Het niet nakomen van omgangsregelingen naar aanleiding van de uitzending Dwaze vaders' |
|
Michiel van Nispen , Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «Hoe falende instanties gescheiden vaders tot wanhoop drijven»1, de uitzending «Bij vechtscheidingen worden onderlinge beschuldigingen nauwelijks onderzocht»2, de uitzending «Dwaze vaders verliezen contact met kind, omdat moeder niet meewerkt»3 en de uitzending «Tweede Kamer gaat vragen stellen over problematiek dwaze vaders»4?
Ja.
Bent u bekend met de problematiek rondom het niet nakomen van omgangsregelingen door ouders? Hoe vaak komt het voor dat een ouder een omgangsregeling na een scheiding niet nakomt? Indien u niet beschikt over cijfers en/of feiten rondom het niet nakomen van omgangsregelingen, bent u bereid hiertoe onderzoek te doen? Waarom wel of waarom niet?
Ja, ik ben bekend met deze problematiek. Uit de Factsheet Scheiding 2016 van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)5 blijkt dat in dat jaar ruim 1.100 civiele procedures over nakoming van omgangsregelingen werden afgehandeld. Dit aantal is de afgelopen jaren nagenoeg stabiel. Hoe vaak het voorkomt dat een omgangsregeling niet wordt nagekomen zonder dat ouders de gang naar de rechter maken is mij niet bekend. Om meer inzicht in de problematiek te krijgen heb ik, mede naar aanleiding van een motie van de leden Bergkamp (D66) en Van Nispen (SP)6, het WODC verzocht om onderzoek te laten doen naar het niet nakomen van omgangsregelingen.1 Het onderzoek zal zich richten op de oorzaken en verklaringen voor het niet nakomen van de gemaakte afspraken over de omgang met kinderen, de mogelijkheden die ouders in de praktijk hebben om alsnog tot naleving te komen en de aanknopingspunten die dit biedt om het aantal scheidingen waarin afspraken niet worden nagekomen terug te dringen. Het onderzoeksrapport zal naar verwachting in augustus 2018 worden opgeleverd.
Op welke wijze worden omgangsregelingen gehandhaafd? Wie acht u daarvoor verantwoordelijk?
Primair zijn ouders verantwoordelijk om afspraken over contact of omgang na scheiding te maken en vervolgens na te komen. Indien een ouder tegen deze afspraken in minder of geen omgang heeft met zijn of haar kind, leidt dit er uiteraard toe dat het kind deze ouder minder of zelfs helemaal niet meer te zien krijgt. Dit kan leiden tot uiterst schrijnende situaties.
Wanneer een ouder de afspraken niet nakomt, kan de andere ouder de stap naar de rechter zetten. Het is een taak van de overheid om zich zoveel als mogelijk in te spannen om family life tussen ouder en kind mogelijk te maken. In de praktijk wordt door familierechters gehoor gegeven aan hetgeen door de Hoge Raad in haar uitspraak van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) – kort samengevat – is overwogen: als de met het gezag belaste ouder geen goede redenen heeft om medewerking aan de totstandkoming of uitvoering van een omgangsregeling te weigeren, dient de rechter op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog mee te werken.
De rechter staan verschillende mogelijkheden ter beschikking om omgang te bevorderen of (alsnog) af te dwingen, zoals:
Ik acht dit een voldoende werkzaam proces, hoewel ook ik constateer dat er helaas nog steeds vaders en moeders zijn die hun kinderen minder of zelfs niet te zien krijgen, ondanks dat een contact- of omgangsregeling is afgesproken of door de rechter vastgesteld. Bij de effectuering van omgang speelt immers een lastig dilemma. Omgang is in het belang van het kind, maar effectuering ervan kan gepaard gaan met neveneffecten die niet in het belang van het kind zijn.
Het is daarom vooral belangrijk om te voorkomen dat kinderen en ouders in deze situatie terechtkomen. Dat is ook een belangrijke reden waarom ik de Divorce Challenge heb georganiseerd en dat ik graag hieraan een vervolg wil geven.
Wat zijn de gevolgen van het wel of niet nakomen van omgangsregelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen dienen door een ouder genomen te worden wanneer de andere ouder zich niet aan de omgangsregeling houdt? Acht u dit een voldoende werkbaar proces?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met effectieve methodes om het nakomen van omgangsregelingen in de praktijk te verbeteren? Is hiertoe (internationaal) onderzoek bij u bekend? Zo nee, bent u bereid hiertoe onderzoek uit te voeren?
Het WODC heeft in 2015 een quick scan uitgevoerd7 naar buitenlandse methodes om omgang te effectueren. Deze quick scan leverde het beeld op dat in andere landen veelal vergelijkbare maatregelen kunnen worden getroffen als in Nederland waarbij dezelfde dilemma’s spelen.
In het eerder aangekondigde onderzoek van het WODC, zullen de methodes en de werkzaamheid in de praktijk ook worden meegenomen.
Klopt het dat aan aangiftes van onttrekking van het ouderlijk gezag amper door het openbaar ministerie (hierna:OM) gevolg wordt gegeven? Hoeveel aangiftes zijn er de afgelopen jaren opgenomen met betrekking tot onttrekking van het ouderlijk gezag? Hoe vaak heeft dit geresulteerd in een strafrechtelijk onderzoek? Hoe vaak heeft dit geresulteerd in een strafrechtelijk vonnis?
Het is aannemelijk dat ouders niet in alle gevallen van onttrekking aan het gezag daarvan aangifte zullen doen bij de politie. Zij kiezen dan bijvoorbeeld voor het inschakelen van een mediator of een gang naar de civiele rechter.
Dat neemt niet weg dat het Openbaar Ministerie – met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel – regelmatig strafrechtelijke vervolging instelt tegen personen die verdacht worden van onttrekking van minderjarigen aan het gezag.
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat de politie tussen 2012 en 2016 jaarlijks gemiddeld 240 keer een proces-verbaal bij het Openbaar Ministerie heeft aangeleverd ter zake van dit strafbare feit en dat dit gemiddeld in ongeveer 100 zaken per jaar tot een dagvaarding heeft geleid.
Acht u, gelet op de vragen hierboven, het aantal strafrechtelijke vonnissen naar aanleiding van het onttrekken van het ouderlijk gezag een reële weergave van het werkelijke aantal situaties waarin inderdaad onttrekking van het ouderlijk gezag plaatsvindt door het niet nakomen van omgangsregelingen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel civiele procedures worden jaarlijks gevoerd naar aanleiding van het niet nakomen van omgangsregelingen? Acht u dat een reële weergave van het werkelijke aantal situaties waarin omgangsregelingen niet nagekomen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u het gegeven in de uitzending «Hoe falende instanties gescheiden vaders tot wanhoop drijven»5, dat onttrekking van het ouderlijk gezag weliswaar een strafbaar feit is, maar dat politie en OM deze zaken beschouwen als een civiele zaak? Bent u het eens dat gezien deze gang van zaken sprake kan zijn van een weeffout in het systeem, waarmee de wetgeving en de rechtspraak tekort schieten om het niet nakomen van omgangsregelingen aan te pakken? Waarom wel of waarom niet?
Uit de hierboven weergegeven cijfers blijkt dat het Openbaar Ministerie wel degelijk strafrechtelijk optreedt in deze zaken. Bij een escalerende scheiding zijn alle partijen gebaat bij hulp en bij beëindiging van het conflict. Indien een door de rechter vastgestelde omgangsregeling na echtscheiding niet wordt nageleefd, zijn
in eerste instantie civielrechtelijke maatregelen aangewezen. Enkel indien deze bewust worden gedwarsboomd, is optreden via het strafrecht aan de orde. Het strafrecht dient in die zaken ingezet te worden als optimum remedium.
Momenteel bereidt het Openbaar Ministerie een Richtlijn onttrekking minderjarige aan het gezag voor, ten behoeve van een eenduidig vervolgingsbeleid, waarbij rekening wordt gehouden met alle specifieke omstandigheden van de betreffende zaak.
Naast strafrechtelijk optreden beschikt de rechter, zoals eerder vermeld, over een uitgebreid scala aan civielrechtelijke dwangmiddelen. Het eerdergenoemde WODC-onderzoek zal zich mede richten op hoe dit in de praktijk werkt.
Deelt u de mening dat wanneer waarde toegekend wordt aan een beschuldiging van één van beide ouders aan het adres van de andere ouder, onderzocht moet zijn in hoeverre deze beschuldiging waar is? Zo ja, hoe duidt u de constatering in de uitzending «Bij vechtscheidingen worden onderlinge beschuldigingen nauwelijks onderzocht»6, dat bij beschuldigingen binnen de sfeer van echtscheidingen onvoldoende waarheidsvinding wordt toegepast? Bent u van mening dat in deze gevallen voldoende waarheidsvinding wordt toegepast?
Gezinsvoogden van gecertificeerde instellingen alsmede onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming hebben de wettelijke taak om de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren in rapportages of verzoekschriften (artikel 3.3 van de Jeugdwet). In ge-escaleerde scheidingen beschuldigen ouders elkaar vaak over en weer, soms ook van strafbare feiten. Het is de taak van instellingen zoals de Raad voor de Kinderbescherming en gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering om binnen de mogelijkheden op zoek te gaan naar feiten die relevant zijn voor de veiligheid en het belang van het kind. Op dit moment wordt het thema waarheidsvinding besproken in regionale bijeenkomsten met ouders en professionals. De uitkomsten daarvan krijgen een plaats in het actieplan waarheidsvinding conform de motie Bergkamp c.s.10.
Indien daartoe aanleiding bestaat zal door de politie (onder leiding van het OM) een opsporingsonderzoek worden verricht en zal het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan, ook in de context van echtscheidingen.
In hoeverre acht u het de taak van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) om beschuldigingen binnen de sfeer van echtscheidingen te onderzoeken met betrekking tot waarheidsvinding en in hoeverre is de Raad voldoende in staat deze beschuldigingen te onderzoeken? In hoeverre acht u het de taak van het OM om beschuldigingen binnen de sfeer van echtscheidingen met betrekking tot waarheidsvinding te onderzoeken en in hoeverre is het OM voldoende in staat deze beschuldigingen te onderzoeken? Kunt u in uw antwoorden het aangenomen amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33 684 nr. 32) over waarheidsvinding betrekken?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat wanneer een kind in de knel komt te zitten naar aanleiding van een vechtscheiding, de rechter kan beslissen de omgang met één ouder stop te zetten? Klopt het dat in dit geval dit vaak de omgang met de vader is? Hoe duidt u deze benadering? Indien hier geen feiten of cijfers over bekend zijn, bent u bereid onderzoek hiertoe op te starten?
In aanvulling op het antwoord op vraag 3, 4 en 5: de rechter kan omgang (uiteindelijk) slechts ontzeggen indien dit in het belang van het kind is (zie artikel 1:377a BW). Het gaat dan per definitie om een tijdelijke stopzetting.
In de literatuur wordt opgemerkt dat het percentage vaders dat na de scheiding het contact met de kinderen verliest een dalende trend laat zien. Waar in de periode 1949–1971 52% van de vaders in het eerste jaar na de scheiding geen contact meer had met de kinderen, lag dit percentage op 11% in de periode 1991–1998. Meer recente cijfers laten zien dat 12% van de kinderen in de leeftijd van 12 t/m 16 jaar, na de scheiding helemaal geen contact meer met de vader had.11
Hoe beslissend is het advies van de Raad in situaties die kunnen leiden tot het stopzetten van de omgang met één ouder? In hoeverre acht u de benadering van de Raad, zoals gesteld in de uitzending «Dwaze vaders verliezen contact met kind, omdat moeder niet meewerkt»7, namelijk dat het merendeel van de zorgtaken volgens de Raad neerkomt op vrouwen en de moeder nog steeds als hoofdverantwoordelijk voor de opvoeding van kinderen wordt beschouwd, een realistische en wenselijke benadering?
De Raad voor de Kinderbescherming geeft advies, waarna de rechter beslist.
Het is belangrijk voor kinderen om een band met beide ouders te kunnen opbouwen. In toenemende mate bestaan in Nederland gezinnen die zorgtaken verdelen. Parallel hieraan neemt ook co-ouderschap in populariteit toe; ongeveer 27% van de kinderen woont na scheiding in een co-ouderschapsituatie.
De uiteindelijke afspraken die ouders na scheiding maken, komen vaak voort uit de situatie zoals die was tijdens de relatie. In veruit de meeste gevallen komt de uiteindelijke taakverdeling tot stand met instemming van beide ouders. Maar als dat niet lukt, zal de rechter, desgevraagd op advies van de Raad voor de Kinderbescherming, de situatie zoals die was vóór de scheiding bij de beslissing betrekken, mede omdat continuïteit voor de betrokken kinderen een mee te wegen factor is.
Het bericht NPO wil zendtijd Argos en Reporter halveren |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Omroepen boos: NPO wil zendtijd Argos en Reporter halveren»?1
Ja.
Onderschrijft u dat onderzoeksjournalistiek van groot maatschappelijk belang is, onder meer voor democratische controle? Onderschrijft u tevens daarmee dat onderzoeksjournalistiek bij de publieke omroep essentieel is voor de uitvoering van de wettelijke taakinvulling zoals verwoord in de Mediawet?
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre programma's bij de publieke omroep worden afgerekend op targets, zoals de eindredacteur van Argos stelt in het NRC van 15 juni jl.? Welke targets zijn dat dan?
De NPO bekijkt in overleg met de betrokken omroepen altijd titels op basis van een combinatie van factoren als inhoud, bereik, waardering, publieke waarde en impact, met het oog op een doelmatige inzet van middelen. Het streven is naar een zo goed mogelijke balans tussen al deze factoren, waarbij wordt bezien welke onderdelen voor verbetering vatbaar zijn.
Welke onderzoeken zijn er gedaan naar de staat van de Nederlandse onderzoeksjournalistiek en de ontwikkeling van uitgaven van publieke oproep hierin? Kunt u hiervan een overzicht geven? Kunt u tevens aangeven welke invloed de eerdere bezuinigen op de publieke omroep hebben gehad op de onderzoeksjournalistiek, aangezien onderzoeksjournalistiek vaak kostbaar is? Zijn daarbij verschillen te herkennen op landelijk, regionaal of lokaal niveau?
Er zijn mij geen recente onderzoeken bekend naar de staat van de Nederlandse onderzoeksjournalistiek. Hierbij moet gezegd worden dat het lastig is om onderzoeksjournalistiek precies te definiëren: hoeveel onderzoek moet er in «gewone» journalistiek zitten om er onderzoeksjournalistiek van te maken?
De publieke omroep heeft mij naar aanleiding van uw vragen wel geïnformeerd over de ontwikkeling van zijn budget voor onderzoeksjournalistiek: de NPO rapporteert jaarlijks in de Begroting en Terugblik op domeinniveau. In 2016 bedroegen de totaal gerealiseerde kosten voor Nieuws en Opinie circa € 135 miljoen en de begrote kosten voor 2017 bedroegen circa € 144 miljoen.
Onderzoeksjournalistiek is vaak een onderdeel van vaste programma’s binnen het aanboddomein Nieuws & Opinie, waarin ook andere journalistieke genres worden aangeboden. Het is niet goed mogelijk om expliciet voor onderzoeksjournalistiek aan te geven wat de budgetontwikkeling is geweest, omdat dit budget vaak onderdeel is van een totaalbudget waarbij redacties voor een belangrijk deel zelf bepalen hoe dat wordt besteed.
