivaction en Forum is om een toelichting gevraagd: over de werving, de vraagstelling en de duiding.
Tijdens het overleg bleek de noodzaak om meer duidelijkheid te verkrijgen over de interpretatie van de vragen en de mogelijke invloed van het moment van enquêtering. Hier werd ook de behoefte aan aanvullend onderzoek aangegeven en door alle partijen onderstreept. Aanwezige partijen deelden de opvatting dat vanwege de informatieplicht aan de Kamer het aanhouden van dit onderzoek tot vervolgonderzoek was afgerond geen optie was. Er zijn geen signalen afgegeven door beide partijen waaruit is gebleken dat zij tegen openbaarmaking waren alvorens eerst aanvullend verdiepend onderzoek te doen. Forum, opdrachtgever van deze peiling, heeft vervolgens op 11 november 2014 de resultaten gepubliceerd.
Met het interview dat ik aansluitend aan de publicatie aan NU.nl heb gegeven heb ik geprobeerd de te verwachten berichtgeving in goede banen te leiden en hieraan richting te geven door direct vervolgonderzoek aan te kondigen.
De inschatting dat mijn optreden een hype heeft gecreëerd die anders niet ontstaan zou zijn, deel ik niet.
Hoe waardeert u de woorden van journalisten van de Volkskrant en NU.nl, dat het Motivaction-onderzoek slechts nieuwswaarde verkreeg, doordat u er in het interview met NU.nl een waardering aan heeft toegekend? Is dit feit in overeenstemming met het door uw ambtenaar geuite doel (zie vraag4 om van het onderzoek geen hype te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het Motivaction onderzoek juist doordat u heeft besloten er in interviews een waardering aan toe te kennen, een hype is geworden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit Turks-Nederlandse jongeren onnodig heeft beschadigd?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de woorden van Motivaction-directeur Pieter Paul Verheggen5, waaruit blijkt dat Motivaction tegen de publicatie gekant was en dit aan uw ministerie heeft laten blijken: «Maar om het daarna aan het grote publiek en aan de media te presenteren, zonder dat je daar de duiding aan kan geven die het misschien nodig heeft, dat vonden wij niet verstandig en dat hebben wij ook bevestigd aan hem. {...} Wij hebben heel duidelijk laten weten, dat wij vonden dat we aanvullend onderzoek moesten doen»? Zo ja, waarom heeft FORUM dan het Motivaction-onderzoek naar buiten gebracht, ondanks dat het onderzoek meer duiding nodig had? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is uw uitspraak in een persconferentie daags na de publicatie van het Motivaction-onderzoek, «Laten we hopen dat het onderzoek totaal verkeerd is, maar ik ben daar nog niet van overtuigd»6, te rijmen met het feit dat de directeur van Motivaction, de uitvoerder van het onderzoek, daarvoor uw ministerie heeft laten weten tegen publicatie te zijn, omdat er aanvullend onderzoek nodig was?
Zie antwoord vraag 2.
Waren de kanttekeningen die te plaatsten zijn bij de omstandigheden van het Motivaction-onderzoek, de vraagstelling van het onderzoek en de representativiteit van het onderzoek, zoals door wetenschappers7 en recentelijk door Labyrinth geuit, vóór de publicatie van het onderzoek bij u bekend? Waarom heeft, ondanks deze te plaatsen kanttekeningen, FORUM het onderzoek toch gepubliceerd en heeft u er interviews over afgegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van welke mensen en instanties inzage hebben gehad in het Motivaction-onderzoek vóór de publicatie ervan door FORUM?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het antwoord op bovenstaande vragen en het feitenrelaas dat u op 26 november 2014 is toegestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 81).
Kunt u een overzicht geven van hoe het besluit om het Motivaction-onderzoek naar buiten te doen komen tot stand is gekomen? Welke mensen of instanties waren hierbij betrokken, wat was het tijdsverloop en wat was de rol van de betrokkenen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat was, gezien het feit dat de directeur van Motivaction aan uw ministerie heeft laten weten tegen publicatie te zijn, de rol van uw ministerie bij de publicatie van het Motivaction-onderzoek?
Motivaction heeft het ministerie voor zover ik heb kunnen nagaan niet laten weten tegen publicatie van de peiling te zijn.
Hoe waardeert u de woorden van Motivaction-directeur Verheggen, dat niet alle Turks-Nederlandse jongeren de kans hebben gehad deel te nemen aan het onderzoek en dat de resultaten dus niet representatief zijn voor heel Nederland? 1) Waarom sprak u in het NU.nl interview8 en andere interviews, ondanks deze kanttekening bij de representativiteit van het onderzoek, dan over Turks-Nederlandse jongeren in zijn algemeenheid? Deelt u de mening dat u hierdoor Turks-Nederlandse jongeren onnodig heeft gestigmatiseerd?
Motivaction heeft voor publicatie geen signaal afgegeven over gebrekkige representativiteit van de peiling. Dit is informatie die ik ten tijde van publicatie en het interview aan onder meer NU.nl niet had.
Het is te betreuren dat de kwaliteit van de Motivactionverkenning onder de maat was. Dat staat niet alleen een goed inhoudelijk debat over dit belangrijke onderwerp in de weg, maar heeft er ook toe geleid dat Turks-Nederlandse jongeren zich onterecht aangesproken en apart gezet voelden.
Wat was de reden dat FORUM het Motivaction-onderzoek op de datum 11-11-2014 heeft gepubliceerd? Waarom heeft u op deze datum een interview over het onderzoek doen uitkomen op NU.nl?
Na bekendwording van de resultaten van de peiling begin november 2014 is door mijn ministerie aan Forum verzocht de publicatie te bespoedigen zodat hierover tijdens het Algemeen Overleg van 12 november 2014 direct met uw Kamer het debat gevoerd kon worden.
Voor mijn overweging om bij de publicatie een interview aan NU.nl te geven zie het antwoord op vraag 2 t/m 8.
Wat bedoelt u met uw uiting in uw flutbrief van 25 september 20149 «Het onderzoek heeft niet de resultaten opgeleverd die ik voor ogen had»? Welke resultaten had u dan wel voor ogen?
De passage die u noemt betreft het onderzoek «Turkse islam; Actualisatie van kennis over Turkse religieuze stromingen en organisatie in Nederland» van Sunier en Landman. Hierin wordt onderzocht welke rol de verschillende Turkse stromingen en organisaties spelen in de integratie van Turkse Nederlanders. Aanleiding voor dit onderzoek was de constatering in het SCP-rapport «Dichter bij elkaar» uit 2012 dat de Turkse gemeenschap in vergelijking met andere minderheidsgroepen meer in zichzelf gekeerd is.
Het onderzoek heeft niet de resultaten opgeleverd die ik voor ogen had omdat het geen helder antwoord op de gestelde onderzoeksvragen heeft gegeven. Op de vragen met betrekking tot het afstand nemen van de Nederlandse/westerse gewoonten, normen en waarden en de invloed hierop vanuit Turkije is geen duidelijk antwoord verkregen. Dat betekent echter niet dat ik ontevreden ben omdat de uitkomsten te positief of te negatief zouden zijn.
In mijn brief van 3 juni jl. heb ik aangegeven hoe ik het vervolg voor ogen zie (TK 32 824, nr. 94); ik ben met de Turkse religieuze organisaties en stromingen in gesprek gegaan en ik zal de komende jaren »het contact zo vormgeven dat zowel samenwerking als een kritische dialoog mogelijk is. Ik zie het als mijn taak om organisaties aan te spreken op hun rol bij integratie; de TRSO’s hebben hiervoor hun begrip uitgesproken.
Komt het vaker voor dat beleidsmakers onderzoek slechts van waarde achten als het onderzoek de uitkomsten heeft die de beleidsmaker voor ogen heeft?
Zie antwoord vraag 13.
Houdt het feit, dat u aangeeft dat het onderzoek niet de resultaten heeft opgeleverd die u voor ogen had, verband met het feit dat FORUM het Motivaction-onderzoek daags voor het Algemeen overleg integratieonderwerpen van 12-11-2014 (en ondanks het verzoek van de directeur van Motivaction om het onderzoek niet naar buiten te brengen) naar buiten heeft doen komen? Had u de resultaten van het Motivaction-onderzoek nodig om uw bijdrage in dat overleg van meer onderbouwing te voorzien en heeft u deze gang van zaken geregisseerd?
Zie het antwoord op vraag 12.
Voor mijn reactie op de suggestie dat er sprake zou zijn van het «regisseren» van de peiling van Motivaction verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 t/m7.
Waarom heeft u ervoor gekozen om het Motivation-onderzoek wel breed uit te meten in de media en ander, genuanceerder, onderzoek (Sunier & Landman10; Staring et al.11 niet? Had u met het noemen van deze (wel betrouwbare!) onderzoeken de beeldvorming niet kunnen bijstellen? Zo ja, waarom heeft u dat dan niet gedaan?
De onderzoeken van Sunier en Landman en van Staring et al. zijn niet vergelijkbaar met de peiling van Motivaction. In beide onderzoeken is niet gekeken naar eventuele sympathie voor gewelddadig extremisme of naar mogelijke radicalisering onder Turks-Nederlandse jongeren. Deze onderzoeken konden daarom niet bijdragen aan het duiden van de bevindingen uit de peiling van Motivaction.
Voor mijn overweging om bij de publicatie een interview aan NU.nl te geven zie het antwoord op vraag 2 t/m 8.
Heeft u de gang van zaken betreffende de publicatie van het Motivaction-onderzoek en de betrokkenheid van uw ministerie geëvalueerd? Zo ja, bent u bereid de resultaten van deze evaluatie met de Kamer te delen en wat zult u, op basis van deze evaluatie, in de toekomst anders doen? Zo nee, waarom niet?
Op 26 november 2014 heb ik uw Kamer een chronologisch feitenrelaas gestuurd over de totstandkoming en publicatie van de Motivactionpeiling. Hierin heb ik uiteengezet hoe de peiling tot stand is gekomen, wat mijn betrokkenheid hierbij was en wat de overwegingen van alle betrokken partijen waren, waaronder die van mijzelf, om de peiling te publiceren. Dit relaas is voor zover ik kan beoordelen nog steeds actueel. In de beantwoording van deze Kamervragen vindt u aanvullende toelichting, zoals op mijn overwegingen om de te reageren op de resultaten van de peiling. Een extern onderzoek vind ik daarom niet zinvol.
Bent u bereid een extern en onafhankelijk onderzoek (in de vorm van een procesanalyse, als aanvulling op de inhoudelijke analyse van Labyrinth) in te stellen naar de gang van zaken rond het ontstaan en het publiceren van het Motivaction-onderzoek? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit te doen en de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat de angst voor islamitische Nederlanders door het Motivaction-onderzoek is versterkt? Is dit effect nadelig voor de doelen van uw taken als Minister die ook voor integratie verantwoordelijk is?
Ik betreur dat de kwaliteit van de Motivactionverkenning onder de maat was. Turks Nederlandse jongeren voelen zich hierdoor persoonlijk geraakt en voelen zich onterecht aangesproken en apart gezet. De verontwaardiging hierover begrijp ik, zeker gezien het feit dat de peiling achteraf onbetrouwbaar is gebleken.
Een onderzoek naar de effecten van de peiling van Motivaction op de maatschappelijke positie van Turks-Nederlandse jongeren vind ik niet zinvol. Wel wil ik weten hoe het gaat met deze jongeren. Begin 2016 verschijnt het Survey Integratie Minderheden (SIM) van het SCP, een grootschalig representatief integratieonderzoek, waarin een gedegen en feitelijk beeld van de positie van deze jongeren in de Nederlandse samenleving wordt gegeven.
Hoe waardeert u de uitspraken van een vertegenwoordiger van de organisatie Turks-Nederlands Tegengeluid12, dat het onderzoek ertoe heeft geleid dat ze «treden omlaag ging op de maatschappelijke ladder»? Hoe verhoudt dit zich tot uw integratieagenda?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bereid de maatschappelijke gevolgen, zoals de mogelijke stigmatisering van Turks-Nederlandse jongeren en de vergrote angst voor de islam, van de publicatie van het Motivaction-onderzoek te onderzoeken? Zo ja, wanneer bent u voornemens dit te doen en op welke termijn stelt u de Kamer hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u van mening dat door de resultaten van het Motivaction-onderzoek Turks-Nederlandse jongeren worden beperkt op de arbeidsmarkt en bij het vinden van een stage? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bereid voor de stigmatisering en belemmering van Turks-Nederlandse jongeren op de arbeids- en stagemarkt door de publicatie van het Motivaction onderzoek excuses aan te bieden aan de Turk-Nederlandse jongeren? Zo nee, waarom kunt u dit zelf reflecterend vermogen niet opbrengen?
Ik ben geen opdrachtgever van de verkenning en ben inhoudelijk niet bij de verkenning betrokken geweest. Ik laat het aan Motivaction over of zij wel of niet excuses willen maken.
Vindt u, zoals u in een radiointerview aangaf, nog steeds dat «de heren (Kuzu en Öztürk) in complottheorieën» denken13? Zo ja, is dit zo omdat u het gevoel heeft dat ze u door hebben en heeft u hiermee het debat proberen af te leiden van uw rol?
Ik zie het als mijn opdracht om een bijdrage te leveren aan de integratie van mensen met een migratiegeschiedenis in de Nederlandse samenleving. Het in de hand werken van wantrouwen en polarisatie is hiermee niet in lijn.