Ook bij de regionale omroepen is er ruimte voor onderzoeksjournalistiek. In het concessiebeleidsplan 2017–2025 van de RPO is het als doelstelling benoemd.2 Dat doen de regionale omroepen met name door mensen (deels) vrij te maken voor onderzoek als zij een lead hebben op een verhaal. Ook wordt er op het gebied van onderzoeksjournalistiek samengewerkt tussen de NOS en de regionale omroepen in Bureau Regio. Regionale en landelijke omroepen verschillen wel in de vorm: bij de landelijke publieke omroep zijn er speciale programma’s er redacties voor onderzoeksjournalistiek. Dat hebben de regionale omroepen niet. Datzelfde geldt voor de lokale publieke omroepen.
Op welke manier gaat de landelijke publieke omroep duidelijkheid geven over de jaarlijkse uitgaven van de omroep, conform de motie van de leden Verhoeven/ Mohandis2? Geeft deze verantwoording ook voldoende duidelijkheid en transparantie over de uitgaven van de publieke omroep omtrent onderzoeksjournalistiek?
Op 21 november 2016 stuurde ik aan uw Kamer de Ontwerpregeling financiële verantwoording landelijke publieke media-instellingen en de NPO 2016.4 In de regeling is vastgelegd dat de rapportage over de kosten van de programmering per net en zender op het niveau van genres is en niet gedetailleerder, conform de motie Verhoeven/Mohandis. Dat betekent dat wordt verantwoord hoeveel bijvoorbeeld de domeinen Nieuws en opinie, Kennis of Expressie kosten per net of zender. Zoals ook in het vorige antwoord vermeld is voor het domein Nieuws en opinie voor het jaar 2017 circa € 144 miljoen begroot door de NPO over alle netten en zenders. Het is helaas niet mogelijk om de kosten specifiek gemaakt voor onderzoeksjournalistiek hieruit te destilleren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het verzamel Algemeen overleg Media voorzien op 28 juni a.s. te beantwoorden?
Ja. Bij dezen.
Het bericht dat er een halvering van de zendtijd dreigt voor onderzoeksprogramma's |
|
Peter Kwint |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voorstel van de Nederlandse publieke omroepbestel (NPO) om de zendtijd van twee onderzoeksjournalistieke programma's te halveren?1
Ja.
Deelt u de mening dat goede onderzoeksjournalistiek van onschatbare waarde is, onder andere om de (lokale) democratie goed te laten functioneren? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Vindt u dat er op dit moment genoeg ruimte is bij de publieke omroep, zowel qua zendtijd als budget, voor kwalitatief goede onderzoeksjournalistiek? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De NPO heeft journalistiek, onder andere onderzoeksjournalistiek, benoemd als aanbodprioriteit in het Concessiebeleidsplan 2016–2020.2 Daarin schrijft de NPO: «We willen onder andere ons aanbod op het terrein van gezaghebbende onderzoeksjournalistiek versterken. We investeren daarbij ook in onderzoek naar grote onderwerpen die om een lange adem vragen.» Mijn indruk is dat de NPO veel programma’s heeft waar hier ruimte voor is. Op basis van de rapportage van de NPO in de Terugblik over het effect van zijn journalistieke programma’s stel ik vast dat programma’s vaak agendasettend zijn geweest. In 2016 waren nieuws- en opinieprogramma’s 414 keer aanleiding voor vragen in de Tweede Kamer, en 1.386 keer voor krantenartikelen. De NPO benadrukte in een recent persbericht dat de berichten waaruit viel op te maken dat er minder budget was voor onderzoeksjournalistiek in de radioprogrammering, niet juist waren. De NPO wil volgend jaar juist meer geld en tijd uittrekken voor onderzoeksjournalistiek op de radio, zowel lineair als online.3 Ik zal de NPO niet vragen om andere keuzes in de programmering. De NPO is onafhankelijk in de inhoudelijke programmatische keuzes die hij binnen de kaders van de wet maakt.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er steeds verder op onderzoeksjournalistiek wordt bezuinigd, zowel lokaal als landelijk?2
Mijn indruk is niet dat de NPO bezuinigt op onderzoeksjournalistiek. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. De NPO heeft bevestigd dat er geen sprake is van bezuinigingen op onderzoeksjournalistiek, maar juist een focus op kwaliteit. Dat komt ook overeen met het voornemen in het concessiebeleidsplan om prioriteit te geven aan journalistiek aanbod. Het totaal beoogde budget voor onderzoeksjournalistiek op radio in 2018 is ten opzichte van voorgaande jaren gelijkgebleven.
Ook op televisie hecht de NPO groot belang aan onderzoeksjournalistiek. Dit komt tot uitdrukking in titels als Zembla, Nieuwsuur, Een Vandaag, De Monitor, Keuringsdienst van Waarde, Rambam, Brandpunt, etc. en betreft ook onderzoeksjournalistiek van de NOS. Naast de vaste programma’s is er jaarlijks een aparte reservering opgenomen voor onderzoeksjournalistiek. Dit is bestemd voor dossiers waar dieper in moet worden gedoken, maar waarvoor binnen de vaste redactie geen ruimte is. Ook hier is geen sprake van bezuinigingen.
Op lokaal en regionaal niveau is onderzoeksjournalistiek anders van aard: bij regionale omroepen zijn er geen aparte redacties of programma’s voor, zoals bij de landelijke publieke omroep. Het is daarom moeilijk om te zeggen hoe de onderzoeksjournalistiek zich op regionaal en lokaal niveau ontwikkelt. Ik ben daarom blij dat de regionale publieke omroepen onderzoeksjournalistiek hebben benoemd als doelstelling in hun concessiebeleidsplan.5
Bent u bereid geld beschikbaar te stellen voor een fonds waar (regionale) onderzoeksjournalisten een beroep op kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat al een fonds dat journalistieke projecten subsidieert, namelijk het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Een nieuw fonds ligt niet voor de hand. Ten eerste omdat de journalistiek al wordt gestimuleerd door overheidsfinanciering voor de landelijke, regionale en lokale publieke omroepen. Ten tweede zien we het niet als taak van de overheid om over te gaan op structurele subsidiëring van private journalistieke organisaties of initiatieven. Ik volg daarmee een bestendige gedragslijn van achtereenvolgende kabinetten in de afgelopen vier decennia.
Het bericht dat de Groningse Universiteitskrant geen volledig onafhankelijke journalistiek kan bedrijven |
|
Frank Futselaar |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat er op een publieke democratische instelling als een universiteit op geen enkele manier mag worden gemarchandeerd met of twijfel mag bestaan over de journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid van universiteitsbladen of hogeschoolkranten?1
Ja, journalistieke vrijheid aan hogeronderwijsinstellingen vind ik belangrijk. Een universiteitskrant met journalistieke onafhankelijkheid kan hierin een rol vervullen. Het valt onder de autonomie van de instellingen om hieraan invulling te geven. Academische vorming, waarbij ruimte wordt gegeven aan debat en tegengestelde visies, is bovendien onlosmakelijk verbonden met het hoger onderwijs in Nederland.
In hoeverre is die journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid op de Rijksuniversiteit Groningen volledig gegarandeerd? Op grond van welke feiten komt u tot deze beoordeling?
Universiteitsbladen en hun journalistieke onafhankelijkheid vallen onder de verantwoordelijkheid van de autonome instelling. Om dit te garanderen heeft de Rijksuniversiteit Groningen in de statuten opgenomen dat de Groningse Universiteitskrant redactioneel onafhankelijk is. De redactieraad is aangesteld als bewaker van deze onafhankelijkheid en bevestigt bij navraag ook hoe belangrijk ze het vinden deze te waarborgen. Desgevraagd bevestigt het bestuur van de Groningse UK ook dat de UK een onafhankelijk lichaam is dat onafhankelijk nieuws brengt, zonder inhoudelijke bemoeienis van het UK bestuur en zonder bemoeienis in algemene zin van het College van Bestuur.
Kunt u volledig uitsluiten dat het bestuur druk zet op de redactie om «teksten af te zwakken» of aan te passen?
Het bewaken van de journalistieke onafhankelijkheid van universiteits- of hogeschoolkranten valt onder de autonomie van de instelling. Ik kan daarom niet vooraf volledig uitsluiten dat een bestuur mogelijk druk zet op de redactie om teksten aan te passen. Belangrijker vind ik dat, mochten er signalen zijn dat dit toch voorkomt, deze serieus worden genomen en onderzocht worden door de instelling. Bij de Groningse UK heeft de redactieraad dit geval onderzocht en geoordeeld dat er geen sprake was van onderdrukzetting. Het UK bestuur heeft tevens aangegeven van mening te zijn dat de krant onafhankelijk is en dat ook moet blijven.
Hoe beoordeelt u de brief van drie redacteuren van de Groningse universiteitskrant (UK) aan de hoofdredactie, het stichtingsbestuur, de redactieraad en het universiteitsbestuur over de «onwerkbare situatie» die zou zijn ontstaan?
Het staat eenieder vrij om in een dergelijk geval aan te kaarten dat een situatie in hun ogen onwerkbaar is geworden. De betrokken partijen hebben passend gereageerd op deze brief. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u het wenselijk dat kritische stukken over de megalomane plannen van het Groningse universiteitsbestuur in Yantai onder druk moesten worden aangepast, omdat artikelen «te negatief» zouden zijn?
Zoals vermeld in het door u aangehaalde artikel, is er onderzoek gedaan door de redactieraad naar dit voorval. Zij oordeelde dat er geen sprake was van censuur.
Hoe beoordeelt u het dat volgens de voormalige redactrice uit het verslag van een universiteitsvergadering een delicate passage was geschrapt, waaruit bleek dat collegevoorzitter Poppema de Raad had gevraagd ongenoegen binnenskamers te houden tot na het debat in de Tweede Kamer? Kunt u de Kamer een feitenrelaas doen toekomen, hoe dit exact in zijn werk is gegaan?
Uit navraag bij het bestuur en de redactieraad van de UK blijkt dat naar aanleiding van dit voorval drie redacteuren een brief hebben gestuurd naar de hoofdredactie, het stichtingsbestuur en de redactieraad. Hierop heeft het bestuur aan de redactieraad verzocht een onderzoek in te stellen om hun standpunt in deze zaak te bepalen. De redactieraad heeft voor dit onderzoek de hoofdredacteur en de drie betrokken redacteuren gesproken en gevraagd naar voorbeelden van vermeende censuur. Hierop zijn zes gevallen voorgedragen, waarvan het schrappen van de hierboven beschreven passage er één was. In dit gesprek gaf de hoofdredacteur gelijk aan dat het schrappen van de passage zonder overleg met de betrokken redacteur onhandig was geweest. Hij heeft ook aangegeven dat hij bij dit geval achteraf een inschattingsfout heeft gemaakt en in het vervolg voor dergelijke aanpassingen overleg zal hebben met de betrokken redacteur(en). De redactieraad heeft de gevallen onderzocht en geconcludeerd dat er geen sprake was van censuur. De redactieraad is wel van mening dat de hoofdredacteur onhandig heeft gehandeld en dat dit in soortgelijke situaties in de toekomst voorkomen moet worden. Van ingrijpen door het stichtingsbestuur is de redactieraad niets gebleken.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de woordvoerder van het universiteitsbestuur Groningen «dat zij helaas achteraf weleens concluderen dat er feitelijke onjuistheden in artikelen staan die gecorrigeerd moeten worden» op zijn minst op gespannen voet staat met de journalistieke onafhankelijkheid van het blad?
Indien er sprake is van feitelijke onjuistheden, mogen deze uiteraard gecorrigeerd worden. Dat beïnvloedt de journalistieke onafhankelijkheid niet.
Bent u bereid om op korte termijn onderzoek te starten naar de aantijgingen van de voormalige journaliste van de UK en daarbij ook te bezien in hoeverre er bij andere universitaire redacties en bij hogeschoolkranten vrijheid wordt ingeperkt? Zo nee, hoe wilt u de journalistieke vrijheid van deze bladen garanderen? Zo ja, wanneer kunt u daarmee beginnen?
Nee, de redactieraad van de UK heeft zelf al onderzoek naar het voorval gedaan. Tevens bevestigen zowel de redactieraad als het bestuur van de UK dat de onafhankelijkheid daar hoog in het vaandel staat. Uit het door u aangehaalde artikel blijkt voorts dat Wieneke Grunneweg, voorzitter van de kring van hoofdredacteuren van hogeronderwijsmedia, aangeeft niet te denken dat de journalistieke onafhankelijkheid in het geding is. Ik zie op dit moment daarom geen aanleiding om onderzoek te doen naar andere universitaire redacties en bij hogeschoolkranten.
In hoeverre vindt u dat hetgeen in Groningen gebeurde, zich laat vergelijken met het eerdere ingrijpen in de berichtgeving van de Tilburgse universiteitskrant Univers, die het door de communicatieafdeling moeilijk werd gemaakt te berichten over de fraude van hoogleraar Diederik Stapel?
Bij het voorval in Groningen werd een passage geschrapt door de eigen hoofdredacteur. Hij gaf achteraf aan dit niet zo te hebben moeten doen en het voorval is door de redactieraad direct onderzocht. Ik vind dat dit zich niet laat vergelijken met hetgeen er gebeurd is in Tilburg.
In hoeverre deelt u de mening van hoogleraar Journalistiek en Nieuwe Media Jaap de Jong, die stelt dat «alles op alles wordt gezet om studenten binnen te halen» en dat daarom het «imago wordt bewaakt» tegen «keffende media»? Sluit u uit dat dit het geval kan zijn? Op grond waarvan komt u tot deze beoordeling?
Mijn beeld is dat er regelmatig kritische artikelen in universiteitsbladen gepubliceerd worden. De redactieraad van de Groningse UK bevestigt ook dat dit het geval is. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid een wet in voorbereiding te nemen, die de vrije journalistiek voor universiteitsbladen en hogeschoolkranten garandeert?
Nee, ik vind dat het bewaken van de vrije journalistiek in deze media de verantwoordelijkheid van de instellingen moet blijven. Ik zie geen aanleiding om dit aan te passen.
De kwaliteit van lokale media |
|
Peter Kwint , Ronald van Raak |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat bezuinigingen op regionale media een rol hebben gespeeld in het verdwijnen van goede lokale journalistiek?1 2
Teruglopende reclame-inkomsten en een dalend aantal betalende abonnees zijn voor de meeste media-instellingen de belangrijkste reden voor saneringen. Deze daling in inkomsten wordt met name ingegeven door veranderend mediagedrag van het publiek en technologische ontwikkelingen die de mogelijkheden voor adverteerders in de reclamemarkt hebben gewijzigd. Deze ontwikkelingen staan volledig los van de bezuiniging van 2017 op de regionale publieke media-instellingen.
Uw Kamer heeft in de motie van de leden Heerma en Mohandis verzocht om een onderzoeksopzet naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek.3 Ik ben voornemens om hierin specifiek aandacht te besteden aan de lokale en regionale journalistiek. U ontvangt de onderzoeksopzet voor het zomerreces.
Deelt u de opvatting dat de gemeentelijke politiek en de lokale gemeenschap niet zonder goede en onafhankelijke journalistiek kunnen?
Een goede informatievoorziening over de lokale beleids- en besluitvorming en de prestaties van politici en bestuurders is een randvoorwaarde voor een goed functionerende lokale democratie. Traditioneel spelen de media hierin een belangrijke rol. Lokale media hebben in het democratische spel zowel een waakhondfunctie als een rol als facilitator van het debat.4 Het belang van deze rollen neemt met de decentralisaties in het sociaal domein en de overheveling van ruim € 10 miljard naar het Gemeentefonds, alleen maar toe.
Deelt u de mening dat lokale journalisten een publiek belang dienen en niet louter afhankelijk zouden moeten zijn van advertentie-inkomsten?
Ik ben het volledig met u eens dat lokale journalisten een publiek belang dienen. Dat staat echter los van de manier waarop een journalistieke organisatie is gefinancierd. Dagbladen hebben al decennia lang een belangrijke functie in het publieke domein en in hun hele bestaan zijn zij gefinancierd uit met name inkomsten uit advertenties en abonnees. Een organisatie die afhankelijk is van advertentie-inkomsten kan dus heel goed een publiek belang dienen. Daarnaast zijn er ook publieke omroepen die journalistiek aanbod verzorgen op basis van de publieke mediaopdracht. Daarvoor ontvangen zij financiering van de overheid en zijn dus niet alleen afhankelijk van advertentie-inkomsten.
Deelt u de mening dat het niet aan gemeenten is om zichzelf te controleren door zelf een raadsverslaggever aan te stellen, zoals in de gemeente Noordoostpolder?
Het staat een gemeente vrij om te kiezen op welke manier hij communiceert over bijvoorbeeld de raadsvergaderingen. Als een gemeente er voor kiest om iemand in te huren om verslag te doen van de vergadering en hij communiceert helder dat het een verslaggever van de Raad zelf is, dan kan een onafhankelijk journalist daar zijn voordeel mee doen. Een journalist zal een professionele beoordeling maken over het verslag en beslissen of het geschikt is voor publicatie, al dan niet in aangepaste vorm, of dat nader uitzoekwerk of nodig is. Uiteraard staat het onafhankelijke journalisten nog altijd vrij om ook zelf naar de raadsvergaderingen te komen.
Onlangs is in samenwerking tussen het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW en de Vereniging Nederlandse Gemeenten de handreiking «lokale media en informatievoorziening» verschenen.5 Deze handreiking is bestemd voor raadsleden en geeft hen verschillende aanknopingspunten hoe zij kunnen bijdragen aan het versterken van de controlerende functie van de lokale (en regionale) informatie- en nieuwsvoorziening.
Deelt u de mening dat het niet primair de taak is van de vakbonden om in het journalistieke gat te springen dat nu in meerdere gemeenten is ontstaan?
Het staat eenieder die dat wil vrij om de gemeenteraad of het lokale bestuur kritisch te volgen en daarover te berichten. Als een vakbond vindt dat het bij zijn taak hoort, dan kan hij dat doen. Het is geen slechte ontwikkeling dat ook anderen dan journalisten het gemeentebestuur en de -raad volgen. Ook burgers met bijvoorbeeld eigen websites of blogs dragen bij aan de lokale democratie door kritisch te zijn op de gemeente en door informatie te publiceren.
Deelt u de mening van de commissaris van de Koning in Noord-Holland dat het niet aan de provincie is om regionale journalistiek te financieren maar aan de rijksoverheid?
De regionale publieke media-instellingen ontvangen bekostiging van de rijksoverheid, zodat zij de publieke mediaopdracht kunnen uitvoeren. Dus de commissaris van Koning heeft gelijk als hij stelt dat bekostiging een taak van de landelijke overheid is. Het staat de provincie vrij om aanvullend budget beschikbaar te stellen voor een regionale publieke omroep of voor andere journalistieke projecten of instellingen. Daarbij is het van belang dat de onafhankelijkheid van media altijd verzekerd moet zijn.
Hoe kan de publieke omroep een verdere bijdrage leveren aan het versterken van de lokale journalistiek?
Zowel op landelijk, regionaal en lokaal niveau zijn er publieke omroepen actief. De ontwikkeling van de laatste jaren is dat er steeds meer wordt samengewerkt tussen de verschillende niveaus. Het onlangs verschenen Concessiebeleidsplan 2017–2025 van de Regionale Publieke Omroep maakt duidelijk dat de regionale publieke media-instellingen zich volop willen inzetten voor versterking van de journalistiek in de directe leefomgeving van mensen.6 Dat gaan ze onder andere doen door meer samen te werken met lokale publieke omroepen. Het doel daarvan is om een zo goed mogelijke journalistieke infrastructuur neer te zetten om content, kennis en kunde te delen en te reageren op de toegenomen druk op de regionale en lokale nieuwsvoorziening
Wat vindt u van het voorbeeld van de BBC, die investeert in lokale verslaggevers?
Het voorbeeld bij de BBC laat zien dat samenwerking tussen de landelijke publieke omroep en lokale omroepen goed werkt om de journalistiek te versterken. Ik ben voorstander van intensivering van de samenwerking tussen de verschillende publieke omroepen in Nederland. Gelukkig zien we dat deze beweging in Nederland al wordt ingezet. De samenwerking tussen de NOS en de regionale publieke omroepen is de afgelopen jaren versterkt, onder andere door het opstarten van Bureau Regio op de redactie van de NOS en dagelijks regionieuws in de NOS-journaals van 12.00 en 15.00 uur.
Door een wijziging in de Mediawet in 2016 is de Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) opgericht. Hij fungeert als samenwerkings- en coördinatieorgaan voor de regionale publieke media-instellingen. In het eerste concessiebeleidsplan van de RPO wordt onder andere ingezet op steeds meer samenwerking tussen de regionale en de lokale publieke omroepen. Goede voorbeelden zien we al in bijvoorbeeld het NH Nieuwsnetwerk in Noord-Holland of in de samenwerking in Gelderland.
Bent u bereid om, samen met de gemeenten, een fonds in te stellen voor lokale journalistieke projecten, zodat de politieke en de maatschappelijke verslaggeving worden verzekerd?
Er bestaat al een fonds dat journalistieke projecten subsidieert, namelijk het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Ook lokale projecten kunnen bij het fonds terecht. Een nieuw fonds ligt niet voor de hand. Ten eerste omdat de lokale journalistiek al wordt gestimuleerd door overheidsfinanciering voor lokale en regionale publieke omroepen. Ten tweede zien we het niet als taak van de overheid om over te gaan op structurele subsidiëring van private journalistieke organisaties. We volgen daarmee een bestendige gedragslijn van achtereenvolgende kabinetten in de afgelopen vier decennia. Steun aan de pers had altijd tijdelijk karakter, juist om te voorkomen dat de journalistieke nieuwsvoorziening door kranten, nieuwsbladen en opiniebladen (en tegenwoordig: journalistieke nieuwssites) afhankelijk zou kunnen worden van overheidssubsidie. Het gaat hier immers om private bedrijven, die ondernemingsgewijs opereren en gericht zijn op het maken van winst.
Deelt u de zorgen over het feit dat de verhouding tussen de vele communicatiemedewerkers bij overheden en de onafhankelijke en kritische journalistiek steeds verder onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Betere communicatie van een gemeente aan zijn burgers hoeft de onafhankelijke journalistiek geenszins in de weg te staan. Beide dragen op hun eigen manier bij aan de kwaliteit van de lokale democratie. Het kan juist in het voordeel van een journalist werken als hij snel en goed antwoord krijgt van een communicatiemedewerker.
Hoe de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van demonstratie en de vrijheid van vereniging zich verhouden tot de openbare orde |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Afblazen van politieke bijeenkomstenis kwalijke tendens»?1
Kent u het bericht «Turkse Minister van Familiezaken tegengehouden in Rotterdam»?2
Kent u het bericht «Velhoven verbiedt Eritrea-conferentie, tientallen arrestaties»?3
Kent u het bericht «Waarom werden alle anti-Zwarte piet-betogers in Rotterdam gearresteerd»?4
Wat is het standpunt van het kabinet over het verbieden van al dan niet politieke bijeenkomsten met het argument dat de openbare orde in het geding komt? Bent u bereid om te reflecteren op dit standpunt gezien de ontwikkelingen in de afgelopen tijd?
Het waarborgen van grondrechten zoals de vrijheid van betoging acht het kabinet van groot belang. Daarom is bij formele wet -de Wet openbare manifestaties- vastgelegd onder welke omstandigheden de vrijheid van betoging mag worden beperkt. Ernstige vrees voor wanordelijkheden is één van die gronden. In die wet is tevens vastgelegd dat de burgemeester het bevoegde gezag is.
Hoe waardeert het kabinet de stelling van hoogleraar Brouwer, dat alle politieke geluiden een gelegenheid moeten krijgen tot uitdrukking te worden gebracht in een vergadering?5 Zo ja, waarom zijn in korte tijd ten minste drie politieke bijeenkomsten afgelast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het verbod van de Eritrese conferentie in Veldhoven te maken met de kwalificatie van het kabinet waarin deze bijeenkomst als «ongemakkelijk» is aangeduid?
Nee.
Hoe is het mogelijk dat de burgemeester van Veldhoven de Eritrese conferentie besloot te verbieden, terwijl er kort ervoor geen enkele schriftelijke en mondelinge aanwijzing was om deze bijeenkomst te verbieden?
De burgemeester van Veldhoven heeft de bijenkomst pas verboden na een verstoring van de openbare orde – op donderdagavond 13 april – vanwege ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op de uitgangspunten en zijn bevoegdheden ingevolge de Wet openbare manifestaties. Het is aan de burgemeester daarover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad.
Vindt u dat een verbod van de Eritrese conferentie, met het argument dat de openbare orde in het geding was, niet te makkelijk is uitgevaardigd aangezien de autoriteiten er ook voor hadden kunnen kiezen om de veiligheid te waarborgen van de conferentiegangers?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u in aanvulling op de brief van 10 april jl. over de campagnebezoeken van Turkse ministers een uitgebreid feitenrelaas geven over wat er op zaterdagavond 11 maart en zondag 12 maart bij het Turkse consulaat in Rotterdam is gebeurd en kunt u deze de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de brief van 10 april 2017 (Kamerstukken II 2016/17, 32 824, nr. 195) reeds op uitgebreide wijze ingaat op wat er in de avond en nacht van 11 op 12 maart bij het Turkse consulaat in Rotterdam is voorgevallen. In antwoord op concrete vragen wordt hieronder, waar mogelijk, een nadere toelichting gegeven.
Is het kabinet bereid om over de inhoud van het feitenrelaas onderzoek te laten verrichten door de Inspectie Veiligheid en Justitie naar mogelijke onwettigheden? Zo ja, bent u bereid om hiervan de resultaten te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de Inspectie te verzoeken onderzoek te verrichten. Echter, de Inspectie heeft de eigenstandige bevoegdheid te beslissen om onderzoek te doen. Indien de Inspectie besluit om onderzoek te doen, zal ik uw Kamer hierover informeren en de resultaten hiervan met u delen.
Bent u bereid om per artikel te beoordelen of de burgemeesters van Rotterdam en Veldhoven zich hebben gehouden binnen de kaders van de volgende verdragen en wetten:
Het is aan de rechter om zich daarover een oordeel te vormen indien en voor zover aan de rechter in enigerlei procedure dergelijke rechtsvragen worden voorgelegd en deze een dergelijk oordeel geboden acht ter beslechting van het voorgelegde geschil in de betreffende procedure.
Heeft het optreden van de burgemeester van Rotterdam volgens u niet bijgedragen aan verdere escalatie? Zo ja, kunt u in retrospectief aangeven wat de burgemeester anders had kunnen of moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Had de burgemeester van Rotterdam andere keuzes kunnen of moeten maken om de situatie te de-escaleren?
Wat was de aanleiding voor het feit dat één van de aanwezigen, die op de grond lag, meerdere malen is gebeten door een politiehond? Is hiervan melding van opgemaakt in het politiesysteem? Zo ja, kunt u dit openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de politieagent die verantwoordelijk was voor de politiehond? Zo nee, waarom niet?
Wat voor maatregelen gaat u nemen om in de toekomst relschoppers te onderscheiden van demonstranten, zodat deze mensen niet de dupe worden van politieoptreden?
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de vervolging en berechting van relschoppers op de bewuste avond?
Er zijn tot nu toe zes verdachten aangehouden. Er zijn tweemaal beelden van de ongeregeldheden getoond in het programma Opsporing Verzocht. Te zijner tijd zal een themazitting worden gehouden ter berechting van de verdachten.
Klopt het dat de Turkse Minister van Familiezaken tot ongewenst vreemdeling is verklaard? Zo ja, door wie is dit besluit genomen en met welke argumentatie is dit gebeurd?
Is het ongewenst verklaren van een buitenlandse regeringsfunctionaris van een NAVO-bondgenoot of een anderszins bevriend land eerder vertoond in Nederland, in de Europese Unie of in de NAVO?
Heeft de Turkse Minister van Familiezaken de gebruikelijke rechtsbescherming gehad voor personen die tot ongewenst vreemdeling zijn verklaard? Zo ja, heeft zij gebruik kunnen maken van haar rechten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening van Geert-Jan Knoops, advocaat en bijzonder hoogleraar internationaal recht en politiek, dat het kabinet een buitenlandse Minister kan weigeren zonder opgaaf van redenen in zeer extreme situaties, zoals spionage? Zo ja, waaruit blijkt concreet dat de staatsveiligheid in het geding was toen de Turkse ministers van Familiezaken en van Buitenlandse Zaken in Nederland kwamen om campagne te voeren? Zo nee, waarom niet?6
Uitgezonderd verplichtingen voortvloeiend uit zetelverdragen met in Nederland gevestigde internationale organisaties ten aanzien van de aanwezigheid van vertegenwoordigers van andere lidstaten en voortvloeiend uit overeenkomsten ten behoeve van intergouvernementele bijeenkomsten op Nederlands grondgebied, heeft Nederland onder internationaal recht geen verplichting een buitenlandse Minister toegang te verlenen tot zijn grondgebied voor de uitoefening van overheidstaken. Het hoeft voor een weigering niet om extreme situaties te gaan. Op grond van zijn territoriale soevereiniteit mag Nederland zelf bepalen wie het op zijn grondgebied toestaat voor de uitoefening van overheidstaken.
Hoe verklaart u dat de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken, nadat de landingsrechten door de Nederlandse regering waren ingetrokken, in Frankrijk wel een toespraak kon houden over het Turkse referendum?7 Waarom kon het wel in Frankrijk en niet in Nederland?
Het kabinet heeft voorafgaand aan het geplande bezoek van de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken bij herhaling te kennen gegeven dat het voeren van politieke campagnes in de publieke ruimte door vertegenwoordigers van de Turkse regering in hun officiële capaciteit ongewenst acht. Het is aan de Franse autoriteiten daarin zelf een afweging te maken. Daarbij komt dat, anders dan in Metz in Frankrijk, het belang van de handhaving van de openbare orde in de weg stond aan een bijeenkomst met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken in Rotterdam, waarvoor via sociale media open uitnodigingen werden verstuurd.
Vindt u dat de burgemeester van Rotterdam in strijd heeft gehandeld met de gedragscode van de Rotterdamse gemeenteraad? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Het is aan de gemeenteraad van Rotterdam om te beoordelen of de burgemeester in strijd heeft gehandeld met de gedragscode van de burgemeester zoals die door de raad is vastgesteld en om daaraan desgewenst consequenties te verbinden.
Vindt u dat de burgemeester van Rotterdam door het geven van toestemming om te schieten, buitenproportioneel heeft gehandeld? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan voor de burgemeester? Zo nee, waarom niet?
Er was, op basis van informatie verkregen uit Duitsland, een vermoeden dat de begeleiders van Minister Kaya mogelijk gewapend waren. Er was aan de beveiligers geen machtiging verstrekt voor het dragen van wapens op Nederlands grondgebied. De hoofdofficier van justitie heeft, na afstemming in de driehoek Rotterdam, daarom besloten tot inzet van een arrestatie-eenheid. Het eventueel toepassen van geweld past binnen het handelingskader waarbinnen die eenheid onder gezag van de HOvJ optreedt. Er zijn overigens geen wapens aangetroffen.
Uit welke informatie bleek dat de entourage van de Turkse Minister van Familiezaken mogelijk vuurwapengevaarlijk was?
Zie antwoord vraag 25.