Het programma Bekeerd |
|
Machiel de Graaf (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de werving door Arie Boomsma voor het programma Bekeerd?1
Ja.
Heeft u gezien dat het doel van programma is: begrip te creëren voor de islam?
De KRO beoogt met dit programma inzicht te geven in de leefwereld van jonge (bekeerde) moslims. Dat past binnen de opdracht die de publieke omroep heeft om media-aanbod te verzorgen dat een beeld geeft van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied.
De Mediawet bepaalt dat de omroepen zelf de vorm én inhoud bepalen van het door hen verzorgde media-aanbod en zij zijn daar zelf verantwoordelijk voor.2
Het is dus niet aan mij om daar een oordeel over te geven.
Is dit een taak van de met belasting betaalde omroep?
Zie antwoord vraag 2.
Moeten wij nog enig begrip hebben voor de staatsomroep als deze een instrument is in de islamisering van Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Arbeidswet bedreigt Nederlandse speelfilms’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Arbeidswet bedreigt Nederlandse speelfilms»?1
Ja.
Wat is de aanleiding voor uw plan om de Beleidsregels inzake ontheffing verbod van kinderarbeid te wijzigen, anders dan alleen de toename van het aantal producties? Door wie wordt de huidige regelgeving als onduidelijk dan wel oneerlijk ervaren?
In de loop der jaren is, mede door de ontwikkeling in en de toename van het aantal cultuur- en mediaproducties waarin kinderen een rol spelen, een uitvoeringspraktijk ontstaan die niet meer aansluit bij de bestaande regelgeving. Ik vind het daarom gewenst om de huidige regels aan te passen.
Sommige producenten, ouders/voogden en kinderen ervaren het als onduidelijk dat bepaalde kinderen meer keren mogen optreden per jaar dan andere.
Waarom wilt u niet alleen de regels rondom begeleiding van de kinderen verbeteren, maar ook de regels rondom arbeidstijd aanscherpen, waardoor bijvoorbeeld het maximaal aantal dagen waarop een kind van 7 tot en met 12 jaar via een ontheffing mag werken, wordt teruggebracht van 24 naar 18 dagen en er niet meer twee voorstellingen op een dag gespeeld kunnen worden?
Voorop staat het belang van het kind. Kinderen mogen niet in een contractuele relatie arbeid verrichten. De aanpassing van de ontheffingregels beoogt een verduidelijking en vereenvoudiging. Mijn voorstel gaat niet uit van het aantal speelbeurten, maar van het aantal speeldagen. Daardoor is het in principe mogelijk om vaker dan 1 keer per dag op te treden. Ook tellen repetities niet meer mee en gaat het aantal speeldagen naar 18. Dit is een verruiming ten opzichte van de huidige ontheffing, die ruimte tot maximaal 12 speelbeurten biedt. Het is mijn inziens redelijk dat hiermee de verdergaande uitzondering van 24 speelbeurten komt te vervallen.
Zijn er negatieve ervaringen met kinderen, voor wie het schadelijk is geweest dat zij 24 dagen per jaar in bijvoorbeeld een film, tv-serie, musical of balletvoorstelling hebben gespeeld? Zo niet, waarom wilt u dit maximum dan beperken?
Zie mijn antwoord bij vraag 3. Verder zijn mij geen negatieve ervaringen bekend over de invloed van het aantal speeldagen.
Welke gevolgen heeft uw plan naar uw verwachting voor de productie van bijvoorbeeld musicals, tv-series en kinderfilms? Wat heeft u gedaan met de reactie van diverse producenten, deskundigen en ouders in de internetconsultatie van de beleidsregels?
Op de internetconsultatie van mijn voorstellen is gereageerd door ongeveer 30 partijen. Ik bestudeer thans de inbreng en heb het voornemen, voor zover relevant, partijen uit te nodigen voor een nadere toelichting op hun inbreng. Op basis hiervan zal ik mij een mening vormen over de gevolgen voor de sectoren zoals ik die heb toegelicht bij vraag 3.
Welke voorwaarden en regels gelden er in Duitsland, België en Luxemburg voor het inzetten van kinderen in culturele producties?
Ook de genoemde landen zijn gebonden aan de Europese jongeren richtlijn 94/33/EG. Het uitgangspunt hierbij is dat kinderen onder de 15 niet mogen werken. Lidstaten mogen individuele ontheffingen verlenen voor kinderen die werken in de kunstsector.
In grote lijnen is de situatie in de genoemde landen als volgt:
Kinderen van 7 tot en met 11 jaar mogen maximaal 6 uur per dag werken (tussen 8:00 en 22:00) en niet op meer dan 5 achtereenvolgende dagen. Ze mogen niet meer dan 12 werkzaamheden per jaar uitvoeren; daarbij kan 24 keer worden toegestaan voor bepaalde arbeid.
Kinderen van 3 tot en met 6 jaar mogen maximaal 2 uur per dag werken tussen 8:00 en 17:00. Kinderen ouder dan 6 jaar mogen maximaal 4 uur per dag tussen 10:00 en 23:00 werken in het theater en maximaal 3 uur per dag in overige producties tussen 8:00 en 22:00.
Zowel in Duitsland als in Luxemburg wordt het maximaal aantal speeldagen niet begrensd, maar is pedagogische begeleiding vereist.
Kunt u toelichten waarom u uniforme regels wilt hanteren, terwijl de werkwijze van balletvoorstellingen, musicals, televisieseries of filmproducties in grote mate verschillen?
Ongeacht het type werkzaamheden staat centraal het belang van het kind. Hierbij worden ten behoeve van de eenvoud en transparantie zoveel mogelijk dezelfde regels en uitgangspunten gehanteerd. Ik zal mij nog een mening vormen over de gevolgen van de nieuwe regels in de verschillende sectoren.
Waarom mag een kind nooit op een zaterdag en een zondag aaneengesloten werken? Betekent dit ook dat een kind niet op een zaterdag mag repeteren voor een voorstelling op zondag?
Volgens de Arbeidstijdenwet hebben volwassenen in principe recht op minimaal één dag vrij in de week (doorgaans is dat de zondag). Ditzelfde uitgangspunt wordt gehanteerd voor schoolgaande kinderen. Voor nog niet-leerplichtige kinderen worden dezelfde regels gehanteerd.
Dit betekent inderdaad dat een kind niet op een zaterdag mag repeteren voor een voorstelling op zondag.
Kan een beperking van het aantal speeldagen tot 18 dagen per jaar er niet juist toe leiden dat speeldagen veel intensiever moeten worden ingevuld, waardoor een kind onder grotere druk moet werken?
Zie mijn antwoord bij vraag 3. Het is aan de producent, de kindbegeleiders en de ouders/voogden om de arbeid zo in te richten dat het passend is voor het individuele kind. Zoals reeds vermeld bij vraag 5, zal ik op basis van de internetconsultatie een mening vormen over de gevolgen.
Hoe verhouden de regels voor de ontheffing van het verbod van kinderarbeid zich tot regels rondom andere gelegenheden waarin kinderen in een professionele omgeving intensief actief zijn, zoals bijvoorbeeld in topsportopleidingen?
Er is geen sprake van een contractuele verplichting tussen een sportbond en het kind. Voor kinderen tot en met 12 jaar is het uitgangspunt van NOC*NSF en de sportbonden dat de focus ligt op lichamelijke ontwikkeling en het ontdekken van de sport.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam d.d. 4 juni 2015 met betrekking tot het beleid van het Agentschap Telecom ten aanzien van de regelgeving rondom regiogerichtheid van radiozenders?1
Ja. Het betreft een procedure waar onder meer RadioNL en 100%NL bij betrokken zijn. In deze procedure ben ik verweerder.
Hoe gaat u de uitspraak van de rechtbank Rotterdam uitvoeren?
Niet-landelijke commerciële radioomroepen dienen een regiogerichte programmering te verzorgen. Bij de sector leven er veel vragen over regiogerichte programmering. De rechtbank heeft met haar uitspraak meer duidelijkheid gegeven, hetgeen ik verwelkom. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de programmering alleen gericht mag zijn op het analoge FM-bereik en niet (mede) op bereik dat zenders hebben via digitale radio (DAB+). Die wijziging kon volgens de rechtbank pas ingaan na afloop van de vergunningen en had volgens de rechtbank geconsulteerd moeten worden. De rechtbank volgt hier het beroep van 100% NL. Met dat oordeel kan ik mij niet verenigen. De FM-vergunningen zijn in 2011 verlengd om de omschakeling naar digitale radio mogelijk te maken. Uit dat beleid volgt dat luisteraars verleid dienen te worden om over te stappen naar digitale radio. Om de overstap naar digitale radio te stimuleren moeten ook vergunninghouders van regionale kavels hun programma in een groter gebied digitaal simultaan uitzenden. Uit het beleid volgt derhalve ook dat vergunninghouders hun programma niet alleen zouden mogen afstemmen op de FM-luisteraars, maar ook op de digitale luisteraar. Ik stel daarom in elk geval tegen dat aspect van voornoemde uitspraak hoger beroep in bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Hoe gaat u er op toezien dat RADIONL en diverse regionale commerciële radiostations hun programma’s nu zodanig aanpassen dat ze alsnog aan het verplichte percentrage regiogerichtheid voldoen?
Het toezicht op de naleving van de FM-vergunningen, zo ook die van de regiogerichtheid, ligt bij het Agentschap Telecom, met inachtneming van de beginselplicht tot handhaving. Hierbij wil ik opmerken dat er nog geen definitief rechterlijk oordeel ligt. Overigens ben ik van mening ben dat de programmatische eisen (zoals regiogerichtheid) die gesteld worden aan commerciële omroepen aan modernisering toe zijn. Hiervoor verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer over de toekomst van de commerciële radiofrequenties d.d. 26 juni 2015.
Bent u van mening dat -na doorvoeren van de rechtelijke uitspraak- er geen schaarste is op de markt voor frequenties voor commerciële radio?
De uitspraak gaat over een handhavingsverzoek van 100%NL. De uitspraak ziet niet op een verdeling van frequenties. Uit de uitspraak kan naar mijn oordeel dan ook geen conclusie worden getrokken over het al dan niet bestaan van schaarste.
Bent u van mening dat er in diverse regio's nog kavels op de AM-frequentie kunnen worden uitgegeven aan geïnteresseerde partijen om te gaan gebruiken voor lagere zendvermogens?
Er is op dit moment een aantal middengolffrequenties dat niet gebruikt wordt. In voornoemde brief over de commerciële radiofrequenties ga ik ook in op de middengolf. Het beleid ten aanzien van de middengolf zal worden aangepast aan de huidige tijd. Ik ben nadrukkelijk de mogelijkheden aan het bekijken om middengolffrequenties te gebruiken voor lagere vermogens, net zoals ik kijk naar de mogelijkheid van evenementenvergunningen op de middengolf. Om dit mogelijk te maken, zet ik vervolgens een wijziging van het Nationaal Frequentieplan in gang.
Kunt u aangeven waarom op Digital Audio Broadcasting plus (DAB), waar veel kavels zijn vrij gebleven in diverse regio’s, niet beschikbaar zijn voor uitgifte aan geïnteresseerde partijen?
In mijn brief aan uw Kamer over commerciële radiofrequenties d.d. 26 juni jl. wordt ook aangeven dat er extra capaciteit voor digitale radio in Band III beschikbaar gesteld zal worden voor commerciële radio. Daarnaast zal er ruimte gereserveerd worden voor de PMSE2-sector en tot slot zal er ruimte beschikbaar zijn voor lokale omroepen om te digitaliseren.
Bent u van mening dat het pluriforme beleid van de overheid strak moet worden gehandhaafd en het Agentschap Telecom daarom als belangrijke taak heeft dit te toetsen en te blijven controleren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het artikel “Subsidie? We helpen je graag verder”, over de gang van zaken rond subsidieverstrekking aan de Gay Krant |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat assistentie vanuit uw ministerie bij het verkrijgen van subsidie door bij het aanvraagproces betrokken ambtenaren rechtmatig is?1
Ja, het verlenen van technische assistentie door een ambtenaar in het aanvraagproces is rechtmatig. Met de assistentie wordt beoogd de administratieve afhandeling zo goed mogelijk te laten verlopen (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2). Bij de afhandeling van een subsidieaanvraag wordt onder andere de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen. Het geven van inhoudelijke assistentie behoort niet tot de taken van een ambtenaar.
In welke mate is het herschrijven van subsidieaanvragen met het doel deze te kunnen toekennen een taak van het ministerie?
Het (her)schrijven van een subsidieaanvraag behoort niet tot de taken van een ambtenaar. Wel moet een aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid worden gesteld om de aanvraag aan te vullen, indien de aanvraag onvolledig is. Een ambtenaar kan daarbij technische assistentie verlenen en bijvoorbeeld wijzen op omissies in de aanvraag.
In hoeverre hebben ambtenaren van uw ministerie uw toestemming nodig voor het herschrijven van subsidieaanvragen?
De afhandeling van subsidieaanvragen valt onder de ambtelijke administratieve uitvoering. Het nemen van een besluit op een aanvraag, dat wil zeggen het ondertekenen daarvan, is gemandateerd aan de directeur van een beleidsdirectie.
Is het stellen van politieke prioriteiten door u als Minister een legitimatie om ambtelijke inzet te billijken die subsidieaanvragen optimaliseren? Zo ja, kunt u dat verklaren? Zo nee, wat kan dan wel de drijfveer zijn?