Vindt u dat er buitenproportioneel is gehandeld door de autoriteiten om de Turkse tijdelijke zaakgelastigde en de Turkse Consul-Generaal uit Deventer aan te houden en vast te zetten op het hoofdbureau van de politie Rotterdam, rekening houdend met het feit dat zij in een auto met een diplomatiek kenteken zaten, hetgeen duidt op het genieten van immuniteit volgens het Verdrag van Wenen? Zo ja, hoe gaat u de gevolgen rechtzetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals uw Kamer in de brief van 10 april jl. is gemeld, is de entourage van Minister Kaya tegen middernacht in opdracht van de officier van justitie aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Pas op het hoofdbureau van de politie Rotterdam bleek
dat ook de Turkse Tijdelijk Zaakgelastigde en de Turkse Consul-Generaal van het consulaat in Deventer zich in dit gezelschap bevonden. Zodra dit duidelijk werd zijn zij vrijgelaten. Daarbij is de aanwezigheid ter plaatse van een auto met een CD-nummerbord niet doorslaggevend. De Turkse Tijdelijk Zaakgelastigde en Consul-Generaal bevonden zich op het moment dat zij overgebracht werden naar het hoofdkantoor van de politie Rotterdam niet in de auto van Minister Kaya, maar waren onderdeel van de entourage van Minister Kaya.
Vindt u dat de burgemeester van Rotterdam loslippig is geweest bij het tv-programma Pauw & Jinek8, aangezien hij informatie heeft verschaft over de veiligheidsdiensten en de schietinstructie? Zo ja, wat zijn de consequenties? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 13 t/m 17.
Vindt u het niet opvallend dat de burgemeester van Rotterdam te vaak faalt om de openbare orde in Rotterdam op een gedegen manier te handhaven?9 10 11
Zie antwoord vraag 28.
Kunt u aangeven hoe vaak de Kroon gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een burgemeester te ontslaan uit zijn ambt en met welke argumentatie?
Ervan uitgaande dat de vraagstelling betrekking heeft op de periode sinds de inwerkingtreding van de gemeentewet van 1851, is het niet mogelijk met exacte aantallen aan te geven hoe vaak de Kroon gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een burgemeester te ontslaan uit zijn ambt. Veel gebruikte argumentaties om een burgemeester ontslag te verlenen zijn o.a. de benoeming als burgemeester in een andere gemeente, het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd etc.
Het bericht dat in het concept Jaarplan TV 2018 door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) opgenomen is dat de berichtgeving rond Nederlanders van niet-westerse afkomst niet problematiserend mag zijn |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) volgens het concept Jaarplan 2018 streeft naar positieve beeldvorming van Nederlanders met een niet-westerse achtergrond?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de NPO ervoor kiest om journalistieke objectiviteit bij de berichtgeving rond Nederlanders met een niet-westerse achtergrond los te laten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat een door alle belastingbetalers gefinancierde publieke omroep ernaar zou moeten streven om zo objectief en gewetensvol mogelijk de werkelijkheid te tonen, ongeacht of dit een positief of negatief beeld is?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet de taak is van de NPO om beeldvorming over een bepaald onderwerp te beïnvloeden?
Het is de taak van de publieke omroep om voor iedereen in Nederland een kwalitatief hoogwaardig en onafhankelijk media-aanbod te verzorgen. Dit betekent dat het media-aanbod op een evenwichtige wijze een beeld van de samenleving dient te geven en aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen dient te voldoen. Waarheidsgetrouwe en zo objectief mogelijke verslaglegging zijn hierbij cruciaal. Tijdens de recente wijziging van de Mediawet 2008 zijn deze principes herbevestigd. Deze principes zijn onderdeel van de taakopdracht waaraan de programma’s van de publieke omroep moeten voldoen. Naar aanleiding van uw vragen heb ik de publieke omroep hier nogmaals op gewezen.
Bent u bereid om op basis van het concept Jaarplan 2018 hierover het gesprek aan te gaan met de NPO en de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek te informeren?
De Mediawet 2008 verplicht de publieke omroep een evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod te verzorgen. De publieke omroep legt jaarlijks in haar Terugblik verantwoording af over de wijze waarop zij hier invulling aan geeft. Op deze manier kan het parlement achteraf toetsen of de programma’s van de publieke omroep op een evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geven. Deze wijze van verantwoording past bij de programmatische autonomie van de publieke omroep.
Ondersteuning van het postbedrijf, de kranten en tijdschriften en het culturele erfgoed |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de beantwoording van eerdere vragen over staatssteun voor Belgische mediabedrijven?1
Ja.
Klopt het dat daaruit naar voren komt dat de Belgische Staat een bepaald bedrag (maximaal 200 miljoen euro in 2016) aan het Belgische postbedrijf BPost geeft, in ruil waarvoor BPost erkende Belgische kranten en tijdschriften voor een bepaald tijdstip (07.30 uur) en op het hele Belgische grondgebied moet bezorgen?
Ja. Op basis van een openbare aanbesteding is per 1 januari 2016 een vijfjarig contract met bpost ingegaan. Bpost is daarbij gebonden aan kwaliteitseisen, onder meer een vervroegde bezorging van erkende kranten van maandag tot en met vrijdag (behalve op feestdagen), met name vóór 07.30 uur en op zaterdag vóór 10 uur en de bezorging van erkende tijdschriften 5 dagen per week. Bpost is ingevolge de opgedragen DAEB persdistributie (dienst van algemeen economisch belang) verplicht om op het hele Belgische grondgebied te bezorgen.
Klopt het dat in België een afzonderlijk verlaagd BTW tarief van 0% geldt voor dag- en weekbladen?
Ja. Het gaat daarbij om overgangsrecht dat bij de afschaffing van de fiscale grenzen in de EU specifiek voor België is vastgelegd in de Uniewetgeving en dat bovendien uitsluitend geldt voor papieren dag- en weekbladen.2
Klopt het dat de Belgische overheid hiermee drie doelen tegelijk bereikt, namelijk steun aan het nationale postbedrijf, steun aan de Belgische tijdschriften en kranten en steun aan het Belgische culturele erfgoed?
Volgens de Belgische autoriteiten verzekert de concessieovereenkomst dat erkende kranten en tijdschriften, ook in regio’s die financieel minder aantrekkelijk zijn, bezorgd kunnen worden en zijn erkende kranten en tijdschriften zo betaalbaar en toegankelijk voor elke burger in België. Het betreft een dienst van «last resort», wat betekent dat uitgevers vrij zijn om een andere distributeur voor de bezorging van erkende kranten en tijdschriften in te schakelen of om de distributie zelf te doen.
Klopt het dat de Europese Commissie deze regeling heeft goedgekeurd en deze regeling voldoet aan de Europese staatssteunregels?
De concessieovereenkomst tussen de Belgische overheid en bpost is door de Europese Commissie onderzocht op verenigbaarheid met de interne markt en de regels inzake staatssteun voor diensten van algemeen economisch belang. Bij besluit van 3 juni 2016 heeft de Europese Commissie de DAEB persdistributie aangemerkt als toelaatbare staatssteun voor bpost.
Klopt het dat dit, op basis van het gelijkheidsbeginsel, in Nederland dus ook zou kunnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Lidstaten zijn tot op zekere hoogte vrij om zelf te bepalen wat zij onder een dienst van algemeen economisch belang verstaan en of ze een DAEB in hun lidstaat willen aanwijzen. Als er daarbij sprake is van staatssteun, dan gelden ook voor Nederland de DAEB kaders van de EU op het gebied van staatssteun.3 Een belangrijke randvoorwaarde daarbij is dat DAEB geen concurrentieverstoring mag opleveren. Als daaraan voldaan wordt en overige Unieregelgeving verder geen beperkingen op dit gebied kent, dan zou de Nederlandse overheid een distributeur die aan bepaalde kwaliteitseisen kan voldoen en die na een openbare aanbesteding wordt geselecteerd, ook compensatie kunnen geven voor de bezorging van erkende kranten of tijdschriften. Ik zie geen aanleiding om in dit geval van deze mogelijkheid gebruik te maken. In Nederland is sprake van een uitstekend distributienetwerk en zijn er geen indicaties dat bezorging van kranten, periodieken of andere (on)geadresseerde brievenbuspost in bepaalde gebieden onder druk staat, of anderszins zonder compensatie niet tot stand zou komen.
Het programma Ontvoerd |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Is het waar dat de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie medewerking verlenen aan het RTL-programma «Ontvoerd»? Zo ja, wat zijn de exacte afspraken en hoe is deze samenwerking tot stand gekomen?1
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen 3, 8, 9 en 11 van het lid Yücel is er vamnuit de Centrale autoriteit algemene informatie verstrekt aan de programmamakers. In 2012 en 2013 hebben drie gesprekken plaatsgevonden tussen ambtenaren van de Centrale autoriteit en de redactie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is evenmin betrokken bij de totstandkoming van het programma, maar wordt wel op de hoogte gehouden van de plannen van het programma. Internationale kinderontvoeringszaken zijn altijd kwetsbaar en gevoelig. Het is daarom van belang dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan waarschuwen voor mogelijke nadelige gevolgen van bepaalde acties in het buitenland. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het ministerie om Nederlandse burgers consulaire bijstand en advies te bieden en waar nodig, reisdocumenten te verstrekken.
Klopt het dat op het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gewaarschuwd voor «ernstig leed bij de betrokken kinderen» en dat er zelfs sprake zou zijn van zelfmoordpogingen? Zo ja, hoe kan het dat u hieraan uw medewerking verleent?
Dit is niet bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat een internationale kinderontvoering voor alle betrokkenen, maar vooral voor het kind een veelal ingrijpende en emotionele gebeurtenis is. De Centrale autoriteit heeft destijds signalen ontvangen dat in een aantal zaken waarin RTL-Ontvoerd de terugkeer heeft bewerkstelligd, kinderen met problemen zouden kampen. Of deze eventuele problemen in causaal verband staan met de betrokkenheid van RTL-Ontvoerd, is door mij niet vast te stellen. Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen 1 en 10 is van medewerking aan de totstandkoming van het programma geen sprake geweest.
Hoe kan het dat er kinderen in het programma zijn teruggebracht naar ouders, «ondanks nog hangende juridische procedures»? Hoe heeft u dat afgestemd met de juridische instanties in het buitenland?
Kinderontvoeringen worden voor alle betrokkenen, maar vooral voor het kind, als ingrijpend en soms zelfs als traumatisch ervaren. Kinderontvoeringen zijn veelal complexe juridische dossiers. Er kunnen naast een verzoek tot teruggeleiding op grond van het HKOV ook nog andere juridische procedures lopen in Nederland en/of in het buitenland. Op het moment dat ouders kinderen terughaalden, lag er een beslissing van een Nederlandse of buitenlandse rechter op grond waarvan in beginsel de terugkeer van het kind naar Nederland door de achtergebleven ouder mogelijk werd gemaakt.
In het geval een kind, al of niet door het programma, wordt teruggebracht naar zijn gewone verblijfplaats (land waar het kind verbleef vóór de ontvoering) terwijl er nog een juridische procedure loopt onder het Haags Kinderontvoeringsverdrag, is het de rol van de Centrale autoriteit om op grond van artikel 7 onder i. van het Haags Kinderontvoeringsverdrag, de Centrale autoriteit van het land waarnaar het kind was ontvoerd, te informeren over de terugkeer van het kind. Het is dan aan deze Centrale autoriteit om de juridische instanties aldaar van de terugkeer in kennis te stellen.
Is het waar dat een effect van het programma is dat achtergebleven ouders zelf het heft in eigen handen gaan nemen en niet meer de juiste procedures volgen?
Het is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende ouder of hij/zij gebruik maakt van de procedure van het Haags Kinderontvoeringsverdrag om zijn/haar kind terug naar Nederland te krijgen. Ouders zijn hiertoe niet verplicht.
Klopt het dat een ambtenaar van het Ministerie van Veiligheid en Justitie bij de gesprekken met het programma aanwezig was? Waarom is hiervoor gekozen? Gaat u deze samenwerking stopzetten?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen 1, 10 en 11 hebben in 2012 en 2013 drie gesprekken plaatsgevonden tussen ambtenaren van de Centrale autoriteit en de redactie van RTL-Ontvoerd. Gemeld is dat de Centrale autoriteit de programmamakers alleen van algemene informatie kan voorzien en er niet op individuele zaken kan worden ingegaan.
Was de actieve wijze waarop oud-Staatssecretaris Teeven zich inzette voor Ontvoerd op alle fronten geoorloofd? Was er geen sprake van belangenverstrengeling?
Zoals in antwoord op de vragen 3, 8, 9, en 11 van Yücel is aangegeven, heeft in 2013 een gesprek plaatsgevonden op het departement tussen de toenmalige Staatssecretaris, de heer Van den Heuvel en twee ambtenaren, waarin in algemene zin is teruggekeken op de eerste 2 seizoenen van RTL-Ontvoerd. Van ongeoorloofde inzet of belangenverstrengeling is mij niet gebleken.
Deelt u de mening van de Kinderombudsvrouw, die grote vraagtekens plaatst bij de werkwijze van het programma? Deelt u haar mening dat mediabelangen nooit zwaarder mogen wegen dan de rechten van kinderen?
De bezwaren van de Kinderombudsvrouw ten aanzien van de werkwijze van RTL-Ontvoerd zien op het feit dat internationale kinderontvoering een ernstige zaak is. Zij vraagt zich af of het belang van het kind met de werkwijze van RTL voldoende wordt gerespecteerd. Ik ben bekend met de bezwaren van de Kinderombudsvrouw. Voor de Nederlandse overheid staat het belang van het kind altijd voorop. Wanneer een ouder met gezag over zijn/haar kind besluit medewerking te verlenen aan het tv-programma om te pogen het kind terug te halen uit een ander land, is het aan deze ouder om dit belang af te wegen.
Hoe kan RTL uitzending van dit programma rechtvaardigen, mede in het licht van de eerdere discussie over Hulp-TV? Is het programma volledig in lijn met de vernieuwde gedragscode, opgesteld naar aanleiding van de ophef over Hulp-TV?2
Omroepen en producenten van programma’s bepalen zelf de inhoud en vorm van hun media-aanbod. Bovendien zijn deelnemers zelf verantwoordelijkheid voor de afweging om aan een dergelijk programma mee te werken.
Deelt u de mening dat kijkcijfers nooit boven kinderbelangen mogen gaan? Kunt u volhouden dat kijkcijfers geen rol spelen bij het programma Ontvoerd?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens dat de zorgen over dit programma reëel zijn en dat daarom uw samenwerking met dit programma moet worden stopgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de schade herstellen die mogelijk is aangericht als gevolg van uw medewerking aan dit programma?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u uitzending van het vierde seizoen nog langer verantwoord? Zo nee, gaat u hierover in gesprek met RTL, zeker waar het gaat om de onderdelen waaraan u uw medewerking heeft verleend?
Omroepen en producenten van programma’s bepalen zelf de inhoud en vorm van hun media-aanbod.
De nieuwe Partijwijzer voor jongeren van de NPO |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe «Partijwijzer voor jongeren» van de NPO?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat niet alle partijen die meedoen aan de verkiezingen zijn opgenomen in deze Partijwijzer, zoals de Vrijzinnige Partij?
Op grond van de Mediawet heeft de publieke omroep de taak om onder meer media-aanbod te verzorgen op het terrein van informatie. Het is aan de publieke omroep zelf om te bepalen op welke wijze aan zijn wettelijke taak invulling wordt gegeven. Dit laat onverlet dat ik het met u eens ben dat om adequaat bij te kunnen dragen aan het publieke debat en meningsvorming, het noodzakelijk is om een zo volledig mogelijk beeld te verschaffen. Ik heb daarom navraag gedaan hierover bij de NPO.