Ik ben als Minister verantwoordelijk voor het maken van het beleid en voor de uitvoering daarvan binnen de geldende kaders. Bij een subsidieaanvraag wordt gekeken of deze binnen dat beleid past, aan de vereisten voldoet en voor subsidie in aanmerking kan komen. In het geval van het emancipatiebeleid wordt het geldende kader gevormd door de Subsidieregeling emancipatie (thans: de Subsidieregeling emancipatie 2011) en de brieven die ik uw Kamer over het emancipatiebeleid heb toegestuurd
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen jaarlijks het ministerie aanvragen voor subsidie herschrijft teneinde een subsidie te kunnen verstrekken?
De afhandeling van een subsidieaanvraag wordt gedocumenteerd. Er zijn overzichten beschikbaar van het totaal aantal subsidies dat wordt verstrekt. Daarin is niet opgenomen op welke wijze de aanvraag precies is afgedaan.
De implementatie van het cookiebeleid op de websites van de Publieke Omroep |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u recent een poging gedaan om gebruik te maken van de website www.npo.nl van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) zonder daarbij toestemming te geven voor de plaatsing van andere dan functionele en analytische cookies? Bent u nog steeds van mening dat de websites van de NPO te bezoeken moeten zijn zonder cookies te accepteren die de privacy aan kunnen tasten?
Net als alle andere websites dienen de websites van de NPO in overeenstemming te zijn met de wet. Naar aanleiding van uw vraag is de site bekeken.
Is het u ook opgevallen dat het instellen van aangepaste instellingen voor cookies op de website www.npo.nl leidt tot een foutmelding, die veroorzaakt lijkt te worden door een onjuiste verwijzing? Zo nee, wat is uw ervaring?
Het bezoeken van de site leidde niet tot een foutmelding. Door te klikken op «cookie-instellingen aanpassen» kunnen de vinkjes bij de privacygevoelige cookies verwijderd worden. Als iemand dat doet, dan heeft hij/zij dus geen toestemming gegeven voor deze cookies en kan hij/zij er vanuit gaan dat er bij het bezoeken van de website alleen analytic en technisch noodzakelijke cookies gebruikt zullen worden. Van de NPO heb ik begrepen dat er in het verleden wel sprake is geweest van een fout in de site, waardoor een foutmelding werd getoond bij gebruik van bepaalde browsers door bezoekers die eerder toestemming hadden gegeven en meerdere sites van de publieke omroepen hadden bezocht. Deze fout heeft volgens de NPO niet tot gevolg gehad dat er zonder toestemming cookies werden geplaatst. De fout is inmiddels verholpen.
Is het waar dat na het instellen van aangepaste cookie-instellingen bij het opnieuw bezoeken van de informatiepagina alle cookies weer geaccepteerd lijken? Zo ja, wat zegt dit over de effectiviteit van het instellen van eigen voorkeuren? Worden de ingestelde beperkingen aan het plaatsen van cookies wel gerespecteerd?
Wanneer na het aanpassen van de cookie-instellingen de NPO-site wordt afgesloten en vervolgens opnieuw wordt bezocht, volgt er niet opnieuw een cookiemelding. Als vervolgens onder aan de pagina op «cookiebeleid» wordt geklikt dan verschijnt er een pagina waarop alle cookies staan aangevinkt met de mogelijkheid de vinkjes bij de privacygevoelige cookies te verwijderen. Ik ben het met de vraagstellers eens dat dit de indruk wekt dat de eerder gemaakte keuze, waarbij de vinkjes bij privacygevoelige waren weggehaald, «vergeten» is door de site. Naar aanleiding van de gestelde vragen en het contact dat ik met de NPO heb gehad over mijn ervaringen, heeft de NPO de site aangepast. Als men nu op «cookiebeleid» klikt, kan men zien dat de keuzes onthouden zijn. Of de NPO aan de wettelijke eisen voldoet en blijft voldoen is uiteraard aan de ACM om te beoordelen.
Deelt u de mening dat een goede implementatie van het eigen cookie-beleid belangrijk is voor de websites van de NPO, die een belangrijke publieke taak vervullen? Zo ja, hoe oordeelt u over de huidige implementatie bij de websites van de NPO?
Net als alle andere websites dienen de websites van de NPO in overeenstemming te zijn met de wet. De ACM ziet hier op toe. Het is daarom aan de ACM om te oordelen over de implementatie van de cookiebepaling bij de websites van de NPO. De ACM heeft in 2014 onderzoek gedaan naar de websites van de NPO en een last onder dwangsom opgelegd voor het niet juist naleven van de wet. De NPO heeft haar websites daarna aangepast. Ook het CBP heeft recent onderzoek gedaan naar het cookiebeleid van de NPO en de daarmee samenhangende verwerking van persoonsgegevens. Daarbij heeft het CBP overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens geconstateerd. Het CBP heeft inmiddels via een persbericht laten weten dat de NPO maatregelen heeft genomen om de overtreding te beëindigen en daarom afziet van handhavende maatregelen.
Wat gaat u doen om de website van de betrokken partijen zo snel mogelijk toegankelijk te maken zonder de verplichte acceptatie van privacygevoelige cookies?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Het reclamespotje van Stichting Moslimpleegkind |
|
Machiel de Graaf (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het wervingsspotje van Stichting Moslimpleegkind, waarin gesuggereerd wordt dat blanke ouders niet goed voor moslimkinderen kunnen zorgen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de suggestie die gewekt wordt dat blanke ouders tassen vergeten en de kinderen na korte tijd weer thuis afleveren, kortom, slechte pleegouders zijn, puur en alleen omdat ze geen moslim zijn?
Beslissingen over kinderen die in pleeggezinnen worden geplaatst, worden zorgvuldig genomen. Een gedwongen uithuisplaatsing van een kind is een beslissing van de kinderrechter.
Gezien de vaak heftige geschiedenis en de onveilige hechtingservaringen van pleegkinderen is het van belang dat zij opgroeien in een omgeving waarin zij zich veilig kunnen hechten.
Pleegouders, zoals bedoeld in de Wet op de jeugdzorg, moeten een maximaal negen maanden durend voorbereidings- en screeningstraject afleggen. In dit traject wordt door de pleegzorgaanbieder beoordeeld of de aspirant-pleegouder geschikt is. Zo moet er voor hen een Verklaring van Geen Bezwaar worden afgegeven door de Raad voor de Kinderbescherming. Met dit uitgebreid voorbereidings- en screeningstraject wordt gewaarborgd dat alleen geschikte pleegouders pleegkinderen in een gezin kunnen opvangen.
In de Jeugdwet is geregeld dat jeugdzorginstanties uit dienen te gaan van de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van het kind en zijn biologische ouders. Op deze wijze wordt verzekerd dat pleegkinderen optimaal kans hebben op geschikte pleegouders die zowel oog hebben voor hun culturele en religieuze identiteit als voor een goede participatie in de samenleving. Sommige bevolkingsgroepen zijn echter ondervertegenwoordigd in het bestand aan pleegouders. Er zijn daarom meerdere landelijke pleegzorgcampagnes geweest voor het vergroten van de bekendheid van pleegouderschap, waarin onder meer is gefocust op het verbreden van het aanbod van pleegouders met betrekking tot godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond. Er wordt dus op verschillende manieren bijgedragen aan het vergroten van de diversiteit van het aanbod van pleegouders, opdat de Jeugdwet in de praktijk zo goed mogelijk kan worden toegepast.
In dit antwoord heb ik mijn inhoudelijke reactie op deze kwestie gegeven. Verder is het niet aan mij om een oordeel te hebben over de interpretatie van een reclamespotje van de Stichting Moslimpleegkind.
Deelt u de mening dat liefde, rust en veiligheid op de eerste plaats moeten komen voor deze kinderen en niet het schaamteloos promoten van de kwaadaardige ideologie die de islam is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat deze campagne beëindigd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De nieuwe algemene voorwaarden van De Persgroep voor freelance journalisten |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het u bekend dat De Persgroep, die na de overname van uitgeverij Wegener de grootste krantenuitgever in Nederland is, per 1 juni 2015 nieuwe algemene voorwaarden hanteert voor de inkoop van journalistiek materiaal gemaakt door zelfstandigen?1
Ja.
In hoeverre is eenzijdige wijziging van algemene voorwaarden – in dit geval acht dagen van tevoren aangekondigd aan de opdrachtnemers – toegestaan? Bent u van mening dat uitstel gerechtvaardigd is, in elk geval tot na een dialoog tussen de Persgroep en de (vertegenwoordigers van) makers? Wat is een gebruikelijke ingangstermijn na aankondiging van dergelijke gewijzigde voorwaarden?
Wij begrijpen dat er onenigheid bestaat tussen de (vertegenwoordigers van) makers en de Persgroep over de ingangstermijn van de nieuwe algemene voorwaarden. Bij de beantwoording van de vraag dient onderscheid gemaakt te worden tussen wijziging van de algemene voorwaarden gedurende de looptijd van een overeenkomst en het hanteren van gewijzigde algemene voorwaarden bij het aangaan van een nieuwe overeenkomst.
Wijziging van de algemene voorwaarden gedurende de looptijd van een overeenkomst is alleen mogelijk indien in de algemene voorwaarden een wijzigingsbeding is opgenomen. Of, en zo ja, welke termijn in acht genomen moet worden alvorens een wijziging van de algemene voorwaarden kan worden doorgevoerd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Indien de wederpartij (i.c. de freelance journalist) van de gebruiker van de algemene voorwaarden (i.c. De Persgroep) meent dat hij door de toepassing van dit wijzigingsbeding onredelijk wordt bezwaard, kan hij het beding ingevolge artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigen. Dit artikel bepaalt dat een beding in de algemene voorwaarden vernietigbaar is indien het gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Komen de freelance journalist en De Persgroep er in onderling overleg niet uit dat is het uiteindelijk aan de rechter om te oordelen over (het toepassen van) het wijzigingsbeding.
Voorzover er sprake is van het hanteren van gewijzigde algemene voorwaarden bij het aangaan van een nieuwe overeenkomst, geldt dat ingevolge artikel 6:233 onder b BW de gebruiker van de algemene voorwaarden (i. c. De Persgroep) zijn wederpartij (i.c. de freelance journalist) een redelijke mogelijkheid moet geven om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Artikel 6:234 BW vult nader in wanneer er sprake is van een redelijke mogelijkheid om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Zo moeten de algemene voorwaarden in beginsel bij het sluiten van de overeenkomst ter hand worden gesteld (artikel 6:234 lid 1 onder a BW). Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, moet worden gemeld dat de algemene voorwaarden bij de Kamer van Koophandel of griffie van een gerecht zijn gedeponeerd en op verzoek worden toegezonden (artikel 6:234 lid 1 onder b BW). Indien de overeenkomst langs elektronische weg tot stand komt, gelden de voorwaarden als ter beschikking gesteld indien zij kunnen worden opgeslagen en toegankelijk zijn voor nadere kennisneming. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, moet voor de totstandkoming van de overeenkomst kenbaar zijn gemaakt waar men van de voorwaarden langs elektronische weg kan kennisnemen of moeten de algemene voorwaarden op verzoek worden toegezonden (artikel 6: 234 lid 1 onder c BW).
Is het u bekend dat de algemene voorwaarden van De Persgroep bepalingen bevat (artikel 6.4 en 6.5), die het zelfstandige journalisten in bepaalde situaties verbiedt voor concurrenten van De Persgroep te werken? Hoe beoordeelt u dergelijke concurrentiebedingen in contracten met zelfstandigen? Is het aanvaardbaar dat een zelfstandige journalist voor zijn eigen artikel met zijn eigen opdrachtgever moet concurreren wanneer hij het aan derden wilt aanbieden?
Wij hebben begrip voor uw zorgen hierover. Het betreft hier echter een civielrechtelijke overeenkomst tussen private partijen waarbij de overheid geen partij is. We hebben daarom geen kennis genomen van de algemene voorwaarden die bij de overeenkomst worden gehanteerd. Indien een wederpartij van de gebruiker van de algemene voorwaarden meent dat daarin hem onredelijk bezwarende bedingen zijn opgenomen, kan hij deze bedingen op grond van artikel 6:233 BW vernietigen. Het is aan de partij die stelt dat de bedingen onredelijk zijn om dit te onderbouwen. Hij kan daarover (al dan niet ondersteund via zijn beroepsvereniging) in overleg treden met de gebruiker van de algemene voorwaarden. Indien dit niet tot een bevredigende oplossing leidt, kan hij het geschil aan de rechter voorleggen.
Leiden de ruime exploitatiebevoegdheden voor de uitgever en de beperkte afzetmogelijkheden voor journalisten als gevolg van de nieuwe algemene voorwaarden volgens u tot inkoopmacht voor de uitgever?
Wanneer De Persgroep een sterke onderhandelingspositie ten aanzien van (foto)journalisten heeft, kan er sprake zijn van inkoopmacht. Of de nieuwe algemene voorwaarden leiden tot inkoopmacht voor de uitgever, hangt onder meer af van de positie van De Persgroep op de markt, de exploitatiebevoegdheden van uitgevers in zijn algemeenheid en de verscheidenheid aan afzetmogelijkheden voor (foto)journalisten, waarvan De Persgroep er één is. Een bedrijf kan op een markt een economische machtspositie hebben, wat volgens de Mededingingswet is toegestaan. Pas indien een bedrijf met inkoopmacht een economische machtspositie heeft en hier misbruik van maakt, kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op basis van de Mededingingswet handhavend optreden. Een partij die meent dat hun wederpartij misbruik maakt van een economische machtspositie kan dit ter beoordeling voorleggen aan de ACM. Daarnaast is het mogelijk om naleving van de Mededingingswet te vorderen bij de civiele rechter.
Hoe beoordeelt u de in artikel 7 van de algemene voorwaarden van De Persgroep opgenomen exploitatiebevoegdheid, die De Persgroep het recht geeft tegen éénmalige betaling voor onbepaalde tijd het journalistiek materiaal zelf te gebruiken èn door te verkopen aan derden? Hoe verhouden deze algemene voorwaarden zich tot het recht op een billijke vergoeding voor exploitatie van auteursrechtelijk beschermd materiaal, zoals opgenomen in de onlangs door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel op het auteurscontractenrecht?2
Wij begrijpen dat partijen onenigheid hebben over bepalingen in de algemene voorwaarden, zoals over de omvang van de exploitatiebevoegdheid en de tarieven en hebben begrip voor uw zorgen hierover. Het is echter niet aan ons om een standpunt in te nemen in een geschil tussen twee private partijen over de inhoud van een civielrechtelijke overeenkomst. Het is aan de betrokken partijen om afspraken te maken over de vergoeding voor het leveren van goederen of diensten.
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht (1 juli 2015) heeft de maker recht op een in de overeenkomst te bepalen billijke vergoeding voor het verlenen van exploitatiebevoegdheid in de zin van artikel 25b van de Auteurswet (Aw). Of een vergoeding de billijkheidstoets kan doorstaan, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Naast het gebruik dat van het werk wordt gemaakt kan dan bijvoorbeeld ook gekeken worden naar de exploitatierisico’s voor de exploitant. Het is de rechter die deze omstandigheden kan beoordelen als partijen er in onderling overleg niet uitkomen. Indien er voor dit soort geschillen ingevolge artikel 25g Aw een geschillencommissie wordt aangewezen, kan de maker er ook voor kiezen om het geschil eerst aan de geschillencommissie auteurscontractenrecht voor te leggen.
Deelt u de mening dat de zelfstandige journalist dient mee te delen in de opbrengst van zijn werk als diens opdrachtgever dat hergebruikt en/of aan derden verkoopt?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u de verhoogde tarieven van vijf procent en 15 procent billijk in het licht van het bredere hergebruik en de groeiende doorverkoop van de auteursrechtelijk beschermde materialen aan derden die in de toekomst zullen plaatsvinden op basis van de algemene voorwaarden? Indien u hier geen oordeel over wilt vellen, wie doet dit dan wel?
Zie antwoord vraag 5.
Kan een uitgever via een licentie afdwingen om auteursrechtelijk beschermde materialen te exploiteren, terwijl de maker ervan zijn rechten al heeft overgedragen aan collectieve beheersorganisaties als LIRA of Pictoright? In hoeverre is een meer dan eenmalige rechtenoverdracht mogelijk?
Indien in rechte komt vast te staan dat een journalist zijn auteursrecht heeft overgedragen aan een collectieve beheersorganisatie (waarmee de rechten dus uit zijn vermogen zijn verdwenen), kan hij dezelfde rechten niet nogmaals overdragen of licentiëren aan een uitgever.
Hoe beoordeelt u de nieuwe algemene voorwaarden van De Persgroep in het licht van samenhangende trends en ontwikkelingen als de toenemende druk op zowel uitgevers als de groeiende groep freelance-journalisten, het grote belang van democratische controle door kwalitatief hoogwaardige journalistiek alsmede de noodzaak tot het vinden van nieuwe en toekomstbestendige verdienmodellen in de media, waaronder uitgevers en de journalisten?
Mediabedrijven en journalisten zijn zelf primair verantwoordelijk voor een kwalitatief hoogwaardige journalistieke nieuwsvoorziening. De overheid kan wel stimuleren, bijvoorbeeld door subsidies te verstrekken via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Daarnaast is met de Wet auteurscontractenrecht een wettelijk kader gecreëerd waardoor makers en exploitanten van auteursrechtelijke beschermde werken, zoals journalisten en uitgevers, gestimuleerd worden om nadere afspraken te maken over de exploitatie van het werk van de maker. Een exploitant die daarbij afdoende rekening houdt met het belang van de maker creëert een situatie waarbij het vinden en benutten van nieuwe en toekomstbestendige verdienmodellen zo soepel mogelijk verloopt. Een soepele exploitatie is dan in het belang van zowel de exploitant als de maker. De verwachting moge dan ook gerechtvaardigd zijn dat partijen tot een vergelijk zullen komen. Overigens is vijf jaar na de inwerkingtreding voorzien in een evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht.
Het bericht “Aanpassingen afspraken sportcontracten horen bij onafhankelijke en transparante publieke omroep” |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aanpassingen afspraken sportcontracten horen bij een onafhankelijke transparante publieke omroep»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de aanpassing van de afspraken en het nieuwe protocol van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?
De nieuwe afspraken, zoals vastgelegd in een nieuw protocol, betreffen een aangelegenheid tussen de NPO en de NOS. In mijn antwoorden van 30 maart 2015 op vragen van de leden Elias en Verhoeven ben ik ingegaan op een samenwerkingsovereenkomst tussen de NPO en de NOS.2 In deze overeenkomst waren, naar aanleiding van de splitsing in 2010, onderlinge afspraken vastgelegd. In de loop der tijd is er onduidelijkheid ontstaan over de taakverdeling tussen de NPO en de NOS bij het verwerven van de rechten voor grote sportcontracten zoals de Eredivisie, de Olympische Spelen en het WK. Er is gezamenlijk gezocht naar werkbare afspraken die de respectievelijke rol van partijen helder afbakenen.
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de afspraken tussen de NPO en de NOS. Hierover gaat het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat), dat zal moeten besluiten of het onderzoek naar het eredivisiecontract kan worden afgerond. Wel kan ik u mededelen dat ik tevreden ben dat partijen er samen uit zijn gekomen en dat er in de toekomst op een transparantere wijze wordt meegedongen naar grote sportcontracten.
Klopt het bericht van het Commissariaat van de Media (hierna: Commissariaat) dat er een deal was tussen de NOS en de Eredivisie Media Marketing (EMM) om rond Studio Sport-uitzendingen gratis Ster-zendtijd aan te bieden? Deelt u de mening dat deals waarbij de Ster-zendtijd wordt betrokken onwenselijk zijn? Kunt u dit toelichten?
De inhoud van het contract tussen NOS en de Eredivisie Media Marketing (EMM) is niet openbaar. Het Commissariaat heeft in het kader van zijn onderzoek naar de aankoop van de rechten op de Eredivisiesamenvattingen, blijkens het door u aangehaalde persbericht, geconstateerd dat Ster-zendtijd rond de Studio Sport uitzendingen onderdeel was van het contract over de rechten. Het Commissariaat heeft de NPO, de NOS en de Ster er vervolgens op gewezen dat het betrekken van afspraken over Ster-zendtijd niet meer past bij de onafhankelijkheid en transparantie die hoort bij de publieke omroep. Om deze reden hebben de partijen de afspraken aangepast. Het Commissariaat heeft echter zijn onderzoek nog niet afgerond. Het is te vroeg om daar iets over te zeggen. In antwoord op eerdere schriftelijke en mondelinge vragen heb ik eerder al wel gesteld dat ik voor toekomstige biedingsprocedures transparantie een essentieel punt vind. Daarbij hoort, naast duidelijkheid over afspraken over Ster-zendtijd, ook openheid over de besteding van publieke middelen. Zie verder mijn antwoord op vraag 8.
Bent u op de hoogte van soortgelijke deals, waarbij Ster-zendtijd gratis werd aangeboden bij andere omroepen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Uit navraag bij de Ster blijkt dat er geen gratis Ster-zendtijd is verstrekt aan andere omroepen. Voor toezicht op naleving van de Mediawet is het Commissariaat ingesteld als onafhankelijke toezichthouder. Het Commissariaat is bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Mediawet en waar nodig handhavend op te treden.
Welke verwachtingen heeft u ten aanzien van een mogelijke stijging van de Ster-afdrachten nu de deal om gratis Ster-zendtijd aan te bieden van de baan is en deze zendtijd optimaal verzilverd kan worden conform de wettelijke taak van de Ster? Kunt u ook aangeven hoeveel Ster-afdrachten zijn misgelopen door de deal?
Er kan sprake zijn van een stijging van de Ster-afdrachten nu bij de aankoop van de samenvattingsrechten van de eredivisie de financiering van de Ster-zendtijd gescheiden van het contract met de NOS verloopt. Hoeveel dat is kan ik niet vooraf inschatten. Dat is afhankelijk van de verkoop van de Sterspots in een jaar. De belangrijkste uitkomst is dat er een transparantere biedingsprocedure wordt gerealiseerd.
Op uw vraag of ik kan aangeven hoeveel Ster-afdrachten zijn misgelopen, kan ik u het volgende melden. De Ster maakt altijd zelfstandig een afweging of de gevraagde investering (het bieden van Ster-zendtijd) bijdraagt aan een breder en groter bereik en of dit per saldo leidt tot een beter Sterresultaat en daarmee aan een hogere afdracht de lopende mediabegroting. Uit navraag bij de Ster blijkt dat deze afweging en het resultaat steeds positief zijn geweest. Voetbalprogrammering genereert een hoog bereik. Het totale Sterresultaat (ondanks de investering) verbeterde als de NPO eredivisiesamenvattingen uitzond.
Bent u van mening dat de NPO bij toekomstige onderhandelingen, naast het vaststellen van een protocol, meer betrokken en geïnformeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de NPO en de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Met het sluiten van de nieuwe afspraken betrekt de NOS de NPO voortaan continu bij het verwerven van grote sportcontracten en informeert hen hierover. Hierdoor kan tijdig een adequate en effectieve toets plaatsvinden op programmatisch en financieel vlak.
Heeft u eerder aangegeven het bezwaarlijk te vinden dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld? Bent u van mening dat in lijn met de beslissing van de NOS en de EMM om de deal aan te passen, het gehele overzicht van afspraken openbaar gemaakt moet worden, zeker in het licht van het commentaar van het Commissariaat? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het inderdaad bezwaarlijk dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die de publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld. Aan de huidige situatie rond het NOS-EMM-contract kan ik echter niets veranderen. De NOS moet zich houden aan de contractuele afspraken die hierover zijn gemaakt met EMM. Zoals ik in mijn antwoord van 3 juli 2014 op een vraag van het lid Elias reeds heb gesteld, vind ik transparantie voor toekomstige biedingsprocedures een essentieel punt.3 Verantwoording kunnen afleggen is voor een publieke organisatie een belangrijk uitgangspunt. Ik ben hierover in gesprek getreden met de NOS en de NPO, zie ook het antwoord op vraag 8.
Heeft u voorts aangegeven dat u in overleg bent met de NPO en de NOS over uw bezwaren? Kunt u uiteenzetten hoe deze gesprekken verlopen? Bent u ervan overtuigd dat de NPO en de NOS het belang van transparantie over de besteding van publieke middelen onderstrepen?
Ik heb met de NPO en de NOS een aantal constructieve overleggen gevoerd. De NPO heeft in het nieuwe Concessiebeleidsplan zijn visie opgenomen.4 Ik kan nu niet vooruitlopen op mijn beoordeling daarvan. Ik heb de Raad voor Cultuur en het Commissariaat een advies over dit beleidsplan gevraagd en verwacht u in het najaar mijn reactie hierop te kunnen sturen. Ik betrek daarbij ook het punt van transparantie. Mijn standpunt daarover is bekend. Geheimhoudingsbepalingen dienen het algemeen belang niet. Zij dragen niet bij aan transparantie over de besteding van publieke middelen. Transparantie bij toekomstige biedingsprocedures is voor mij een essentieel punt.
Calamiteitenzender NPO1 |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kunt u zich uw uitspraak herinneren in het vragenuur in de Kamer van dinsdag 28 april jl.: «Formeel is er één rampenzender in Nederland en dat is de regionale radioomroep»?
Aangezien de vragen betrekking hebben op de informatie inzake rampenbestrijding op de website van de rijksoverheid, beantwoord ik, de Minister van Veiligheid en Justitie, deze vragen mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
De Staatssecretaris van OCW heeft deze correcte uitspraak inderdaad gedaan.
Kunt u aangeven waarom tot voor kort op de website van de overheid – www.rijksoverheid.nl – te lezen was: «Bij een ramp geeft de overheid meer informatie via de rampenzender. Bij een nationale ramp is de rampenzender Nederland 1 of Radio 1. Bij een ramp in uw buurt is dit de regionale omroep»?
In de Mediawet 2008 is een bepaling opgenomen, artikel 6.26, die de wettelijke basis biedt voor de Minister-President om een nadere regeling op te stellen voor omroepen in buitengewone omstandigheden. Daarin is geregeld dat de Minister-President zendtijd en faciliteiten van de publieke omroepen kan vorderen in buitengewone omstandigheden. Dit heeft niet alleen betrekking op NPO1 en NPO Radio1.
De zin «Bij een nationale ramp is de rampenzender Nederland 1 of radio 1» op de website betrof een te beperkte formulering. De zin is inmiddels gewijzigd in: «In buitengewone omstandigheden, zoals bij een nationale ramp, kan de Minister-President zendtijd en faciliteiten vorderen van de publieke omroepen». Deze wijziging is ook doorgevoerd op de websitepagina «wat moet ik doen als de sirene gaat».