De NPO heeft mij laten weten dat vanzelfsprekend naar een zo volledig mogelijke Partijwijzer is gestreefd. Om praktische redenen was het echter nog niet haalbaar om ten tijde van de start van de Partijwijzer, op 1 februari, al een goed overzicht te hebben van welke partijen in alle kiesdistricten meedoen aan de verkiezingen, en van het aantal zetels waarop deze partijen in de peilingen konden rekenen. De Kiesraad maakte namelijk pas op 3 februari jongstleden – na de lancering van de Partijwijzer – bekend welke 28 partijen deelnemen aan de verkiezingen. Om de Partijwijzer op tijd te kunnen lanceren, kon men dus niet wachten met de voorbereidingen tot na deze bekendmaking op 3 februari jongstleden. Op basis van de nieuwe informatie zijn inmiddels partijen toegevoegd aan de Partijwijzer.
De criteria die zijn gehanteerd om te bepalen welke partijen onderdeel uitmaken van de Partijwijzer, zijn dezelfde als de criteria die de NOS hanteert voor de verkiezingsdebatten (gebaseerd op het huidige aantal zetels in de Tweede Kamer en het verwachte aantal zetels op basis van de Peilingwijzer). Daarnaast zijn in de Partijwijzer nog enkele partijen toegevoegd die in alle kiesdistricten in Nederland meedoen aan de Tweede Kamerverkiezingen. Dit heeft ertoe geleid dat de Vrijzinnige Partij, Forum voor Democratie en NieuweWegen aan de Partijwijzer zijn toegevoegd.
De nieuwe versie van de Partijwijzer is op 23 februari 2017 online gegaan.
In hoeverre bent u van mening dat de NPO, wiens taak het is om bij te dragen aan publiek debat en meningsvorming, met de onvolledige Partijwijzer zijn publieke taak volledig uitvoert?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt, door het weglaten van partijen in de Partijwijzer, de diversiteit aan overtuigingen, meningen en interesses voldoende weerspiegeld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat alle partijen die meedoen aan de Tweede Kamerverkiezing opgenomen zouden moeten worden in deze Partijwijzer, zoals zij ook zendtijd krijgen bij de NPO voor politieke partijen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de NPO er op aan te spreken dat zij alle partijen die meedoen aan de Tweede Kamerverkiezing ook opnemen in de Partijwijzer?
Op basis van de programmatische autonomie van media past inmenging vanuit de overheid hierin niet.
Het bericht dat een tv-programma over kindontvoering kinderbelangen zou opofferen aan kijkcijfers |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hoe RTL-hit «Ontvoerd» kinderbelangen opoffert aan kijkcijfers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er, bij het terugontvoeren van een kind dat in het buitenland aan het wettig gezag van een van de ouders is onttrokken, een toets moet plaatsvinden door een onafhankelijke en objectieve instantie of de terugkeer in het belang van het kind is? Deelt u voorts de mening dat er goed moet worden ingeschat wat de gevolgen zijn van de terugontvoering voor het kind? Zo ja, is dat in het kader van het tv-programma altijd gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Nederland is partij bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980 (HKOV). Het HKOV beoogt de onmiddellijke terugkeer van kinderen die ongeoorloofd (in strijd met het gezagsrecht van bijvoorbeeld de andere ouder) zijn overgebracht naar of worden achtergehouden in een verdragsluitende staat.
Uitgangspunt van het HKOV is dat kinderen zo spoedig mogelijk terugkeren naar het land van hun gewone verblijf. Dat kan op vrijwillige basis door medewerking van de ontvoerende ouder dan wel na een rechterlijke beslissing in het land waar het kind op dat moment verblijft, waarin wordt vastgesteld dat het kind moet worden teruggeleid. De rechter weegt daarbij altijd het belang van het kind.
Het is voor een achtergebleven ouder geen verplichting om een teruggeleidingsverzoek op grond van het HKOV via de Nederlandse Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (Centrale autoriteit) in te dienen.
Er staan ook andere juridische wegen open die door de achtergebleven ouder kunnen worden benut en die tot terugkeer van het kind kunnen leiden.
RTL-Ontvoerd heeft mij laten weten dat zij handelt op verzoek van en in samenwerking met de achtergebleven ouder. De ouder bepaalt samen met het programma onder welke omstandigheden de hereniging met het meegenomen kind plaatsvindt en daarmee ook de gevolgen die dit heeft voor het kind. In dit besluit heeft de Nederlandse overheid geen rol behalve dan die hieronder beschreven.
Welke medewerking verleent c.q. verleende uw ministerie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken of andere ministeries aan het genoemde tv-programma? Waarom wordt in de aftiteling van het tv-programma geen melding van deze medewerking gedaan?
Vanuit de Centrale autoriteit is algemene informatie verstrekt aan de programmamakers. In mijn ogen is het te zwaar om dit te kwalificeren als «medewerking» aan het programma. Om die reden is het ook niet vreemd dat in de aftiteling van het programma de Centrale autoriteit niet wordt genoemd. In 2012 en 2013 hebben drie gesprekken plaatsgevonden tussen ambtenaren van de Centrale autoriteit en de redactie. In de eerste twee gesprekken is de redactie geïnformeerd over het feit dat de rol van de Centrale autoriteit niet meer kan zijn dan het geven van algemene informatie en is ingegaan op de rol en verantwoordelijkheden van de Centrale autoriteit en op de bepalingen uit het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Het laatste gesprek in 2013 betrof een algemene terugblik op de twee seizoenen van RTL-Ontvoerd. Bij dit gesprek was de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aanwezig.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft evenmin meegewerkt aan de totstandkoming van het programma RTL-Ontvoerd, maar wordt wel op de hoogte gehouden van de plannen van het programma. Internationale kinderontvoeringszaken zijn altijd kwetsbaar en gevoelig. Het is daarom van belang dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan waarschuwen voor mogelijke nadelige gevolgen van bepaalde acties in het buitenland. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het ministerie om Nederlandse burgers consulaire bijstand en advies te bieden en waar nodig, reisdocumenten te verstrekken. Daarom heeft het ministerie ook RTL hierover geadviseerd en staat het ministerie in seizoen 1 en 2 genoemd op de aftiteling. Vanaf seizoen 3 heeft RTL besloten om geen aftiteling meer te gebruiken.
Kunt u de in het bericht genoemde ambtelijke nota, waarin gerapporteerd wordt over het genoemde tv-programma, aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Welke problemen ten aanzien van de praktijken van dit tv-programma worden er in die nota genoemd?
Ja. De nota treft u bijgevoegd aan1.
Is het waar dat de tv-makers hebben ingegrepen «bij zaken die nog onder de rechter waren» en dat zij ook «dringende adviezen van hulpinstanties als Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming» negeerden en daarbij «het belang van de betrokken kinderen uit het oog» verloren? Zo ja, waarom en waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom is dat niet waar?
RTL-Ontvoerd heeft ondanks nog hangende juridische procedures actie ondernomen om kinderen terug te geleiden naar de achtergebleven ouders. Kinderontvoeringen zijn veelal complexe juridische dossiers waarin – naast een verzoek tot teruggeleiding op grond van het HKOV – nog andere juridische procedures kunnen lopen in Nederland en/of het buitenland. Vanuit de Centrale autoriteit en het Ministerie van Buitenlandse Zaken is destijds vanuit hun eigen verantwoordelijkheid RTL-Ontvoerd gewezen op de mogelijke risico’s en gevolgen van een dergelijke actie. Tijdens het gesprek in 2013 met RTL-Ontvoerd is er vanuit de Centrale autoriteit aangegeven dat er bezwaren waren die zien op de inmenging van RTL-Ontvoerd in zaken waarin nog een juridische procedure hangende was. Er is in voorkomende gevallen contact geweest tussen Bureau Jeugdzorg en RTL-Ontvoerd. Het is aan RTL-Ontvoerd om te bepalen welke consequenties zij aan de inhoud van dat contact verbindt.
Deelt u de bezwaren van de Kinderombudsvrouw ten aanzien van de werkwijze van het genoemde programma? Zo ja, waarom en welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
De bezwaren van de Kinderombudsvrouw ten aanzien van de werkwijze van RTL-Ontvoerd zien op het feit dat internationale kinderontvoering een ernstige zaak is. De Kinderombudsvrouw vraagt zich in dit kader af of het belang van het kind met de werkwijze van RTL-Ontvoerd voldoende wordt gerespecteerd.
In het algemeen kan worden gesteld dat wanneer een ouder met gezag over het kind besluit medewerking te verlenen aan het tv-programma om te pogen zijn/haar kind terug te halen uit een ander land, het aan deze ouder is om het belang van het kind af te wegen.
Op het moment dat ouders kinderen terughaalden, lag er een beslissing van een Nederlandse of buitenlandse rechter op grond waarvan in beginsel terugkeer van het kind naar Nederland door de achtergebleven ouder mogelijk werd gemaakt. De rechter weegt in zijn beslissing het belang van het kind. Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, hebben de Centrale autoriteit en het Ministerie van Buitenlandse Zaken vanuit hun eigen verantwoordelijkheid RTL-Ontvoerd gewezen op de mogelijke risico’s en gevolgen van de ondernomen acties om hangende juridische procedures het kind terug te geleiden naar de ouder.
Hoe verhoudt het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de kinderen in het tv-programma zich tot de beelden die er van hen worden uitgezonden?
In het algemeen kan gesteld worden dat wanneer een ouder met gezag over het kind besluit medewerking te verlenen aan het tv-programma om te pogen zijn/haar kind terug te halen uit een ander land, het aan deze ouder is om dit belang af te wegen.
Hoe verhoudt de medewerking van uw ministerie aan dit tv-programma zich, tot de taken en verantwoordelijkheid van de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden om namens de Nederlandse regering op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag kinderen naar Nederland terug te laten brengen?
Zie antwoord vraag 3.
Werken de Centrale Autoriteit en de tv-makers op enigerlei wijze samen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend of er onder de kinderen die door het tv-programma naar Nederland zijn teruggebracht kinderen zijn die vanwege de wijze waarop zij zijn teruggebracht nu psychische problemen ondervinden? Zo ja, wat is de aard en omvang van die problemen? Worden deze kinderen op enigerlei wijze begeleid of gevolgd door bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg of een andere instantie?
Een internationale kinderontvoering is voor een kind een veelal ingrijpende en emotionele gebeurtenis, ook zonder de betrokkenheid van een televisieprogramma of overheidsinstanties. De Centrale autoriteit heeft destijds signalen ontvangen dat in een aantal zaken waarin RTL-Ontvoerd de terugkeer heeft bewerkstelligd, kinderen met problemen zouden kampen. Of deze eventuele problemen in causaal verband staan met de betrokkenheid van RTL-Ontvoerd is door mij niet vast te stellen.
Is het genoemde bericht voor u aanleiding de samenwerking met het tv-programma te wijzigen? Zo ja, waarom en op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Doorverbindwebsites die consumenten onnodig op kosten jagen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over doorverbindwebsites die consumenten onnodig op kosten jagen?1
Ja.
Klopt het dat deze doorverbindwebsites niets toevoegen, maar met een tarief van 90 cent per minuut consumenten onnodig op kosten jagen?
Zoals ik aangaf in mijn beantwoording van 3 oktober 20162, vind ik het onwenselijk als consumenten door doorverbindwebsites worden misleid en onnodig hoge informatietarieven betalen om telefonisch contact op te nemen met instanties of bedrijven die gratis of tegen beperkte belkosten telefonisch bereikbaar zijn. Het argument dat exploitanten van de betreffende websites aanvoeren – dat zij ervoor zorgen dat organisaties beter vindbaar zijn – vind ik weinig steekhoudend, gelet op de vele klachten van consumenten die deze doorverbinddiensten veroorzaken.
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) hier al 8 jaar onderzoek naar doet, maar niet optreedt tegen deze doorverbindwebsites?
Nee. De toenmalige Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) heeft in 2009 onderzoek gedaan naar onduidelijkheid van de kosten na het doorverbinden en een aantal aanbieders gewaarschuwd, omdat uit de tariefmelding niet bleek dat je ook na het doorverbinden het vermelde tarief per minuut blijft betalen.3 Dit onderzoek richtte zich op zogenoemde abonnee-informatiediensten. Via dergelijke nummers kunnen telefoonnummers worden opgevraagd en kan de beller desgewenst worden doorverbonden naar het opgevraagde nummer.
Naar aanleiding van de recente klachten over misleidende doorverbindwebsites die gebruik maken van een 0900-nummer, kijkt ACM hoe deze praktijken effectief kunnen worden aangepakt met de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft. Voor dit instrumentarium verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van 3 oktober 2016. Daarbij wijs ik er op dat de reikwijdte van de regels met betrekking tot misbruik van de tarifering van betaalde informatienummers begin 2015 is aangescherpt, zodat uiteenlopende vormen van misleiding met 0900-nummers kunnen worden bestreden.
ACM heeft in november 2016 de resultaten van een steekproef onder betaalde informatienummers gepubliceerd.4 De conclusie daaruit was dat de meeste betaalde informatienummers zich aan de regels houden, maar dat ACM onderzoekt hoe de onwenselijke praktijken van doorverbindwebsites kunnen worden aangepakt. Dit onderzoek is nog gaande.
Waarom treedt de ACM niet op?
ACM onderzoekt hoe de onwenselijke praktijken van doorverbindwebsites kunnen worden aangepakt. Over lopende onderzoeken kan ACM geen mededelingen doen. Ik wacht dit onderzoek met belangstelling af.
Klopt het dat u dit besproken heeft met de ACM? Wat was het resultaat van deze bespreking?
Ja. Uitkomst van de bespreking is dat ACM kijkt of deze praktijken effectief kunnen worden aangepakt met de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft.
Kunt u de Telecommunicatiewet aanpassen zodat voor het bellen met deze doorverbindwebsites maximaal het lokale tarief geldt, dan wel dat er niet doorbetaald hoeft te worden nadat er is doorverbonden?
Het onderzoek van ACM loopt nog. Het al dan niet stellen van nadere regels om consumenten beter te beschermen is pas aan de orde als mocht blijken dat de huidige wet- en regelgeving ontoereikend is.
Klopt het dat het maximale bedrag per gesprek 45 euro is? Kunt u overwegen om in de wet een veel lager maximum vast te stellen?
Voor alle 0900-nummers met een informatietarief dat hoger is dan 15 cent per minuut, is het verplicht een maximaal bedrag per gesprek te melden en in rekening te brengen. Dit maximumbedrag kiest de exploitant van het 0900-nummer zelf, op basis van zijn dienstverlening en de duur van de gesprekken, en is dus niet in de regelgeving gemaximeerd. Alleen de informatietarieven van 0900-nummers die worden gebruikt voor het bieden van telefonische klantenservice door een bedrijf waarmee de beller een overeenkomst heeft, zijn in de regelgeving gemaximeerd. In de praktijk hanteren veel doorverbinddiensten, bijvoorbeeld Belastingtelefoon.info en Storingverhelpen.nl, een informatietarief dat hoger is dan 15 cent per minuut en een maximum van 45 euro per gesprek. Het al dan niet stellen van nadere regels om consumenten beter te beschermen is pas aan de orde als mocht blijken dat de huidige wet- en regelgeving ontoereikend is.
Kunt u met uitvoerende diensten, zoals de Belastingdienst, in overleg treden, zodat zij hun telefoondienst als merk registreren en daarna via de rechter de doorverbindsites offline laten gaan?
Overheidsinstanties hebben uiteraard de eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat hun telefoonnummer goed vindbaar is. Het waarschuwen van consumenten gebeurt reeds door bijvoorbeeld de Belastingdienst en de Nationale Politie, het informatieloket ConsuWijzer van ACM en de Consumentenbond.
Kunt u met deze uitvoerende diensten in overleg treden om te bevorderen dat zij consumenten waarschuwen voor de doorverbindsites, en hun eigen gratis telefoonnummers nadrukkelijker onder de aandacht brengen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer binnen twee maanden rapporteren over de te nemen acties?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. Over lopende onderzoeken kan de ACM geen mededelingen doen en hiervoor kan dus ook geen termijn worden gegeven. Ik wacht dit onderzoek met belangstelling af.