Kunt u in dit verband toelichten waarom u in antwoord op eerdere vragen op de vraag of Nederland 1 en Radio 1 fungeren als nationale rampenzender, op 28 april jl. heeft geantwoord: «NPO 1 en NPO Radio 1 zijn niet wettelijk aangewezen als nationale rampenzender»?1
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom op rijksoverheid.nl op de pagina «wat moet ik doen als de sirene gaat?» Nederland 1 nog wél aangegeven staat als rampenzender bij een nationale ramp?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de tekst, genoemd in vraag 2, onlangs op dezelfde website gewijzigd, zodat deze thans luidt: «Bij een ramp geeft de overheid meer informatie via de rampenzender. Uw regionale omroep kan gebruikt worden als rampenzender»?
De termen rampenzender en calamiteitenzender zijn synoniemen. De calamiteitenzender (radiozender van de regionale omroep) is een onderdeel van een pakket aan middelen – zoals de website www.crisis.nl, het publieksinformatienummer 0800-1351, NL-Alert en sociale media – dat het bevoegd gezag kan inzetten tijdens een noodsituatie. De inzet daarvan is een lokaal bestuurlijke afweging. De veiligheidsregio’s maken zelf afspraken met de regionale omroepen over hun inzet als calamiteitenzender. Daartoe stelt het Ministerie van Veiligheid en Justitie sinds januari 2010 een modelconvenant ter beschikking.
Door de toevoeging van het woord «kan» in de tekst van de website is aangescherpt dat de inzet van de calamiteitenzender een lokaal bestuurlijke afweging betreft.
Wat is de aanleiding geweest, om niet langer Nederland 1 en Radio 1 te bestemmen als calamiteitenzender bij een nationale ramp, maar de regionale omroep?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er bedoeld met het woord «kan» in de nieuwe tekst over de rampenzender?
Zie antwoord vraag 5.
Is deze belangrijke beleidswijziging ten aanzien van de verstrekking van essentiële informatie over calamiteiten nog op andere wijze gecommuniceerd dan op deze plek, via deze website? Zo ja, waar? Zo niet, waarom heeft u gemeend dat communicatie via de website van de overheid voldoende is om deze uiterst belangrijke beleidswijziging wereldkundig te maken?
Het betreft geen beleidswijziging, maar een aanscherping van de formulering.
Deelt u de mening dat de website van rijksoverheid.nl, de antwoorden op de genoemde eerdere vragen en de door u afgelopen dinsdag in de Kamer gegeven antwoorden niet hebben geleid tot volstrekte duidelijkheid over de vraag of NPO1 nu wél of niet een calamiteitenzender is?
Nee. Zie mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 6.
Wilt deze vragen, gezien het belang van een optimale verstrekking van informatie bij rampen, binnen één week beantwoorden?
Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming was het niet mogelijk de vragen binnen één week te beantwoorden.
Zware straffen voor journalisten in Egypte |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten van de International Federation of Journalists (IFJ) en Freedom House over de op 11 april jl. in Egypte ter dood en tot levenslang veroordeelde journalisten?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat journalisten worden opgepakt, gevangengezet en terdoodveroordeeld vanwege het verslaan van een demonstratie in augustus 2013 tegen het afzetten van president Morsi? Zo nee, waarom niet?
Ja, journalisten moeten vrij en veilig hun werk kunnen doen. Vervolging van journalisten vanwege het verslaan van een demonstratie staat hier haaks op. Het Nederlandse kabinet is daarnaast tegen de doodstraf, in alle gevallen en in alle omstandigheden. Het kabinet beschouwt de doodstraf als een onnodige wrede en onmenselijke straf en streeft daarom naar wereldwijde afschaffing.
Deelt u de mening dat repressie door de Egyptische autoriteiten van fundamentele vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid ««een recept is voor radicalisering, in plaats van de oplossing er tegen», zoals de voorzitter van Freedom House stelt? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse kabinet is van mening dat terreurbestrijding en respect voor mensenrechten hand in hand moeten gaan. Een beleid waarbij de mensenrechten ondergeschikt zijn, kan groepen marginaliseren en onderdrukken waardoor de voedingsbodem van terrorisme wordt vergroot.
Deelt u de mening dat Egypte met de veroordeling van de journalisten in strijd handelt met het recente European Neighbourhood Policy (ENP) Country Progress Report dat onder meer de aanbevelingen bevat om de mensenrechten en fundamentele vrijheden te verzekeren en om het moratorium op de doodstraf opnieuw toe te passen? Zo nee, waarom niet? 2
Ja.
Heeft Nederland of de EU protest aangetekend tegen de recente veroordelingen? Zo ja, op welke wijze is dit gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Nederland is regelmatig in contact met de Egyptische autoriteiten om o.a. zorgen over de verslechterde mensenrechtensituatie over te brengen. Ook werkt Nederland in EU-kader aan het voeren van een dialoog met de Egyptische autoriteiten op dit terrein.
EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten Lambrinidis heeft Egypte sinds zijn aantreden zes keer bezocht. Bij ieder bezoek wordt de mensenrechtensituatie en de verminderende ruimte voor journalisten en maatschappelijke organisaties met de Egyptische autoriteiten opgebracht.
Het Nederlandse standpunt over de doodstraf is ook in multilateraal verband bij de Egyptenaren onder de aandacht gebracht. Zo heeft Nederland tijdens de laatste Universal Periodic Review van Egypte in november jl. bij Egypte aangedrongen op het instellen van een onmiddellijk moratorium op de doodstraf en het beperken van het aantal misdaden waarop de doodstraf staat.
Kunt u aangeven hoeveel journalisten er naar schatting op dit moment vastzitten in Egypte? Kunt u aangeven hoeveel van hen – soms langdurig – in afwachting van een rechtsgang zijn, hoeveel zijn veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf en hoeveel tot de doodstraf?
Sinds de machtswisseling van 3 juli 2013 zijn vele Moslimbroeders en een aantal activisten en journalisten opgepakt. De cijfers zijn echter niet te verifiëren. De schattingen van mensenrechtenorganisaties lopen ook uiteen.
Zo verklaart The Arab Network for Human Rights Organisations in een Arabischtalig rapport dat eind 2014 is gepubliceerd dat zij minstens 63 gedetineerde journalisten hebben kunnen traceren. In februari dit jaar is er nog een journalist opgepakt waardoor het aantal gedetineerde journalisten op minstens 64 zou komen.3
Amnesty International spreekt in een verklaring van 3 mei jl. over de persvrijheid in Egypte van minstens 18 journalisten in gevangenschap. Tientallen journalisten (het exacte aantal wordt niet genoemd) zouden te maken hebben gekregen met willekeurige arrestaties.4
Het bericht “Teveel oude kijkers? Programma weg” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Teveel oude kijkers? Programma weg»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat NPO programma's, die veel oudere kijkers trekken, wil aanpassen of laten verdwijnen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat de oudere kijkers, net als elke andere groep, deel uitmaken van de doelgroep van de publieke omroep en derhalve evenredig bediend moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De publieke omroep is er inderdaad voor alle Nederlanders. Van jong tot oud. De taak van de publieke omroep is om een publieke programmering voor alle lagen van de bevolking te maken. Om mooie, diverse programma’s met publieke waarde te maken die een breed publiek aanspreken óf juist gericht zijn op specifiekere of kleinere doelgroepen.
Scherpe keuzes zijn daarbij nodig om zich te blijven onderscheiden van nationale en internationale aanbieders. Zo kan ik mij voorstellen dat de NPO de programmering aanpast als beoogde doelstellingen niet worden behaald. Een voorbeeld hiervan is een programma dat een groot aantal doelgroepen beoogd te bereiken, maar slechts één doelgroep bereikt.
Bent u bereid om in overleg te treden met de NPO om deze plannen van tafel te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van het aangehaalde artikel in het NRC Handelsblad zie ik geen noodzaak om nu met de NPO in overleg te treden. De taak van de publieke omroep is en blijft het bereiken van breed publiek van alle leeftijden.
De plannen van de NPO |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Te veel oude kijkers? Tv-programma weg»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de NPO dat programma’s «die niet lopen», sneller «van het scherm» moeten en dat succesvolle programma’s «meer ruimte krijgen»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe aanpak in het licht van uw eerdere uitspraken dat het bij de publieke omroep «niet alleen draait om kijkcijfers» en dat de publieke omroep «ook de ruimte moet krijgen mooie programma’s te maken waar misschien iets minder mensen naar kijken»?2
De publieke omroep heeft als taak om herkenbaar aanbod te maken voor zowel een groot publiek als voor kleinere doelgroepen. Daarnaast vind ik het belangrijk dat de publieke omroep vernieuwend en innovatief is. De publieke omroep moet snel en flexibel kunnen reageren op kansen voor aansprekende, publieke programma’s en diensten.
Het competitieve (internationale) medialandschap vraagt daarbij dat de publieke omroep scherpe programmatische keuzes maakt. Het resultaat van deze keuzes moet altijd een onderscheidende en publieke programmering voor alle lagen van de bevolking zijn. Dat kan betekenen dat programma’s die hun beoogde doel niet bereiken verdwijnen om ruimte te bieden aan nieuwe programma’s die een kans krijgen.
Bij het maken van die afweging draait het om veel meer dan kijkcijfers alleen. Succesvolle programma’s die hun doel bereiken kunnen óók prachtige programma’s zijn met publieke waarden en iets minder kijkers. Ik zie liever dat type programma’s op de publieke omroep dan grote kijkcijferknallers zonder enige publieke waarden. Ook zie ik in de programmamix vernieuwende, innovatieve en gedurfde publieke programma’s waarvan het succes bij de kijker nog ongewis is of eerst moet groeien. Ik verwacht tegelijkertijd ook van de publieke omroep dat ze vervolgens proberen om met die nieuwe programma’s het publiek optimaal te bereiken.
Daarom vind ik ook de waardering van het publiek belangrijk. Dat is ook de reden dat ik de NPO heb gevraagd om in hun Concessiebeleidsplan 2016–2020 (hierna: CBP) naast kijkcijfers ook te kijken naar kwalitatieve verantwoording richting publiek en parlement.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de directie van de NPO dat «amusement geen discussie is», en dat dit gewoon kan blijven, omdat het «slechts een vorm is»? Bent u bereid het gesprek hierover aan te gaan met de NPO aangezien dit haaks staat op uw beleidsvoornemen tot het aanscherpen van de taakopdracht en een meer onderscheidende publieke omroep?3
Ik schreef onder andere in mijn brief van 6 maart 2015 aan de NPO dat ik de publieke mediaopdracht van de publieke omroep aanscherp om tot een herkenbare publieke omroep te komen.4 In deze aangescherpte opdracht dient het aanbod altijd gerelateerd zijn aan de publieke functies informatie, cultuur en educatie. De programma’s van de publieke omroepen moeten dus informeren, bijdragen aan educatie en/of raken aan de culturele identiteit van de Nederlandse samenleving. Programma’s met amusement als doel op zich zijn geen kerntaak voor de publieke omroep.
In het wetgevingsoverleg met uw Kamer stelde ik ook dat er geen taboe rust op het maken van amuserende programma’s.5 De NPO is vrij om amusement in te zetten als middel om de publieke functies informatie, cultuur of educatie te realiseren. Of om deze doelen onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Zolang het aanbod maar aan publieke waarden voldoet en van hoge kwaliteit is.
In vervolg hierop heb ik in mijn brief van 6 maart 2015 de NPO gevraagd in zijn CBP een toetsingskader op te nemen voor de programmatische keuzes die worden gemaakt en daarover vanaf 2016 in de jaarlijkse Terugblik te rapporteren. Ik wacht nu eerst het CBP af.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de NPO dat er minder opinie- en debatprogramma’s kunnen worden gemaakt, omdat er daar al «vijf of zes» van zijn? Bent u bereid ook hierover het gesprek aan te gaan met de NPO aangezien dit haaks staat op uw beleidsvoornemen tot het aanscherpen van de taakopdracht en een meer onderscheidende publieke omroep?
De publieke omroep gaat zelf over de programmering; hij is daar onafhankelijk in. In mijn toekomstvisie schrijf ik wel dat de publieke omroep onderscheidend moet zijn met zijn publieke media-aanbod. De NPO heeft een belangrijke rol in de realisatie hiervan. De NPO is immers in staat om de programmering zo in te vullen dat de verschillende publieksgroepen optimaal bereikt worden en platforms effectief ingezet worden om alle programma’s adequaat bij het publiek te brengen.
Dat betekent wel dat de publieke omroep scherpe keuzes moet maken als het gaat om de programmering. En dat kan betekenen dat programma’s die hun beoogde doel niet bereiken of geen aanvulling zijn op de programmering worden aangepast of geheel verdwijnen. Dat zijn moeilijke keuzes, zeker voor de betrokken producenten. Het zijn echter noodzakelijke keuzes die de publieke omroep in staat stellen meer ruimte bieden nieuwe talenten en innovatieve en gedurfde programma’s een podium te bieden.
Deelt u de opvatting dat deze nieuwe aanpak van de NPO zal leiden tot kijkcijferprogrammering en verdere commercialisering van de publieke omroep, hetgeen haaks staat op uw voornemen tot het aanscherpen van de taakopdracht en een meer onderscheidende publieke omroep?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 3.
Is deze nieuwe aanpak van de NPO waarbij de nadruk ligt op kijkcijfers een gevolg van het doel de eigen inkomsten van de publieke omroep te vergroten? Met andere woorden, wordt de inhoud van de programmering op deze manier niet ondergeschikt gemaakt aan het commerciële belang?
De publieke waarde van het programma moet voorop staan. Ik zie liever een prachtig publiek programma met iets minder kijkers dat aan die publieke waarde voldoet, dan een programma zonder enige publieke waarde maar met enorme kijkcijfers. Tegelijkertijd vind ik dat de publieke omroep wel moet proberen om zo veel mogelijk mensen te bereiken met de publieke programmering die zij bieden.
Ik vind het zorgen voor een onderscheidend aanbod en het vergroten van de eigen inkomsten geen tegenstrijdige opdrachten. In het plan van aanpak om de eigen inkomsten te verhogen, stellen de NPO en de Ster bijvoorbeeld het wettelijk maximaal aantal toegestane reclameminuten per uur beter benut kan worden door langere blokken televisie- en radioreclame uit te zenden.6 Dergelijke maatregelen staan los van keuzes over de inhoud van de programmering.
Kunt u toelichten hoe deze nieuwe aanpak van de NPO zich verhoudt tot uw beleidsvoornemen de pluriformiteit en creatieve competitie, die leidend zouden moeten zijn in de programmatische keuzes van de publieke omroep, te vergroten?
Zoals ik mijn antwoorden op vragen 3 en 7 al schreef, deel ik de opvatting niet dat deze nieuwe aanpak van de NPO zal leiden tot «kijkcijferprogrammering en verdere commercialisering van de publieke omroep».
Op dit moment zijn kwaliteit en creatieve competitie nog onvoldoende leidend in de programmatische keuzes van de omroep als geheel. Zo is de programmering nog te veel een compromis, waarbij individuele belangen van omroeporganisaties een optimale publieke programmering in de weg staan. Ook blijft veel creativiteit buiten het publieke bestel onbenut doordat externe partijen alleen toegang hebben via de omroeporganisaties. Om die reden stelde ik in mijn toekomstvisie voor het mediabestel te openen voor andere partijen dan de huidige omroeporganisaties.
Zoals ik al schreef in mijn antwoord op vraag vijf moet de publieke omroep scherpe keuzes blijven maken als het gaat om de programmering.
Het onder druk zetten van de cliëntenraad voor het programma ‘Anita wordt opgenomen’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat het tv-programma «Anita wordt opgenomen», waarbij de presentatrice eind vorig jaar in een ggz-instelling verbleef, alleen tot stand kon komen door stevige druk op de cliëntenraad uit te oefenen?1
Als de bestuurder daadwerkelijk druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen ondanks de positieve uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV), dan vind ik dat uiterst betreurenswaardig. De cliëntenraad moet eigenstandig een afweging kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten.
Klopt de bewering dat de cliëntenraad door de directie van GGz-Centraal onder druk is gezet om alsnog medewerking te verlenen aan de opnames van het tv-programma, ondanks bezwaren van personeel en patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betreffende instelling heeft in een reactie op haar website aangegeven dat er rondom het adviestraject met de cliëntenraad is gesproken over mogelijke financiële consequenties. Het is niet aan mij om te beoordelen of de zorgaanbieder daarbij druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen en of er daarbij gesproken is over (hoge) schadeclaims. Het is ook niet aan mij om dat nader te onderzoeken. Op verzoek van (een van de) partijen kan een dergelijk geschil worden voorgelegd aan de LCvV of de rechter.
Klopt het dat producent Skyhigh-TV dreigde met een hoge schadeclaim, indien er geen medewerking zou worden verleend bij de productie en het uitzenden van het tv-programma? Om wat voor bedrag ging het daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Is het inderdaad zo dat er door de directie gedreigd is dat de claim mogelijk ten koste zou gaan van de directe zorgverlening? Wat is hierop uw reactie? Bent u bereid de directie ter verantwoording te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven, is mij niet bekend of en zo ja, op welke wijze er druk is uitgeoefend door de zorgaanbieder op de cliëntenraad. Het is ook niet aan mij om de bestuurder ter verantwoording te roepen. Dat is aan de raad van toezicht. Zo’n dreiging zou ik overigens verwerpelijk vinden.
Vindt u het wenselijk dat in een ggz-instelling medewerkers en patiënten onder druk gezet worden door directies en tv-producenten om medewerking aan een tv-programma af te dwingen? Zo nee, wat gaat u doen om dit in het vervolg te voorkomen?
Zoals hierboven aangegeven vind ik dat de cliënten en personeelsvertegen-woordiging eigenstandig een afweging moeten kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten en medewerkers. GGZ Nederland heeft over het cameragebruik binnen GGZ instellingen bovendien branchenormen geformuleerd.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording op vergelijkbare vragen van de leden Bouwmeester en Tamanal (beiden PvdA), ben ik voornemens de huidige medezeggenschapsregels in de zorg te verbeteren.2 Daarbij streef ik ernaar de medezeggenschapsregels aan te scherpen door onder andere een instemmingsrecht in te voeren voor zaken die direct het cliëntenbelang raken, en door de praktijk en het gebruik van de bestaande geschillenprocedure te verduidelijken en waar nodig te verbeteren.
Doet dit voorval u ook zo denken aan de situatie destijds bij de Spoedeisende Hulp van het VUmc te Amsterdam waar tv-producent Eyeworks ongevraagd mensen filmde?2
Ik kan niet beoordelen in hoeverre deze zaak overeenkomt met de casus van het VuMC. De wettelijke regels zoals ik die in mijn reactie rondom de VuMC casus aangegeven heb, zijn onverminderd van kracht.5
Zoals ook in die reactie is aangegeven, volgt uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand aan de opnames toestemming hebben gegeven. Deze toestemming moet vrijwillig en weloverwogen zijn, en ondubbelzinnig en uitdrukkelijk zijn gegeven op basis van juiste en volledige informatie. Ook moeten patiënten tijd hebben om die informatie te verwerken en de gevolgen van hun toestemming in te schatten. Zoals het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) rondom de VuMC-Eyeworks casus aangaf, kan er bij spoedeisende situaties, waarbij personen een dringende hulpvraag hebben – en dus ook bij crisissituaties in de GGZ – geen sprake zijn van welbewuste toestemming.
Kunt u zich uw reactie nog herinneren op bepaalde moties3? Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand vrijwillig en weloverwogen toestemming hebben gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat er bij het filmen in een ggz-instelling überhaupt geen sprake kan zijn van een weloverwogen besluit bij het geven van toestemming om te filmen? Zo ja, bent u van mening dat er sprake is van een overtreding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een zorgaanbieder zich houdt aan de hierboven vermelde wettelijke regels, alsook aan de geldende regels rondom medezeggenschap en eventuele branchenormen op dit vlak, dan zie ik geen bezwaar tegen het maken van tv-opnames, mits aan alle voorwaarden is voldaan.
Uit de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) maak ik op dat de medezeggenschapsregels op de locatie Flevoland niet goed zijn gehanteerd. Echter, de cliëntenraad heeft vervolgens besloten het adviestraject niet verder te vervolgen en heeft ook geen beroep tegen de uitzendingen ingediend bij de rechter.
Bent u van plan de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht van deze ggz-instelling tot de orde te roepen? Zo nee, hoe denkt u dan dat dergelijke ongewenste situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Zoals ook aangegeven op de vragen van de leden van de PvdA over deze zaak ben ik van mening dat de zorgaanbieder geen schoonheidsprijs verdient.6 Echter, in de zorg hebben we regels vastgesteld rondom medezeggenschapsgeschillen. Die zijn door beide partijen gevolgd. Ik heb daarin geen rol. Het aanspreken van de raad van bestuur is de taak van de raad van toezicht. Wanneer de kwaliteit of veiligheid van zorg – ten gevolge van deze zaak – in het geding komt, dan zal de IGZ optreden.
Bent u bereid, evenals in de situatie destijds met Eyeworks in het VUmc, alles in het werk te stellen om het oneigenlijk verkregen beeldmateriaal te laten vernietigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitzendingen van «Anita wordt opgenomen» zijn op televisie te zien geweest. De zorginstelling heeft in een reactie aangegeven dat alle betrokkenen voor het filmen om toestemming zijn gevraagd en voor de uitzending hebben kunnen aangeven welke beelden over hen persoonlijk mochten worden uitgezonden. Ik ga ervan uit dat beeldmateriaal waar cliënten geen toestemming voor hebben gegeven om uit te zenden, door de tv-producent is dan wel wordt vernietigd.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek te laten doen naar deze casus? Zo neen, waarom niet?
De IGZ heeft in oktober 2014 een anoniem signaal ontvangen over de aankondiging van de tv-opnames voor het programma «Anita wordt opgenomen». De IGZ heeft hierop contact opgenomen met de Raad van Bestuur van de instelling, om te verifiëren of in de besluitvorming rondom deelname aan het programma de privacy en de patiëntenrechten voldoende bewaakt werden. De toen bij IGZ bekende informatie gaf geen aanleiding voor nader onderzoek of ingrijpen in de handelwijze van de instelling.
De IGZ neemt op basis van recente berichtgeving in de pers rondom het tv-programma het nieuwe signaal in behandeling en doet zo nodig nader onderzoek.
De inspectie heeft overigens niet de taak om toe te zien op of te bemiddelen bij individuele geschillen rondom de medezeggenschap tussen een zorgaanbieder en diens cliëntenraad. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) bevat daarvoor een geschillenprocedure bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden en een weg naar de kantonrechter.
Hoge servicekosten voor toegangskaarten |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Tijd voor Meldpunt!» van 27 maart 2015?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze uitzending waarin één van de gasten zich beklaagt over de hoge servicekosten die gerekend worden bovenop de prijs voor een toegangskaartje?
Ik vind het belangrijk dat culturele evenementen voor een groot publiek toegankelijk zijn. Tegelijkertijd is het aan de marktpartijen om de hoogte van de prijs en van eventuele bijkomende kosten te bepalen. Wanneer consumenten van mening zijn dat de uiteindelijke prijs te hoog is, kunnen ze besluiten de toegangskaart niet te kopen.
Heeft u kennisgenomen van de berekening in de uitzending, waaruit blijkt dat maar liefst 56.000 euro per week voor «onderhoud van de website» wordt opgestreken? Vindt u dit nog redelijk?
Ik heb kennis genomen van de uitzending waarin een berekening wordt gegeven van de in de vraag genoemde € 56.000. Deze berekening is gebaseerd op aantallen die door een consument worden genoemd. Ik heb geen zicht op de juistheid van deze aantallen. Daarnaast is het niet aan mij om te bepalen of sprake is van redelijke kosten en voor welke onderdelen handelaren kosten in rekening brengen.
Deelt u de mening dat het absurd is om servicekosten te rekenen voor het zelf uitprinten van je eigen toegangskaartje? Wat onderneemt u tegen dit soort praktijken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een toegangskaartje geen gewoon product is, omdat het meestal om unieke evenementen gaat en aanbieders dus een «aanmerkelijke marktmacht» hebben?
Bij zeer populaire evenementen kan het voorkomen dat de vraag naar toegangskaarten het aanbod daarvan overstijgt en kunnen verkopers beschikken over een bepaalde mate van marktmacht. Op grond van het verbod op misbruik van een economische machtspositie in de Mededingingswet ziet de ACM erop toe dat ondernemingen met een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door concurrenten uit te sluiten of consumenten uit te buiten. Het is aan de ACM om te beoordelen of de Mededingingswet is overtreden. Partijen kunnen desgewenst een klacht indienen bij de ACM.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, bestaan thans voldoende regels die de transparantie borgen. Het bepalen van de hoogte van de servicekosten is aan marktpartijen. Indien een consument vindt dat de prijs van een toegangskaart te hoog is en/of de bijkomende kosten niet acceptabel zijn, kan hij afzien van de overeenkomst.
Deelt u de mening dat de opbouw van de servicekosten overzichtelijk in beeld moet worden gebracht voor de klant? Zo ja, bent u bereid om u in te zetten voor een zogenaamd «all-in ticket»?
Ja, deze mening deel ik. Goede informatie is belangrijk voor de consument om tot een weloverwogen koopbeslissing te kunnen komen. De huidige wetgeving voorziet hierin. Op grond van de recent in werking getreden Implementatiewet richtlijn consumentenrechten (afdeling 2b titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) dient een handelaar aan de consument informatie te verstrekken over onder andere de totale prijs en over eventuele bijkomende kosten. Deze informatie moet voor het sluiten van de overeenkomst worden verstrekt (artikel 6:230l BW). Zolang deze informatie niet is verstrekt, is de consument niet aan de overeenkomst gebonden. Daarnaast is het aanbieders van producten en diensten op grond van regels over oneerlijke handelspraktijken verboden om onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over onder de prijs. Deze bepalingen zorgen in voldoende mate ervoor dat een consument op transparante wijze wordt geïnformeerd over de prijs(opbouw). Het invoeren van nadere regels vind ik derhalve niet nodig.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van deze regels. Wanneer deze regels worden overtreden, kan zij onder meer boetes (tot € 450.000 per overtreding) en dwangsommen opleggen.
Deelt u de mening dat de servicekosten per transactie moeten worden gerekend, in plaats van per kaartje?