De locatie Zeewolde voor de middengolfzender |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Eppo Bruins (CU), Agnes Mulder (CDA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Erkent u dat de locatie Zeewolde historisch is opgericht en getuned op de frequentie AM1008 en dat grote middengolffrequenties zoals deze zich lastig laten verplaatsen? Erkent u dat qua hoogte en inrichting geen andere locaties beschikbaar zijn en/of direct inzetbaar zijn in Nederland die qua technische en economische voorwaarden vergelijkbaar zijn met uitzending van de frequentie AM1008 vanaf de bestaande zendmast in Zeewolde?1
Het zendstation in Zeewolde is in 1980 opgericht als vervanging van het middengolfzendstation in Lopik ten behoeve van uitzendingen voor de publieke omroep op de frequenties 747 en 1.008 kHz. Op deze frequenties werden respectievelijk de programma’s van Hilversum II en Hilversum I uitgezonden. Vanaf de jaren ’80 is Radio 5 gaan uitzenden via deze middengolffrequenties. Eerst via de 1008 kHz, later via de 747 kHz. Sinds 2007 zendt Groot Nieuws Radio (hierna: GNR) uit via de 1.008 kHz.
In 2015 is de NPO gestopt met het uitzenden van Radio 5 via de middengolf. Als gevolg daarvan is de toenmalige zenderoperator van de NPO en GNR – KPN Broadcast Services (hierna: KPN) – gestopt met de middengolfdienstverlening en is de huurovereenkomst met NOVEC per 1 september 2015 opgezegd. Een andere zenderoperator – Broadcast Partners (hierna: BP) – heeft vervolgens de dienstverlening (voor GNR) overgenomen. NOVEC geeft aan dat BP en NOVEC in 2015 een (tijdelijke) huurovereenkomst hebben gesloten voor de duur van 2 jaar, zonder optie tot verlenging.
Zoals gezegd zijn de zendmasten in Zeewolde opgericht in 1980, een tijd dat middengolfradio nog een andere (belangrijker) rol speelde in de samenleving dan tegenwoordig. FM-radio was nog in ontwikkeling, (wettige) commerciële radiostations bestonden nog niet, net als moderne technieken zoals digitale etherradio (DAB+) en radio via internet.
Daarnaast is de installatie in Zeewolde ooit opgericht om de rechten die Nederland heeft voor beide middengolffrequenties effectief te kunnen benutten: 2x 1.096 kW (EMRP).2 GNR gebruikt nu ca. 1x 100 kW (EMRP). Nu het radiolandschap zo sterk is veranderd, is het niet zinvol om (alleen) uit te gaan van de historische context. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Is het juist dat de zendmast in Zeewolde door u in 2005 is aangemerkt als een «ontwijfelbaar niet-dupliceerbare» zendmast? Klopt het dat de mast juist om die reden ondergebracht werd in het staatsmastenbedrijf NOVEC? Deelt u de opvatting dat de bestaande zendmast daarmee feitelijk een lokaal monopolie vormt waarvan de exploitant van AM1008 afhankelijk is en dat daarvoor geen bestaand alternatief beschikbaar is dat economisch of technisch gelijkwaardig is aan de zendmast in Zeewolde?
De vraag die in 2005 aan de orde was, betrof de vraag welke masten in het destijds op te richten mastenbedrijf NOVEC geplaatst zouden worden. In het mastenbedrijf zouden masten worden geplaatst die als «ontwijfelbaar niet-dupliceerbaar» beschouwd konden worden. Met niet-dupliceerbare infrastructuur werd infrastructuur bedoeld die voor een marktpartij moeilijk of niet aan te leggen was. Ter invulling van dit criterium is advies gevraagd aan de toenmalige OPTA (nu: ACM). OPTA heeft toen geadviseerd om masten met een werkelijke hoogte hoger dan 40 meter als niet-dupliceerbaar aan te merken. Dit is de reden dat het station in Zeewolde toen als niet-dupliceerbaar is aangemerkt. Het al dan niet aangemerkt zijn als niet-dupliceerbaar staat los van de vraag of deze masten al dan niet ontmanteld kunnen worden. Eerder zijn ook al middengolfmasten ontmanteld die destijds als niet-dupliceerbaar waren aangemerkt. Het gaat dan om de middengolfmasten in Lopik en Heinenoord.
Klopt het dat het nog altijd niet mogelijk of in ieder geval niet bepaald eenvoudig is om op korte termijn een vergunning te krijgen voor de oprichting van nieuwe opstelplaatsen voor een middengolfzender van gelijke aard en omvang, onder andere vanwege het risico op storingen?
Zoals ook uit de beantwoording van vraag 1 kan worden opgemaakt, gaat het bij de zendinstallatie in Zeewolde om een zeer grote installatie. Het station is inmiddels niet meer in gebruik op de wijze waarvoor het ooit was opgericht. De vraag kan dan ook gesteld worden of een alternatief voor GNR technisch en economisch volledig vergelijkbaar dient te zijn met Zeewolde, of dat een niet (geheel) vergelijkbaar alternatief ook een optie zou kunnen zijn. Luisteraars hebben tegenwoordig – anders dan in 2007 – immers ook de mogelijkheid op andere manieren naar GNR te luisteren, bijvoorbeeld via DAB+, internet of de kabel.
Aangezien BP en naar verwachting ook GNR sinds medio 2015 bekend waren met de op 31 augustus 2017 eindigende huurovereenkomst voor het opstelpunt Zeewolde, had het op hun weg gelegen de afgelopen anderhalf jaar te kijken naar alternatieven om door te gaan op de middengolf.
Deelt u de mening dat de alternatieve locatie die door de eigenaar is voorgesteld (een stuk grond in Lopik, zonder zendmast) geen serieuze of met Zeewolde vergelijkbare optie is, omdat zich op dat stuk grond nog geen zendmast bevindt, er een mede door u ondertekend convenant ligt dat plaatsing van nieuwe zendmasten en ingebruikname van nieuwe middengolffrequenties in dat gebied juridisch uitsluit, het oprichten van een nieuwe mast bijzonder prijzig is en dat dit bovendien naar alle waarschijnlijkheid ook zou stuiten op bovengenoemde vergunningsproblemen en maatschappelijke bezwaren?
Zoals ik eerder heb toegezegd, zal ik de alternatieven met GNR en BP bespreken, waarbij ook aan de orde zal komen waarom het door NOVEC voorgestelde alternatief door hen niet als zodanig wordt erkend. Omdat het inmiddels over aanzienlijk lagere vermogens gaat dan de oorspronkelijke middengolfuitzendingen in Lopik en het convenant (van 2004) zag op het beëindigen van storingen op apparatuur door de zendvermogens in Lopik te verlagen, hoeft het convenant, indien gebruik gemaakt wordt van lagere vermogens, volgens NOVEC geen belemmering te vormen. NOVEC heeft aangegeven dat de storingsklachten vanuit de aanpalende woonwijk na het verlagen van het zendvermogen aanzienlijk zijn afgenomen. De laatste jaren dat Radio Maria vanaf deze locatie uitzond, zijn er geen klachten meer bij NOVEC binnengekomen.
Indien GNR daadwerkelijk belangstelling heeft voor deze of een andere alternatieve locatie, zal onderzocht moeten worden wat haalbaar is en wat nodig is om dit te realiseren. Agentschap Telecom kan hierbij behulpzaam zijn.
Kunt u of kan het mastenbedrijf garanderen dat uiterlijk 1 september 2017 op het genoemde stuk grond een zendmast in bedrijf kan zijn genomen dat qua bereik en technische en economische voorwaarden ten minste gelijkwaardig is aan de huidige mast in Zeewolde? Zo nee, deelt u de opvatting dat het stuk grond zonder zendmast niet kan worden aangemerkt als een daadwerkelijk vergelijkbaar alternatief dat per 1 september 2017 inzetbaar is?
Zie het antwoord op de vragen 1, 3 en 4.
Deelt u de mening dat in deze situatie de verantwoordelijkheid voor het vinden van een geschikte opstelplaats niet alleen bij de vergunninghouder kan worden gelegd, maar dat in elk geval de masteigenaar en wellicht ook de lokale overheid en uw ministerie een deel van de verantwoordelijkheid dragen voor het vinden van een oplossing?
Nee, het is aan de vergunninghouder zelf om – al dan niet met hulp van derden – te zorgen voor een geschikt opstelpunt of, in het geval een bestaand opstelpunt niet langer beschikbaar is, te zoeken naar een alternatief. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 30 juni 2016, strekt mijn verantwoordelijkheid zich uit tot de uitgifte van vergunningen voor het gebruik van frequenties.3 Dat de masteigenaar in dit geval suggesties aandraagt voor een alternatief, valt te prijzen, maar een verplichting daartoe bestaat niet. In genoemde brief wordt ook aangegeven dat het Ministerie van Economische Zaken bereid is om te helpen bij het zoeken naar een alternatief. Dat betekent bijvoorbeeld dat Agentschap Telecom kan beoordelen of een nieuwe locatie frequentie-technisch geschikt is.
Is het juist dat artikel 3.24 van de Telecommunicatiewet ook betrekking heeft op het antenne-opstelpunt in Zeewolde?
Uit navraag bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gebleken dat er inmiddels een officieel verzoek tot geschilbeslechting over deze zaak aanhangig is gemaakt bij ACM. Gedurende lopende juridische procedures kan ik geen inhoudelijke uitspraken over de desbetreffende zaak doen.
Zo ja, klopt het dat als de vergunninghouder of de zenderoperator een redelijk verzoek tot medegebruik voor de mast indient en de bij wet voorgeschreven redelijke vergoeding voor dat gebruik wil betalen, de eigenaar ook wettelijk verplicht is om medegebruik van de mast te verlenen, aangezien het immers een zogenaamde essentiële faciliteit of in elk geval een voor de frequentie AM1008 noodzakelijke voorziening betreft waarvan uitzending afhankelijk is en waarvoor geen vergelijkbare alternatieven bestaan of op korte termijn op te richten zijn? Bent u bereid om de zendmasteigenaar op nakoming van deze verplichting aan te spreken?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat als de eigenaar van de zendmast in Zeewolde niet bereid is om volgens artikel 3.24 van de Telecommunicatiewet medegebruik te verlenen, maar daar wel vraag naar bestaat en dat ook technisch mogelijk is, het primair op zijn pad ligt en niet op dat van de vergunninghouder om met een alternatief te komen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Aangezien de masteigenaar NOVEC (indirect) eigendom is van de staat, en de uitzendvergunning ook wordt verleend door de staat, is het dan niet bij uitstek aan u of het staatsbedrijf om een passend en vergelijkbaar alternatief te bieden voor of het in de lucht houden van het huidige opstelpunt?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u op de hoogte van de bewering van de zendmasteigenaar dat middengolf een eindige techniek is, zodat hierin geen maatschappelijk belang meer schuilt en medegebruik volgens de Telecommunicatiewet artikel 3.24 daarom niet langer verplicht zou zijn? Deelt u de mening dat het niet aan de eigenaar van de mast is (een private partij) om zich een mening te vormen over het maatschappelijk belang van uitzendingen via middengolf, maar dat het primair aan de politiek is om te bepalen? Met het verlengen van de middengolf-vergunning geeft u toch aan dat middengolf nog steeds van belang is en niet achterhaald is, zoals de eigenaar van de mast beweert?2
In mijn brief aan uw Kamer van 26 juni 2015 heb ik aangegeven dat het gebruik van de middengolf steeds verder terugloopt. Dat proces is al een aantal jaren gaande en de verwachting is dat de interesse in hoogvermogen middengolfradio in de komende jaren verder zal afnemen.5 Dit is de reden geweest om een nieuw beleid voor de middengolf te introduceren. Inmiddels worden vergunningen uitgegeven voor laagvermogen middengolfradio. Het voordeel hiervan is dat frequenties meerdere malen in Nederland ingezet kunnen worden. Gelet op het aantal aanvragen dat inmiddels is ingediend voor laagvermogen middengolfradio, kan gesteld worden dat het nieuwe beleid in een behoefte voorziet.
Bent u bereid om in overleg met zendmasteigenaar NOVEC, vergunninghouder Groot Nieuws Radio (GNR) en haar zenderoperator Broadcast Partners te overleggen om een passende en werkbare overeenstemming te bereiken over voortzetting van het gebruik van de bestaande zendmast in Zeewolde, onder aanname dat GNR en haar operator bereid zijn om de hiertoe bij wet vereiste redelijke vergoeding te voldoen?
Zoals ik eerder heb toegezegd, ben ik bereid om – vanuit de rollen en verantwoordelijkheden zoals beschreven in deze antwoorden – in overleg te treden met de diverse betrokken partijen om de verschillende alternatieven en scenario’s te bespreken. Op 31 januari 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden met GNR en BP. Op 23 februari 2017 is gesproken met NOVEC.
Staatssteun voor Belgische mediabedrijven die Nederlandse krantenbedrijven willen overnemen |
|
Mei Li Vos (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de Belgische mediabedrijven die Nederlandse kranten, zoals mediabedrijf TMG, willen overnemen of al overnamen en dit onder andere kunnen doen, omdat zij een vorm van staatssteun ontvangen in de distributie van kranten door Belgische Post (BPost)1?
Ja.
Bent u er mee bekend dat de staatssteun die in dit verband aan BPost wordt verstrekt een bedrag van € 261 tot € 245 miljoen per jaar bedraagt, voor een periode van vijf jaar, zodat de totale steun ruim € 1 miljard bedraagt? Bent u er eveneens mee bekend, dat deze steun volgens de Vlaamse Regulator voor de Media (VRM), kan worden beschouwd als «een vorm van indirecte steun aan de sector van de gedrukte pers», omdat door dit contract, volgens de VRM, «de distributiekosten voor de uitgeverijen wegvallen en grotendeels door de overheid worden betaald»?2
Ingevolge het beheerscontract tussen de Belgische Staat en Belgische Post (hierna: bpost) was deze laatste verantwoordelijk voor de distributie van erkende kranten en tijdschriften.3 De Europese Commissie oordeelde in een beslissing van 2 mei 2013 dat de compensatie verstrekt door de Belgische Staat aan bpost voor de bezorging van erkende kranten en tijdschriften voor de periode 2013–2015 verenigbaar is met de interne markt, op voorwaarde dat de toewijzing van de dienstenconcessie zou plaatsvinden via een openbare, transparante en niet-discriminerende aanbestedingsprocedure. Deze aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden en bpost was de enige overgebleven kandidaat nadat twee andere bedrijven zich hadden teruggetrokken. De Belgische Staat heeft daarop in november 2015 met bpost een concessieovereenkomst voor de uitvoering van de zogenoemde DAEB (dienst van algemeen economisch belang) persdistributie voor vijf jaar gesloten.
Bpost is daarbij gebonden aan kwaliteitseisen, onder meer een vervroegde bezorging van erkende kranten van maandag tot vrijdag (behalve op feestdagen), met name vóór 07.30 uur en op zaterdag vóór 10 uur en de bezorging van erkende tijdschriften 5 dagen per week. Bpost is ingevolge de opgedragen DAEB persdistributie verplicht om op het hele Belgische grondgebied te bezorgen.