Het is aan de markt om te bepalen op welke wijze eventuele bijkomende kosten zoals servicekosten in rekening worden gebracht. Zoals in de uitzending is aangegeven, brengen sommige handelaren servicekosten per transactie in rekening en andere handelaren per verkochte toegangskaart.
Deelt u de mening dat hoge servicekosten voorkomen worden door instelling van een maximum, bijvoorbeeld van vijf procent? Zo ja, bent u bereid hiermee aan de slag te gaan?
Ik vind het onwenselijk om servicekosten te maximaliseren. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, vind ik het belangrijk dat consumenten voor het sluiten van een overeenkomst op de hoogte worden gesteld van de prijs en alle eventuele bijkomende kosten. Wanneer een consument de kosten te hoog vindt, kan hij van de koop afzien.
Bent u bereid u in te spannen voor meer transparantie en lagere kosten voor de servicekosten? Zo nee, waarom laat u bezoekers aan hun lot over, aangezien de aanbieders een aanmerkelijke marktmacht hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ''Anita wordt opgenomen' kwam tot stand na dreigementen Cliëntenraad’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wanneer beantwoordt u de vragen van 16 maart 2015 over het passeren van een cliëntenraad van een ggz-instelling bij tv-opnamen (ingezonden 16 maart 2015)?1
Deze beantwoording is aan u verzonden op 9 april 2015.
Kent u het artikel ««Anita wordt opgenomen» kwam tot stand na dreigementen»?2
Ja.
Bent u bereid te laten onderzoeken of de cliëntenraad onder druk is gezet door het dreigement van schadeclaims dat ze uit «gewetensnood» hebben ingestemd?
Nee, het is niet aan mij om een onderzoek in te stellen. Het gaat in deze zaak om een geschil tussen een zorgaanbieder en diens cliëntenraad. In de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) zijn regels opgenomen over de naleving van medezeggenschapsbepalingen. De zorgaanbieder is verplicht aangesloten bij een commissie van vertrouwenslieden (LCvV). Aan deze commissie kunnen geschillen over medezeggenschap worden voorgelegd, waarna het aan deze commissie is om een oordeel te vellen over de handelwijze van het bestuur. De betreffende cliëntenraad, maar ook iedere cliënt van de instelling, kan de zaak aanhangig maken bij de kantonrechter en deze verzoeken een bevel te geven wanneer de zorgaanbieder de Wmcz niet naleeft. Bijvoorbeeld wanneer de bestuurder ervan een uitspraak van de LCvV naast zich neerlegt.
Ik vind het belangrijk dat bestuurders de regels van de Wmcz in acht nemen en het perspectief van cliënten meenemen in de besluitvorming. Hiervoor is het nodig dat een cliëntenraad tijdig wordt betrokken en serieus wordt genomen. Zoals ik in de beantwoording op eerdere vragen van deze PvdA leden over deze zaak heb aangegeven, ben ik van plan de regels voor cliëntenmedezeggenschap aan te scherpen.3
Wilt u tevens onderzoeken wat het zegt over de governance van GGz Centraal (een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg in het midden van het land) dat de raad van bestuur zegt dat er goed overleg is gevoerd en de woordvoerder van cliëntenraad Flevoland hierover het volgende zegt: «We waren bang dat er bijvoorbeeld nog meer personeelsleden boventallig zouden worden verklaard»?
Zie antwoord vraag 3.
Welke extra mogelijkheden ziet u om de cliëntenraad zo te versterken dat deze in praktijk daadwerkelijk zeggenschap heeft?
Ik hecht eraan op te merken dat we bij cliëntenparticipatie in de zorg, net als in het onderwijs en bij ondernemingsraden, spreken van medezeggenschap en niet van zeggenschap. Medezeggenschap is geen vetorecht. De bestuurder blijft verantwoordelijk voor de beleidsbeslissingen van de instelling. Ik vind wel dat hij daarbij het cliëntenperspectief goed moet meewegen, ook omdat dit kan leiden tot betere besluiten.
In onze brief van 22 januari 2015 rondom het VSO goed bestuur hebben de Staatssecretaris en ikzelf een aantal verbeteringen van de medezeggenschap in de zorg voorgesteld.4 Het gaat dan onder meer om het invoeren van een instemmingsrecht voor bepaalde, voor de cliënt belangrijke onderwerpen waar nu (verzwaard) adviesrecht voor geldt.
De medezeggenschap moet verder aan betekenis toenemen door verbetering van de tijdigheid van adviesaanvragen en informatievoorziening aan de cliëntenraad en door financiering van de cliëntenraad en scholing van haar leden. Daarnaast willen wij dat de IGZ in haar regulier toezicht meeneemt of instellingen voldoen aan de wettelijke eisen aan medezeggenschap.
Wilt u eveneens onderzoeken wat de betrokkenheid van de raad voor toezicht is geweest, en of het klopt dat een lid van de raad van toezicht GGZ centraal eveneens tegelijk lid was van de RvT KRO NCRV?
Het is de taak van de raad van toezicht om toezicht te houden op het functioneren van de raad van bestuur. Ik ga ervan uit dat de raad van toezicht van GGz-centraal deze taak serieus neemt en zich ook laat informeren door anderen dan de raad van bestuur. Ten aanzien van deze casus lijkt het mij dat – gezien de onrust die over de tv-opnames is ontstaan -een gesprek met bestuur en cliëntenraad op zijn plaats is, alsook een discussie over de vraag welke lessen de instelling uit deze zaak kan trekken.
Uit nadere bestudering van de governance gegevens van GGz-Centraal blijkt dat Dhr. dr. E.P. de Jong in 2014 zowel voorzitter van de raad van bestuur van deze zorginstelling was, als voorzitter van de raad van toezicht van de NCRV. Het programma «Anita wordt opgenomen» is een televisieprogramma van de KRO. De KRO heeft een eigen raad van toezicht. Mijns inziens is er daarmee geen verband met het programma. Wanneer er overigens wel sprake zou zijn geweest van een intern toezichthouder die lid was geweest van de raad van toezicht van beide organisaties, dan zou deze gehouden zijn aan de spelregels uit de zorgbrede governance code, die voorschrijven dat de raad van toezicht in het belang van de zorgorganisatie en haar belanghebbenden dient te handelen.
Deelt u de mening dat het positief is een programma te maken met doel destigmatisering van de GGZ, maar dat de cliënt(enraad) nooit gepasseerd mag worden?
Ik ben het met de vragenstellers eens dat programma’s die er toe bijdragen dat GGZ cliënten worden gedestigmatiseerd, waardevol kunnen zijn. Zoals hierboven aangegeven vind ik het daarbij van belang dat de regels van de Wmcz in acht worden genomen.
Wilt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Governance in de zorg voorzien op 29 april 2015 beantwoorden?
Bij deze.
De nieuwe ledenwervingsactie van Omroep Max |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het regelmatig op tv uitgezonden reclamespotje van Omroep Max, waarin nieuwe leden worden geworven met het gratis boek «Bakken met Menno», ter waarde van € 24,95?
Ja.
Deelt u de mening dat het werven van omroepleden met een gratis boek, waarvan de waarde de jaarlijkse lidmaatschapskosten van € 7,50 ook nog eens ver overstijgt, onwenselijk is?
Ja. De keuze om lid te worden van een omroepvereniging moet zijn ingegeven door een gevoel van verbondenheid met de identiteit of het media-aanbod van desbetreffende vereniging. Dat gevoel moet niet zijn basis hebben in financiële voordelen die verbonden zijn aan dat lidmaatschap. Om deze reden is het omroepverenigingen vanaf 1 januari 2015 niet langer toegestaan om op geld waardeerbare voordelen aan te bieden in ruil voor een lidmaatschap.
Klopt het dat het werven van leden door een publieke omroep met het verstrekken van cadeaus, of ze nu gratis zijn of niet, expliciet verboden is op grond van artikel 2.137 van de Mediawet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt hier tegen opgetreden?
Ja, sinds 1 januari 2015 is het omroepverenigingen niet toegestaan om in het kader van ledenwerving op geld waardeerbare voordelen aan leden te verstrekken.
In 2012 was reeds besloten dat op termijn het geven van een op geld waardeerbaar voordeel niet meer zou worden toegestaan. Bij brief van 13 augustus 2012 is aangekondigd dat de strengere maatregelen rondom ledenwerving uitgesteld werden tot na de ledenpeiling in 2014.1 Het verbod is op 1 januari 2015 in werking getreden en de Regeling ledenvoordelen en ledenwerfactiviteiten is hierop aangepast.
Het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) is bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Mediawet en waar nodig handhavend op te treden. Het Commissariaat schrijft op zijn website dat het omroepen die het nieuwe verbod nog niet naleven eerst een waarschuwing geeft. Dit is inmiddels gebeurd. Het Commissariaat zal binnenkort een steekproef houden om te zien of het verbod goed wordt nageleefd. Mocht de waarschuwing niet opgevolgd worden, dan zal het Commissariaat maatregelen treffen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de boete van € 180.000 die Omroep Max zou zijn opgelegd door het Commissariaat voor de Media voor Heel Holland Bakt-producten?
Het Commissariaat heeft een boete opgelegd aan Omroep MAX voor overtreding van artikel 2.141, eerste lid, van de Mediawet 2008. Op 1 april heeft het Commissariaat de boetebeschikking op zijn website gepubliceerd. Bij deze brief voeg ik een kopie van deze boetebeschikking.
Heeft het Commissariaat voor de Media nog andere sanctiemiddelen dan het opleggen van boetes?
Het Commissariaat zet diverse instrumenten in om te zorgen dat media-instellingen zich aan de wet houden. Dat kan bijvoorbeeld zijn in de vorm van voorlichting of het voeren van (normoverdragende) gesprekken, dan wel in de vorm van bestuursrechtelijke handhaving op grond van artikel 7.11 van de Mediawet 2008.
In geval van overtreding van artikel 2.141, eerste lid, van de Mediawet 2008 (het dienstbaarheidsverbod), kan het Commissariaat op grond van artikel 7.12, van de Mediawet, aan de overtreder een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen. Daarnaast of in plaats daarvan kan het Commissariaat ter beschikking gestelde uren van de desbetreffende instelling voor ten hoogste twaalf weken intrekken (artikel 7.14, eerste lid, onder a).
De bezoldiging van de directie van Buma/Stemra |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Buma-directeur probeert beperking salaris tegen te gaan»?1
Ja.
Bent u bekend met voornemens van de directievoorzitter van Buma/Stemra om door middel van een juridische procedure te voorkomen dat zijn salaris verlaagd wordt tot het salaris dat een Minister ontvangt? Zo nee, bent u bereid om bij het bestuur van Buma/Stemra na te gaan in hoeverre dit soort plannen bestaan?
Uit de media heb ik vernomen dat de bestuursvoorzitter van Buma/Stemra voornemens zou zijn om een juridische procedure te starten over de normering van zijn bezoldiging op basis van artikel 25a Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties.
Dit artikel verklaart, onder andere, de norm van de Wet Normering Topinkomens (WNT) van overeenkomstige toepassing op topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties. Daarmee is de wettelijke legitimatie gegeven.
Het toezicht op de naleving van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties is belegd bij het College van Toezicht Auteursrecht- en Naburige Rechten. Sinds 1 juli 2013 houdt het College nauwlettend toezicht op de hoogte van de bezoldiging van de directie en de overige topfunctionarissen van Buma/Stemra en andere collectieve beheersorganisaties. Het College heeft de bevoegdheid daartoe, zo nodig, een aanwijzing te geven of een last onder dwangsom op te leggen, wanneer onvoldoende opvolging aan een dergelijke aanwijzing wordt gegeven.
Deelt u de mening dat het maximeren van de salarissen bij collectieve beheersorganisaties volledig gelegitimeerd is, aangezien deze organisaties een publieke functie vervullen en een wettelijke basis hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze mening proactief aan Buma/Stemra overbrengen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u enige reden dat een ministerssalaris te laag zou zijn voor het leiding geven aan een collectieve beheersorganisatie als Buma/Stemra?
De beperking van de bezoldiging is destijds tot stand gekomen naar aanleiding van een amendement dat door het lid Heijnen (PvdA) is ingediend tijdens de behandeling van de WNT in de Tweede Kamer (Kamerstukken 2011/2012, 32 600, nr. 30). Tijdens het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer van 7 december 2011 bleek dat dit een breed gedragen wens van de Tweede Kamer was. Dit gelet op de maatschappelijke functie die collectieve beheersorganisaties vervullen bij het verdelen van gelden van rechthebbenden en de berichten in de media over de problemen bij collectieve beheersorganisaties en de salariëring van hun bestuurders (Kamerstukken 2011/2012, 29 838, nr. 46). Ook hebben de leden Jaspers (SP) en Peters (GroenLinks) kamervragen gesteld over de hoogte van de ontslagvergoeding van de destijds terugtredende directie van Buma/Stemra (Kamerstukken 2011/2012, Aanhangsel van de Handelingen, 2154). Naar aanleiding daarvan is artikel 25a Wet toezicht tot stand gekomen, dat tevens een overgangsregime bevat voor bestaande arbeidsovereenkomsten. Ik zie geen aanleiding daar thans op terug te komen.
Wilt u erop toezien dat de beloning van de directie van Buma/Stemra conform de bepalingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) afgebouwd wordt, zodat een groter deel van de geïnde gelden ten goede komt aan de rechthebbende artiesten?
Zie antwoord vraag 2.
Het opheffen van NPO Radio 6 |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het voornemen van de NPO om per 1 januari 2016 te stoppen met NPO Radio 6?1
Ik heb kennisgenomen van dit voornemen. De NPO brengt uiterlijk 15 juni het concessiebeleidsplan uit waarin voorstellen staan voor de aanbodkanalen voor de NPO voor de komende vijf jaar. In het najaar zal ik over dit palet aan aanbodkanalen (audio en video) – na advisering door de Raad voor Cultuur en het Commissariaat voor de Media – een besluit nemen.
Hoe oordeelt u over het feit dat onderzoek door NPO Radio 6 heeft aangetoond dat ongeveer twee miljoen Nederlanders interesse hebben in soul dan wel jazz en festivals zoals North Sea Jazz?
De NPO meet in zijn leefstijlenonderzoek de interesse voor verschillende muziekstromingen. Het klopt dat ongeveer twee miljoen Nederlanders interesse hebben in soul en/of jazz. Uit onderzoek van de NPO blijkt echter dat dit niet één van de meest geliefde genres is, want in de voorkeurset van de Nederlandse bevolking bevinden deze genres zich rond de dertiende plaats. De impact van NPO Radio 6 als hoofdzender weegt daarom volgens de NPO niet op tegen de kosten die voor de zender gemaakt moeten worden. Omdat de NPO soul en jazz als onderdeel van zijn aanbod ziet, wil hij deze genres – inclusief de daarbij behorende festivals – onderbrengen bij een van de andere zenders, waarschijnlijk NPO Radio 2. Naar NPO Radio 2 luisteren meer dan 2 miljoen mensen, dus meer mensen komen op die manier in aanraking met soul en jazz.
Wat vindt u van het argument dat de concurrentie is toegenomen, terwijl de commerciële tegenhanger (Sublime FM) net de programmering heeft gewijzigd en voor het overgrote deel louter non-stop radio maakt?
De NPO heeft te maken met een snel veranderend medialandschap waarin steeds meer aanbod is. Tegelijkertijd heeft de NPO de ambitie om zijn publiek een pluriform aanbod te bieden. Daarbij maakt de NPO een afweging over de impact van een aanbodkanaal en de besteding van de publieke middelen. De NPO heeft vooruitlopend op de presentatie van het nieuwe concessiebeleidsplan aangekondigd om meer kwaliteit te willen bieden met minder kanalen. Voor het radioaanbod geldt hierbij dat de NPO in de komende concessieperiode inzet op sterke hoofdzenders. Dit omdat de radiomarkt wordt gedomineerd door zenders met een duidelijk profiel en een sterke merkwaarde. Ondanks de ruime mogelijkheden die luisteraars hebben om naar nieuwe online radiokanalen te luisteren, fragmenteert het luistergedrag niet enorm. De NPO wil zich daarom nog meer dan voorheen richten op sterke kanalen en sterke merken voor de luisteraars. Met deze kanalen wil hij impact realiseren en publieke waarde toevoegen, bijvoorbeeld door het agenderen van nieuwe muziek, festivalverslaglegging en concertregistraties en nieuws en achtergrondinformatie. Deze focus op kwaliteit betekent concreet dat er scherpe keuzes moeten worden gemaakt en het budget zo gericht mogelijk moet worden ingezet. Daarom is de NPO voornemens met NPO Radio 6 in de huidige vorm te stoppen.
Deelt u de mening dat de programmering, die sinds korte tijd is opgesplitst in een toegankelijke dagprogrammering en een avond- en weekendprogrammering met meer achtergronden en diepgang (zoals Mijke & Co Live, Winfrieds Woonkamer, Vrije Geluiden VPRO met o.a. Frank Jochemsen en Wilfried de Jong), niet juist aanleiding geven om door te gaan met NPO radio 6?
Het is aan de NPO om programmatische afwegingen te maken.
Hoe oordeelt u over het feit dat de opsplitsing het bereik in de avond heeft verdubbeld (marktaandeel 0.7–1.1), terwijl de targets 0.4–0.5 zijn en dat in november zenderbreed 0.4 werd gescoord? Hoe rijmt u dit met de observatie van NPO dat de zender zich niet ontwikkelt?
Ik heb bij de NPO navraag gedaan naar de cijfers in 2014. Het gemiddelde luistertijdaandeel van Radio 6 over 2014 bedroeg 0,3 procent. In sommige maanden was het aandeel iets hoger (0,4 procent), in andere iets lager (0,2 procent). De NPO trekt mede daarom de conclusie dat de zender zich niet voldoende ontwikkelt.
Bent u zich bewust van het feit dat de zenderprofielen van NPO Radio 2 en 4 in het gedrang kunnen komen wanneer NPO Radio 6 wordt opgeheven, indachtig het feit dat de omroepen hun taakopdrachten moeten vervullen, zoals voor de NTR bijvoorbeeld het bieden van een podium voor lichte muziek, jazz en soul?
De NPO heeft gezegd meer op minder kanalen te willen doen. Dat betekent volgens de NPO meer kwaliteit waarbij hij tevens een afweging maakt over de impact van het aanbod in relatie tot de kosten die ervoor worden gemaakt. Door soul en jazz op NPO Radio 2 te programmeren wordt er – in de ogen van de NPO – meer publiek bereikt. Ook versterkt het soul- en jazzaanbod de publieke waarde van NPO Radio 2. Verder ga ik ervan uit dat de NPO in zijn programmering ervoor zorgdraagt dat de omroepen, waaronder de NTR, kunnen voldoen aan hun wettelijke taakopdracht.
Vindt u NPO Radio 6 ook een goed voorbeeld hoe je efficiënt voor een specifieke doelgroep een kwalitatief hoogwaardig platform kunt bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan niet bang dat met het onderbrengen bij bijvoorbeeld NPO Radio 2 de NPO een doelgroep-zender kwijtraakt, hetgeen sterk indruist tegen de ontwikkelingen in het internationale medialandschap?
Het is aan de NPO het audioaanbod in samenhang vorm te geven. NPO Radio 6 Soul & Jazz is op dit moment een verrijkende hoofdzender: een zender die een specifiek soort aanbod brengt. De doelgroep van NPO Radio 6 Soul & Jazz (hoogopgeleide 35–49 jarigen) bedient de NPO ook met zijn overige aanbod. Er wordt dus geen specifieke doelgroepzender gestaakt, wel is er niet langer een hoofdzender die zich specifiek op de genres jazz en soul richt. Deze genres zullen zoals gezegd niet verdwijnen in het audioaanbod van de NPO, maar een plek krijgen op andere zender.
Wat is uw oordeel over het gemixte profiel van NPO Radio 6, gezien het breed erkende probleem dat de andere zenders een sterk «wit» publiek hebben? Hoeveel belang hecht u aan het feit dat juist NPO Radio 6 geapprecieerd wordt door een zeer gemêleerd publiek, zoals bleek uit onderzoeken die naast de reguliere Kijk- en Luisteronderzoeken (KLO) werden uitgevoerd?
Ik heb van de NPO begrepen dat NPO Radio 6 Soul & Jazz weliswaar een licht hoger weekbereik heeft onder groepen in Nederland met een niet-westerse achtergrond, maar dat dit verschil niet groot is. Het is aan de NPO om een breed en divers publiek aan luisteraars te bedienen. Tegelijkertijd moet de NPO keuzes maken en doelmatig de middelen besteden.
Vindt u het van belang dat er een zender is met een stevig historisch besef, die teruggrijpt naar de roots-muziek (soul, jazz, blues)? Beschouwt u dit met mij als een onmisbaar element in het totale aanbod van de NPO dat niet verloren mag gaan? Zo nee, waarom niet? Bent u op de hoogte van het feit dat Nederland, mocht NPO Radio 6 worden opgeheven, uniek is als land zonder nationaal platform voor Jazz muziek?
De NPO heeft gezegd dat soul en jazz als genres niet verloren zullen gaan in zijn totale portfolio aan audiokanalen. Zo komt er op een van de andere radiozenders meer ruimte voor soul en jazz, inclusief verslaglegging van bijvoorbeeld het North Sea Jazz Festival. Ook kunnen luisteraars op een digitaal themakanaal non-stop soul en jazz horen. Verder wacht ik eerst het concessiebeleidsplan van de NPO af waarin duidelijk wordt hoe de NPO het totaal aan audio- en videokanalen in wil richten.
Wat vindt u van de financiële onderbouwing, indachtig het feit dat er zes jaar is geïnvesteerd en opgebouwd, dat er vele programmatische wijzigingen door de NPO zijn doorgevoerd en dat nu net de techniek Dab+ ingevoerd raakt, waardoor de zender ook in de auto te luisteren is? Is het op grond van deze zaken wel verstandig om zo'n zender op te heffen, zeker in het licht van de constatering dat NPO bazen Radio 6 in het verleden altijd roemden omdat de zender goedkoop en efficiënt was?
Het is aan de NPO om een afweging te maken over de inzet van de beschikbare financiële middelen bij de uitvoering van de taakopdracht. Daarbij verwacht ik dat de NPO dit doet op basis van een doelmatige inzet van middelen. Zij moeten zich hier ook over verantwoorden in de jaarlijkse financiële en programmatische terugblik en in de rapportage over de prestatieovereenkomst.
Wat vindt u van het argument dat efficiëntie wordt opgevoerd als hoofdargument, terwijl NPO Radio 6 met een budget van circa 2,5 miljoen euro per jaar een relatief gering beslag legt op de totale middelen? Kunt u aangeven hoe deze efficiëntie zich verhoudt tot die van de andere radiozenders van NPO?
Zoals ik ook in antwoord op vraag 10 schreef is het aan de NPO om een afweging te maken over de inzet van de beschikbare financiële middelen bij de uitvoering van de taakopdracht en zich daarover te verantwoorden. In algemene zin heeft de NPO mij meegedeeld dat bij de inzet van middelen ook de impact die de activiteit realiseert betrokken moet worden. Ter illustratie kan ik u melden dat het weekbereik van NPO 3FM in 2014 ongeveer 14 keer hoger was dan dat van NPO Radio 6 Soul & Jazz, terwijl het kostenniveau minder dan een factor 3 is.
In hoeverre is KLO-onderzoek afdoende om een zender als NPO Radio 6 op zijn prestaties te beoordelen? Is de rendements- of efficiency-benadering voor alle doelgroep-activiteiten van de NPO zaligmakend, of gelden er ook kwaliteitsnormen waarbij het NPO-brede aanbod belangrijker is dan enkel en alleen marktaandeel?
De taakopdracht van de NPO is zowel aanbods- als publieksgericht. De NPO kent daarmee naast aanboddoelstellingen ook doelstellingen op het gebied van publieksbereik. Zonder voldoende publieksbereik kan de NPO immers geen impact hebben. Deze combinatie betekent dat de NPO altijd vanuit beide oogpunten naar zijn aanbod dient te kijken. Voor NPO Radio 6 Soul & Jazz geldt dat de NPO laat weten dat de zender een relatief beperkte groep mensen bereikt en niet duidelijk groeit. Daarbij overweegt de NPO dat deze doelgroepen ook al met andere programmering wordt bediend en stelt voor soul en jazz op een andere manier (via NPO Radio2 met meer impact te programmeren.
Bent u bereid met NPO in gesprek te gaan, met als inzet de toekomst voor NPO Radio 6 veilig te stellen?
Het (voorgenomen) besluit van de NPO en het totale palet aan aanbodkanalen maakt onderdeel uit van het concessiebeleidsplan dat de NPO op 15 juni presenteert.
Ik zie daar nu geen aanleiding toe. Ik wacht eerst het concessiebeleidsplan af waarin het totale audio-aanbod wordt gepresenteerd. Dit plan wacht ik eerst af omdat ik dan het geheel kan overzien.
De slechte ontvangst van TV West en TV Utrecht |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichten over de slechte ontvangst van TV West en TV Utrecht sinds het opnieuw instellen van de zenders vorige week?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, ook omdat de regionale zenders als rampenzender een onmisbare functie hebben en altijd toegankelijk moeten zijn?
De regionale publieke radiozenders, zoals Omroep West en RTV Utrecht, fungeren sinds 1991 formeel als calamiteitenzender. Dat wil zeggen dat de radiozenders van de regionale omroepen in geval van rampen of calamiteiten direct gebruikt moeten kunnen worden voor mededelingen aan burgers van het zogenoemde bevoegd gezag. De status van calamiteitenzender geldt alleen voor de radio, niet voor televisie en online media. De veiligheidsregio’s maken zelf afspraken met de regionale omroepen over hun inzet als calamiteitenzender.
Is er wel voldoende ruimte op de toebedeelde frequentie? Zo nee, waarom is dan gekozen voor die frequentie?
Het beheer van de frequenties via de kabel is geheel de verantwoordelijkheid van de kabelmaatschappij. Die kan daarin keuzes maken en optimaliseren.
Wanneer gaat Ziggo dit oplossen? Wanneer wordt besloten of er een andere frequentie nodig is? Hoe gaat u daar op toezien?
Ik heb over deze problemen contact gehad met Ziggo en met Stichting ROOS (de koepelorganisatie van regionale publieke omroepen). Ziggo heeft mij beloofd alle ontvangen klachten zeer serieus te nemen en stuurt de kijkers die storingen ervaren eerst een gratis coaxkabel op. Indien de storingen dan niet zijn verholpen wordt er kosteloos een monteur langs gestuurd. Tot nu toe zijn alle klachten volgens Ziggo op deze manier verholpen.