Deze concessieovereenkomst is door de Europese Commissie onderzocht op verenigbaarheid met de interne markt en de regels inzake staatssteun voor diensten van algemeen economisch belang. Bij besluit van 3 juni 2016 heeft de Europese Commissie de DAEB persdistributie aangemerkt als toelaatbare staatssteun voor bpost.4
In dit besluit van de Europese Commissie wordt aangegeven wat de verwachte maximale jaarlijkse compensatie is voor bpost. Deze loopt voor erkende kranten van maximaal € 125 miljoen in het jaar 2016 af naar maximaal € 112, 5 miljoen in 2020 en voor erkende tijdschriften van maximaal € 75 miljoen in 2016 af naar maximaal € 62,5 miljoen in het jaar 2020. De daadwerkelijke bedragen worden berekend aan de hand van de formule die de Europese Commissie in haar besluit heeft opgenomen en zijn onder meer afhankelijk van het aantal bezorgde kranten of tijdschriften.5
De Europese Commissie heeft bij haar beoordeling van de DAEB persdistributie getoetst of er door België een methodiek wordt gehanteerd die ervoor zorgt dat de compensatie aan bpost niet hoger zal uitvallen dan de kosten van de taken van de openbare dienst. Dit compensatiemechanisme bevat ook prikkels om de efficiëntie en kwaliteit van deze publieke dienst te verbeteren. Bovendien zorgt dit mechanisme ervoor dat er geen overcompensatie is voor bpost. Dit moet concurrentieverstoringen tot een minimum beperken, aldus de Commissie.
Hoewel de Belgische mediabedrijven en krantenuitgevers aan bpost tarieven moeten betalen voor de bezorging van de erkende kranten en tijdschriften die zij via bpost willen laten verspreiden, kan ik niet uitsluiten dat dit tarieven zijn die lager zijn dan de tarieven die Belgische mediabedrijven en krantenuitgevers zouden hebben moeten betalen als bpost geen compensatie van de Belgische overheid zou hebben gekregen. Uit de opmerkingen van de Belgische autoriteiten zoals deze zijn weergegeven in voornoemde beslissing van de Europese Commissie leid ik af dat het ontbreken van de compensatie vanwege de DAEB persdistributie een effect zal hebben op zowel het tijdstip van bezorging als de prijs die bpost in rekening zou brengen bij uitgevers, teneinde de daadwerkelijke waarde van de door bpost te verlenen dienst te reflecteren. Dit zou een prijsverhoging tot gevolg kunnen hebben, met een eventuele afname in de vraag naar erkende kranten en tijdschriften tot gevolg.
Bent u er mee bekend dat door het 0% btw-tarief dat België hanteert voor papieren kranten, de Belgische uitgevers een additioneel voordeel van circa € 190 miljoen genieten?3 In hoeverre wordt dat voordeel doorgegeven aan uitgevers? Indien het voordeel wordt doorgegeven aan de Belgische uitgevers, wordt dat voordeel dan doorgegeven aan abonnees, of wordt het voordeel in kas gehouden om overnames mee te verrichten?
In België wordt een afzonderlijk verlaagd tarief van 0% btw voor papieren dag- en weekbladen gehanteerd. Het gaat daarbij om overgangsrecht dat bij de afschaffing van de fiscale grenzen in de EU specifiek voor België is vastgelegd in de Uniewetgeving en dat bovendien uitsluitend geldt voor papieren dag- en weekbladen.7 Zodanig overgangsrecht geldt niet voor Nederland, omdat Nederland geen nul-tarief voor papieren dag- en weekbladen heeft toegepast.
In het algemeen geldt dat de btw voor een consument onderdeel uitmaakt van de prijs van de goederen of diensten. De btw wordt vervolgens afgedragen door de leverancier aan de overheid. In België geldt het bijzondere tarief van 0% voor bepaalde media-uitgaven. In hoeverre het niet hoeven innen en afdragen van btw over deze omzet in België doorwerkt in de marge van de uitgevers of de verkoopaantallen is mij niet bekend en is mede afhankelijk van de prijselasticiteit.
Acht u de twee vormen van steun uit de voorgaande vragen als een vorm van marktverstorende en staatssteun aan Belgische mediabedrijven en kranten, als deze steun hen niet alleen helpt om in eigen land financieel rendabeler te zijn, maar waarbij deze Belgische mediabedrijven de betreffende financiële middelen ook kunnen inzetten om binnen de Internationale markt aan overnames van andere kranten te kunnen doen?
Zowel het in België gehanteerde verlaagd tarief van 0% btw voor papieren kranten en tijdschriften als de concessieovereenkomst tussen de Belgische overheid en bpost zijn toegestaan ingevolge het EU-recht. De Europese Commissie heeft de exclusieve bevoegdheid om staatssteun verenigbaar te verklaren met de interne markt en zij is tot de conclusie gekomen dat de DAEB persdistributie toelaatbaar is. De Europese Commissie heeft in haar beslissing niet geconstateerd dat er door de DAEB persdistributie voor bpost een (oneerlijke) verstoring van de concurrentie voor krantenuitgevers op de krantenmarkten in andere lidstaten plaatsvindt. Dat zijn de spelregels, die we binnen de Europese Unie hanteren.
Deelt u de mening dat er tussen de Nederlandse krantenmarkt en de Belgische krantenmarkt en door de staatssteun in België geen sprake is van een «level playing field», ook wat betreft online media?4 Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft in haar voornoemd besluit geconcludeerd dat de Belgische DAEB persdistributie voldoet aan de EU staatssteunregels. Een verstoring van de concurrentie op de krantenmarkten in de lidstaten is daarbij niet geconstateerd.
Zoals reeds gemeld in antwoord 3, is het afzonderlijk verlaagd tarief van 0% voor papieren kranten en tijdschriften in België toegestaan vanwege het overgangsrecht dat bij de afschaffing van de fiscale grenzen in de EU specifiek voor België is vastgelegd in de Uniewetgeving. Zodanig overgangsrecht geldt niet voor Nederland, omdat Nederland geen nul-tarief heeft gehanteerd. Er is in die zin dan ook geen discrepantie tussen de implementatie van de btw-richtlijn in Nederland ten opzichte van België. De btw-richtlijn vermeldt expliciet dat het nultarief en het verlaagde tarief niet van toepassing zijn op langs elektronische weg verrichte diensten, met inbegrip van langs elektronische weg geleverde publicaties. Dat geldt zowel voor België als voor Nederland.
Overigens ligt in EU-verband een voorstel op tafel om de lidstaten toe te staan om voor elektronische en fysieke publicaties hetzelfde btw-tarief toe te passen.9 Nederland is voorstander van een gelijke behandeling.
Is het waar dat bij de verlening van een Dienst van Algemeen Economisch Belang (DEAB) – zoals de toekenning van de steun aan BPost – in beginsel geen concurrentieverstoring op andere, niet bij de DAEB betrokken markten in andere lidstaten mag plaatsvinden? Deelt u de mening dat de Nederlandse krantenmarkt geldt als een niet bij de aan BPost verleende DAEB betrokken markt? Zo ja, deelt u de mening dat er sprake is van een ongewenst effect dat de Belgische steun aan BPost heeft op de Nederlandse krantenmarkt?
De Europese Commissie heeft in haar voornoemd besluit geconcludeerd dat de Belgische DAEB persdistributie voldoet aan de EU-staatssteunregels. Een verstoring van de concurrentie op de krantenmarkten in de lidstaten is daarbij niet geconstateerd.
Klopt het beeld, dat de Belgische uitgevers inderdaad (zoals in diverse berichtgeving gesuggereerd wordt) op de been gehouden worden met Belgisch belastinggeld5? Wat betekent dit voor de Nederlandse kranten in eigendom van Belgische uitgevers: zijn zij (potentieel) direct of indirect afhankelijk van een financieel infuus van de Belgische overheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beeld dat Belgische kranten op de been worden gehouden met Belgisch belastinggeld acht ik overtrokken. Hierboven is al meermaals vastgesteld dat zowel het Belgisch nultarief btw als de compensatie voor de DAEB aan bpost ten behoeve van de bezorging voldoen aan het EU-recht. Desalniettemin zijn ook de kranten in België zelf verantwoordelijk voor hun economisch voortbestaan en moeten zij dagelijks voor lezers en adverteerders hun relevantie bewijzen door het bieden van onafhankelijke en kwalitatief hoogwaardige informatie, analyse, commentaar etc. Voor de Nederlandse kranten geldt hetzelfde, ongeacht of zij te maken hebben met Nederlandse, Belgische of andere aandeelhouders.
Klopt het dat het contract met BPost eindigt per 2020 en daarna niet meer wordt verlengd? Zo ja, welk gevolg zou dat – en dus, het staken van de Belgische overheidssteun of het al eerder dichtdraaien van de Belgische geldkraan – kunnen hebben voor de Nederlandse kranten in Belgisch eigendom, voor (1) de pluriformiteit van kranten, (2) de onafhankelijke journalistiek, (3) voor de werkgelegenheid in de journalistieke sector en (4) bedrijfsvoering van de krantbedrijven in Nederland? Kunt u uw antwoord gedetailleerd toelichten?
De huidige concessie-overeenkomst tussen de Belgische Staat en bpost eindigt per 31 december 2020. Navraag bij de Belgische autoriteiten wijst uit dat nog niet bekend is of deze overeenkomst daarna zal worden verlengd. Speculaties over het verlengen dan wel vervallen van deze overeenkomst en de mogelijke gevolgen daarvan acht ik ongewenst.
Deelt u de opvatting van de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NVJ), dat een overname van TMG door Mediahuis «zorgelijk is voor de pluriformiteit van het medialandschap»?6 Kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, wat is in dat licht uw opvatting over de potentiële gevolgen voor freelancers als TMG door Mediahuis zou worden overgenomen, mede gelet op het standpunt van de NVJ dat «de Nederlandse dagbladbedrijven straks in handen zijn van twee grote mediabedrijven», waardoor volgens de NVJ een «enorme machtsfactor» zou ontstaan welke «schadelijke gevolgen kan hebben voor onder meer de tariefstelling van freelancers»?
Ik laat die opvattingen voor rekening van de NVJ. Nu naast Mediahuis ook anderen zich gemengd hebben in deze mogelijke overname van TMG, acht ik het verstandig om geen uitspraken te doen over één van de gegadigden. Mocht het komen tot een overname, dan is aannemelijk dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) zal beoordelen wat de gevolgen daarvan zijn op de Nederlandse dagbladmarkt en andere relevante markten die bij deze overname in het geding zijn. Wat de gevolgen kunnen zijn voor de pluriformiteit van het medialandschap, laat zich moeilijk voorspellen. Alle Nederlandse kranten beschikken over een redactiestatuut, dat een waarborg biedt tegen inmenging van eigenaren/aandeelhouders in de redactionele koers.
Welke rol kan de Nederlandse overheid vervullen om de positie van Nederlandse kranten en onafhankelijke journalistiek te versterken, in lijn met het onderzoek zoals bedoeld in de motie Pieter Heerma/Mohandis over nieuw onderzoek naar de toekomst van onafhankelijke journalistiek?7
De huidige en toekomstige positie van de Nederlandse kranten en journalistiek is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de sector zelf. Die zullen hun relevantie elke dag moeten bewijzen, zowel op de lezersmarkt als op de adverteerdersmarkt. Het overheidsbeleid is (via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) vooral gericht op innovatie van de journalistieke infrastructuur en op de stimulering van journalistieke samenwerking, met name in de regio waar het risico van verschralend nieuws- en informatieaanbod het grootst is.
Conform de motie-Heerma/Mohandis zal ik de Kamer vóór de zomer informeren over de opzet van dit onderzoek naar de toekomst van onafhankelijke journalistiek.
Bent u bereid om deze vragen uiterlijk op 16 januari 2017 te beantwoorden?
Op 13 januari 2017 is een uitstelbriefje gezonden, omdat meer tijd nodig was voor beantwoording, vanwege consultatie van Belgische autoriteiten.
Het bericht dat de Telegraaf Media Groep (TMG) na invoering van Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) de verantwoordelijkheid en risico’s van de opdrachtgever afwentelt op de zzp’er. |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent op bekend met het bericht «TMG wil schade schijnzelfstandigheid op freelancer verhalen»1?
Ja.
Wat vindt u van de nieuwe modelovereenkomst van de Telegraaf Media Groep (TMG) voor freelancers, waarin staat dat TMG de voortvloeiende schade van schijnzelfstandigheid «voor zover rechtens is toegestaan» gaat verhalen op de freelancer die door de Belastingdienst wordt bestempeld als schijnzelfstandige?
Verhaalsbepalingen in overeenkomsten zijn niet relevant voor de fiscale duiding en beoordeling van de arbeidsrelatie die met de overeenkomst wordt beoogd. Om die reden zijn verhaalsbepalingen in de op de site van de Belastingdienst aangeboden modelovereenkomsten dan ook weggelaten.
Hoewel dus niet relevant voor de fiscale duiding, ongebruikelijk zijn deze bepalingen daarmee niet. Als achteraf blijkt dat een arbeidsrelatie toch een dienstbetrekking is (geweest) en een opdrachtgever met betrekking tot die arbeidsrelatie te maken krijgt met een naheffing van loonheffingen, is het verhalen door de opdrachtgever op de opdrachtnemer van de nageheven loonbelasting en premie volksverzekeringen gebruikelijk. Dit deel van de heffingen dient immers door de werknemer te worden gedragen. Zolang een opdrachtgever/werkgever alleen de verschuldigde loonbelasting en premies volksverzekeringen verhaalt, handelt hij dus conform de wet. De opdrachtnemer/werknemer kan de op hem verhaalde premie volksverzekeringen en loonbelasting als voorheffing vervolgens verrekenen met de door hem in de inkomstenbelasting over zijn totale inkomen verschuldigde inkomensheffing.
Voor de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet geldt een verhaalsverbod. Die heffingen moeten wettelijk immers door de werkgever worden gedragen. Een bepaling over het verhalen van deze premie of deze bijdrage op de werknemer, die wettelijk niet is toegestaan, is in zijn geheel nietig en converteert niet in een geldige bepaling. Hiermee is sprake van de bedoelde gedeelde verantwoordelijkheid voor de arbeidsrelatie, waarbij ieder de «eigen» lasten draagt2.
Hoe beoordeelt u deze modelovereenkomst in het licht van de Wet DBA-doelstellingen? Kunt u nader toelichten of opdrachtgevers zulke bepalingen juridisch gezien mogen opnemen in hun modelovereenkomst binnen de Wet DBA? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u van plan om aan TMG te melden deze modelovereenkomst te wijzigen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat TMG freelancers vraagt de overeenkomst binnen zeven dagen na ontvangst te ondertekenen en in een brief stelt dat «het niet tekenen van deze modelovereenkomst consequenties kan hebben voor de betaling»?
De contractsvrijheid van partijen kan zien op diverse binnen een overeenkomst te regelen onderwerpen. Partijen of hun vertegenwoordigers kunnen met elkaar in gesprek gaan als een van de contractspartijen bepalingen wil afdwingen die door de andere partij als knellend worden ervaren. De in de vragen beschreven bepalingen hebben geen fiscale of sociaalrechtelijke gevolgen, maar zien op de vrijheid die partijen hebben bij het vormgeven van hun overeenkomst. Het kabinet kan niet in de contractsvrijheid van partijen ingrijpen, tenzij er dwingendrechtelijke regels worden overschreden.
Wat vindt u van het feit dat in de nieuwe modelovereenkomst de betalingstermijn wordt opgerekt naar 40 dagen, dat freelancers binnen 15 dagen na het begin van de maand na plaatsing dienen te factureren, en dat wanneer een freelancer zijn factuur niet binnen drie kalendermaanden na plaatsing stuurt het recht op betaling vervalt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat opdrachtgevers hun verantwoordelijkheden en risico’s binnen de Wet DBA via de modelovereenkomst of algemene voorwaarden afwentelen op de zzp’ers? Is dit de bedoeling van de Wet DBA? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De blokkade van NOS in Turkije |
|
Kees Verhoeven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de website van de NOS en de NOS-app zijn geblokkeerd in Turkije?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de website van de NOS en de NOS-app zijn geblokkeerd in Turkije?
Nederland heeft naar aanleiding van de blokkade bezwaar aangetekend bij de Turkse autoriteiten en om opheldering gevraagd.
De Turkse media-toezichthouder BTK heeft op 19 december jl. de NOS-website geblokkeerd, nadat de NOS beelden van de moord op de Russische ambassadeur in Ankara online had gezet. Deze blokkade is op 20 december jl. bekrachtigd door een rechtbank. De Turkse autoriteiten hebben aangegeven geen mediaberichten over de moord toe te staan zolang het onderzoek naar de moord gaande is.
Pers- en internetvrijheid zijn fundamentele Europese waarden. Het kabinet brengt het belang van deze waarden frequent aan de orde, zowel in bilaterale contacten met Turkije als in EU-fora.
Vindt u het ook ontoelaatbaar dat Turkije de persvrijheid en internetvrijheid op deze wijze schendt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u reeds opheldering gevraagd aan Turkije hoe en waarom de website van de NOS en de NOS-app zijn geblokkeerd in Turkije? Zo ja, bij wie en heeft u daarbij ook te kennen gegeven dat Nederland dit ontoelaatbaar acht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u zich er voor inzetten dat deze blokkade zo snel mogelijk wordt opgeheven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze zaak te agenderen in de Europese Unie om zo namens de EU tot een veroordeling te komen van deze daad door Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
De blokkade van de website en app van de NOS in Turkije |
|
Marit Maij (PvdA), Emre Ünver (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de website en app van de NOS in Turkije sinds een aantal dagen geblokkeerd worden?1
Ja.
Wat zijn precies de feiten omtrent deze blokkade? Hoe lang duurt deze blokkade al en wat is hiervan de reden?
Nederland heeft naar aanleiding van de blokkade bezwaar aangetekend bij de Turkse autoriteiten en om opheldering gevraagd.
De Turkse media-toezichthouder BTK heeft op 19 december jl. de NOS-website geblokkeerd, nadat de NOS beelden van de moord op de Russische ambassadeur in Ankara online had gezet. Deze blokkade is op 20 december jl. bekrachtigd door een rechtbank. De Turkse autoriteiten hebben aangegeven geen mediaberichten over de moord toe te staan zolang het onderzoek naar de moord gaande is.
Wat is uw reactie op deze blokkade? Deelt u de mening dat hier sprake is van censuur en ongeoorloofde inmenging door de Turkse overheid in de persvrijheid?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kunt en gaat u ervoor zorgen dat deze blokkade van de NOS in Turkije zo snel mogelijk wordt opgeheven? Bent u bereid in dat kader, indien nodig, in contact te treden met uw Turkse collega om hierover opheldering te vragen en de blokkade op te heffen?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate en in hoeveel gevallen blokkeert de Turkse overheid vaker buitenlandse (nieuws)media?
Turkse wetgeving verschaft de Turkse autoriteiten de mogelijkheid media te blokkeren indien de nationale veiligheid of de openbare orde in het geding is. Deze maatregel kan bijvoorbeeld worden genomen naar aanleiding van een terroristische aanslag, zoals die tegen de Russische ambassadeur in Turkije.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen omtrent de persvrijheid in Turkije, inclusief de persvrijheid voor journalisten en nationale, lokale media?
Pers- en internetvrijheid zijn fundamentele Europese waarden. Nederland brengt het belang van deze waarden frequent aan de orde, zowel in bilaterale contacten met Turkije als in EU-fora.
Deelt u de mening dat in Europees verband onverminderd druk op Turkije moet worden gehouden om de persvrijheid te respecteren? Zo ja, op welke wijze gebeurt dat?
Zie antwoord vraag 6.
De topsalarissen bij de publieke omroep |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nieuwe opwinding over salaris Giel Beelen»?1
Een salaris boven de openbaarmakingsnorm van de WNT vind ik niet redelijk voor een medewerker van de publieke omroep. Los van de vraag of dat binnen de geldende wettelijke kaders past, vind ik een salaris boven de openbaarmakingsnorm van de WNT (in 2015: € 178.000) hoogst onwenselijk. Dat past niet bij een publieke organisatie die met publieke middelen wordt gefinancierd. Het kabinet voert een helder topinkomensbeleid. De essentie daarvan is het tegengaan van bovenmatige bezoldigingen en het realiseren van een evenwichtig, verantwoord en maatschappelijk aanvaardbaar bezoldigingsniveau in de (semi)publieke sector.
Is het waar dat een radiodj van de publieke omroep ongeveer drie keer zoveel verdient als de vastgestelde maximale norm? Betaalt de NPO, dan wel BNN-VARA of 3FM, een radiodj echt € 560.000,– voor zijn werkzaamheden?
Het salaris van een aantal presentatoren bij de landelijke publieke omroep ligt boven de openbaarmakingsnorm van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dat is ook de reden dat dit in het jaarverslag van de betreffende instellingen is opgenomen. Of het in het artikel genoemde salaris klopt is niet af te leiden uit informatie die op grond van de WNT openbaar moet worden gemaakt. De WNT legt aan WNT-instellingen de verplichting op de bezoldiging (of ontslagvergoeding) van niet-topfunctionarissen openbaar te maken in het jaarverslag, indien het bedrag boven de algemene WNT-norm ligt. Hierbij moet alleen de functienaam worden gebruikt en dus niet de persoonsnaam. De instellingsaccountant controleert de bedragen in de WNT-opgave van het jaarverslag.
Uit het persbericht van de NPO van 16 december jongstleden blijkt voorts dat een presentator, naast diens werkzaamheden voor één van de omroeporganisaties, ook tegen betaling andere werkzaamheden voor de NPO verrichtte. De NPO kondigde hierbij aan haar inhuur- en beloningsbeleid aan te passen. Uit de informatie van de NPO die mij is verstrekt blijkt dat het gaat om externe inhuur.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vind ik een salaris boven de openbaarmakingsnorm van de WNT hoogst onwenselijk. Ik heb de publieke omroep gesommeerd mij op korte termijn te laten weten welke concrete vervolgstappen zij voornemens is te zetten op het terrein van een meer verantwoord inhuur- en beloningsbeleid.
Vindt u het verdedigbaar dat een radiodj van de publieke omroep ongeveer drie keer zoveel verdient als de vastgestelde maximale norm? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1. Het kabinet wil dat de wettelijke bezoldigingsnorm ook op niet-topfunctionarissen in de (semi)publieke sector van toepassing wordt, dus ook op presentatoren, programmakers, radiodj’s en dergelijke bij de publieke omroep. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft eerder dit jaar een wetsontwerp met deze strekking, de zogenaamde «WNT-3», ter consultatie op internet gepubliceerd. Nu de resultaten van de internetconsultatie zijn verwerkt wordt de WNT-3 naar verwachting binnenkort voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd.
Hoeveel presentatoren, directieleden, en andere mensen in dienst van de NPO, de diverse publieke omroepen en aanverwante organisaties als STER en het Commissariaat voor de Media, verdienen boven de vastgestelde norm? Kunt u in uw antwoord tevens toelichten voor welke publieke organisatie zij precies werken en wat hun functie is?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stuurt – conform het bepaalde in de WNT – jaarlijks de WNT-jaarrapportage naar uw Kamer. Daarin is onder andere een overzicht opgenomen van topfunctionarissen en niet-topfunctionarissen met een bezoldiging boven het WNT-maximum (per organisatie en functie). In 2015 zijn er in de sector «Media» 22 niet-topfunctionarissen met een bezoldiging boven de openbaarmakingsnorm van de WNT opgegeven. Voor de specifieke gegevens verwijs ik u naar de WNT-jaarrapportage over het jaar 2015 die deze week aan uw Kamer is aangeboden.
Bent u bereid om grotere transparantie te bewerkstelligen ten aanzien van de presentatoren en werknemers bij de publieke omroep en aanverwante organisaties die boven de vastgestelde norm verdienen? Bent u bereid openbaar te maken wie bij de NPO, de omroepen en aanverwante organisaties is uitgezonderd van de vastgestelde maximale norm zoals overeengekomen in de Wet Normering Topinkomens? Zo nee, waarom niet?
Transparantie over de inzet van publieke middelen geeft inzicht in de prioriteiten die de publieke omroep stelt en draagt bij aan het vertrouwen in de publieke omroep. Transparantie versterkt tegelijkertijd het bewustzijn bij de publieke omroep dat er wordt gewerkt met publiek geld. Bovendien heeft transparantie er in dit geval ook toe geleid dat de NPO heeft aangekondigd maatregelen te nemen om onwenselijke stapeling van salarissen en functies in de toekomst te voorkomen.
Jaarlijks moet op grond van de WNT de bezoldiging (of ontslagvergoeding) van niet-topfunctionarissen al in het jaarverslag openbaar worden gemaakt, als die boven het algemene WNT-maximum uitkomt. Het kabinet wil de transparantie verder bevorderen door WNT-instellingen te verplichten het jaarverslag te publiceren op internet. De WNT-norm is vooralsnog alleen van toepassing op topfunctionarissen en ten aanzien van de genoemde instellingen zijn er op grond van de WNT geen uitzonderingen.
Daarnaast moet een bewindspersoon de Kamer kunnen informeren op het moment dat er specifieke vragen zijn over gemaakte kosten door de publieke omroep. In de juridische analyse die ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer stuur, wordt bevestigd dat de NPO en de omroeporganisaties verplicht zijn deze informatie aan de bewindspersoon te verstrekken.
Geheime contracten en onzorgvuldige begeleiding van deelnemers bij RTL-programma’s rond hulp-tv |
|
Jasper van Dijk , Mohammed Mohandis (PvdA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving rondom hulpprogramma’s bij RTL, waarbij kwetsbare deelnemers misleid worden, aan vergaande, geheime contracten gebonden zijn en waarbij het programma voorop lijkt te staan en niet het welzijn van deelnemers?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze programma’s en de rol van RTL als verantwoordelijke omroep in dezen?
Ja. Tijdens het debat in de Tweede Kamer over de mediabegroting op 28 november jongstleden heb ik mijn zorg uitgesproken. Zie verder het antwoord op de vragen hierna.
Deelt u de mening dat de programmamakers onwenselijk en onzorgvuldig handelen wanneer deelnemers vergaande en geheime contracten moeten ondertekenen, deze niet zelf ter beschikking krijgen en wanneer gefilmde therapie- of behandelsessies onder hoge druk en tempo tot stand komen? Zo nee, waarom niet?
Producenten van programma’s en omroepen hebben een verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mensen die deelnemen aan hun programma’s. Uiteraard hebben ook deelnemers een eigen verantwoordelijkheid om af te wegen of zij wel of niet aan een dergelijk programma meewerken. Deelnemers kunnen soms echter gemakkelijk in een afhankelijke positie terechtkomen of gebracht worden. Daar hoort geen misbruik van gemaakt te worden. De Mediawet 2008 bevat daar geen regels voor en ik zie ook geen aanleiding om daar wettelijke regels voor te stellen. Dit is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de producenten, omroepen en deelnemers zelf. Hoewel RTL onder Luxemburgs toezicht valt is contact opgenomen met RTL. RTL wil een verantwoordelijk mediabedrijf zijn dat oog heeft voor de belangen waarvoor zowel vanuit de politiek als de samenleving bescherming wordt gevraagd. RTL zegt ook geschrokken te zijn van de berichten. En hoewel contracten met deelnemers veelal door de producenten worden gesloten, voelt RTL zich wel degelijk verantwoordelijk. RTL zegt niet op een dergelijke manier met mensen te willen omgaan en heeft toegezegd uit te zullen zoeken of deelnemers aan zijn hulpprogramma’s goed worden behandeld. Verder heeft RTL laten weten bereid te zijn en inmiddels doende te zijn om de eigen mediagedragscode hierop te bezien. RTL heeft uw Kamer over de resultaten van beide acties op 16 december jongstleden per brief geïnformeerd. Deze treft u als bijlage aan3.
Als het gaat om de medische kant van de zaak en de verantwoordelijkheden van zorgverleners, verwijs ik naar de antwoorden van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de Kamervragen van de leden Van Gerven, Leijten en Jasper van Dijk (SP) over het commerciële tv-programma «een nieuw begin»? (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 791) en het Kamerlid De Lange (VVD) over medische gevolgen van hulptelevisieprogramma’s (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 756).
Bent u van mening dat u op dit moment voldoende wettelijke middelen heeft om excessen en onzorgvuldig handelen, bij het voorbereiden, het maken en de nazorg bij dergelijke programma’s met vaak kwetsbare deelnemers, aan te pakken? Zo ja, welke wettelijke mogelijkheden ziet u om mediabedrijven als RTL maar ook de aan deze programma’s gelieerde zorginstellingen, aan te spreken op een maatschappelijk en juridisch verantwoorde rol, voorzien van correcte begeleiding en nazorg richting de deelnemers aan deze programma’s? Zo nee, op welke wijze denkt u wel meer mogelijkheden te hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt op dit moment het toezicht op deze programma’s vormgegeven en hoe wordt er beoordeeld of het daarmee verantwoord en zorgvuldig tot stand komt?
Zie antwoord vraag 2.
Laat u de Kamer weten welke stappen RTL gaat nemen, zoals toegezegd bij het debat over de Mediabegroting op 28 november jl.?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat RTL de eigen Mediacode aanpassen, naar aanleiding van de berichtgeving? Zo ja, op welke manier?2
Zie antwoord vraag 2.
Topsalarissen bij de Nederlandse Publieke Omroep |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht »Nieuwe opwinding over Giel-salaris»?1
Ja.
Klopt het in het artikel genoemde salaris? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het salaris van een aantal presentatoren bij de landelijke publieke omroep ligt boven de openbaarmakingsnorm van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dat is ook de reden dat dit in het jaarverslag van de betreffende instellingen is opgenomen. Of het in het artikel genoemde salaris klopt is niet af te leiden uit informatie die op grond van de WNT openbaar moet worden gemaakt. De WNT legt aan WNT-instellingen de verplichting op de bezoldiging (of ontslagvergoeding) van niet-topfunctionarissen openbaar te maken in het jaarverslag, indien het bedrag boven de algemene WNT-norm ligt. Hierbij moet alleen de functienaam worden gebruikt en dus niet de persoonsnaam. De instellingsaccountant controleert de bedragen in de WNT-opgave van het jaarverslag.
Uit het persbericht van de NPO van 16 december jongstleden blijkt voorts dat een presentator, naast diens werkzaamheden voor één van de omroeporganisaties, ook tegen betaling andere werkzaamheden voor de NPO verrichtte. De NPO kondigde hierbij aan haar inhuur- en beloningsbeleid aan te passen. Uit de informatie van de NPO die mij is verstrekt, blijkt dat het gaat om externe inhuur.
Los van de vraag of dit alles binnen de geldende wettelijke kaders past, vind ik een salaris boven de openbaarmakingsnorm van de WNT (in 2015: € 178.000) hoogst onwenselijk. Dat past niet bij een publieke organisatie die met publieke middelen wordt gefinancierd. Ik heb de publieke omroep gesommeerd mij op korte termijn te laten weten welke concrete vervolgstappen zij voornemens is te zetten op het terrein van een meer verantwoord inhuur- en beloningsbeleid.
Bent u bereid om iets te doen tegen een dergelijk hoog salaris op kosten van de belastingbetaler?
Ja, het kabinet wil dat de wettelijke bezoldigingsnorm ook op niet-topfunctionarissen in de (semi)publieke sector van toepassing wordt, dus ook op presentatoren, programmakers, radiodj’s en dergelijke bij de publieke omroep. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft eerder dit jaar een wetsontwerp met deze strekking, de zogenaamde «WNT-3», ter consultatie op internet gepubliceerd. Nu de resultaten van de internetconsultatie zijn verwerkt wordt de WNT-3 naar verwachting binnenkort voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd.